Monster van een moeder
Schim uit het verleden
Hedy Fontein
“Heb je het gehoord van dat jongetje?” vroeg Sjaan.
“Dat wordt vermist?” antwoordde Rosy. “Ja, afschuwelijk.”
“Oh, maar dan heb je het laatste nieuws zeker nog niet gehoord,” zei de werkster, in de richting van Lidy’s praktijk wijzend. “Hij liep ook hier bij de dokter.”
Rosy die net een slokje koffie wilde nemen, verslikte zich bijna. Ze zette met een klap haar kopje op het schoteltje en keek Sjaan met uitpuilende ogen aan. “Was dat jongetje een patiëntje van Lidy?”
“Morris?” Een hese, raspende vrouwenstem doorbrak de ijle stilte in de parkeergarage, waarvan de tweede verdieping gedeeltelijk was gereserveerd voor medewerkers van het naastgelegen bedrijf. Op dit uur van de namiddag was het hier doorgaans uitgestorven, omdat iedereen aan het werk was.
Morris Fernhout had net een dringend telefoontje ontvangen, waardoor hij plotseling weg moest. Zijn auto stond op een slecht verlichte plek ergens achterin. Hij had het linkerportier geopend en wilde instappen, toen vlak achter hem opeens die stem klonk van een oude bekende. Ze had hem blijkbaar opgewacht in het donker.
Hij schrok zich een ongeluk en keek bruusk achterom. “Wat moet jij hier?”
“Kan ik effe wat lenen?” Ze stond ineengedoken, de armen stijf om zich heen, in een veel te groot blauwwit jack, dat in geen tijden een wasmachine had gezien. De blonde haren in vette slierten om haar uitgemergelde gezicht. Vieze spijkerbroek aan haar magere kont, afgetrapte gympen… Ze hield een primitieve blik op hem gericht uit twee waterige, blauwe ogen.
“Jezus, Wanda,” reageerde hij vol afgrijzen. Het moest een jaar geleden zijn geweest dat hij haar voor het laatst gezien had. Toen al dacht hij dat ze de bodem had bereikt, maar hij had het mis. Het kon erger.
“Geef me effe wat geld,” gebood ze met holle stem.
“Ja, ja, waarvoor?” reageerde hij cynisch.
“Ik heb al een week niks te eten.”
“Eten,” schamperde hij. “Zoek maar een ander om je drugsgebruik te sponsoren. Bij mij ben je aan het verkeerde adres.”
“Kom op!” raspte ze.
“Ga naar de hulpverlening, Wanda. Ik draag geen cent meer bij aan dat verrotte bestaan van je.”
“Klootzak,” schimpte ze, druppeltjes speeksel lancerend door de lege plekken in haar bovengebit. “Ik zit hier verdomme al uren te wachten. Geef op! Je kunt heus wel wat missen.”
“Bij mij valt niks te halen en dat weet je.”
“Hufter.” Ze gaf een trap tegen zijn enkel.
“Au!” Hij duwde haar ruw van zich af en stapte snel in.
Ze probeerde het portier open te rukken, maar hij had het al afgegrendeld.
“Klootzak, hufter!” schold ze, tegen de auto trappend. Haar hysterische gekrijs weergalmde door de garage.
Hij startte snel zijn auto en reed weg. In zijn spiegel zag hij haar razende en tierende gestalte kleiner worden.
Een paar jaar geleden had een dergelijke scène hem nog tot wanhoop gebracht. Nu niet meer. Hij wilde niets meer met dit verlopen wrak te maken hebben. De schim die van Wanda was overgebleven. Hij had zich van haar losgemaakt, haar opgegeven. Het was een wonder dat ze hier nu toch weer opdook. Dat ze hem toch weer had opgezocht, wilde wat zeggen. Het betekende dat ze nergens anders meer heen kon. Het zou Morris verbazen als ze dit nog erg veel langer volhield. Nu ze bij hem ook bot had gevangen, was haar volgende stap hopelijk naar een junkopvang van de GGZ. Aan een ander eindpunt wilde Morris niet denken. Hij wilde helemaal niet meer aan Wanda denken.
De gedachte uit zijn hoofd verbannend, zette hij koers naar de school van zijn zoontje.
Normaal gesproken ging het kind naar de naschoolse opvang tot Morris hem kwam halen, maar zijn juf had naar zijn werk gebeld. Er waren problemen. Hij had overgegeven.
In een ander deel van de stad had op dat moment ook iemand haast. Rosy Howard, een keurige dame van zestig jaar met grijs haar, naderde de villa van kinderarts Lidy van de Poel. Rosy was de tante van Lidy’s tweede man, Alex Snijdewind. Sinds een aantal jaren was de villa ook haar thuis. Daarvoor woonde ze in Zuid-Afrika. Haar man John Howard was diplomaat. Ze hadden overal op de wereld gewoond, de laatste jaren van Johns leven in Johannesburg. Na zijn dood trok Rosy in bij het gezin van haar neef, waar haar leven nieuwe inhoud kreeg. Ze had genoeg omhanden om het gemis van haar man snel te vergeten. Alex was advocaat en had een eigen kantoor in de stad. Lidy had haar kinderartsenpraktijk aan huis en twee kinderen uit haar eerste huwelijk. Steffie en Andy zaten allebei op de basisschool. Rosy ving ze op als ze ’s middags thuiskwamen. Ze zag erop toe dat ze hun huiswerk maakten en zorgde dat ze geen stap de deur uit zetten zonder haar toestemming. Ook zorgde ze alle werkdagen voor het eten. Rosy was dol op koken en zette graag uitheemse gerechten op tafel.
Nu kwam ze thuis van de kapper. Ze moest opschieten, want de kinderen konden elk moment uit school komen. Ze stak schuin de straat over om sneller bij de oprit van de villa te zijn. De oprit liep door in een pad langs de hele achterkant van het huis. Links, aan het eind van het oplopende deel, was de ingang van de praktijk. Tien meter verderop was de achterdeur. Het pad eindigde bij de uitbouw van de eetkeuken. Rechts was een parkeerterrein met plaats voor drie auto’s. Nu stond alleen die van Lidy er. Ze was aan het werk in de praktijk.
Rosy merkte dat ze niet de enige was die de straat overstak. Vla achter zich hoorde ze voetstappen. Ze kwamen snel dichterbij. Ze keek werktuigelijk achterom. Iemand liep haar voorbij. Lange man. Het hoofd vooruitgestoken omdat hij haast scheen te hebben. De handen in de zakken van zijn donkergrijze overjas. Opvallende, geelblonde haren.
Rosy keek hem na. Iets in zijn houding en manier van lopen, kwam haar bekend voor. Ze wist zo snel niet waar ze hem eerder had gezien, tot hij plotseling achterom keek. Recht in haar gezicht.
Ze vergat prompt verder te lopen. Een schok van herkenning ging door haar heen en een schrikgeluid verliet haar mond. Die ronde boerenkop met die vlekkerige, rode wangen, dat gele haar, die brutale, blauwe ogen. Nooit zou ze de eigenaar ervan vergeten! Wat deed hij hier? Was hij zomaar opeens uit de lucht komen vallen?
De man herkende haar ook. Ze zag het aan zijn blik. Hij kwam echter niet naar haar toe. Hij draaide zich om en vervolgde snel zijn weg.
Rosy aarzelde, in verwarring gebracht. Moest ze doorlopen naar de villa? Het zou niet verstandig zijn. Ze zou verraden waar ze woonde en dat ging hem niets aan. Ze nam een snel besluit. Aan de overkant gekomen, liep ze langs de villa de straat in. Recht voor zich uit kijkend, alsof ze niets met het huis te maken had.
Haar plannetje ging echter de mist in. Van de andere kant zag ze twee blonde kinderen op de fiets snel naderbij komen. Voorop Lidy’s elfjarige dochter Steffie, op het wiel gevolgd door haar broer Andy van negen.
Rosy probeerde ongezien verder te lopen, maar dat lukte niet.
“Tante Rosy!” hoorde ze luidkeels haar naam roepen. Steffie reed naar de kant van de weg, kneep haar handremmen in en stopte vlakbij haar.
“Hallo, Steffie.” Rosy baalde. Ze wierp een snelle blik naar de blonde man. Hij was alweer een eind verderop.
Steffie had wel door dat er iets niet klopte. “Waar ga je heen?” vroeg het bijdehandje, Rosy’s blik volgend.
Het was niet duidelijk naar wie ze keek. Er liepen meer mensen in de straat.
Andy stond intussen naast zijn zus met zijn fiets. Ook hij was nieuwsgierig. Wat deed Rosy hier? Waarom was ze niet thuis met thee en de koektrommel?
“Oh, eh…” hakkelde deze, snel een smoes bedenkend. “Ik kom net van de kapper.”
“Maar we wonen toch daar?” wees Steffie naar de villa. “Je bent ons huis voorbij gelopen.”
“Ach ja, natuurlijk.” Rosy keek achterom en deed of ze het huis nu pas zag. “Ik was een beetje in de war.”
“Wel een beetje boel,” vond Andy en liet een spottend lachje horen.
“Och ja, jongens,” reageerde ze, glimlachend als een boer met kiespijn. “Ik word een dagje ouder.”
“Geeft niet, hoor,” schonk Steffie haar vergiffenis. De kinderen wisselden een blik, stapten op hun trappers en fietsten verder.
Rosy volgde hen naar de villa. Dit beviel haar helemaal niet. Nu had die snuiter haar toch met de kinderen kunnen zien en dat was juist wat ze had willen voorkomen. Als het nu maar geen gevolgen had.
“Zo, eerst effetjes deze kamer.” Sjaan Hopman duwde de trolley, die ze net had volgeladen met poetslappen en schoonmaakmiddelen, voor zich uit door de gang. Lidy’s werkster had er zin in deze ochtend. Vandaag wilde ze de bovenverdieping van de villa aan kant hebben.
Sjaan Hopman was geboren en getogen Amsterdamse, getrouwd met Karel Hopman, plantsoenwerker. Het echtpaar had de koralen bruiloft al achter de rug. Karel was gepensioneerd, maar had schoffel en hark nog niet helemaal aan de wilgen gehangen. Een paar dagen per maand hield hij de tuin rondom Lidy’s villa bij. Het was een beste klus, maar niet vandaag. Vandaag ging hij ergens aan een waterkant een hengeltje uitgooien met zijn vismaat Klaas. Karel had daarnet zijn vrouw met zijn tweedehands Japanner bij de villa afgezet en was nu onderweg terug naar huis om zijn visspullen op te halen uit de bergruimte en koffie te zetten om zijn thermosfles mee te vullen. Sjaan haalde hij vanavond weer op.
Deze parkeerde haar trolley bij de kamer waar ze haar schoonmaakronde op de bovenverdieping altijd begon. De kamer van Rosy was het dichtst bij de trap. Het was wel een beetje vreemd daarnet, vond Sjaan, toen ze door de achterdeur de villa binnenstapte en even later haar hoofd om de keukendeur stak. Doorgaans trof ze Rosy bij het aanrecht, waar ze de kopjes alvast gereed zette voor de koffie om elf uur. Vandaag niet. Sjaan had geen idee waar ze uithing. Niet dat het erg was. Sjaan had geen instructies nodig. Ze ging altijd haar eigen gangetje. Dat was haar wel toevertrouwd.
“Ziezo,” sprak ze tegen zichzelf, Rosy’s kamerdeur openduwend.
Het volgende moment stond ze aan de grond genageld. Nu bleek waar Rosy was! Ze zat op de stoel aan haar bureautje met de telefoon tegen haar rechteroor en een diepe frons boven haar neus.
“Godsammeliefhebben,” bracht de werkster uit, een hand op haar borst leggend. “Ik schrik me rot!”
Ook Rosy verstijfde. “Oh, eh… sorry, Louise,” zei ze tegen de persoon aan de andere kant van de lijn. “Ik moet ophangen. Tot later.” Ze verbrak de verbinding.
Sjaan putte zich uit in excuses. “Neem me niet kwalijk, hoor. Ik had echt geen idee dat je hier was.”
“Geeft niet,” deed Rosy of er niets aan de hand was. “Ik was toch al klaar met bellen.” Ze veerde overeind. Met de telefoon in haar hand verliet ze snel de kamer.
Sjaan keek haar verwonderd na. Rosy was zichzelf niet, dat was duidelijk. De werkster was niet nieuwsgierig, zoals ze altijd beweerde, maar wilde wel graag overal het naadje van de kous over weten. Ze vond het maar raar dat Rosy zo stilletjes op haar kamer zat te bellen. Ze maakte ook al geen praatje. Ze vloog meteen de kamer uit. Sjaan was het niet van haar gewend. Ze deed anders nooit zo. Had ze een nieuwe lover?
De werkster verwierp die gedachte onmiddellijk. Rosy had een vrouw aan de lijn gehad. Ze had haar duidelijk Louise horen zeggen tegen iemand en dat kon onmogelijk de naam van een lover zijn. Wie die Louise dan wel was en waarom Rosy zo geheimzinnig deed, hoopte Sjaan snel aan de weet te komen. Dingen bleven nooit lang verborgen voor haar, al moest ze er soms flink naar hengelen.
Rosy zelf daalde intussen wrevelig de trap af. Ze baalde behoorlijk dat ze was betrapt door Sjaan en nog meer omdat ze haar gesprek zo abrupt had moeten afbreken. Het had haar toch al zoveel moeite gekost om Louise op te sporen en eindelijk aan de lijn te krijgen. Daarom ook had ze Sjaan niet horen aankomen in de gang.
Het was bijzonder spijtig, want nu had Rosy haar belangrijkste vraag niet aan haar vroegere vriendin kunnen stellen. Nu moest ze opnieuw haar kans afwachten om haar te bellen. Jammer, het was moeilijk genoeg om dingen geheim te houden hier, met zoveel mensen om zich heen. De kinderen namen geen blad voor de mond als hen iets vreemds opviel. De vorige avond aan tafel waren ze er over begonnen dat ze het huis voorbij was gelopen, toen ze van de kapper kwam. Omdat ze een dagje ouder werd. Rosy had het niet tegen durven te spreken, want het waren haar eigen woorden geweest. Ze had zich geen houding weten te geven. Ze had onmogelijk kunnen onthullen dat ze had willen doen of ze hier niet woonde. Lidy en Alex zouden meteen geweten willen hebben waarom. Als ze nu maar niet dachten dat ze aan het dementeren was en zich afvroegen of de kinderen nog wel veilig waren onder haar hoede.
Dit was een lastige situatie. Heel lastig. Wie had ooit kunnen denken dat dit nog eens op haar pad zou komen? Dat zaken die voorgoed tot het verleden behoorden, opeens weer zouden opduiken en haar tot hier zouden achtervolgen?
Hoe meer Rosy er over nadacht, hoe onwaarschijnlijker het leek. Ze ging steeds meer twijfelen of ze echt gezien had wat ze had gezien, toen ze van de kapper kwam. Ze hoopte vurig dat ze zich had vergist. Om daar achter te komen, was ingewikkeld speurwerk vereist. Naar oude vriendinnen die allang weer nieuwe telefoonnummers hadden, waar Rosy via via achter moest komen. Daarvoor moest ze zorgvuldig haar kans afwachten.
De vorige avond was ze meteen na het eten en het opruimen van de keuken naar haar kamer vertrokken met de mededeling dat ze wilde lezen. Dat deed ze wel vaker, dus niemand die daar raar van opkeek. Op haar kamer had Rosy gewacht tot de kinderen naar bed waren en sliepen. Lidy en Alex waren nog beneden. In alle stilte was ze de zoldertrap opgeslopen en had ze de verhuisdozen overhoop gehaald, die daar onuitgepakt stonden sinds haar verhuizing uit Zuid-Afrika. Nog altijd correspondeerde Rosy met vriendinnen van over de hele wereld. Sommigen waren echter volledig uit beeld verdwenen. Hun adressen en telefoonnummers stonden in oude agenda’s, maar ze wist niet meer precies in welke doos die zaten. Het was ook alweer zo lang geleden. Vijf dozen had ze uitgepakt en weer ingepakt, voor ze had gevonden wat ze zocht. Natuurlijk zaten de agenda’s in de laatste doos, dat zou je altijd zien. Het was een zenuwentoestand, want stel dat Lidy naar boven kwam. Om haar iets te vragen over de kinderen en haar niet in haar kamer aantrof? Gelukkig was dat niet gebeurd. Ook niet toen ze muisstil de zoldertrap afdaalde met een stapeltje oude agenda’s onder haar arm geklemd. Ze was ongezien haar kamer weer binnengeglipt.
Rosy haatte dit stiekeme gedoe. Ze was het niet gewend. Bovendien was ze de jongste niet meer. Het eiste veel van haar zenuwen.
Vanochtend toen de kinderen naar school waren, Alex naar zijn kantoor was vertrokken en Lidy naar haar praktijk, was ze direct aan het bellen geslagen. Ze was al een flink eind gevorderd en had zelfs Louise opgespoord, tot Sjaan roet in het eten gooide en haar kamer binnenstapte. Jammer, want nu wist Rosy nog steeds niet wat ze weten moest. Bovendien had ze Sjaans nieuwsgierigheid gewekt, daar twijfelde ze niet aan. Doorgaans had Rosy geen moeite met de babbelzieke werkster die graag overal haar neus in stak. Sjaan had een hart van goud en ging door het vuur voor Lidy’s gezin. Nu kwam haar nieuwsgierigheid slecht uit.
Rosy stapte de woonkamer binnen en zette de telefoon terug in de standaard. Vervolgens ging ze naar de keuken waar de ontbijttafel nog niet was afgeruimd. Doorgaans had ze om deze tijd de boel allang aan kant en alles voor de koffie gereedstaan. Ze ging maar snel aan de slag, zich voorbereidend op lastige vragen van Sjaan.
Terwijl ze bezig was, wierp Rosy telkens een blik over haar schouder door het keukenraam dat uitkeek op de oprit, bang een lange vent te zien verschijnen met geelblond haar en een rood, vlekkerig gezicht. Ze had geen idee wat ze zou doen in dat geval. Het zou te laat zijn om de politie te bellen, zoveel was zeker. Wist ze nu maar of ze zich had vergist of niet. Vanavond moest ze Louise opnieuw bellen, zodra ze de kans kreeg.
“De dokter komt er aan, hoor.” Corine Vossen stond in de ingang van de wachtkamer. Ze was één van de twee assistentes van Lidy’s kinderartsenpraktijk. Ze schonk de man, die tien minuten geleden met zijn zoontje was binnengekomen, een verontschuldigende glimlach. Ze had hem verteld dat Lidy was weggeroepen voor een patiënt. Lidy belde net dat ze in aantocht was. Corine wist dat het dan nog ruim tien minuten kon duren.
“Wilt u misschien iets drinken?” vroeg ze de vader van het jochie. “Kopje koffie?”
“Nou graag,” antwoordde hij.
De assistente verplaatste haar blik naar zijn zoontje, die met zijn duim in zijn mond tegen hem aanleunde. “En jij? Wil jij een glaasje limonade?”
Het ventje keek naar zijn vader, waarop deze zei: “Jawel, hoor. Hij lust wel een glaasje limonade.”
Corine verliet de wachtkamer en ging het keukentje binnen aan het eind van haar balie.
Ze had de man niet helemaal de waarheid verteld. Lidy was niet naar een patiënt. Ze was naar het St. Joseph-kinderziekenhuis, waar ze tijdelijk inviel voor één van de artsen op de kinderartsenpoli. De arts voor wie Lidy inviel, zou eigenlijk een week geleden zijn begonnen als opvolger van een arts die met pensioen was gegaan. De man had echter op het laatste moment afgezegd vanwege een longontsteking die hij had opgelopen tijdens werkzaamheden in een Afrikaans vluchtelingenkamp. Het was niet zeker wanneer hij was genezen en aan de slag kon. Directeur Hans Bonnema van het kinderziekenhuis wist niet zo snel een invaller te vinden en zat een beetje met de handen in het haar. Het was erg druk op de kinderartsenpoli en de arts kon niet gemist worden. Uiteindelijk belde hij Lidy. Deze wilde Bonnema, die ooit haar mentor was geweest in haar studietijd, niet teleurstellen. Nu verdeelde ze haar tijd tussen het ziekenhuis en haar praktijk. Corine hield er rekening mee bij het maken van afspraken. Vandaag was het werk in het ziekenhuis echter uitgelopen. Er zat al iemand in de wachtkamer, terwijl Lidy nog onderweg was in haar auto.
Corine had de vader en zijn zoontje net koffie en limonade gebracht, toen ze Lidy’s auto de oprit op hoorde komen. Even later stapte de kinderarts gehaast de praktijk binnen. “Zo, daar ben ik.”
Corine wenkte haar en fluisterde: “Ik heb maar gezegd dat je naar een patiënt was.”
“Oké.” Lidy liep snel door naar haar spreekkamer. Even later kwam ze weer naar buiten, de kalmte zelve en een glimlach op het gezicht. Ze stapte de wachtkamer binnen. “Dag, mijnheer Fernhout. Neem me niet kwalijk dat het even heeft geduurd.”
Toen Lidy met vader en zoon naar haar spreekkamer was vertrokken, stapte Petra Kruisberg haar kamer uit. Ze was Lidy’s assistente voor medisch-technische zaken. Ze deed bacterieel onderzoek en nam bloed af bij kinderen als dat nodig was. Ook bekeek ze plasjes onder de microscoop en maakte kweekjes in petrischaaltjes, die ze in het koelkastje in haar kamer bewaarde. Af en toe ging ze even buurten bij Corine achter de balie om de benen te strekken.
“Knappe man,” zei ze.
“Ja, hè?” glimlachte Corine. Ze hoefde niet te vragen wie Petra bedoelde. Zij had ook gezien dat de vader van de jongen, die op Lidy had zitten wachten, geen lelijkerd was. Corine had echter geen interesse. Ze was gelukkig getrouwd met kunstschilder Jan Vossen. Ze hadden pas een dochtertje, Annelies. Lidy was peettante van het meisje.
Voor Petra lag dat allemaal nog in het verschiet. Zij was nog vrijgezel. “Getrouwd?” hengelde ze bij Corine naar de status van de knappe man. Hij was nooit eerder in de praktijk geweest.
“Dat heb ik niet gevraagd,” antwoordde ze met een plagerig glimlachje. “Maar ik neem aan dat zijn kind een moeder heeft.”
Petra zuchtte zachtjes. Het viel niet altijd mee om single te zijn. Op sombere momenten troostte ze zich door alle voordelen op een rijtje te zetten. Of ze telde bij het winkelen in de stad de chagrijnige stellen die haar pad kruisten en dan kon ze zichzelf weer gelukkig prijzen.
Intussen kwam Lidy in haar spreekkamer wel wat meer te weten over de knappe man. Hij had zich aan haar voorgesteld als Morris Fernhout. Eind dertig, begin veertig. Donker haar, donkere ogen, rechte neus, kuiltje in zijn kin. Hij was slank gebouwd en goed gekleed. Zijn zoontje Foeke van vijf was blond en keek een beetje sip uit zijn blauwe ogen. Hij zat in groep twee van de basisschool. Zijn vader maakte zich zorgen om hem omdat hij vaak niet lekker was, had hij Corine door de telefoon verteld, toen hij deze afspraak maakte.
Lidy zat tegenover het tweetal. Ze had tegen Foeke gezegd dat hij mocht spelen als hij dat wilde. Dat was haar gebruikelijke aanpak. Het gaf haar de mogelijkheid kinderen terloops te observeren terwijl ze met hun ouders praatte, zonder dat ze het in de gaten hadden. Uit de manier waarop kinderen speelden en wat voor speelgoed ze uitkozen, kon ze vaak veel afleiden. Speciaal daarvoor had ze een speelhoekje in haar spreekkamer ingericht. Bij Foeke ging het echter niet op. Hij wilde niet spelen. Hij week geen seconde van zijn vaders zijde. Hij vertrouwde de zaak kennelijk niet.
“Hoe is de gezinssituatie?” stelde Lidy een vraag aan zijn vader. “Hebt u meer kinderen?”
Hij schudde het hoofd. “We zijn met zijn tweeën.”
“U en Foeke?”
Hij knikte.
“En zijn moeder?” vroeg Lidy.
“Die is weg.”
“Is dat allang zo?”
“Ruim vier jaar.”
“Heeft Foeke nog wel contact met haar?”
Morris schudde het hoofd. “Helemaal niet meer.”
“Is ze uit de ouderlijke macht ontzet?”
“Nee, nee, dat niet. De relatie ging uit. Ze wilde weg en toen hebben we besloten dat Foeke bij mij zou blijven.”
“Ze had daarna helemaal geen behoefte meer om hem te zien?”
“Nee,” antwoordde Morris nogal kortaf.
Hij vond het geen prettig onderwerp, merkte Lidy. “Neem me niet kwalijk dat ik dit soort vragen stel, maar ik moet Foekes achtergrond kennen om hem te kunnen beoordelen,” legde ze uit. “Hoe was de relatie met zijn moeder voordat ze wegging?”
“Och… losjes. Ze was fotomodel. Altijd druk. Carrièrevrouw…”
“Ik begrijp het.” Foeke was eerder een sta-in-de-weg voor zijn moeder, dan een gewenst kind, meende Lidy te constateren. Ook omdat ze na haar vertrek niet meer naar hem had omgekeken. “U werkt zelf ook fulltime?” ging ze verder met vragen stellen.
“Klopt. Ik ben ICT’er.”
“Hoe regelt u dat met Foeke?”
“Hij gaat naar de buitenschoolse opvang.”
“Tja,” zei Lidy. “Het kan erg zwaar zijn voor een klein kind als hij vijf dagen per week zulke lange dagen moet maken. Het ene kind kan er beter tegen dan het andere. Wat heeft hij precies voor klachten?”
“Hij is vaak niet lekker. Buikpijn, hoofdpijn… Dan vragen ze van school of ik hem kom halen.”
“Gaat het thuis vanzelf over?”
“Meestal trekt hij wat bij, maar ja, dan is het na een paar dagen toch weer mis. Ik wil niet dat zijn leerprestaties er onder gaan lijden.”
“Is daar al sprake van?” wilde Lidy weten. “Krijgt u klachten van zijn leerkracht?”
“Nog niet, maar…”
“U wilt het voor zijn,” begreep Lidy. “Dan ga ik eerst maar eens kijken of er een lichamelijke oorzaak voor te vinden is.” De arts staakte haar vragenvuur en maakte een gebaar naar de onderzoekskamer. “We gaan even naar hiernaast.”
Rosy beklom de trap in het woonhuis van Lidy’s villa. Haar voetstappen werden gedempt door de zachte vloerbedekking. Dat kwam haar goed uit. Het ging niemand aan dat ze boven was en al helemaal niet wat ze daar ging doen. Sjaan was druk bezig met de benedenboel, zoals ze dat altijd noemde. Ze was aan het stofzuigen in de werkkamer van Alex en zong daarbij het hoogste lied, zoals gewoonlijk.
Rosy had van de gelegenheid gebruikgemaakt even naar haar kamer te verdwijnen. Het was vlak na de lunch. Ze hadden net een boterhammetje gegeten in de eetkeuken, dus voorlopig was Sjaan wel even zoet.
Rosy had de telefoon uit de woonkamer meegenomen. Ze ging proberen Louise te bereiken, de zoveelste poging. De vorige dag, toen ze haar eindelijk aan de lijn had, moest ze ophangen omdat Sjaan haar kamer binnenkwam. Daarna had ze haar diverse keren opnieuw gebeld, ook ’s avonds, maar ze nam niet op. Hopend dat ze nu wel bereikbaar was, ging Rosy haar kamer binnen. Ditmaal wilde ze niet gestoord worden als het haar lukte Louise aan de lijn te krijgen. Ze sloot de deur achter zich en draaide de sleutel om in het slot.
“Ziezo.” Ze zonk in de stoel aan haar bureau en pakte de agenda waarin ze Louises nummer had genoteerd uit een van de laatjes. Het was een nieuw nummer. Het had Rosy de nodige moeite gekost er achter te komen. Via via had ze ontdekt dat Louise naar Engeland was verhuisd.
Hopend dat ze eindelijk op zou nemen, toetste Rosy het nieuwe nummer in. Ze had geluk.
“Hallo, met Louise,” klonk even later de stem van een wat oudere dame in haar oor.
Rosy’s hart maakte een sprongetje. “Ja, weer met Rosy,” antwoordde ze. “Sorry dat ik gisteren opeens moest ophangen. Iemand moest me dringend spreken.”
“Niet erg, hoor. Waar hadden we het ook weer over?”
“Over John, weet je nog? Mijn man.”
“O ja.”
Terwijl Rosy haar prangende vragen op haar oude vriendin afvuurde, stapte in de kinderartsenpraktijk Lidy uit haar spreekkamer met in haar kielzog Morris Fernhout en zijn zoontje.
Ze had het jochie onderzocht en geen directe aanwijzingen kunnen vinden van een of andere aandoening. Op haar vraag of meer kinderen uit zijn klas klachten hadden, bleef zijn vader het antwoord schuldig. Lidy sloot de mogelijkheid niet uit dat er iets op Foekes school was waar hij last van had. Een bepaalde stof waar hij overgevoelig voor was, of een bacterie. Het zou niets nieuws zijn, ze had het vaker meegemaakt. Voor ze naar andere oorzaken ging kijken, wilde ze zeker zijn dat Foeke niet lichamelijk iets mankeerde. Een bloedonderzoek bracht vaak duidelijkheid.
Lidy liep met vader en zoon naar de kamer van haar assistente voor dit soort zaken.
Petra zat achter haar pc. Ze bestudeerde een micro-organisme dat uitvergroot op haar beeldscherm monsterachtige trekjes vertoonde.
Lidy gaf een roffeltje op de openstaande deur van haar kamer.
“Hallo, Petra, ik heb hier Foeke Fernhout voor je om wat bloed af te nemen.”
“Ik kom er aan.” De assistente toverde het monster van het beeldscherm met een tik op haar toetsenbord weg.
“Ze komt zo bij u, hoor,” zei Lidy tegen Morris. Ze liet hem en Foeke over aan Petra en liep door naar de wachtkamer om haar volgende patiënt op te halen. Een moeder met een baby.
Terwijl Lidy een praatje maakte met de moeder, stapte haar assistente haar kamer uit. Nu pas zag ze dat het de knappe man en zijn zoontje waren die op haar wachtten. Ze stak hem glimlachend een hand toe. “Petra Kruisberg.”
In het woonhuis zat Rosy nog op haar kamer aan de telefoon. Op haar gezicht geen glimlach. Integendeel, ze ging steeds somberder kijken bij wat Louise haar vertelde. Verontrustende antwoorden op haar prangende vragen. Louise kon het weten. Tot enkele maanden terug woonde ze nog in Johannesburg. Ze was pas naar Engeland verhuisd.
Louise had van alles te vertellen na zoveel jaren en babbelde er lustig op los.
Rosy luisterde echter al niet meer. Ze had meer gehoord dan haar lief was en maakte een eind aan het gesprek. “Louise,” onderbrak ze haar. “Ik moet ophangen. Heel erg bedankt.”
“Tot je dienst, hoor,” antwoordde haar oude vriendin. “We moeten maar weer eens afspreken, nu we zo dicht bij elkaar wonen, vind je niet? Het is nu nog maar een uurtje vliegen.”
“Inderdaad,” beloofde Rosy, hoewel dat het laatste was waar ze nu tijd voor had. Ze had iets veel belangrijkers aan haar hoofd. Een dreigend gevaar. Uit wat Louise haar vertelde, bleek dat ze zich niet had vergist. De man die de vorige dag haar pad kruiste toen ze terugkeerde van de kapper, was wel degelijk degene die ze dacht dat hij was en het was geen toeval dat hij hier opeens opdook. Het was duidelijk wat hij kwam doen. Hij wilde wraak om wat haar man had gedaan, of beter gezegd, juist niet had gedaan. Was hij op zoek naar John? Of wist hij dat hij niet meer leefde en kwam hij nu achter Rosy aan? Wat was hij van plan met haar? Hij kon haar moeilijk midden op straat neermaaien met een machinepistool. Het was hier geen bananenrepubliek. Het was een beschaafd land, maar toch… Iemand die kwaad wilde, had legio andere mogelijkheden. Hij kon haar voor een auto duwen. Bedreigen met een wapen dat hij onder zijn jas hield. Ontvoeren. Dat was het ergste niet. Rosy dacht aan de kinderen. Ze had willen doen of ze Steffie en Andy niet kende toen ze naar haar toe kwamen, twee dagen geleden, maar dat was niet gelukt. De man had haar met de kinderen zien praten, daar twijfelde Rosy niet aan. Liepen zij nu ook gevaar?
Haar neef Alex wist van niets. Hij wist niet eens dat de man, waar Rosy nu zo bang voor was, bestond. In de tijd dat het allemaal gebeurde, woonde Alex twaalf uur vliegen bij Rosy en John vandaan. Ze hadden hem nooit iets verteld over de nare dingen die ze hadden meegemaakt. Ze wilden het vergeten, voorgoed. Nu was het anders. Nu paste Rosy op de kinderen die Alex als hun eigen vader beschouwden. Mocht ze nog langer zwijgen? Kon ze niet beter openhartig zijn tegen haar neef? En dan? Moesten de kinderen dan voortaan onder politiebegeleiding naar school?
Dit was afschuwelijk. Het duizelde Rosy. Wie had jaren geleden kunnen denken dat ze nu, mijlen ver weg in een ander land, opnieuw met het verleden werd geconfronteerd? Behalve de angst, was het vooral de schaamte waar Rosy mee worstelde. De schaamte voor het onheil dat het gezin dankzij haar boven het hoofd hing.
Ze schrok op uit haar gepeins. Ze hoorde een vreemd geluid. Het leek een gil. Het kwam van beneden. Rosy zat prompt rechtop en spitste haar oren. Sjaan was opgehouden met stofzuigen. Ook weergalmde haar smartlap niet meer door de hal. Het was muisstil. De angst sloeg Rosy om het hart. Ze deed de deur van het slot. Met knikkende knieën sloop ze de trap af. Zich voorbereidend op het ergste, duwde ze de tochtdeur naar de vestibule open.
De stofzuiger stond voor de werkkamer van Alex. De slang lag half in de kamer. Sjaan was daarbinnen.
Rosy’s hart klopte in haar keel. Ze sloop naderbij, trillend van de zenuwen.
“Hier!” klonk opeens de schelle stem van de werkster. “Hier!”
Er vielen een paar harde klappen. Rosy had het niet meer. Ze keek door de openstaande deur naar binnen.
Daar stond Sjaan, gewapend met een opgerold buurtblaadje. Als een furie zat ze achter iets aan en mepte er flink op los. “Raak!” riep ze triomfantelijk. Ze rechtte haar rug en zag nu pas Rosy in de deuropening staan. Lijkbleek, bevend als een riet. “Godsammenoubeware,” bracht ze uit. “Laat ik je schrikken, Roos?”
“Beetje wel.”
“Het was maar een spin,” stelde ze Rosy gerust. “Zo’n hele vieze, vette met van die lange, zwarte poten. Brrrr. Hij zakte van het plafond, bijna in mijn nek. Ik zag hem nog net. Hij kwam zeker achter de kast vandaan. Ik had erachter gestoft. Ik heb hem een rotklap gegeven.” Ze duidde met het opgerolde krantje in haar hand naar het spinnenlijk op het parket. “Hij is dood en poten heeft ‘ie ook niet meer.”
Rosy kon weer ademhalen. Het was loos alarm geweest, maar dit moest niet al te vaak gebeuren. Ze zou er nog aan bezwijken.
“Dag, tot vanavond. Fiets voorzichtig.” Lidy zwaaide haar kinderen uit. Ze gingen naar school. Ze fietsten de oprit af. Voor ze de straat in verdwenen, keken ze nog één keer om naar hun moeder. Montere gezichten, frisse, blonde koppies. Lidy prees zichzelf gelukkig. Dat was wel eens anders geweest, in de tijd toen haar eerste man was overleden en ze overal alleen voor stond. Alex was toen al in beeld, maar alleen als vriend van Lidy en haar eerste man, de vader van haar kinderen. Hij kwam om het leven door een auto-ongeluk. Daarna duurde het nog een tijd voordat Alex zijn liefde aan Lidy durfde te bekennen. De kinderen waren toen nog klein. Nu wisten ze niet beter dan dat hij hun vader was. Lidy zou de pijn en het verdriet om haar eerste man nooit vergeten, maar alles was toch nog goed gekomen. Nu lachte het geluk haar en haar gezin toe.
Ze sloot de achterdeur van haar villa en liep naar Alex, die ook gereedstond om te vertrekken naar zijn kantoor in de stad, jas over zijn arm, laptop in zijn andere hand.
Ze zei hem gedag met een kus. Zijzelf moest ook haast maken. Ze moest deze ochtend weer naar het St. Joseph-kinderziekenhuis, invallen op de kinderartsenpoli. Lidy had het maar druk met deze extra klus die ze had aangenomen. Ze kon haar vroegere mentor echter niet laten zitten met zijn probleem. Met wat kunst- en vliegwerk lukte het haar het extra werk te combineren met haar praktijk en haar gezin. Hans Bonnema was haar diep dankbaar voor haar bereidwilligheid en dat betekende ook veel voor Lidy.
Ze pakte haar tas en jas en ging naar haar auto. Bij het passeren van de eetkeuken zei ze Rosy gedag.
Deze riep een groet terug.
Lidy verliet het huis door de achterdeur en liep neuriënd naar haar auto op de parkeerplaats. Ze merkte niet dat ze door Rosy vanuit de keuken werd nagekeken. Rosy, die de laatste dagen nogal stilletjes en verstrooid was, bleek zag, dingen uit haar handen liet vallen en het soms niet hoorde als iemand tegen haar sprak. Rosy, die al jaren een vanzelfsprekende aanwezigheid was in het gezin. Een net, rustig type dat graag boeken las. Af en toe ging ze de stad in en elke week op een vaste avond naar de bridgeclub. Nu was ze zichzelf niet meer. Ze deed ’s nachts geen oog dicht. Ze leefde in angst vanaf het moment dat de kinderen naar school waren vertrokken, totdat iedereen ’s avonds weer heelhuids naar huis was teruggekeerd. Dan pas ontspande ze even, maar algauw namen de zorgen voor de volgende dag bezit van haar en ook haar bezwaarde geweten. Want nog steeds had ze Alex en Lidy niets verteld over het dreigende gevaar. De man uit het verleden. Tot nu toe was er niets gebeurd, maar Rosy durfde niet aan te nemen dat het kwam omdat de man haar niet herkend had. Toch was dat heel goed mogelijk. Ze was een onopvallend type. Gewoon een nette dame van zestig met grijs haar, zoals er zoveel nette dames waren. Niemand die op haar lette. Niemand, behalve Sjaan Hopman.
De werkster was nu eenmaal bovengemiddeld nieuwsgierig. Ze voelde aan haar water dat Rosy iets onder de pet hield. Ze stond niet voor niets van het minste geringste stijf van schrik, zoals laatst met die spin. Ze had ook al een keer haar zelfgebakken cake, die ze bij de koffie serveerde, waar ze altijd zo trots op was, laten aanbranden. Sjaans gehengel had tot nu toe weinig opgeleverd, maar zo snel gaf ze niet op. Ze had geduld. Intussen hield ze haar oren en ogen wijd open.
Deze dag meldde Sjaan zich later dan anders bij de villa. Ze kwam alleen voor de strijk. Dat deed ze wel vaker als er veel strijkgoed was. Daar trok ze dan een aparte middag voor uit.
Toen Karel om kwart over één ’s middags met zijn Japanner de oprit van de villa opdraaide om haar af te zetten, zag Sjaan iets wat haar niet beviel. Karel moest meteen weer weg, omdat hij een vriend ergens mee ging helpen, dus tegen hem begon ze er niet over. Wel tegen Rosy.
Deze zat aan de tafel in de eetkeuken. Ze was nog niet klaar met haar lunch, maar veel trek had ze blijkbaar niet. Een onaangeroerde boterham lag op haar bord.
“Hallo,” riep Sjaan vanuit de gang. “Ik kom effe strijken.” Ze liep door naar de werkkast, hing haar jas aan de haak en schoot in haar werkschort. “O ja,” zei ze, met een argwanend gezicht de keuken binnenstappend. “Ik weet niet of het kwaad kan, maar er zit een vent in een auto hier vlakbij de oprit.”
“Een vent in een auto?” Rosy schoot rechtop. “Wat voor vent?”
“Zwarte jas, geloof ik. Ik heb het niet goed kunnen zien. Karel had haast. Ik weet niet of het kwaad kan voor de dokter met al die kindertjes.”
Rosy’s keel zat opeens potdicht. Ze slikte. “Wat voor haar? Blond?”
“Weet ik niet,” antwoordde de werkster op spijtige toon, terwijl een frons zich boven haar neus ontwikkelde. “Moet ik anders even kijken?”
“Eh… Nee, doe maar niet.” Rosy was inmiddels naar het raam gelopen en gluurde met bonzend hart door de lamellen naar buiten.
Sjaan zag de hand, waarmee ze een lamel een stukje opzij hield, trillen. Ook zij wierp een blik door het raam. Er was niets te zien op de oprit.
Het volgende moment ging de bel. Iemand had aangebeld bij de voordeur.
Rosy liet prompt de lamel los, alsof ze zich er aan had gebrand. Ze zag opeens asgrauw.
“Zal ik even opendoen?” bood Sjaan bezorgd aan. Ze liep al naar de gang. Rosy hield haar deze keer niet tegen.
Ze deed het zowat in haar broek, merkte de werkster. Nu werd ze zelf ook een beetje nerveus. Was het een of andere engerd? Werd Rosy lastiggevallen? Sjaan passeerde de tochtdeur en liep naar de voordeur. Zich schrap zettend, trok ze hem open.
Op de stoep stond een man met kort, zwart haar in een uniformjasje. Onder zijn arm een klapper. In zijn andere hand een zaklantarentje. “Goedemiddag,” zei hij tegen Sjaans argwanende gezicht. “Mag ik even de elektrameter opnemen?”
“De elektrameter.” Was dat alles? De werkster onderdrukte een zucht en liet de man binnen. “Hierzo.” Ze ging hem voor naar de elektriciteitskast, die zich in de muur naast de werkkamer van Alex bevond. In haar ooghoek zag ze iets bewegen door het matglas van de tochtdeur. Het was Rosy’s silhouet. Ze stond achter de deur, nogal gluiperig.
Hè jasses, dacht Sjaan. Ze vond haar opeens heel eng. Was het haar in het hoofd geslagen?
“Dag, mijnheer Fernhout. Dag, Foeke.” Petra Kruisberg kwam haar kamer uit en wierp een blik in de wachtkamer waar even tevoren een knappe man met zijn zoontje naar binnen was gegaan.
Petra liet het bij een groet. Ze vroeg niet hoe het was met hem, want dat zou te ver gaan. Aanpappen met ouders van patiëntjes werd niet op prijs gesteld door Lidy. Bovendien wist Petra toch al hoe het met hem was, in elk geval met Foeke. Ze had zijn bloed onderzocht op bacteriën, die er niet in thuishoorden, maar die had ze niet gevonden. Foekes bloed was in orde en dat had ze doorgegeven aan Lidy, die het op haar beurt weer aan Fernhout had doorgegeven.
Petra schonk hem een glimlach en liep verder naar de wc.
Corine zat achter haar balie en keek haar na. Ze geloofde nooit dat Petra echt naar de wc moest. Het was maar een smoesje, volgens haar. Ze was alleen maar haar kamer uit gekomen om die knappe vent gedag te zeggen.
Toen ze weer uit de wc kwam, had Lidy hem en zijn zoontje al opgehaald. Ze zat tegenover de twee in haar spreekkamer. Het jochie wilde nog steeds niet spelen. “Foekes bloed is goed,” zei ze tegen Morris Fernhout. “Maar dat heb ik u al door de telefoon verteld. Hoe is het nu met de klachten?”
“Hetzelfde,” antwoordde Morris.
Lidy had het eigenlijk wel verwacht. “Het feit dat zijn bloed goed is, wil niet zeggen dat hem niets mankeert,” legde ze uit. “Alleen dat we de oorzaak van zijn klachten ergens anders moeten gaan zoeken. Ik wil u nog een paar vragen stellen. Weet u ook of er erfelijke aandoeningen in de familie zijn?”
“Erfelijke aandoeningen?” Morris schudde het hoofd. “Daar is me niets over bekend.”
“En bij Foekes moeder?”
“Eh…” Zijn blik dwaalde weg. “Ik heb haar daar nooit over gehoord.”
“Misschien kunt u het haar vragen,” opperde Lidy.
“Dat zal niet gaan. Ze is volledig uit beeld verdwenen.”
“En kunt u haar ook niet bereiken via familieleden of vrienden?”
“Daar heb ik geen contact mee.”
“Tja, in dat geval zou ik zelf een poging kunnen doen om er achter te komen,” stelde Lidy voor.
“Op wat voor manier?”
Lidy vroeg zich af waarom Fernhout opeens zo argwanend keek.
“Via haar medische dossier,” legde ze uit. “De inhoud is natuurlijk beschermd, maar als arts kan ik een aanvraag indienen om bepaalde gegevens aan mij door te geven.”
Morris leek onaangenaam verrast door deze mededeling. “Goh, dat wist ik niet. Maar eh… het gaat mij een beetje te ver, snuffelen in het dossier van mijn ex. Daar werk ik niet aan mee.”
“Ook niet in het belang van uw kind?”
“Ook niet in Foekes belang,” antwoordde hij vastbesloten. “Ik peins er niet over.”
“Zoals u wilt.” Zijn felle reactie verbaasde Lidy. Ze had het nauwelijks voorgesteld of hij veegde haar plan al van tafel. Zijn haren gingen overeind staan als het de moeder van zijn kind betrof. Zo leek het tenminste wel. Ze besloot het over een andere boeg te gooien. “Er is nog iets anders waar ik aan heb gedacht. Foeke maakt lange dagen op school als hij elke dag ook nog naar de naschoolse opvang moet. Niet alle kinderen kunnen daar tegen. Misschien helpt het als hij meer rust krijgt.”
“Dat wordt moeilijk met mijn werk.”
“U zou een oppas kunnen inschakelen voor een paar dagen per week,” stelde Lidy voor. “Iemand die Foeke van school haalt, zodat hij thuis in zijn eigen omgeving is. Zonder al die drukte om zich heen.”
“En verder?” vroeg Morris.
“U bedoelt op medisch gebied,” begreep Lidy. “Zijn bloed is al onderzocht en dat was goed. Ik zou voorlopig willen afwachten hoe het gaat als hij wat meer rust krijgt. Ik wil hem nu verder niet plagen met allerlei onderzoeken, alleen als hij klachten blijft houden of er ernstige klachten bij krijgt.”
“Dan is het misschien te laat.”
“Te laat?”
“Als hem echt iets mankeert.”
“Ik heb daar nu geen aanwijzingen voor gevonden,” stelde Lidy hem gerust. “Voorlopig wil ik Foeke elke drie weken zien, dus mocht er toch wat aan de hand zijn, dan zijn we er snel genoeg bij.”
“Ehm… ja.” Morris leek niet tevreden te zijn met Lidy’s aanpak.
Ze vroeg zich af wat hij dan wel had verwacht. Of wist hij meer dan hij aan haar kwijt wilde? Lidy had het wel eens meegemaakt dat ouders informatie achterhielden uit schaamte over iets, maar toch wilden weten of hun kind ergens schade van had opgelopen. Zonder dat de waarheid boven tafel kwam. Lidy haatte het als ze daar gaandeweg achter kwam. Het ging ten koste van het kind. Als de ouders open kaart hadden gespeeld, had Lidy meteen geweten in welke richting ze moest zoeken en was hun kind heel wat vervelende onderzoeken bespaard gebleven. Als uiteindelijk bleek dat het kind niets mankeerde, waren de ouders dubbel opgelucht omdat ze hun geheim niet hoefden te verklappen. Het dossier werd gesloten en Lidy bleef achter met vermoedens waar ze verder niets mee kon. Gelukkig gebeurde dat niet vaak. Was er nu weer zoiets aan de hand? Lidy besloot het niet af te wachten.
“Of hebt u een speciale reden om te denken dat Foeke iets ernstigs mankeert?” vroeg ze Fernhout recht op de man af.
“Niet dat ik weet,” antwoordde hij afwerend.
Lidy dacht er het hare van. Ze was niet overtuigd, eerder gewaarschuwd. Morris Fernhout zou toch echt met goede redenen voor de dag moeten komen voor ze dit kind binnenstebuiten liet keren. “Dan wil ik voorlopig met u afspreken dat u een oppas inschakelt,” rondde ze het consult af. “Over drie weken wil ik Foeke weer zien, tenzij er natuurlijk reden is om eerder langs te komen.”
Rosy zat rechtop in haar bed. Iets had haar uit haar slaap gewekt. Ze sliep toch al zo slecht de laatste tijd, zenuwachtig als ze was. Alleen maar hazenslaapjes.
Een blik op haar wekker zei dat het tien over drie was. Diep in de nacht dus. Ze spitste haar oren. Het was doodstil in huis. Alles in diepe rust. Toch moest ze iets gehoord hebben, anders was ze niet wakker geschrokken. Of had ze het zich verbeeld? Speelde de angst haar parten? Was het de vermoeidheid door de slechte nachtrust van de laatste dagen?
Het bleef stil. Rosy was net weer gaan liggen, toen opnieuw een zacht geluid haar oren bereikte. Ze schoot overeind. Wat was dat toch? Een zacht gegrom. Dat moest Basil zijn, de bruine teckel van het gezin. Hij sliep altijd beneden in de woonkamer, waar zijn hondenbed lag, een rechthoekig kussen naast de bank in de zithoek. Nu sliep hij niet. Hij had een paar keer gegromd. Was er onraad?
“Jasses,” mompelde Rosy, stokstijf rechtop in haar bed zittend. Ze hoopte dat Alex het ook had gehoord. Zijzelf ging liever niet naar beneden om te kijken wat er aan de hand was. Ze had namelijk een vermoeden wat er was en dat was nogal angstaanjagend.
De slaapkamer van Alex en Lidy was aan de andere kant van de gang, voorbij de badkamer. Rosy wachtte af, hopend de deur te horen opengaan en haar neef de trap af te horen dalen. Dat gebeurde niet. Blijkbaar was hij diep in slaap en hoorde hij het zachte gegrom van de hond niet. Het was ook alweer opgehouden, maar of dat een goed teken was?
“Lieve hemel!” De angst sloeg Rosy om het hart. Stel dat iemand Basil had uitgeschakeld? Ze dacht meteen aan de kinderen. Waren zij nog wel veilig? Zij mochten niet de dupe worden van het drama dat jaren geleden ver weg hier vandaan was gebeurd. Dat nooit! Rosy zou het zichzelf nooit kunnen vergeven.
Ze nam een kloek besluit, stapte uit bed en schoot in haar ochtendjas. Op haar tenen verliet ze haar kamer en zette koers naar de badkamer. Daar hing een borstel aan een haakje, met een lange, houten steel, wist ze. Hij werd nooit gebruikt, hij hing er voor de sier, maar was ook uitermate geschikt om een flinke klap mee uit te delen.
Rosy tilde het ding van het haakje en sloop ermee de trap af. Met knikkende knieën en bonzend hart bereikte ze de woonkamer. De deur was dicht en erachter was het doodstil. Te stil, bijna. Arme Basil! Als hij nu nog maar leefde.
Rosy haalde diep adem, duwde de deurkruk naar beneden en gooide de deur wijd open. Met de borstel in de aanslag zette ze een paar stappen naar binnen.
Het volgende moment klonk er een vervaarlijk gegrom. Basil was dus toch niet dood. Hij stond vlak voor Rosy, die hij op de een of andere manier niet herkende, met opgetrokken lip. Hij liet een luid geblaf horen.
“Ssst,” zei Rosy. “Stil. Ik ben het maar.” Ze liet de borstel zakken en boog naar de hond om hem te kalmeren.
De teckel herkende haar nu wel. Hij begon te piepen en te kwispelen. Zijn geblaf was intussen niet onopgemerkt gebleven. Rosy hoorde voetstappen op de trap. Ze keek om, gereed om aan te vallen.
Het was echter haar neef die in de deuropening verscheen, met een slaperig gezicht. “Rosy?” reageerde hij verbaasd bij het zien van zijn tante in haar ochtendjas. Hij knipte het licht aan.
“Ik dacht dat ik wat hoorde,” verklaarde ze haar aanwezigheid in de woonkamer op dit uur van de nacht. “Basil gromde.” Ze keek argwanend de kamer rond.
“Wanneer?” vroeg Alex. “Ik heb niks gehoord.”
“Het was heel zachtjes.”
“Oh, dát. Hij gromt wel eens vaker in zijn slaap.” Alex keek naar de borstel in Rosy’s hand. “Wat dacht jij dan?”
“Ik weet het niet.”
Alex zag nu ook de asgrauwe gelaatskleur van zijn tante. Het was duidelijk dat ze doodsangsten had uitgestaan. Waar was ze zo bang voor? Waarom had ze hem niet wakker gemaakt? “Wat was je met dat ding van plan?” vroeg hij op de borstel duidend.
“Je weet maar nooit,” antwoordde ze.
“Rosy.” Alex keek haar niet-begrijpend aan. “Je kunt mij toch beter waarschuwen als je denkt dat er iets aan de hand is? Je moet er zelf niet op af gaan. Stel dat er een inbreker is.”
“Je hebt wel gelijk, maar…” Rosy’s blik dwaalde weer door de kamer.
Nog iemand verscheen bij de deur. Lidy was wakker geworden. Ze hoorde stemmen en kwam ook maar eens poolshoogte nemen. “Wat is er aan de hand?” vroeg ze, met een blik op de borstel die Rosy nog steeds vasthield.
“Ze dacht dat ze wat hoorde,” legde Alex uit. “Basil gromde, maar dat doet hij wel vaker in zijn slaap.”
“Oh, was dat alles?” Lidy vond het wel een beetje een overdreven reactie van Rosy. Wie had ze in haar eentje te lijf willen gaan?
“Niks aan de hand.” Alex nam de borstel van Rosy over. “Kom, we gaan weer slapen, anders worden de kinderen wakker en dan hebben we de poppen aan het dansen. Morgen is het vroeg dag.”
Ze gingen terug naar boven. Rosy verdween in haar kamer. Lidy ging weer naar bed.
Alex hing de borstel op zijn plek en schoof even later naast zijn vrouw. “Die Rosy,” zei hij. “Ik dacht even dat ze aan het slaapwandelen was.”
“Wat was ze in hemelsnaam van plan met die borstel?” vroeg Lidy.
“Geen idee.” Alex moest het antwoord schuldig blijven. “Ze leek als de dood voor iets.”
Lidy vond het maar raar. “Het kan toch niet nu al de ouderdom zijn? Ze is pas zestig.”
“Nou ja, bij sommige mensen begint het vroeg.”
“Toch niet bij Rosy? Ze bridget nog. Daar blijf je wel alert in je hoofd bij.”
“Tja.” Zijn tante ging inderdaad elke week naar bridgeclub, moest Alex toegeven. Als bleek dat ze ze niet allemaal meer op een rijtje had, zou het snel afgelopen zijn. Niemand zou meer met haar willen spelen.
“Bovendien zouden we de kinderen dan niet meer aan haar kunnen toevertrouwen,” zei Lidy. “En dat zou heel vervelend zijn.”
“Ja, want waar vind je nog zo iemand.” Alex geeuwde en trok zijn dekbed wat hoger op. “Welterusten.”
“Welterusten.” Lidy draaide op haar zij. Wachtend op de slaap peinsde ze nog wat over Rosy. Opeens kwam er iets naar boven, wat pas nog was gebeurd. Steffie en Andy begonnen er over aan tafel. Rosy was het huis voorbij gelopen toen ze terugkwam van de kapper. Lidy had er geen aandacht aan besteed, maar in het licht van wat er daarnet was gebeurd, kreeg het voorval ineens een andere lading. Lieve help, dacht Lidy bij zichzelf. Eerst liep ze zomaar het huis voorbij en net liep ze middenin de nacht te spoken. Was het dan toch mis met haar?
“Zo, tot later.” Lidy stond in de gang met haar jas aan en haar autosleutels in haar hand. Ze ging weer naar het St. Joseph-kinderziekenhuis.
“Tot later,” echode Rosy vanuit de keuken. Ze was bezig de ontbijtboel op te ruimen. Ze deed haar uiterste best om te doen of er niets aan de hand was.
Ze slaagde niet helemaal in haar opzet. Lidy hield haar extra in de gaten, de afgelopen dagen, sinds het voorval in de nacht. Ze had nog niet met Alex gesproken over de gedachte die toen voor het slapengaan bij haar was opgekomen. Dat Rosy misschien toch aan het dementeren was. Lidy wilde het eerst nog even aankijken. Als er meer aanwijzingen waren dat ze werkelijk in de war was, zou ze onderzocht moeten worden.
Voorlopig was het Lidy alleen opgevallen dat ze er slecht uitzag en de hele tijd quasi opgewekt deed. Wat zat haar dwars? Lidy moest maar eens wat hengelen om er achter te komen.
Nu had ze daar geen tijd voor. Ze moest naar het kinderziekenhuis. Ze verliet het huis door de achterdeur en stapte in haar auto. Toen ze even later wegreed, was het maar goed dat ze Rosy niet zag, die weer door de lamellen van het keukenraam stond te gluren.
Kwart over acht stapte Lidy de kinderartsenpoli van het ziekenhuis binnen. Het was er nu nog rustig, maar dat duurde niet lang meer. Het was de hele dag door een komen en gaan van ouders met kinderen. Allemaal nieuwe gezichten voor Lidy, want erg lang werkte ze hier nog niet. Toch was Lidy zelf geen nieuweling in het ziekenhuis. Ze had hier ooit stage gelopen tijdens haar studie. Als ze vanuit haar eigen praktijk een kind moest doorverwijzen naar een specialist, koos ze steevast iemand van het St. Joseph-kinderziekenhuis. De meeste specialisten kenden haar. Ook verpleegkundigen en andere medewerkers kenden Lidy van bezoekjes die ze bracht als één van haar patiëntjes was opgenomen, of als ze ouders bijstond bij gesprekken met artsen. Wat dat betreft was het geen slechte keuze geweest van directeur Hans Bonnema om Lidy te laten invallen. Ze hoefde niet te worden ingewerkt.
Lidy zelf vond het een interessante afwisseling met haar gewone werk, maar piekerde niet over een vaste aanstelling. Ze had haar eigen praktijk veel te lief.
Nu stapte ze haar spreekkamer op de poli binnen, waar een kraakheldere witte jas opgevouwen op haar bureau op haar lag te wachten.
Lidy had alweer een paar consulten achter de rug en ging een nieuwe patiënt ophalen uit de wachtkamer, toen er iets vreemds gebeurde. Haar spreekkamer was op de gang van de poli, naast de kamers van de andere kinderartsen. Lidy liep de gang uit. Links aan het eind van de gang was een grote balie, door drie polizusters bemand, waar ouders afspraken konden maken. Lidy liep langs de balie naar de wachtkamer. Ze noemde de naam van haar volgende patiënt en keek zoekend in het rond. Opeens zag ze in haar ooghoek iemand vanuit de wachtkamer de centrale gang in verdwijnen. Een man met een kind aan de hand. Ze zag hen slechts in een flits en alleen op de rug, maar lang genoeg om ze te herkennen. Dat waren Morris Fernhout en Foeke!
Wat deden ze hier? Hoe zat dit? Het had er alles van dat hij met zijn zoontje naar een andere arts was gestapt. Terwijl Lidy met hem had afgesproken dat hij een oppas voor Foeke zou regelen en ze het voorlopig zouden aankijken of het kind daarvan opknapte.
Beviel haar aanpak hem niet? Was hij daarom achter haar rug om naar een andere arts gestapt? Iemand die wel deed wat in zijn straatje paste? Maar wat wilde hij dan met Foeke? Tegen Lidy was hij niet erg duidelijk geweest daarover. Hij had nog geluk gehad dat hij niet in dit ziekenhuis ook bij haar terecht was gekomen. Dat zou een pijnlijke confrontatie zijn geweest. Haar naam stond niet op de lijst van artsen omdat ze invalster was. Officieel heette ze Snijdewind sinds ze met Alex was getrouwd. Toch kende iedereen haar als dokter Van de Poel. Het was de naam van haar eerste man die gynaecoloog was en ook praktijk hield in de villa. De praktijk stond nu eenmaal bekend onder die naam en dat had Lidy na zijn dood voor het gemak zo gelaten. Alex had er geen moeite mee.
Hoe dan ook, Lidy wilde weten wat Fernhout hier was komen doen. Ze keek naar de baliezusters. Zij zouden haar kunnen vertellen bij welke arts hij was geweest met Foeke. Lidy zou die arts wel even willen spreken. Nu niet. Haar volgende patiënt kwam uit de wachtkamer naar haar toe. Een meisje met haar moeder. Lidy moest de kwestie laten rusten.
Anderhalf uur later was ze in haar auto onderweg naar haar eigen praktijk. Haar gedachten waren weer bij Foeke. Ze had nog geen kans gezien om uit te vissen bij welke arts hij was geweest. Het vergde enige uitleg aan het baliepersoneel en het was daar nu veel te druk voor.
Toen ze bij haar praktijk arriveerde, zat daar alweer haar volgende patiënt op haar te wachten. De eerste van het lijstje afspraken van deze dag. Lidy had het er maar druk mee. Toen om half zes de laatste patiënt was vertrokken, had ze eindelijk even tijd om de kwestie met Foeke met haar assistentes te bespreken. Het beviel haar niet. Kennelijk had zijn vader geen vertrouwen in haar en ze wilde heel graag weten waarom. Kortom, hoog tijd voor overleg met Corine en Petra. Lidy kon er op vertrouwen dat alles wat in de praktijk werd besproken binnenskamers bleef.
Corine was haar werkplek aan het opruimen zoals ze altijd deed aan het eind van de dag en Petra haar kamer.
Lidy liep naar de balie. “Moeten je nou horen,” vroeg ze Corines aandacht. “Vanochtend was ik aan het werk in het ziekenhuis en toen zag ik Foeke Fernhout daar met zijn vader.”
“Op de poli waar jij invalt?” De assistente liet de paperassen die ze aan het opbergen was, even in de steek en draaide zich om.
“Ja,” zei Lidy. “Blijkbaar was hij met Foeke bij één van de artsen geweest.”
“Terwijl hij hier ook onder behandeling is?” Petra kwam haar kamer uit. Bij het horen van de naam Fernhout was haar nieuwsgierigheid gewekt.
“Inderdaad,” beaamde Lidy. “Foeke heeft vage klachten. Ik had met zijn vader afgesproken dat hij een oppas voor hem zou regelen zodat hij niet elke dag zulke lange dagen hoeft te maken op school en de buitenschoolse opvang. Ik wilde het aankijken om te zien of zijn klachten dan minder werden. En nu zag ik hem vanochtend dus op de poli.”
“Heeft hij ook gezegd wat hij kwam doen?” vroeg Petra.
Lidy schudde het hoofd. “Ze gingen net weg toen ik ze zag. Hij weet volgens mij niet eens dat ik daar inval. Het is wel raar. Ik had al het gevoel dat hij niet tevreden was met mijn aanpak, maar toen ik hem vroeg wat hij dan wel had verwacht, kreeg ik geen antwoord.”
“Dan houdt hij iets achter,” meende Corine.
“Dat denk ik nu ook de hele tijd,” zei Lidy.
“Zou het?” reageerde Petra ongelovig.
Corine schonk haar een blik. Haar collega had een oogje op Fernhout en wilde niets verkeerds over hem horen, begreep ze.
Lidy zag het niet, bezorgd als ze was over Foeke.
“Het zou wel eens verband kunnen houden met de moeder van dat kind,” peinsde ze. “Fernhout wil niets meer met haar te maken hebben.”
“Oh, dus hij is gescheiden,” zei Petra.
“Ze waren niet getrouwd. Ze is weg bij hem. Ze hadden afgesproken dat Foeke bij zijn vader bleef. Daarna heeft ze nooit meer iets laten horen. Dat is althans wat hij mij vertelde.”
“Maar je gelooft het niet helemaal,” begreep Corine.
“Nee, vooral omdat ik haar medische dossier niet eens mocht raadplegen van hem. Ik wilde weten of er erfelijke aandoeningen zijn in haar familie en daar kon hij geen antwoord op geven.”
“Of hij wilde het niet.”
Lidy keek naar Corine. “Dat zou heel goed kunnen. Ik krijg steeds meer het gevoel dat er iets niet klopt met Foeke. Zijn vader loopt niet voor niets allerlei artsen af met hem. Hij moet reden hebben om te denken dat hem iets mankeert, maar hij wil er niet over praten.”
“Misschien ging hij alleen naar het ziekenhuis voor een tweede mening,” opperde Petra, die nog steeds geen kwaad woord over die knappe vader wilde horen.
“Dat zou kunnen,” gaf Lidy haar gelijk. “Maar mijn gevoel zegt iets anders.”
“Dan zou er iets mis moeten zijn met die moeder,” was Corines conclusie.
“Inderdaad,” zei Lidy. “Misschien moet ik toch maar eens haar gegevens opvragen. Hoewel… ik weet eigenlijk niets van haar, behalve dat ze fotomodel is en een carrièrevrouw.”
“Zei hij dat?” Corine keek sceptisch.
“Tja, ook dat zou wel eens niet waar kunnen zijn,” bedacht Lidy.
“Ze kan onmogelijk een prostituee zijn.” Petra klonk bijna verontwaardigd. “Daar is iemand als Fernhout helemaal het type niet naar, dat hij met dat soort vrouwen omgaat.”
“O nee?” Lidy merkte nu ook dat haar assistente het nogal opnam voor de vader van haar patiënt. Was er meer aan de hand?
Petra bond in. “Hij maakt in elk geval niet de indruk,” zwakte ze haar woorden af.
“Dat is wel zo,” was Lidy het met haar eens. “Maar uiterlijk zegt niet altijd alles.”
“Dat moet uit haar gegevens blijken,” kwam Corine weer ter zake. Ze was het met Lidy eens dat het antwoord op vele vragen bij de moeder van Foeke moest liggen. “Waar vinden we die?”
“Goeie vraag,” zei Lidy. “Misschien weet de arts bij wie hij vandaag is geweest daar meer over. Ik ga proberen uit te zoeken welke arts het is geweest. En dan maar hopen dat hij of zij een tipje van de sluier wil oplichten voor mij.”
Lidy was blij dat ze met haar assistentes had gesproken. Vooral door Corine voelde ze zich gesterkt in haar vermoedens. Ze snapte intussen wel waarom Petra Fernhout zo verdedigde. Hij was een knappe vent en ze hoopte een kans bij hem te maken. Ze mocht van mening verschillen met Lidy, zolang ze haar voorkeuren voor bepaalde personen erbuiten liet. Lidy hoopte niet dat ze Petra daaraan hoefde te herinneren.
“Eten we patat?” Lidy naderde de keuken in het woongedeelte van haar villa. Ze kwam uit haar praktijk en was op weg naar Rosy om te vragen hoe het met de kinderen was. De geur van hete olie kwam haar tegemoet. Had Rosy de frituurpan aangezet?
Deze schonk Lidy, die in de deuropening verscheen, een schuldbewuste blik. Ze wilde antwoord geven, maar Andy was haar voor. De jongen dook achter zijn moeder vandaan de keuken in. Hij had haar door de gang zien lopen en was haar achterna gekomen. “Rosy heeft alles laten aanbranden,” bracht hij haar op de hoogte.
“Och arm. Is dat zo?” Lidy keek van haar zoon naar Rosy bij de frituurpan.
“Heel vervelend,” antwoordde deze. “Ik had het eten opgezet en ik was heel even ingedut in de zitkamer.”
“Omdat Rosy een beetje oud wordt,” wist Andy er fijntjes aan toe te voegen.
“Hé, hé,” riep Lidy hem tot de orde.
“Ze zei het zelf, hoor,” pruilde Andy.
Het was ook wat zijn moeder zelf dacht, maar ze liet het niet merken. Ze keek weer naar Rosy. “Zonde van je werk. Had je de kookwekker niet gezet?”
“Niet aan gedacht.” Normaal gesproken had ze ook geen kookwekker nodig, dacht Rosy bij zichzelf. Ze had een kookwekker in haar hoofd. Ze wist altijd automatisch wanneer ze naar het eten moest kijken, maar niet nu haar leven op zijn kop stond. Nu ze werd beheerst door angst en al nachtenlang nauwelijks een oog had dichtgedaan. Dan was er ook nog eens Sjaans gehengel dat ze moest ontwijken om niet door de mand te vallen.
“Nou ja, patat is ook wel eens lekker,” wimpelde Lidy het weg. Iets laten aanbranden kon iedereen immers gebeuren. Het hoefde geen symptoom van dementie te zijn.
“Ja, lekker. Patat!” was Andy het helemaal met haar eens.
“Met worstjes en appelmoes,” zei Rosy.
“Lekker!” Steffie was door de achterdeur binnengekomen. Ze was bij een vriendinnetje geweest en ving Rosy’s laatste woorden op.
In Steffies kielzog volgde Alex. Ook hij was thuisgekomen.
Lidy ging met de kinderen de tafel dekken. Even later zat iedereen aan de patat met worstjes en appelmoes.
Na het eten hielp Lidy Rosy met opruimen in de keuken. Opeens herinnerde ze zich iets. “Moet je niet naar bridgeclub?” zei ze, met een blik op het wandklokje boven het aanrecht. “Ik maak de rest wel af.”
Rosy schudde echter het hoofd. “Ik ga niet.”
“Niet?” reageerde Lidy verrast.
“Mijn hoofd staat er niet naar.”
Dat was opmerkelijk. Rosy was een fanatiek speelster van het kaartspel. Ze beheerste de fijne kneepjes en liet nooit verstek gaan, trots als ze was op haar reputatie van geduchte tegenstandster.
Lidy was gealarmeerd. “Hoezo staat je hoofd er niet naar?”
“Och, ik ben niet zo in de stemming.” De waarheid was dat Rosy zich als een wrak voelde en niet wilde worden ingemaakt voor de ogen van de andere clubleden en dat niet alleen. Bridgeclub duurde meestal tot laat in de avond. Rosy wilde voor geen goud alleen over straat in het donker. Dat was vragen om moeilijkheden. Ze zou een al te makkelijke prooi zijn voor de wraak van de schim uit het verleden. Want dat hij daar op uit was en daar kilometers voor had afgelegd, stond inmiddels vast voor haar.
“Nou ja, het kan gebeuren dat je een keer geen zin hebt.” Lidy deed of ze Rosy’s smoesje geloofde, maar dat was niet zo. Er was wel degelijk iets niet in orde met haar. Lidy wist het nu zeker. Dit was het zoveelste signaal. Er waren te veel incidenten op een rijtje om het nog langer te negeren. Ze moest met Alex praten. Per slot van rekening vertrouwden ze vijf dagen per week de kinderen aan Rosy toe. Was het nog wel verantwoord?
Het viel ook Alex op dat zijn tante niet naar bridgeclub ging. Hij dacht onmiddellijk aan haar nachtelijke escapade onlangs met de borstel uit de badkamer en het gesprek dat hij en Lidy er over hadden in bed. Ze dachten dat Rosy last van haar leeftijd begon te krijgen, maar volgens Lidy kon dat niet omdat ze nog bridgede en je daar alert voor moest zijn. Dat ze vanavond niet naar bridgeclub ging, was ook voor Alex een teken aan de wand.
Hij wachtte er mee tot de kinderen naar bed waren en ook Rosy naar haar kamer was vertrokken. Rond half tien was de kust vrij. “Is ze gestopt met bridgeclub?” vroeg hij Lidy die naast hem op de bank zat.
Ze hoefde niet te raden over wie hij het had. Het lag ook bij haar op het puntje van haar tong om er over te beginnen. “Haar hoofd stond er niet naar,” herhaalde ze wat Rosy in de keuken had gezegd.
“Ze had het eten ook al laten aanbranden.” Alex keek zijn vrouw veelbetekenend aan.
“Tja,” zuchtte deze. “Het gaat geloof ik niet de goede kant op met haar.”
“En wat doen we daaraan?”
Lidy maakte een sceptische grimas. “Ze zal naar de dokter moeten, maar hoe krijgen we haar zover?”
“Door met haar te praten,” meende Alex. “Ze zal toch zelf ook gemerkt hebben dat ze niet helemaal honderd procent meer is?”
“Wel erg pijnlijk, hoor.”
“Het is nu eenmaal zo. Vroeg of laat krijgen we daar allemaal mee te maken. De één wat eerder dan de ander.”
“Ze is pas zestig,” zei Lidy spijtig. “Wie had dat gedacht? En nog wel zo plotseling, van de ene dag op de andere.”
“Misschien was het al langer aan de gang, maar besteedden we er geen aandacht aan.”
“Dat moet wel,” verzuchtte Lidy. “Het betekent wel dat we een andere oplossing voor de kinderen moeten zoeken.”
“We gaan binnenkort een advertentie zetten,” besloot Alex. Hij wilde er rustig de tijd voor nemen. Hij ging niet over één nacht ijs bij het zoeken naar een goede oppas voor de kinderen en Lidy evenmin.
“Arme Rosy,” zei ze.
“Het hoeft zo’n vaart niet te lopen,” stelde Alex haar gerust. “Ze zit heus niet overmorgen al in een verzorgingshuis achter de geraniums weg te kwijnen. We kunnen haar alleen beter geen verantwoordelijkheden meer toevertrouwen.”
“Nee, heel jammer.”
“Bovendien kan die nieuwe oppas dan ook een oogje op haar houden.”
Lidy keek Alex aan. Hij had gelijk. Als het zo doorging met Rosy, werd ze uiteindelijk ook een gevaar voor zichzelf en dat moest te allen tijde worden voorkomen.
Lidy verliet haar spreekkamer op kinderartsenpoli in het St. Joseph-kinderziekenhuis. Ze had net een patiënt uitgelaten en ging nu de volgende ophalen uit de wachtkamer. Een paar dagen waren voorbijgegaan sinds ze Foeke met zijn vader hier had gezien, tot haar stomme verbazing. Nog altijd was er weinig bekend over de moeder van het kind en nog altijd was Lidy er van overtuigd dat bij haar de oorzaak lag voor het raadselachtige gedrag van zijn vader.
Corine had intussen achterhaald op welke basisschool Foeke zat. Het was nog niet ter sprake gekomen tijdens de consulten met Lidy. De directie van de school naar gegevens over Foekes moeder vragen, was echter niet mogelijk zonder dat zijn vader daar achter kwam. Bovendien was het niet correct achter de rug van een ouder om te handelen. Lidy deed zoiets alleen in uiterste noodzaak, als een kind in direct levensgevaar verkeerde. Dat was nu niet het geval. Nog niet, tenminste. Lidy moest nog uitzoeken bij welke arts Fernhout was geweest. Misschien dat hij of zij haar meer kon vertellen over het kind. Lidy moest daarbij behoedzaam te werk gaan. Het mocht geen vragen oproepen hier in dit ziekenhuis. Ook wilde ze niet van grenzeloze bemoeizucht worden beschuldigd. Ze wilde de goede naam die ze hier had graag behouden.
Haar werk ging echter voor. Nu waren haar gedachten bij haar volgende patiënt. Ze liep langs de balie naar de wachtkamer. Ze wilde de naam van haar patiënt noemen, maar op dat moment stormde een man de wachtkamer binnen.
“Foeke?” riep hij, met een verwilderde blik om zich heen kijkend. “Heeft iemand mijn zoon gezien?”
Het was Morris Fernhout. Lidy herkende hem direct. Wat had dit nu weer te betekenen? Was hij zijn kind kwijt?
“Hij zat in de auto,” hoorde Lidy Fernhout zeggen tegen de mensen in de wachtkamer. “Ik moest even naar de parkeermeter en toen ik terugkwam, was hij weg!”
“Hoe ziet hij eruit?” vroeg iemand.
“Blond, vijf jaar, blauw jasje, spijkerbroek, zwarte schoenen…”
De mensen waren gealarmeerd. Iedereen sprak door elkaar heen.
“Ik heb geen loslopend kind gezien hier.”
“Hebt u de politie al gewaarschuwd?”
“Misschien heeft de bewaking hem gevonden.”
Ook Lidy was gealarmeerd. Ze vergat even haar volgende patiënt en liep naar hem toe. “Bij welke arts bent u geweest met hem?” vroeg ze.
“Dokter De Groot,” antwoordde hij. Het volgende moment drong het tot hem door wie ze was. “Wat doet u hier?”
“Ik val hier in.” Lidy had hem willen zeggen dat Foeke misschien iets vergeten was, een knuffel waar hij aan gehecht was of iets dergelijks en in paniek terug was gegaan naar de afdeling waar hij net vandaan kwam. Uit ervaring wist ze dat kinderen soms heel impulsief reageerden op situaties.
Een dame van de receptiebalie kwam er echter tussen. Ze klampte Fernhout aan. “Is dat uw auto?” wees ze achter zich. “De deur staat open.”
“Mijn zoontje is weg,” riep hij opgewonden. “Ik was even naar de parkeermeter en toen ik terugkwam, was hij weg.”
“Dat is niet best,” schrok de dame. “Hebt u de bewaking al gewaarschuwd?”
“Nee!” Fernhout greep haar zijn hoofd.
“Dan doe ik het nu.” De receptioniste haastte zich terug naar de balie, met Fernhout op haar hielen.
Even later werd overal in het ziekenhuis alarm geslagen. Op alle afdelingen werd via de intercom Foekes signalement verspreid. Het hele ziekenhuis was in rep en roer. De wachtkamer van de kinderartsenpoli zat vol aangeslagen ouders en kinderen. De artsen en verpleegkundigen hadden het er maar druk mee om ze op te vangen, want het werk ging gewoon door.
Ook voor Lidy, die zich toch al zorgen maakte om Foeke en nu nog meer. Telkens als ze een nieuwe patiënt ging ophalen, vroeg ze de polizusters of hij al terecht was. Ze moesten haar steeds teleurstellen. Het kind bleef spoorloos.
De verslagenheid was groot, ook bij het ziekenhuispersoneel. Iedereen had het er over. Op de gangen, in de liften, overal werden suggesties gedaan hoe het kind zomaar had kunnen verdwijnen. Had zijn vader banden met criminelen? Was hij een bekende rijkaard bij wie losgeld te halen viel? Was het een toevalstreffer van iemand die het kind onbewaakt in de auto zag zitten? Een kidnapper op zoek naar prooi, die rondscharrelde op het terrein van het kinderziekenhuis en zijn kans schoon zag? Was Foeke al onderweg naar een vreemd land om daar te worden verhandeld? Werd hij het slachtoffer van een zedenmisdrijf? Het ene scenario was nog akeliger dan het andere.
Er waren mensen die Morris verweten dat hij zijn kind alleen in de auto had achtergelaten. Anderen namen het voor hem op. Het zou toch te gek worden als dat niet meer kon? Je moest je kind toch even in de auto kunnen laten wachten om parkeergeld te betalen?
Hoe dan ook, de ontzetting was groot. Ook Lidy was verbijsterd dat dit zomaar had kunnen gebeuren. Tussen alle opwinding door was er een gedachte bij haar opgekomen, die haar maar niet wilde loslaten. Ze sprak er met niemand over, want men zou haar niet begrijpen. Hier wist men niet dat Foeke patiënt was bij haar praktijk. Eigenlijk zou men dat wel moeten weten. In elk geval de arts bij wie Fernhout met Foeke was geweest. De Groot was internist, wist Lidy. Zij had Foeke niet naar hem doorverwezen. Het moest één van de kinderartsen hier zijn geweest. Lidy vroeg zich af waarom. Had Fernhout die arts meer verteld dan haar? Vanwaar toch zoveel raadsels? Lidy moest het hare hiervan weten. Het ging immers om een patiënt van haar.
Ze wilde per se De Groot spreken. Direct na haar werk stapte ze naar de poli Interne Geneeskunde. Hopelijk had de internist even tijd voor haar. Het was belangrijk genoeg.
Dat vond men ook op de afdeling Interne Geneeskunde. Toen Lidy de baliezuster vertelde dat het vermiste kind ook patiënt was bij haar praktijk en dat ze De Groot daar dringend over moest spreken, gingen de deuren voor haar open.
De Groot was ook geschokt over Foekes verdwijning. Hij was nieuwsgierig wat Lidy hem te vertellen had. Hij kende haar wel. Hij liet een andere patiënt even wachten om haar te woord te staan en haalde haar op bij de balie.
Lange man, begin vijftig, grijzende slapen, bril met borstelige wenkbrauwen erboven. “Dokter Van de Poel.” Hij ging snel een niet-bezette spreekkamer met Lidy binnen. “Dat komt goed uit. Ik had eigenlijk al contact met u willen opnemen over Foeke Fernhout,” stak hij van wal.
“Aha, waarom?” reageerde ze verbaasd.
“Omdat u zijn vader hebt geadviseerd om Foeke door een internist te laten onderzoeken,” antwoordde De Groot. Hij wilde verder gaan, maar Lidy onderbrak hem.
“Dat is helemaal niet waar,” zei ze verbijsterd. “Hoe komt u daarbij?”
“Dat heeft hij tegen mij gezegd.” De Groot keek haar ongelovig aan. “Dus het is niet waar?”
“Ik was helemaal niet van plan om Foeke door te verwijzen naar een specialist,” herhaalde Lidy. “Nu ik dit hoor, ben ik bang dat mijnheer Fernhout een spelletje speelt met ons.”
“Hoe bedoelt u dat?” De specialist ging steeds bedenkelijker kijken.
“Mijnheer Fernhout had misschien reden om zijn zoontje door een internist te laten onderzoeken,” legde Lidy uit. “Maar die reden wilde hij tegen mij niet noemen. Ook niet toen ik hem er op de man af naar vroeg. Dus heeft hij een trucje uitgehaald, begrijp ik nu. Ik weet dat hij pas op de poli bij één van de kinderartsen is geweest. Zogenaamd voor een tweede mening, denk ik. Daar heeft hij waarschijnlijk verteld dat ik Foeke naar een internist wilde verwijzen vanwege zijn klachten. Toen heeft die andere arts dat advies overgenomen en Foeke ook naar u doorverwezen. Zo kreeg zijn vader toch zijn zin, zonder te vertellen waarom hij dat wil.”
“Dus als ik het goed begrijp, houdt hij informatie achter over Foeke?”
“Inderdaad, daar ben ik bang voor.”
“Hebt u ook enig idee…”
“De moeder van zijn kind,” antwoordde Lidy. “Er is iets mee. Ze is bij hem weg en sindsdien volledig uit beeld. Foekes vader wil niets over haar kwijt. Familie of vrienden van haar kent hij niet, zegt hij. Ik mocht geen gegevens uit haar medische dossier opvragen over erfelijke aandoeningen in haar familie…”
De frons op De Groots voorhoofd had zijn dieptepunt bereikt.
“Rare toestand,” vond hij. “Denkt u dat die moeder ook iets met zijn verdwijning te maken heeft?”
“In elk geval met de reden waarom Foeke door een internist moet worden nagekeken.”
“Hartelijk bedankt,” zei De Groot. “Dit is nuttige informatie.” Hij moest verder met zijn spreekuur en rondde snel het gesprek af.
Lidy vertrok naar haar praktijk, waar nieuwe patiënten op haar wachtten. Het was maar goed dat ze naar De Groot was gestapt, bleek nu achteraf. Hij was in elk geval gewaarschuwd. Nu was duidelijk welk spelletje Fernhout speelde. Lidy was nu vrijwel zeker dat het met de moeder van het kind te maken had. Wat was er loos met haar? Waarom was Fernhout zo zuinig met informatie over haar? Hoe gevaarlijk was ze voor Foeke?
“Goeiemorrege.” Sjaan Hopman liep langs de eetkeuken van Lidy’s villa en zei Rosy gedag. Ze was opgewonden en nerveus. Er was iets met een kind dat vermist werd. Karel had het er over, vanochtend. Hij was even langs de sigarenboer om de hoek geweest om shag te halen en toen had hij iets gelezen in een krantenkop op de tijdschriftenstandaard. Gisteravond was het al op het nieuws geweest over het jongetje dat spoorloos was verdwenen, maar de krant bracht vanochtend nieuwe feiten. Sjaan was perplex. Onderweg naar haar werk in de auto, had ze Karel er over doorgezaagd en nu wilde ze dolgraag verder gaan tegen Rosy. Iets weerhield haar echter. De werkster was het incident met de meteropnemer niet vergeten, de vorige week, toen Rosy eerst niet voor hem durfde open te doen en daarna als een spook achter de tochtdeur had gestaan. Ze had haar de rillingen bezorgd met haar enge gedoe. Sjaan meende dat ze last had van de ouderdom. Dan werden sommige mensen een beetje kierewiet. De werkster zat er niet op te wachten. Ze bleef Rosy liever een beetje uit de weg.
Vandaag was de bovenboel echter weer aan de beurt, zoals ze dat noemde, dus ging ze toch maar aan de slag. Ze kon het huis van de dokter niet laten verslonzen. Ze pakte dapper haar werkschort van de haak in de werkkast, hing haar jas er voor in de plaats en knoopte het schort om.
Rosy was weer erg stilletjes, merkte ze. Hoewel ze dolgraag was losgebarsten tegen haar over het nieuws dat ze van Karel had gehoord, ging ze maar niet de keuken in en meteen aan het werk.
In de praktijk was Lidy aan het werk. Zij en haar assistentes zaten in spanning over de verdwijning van Foeke de vorige dag, uit het St. Joseph-kinderziekenhuis. Lidy viel niet elke dag in op de kinderartsenpoli. Vandaag was ze de hele dag in haar praktijk, waar nieuwe ontwikkelingen in de verdwijningszaak minder snel doordrongen.
De vorige dag had Lidy haar bevindingen met De Groot met haar assistentes besproken. Vooral Petra was onaangenaam verrast te horen dat die knappe Fernhout de boel had bedonderd en leugens had verteld over Lidy.
Corine vond dat ze naar de politie moest stappen met haar vermoedens dat de moeder van Foeke wel eens met zijn verdwijning te maken kon hebben. Lidy had meer dan één reden om dat te denken. In de eerste plaats omdat Foekes vader zo geheimzinnig over haar deed. Ze vond dan ook dat Corine gelijk had en had de politie getipt.
Nu hield ze haar hoofd bij haar werk. Andere patiënten hadden ook recht op aandacht.
De uren gingen voorbij. Tegen elven was het koffietijd in het woonhuis. Sjaan, die Rosy nog steeds ontweek, zette de stofzuiger uit en spitste haar oren. Normaal gesproken riep Rosy naar boven dat de koffie klaar was, maar de laatste tijd was ze niet meer normaal. Het bleef stil. Dan maar geen koffie, dacht Sjaan. Ze vond alles prima, zolang nieuwe engheden haar maar bespaard bleven. Ze wilde net de stofzuiger weer aanzetten, toen er toch een stem van beneden kwam.
“Sjaan, kom je? De koffie is klaar.”
“Oh, eh… ja, ik kom.” Rosy’s stem klonk gespannen, constateerde de werkster. “Zal mij benieuwen.” Huiverig wat ze nu weer ging meemaken met haar, zette ze de stofzuigerstang tegen de muur en daalde de trap af.
Rosy zat aan de tafel in de eetkeuken. Op de tafel twee koffiekopjes, de koffiekan en een schaaltje niet aangebrande, zelfgebakken cake. Niets aan de hand op het eerste gezicht.
Sjaan ging aan de andere kant van de tafel zitten, tegenover Rosy. Ze dacht meteen weer aan het nieuws over het vermiste jongetje. Nu Rosy weer normaal leek, kon ze er wel over beginnen, meende ze.
“Heb je het gehoord van dat jongetje?”
“Dat wordt vermist,” antwoordde Rosy. “Ja, afschuwelijk.”
“Oh, maar dan heb je het laatste nieuws zeker nog niet gehoord,” zei Sjaan, in de richting van Lidy’s praktijk wijzend. “Hij liep ook hier bij de dokter.”
Rosy, die net een slokje koffie wilde nemen, verslikte zich bijna. Ze zette met een klap haar kopje op het schoteltje en keek Sjaan met uitpuilende ogen aan. “Was dat jongetje een patiëntje van Lidy?”
“Het stond in de krant,” beaamde de werkster, schrikkend van Rosy’s heftige reactie.
“Dus dat jongetje is hier geweest.” Rosy vergat te ademen en trok krijtwit weg.
Sjaan deinsde terug. Ze zag haar overeind komen. Wat ging ze nu weer doen?
Niet veel. Ze wankelde. Het volgende moment zakte ze in elkaar en plofte neer naast de tafel.
“Oh, gottegot!” De werkster veerde ook overeind. Binnen een tel was ze aan de andere kant van de tafel.
Rosy lag in katzwijm.
“Hallo!” Sjaan schudde haar heen en weer aan haar schouder. “Hallo!”
Rosy gaf echter geen reactie.
“Sodeju!” vloekte de werkster. Was dit een hartstilstand? Ze bedacht zich geen seconde. Ze veerde overeind en vloog de gang in, door de achterdeur naar buiten. Zo snel haar benen haar konden dragen sprintte ze over het pad naar de oprit en stormde de praktijk binnen. “Rosy!” riep ze. “Ze ligt op de grond!”
“Huh?” Corine die rustig achter haar balie zat, schrok zich een ongeluk. “Wat is er met Rosy?”
“Ze is kiedewiet geworden,” meldde Sjaan opgewonden. “Ze is van haar stokje gevallen en nou beweegt ze niet meer!”
“Lieve hemel.” Corine verliet haar balie. Het volgende moment viel ze Lidy’s spreekkamer binnen. “Sorry,” onderbrak ze het gesprek dat de arts had met de moeder van een baby. “Rosy ligt op de grond. Ze beweegt niet meer.”
“Ze beweegt niet meer?” Lidy schoot overeind. Ze excuseerde zich bij de moeder en vloog achter Corine aan de kamer uit, naar buiten.
Sjaan rende voorop de villa binnen door de achterdeur. “Ze is kiedewiet aan het worden,” bracht ze Lidy onderweg op de hoogte.
Dat had Lidy zelf ook al een poosje in de gaten. Dat ze nu in elkaar was gezakt, beloofde weinig goeds. Het zou Lidy niet verbazen als een hersentumor de oorzaak was van haar vreemde gedrag van de laatste tijd.
Rosy lag nog naast de keukentafel, maar ze was alweer bij kennis. Ze had haar ogen open en keek verdwaasd naar Lidy, die met een bezorgd gezicht naast haar knielde.
“Hallo, Rosy. Wat krijgen we nou? Ben je flauwgevallen?” Lidy voelde haar pols. Die was nogal zwak, wat normaal was na een flauwte. “Gebeurde het zomaar of ben je ergens van geschrokken?”
“Ik… ik…” stamelde Rosy.
Sjaan schoot te hulp. Ze herinnerde zich waar ze het over had voor ze van haar stokje ging. Had het er iets mee te maken?
“Ik had haar net verteld over dat jongetje,” zei ze tegen Lidy. “Die ontvoerd is. Vanochtend stond in de krant dat hij ook bij u loopt.”
“Stond dat in de krant?” Lidy was verbijsterd.
“Ik weet wie het heeft gedaan.” Rosy had haar spraakvermogen teruggevonden.
“Hoe weet jij dat nou?” Lidy viel van de ene verbazing in de andere.
“Een heel verhaal,” zei Rosy.
Daar had Lidy geen tijd voor. Er zaten patiënten op haar te wachten en nu Rosy weer bij was, kon ze terug naar haar praktijk. Bovendien geloofde ze geen seconde dat Rosy iets wist van Foekes verdwijning. Ze meende dat ze maar wat zei, omdat ze in de war was.
“Kom nu eerst maar een beetje bij.” Lidy keek naar Corine, die achter haar stond. “Hou jij het even in de gaten? Ik heb nog iemand in de spreekkamer zitten.”
“Natuurlijk.” Corine nam Lidy’s plek in. “Help eens,” riep ze Sjaan te hulp. “We zetten haar een beetje rechtop.”
“Maar de kinderen zijn in gevaar,” riep Rosy naar de weglopende Lidy.
“Het komt wel goed,” suste Corine, ook menend dat ze verward was.
De assistente en de werkster hesen Rosy een stukje overeind en lieten haar leunen tegen de bank bij de keukentafel.
Corine hield haar polsslag in de gaten. Ze vroeg Sjaan om een glaasje water en ook een bakje voor het geval Rosy moest spugen.
Lidy was teruggekeerd in haar praktijk, waar Petra zolang Corines plek bij de balie had overgenomen. De arts ging haar spreekkamer weer binnen. Onderweg had ze bedacht dat Rosy raaskalde en grondig onderzocht moest worden. Hoe eerder, hoe beter. Zodra Lidy even tijd had, ging ze er werk van maken. Intussen was ze er allerminst over te spreken, dat het feit dat Foeke ook patiënt was bij haar praktijk, zo snel de krant had gehaald.
“Sterkte met Basje. Dag, mevrouw.” Corine Vossen legde de telefoon neer op haar balie. Ze had haar werkplek weer ingenomen na Rosy’s flauwte. Die lag nu in bed.
Toen ze een beetje was bijgekomen, hadden Corine en Sjaan haar naar boven gebracht voor een dutje, zodat ze later op de dag paraat kon zijn als de kinderen van school kwamen.
Om haar zoveel mogelijk rust te gunnen, had Sjaan haar werkschema omgegooid. Ze deed nu eerst maar de benedenboel. Zachtjes, zonder smartlappen.
In de praktijk was de orde hersteld. Alles ging weer zijn gewone gangetje.
De calamiteiten van deze dag bleven echter niet beperkt tot Rosy’s flauwte. Corine had amper de telefoon neergelegd, toen wederom de voordeur ruw werd opengerukt. Ditmaal niet door een paniekerige Sjaan. Niemand minder dan Morris Fernhout beende naar binnen, witheet, het hoofd dreigend vooruit gestoken.
Wat nu weer? dacht Corine en schoot rechtop. “Goedemiddag,” bleef ze kalm. “Had u een afspraak?”
“Ik moet dokter Van de Poel spreken,” snauwde hij. “Nu meteen.”
“Ho, ho,” weerde Corine hem af. “De dokter is bezet. Ze kan niet gestoord worden. Neemt u maar even plaats in de wachtkamer.”
“Ik moet haar nu spreken!”
“Dat zal niet gaan,” volhardde de assistente.
Petra, die hem tegen haar collega tekeer hoorde gaan, verscheen prompt in de deuropening van haar kamer. Gereed om Corine bij te staan als dat nodig mocht zijn. Haar heimelijke gevoelens voor deze Fernhout waren allang tot nul gereduceerd, sinds ze wist dat hij een loopje met Lidy had genomen.
“Sorry, mijnheer. We weten dat uw zoontje wordt vermist,” trachtte Corine hem te kalmeren. “Maar de dokter kan daar niets aan doen.”
“Wel aan de kletspraatjes die ze tegen de krant heeft verkocht,” brieste Fernhout.
Op dat moment ging de deur van Lidy’s spreekkamer open. Ze kwam naar buiten, op de voet gevolgd door een moeder met een peuter. “Oh,” reageerde ze op de briesende man in de receptie. “Mijnheer Fernhout.” Het kwam goed uit dat hij er was. Ze had nog een appeltje met hem te schillen. Het was toch bijna lunchpauze. “U wilde mij spreken?”
“Graag!”
“Loopt u maar vast door naar mijn kamer,” zei Lidy koeltjes.
Er viel een stilte.
De woedende vader trok zijn jasje recht en deed wat Lidy hem vroeg. Hij liep naar Lidy’s kamer, nagekeken door haar assistentes.
De moeder met de peuter had wel door dat er iets niet in de haak was.
Lidy bleef echter kalm. “Ik wil graag een afspraak over drie weken voor Sacha Pieterse,” zei ze tegen Corine. Vervolgens wendde ze zich tot de moeder van Sacha en gaf haar een hand. ‘Tot ziens.” Ze gaf ook de peuter een aai over haar bolletje en keerde terug naar haar kamer.
Fernhout stopte met heen en weer lopen. Hij was een zenuwinzinking nabij, vreesde Lidy.
“Is er al nieuws over Foeke?” vroeg ze, de deur achter zich sluitend.
“Dat weet u beter dan ik,” sneerde hij.
“Dat zou ik niet durven beweren,” diende ze hem van repliek. “Niet zolang ik van andere artsen in het St. Joseph-kinderziekenhuis moet horen wat mijn besluiten zijn over Foeke, terwijl ik daar zelf in het geheel niet van op de hoogte ben.”
Fernhout had er niet van terug. Hij staarde haar glazig aan.
“Blijkbaar heeft u reden om Foeke door een internist te laten onderzoeken,” ging Lidy verder. “Helaas moest ik daar via via achterkomen, terwijl u alle gelegenheid had om mij dat zelf te vertellen, hier in deze kamer. Dat deed u niet. U hebt mijn naam misbruikt om uw zin door te drijven achter mijn rug om. Dat vind ik heel erg kwalijk.”
“D…d…dat…” haperde hij.
“Het is dat ik tijdelijk inval op de kinderartsenpoli,” vervolgde Lidy. “Anders had ik niet geweten dat u daar ook met Foeke bent geweest. Waarom wilt u mij niet vertellen waarom u vindt dat hij door een internist moet worden onderzocht? Informatie achterhouden die van belang is voor zijn gezondheid, kan ernstige gevolgen hebben.”
Fernhout herpakte zich. “En wat u tegen de krant hebt gezegd?” ging hij in de tegenaanval. “Wat voor gevolgen heeft dat, denkt u?”
“Dat Foeke hier ook als patiënt staat ingeschreven?”
“Nee, dat zijn moeder met zijn verdwijning te maken heeft. Hoe durft u zoiets te zeggen, terwijl dat nergens op is gebaseerd.”
“In het belang van Foeke vond ik dat ik de politie op de hoogte moest brengen,” zei Lidy. “Het spijt me dat het in de krant terecht is gekomen. Dat was niet de bedoeling.”
“Maar hoe komt u er bij?”
“Omdat u zo geheimzinnig doet over Foekes moeder en alle informatie over haar afschermt. Voor alle duidelijkheid, ik heb uw toestemming niet nodig om haar medische dossier op te vragen. Als arts van Foeke kan ik dat doen op elk moment dat ik het nodig vind.”
“Als u dat maar uit uw hoofd laat,” reageerde Fernhout als door een wesp gestoken. “Het gaat u niets aan. Ik waarschuw u!”
“Mijnheer Fernhout,” zuchtte Lidy. “Wat is nu belangrijker: uw reputatie of uw kind?”
“Het gaat u niets aan!”
“Denk er nog maar eens goed over na.” Lidy vond het welletjes. “Als u mij nu wilt excuseren?” Ze liep naar de deur en trok deze open, ten teken dat het gesprek was beëindigd.
Fernhout verliet witheet de kamer. Even later hoorde Lidy de voordeur hard achter hem dichtslaan.
Zelf moest ze ook even stoom afblazen. Ze liep naar de receptie. Corine zat achter haar balie, Petra stond ernaast. Allebei gereed om in te grijpen als het uit de hand zou lopen in Lidy’s spreekkamer. Dat was niet gebeurd. Lidy stond haar mannetje.
“Poeh, poeh,” zei ze. “In plaats dat hij nou meewerkt om zijn kind op te sporen, komt hij hier zeuren over wat ik tegen de krant zou hebben gezegd.”
“Wat is dat dan?” vroegen de assistentes in koor.
“Dat ik denk dat Foekes moeder met zijn verdwijning te maken heeft.” Lidy maakte een sceptische grimas. “Ik kan er echt niets aan doen. Ik heb het in vertrouwen aan de politie gemeld, meer niet.”
“Sprak hij het dan tegen?” vroeg Petra.
Lidy schudde het hoofd. “Hij wilde weten hoe ik er bij kwam. Hij is als de dood dat ik te veel over haar weet.”
“Hallo, Rosy, hoe is het nu?” Na een enerverende dag vol onverwachte gebeurtenissen, stapte Lidy de eetkeuken binnen. Etensgeuren kwamen haar tegemoet. Tot haar verrassing trof ze Rosy zoals vanouds aan het aanrecht. Pannen stonden op het fornuis.
“Ben je je nu toch aan het uitsloven?” duidde Lidy op het fornuis.
“Het gaat wel,” antwoordde ze ietwat timide. “Sjaan heeft geholpen. Ze heeft aardappelen geschild, groente schoongemaakt en gehaktballen gedraaid.”
“Goeie, ouwe Sjaan.” Lidy liet een bezorgde blik op Rosy rusten. Na vanochtend moest er worden ingegrepen. Het ging zo niet langer. Afgezien van het feit dat de kinderen niet meer veilig bij Rosy waren, als ze zomaar van haar stokje kon gaan, stond haar gezondheid op het spel. Lidy had zo haar vermoedens wat er scheelde, ook door haar veranderde gedrag. Ze hoopte van harte dat ze het bij het verkeerde eind had. Als het waar was wat ze vermoedde, was Rosy’s leven in gevaar.
Het was nu niet het juiste moment om er over te beginnen. Lidy liet het rusten tot later. “Waar zijn Steffie en Andy?”
“Steffie is bij Anouk,” antwoordde Rosy, sla in een slakom schikkend. “En Andy bij Brian. Ze komen zo.”
“Mooi.” Lidy ging de tafel alvast dekken.
De kinderen meldden zich, luidruchtig als altijd. Ze moesten hun handen wassen van Rosy. Even later kwam Alex thuis. Hij stapte door de achterdeur, groette Rosy en de kinderen in het voorbijgaan en liep rechtdoor naar de vestibule aan de voorkant van het huis, om zijn jas op te hangen en zijn laptop in zijn werkkamer achter te laten. Toen hij dat had gedaan en naar de woonkamer wilde gaan, stapte Lidy opeens door de tochtdeur de hal in.
“Oh, hallo.” Hij schrok een beetje van haar ernstige gezicht. “Problemen?”
“Hallo, Alex.” Ze gaf hem een kus en duidde op zijn werkkamer. “Kunnen we heel even praten?”
“Is er iets met de kinderen?”
Lidy schudde het hoofd. “Rosy.”
Ze gingen naar binnen.
Lidy sloot de deur achter zich en vervolgde: “Ze is vanochtend flauwgevallen.”
“Zomaar?”
“Ja. Het wordt nu toch echt tijd voor een specialist.”
“Jemig.” Alex keek fronsend naar de vloer en weer naar zijn vrouw. “Hoe is het nu met haar?”
“Corine en Sjaan hebben haar in bed gelegd, want ik had een patiënt in de spreekkamer. Sinds vanmiddag is ze weer op de been, maar…” Lidy maakte een sceptische grimas. “Ze sloeg wartaal uit. Over de kinderen, dat ze in gevaar waren.”
Alex zag Lidy’s onheilspellende blik. “Wat denk je?”
“Ik durf het bijna niet te zeggen,” antwoordde ze. “Maar het lijken symptomen van een hersentumor.”
“Hè, bah.” Alex had het wel verwacht. Hij dacht hetzelfde, maar liet het aan Lidy over om het hardop te zeggen. Zij was immers de arts in dit huis. “Afschuwelijk.”
“Daarom wil ik dat ze zo snel mogelijk een specialist ziet,” zei Lidy. “We moeten met haar praten. Meteen als de kinderen naar bed zijn.”
“Oké.”
Ze verlieten de werkkamer en stapten door de tochtdeur de gang in. Alex ging naar de woonkamer, Lidy naar de keuken om Rosy te helpen.
De kinderen hadden wel in de gaten dat er iets met haar was. Ze hadden Sjaan aardappelen zien schillen in de keuken en ballen gehakt zien draaien. Aan tafel werd er niet over gesproken, al leek Rosy een hoopje ellende en kreeg ze nauwelijks een hap door haar keel, dus stelden Steffie en Andy ook maar geen vragen. Om negen uur moesten ze naar bed.
Tien over negen stond Lidy op van de bank. “Even de kinderen welterusten zeggen.”
Alex bladerde door de krant, te gespannen om echt te lezen. Hij keek nu en dan naar Rosy, die in de stoel tegenover de bank zat. Als ze ook naar boven wilde vertrekken, moest hij haar tegenhouden. Er moest immers gepraat worden.
Rosy bleef echter zitten. Haar gezicht stond niet vrolijk. Ze leek te worden verscheurd door iets.
Alex had met haar te doen. “Gaat het?” vroeg hij, de krant dichtvouwend.
“Ach…” zuchtte Rosy. Opeens stonden haar ogen vol tranen.
Op dat moment stapte Lidy de kamer weer binnen. “Ach jee,” zei ze bij het zien van Rosy’s betraande gezicht. Ze keek naar Alex. Was hij al begonnen met het gesprek?
Hij zag de vraag in haar ogen en schudde zachtjes het hoofd.
Rosy nam het woord. Kennelijk had ook zij iets op het hart en er mee gewacht tot de kinderen naar bed waren. “Ik moet jullie iets vertellen,” zei ze, met onvaste stem. “Het spijt me echt ontzettend dat ik jullie hierin moet betrekken, maar ik kan het niet langer voor me houden. De kinderen zijn in gevaar.”
Lieve hemel, dacht Lidy. Daar gaan we weer. “Rosy,” wilde ze haar onderbreken.
Ze liet zich echter niet in de rede vallen. “Ik had het veel eerder moeten zeggen,” ging ze verder. “Nu is het te laat.”
“Te laat?” vroeg Alex.
“Voor dat jongetje, ja,” bekende Rosy handenwringend.
“Welk jongetje?” Lidy dacht automatisch aan Foeke. Haalde Rosy nu ook al in haar hoofd dat zij iets met die verdwijningszaak te maken had? Ze was wel heel erg in de war.
“Hij is hierheen gekomen om wraak op mij te nemen en nu heeft hij dat kind gepakt.”
Ook Alex maakte zich steeds meer zorgen. “Wie is hierheen gekomen, Rosy?”
“Sjoerd,” antwoordde ze. “Sjoerd Ruitenfrans.”
Lidy en Alex wisselden een blik. Ze hadden die naam nog nooit gehoord. Vertoefde Rosy in een fantasiewereld? Konden ze er niet beter meteen een arts bij halen?
“Hij was een oppervlakkige kennis van ons,” legde Rosy uit. “Toen John nog leefde.”
“In Zuid-Afrika?” vroeg Alex.
Rosy knikte. “Hij werd op een feestje aan ons voorgesteld. In het begin was hij best aardig. Hij was ondernemer. Toen hij hoorde dat John diplomaat was, begon hij meteen over zijn plannen. Hij ging er van uit dat John belangrijke connecties had bij de Engelse regering. Sjoerd had een lap grond, waar hij een luxe recreatiepark wilde beginnen, speciaal voor rijke, Engelse toeristen. Hij had echter niet genoeg geld om te bouwen en de banken wilden hem niets lenen. Dus vroeg hij John om een goed woordje voor hem te doen bij een paar hoge pieten in Londen. Of John even een paar ton subsidie voor hem wilde regelen.” Rosy stopte om haar neus te snuiten.
Lidy en Alex hingen aan haar lippen. Dit was geen sprookje wat ze nu vertelde. Integendeel, het klonk zeer reëel.
“John heeft die Sjoerd niets toegezegd,” vervolgde ze. “Hij heeft heus wel moeite voor hem gedaan. Brieven geschreven en mensen gebeld, maar ze waren niet geïnteresseerd in investeringen in een luxe recreatiepark ver weg in Zuid-Afrika, waar onlusten aan de orde van de dag waren, met een zwak regime waar ze nauwelijks grip op hadden. Ze vertrouwden het niet. Ze waren bang dat ze niets van hun geld zouden terugzien.”
“En terecht,” vond Alex.
“Die Sjoerd dacht er anders over,” zei Rosy. “Er ging natuurlijk wat tijd overheen voor die subsidieaanvraag was behandeld, maar hij had geen geduld. Hij dacht dat het allemaal wel in orde zou komen. Hij was veel te optimistisch. Hij liet bouwmaterialen komen en plaatste overal orders. Dat was dus een ramp toen John hem moest vertellen dat het allemaal niet doorging. Sjoerd kon zijn rekeningen niet betalen. Hij ging failliet, er werd beslag gelegd op zijn spullen. In één klap was hij alles kwijt. Hij draaide helemaal door. Op een dag stond hij voor het hek van ons huis. Dronken, met een machinepistool, te schreeuwen dat John naar buiten moest komen. Dat hij een vuile verrader was. De politie kwam er bij. Hij schoot als een gek in het rond. Een agent raakte gewond. Het is een wonder dat er geen doden zijn gevallen. Uiteindelijk hebben ze hem in een been geschoten en overmeesterd. Hij ging voor jaren achter de tralies. Heel erg triest allemaal.” Nieuwe tranen blonken in Rosy’s ogen. “We hebben het jullie nooit willen vertellen. We schaamden ons. We wilden het het liefst zo snel mogelijk vergeten. Een paar jaar later werd John heel erg ziek en hij ging dood. Ik kwam bij jullie wonen. Al die tijd zat Sjoerd nog steeds vast.”
“Nu dus niet meer,” begreep Alex.
Rosy knikte. “Vorige week, toen ik van de kapper kwam, liep hij me opeens voorbij. Hier vlakbij de oprit. Ik wist niet wat ik meemaakte. Hij was het echt. Hij keek achterom, recht in mijn gezicht. Ik herkende hem direct. Nog steeds diezelfde tronie. Ik schrok me een ongeluk. Hij is op wraak uit. Hij is niet voor niets helemaal hierheen gekomen. Ik heb meteen een vriendin gebeld, Louise. Ze woonde bij ons in de straat in Johannesburg, maar ze is pas geleden naar Londen verhuisd. Vlak daarvoor had ze gehoord dat Sjoerd weer op vrije voeten was en op zoek was naar John. Hij wist niet dat hij dood is. Hij was naar ons oude huis gegaan, maar daar wonen nu andere mensen. Enfin, nu is hij dus hier. Toen hij me voorbij liep, was ik vlakbij huis. Ik wilde hem natuurlijk niet laten zien waar ik nu woon, dus…”
“Daarom liep je het huis voorbij,” maakte Lidy haar zin af.
“Precies,” beaamde Rosy. “Maar toen kwamen de kinderen net terug uit school.”
Alex slaakte een diepe zucht. Aan de ene kant was hij opgelucht. Zijn tante was dus niet aan het dementeren. Ze werd echter gek van angst.
“Vreselijk.” Ook Lidy zuchtte. “Maar wat heeft dit nu te maken met dat ontvoerde kind?”
“Dat jongetje was toch patiënt hier? Sjaan zei het vanochtend. Ze had het in de krant gelezen.”
Daarom viel ze dus flauw, bedacht Lidy.
“Dus je denkt dat het een wraakactie is van die Sjoerd,” concludeerde Alex.
“Of hij wil geld,” meende Rosy. “Misschien heeft hij dat jongetje hier naar binnen zien gaan en denkt hij dat hij hier hoort.”
“Maar hij is bij het kinderziekenhuis ontvoerd,” zei Lidy.
“Hij kan je gevolgd zijn.”
Dat leek Lidy erg onwaarschijnlijk. Ondertussen dacht ze aan Steffie en Andy. “Daarom denk je dat de kinderen in gevaar zijn.”
“Natuurlijk.” Rosy gebaarde naar buiten. “Ze gaan elke dag op de fiets naar school. Ik sta doodsangsten uit.”
“Ik denk dat het wel meevalt,” zei Alex. “Als hij echt kwaad wilde, was er allang iets gebeurd. Hier, bij de villa. Niet bij dat ziekenhuis.” Hij keek vragend naar Lidy.
“Inderdaad,” was ze het met hem eens. “Dat jongetje heeft er niets mee te maken. Dat is een heel ander verhaal.”
Rosy begon weer te huilen. “Het spijt me zo ontzettend. Ik had jullie meteen moeten waarschuwen, maar dat heb ik niet gedaan.”
“Dat had je inderdaad beter wel kunnen doen,” vond Alex ook. “Het zij je vergeven. Het is natuurlijk onvoorstelbaar dat die man opeens hier in de straat opduikt, terwijl je al je schepen allang achter je hebt verbrand. Trouwens…” Er schoot hem iets te binnen. “Volgens mij had je nog donker haar in die tijd.”
“Klopt,” realiseerde Rosy zich nu ook. “Pas na Johns dood ben ik gestopt mijn haar te verven. Goh, daar heb ik van de zenuwen niet eens bij stilgestaan.”
“Dus is de kans groot dat hij je niet eens heeft herkend.”
“Als dat zou kunnen…”
“Vast wel,” zei Lidy. “Anders had hij hier allang voor de deur gestaan.”
“Maar wat doet hij dán hier?” vroeg Rosy.
“Goeie vraag.” Daar hadden Lidy en Alex ook geen antwoord op.
“Tot morgen.” Corine Vossen duwde de deur van Lidy’s praktijk open. Ze ging naar huis. Het was kwart voor zes in de avond. Petra was daarnet al vertrokken.
“Tot morgen.” Lidy was nog in haar spreekkamer. Zo dadelijk ging ook zij naar haar gezin. Ze had er weer een lange werkdag op zitten. Vanochtend was ze weer ingevallen op de kinderartsenpoli in het St. Joseph-kinderziekenhuis. Daar was de storm na de verdwijning van Foeke Fernhout alweer gaan liggen en was men overgegaan tot de orde van de dag. Lidy had wat rondgevraagd, of er al nieuws was, maar het jochie was nog steeds spoorloos. Het vreemde was, dat niemand iets had gezien van de ontvoering op de parkeerplaats, hoewel er toch veel mensen op de been waren op dat tijdstip. De politie had een dringende oproep gedaan aan eventuele getuigen om zich te melden, maar niemand had gereageerd. Foekes verdwijning was blijkbaar geruisloos in zijn werk gegaan, als niemand iets was opgevallen. Het had er alles van dat hij vrijwillig met iemand mee was gegaan. Een bekende. Het sterkte Lidy in haar gedachte dat zijn moeder er mee te maken had. Ze had echter haar zegje gedaan bij de politie en meer kon ze niet doen.
Nu ging ze naar haar gezin. Ze sloot haar praktijk af en stapte door een tussendeur de hal van het woonhuis binnen.
Met Rosy ging het stukken beter sinds ze voor de dag was gekomen met haar geheim. Er was een last van haar schouders gevallen. Doordat ze alleen stond in haar angst, had deze groteske vormen aangenomen. Nu ze er over had gepraat, was een groot deel van die angst weggenomen.
Helemaal gerust was ze er nog niet op, evenals Lidy en Alex. Voor de zekerheid hadden ze de kinderen, voor ze deze ochtend naar school gingen, gezegd dat ze moesten oppassen voor een lange man met geelblond haar en een rond, rood gezicht. Omdat hij vervelend kon doen. Ze moesten rechtstreeks van huis naar school fietsen en ook op de terugweg niet blijven hangen bij vriendjes.
Nu waren ze thuis.
Lidy hoorde hun stemmen in de woonkamer en ging naar binnen om ze gedag te zeggen. Ze hadden geen blonde man gezien met een rood gezicht. Het leek of ze het jammer vonden. Vooral Andy hield wel van een beetje sensatie.
Lidy vertrok naar de keuken, waar Rosy druk bezig was met het eten. Het was een hele opluchting dat ze niet aan het dementeren was. Ze was immers nog lang niet bejaard. Bovendien was ze onmisbaar in het gezin, dat besef drong meer dan ooit tot Lidy en Alex door. Het zou nog een hele klus zijn geweest om een goede vervangster voor haar te vinden. Gelukkig hoefde dat niet.
Lidy maakte een praatje met haar en ging tafeldekken met de kinderen. Alex kwam thuis en even later zat het gezin aan tafel, gezellig kletsend en etend als vanouds.
Het was een avond als alle andere, totdat vlak na het eten de bel ging.
Lidy, Rosy en Alex keken elkaar aan. Alle drie dachten hetzelfde. Was dat nu toch die Sjoerd Ruitenfrans die verhaal kwam halen?
“Ik ga wel.” Alex stond op van tafel en liep de gang in.
Lidy bewaarde haar kalmte. Ze ging opruimen en vroeg de kinderen om hun lege borden.
Het bleef rustig in de hal. Geen opgewonden stemmen, geen gegooi met deuren. Na een paar minuten kwam Alex de woonkamer weer binnen.
“Iemand voor jou,” zei hij tegen Lidy. “Ene Fernhout. Of hij je even kan spreken, het is nogal dringend.”
“Aha.” Lidy zette de stapel lege borden, die ze naar de keuken had willen brengen, terug op tafel. Wat had Foekes vader nu weer op zijn hart? De politie had een grootscheepse zoekactie naar zijn kind ingezet. Zijn foto verscheen in elk journaal. Had het iets opgeleverd? Hopend dat Foeke was gevonden, haastte Lidy zich naar de hal.
Fernhout was beduidend minder agressief dan de vorige dag toen hij de praktijk binnenviel. Bijna gedwee schudde hij Lidy’s hand. “Dag, dokter. Neem me niet kwalijk dat ik u stoor. Zou ik even met u kunnen praten? Het is dringend.”
“Deze kant op.” Lidy ging hem voor naar de tussendeur, die naar de praktijk leidde. Even later stapten ze haar spreekkamer binnen. “Is uw zoon terecht?” was het eerste wat ze vroeg.
Fernhout schudde het hoofd. “Nog niet en het spijt me dat ik gisteren zo grof tegen u was,” maakte hij zijn excuses.
“Het was niet de bedoeling dat het in de krant zou komen, wat ik tegen de politie heb gezegd over de moeder van Foeke,” zei Lidy. “Mijn assistente heeft vanochtend de redactie gebeld. Een politiewoordvoerder schijnt het aan de pers te hebben doorgegeven.”
“Dat hebben ze mij ook verteld. Daarom kom ik nu naar u hiermee.” Hij haalde een envelop uit de binnenzak van zijn jas en gaf hem aan Lidy. “Dit zat onder de ruitenwisser van mijn auto toen ik van mijn werk kwam.”
Er zat een brief in. Lidy vouwde hem open. Als Morris Foeke terug wilde zien, moest hij een ton aan losgeld betalen, stond er in hanenpoten geschreven. Hij moest het geld in een kluisje op een station achterlaten. Buitengewoon amateuristisch.
Lidy keek hem aan. “Zijn moeder?”
“Ja,” verzuchtte Fernhout. “U had gelijk. Ik wist het diep in mijn hart ook wel. Ze is gek. Hoe denkt ze dat ik aan een ton moet komen? Ze weet…”
“Loopt Foeke gevaar bij haar?” onderbrak Lidy hem.
Morris schokte met zijn schouders. “Die kans is groot.”
“Waarom stapt u dan niet naar de politie hiermee?” duidde ze op de brief.
“Ik weet niet wat ze Foeke aandoet als ik de politie op haar dak stuur.”
“Lieve hemel, is ze zo gevaarlijk?”
“Ik vrees van wel.”
“En u weet waar ze woont?”
“Onze vorige woning,” knikte Morris. “Ik ben destijds bij haar weggegaan met Foeke en zij is daar achtergebleven.”
“Bent u er zelf al geweest?”
“Ik ben er net langs gereden. Er brandde licht, maar ik durf niet aan te bellen. Ik weet niet wat ze gaat uithalen als ze mij daar ziet.”
Lidy zuchtte. “Sorry, maar dit is toch echt een zaak voor de politie.”
“U kent haar niet.”
“Foeke is haar eigen kind!”
“Ik vrees dat dat niets meer voor haar uitmaakt.”
Het moest een monster zijn, begreep Lidy. “Wat verwacht u nu van mij?”
“U bent arts. Misschien dat u iets bij haar bereikt.”
“Hm.” Ze dacht na. Er hadden zich inderdaad wel eens gelegenheden voorgedaan in haar loopbaan, waarbij ze een ontspoorde ouder tot inkeer had gebracht. “Ik wil er wel even gaan kijken, maar niet zonder overleg met mijn man.”
“Dat begrijp ik.”
Lidy belde met de telefoon op haar bureau naar het woonhuis om te vragen of Alex er even bij wilde komen. Ze was niet van plan deze Fernhout alleen in haar praktijk achter te laten. Ze vertrouwde hem toch al niet en nog minder nu bleek dat hij een kind had van een monster van een vrouw. Wat was hij zelf voor iemand om een relatie te hebben met zo’n vrouw? Was hij daarom zo bang voor zijn imago?
Na een paar minuten meldde Alex zich. Wat hem betreft mocht Lidy wel een poging wagen om het ontvoerde kind vrij te krijgen, maar hij liet haar er niet alleen op af gaan. Daar piekerde hij niet over.
Even later zaten ze in zijn auto, onderweg naar het adres van Foekes moeder.
Morris volgde met zijn auto. Zijn ex kende de wagen, dus hadden ze afgesproken dat hij zich verdekt zou opstellen in een zijstraat in de buurt.
Alex reed de woonwijk binnen, een gewone buurt met rijtjeshuizen. Etagewoningen. Op één van de benedenetages had Fernhout ooit gewoond met het monster, dacht Lidy, naar de huizen kijkend. De moeder van Foeke, waar hij zo weinig over kwijtwilde. Zogenaamd was ze een succesvol fotomodel, had hij haar wijsgemaakt tijdens zijn eerste bezoek aan haar praktijk. Een carrièrevrouw. Allemaal leugens.
Ze woonde op nummer achttien. Alex reed het huis voorbij en parkeerde een eindje verderop. Hij en Lidy gingen er samen heen. Alex liet haar geen tel alleen met het monster.
“Zal mij benieuwen,” zei ze. Het raam aan de straatkant zag er namelijk keurig netjes uit, maar dat kon een façade zijn. Lidy drukte op de bel.
Voetstappen op de gang. De deur werd van het slot gedraaid. Lidy zette zich schrap.
Het volgende moment stond ze oog in oog met een jonge vrouw, op sokken in een huispak. Donker haar in een staartje.
“Goedenavond.” De vrouw schonk Alex en Lidy een vriendelijke glimlach.
“Eh…” aarzelde de laatste in verwarring gebracht. “Bent u Wanda Brasveld?”
“Nee,” antwoordde de vrouw, op het naambordje naast de bel duidend. “Wij heten Wensveen. Brasveld was de vorige bewoner.”
“Aha, en weet u misschien waar die naartoe is gegaan?”
“Geen idee. Eerlijk gezegd wil ik het niet weten ook.”
“Waarom niet?”
“Omdat ze dit huis volledig hebben uitgewoond. Het was een puinhoop. Mijn man en ik vonden de buurt wel aardig, dus hebben we de woning toch maar geaccepteerd. We zijn er maandenlang mee bezig geweest om het een beetje op te knappen.”
De ex van Fernhout was hem dus gesmeerd, begreep Lidy. Met achterlating van een puinhoop. Het beeld dat ze van haar kreeg, werd elk moment somberder en de situatie waarin Foeke verkeerde nijpender. Waar had het monster haar toevlucht genomen nadat ze hier een puinhoop had achtergelaten? Het leek Lidy dat ze niet erg welkom was geweest in een nieuwe woning. Zat ze nu in een of ander kraakpand?
Ze bedankte de vriendelijke vrouw en ging met Alex terug naar de auto. Hij zocht het straatje op waar Morris zich verdekt had opgesteld. Hij drentelde naast zijn auto heen en weer en stopte daarmee toen hij Alex’ auto zag naderen.
Lidy stapte uit. Zonder Foeke en met slecht nieuws.
Even later zat ze weer naast haar man, onderweg naar huis.
“Wat gaat hij nu doen?” vroeg Alex. “Naar de politie?”
“Dat heb ik hem aangeraden en ook om de woningbouwvereniging te bellen. Hopelijk hebben zij een adres waar die ex van hem naartoe is gegaan.”
“Ja, want ze zullen nog wel geld van haar krijgen,” zei Alex laconiek.
Hij vond dat Lidy zich genoeg had uitgesloofd. Nu moest Morris zelf zijn kolen maar eens uit het vuur gaan halen. Dat vond Lidy ook, maar ze trok zich het lot van Foeke nu eenmaal aan. Het kereltje was waarschijnlijk zonder protest met zijn moeder meegegaan toen ze hem ontvoerde uit de auto van zijn vader. Niet wetend wat hem boven het hoofd hing. Waar sliep hij nu? In een kraakpand zonder stroom en water? En wat mankeerde zijn moeder? Want dat was zonder twijfel de reden waarom Morris zo raadselachtig deed en het kind door een internist wilde laten onderzoeken. Lidy was daar steeds meer van overtuigd. De uitslag van Foekes bloedonderzoek was goed, maar Petra had zijn bloed niet op alles getest. Sommige besmettingen verwachtte je nu eenmaal niet bij een kind in een moderne welvaartsmaatschappij. Lidy dacht zo langzamerhand aan het ergste, maar hoopte dat ze het mis had.
“Toch wel raar dat die vent hier zomaar voor je neus staat.”
Sjaan Hopman zat met Rosy aan de koffie, aan de keukentafel in de villa. De werkster was volledig op de hoogte van de schim uit het verleden die haar tot vlakbij de oprit had achtervolgd.
Rosy had wel open kaart met Sjaan moeten spelen. De werkster met haar hart van goud, verdiende het niet om met smoesjes te worden afgescheept. Ze had immers de benen uit het lijf gerend om hulp te halen toen ze van haar stokje was gevallen, zoals Sjaan dat uitdrukte. Ook was ze meteen ingesprongen in het huishouden toen ze na haar flauwte het bed moest houden.
Rosy was de werkster uitleg verschuldigd, vond ze. Tijdens een extra lange koffiepauze had ze haar alles verteld over Sjoerd Ruitenfrans. Dat hij na een jarenlange gevangenisstraf plotseling hier in de straat verscheen.
Sjaan hing aan haar lippen. “En je weet ook niet wat er door die hapsnurker zijn hoofd spookt als hij jarenlang tussen al dat gajes in de nor heeft gezeten,” merkte ze op. “Ze komen er heus niet onschuldiger uit dan dat ze erin gaan.” Ze pakte een plakje cake van het schaaltje dat tussen haar en Rosy in stond. Niet aangebrand en luchtig als vanouds.
Nu Rosy niet meer van alles opkropte, ging het stukken beter met haar. De onzekerheid over de schim uit het verleden was er nog steeds, maar minder nu ze haar probleem deelde met de anderen.
Niet één van de rampen waar Rosy voor vreesde, had plaatsgevonden, maar daar hield ze nog altijd rekening mee, zolang niemand wist waarom die Ruitenfrans hier was opgedoken.
Rosy was niet de enige die rekening hield met rampen.
Lidy was alweer een halve ochtend druk aan het werk geweest in haar praktijk. Ze had net twee ouders uitgelaten, die met hun zuigeling naar de eerste controle waren gekomen. De laatste van een hele rij afspraken. Nu was er even tijd voor een praatje met haar assistentes.
Lidy had hen verteld over het avontuur met Morris, de vorige avond. Dat hij mak als een lammetje bij het woonhuis had aangebeld en haar om hulp had gevraagd. Dat hij vermoedde dat de moeder van zijn kind met de ontvoering te maken had vanwege dat amateuristische losgeldbriefje dat hij onder de ruitenwisser van zijn auto had gevonden bij zijn werk. Hij ging er toch maar heen ondanks de spanningen, omdat hij anders met zijn ziel onder zijn arm rondliep, had hij gezegd. Lidy vertelde haar assistentes ook over haar bezoek aan het huis van Fernhouts ex. Dat ze er niet meer woonde en een onbeschrijfelijke puinhoop had achtergelaten.
“Haar nieuwe adres is onbekend,” besloot ze haar relaas. “Ik houd mijn hart vast.”
“Dat zal inderdaad niet veel soeps zijn,” raadde Petra haar gedachten. Ze stond naast Corine en leunde met haar ellebogen op de balie.
“Arm kind als hij daar wordt vastgehouden,” zei Corine, die met haar armen over elkaar op haar draaistoel zat. “Ik neem aan dat die vader in de hoogste versnelling naar de politie is gestapt?”
“Dat heb ik hem wel op het hart gedrukt,” antwoordde Lidy. Ze stond aan de andere kant van de balie. Aan haar sceptische gezicht was te zien dat ze haar twijfels had.
“Maar?” Petra keek haar afwachtend aan.
“De vraag is of hij het aandurft.”
“Aandurft?” reageerden de assistentes in koor.
“Omdat er dan misschien iets aan het licht komt.”
“Dat moet dan wel heel wat zijn, als hij het leven van zijn kind er voor op het spel zet,” sprak Corine verontwaardigd.
“Hij heeft niet voor niets zulke ingewikkelde spelletjes gespeeld met mij,” zei Lidy.
Petra kende het gezicht dat ze nu trok. “Volgens mij weet jij allang wat hij probeert te verbergen.”
“Tja,” zuchtte ze. “Als je nagaat wat voor leven die moeder leidt. Dat ze er een puinhoop van maakt en hoogstwaarschijnlijk schulden heeft. Dat Fernhout als de dood is dat er iets over haar naar buiten komt. Dat hij witheet was toen er iets over haar in de krant stond. Dat hij reden heeft om zich ernstig zorgen te maken over de gezondheid van zijn kind, maar niet durft te zeggen wat die reden is. Dat hij via ingewikkelde constructies een onderzoek bij een internist voor Foeke heeft afgedwongen…” Lidy schudde meewarig het hoofd.
Het kwartje viel bij haar assistentes. Ze keken elkaar aan en vervolgens naar Lidy.
“Dat zou wel heel erg zijn,” zei Petra.
“Ja, maar…” Corine fronste. “Als het waar is wat jij denkt, dan heeft hij het zelf toch ook opgelopen?”
“Inderdaad,” zei Lidy. “Foekes onderzoek is ook zijn eigen onderzoek. Als dokter De Groot iets vindt bij Foeke, betekent dat voor hemzelf ook het risico aanwezig is op een besmetting.”
“Dat hoeft niemand te weten,” begreep Petra. “Want hij kan altijd zeggen dat Foeke het van zijn moeder heeft opgelopen tijdens haar zwangerschap en dat hij toen allang geen seks meer met haar had.” Het beeld dat ze van die knappe Fernhout had, brokkelde in hoog tempo af. Wat er nog van restte, was niet erg hoopgevend.
Terwijl dat besef tot Petra doordrong, zwaaide de deur van de praktijk open.
Niemand minder dan het onderwerp van gesprek stapte binnen. Aangeslagen en ontredderd. Hij was lang zo knap niet meer met die donkere kringen rond zijn ogen, vette haren en een baard van enkele dagen.
De drie vrouwen zwegen abrupt en staarden hem aan.
Zijn blik zocht die van Lidy. “Dag, dokter. Neem me niet kwalijk dat ik zomaar binnenval. Mag ik u nog één keer storen?”
Ze duidde op haar spreekkamer en ging hem voor.
Corine deed of ze iets belangrijks op haar beeldscherm moest bestuderen. Petra verdween in haar kamer.
“U bent bij de politie geweest?” was het eerste wat Lidy vroeg toen ze met Fernhout haar spreekkamer was binnengegaan.
“Nee, bij de woningbouwvereniging,” antwoordde hij. “Ze hebben geen adres van Wanda en ik zou willen proberen of…”
“Mijnheer Fernhout,” viel Lidy hem in de rede op strenge toon. Ze had schoon genoeg van zijn gedraai. “De limiet is nu toch wel bereikt. Ik kan me indenken dat u bang bent voor uw reputatie, met een ex als die van u, maar het gaat nu om Foeke. Nog langer uitstellen om naar de politie te gaan met die losgeldbrief en alle andere informatie die u hebt over uw ex, grenst aan kindermishandeling.”
“Maar…” Hij staarde haar ontredderd aan.
“Het gaat om uw kind, mijnheer Fernhout,” herhaalde ze. “Als u niet nu direct naar de politie stapt, doe ik het.”
“Mama, is dat jongetje nou al gevonden?”
“Ik weet het niet, lieverd.” Lidy zat op de bank in de woonkamer. Naast haar zat Steffie, die ze aan het overhoren was. De volgende dag had ze een biologie proefwerk.
Lidy hoefde niet te vragen welk jongetje haar dochter bedoelde. Foekes verdwijning hield het hele land bezig. Het kind was dagelijks in het nieuws, in kranten, op de radio en in de journaals.
Lidy had deze dag nog geen tijd gehad om het nieuws te zien. Na haar werk had ze Rosy geholpen met tafeldekken en nu de keuken was opgeruimd, moest Steffie overhoord worden. Andy zat in de luie stoel tegenover de bank met zijn zakcomputer te spelen. Hij had zijn huiswerk al af. Alex was op zijn werkkamer. Hij wilde nog even een dossier inzien van een cliënt, die hij de volgende dag in de rechtbank moest verdedigen.
Rosy was naar bridgeclub. Ze had toch maar weer de stoute schoenen aangetrokken. Te lang wegblijven zou haar haar plek kosten aan de bridgetafel en dat gunde ze Sjoerd Ruitenfrans niet.
De kinderen moesten nog steeds oppassen voor een man met geelblond haar en een rood gezicht, bij het naar school gaan en thuiskomen. De aandacht verslapte echter een beetje nu er toch niets gebeurde en ook door de opschudding over het ontvoerde jongetje.
Dat Lidy zijn vader deze ochtend voor een ultimatum had gesteld, hield ze maar voor zich.
Corine had Fernhout na het zeer korte onderhoud met Lidy, gehaast haar spreekkamer uit zien komen en met de staart tussen de benen de praktijk zien verlaten.
Lidy hoopte dat hij nu eindelijk zijn verstand ging gebruiken en had gedaan wat ze hem had opgedragen. Naar de politie gaan met de losgeldbrief en alle andere informatie die hij had over zijn ex.
Lidy wilde Steffie nog een biologievraag stellen, maar op dat moment hief Basil, die in zijn mand naast de bank lag, zijn kop op. Zijn oren stonden opeens rechtop. Hij draaide zijn snuit naar de tuindeuren en liet een korte blaf horen.
“Wat is er?” Andy keek op van zijn computertje en wierp een blik op het hondje.
Deze blafte nogmaals in de richting van de tuin.
Lidy keek ook naar Basil. Ze dacht meteen aan de nacht toen Rosy met de borstel in de woonkamer rondspookte. Omdat ze Basil had horen grommen. Dat deed hij vaker in zijn slaap. Nu sliep hij niet. Hij was wakker en waaks.
Steffie was al opgestaan van de bank. Ze liep naar de tuindeuren, trok met een wild gebaar het gordijn dat er voor hing weg en keek naar buiten. Ze was voor de duvel niet bang.
“Niemand.” Ze liet het gordijn weer los en liep naar haar moeder. “Ben ik nu klaar?”
Lidy stelde de laatste vraag. Toen ze die goed had beantwoord, sloot ze het biologieboek en gaf het aan Steffie.
De kinderen mochten nog even tv kijken voor ze naar bed moesten. Lidy stond op van de bank en liep nog maar even naar de tuindeuren. Ze vertrouwde het niet helemaal, dat rare geblaf van Basil. Vooral omdat Rosy naar bridgeclub was. Lidy moest er niet aan denken dat haar nu toch iets overkwam. Het was donker buiten. In de tuin was inderdaad niets bijzonders te zien. Lidy keek naar links, waar de tuin doorliep tot om de hoek en eindige in de voortuin. Daarnaast was de voordeur van het huis. Niets te zien. Ze haalde haar schouders op en liet het gordijn los. Basil was alweer stil.
Om negen uur gingen de kinderen naar boven, zich gereed maken voor het slapengaan. Tien over negen beklom Lidy de trap om hen welterusten te wensen. Toen ze terugkeerde naar de woonkamer zat Alex op de bank. Hij had de tv aangezet op een opsporingsprogramma.
Lidy kwam dichterbij en zag dat het tv-beeld werd gevuld met een compositiefoto van een vrouw. Een verlopen type met blond haar dat in slierten om haar hoofd hing. Ingevallen wangen, wazige, blauwe ogen.
“Gaat dit over dat jongetje?”
“Ja,” zei Alex, met een hoofdbeweging op de tv duidend. “Zijn moeder. Die tekening is gemaakt op basis van een oude foto. Zo ziet ze er nu uit.”
“…geen vaste woon- of verblijfplaats,” zei de stem van de presentator. “De vrouw is verslaafd aan drugs en heeft een gewelddadig karakter. Ze kan gevaarlijk zijn. Als u haar ziet, of weet waar ze zich ophoudt, probeer haar dan niet zelf aan te houden, maar waarschuw onmiddellijk de politie.”
“Dat klinkt niet best,” zei Alex.
Lidy was naast hem gaan zitten. Het was inderdaad niet best als Foeke in de handen van dit monster was gevallen, maar wel zeer waarschijnlijk. Zijn vader had in elk geval zijn bezwaren opzij gezet en Lidy’s advies opgevolgd, begreep Lidy. Hij was naar de politie gegaan. Nu was het de vraag wat Foekes moeder ging doen als ze merkte dat het net zich rond haar sloot. Als ze het kind maar niet zomaar ergens dumpte om er vanaf te zijn en hem verder aan zijn lot overliet. Volgens Fernhout maakte het voor haar immers niets meer uit dat het haar eigen kind was. Dus ook niet dat er dan van alles met hem kon gebeuren. Hij kon zomaar onder een auto lopen of een tram, of in het water terecht komen. Of in handen vallen van iemand met nog ergere plannen dan zijn moeder.
Lidy probeerde er niet te veel over in te zitten. Om half elf gingen zij en Alex naar boven. De volgende dag was het weer vroeg dag. Alex wilde uitgeslapen op de rechtbank verschijnen.
Om elf uur gingen de nachtlampjes uit. Rosy was nog niet teruggekeerd van bridgeclub. Lidy dacht weer aan dat rare geblaf van Basil. Ze was er maar niet tegen Alex over begonnen. Hij had al genoeg aan zijn hoofd. Intussen kon ze de slaap niet vatten. Als die Ruitenfrans nu maar niet om het huis spookte. Ze lag te draaien in haar bed.
Uiteindelijk hield ze het niet meer uit. Ze stapte uit bed en sloop naar beneden, naar de keuken om van daaruit de oprit en de achterdeur in de gaten te houden.
Lidy was net de keuken binnengewandeld, toen iemand de achterdeur van het slot draaide en het huis binnenkwam. Rosy. Ze liep langs de keuken en zag Lidy, die net weer naar boven wilde gaan.
“Jee!” bracht ze uit. “Je laat me schrikken.”
“Sorry,” zei Lidy, opgelucht dat ze heelhuids was teruggekeerd. “Ik heb even wat melk gedronken. Ik kon niet slapen.” Ze zei maar niets over Basil en ging snel naar boven. Ondertussen bedacht ze dat het zo niet langer door kon gaan met dat gedoe over die Ruitenfrans. Wisten ze maar wat hij hier kwam doen.
“Heb je het al gehoord?” Sjaan Hopman stapte opgewonden de keuken binnen in Lidy’s villa. Ze had zich laten afzetten door Karel, die zijn tweedehands Japanner alweer de oprit af liet rollen. “Dat kind is terecht.” De werkster had het gehoord van haar man die, voordat hij haar naar haar werk bracht, weer even een pakje shag was gaan halen bij de sigarenboer en de krantenkoppen had gezien.
“Oh, wat geweldig,” zei Rosy, die ook meeleefde met het ontvoeringsdrama, nu haar zorgen om Sjoerd Ruitenfrans langzaamaan naar de achtergrond verdwenen.
“Die moeder had hem meegenomen,” vertelde Sjaan. “Ze zat in een kraakpand met een stelletje verslaafden. Een zooitje dat het daar was. Mensen uit de buurt hebben haar aangegeven bij de politie. Ze waren toch al kotsziek van dat wijf en de overlast die ze veroorzaakte.”
“Heeft dat kind er nog wat aan overgehouden?” vroeg Rosy geschokt.
“Zo ver heeft Karel de krant niet gelezen. Het is toch wat? Het zal je moeder maar wezen.”
Rosy moest er niet aan denken. Haar moeder zaliger was een uiterst beschaafde vrouw.
Intussen was Foeke Fernhout ook in Lidy’s praktijk onderwerp van gesprek geweest. Toen Lidy om kwart over acht aan het werk ging, was Corine net even eerder gearriveerd. Allebei hadden nog geen tijd gehad voor het nieuws. Petra wel. Zij had het onderweg naar de praktijk op de autoradio gehoord. Een paar minuten na Corine kwam ze binnen met opgewonden verhalen.
De politie was rond middernacht een kraakpand binnengevallen na een tip van buurtbewoners, die haar portret op tv hadden herkend, wist Petra te vertellen. Foekes moeder was gearresteerd en de jongen zelf was overgebracht naar een ziekenhuis. Hij was ongedeerd, maar wel vervuild, uitgehongerd en oververmoeid.
Zijn moeder was aangehouden voor kidnapping, kindermishandeling, wanbetaling en nog een paar misdrijven. Voorlopig kon ze geen onheil meer aanrichten. Ze zat veilig opgeborgen in de cel.
Lidy was opgelucht en haar assistentes niet minder. Wat er nu verder met Foeke ging gebeuren, kwam zijn vader misschien nog vertellen en anders hoorde Lidy het hoogstwaarschijnlijk van Gerlach de Groot, die het kind nog ging onderzoeken.
Het zou nog spannend worden wat de internist in het bloed van het kind zou aantreffen. Of zijn ontspoorde moeder het bij ontvoering had gelaten of dat ze Foeke eerder al met een ongeneeslijke ziekte had opgezadeld. Die gedachte overschaduwde de vreugde over zijn bevrijding uit haar klauwen.
Lidy vond genoeg afleiding in haar werk om daar niet voortdurend over te piekeren.
Dat deed ze ook niet over Sjoerd Ruitenfrans sinds Rosy de vorige avond heelhuids van bridgeclub was teruggekeerd.
In het woonhuis leken rust en orde hersteld. Alles ging weer zijn gewone gangetje, tot kwart over drie in de middag.
Rosy had thee gezet. De kinderen konden elk moment uit school komen. Ze zette de koektrommel vast gereed op de keukentafel, toen ze werd opgeschrikt door opgewonden stemmen. De achterdeur werd opengegooid. Voetstappen door de gang.
“Tante Rosy! Tante Rosy!”
Steffie en Andy vielen de keuken binnen. Hijgend van het harde fietsen en met grote ogen van opwinding.
“Hij komt er aan!” hijgde Steffie naar de oprit wijzend.
“Wie?” schrok Rosy, hoewel ze wel een vermoeden had.
“Die man!” Ook Andy wees paniekerig naar buiten.
Sjaan, die ze had horen binnenvallen, kwam gealarmeerd door hun geschreeuw ook de keuken binnen.
Rosy stond al bij het raam. Tussen de lamellen door staarde ze naar de oprit. Het beeld waar ze aldoor zo bang voor was geweest, was opeens werkelijkheid. Sjoerd Ruitenfrans kwam de oprit op! Naarmate hij dichterbij kwam, werd hij groter en groter. De lange man met het geelblonde haar en het rode gezicht. De boerenkop die Rosy nooit vergeten zou, want hij stond in haar geheugen gegrift.
Steffie vond het niet spannend meer. Ze werd bang. “Die man komt er aan!” riep ze tegen de werkster.
“Oh, gottegot!” Sjaan zag Rosy trillen. Bang dat ze opnieuw van haar stokje ging, nam ze de leiding. “Ik ga wel.” Kordaat beende ze de gang in en rukte de achterdeur open.
Rosy stond met de kinderen voor het raam. Ze zagen Sjaan op Ruitenfrans af stappen.
“Dag, meneer,” sprak ze hem brutaal toe. “Wat moet u hier?”
“Dag, mevrouw,” antwoordde hij, verrassend beleefd een klein buiginkje makend. “Sjoerd Ruitenfrans.” Hij stak Sjaan een hand toe. “Kunt u mij ook zeggen of Rosy Howard hier woont?”
“Het ligt er aan wat u van haar moet,” antwoordde de werkster gevat, zijn uitgestoken hand weigerend.
“Ik zou het zeer op prijs stellen als ik haar heel even zou mogen spreken,” sprak Ruitenfrans bescheiden. “Ze weet waarschijnlijk niet meer wie ik ben.”
Dank je de koekoek, dacht Sjaan. Ze wisten hier donders goed wie hij was. Het hele huis stond al dagenlang op zijn kop door hem.
“Het is al lang geleden,” vervolgde Ruitenfrans, met een trilling in zijn stem. Blijkbaar greep het hem aan. “Maar het is nooit te laat om mijn excuses aan te bieden voor de domme dingen die ik heb gedaan.” Hij keek Sjaan bijna smekend aan.
Deze had ook maar een klein hartje. “Nou ja,” zei ze heel wat minder agressief dan daarnet. “Omdat u het zo vriendelijk vraagt, wil ik het wel even aan haar vragen.”
Ze stapte weer door de achterdeur. Even later verscheen ze in de keuken, waar Rosy nog stond te trillen als een espenblad met Steffie en Andy naast zich.
“Hij is helemaal niet kwaad,” zei de werkster. “Hij wil sorry zeggen over vroeger. Omdat hij domme dingen heeft gedaan.”
“Ja, ja.” Rosy geloofde er geen barst van.
“Hij meent het echt,” zei Sjaan. “Hij staat zowat te janken.”
“Oh… nou…” Rosy keek aarzelend naar buiten.
“Zal ik hem dan maar binnenlaten?” Sjaan was al onderweg naar de achterdeur. “Kom effe binnen,” wenkte ze Ruitenfrans.
Even later stond de man met het geelblonde haar en het rode gezicht in de keuken.
Steffie en Andy keken ademloos hoe hij Rosy een hand toestak. De man voor wie ze aldoor hadden moeten oppassen, was eigenlijk heel aardig.
“Mevrouw Howard,” zei Ruitenfrans gewichtig, Rosy’s hand schuddend. “Voor uw man komt het te laat, maar u wil ik zeggen dat het mij spijt wat ik u en uw man heb aangedaan, uit de grond van mijn hart. Het had nooit mogen gebeuren. Zeker niet na alle moeite die uw man voor mij heeft gedaan.”
Rosy kon het nog nauwelijks geloven. Sjoerd Ruitenfrans die haar nederig zijn excuses aanbood. “B…bent u daarvoor helemaal hierheen gekomen?” stamelde ze.
“Nee, nee. Eigenlijk ben ik hier voor zaken. Een paar maanden geleden ben ik uit de gevangenis ontslagen. Ik heb veel nagedacht in de jaren dat ik opgesloten zat. Cursussen gevolgd. Nu ben ik weer voor mijzelf begonnen met een kleine onderneming. Ik was hier om contacten te leggen met eventuele klanten. Ik ben nog langs uw huis geweest in Johannesburg, maar van een buurman hoorde ik dat u was geëmigreerd.” Ruitenfrans schudde het hoofd. “Ik had echt geen idee waar ik u kon vinden. Tot ik u stomtoevallig hier in de straat voorbij liep.”
Hij had haar dus wel herkend, begreep Rosy en ook dat hij zijn leven had gebeterd. Dit was een heel andere Sjoerd Ruitenfrans dan die van toen. Ze hoefde nooit meer bang voor hem te zijn.
Sjaan zag de opluchting op haar gezicht. “Zal ik maar eventjes thee inschenken?” bood ze aan. “Meneer ook een kopje?”
Even later zaten ze alle vijf aan de keukentafel. Sjaan, de kinderen, Rosy en de lange, blonde man. De eerste drie luisterden ademloos naar de andere twee, die de ene herinnering na de andere ophaalden uit de tijd toen John nog leefde en ze in Johannesburg woonden.
“Het is allemaal prima, hoor. U mag haar weer aankleden.” Lidy had een baby onderzocht. Het kleintje lag in haar luiertje op een aankleedkussen op de onderzoeksbank in haar praktijk.
De rust was er teruggekeerd na alle opschudding over Foeke Fernhout. Enkele weken waren voorbijgegaan sinds het kind uit de klauwen van zijn ontspoorde moeder was gered. Inmiddels had Lidy afscheid genomen van de kinderartsenpoli in het St. Joseph-kinderziekenhuis. De arts voor wie ze inviel, was weer aan het werk gegaan. Niettemin vonden directeur Bonnema en haar collega’s op de poli het doodjammer afscheid van Lidy te moeten nemen. Veel liever hadden ze haar zien blijven, maar dat zat er niet in.
De dag van haar afscheid had Lidy nog even contact gehad met De Groot over Foeke. Het was nog steeds de bedoeling dat hij de jongen ging onderzoeken. Lidy had hem in bedekte termen laten weten waar volgens haar Fernhouts raadselachtige gedoe om was begonnen. Dat hij reden had om aan te nemen dat Foeke door zijn moeder een levensgevaarlijke besmetting had opgelopen, maar daar niet voor durfde uit te komen. Bang voor zijn imago.
De Groot had aan een half woord genoeg. Hij beloofde Lidy dat hij het kind uitvoerig op alles zou nakijken, helemaal nu hij dagenlang met drugsgebruikers in een kraakpand had doorgebracht. Het onderzoek, dat was uitgesteld om Foeke de gelegenheid te geven bij te komen van zijn avontuur, had twee dagen geleden plaatsgevonden, wist Lidy. De uitslag zou nu wel bekend zijn. De Groot had beloofd haar op de hoogte te houden. Ze wachtte nu al de hele ochtend in spanning zijn telefoontje af. Gerlach de Groot was echter een drukbezette specialist. Lidy zou geduld moeten hebben.
Het was dan ook een totale verrassing toen halverwege de ochtend de deur van de praktijk openging om Fernhout en Foeke door te laten.
Corine was bezig achter haar balie. “Oh, dag, meneer Fernhout.” Ze kon zich niet herinneren dat hij een afspraak had.
“Neem me niet kwalijk,” verontschuldigde hij zich. “Dit is echt de laatste keer dat ik zomaar binnenval, maar ik heb belangrijk nieuws voor dokter Van de Poel.”
Hij was weer knap als vanouds, constateerde Corine. Foeke zag nog wat bleekjes.
“Ik zal kijken of de dokter tijd voor u heeft.” Ze pakte de telefoon op haar balie.
Voor ze Lidy kon bellen, stapte deze uit haar spreekkamer, op de voet gevolgd door een vader met een baby. “Dag, meneer Fernhout,” reageerde ze verrast op het tweetal in de receptie. Ze hoefde niet lang na te denken waarom Fernhout hier alweer zonder afspraak was binnengevallen. Hij kwam haar vertellen waar ze de hele ochtend al nieuwsgierig naar was. Ze liet de vader met zijn baby uit.
“Meneer Fernhout kan er wel even tussendoor,” zei ze tegen Corine, die de telefoon alweer had neergelegd.
“Ja, ja,” reageerde de assistente, bedenkend dat dit inderdaad de laatste keer moest zijn dat hij haar schema in de war gooide.
Lidy ging met haar gevolg haar spreekkamer binnen.
“We komen net van het kinderziekenhuis,” stak Fernhout van wal, nog voor ze de deur achter zich had gesloten. Hij popelde kennelijk om het haar te vertellen. “Voor de uitslag van Foekes onderzoek. Dokter De Groot had geen reden om hem verder te behandelen. Hij heeft ons teruggestuurd naar u.”
“Aha.” Foekes klachten hadden dus niets met een besmettelijke ziekte te maken, begreep Lidy. Ze had het eigenlijk al kunnen zien aan het opgeluchte gezicht van zijn vader. Foeke zelf zag er minder opgelucht uit. Hij had dan ook heel wat meegemaakt.
“Ik ben hier ook om u te bedanken,” ging Morris verder. “U had gelijk. Ik had meteen naar de politie moeten gaan. Ik was te veel met mezelf bezig. Met het uitwissen van mijn verleden. Ooit zat ik in hetzelfde schuitje als Wanda. We gebruikten allebei van alles en nog wat. Toen bleek dat ze zwanger was, zijn we daar onmiddellijk mee gestopt, maar Foeke was toch te klein toen hij werd geboren. Hij moest in de couveuse op gewicht komen. In die tijd is Wanda weer drugs gaan gebruiken. Ik kreeg het door toen ik merkte dat ze Foeke verwaarloosde. Ze liet hem urenlang alleen om drugs te scoren. Als ik thuiskwam van mijn werk, zaten er rare figuren op de bank, terwijl Foeke in de wieg lag te krijsen van de honger. Hij zat onder de uitslag, omdat ze hem de hele dag dezelfde vieze luier liet aanhouden. Op een dag vond ik een gebruikte spuit in zijn bedje. Omdat ik me er aan prikte. Dat was de druppel. Ik ben meteen met Foeke bij haar weggegaan. Een tijdlang ging het goed, maar toen hij steeds klachten kreeg op school, ging ik me zorgen maken. Ook over mezelf. Ik had een goede baan en die wilde ik niet kwijtraken. U weet hoe dat gaat.”
“Inderdaad,” beaamde Lidy. “Mensen met hiv worden nog vaak als melaatsen behandeld.”
“Tja. Die dans is Foeke gelukkig ontsprongen en ik ook. De hiv-test van dokter De Groot was negatief. Hoe het met Wanda zit, weet ik niet en eerlijk gezegd interesseert het mij ook niet.”
“Dat begrijp ik.” Lidy keek naar het ventje dat er nog altijd pips uitzag. “Dan zou ik toch willen voorstellen dat u een goede oppas voor Foeke regelt,” kwam ze weer terug bij haar eerste besluit. “Zodat hij minder lange dagen hoeft te maken na school.”
“Daar ben ik al mee bezig,” zei zijn vader.
“Mooi. Ik ga hem ook een dieet geven voor extra voeding om aan te sterken.” Lidy toverde met een tik op haar toetsenbord een document met diëten op haar beeldscherm.
Terwijl ze een geschikt dieet voor Foeke uitzocht, was in de villa Sjaan Hopman druk in de weer. De werkster maakte de logeerkamer in orde. Rosy kreeg binnenkort een vriendin te logeren. Ene Louise uit Londen. Ze had daarvoor in Johannesburg gewoond.
Sjaan verheugde zich er op, benieuwd wat die Louise allemaal te vertellen had. Die Sjoerd Ruitenfrans had ook allemaal mooie verhalen. Aan de keukentafel had hij verteld dat hij al een keer eerder naar de villa was gekomen op een avond, om te kijken of Rosy daar woonde. Hij had haar wel naar de oprit zien lopen, maar wist het niet zeker en had naar naambordjes gezocht. Niemand die het in de gaten had, behalve Basil, maar zijn geblaf werd niet serieus genomen.
Sjaan schudde het dekbed op, dat ze van een schone, fris ruikende hoes had voorzien. Neuriënd schikte ze het hoofdkussen op het logeerbed.
“Nou, het zal mij benieuwen,” zei ze, een goedkeurende blik door de logeerkamer werpend. Niet dat ze nieuwsgierig was, helemaal niet, maar ze wilde wel heel graag alles weten.