DE BESCHADIGDE 'MEIER'
Pim Hofdorp
'Oehoe!' riep het meisje en dan nog eens: 'Oehoe!' Ze werd 'Jossie' genoemd en oefende het beroep uit dat door het hypocriete spraakgebruik als 'zonder beroep' wordt aangeduid, doch gemeenlijk als het oudste beroep ter wereld wordt beschouwd. Maar zij voelde zich die avond niet lekker, was daarom al om elf uur naar huis gegaan en wilde nu doorlopen naar haar kamer, aan het andere einde van de overloop. Toch hield zij nu haar pas in. Omdat er op haar roep niet het antwoord was gekomen dat zij had verwacht, het antwoord van haar vriendin Henny Othuis, ook al 'zonder beroep', met wie zij deze etage in een der nauwe Haagse binnenstadstraatjes bewoonde.
Door het matglazen bovenlicht van Henny's kamer scheen licht en het was hun gewoonte om, thuiskomend, met zo'n oehoeroep de ander te waarschuwen, wat de ander dan met net zo'n roep beantwoordde. Dat deden zij altijd, of ze nu bezoek hadden of alleen op hun kamer waren. Maar ditmaal antwoordde Henny niet.. -
De reden daarvan werd al enkele minuten later door Jossie met een angstkreet vastgesteld, toen zij, ook na herhaald kloppen, geen antwoord kreeg en Henny's kamerdeur had geopend. De oorzaak van Henny's stilzwijgen werd precies om vijf minuten voor half twaalf wetenschappelijk bevestigd door de politiedokter. Want Henny was dood. 'Gewoon de hersens ingeslagen,' constateerde de aesculaap. Hij stond op uit de houding, waarin hij bij de dode vrouw was neergeknield, veegde het stof van zijn broekspijp en sloot zijn dokterskoffertje weer. 'Waarschijnlijk met die stenen asbak,' voegde hij er nog aan toe, op het voorwerp wijzend, dat vol bloedvegen naast het levenloze lichaam lag.
'Dat lijkt me wel zeker,' oordeelde hoofdinspecteur Sanders van de Haagse recherche en de rechercheur van de zedenpolitie was het met hem eens. Die was meegekomen toen al uit de eerste alarmmelding de identiteit van het slachtoffer was gebleken.
'We mogen wel aannemen dat het met die asbak is gebeurd,' vond ook hij, pakte het voorwerp voorzichtig op met zijn door een zakdoek omwikkelde hand, deed het in een plastic zakje en borg het in zijn actetas. 'Voor onderzoek op vingerafdrukken,' legde de hoofdinspecteur de dokter uit, wat min of meer overbodig was omdat deze vanaf zijn jeugd detectiveromans had gelezen en ten overvloede in de criminologie had geliefhebberd. Noch over zulke lectuur, noch over die theoretische studie had hoofdinspecteur Sanders echter een hoge dunk. Maar wie kon deze moord op een publieke vrouw op zijn of haar geweten hebben? Het eerste verhoor van Jossie, die nog altijd op het politiebureau aan het Buitenhof zat te snikken, had niet veel licht gebracht. Alleen dat zijzelf en Henny zich bijna elke avond plachten op te houden in een bepaald barretje achter de Passage en dat ook Henny's vriend Joop Broekman, die tot de vaste stamgasten behoorde, daar volgens Jossie de hele avond had gezeten. Zijzelf was vandaar om elf uur regelrecht naar huis gegaan. 'Die pooier houden we al lang in de gaten,' had de zeden-rechercheur minzaam meegedeeld toen de naam Joop Broekman was genoemd. Hij keek nu met speurende blik het vertrek rond, waarin een brede rustbank, met kleurige kussens beladen, even duidelijk het 'beroep zonder beroep' van de bewoonster verried, als de verdere boudoirstoffering en vooral de vele roze zijden schemerlampjes daar ook niet om logen.
Opeens bukte de rechercheur zich, keek onder een tafeltje dat vlak naast het op de grond uitgestrekte lijk stond en raapte dan iets op.
'Wat is dat?' vroeg hij verbaasd, zijn vondst op zijn open handpalm onder een van de lampekapjes houdend. Nieuwsgierig boog ook de heer Sanders zich er over heen. 'Een papiersnipper,' constateerde de rechercheur. 'Maar niet van gewoon papier,' oordeelde de hoofdinspecteur. 'Ik zou zeggen ... het lijkt wel een reepje van een bankbiljet.'
Een nader onderzoek onder het vergrootglas bevestigde dit. Het was inderdaad een smal reepje papier, dat van een bankbiljet was gescheurd.
'Van een biljet van honderd gulden,' constateerde de hoofdinspecteur verder.
'Van een meier?' echode de rechercheur verbaasd. Terwijl hij de officiële benaming, door zijn superieur gebruikt, als het ware instinctief in het sappige bargoens vertaalde, ging hem tegelijkertijd de gedachte door het hoofd dat hieruit nu ook alweer het verschil in bezoldiging tussen de hogere en de lagere politiemannen bleek. De hoofdinspecteur was met het voorkomen van honderdguldenbiljetten voldoende vertrouwd om deze dus zelfs aan zo'n kleine papiersnipper te herkennen!
'Beurde zij zulke bedragen?' informeerde de heer Sanders sceptisch. De rechercheur haalde z'n schouders op en wierp nog eens een blik op de dode.
'Dat zou me verbazen,' zei hij geringschattend. 'We kenden haar wel, al heeft ze voor zover ik weet nog nooit iets met ons te maken gehad. Tippelen deed ze niet. Zij duikelde haar klandizie in de barretjes van de binnenstad op. Maar of ze ooit een meier beurde ... ?' Zijn gezicht drukte oprechte twijfel uit. De hoofdinspecteur keek op zijn polshorloge. 'Kwart voor twaalf,' constateerde hij. 'Nog net tijd om eens eventjes in die bar te gaan kijken.' Even later zaten beide politiemannen op hoge barkrukken aan een der uiteinden van een lage hoefijzervormige toog die het grootste gedeelte vulde van een kleine lokaliteit, waarbinnen met dikke gedrapeerde gordijnen en ook al weer een overdaad aan schemerlampjes, zeer intensief een sfeer van zwoele intimiteit was geschapen, waartoe ook tabaksrook en drankgeuren het hunne bijdroegen. Het was vrij stil in het barretje.
Net aan het andere eind van de toog zat een jongmens, met glad achterover gekamd haar en een bleek pafferig gezicht, verveeld over een bierglas te staren. 'Dat is die pooier van d'r,' fluisterde de rechercheur. Verder was er nog maar één klant, een grove zwaargebouwde man, halfslag buitenman, halfslag middenstander, terwijl twee meisjes in goedkoop opzichtige avondkleding tegen die bezoeker aanleunden. Over allen en alles hing een lome katterige verveling.
De snelle blikken, vol betekenis, die bij het binnenkomen van de beide politiemannen tussen de barkeeper in zijn witte vest, de bleke jongeman en de beide entraineuses waren gewisseld, waren aan de buitenman-middenstander klaarblijkelijk ontgaan, evenals het hem scheen te ontgaan hoe uitslovend beleefd de barkeeper de zedenrechercheur bejegende, die hier natuurlijk maar al te goed bekend was. 'Twee biertjes,' bestelde de rechercheur. 'Enne... zijn Henny en Jossie hier vanavond nog geweest?' De barkeeper knikte, noch verrast, noch verschrikt, noch verlegen.
'Allebei,' bevestigde hij gewillig. 'Maar Henny is al vroeg weggegaan. Waarom weet ik niet. Jossie is tegen elven naar huis gegaan, omdat ze zich niet lekker voelde. Had u d'r gehad moeten hebben?'
'Nee, dat niet,' zei de rechercheur en de politiemannen begrepen dat het gebeurde met Henny hier in de bar nog niet bekend was. Wel merkten ze dat geen woord van het gesprek met de barman aan de beide meisjes en aan de bleke jongeman ontging. Maar geen van allen verried de strekking van de vragen te begrijpen. Zoveel onwetendheid kon niet gehuicheld zijn en zolang het tegendeel niet bleek, was aan te nemen dat dit drietal en de barman met de moord niets hadden uit te staan.
Of het nu kwam, dat hij zich gepasseerd voelde, nu de beide meisjes, afgeleid door de gestelde vraag, niet meer zo zwaar tegen hem aanleunden, ofwel omdat hij het werkelijk tijd van opstappen vond, maar de dikke man haalde zijn portefeuille tevoorschijn en vroeg zakelijk: 'Hoeveel krijg je van me, vader?'
De barman noemde een bedrag dat royaal boven de vijftig gulden lag.
'Zo,' zei de dikke man. 'Dan kan je nou zeker die meier wel weer wisselen die ik straks voor je klein heb gemaakt.'
'Dat zal nou wel weer gaan,' antwoordde de barman opgewekt.
Maar op hetzelfde ogenblik waarop de bezoeker het bankbiljet gladstreek op de rand van de bar, hadden beide politiemannen zich al voorover gebogen, waren dan, beiden tegelijkertijd, van hun barkrukken gegleden en duwden met zachte drang de beide meisjes opzij. Meteen legde de rechercheur zijn hand op het biljet en zei kalm maar nadrukkelijk: 'Politie! Wilt u zich legitimeren.' Even heerste er een loodzware stilte. Onthutst keek de dikke man van de een naar de ander. 'Legitimeren?' herhaalde hij. Dan schoot hij in een daverende lach. 'Maar natuurlijk. Met genoegen.' Uit de portefeuille, die hij nog steeds vasthield, trok hij een paspoort dat hij de rechercheur toereikte. Deze bladerde er even in, knikte, gaf het document terug en vroeg: 'Kunt u ons verklaren hoe u aan dat biljet gekomen bent?'
Meteen hield de politieman het biljet omhoog en duidelijk was nu te zien, dat dit was geschonden, dat aan één van de randen een smalle reep van het papier was afgescheurd. Weer lachte de man. Luider nog dan de eerste keer. 'Dat kan ik niet alleen, dat kunnen de anderen hier ook.' Hij wees op de barman, op de beide meisjes en tenslotte op de bleke jongeman.
'Die meneer daar had het bij zich en die wilde het aan het begin van de avond hier wisselen. Maar d'r zat toen nog niet genoeg geld in de kassa en toen heb ik het voor hem klein gemaakt. In tientjes.'
In één sprong waren de twee politiemannen bij de deur, nog net op tijd om het bleke jongmens ervan te weerhouden naar buiten te glippen. Even was er het begin van een worsteling. Toen klikten de handboeien en vier sterke politiehanden geleidden Joop Broekman naar de politiepost op het Buitenhof.
Het was een veelbelovende arrestatie, die hoofdinspecteur Sanders echter een diepe ontgoocheling bezorgde. Barman en meisjes,, die uit eigen beweging en omdat zij een klaarblijkelijk zuiver geweten ook zuiver wilden houden, dadelijk na sluitingstijd ook naar het bureau waren gekomen, bevestigden dat de verdachte voor de hele avond over een alibi beschikte.
Afzonderlijk verhoord, verklaarden zij unaniem dat Joop al in de bar had gezeten toen Henny daar in de vooravond was geweest en dat hij, na haar vertrek, ook geen stap meer buiten de bar had gezet. De andere bezoeker was pas later gekomen, zodat diens getuigenis van weinig waarde meer kon zijn. In de verwarring van de arrestatie was die buitenman-middenstander trouwens onopgemerkt verdwenen, niet echter dan na eerst zijn royale vertering te hebben afgerekend. Met tientjes, verklaarde de barman. Daar het honderdguldenbiljet in handen van de politie was gebleven, was het dus een behoorlijk dure avond voor de dikkerd geworden. Misschien kwam hij nog wel opdagen om zijn 'meier' vergoed te krijgen, zo overwoog de rechercheur, maar misschien ook niet. Bezoekers van zulke barretjes zaten soms ongegeneerd goed in hun slappe was, maar waren er vaak allerminst happig op om juist door hun barbezoek met de politie in aanraking te komen, hoewel de dikke man daarover geen moment angst had getoond. Zijn paspoort, dat hij aan de rechercheur had laten zien, had als woonplaats Rotterdam vermeld. Maar verder uiteraard geen adres.
Niet alleen zijn alibi, ook de herkomst van het honderd-guldenbiljet kon Joop Broekman waar maken. Eerlijk verdiend geld was het, zo zei hij. Verdiend bleek hij het inderdaad te hebben, of het daarmee ook eerlijk verdiend was, kon een punt van discussie zijn. Met de moord op Henny Othuis bleek dit alles echter niets uit te staan te hebben. Waarom hij zich dan zo verdacht had gedragen door weg te willen vluchten? De strekking van die vraag ontging Joop Broekman min of meer. Was dat verdacht geweest? Hij had 'm willen piepen omdat de aandacht van die twee russen op hem werd gevestigd. Dat kon nooit gezond zijn. Aan zijn lijf geen smerissen. Te proberen er tussenuit te knijpen was toch zijn goed recht geweest... Het in deze impasse vastgelopen onderzoek maakte het onvermijdelijk dat de rijks-recherche werd ingeschakeld, die zijn beroemde speurder Enters afvaardigde. Ook al omdat de vingerafdrukken op de asbak gevonden, in de politie-documentatie volkomen onbekend waren, wat de zaak danig compliceerde. Met de vingerafdrukken van Joop Broekman vertoonden die 'prenten' niet de minste overeenkomst.
Enkele dagen later, vrij vroeg: in de middag en dus nog voor de zaak opening, bezocht Enters eerst het barretje. Opmerkzaam bekeek hij de inrichting en wijdde ook aandacht aan het gangetje dat naar de toiletten en naar de telefooncel leidde en dat uitkwam op een deur die met een klink bleek te zijn gesloten en toegang verleende tot een smal donker steegje. Daarna had hij een lang gesprek met de barman, met Jossie en met de andere meisies die in de bar - wat zij noemden - 'werkten'. Dan liet hij een dienstwagen voorkomen en in gezelschap van twee potige rijksrechercheurs vertrok hij in zuidelijke richting. Pas laat die nacht keerde de wagen in Den Haag terug. Nu niet met drie, maar met vier inzittenden. De vierde was een dikke man, het type van een buitenman, die ook een middenstander kon zijn en die in zijn bewegingen wat werd belemmerd door handboeien, die om zijn polsen sloten.
Want eigenlijk was de oplossing van de zaak doodeenvoudig geweest. Als beide Haagse politiemannen zich maar niet zo hadden laten misleiden door het onschuldige voorkomen van de dikke bezoeker en als zij bovendien aandacht hadden geschonken aan herkomst en levensgeschiedenis van de publieke vrouw Henny Othuis, die uit het Westland afkomstig was, uit een milieu van kleine tuinders en tuindersknechten. Zij was de jongste geweest van een voor de tweede maal getrouwde moeder, die toen al grote kinderen had, Henny's halfbroers en halfzusters, die dus ook een andere familienaam droegen. Al heel jong naar Den Haag getogen en daar in 'het leven' beland, was Henny, na zich jaren van haar verwanten net zo weinig te hebben aangetrokken als deze het zich van haar hadden gedaan, er toevallig achter gekomen dat een van haar halfbroers een man in bonus was geworden en een grote groenten-exportzaak in Rotterdam dreef. Toen was zij heel voorzichtig met chantage begonnen - heel voorzichtig, er met niemand over sprekend, ook niet met Joop of Jossie of de anderen uit de bar. Eerst had zij het arme zusje gespeeld, maar daarna was zij er steeds duidelijker op gaan zinspelen dat zij de naam en de reputatie van haar halfbroer door het slijk kon halen door aan Westlanders, die het barretje regelmatig bezochten, te vertellen wiens zuster zij feitelijk was. Dat te voorkomen moest hem toch wel wat waard zijn!
Die kruik was net zo lang te water gegaan tot zij brak. De exporteur had tenslotte geen ander dan het uiterste en meest drastische middel van moord geweten om zich die parasiet van het lijf te schudden. Hij had haar opgebeld in het barretje, waar hij wist haar te kunnen vinden, maar waar hij nooit zelf was geweest en had haar gevraagd op een bepaalde dag in de vooravond thuis te zijn. Hij zou haar dan komen opzoeken om 'eens te praten'. Op een straathoek had hij gewacht tot hij haar de bar zag verlaten en was daar toen zelf binnengegaan. Eigenlijk om zich moed in te drinken, want een bepaald plan voor het volbrengen van zijn daad had hij nog niet gehad. Toen was een ongunstig uitziend jongmens met een bankje van honderd op de proppen gekomen, dat de barkeeper niet had kunnen wisselen. Daar de bezoeker net tevoren het toilet had bezocht en had ontdekt dat de bar daar nog een achteruitgang had, was opeens als in een flits een plan bij hem opgekomen, dat hij rondweg een 'duivels plan' noemde. Prompt had hij aangeboden de meier te wisselen, wat dankbaar werd aanvaard. De beide entraineuses die zich bij het zien van zoveel 'groot geld' vol animo op hem hadden geworpen, had hij daarop wijs gemaakt dat hij nog even moest telefoneren. Met dat voorwendsel had hij zich naar het achtergangetje begeven, had daar de klink van de deur gelicht, was naar buiten geglipt, maar had de deur laten aanstaan, had zich snel naar de woning van Henny begeven, die hem immers wachtte en hem dus binnenliet en had haar daarna met het eerste voorwerp dat hem onder de hand kwam, de stenen asbak, de hersens ingeslagen.
Daarna had hij van het zo even in zijn bezit gekomen bankbiljet een reepje afgescheurd en dat onder de tafel gelegd, juist op een plaats waar het bij een nader onderzoek, dat de politie zou instellen, zeker zou worden gevonden. Tenslotte was hij, zo snel als het hem mogelijk was naar de bar teruggekeerd, waar de meisjes grapjes maakten over zijn lange wegblijven, wat hij verklaarde met een moeizaam gesprek dat hij met zijn vrouw had moeten voeren.
De flauwiteit, dat zijn vrouw niet beter wist of hij was in Den Haag een oude dove nicht gaan opzoeken, werd door de meisjes natuurlijk vreselijk grappig gevonden. Omdat hij 'groot geld' op zak had ...
Welbewust had hij de verdenking op het bleke jongmens willen werpen, dat hij niet kende echter en van wie hij nog minder wist dat dit nu juist Henny's 'vriend' was.
Dat de beide politiemannen diezelfde
avond het barretje nog zouden bezoeken had hij uiteraard niet
voorzien. Maar nu kon hij er zelf toe meewerken om het spoor
rechtstreeks naar het bleke jongmens te leiden, terwijl hij anders
had moeten afwachten tot het misschien door de politie, via de
barkeeper zou worden gevonden, misschien nog via meer
tussenpersonen in die donkere buurt. Toen Enters hem vertelde wie
het jongmens was, was zijn spijt nog eens zo groot dat zijn truc
met de meier niet was gelukt en dat hij juist deze souteneur, die
weer op Henny parasiteerde, zoals Henny op hem had geparasiteerd,
er niet had laten 'inluizen'. Van enige wroeging over zijn daad
viel noch tijdens het vooronderzoek, noch tijdens het proces of na
zijn veroordeling bij de Westlander iets te merken. Hij had zich de
voltrekker geacht van een rechtvaardig vonnis.