Droomkind



Zorgen om Alex



Marja van Maerlant



Theo legde een groot varenblad onderin het kistje. Daarop schikte hij een aantal objecten: een takje met bladeren - dat was de vader - en een bloem - dat was de moeder. Toen kwam er nog een heel klein bloemetje bij, dat was hun kind.

De jongen bleef een ogenblik kijken naar de compositie. Toen zocht hij twee kastanjes uit van vorig jaar: eentje die wel oud maar nog glanzend was. Die legde hij naast het kind. “Opa Admiraal,” zei hij hardop. Tenslotte vond hij nog een kastanje die heel klein was, donkerbruin en gerimpeld. Die kwam naast de vader te liggen. “Oma Bali,” zei hij zacht.



Zoals gewoonlijk was Rosy al druk aan het redderen in de keuken toen Lidy beneden kwam.

“Goedemorgen, tantetje,” zei deze hartelijk en sloeg een arm om haar heen. Rosemary Howard, de tante van Lidy's tweede man Alex, was van onschatbare waarde voor het gezin Van de Poel, dat bestond uit Lidy van de Poel, Alex Snijdewind, Steffie van tien en Andy van acht jaar. Rosy zorgde ervoor dat Lidy naar haar drukke praktijk als kinderarts, en Alex naar zijn advocatenkantoor kon gaan zonder zorgen over de kinderen. Tante Rosy ving ze op als ze uit school kwamen, zette een kopje thee en luisterde naar hun verhalen. Allebei op hun eigen manier hadden ze die aandacht nodig, Steffie die zich af en toe al als een klein vrouwtje begon te gedragen en Andy, de spontane robbedoes, die nog regelmatig thuiskwam met een kapotte knie en scheuren in zijn kleren.

En als Alex en Lidy 's avonds thuiskwamen van een drukke werkdag, vonden ze in de grote, gezellige woonkamer met de aangrenzende ruime, lichte keuken een oase van rust. Een geliefde bezigheid van Lidy en de kinderen was om te raden wat tante Rosy nu weer voor heerlijks in de oven aan het bereiden was. Andy raadde onveranderlijk 'patat met gehaktbal', hoewel de exotische geuren daar geen enkele aanleiding toe gaven. Maar ook Lidy en Alex raadden zelden goed. Tante Rosy's culinaire creaties, en speciaal de Zuid-Afrikaanse keuken waar zij een meester in was, wisten hen altijd weer te verbazen en te verrukken, hoewel met name Steffie soms wat moeite had met de al te pittige exotische kruiden.

Rosy zette nu een warme croissant voor Lidy op de keukentafel, met een heerlijk geurend kopje verse koffie. Lidy, met een blik op de klok, begon er meteen aan.

“Ik ben laat vanmorgen,” merkte ze op, half in gedachten. “Ik was gisteravond ook echt moe, het is de laatste weken zo druk in de praktijk geweest… En Alex gaat het al net zo, die zou gewoon door de wekkerradio zijn heengeslapen als ik hem niet gewekt had!

Hij staat zich nu pas te scheren.”

“Het is goed dat zijn praktijk het zo druk heeft,” vond Rosy. “In deze moeilijke tijden mag je daar blij om zijn.”

“Ja, dat is ook wel zo,” gaf Lidy toe, “maar nu moet hij een nieuwe stagiaire inwerken, en dat schijnt het spreekwoordelijke domme blondje te zijn. Alex zegt dat hij niet kan begrijpen hoe dat kind, zoals hij haar noemt, haar tentamens heeft gehaald. Haar parate kennis en inzicht zijn beneden niveau, en dat kun je van een stagiaire nog wel accepteren, maar ze is ook nog onuitstaanbaar eigenwijs. Alex ergert zich behoorlijk aan haar.”

“Oei,” vond ook Rosy, “dom en eigenwijs, dat is een ongelukkige combinatie!”

“Kom,” zei Lidy, en veegde haar mond af met een servet, “heerlijke koffie, tante, maar ik heb helaas geen tijd voor een tweede kopje. De wachtkamer stroomt vast alweer vol. Tot vanmiddag!”

Juist toen ze opstond, kwamen Steffie en Andy over elkaar heen buitelend van het lachen de kamer binnenstormen. “Mama, tante, kijk!” riep Steffie. “Andy kan zulke gekke gezichten trekken, ik moet er zo vreselijk om lachen! Toe dan, Andy, laat nog eens zien!”

Andy posteerde zich midden in de keuken, en wachtte tot hij de volle aandacht van zijn moeder en Rosy had. Zijn ogen schitterden ondeugend. Toen zette hij zijn duimen onder zijn ogen en stak de twee pinken in zijn neusgaten. Zo trok hij zijn onderste oogleden naar beneden, terwijl hij tegelijk zijn neusgaten naar boven duwde. Een woeste grimas van zijn mondhoeken voltooide het afschrikwekkende effect. 

“Oh bah, wat een griezel!” riep Rosy ontsteld. “Je lijkt wel zo'n Gaunab, maar daar willen we niet over praten! Houd op, Andy, als de klok slaat, blijft je gezicht zo staan!”

Andy trok zijn handen lachend weg. Hij geloofde niet meer in de klok die sloeg, maar hij kende de verhalen uit Zuid-Afrika die tante Rosy de kinderen vaak vertelde. Gaunab was daar de opperste kwade godheid, en natuurlijk geloofde Rosy niet in boze geesten, maar het was toch beter om er slechts fluisterend over te praten. Het was net zoiets als afkloppen op hout; je maakte er grapjes over en geloofde er niet in, maar je voelde je toch veiliger als je het gedaan had. Vooral een jongetje van acht was daar nog heel gevoelig voor en de vergelijking met Gaunab wilde Andy toch maar liever niet.

Lidy gaf beide kinderen een snelle knuffel en gaf ze de gebruikelijke vermaningen: uitkijken in het verkeer, doen wat tante Rosy zegt, gauw thuiskomen van school. Ook dat was een ritueel, en Steffie en Andy knikten trouwhartig.

Lidy repte zich door de gang naar de praktijk, die in de andere vleugel van de villa was gevestigd. Het huis, dat haar ouders haar al op jonge leeftijd hadden nagelaten, was ruim genoeg geweest om zowel de praktijk van haar eerste man, de gynaecoloog Werner van de Poel, als die van haarzelf als kinderarts te huisvesten. Werner was de lieve vader van haar twee kinderen, die ze op zo brute wijze door een tragisch ongeluk had moeten verliezen.

Maar nu, jaren later, was ze op heel andere wijze intens gelukkig met Alex, de vriend van Werner. En ze wist dat ook Werner het niet anders zou hebben gewild.

Ze schudde haar hoofd, als om al die gedachten even van zich af te zetten, want haar werk eiste haar aandacht op.


Haar beide assistentes Corine en Petra waren al druk bezig toen ze binnenkwam en inderdaad, het eerste patiëntje zat al in de wachtkamer met zijn ouders. Veel van de kinderen die dokter Lidy onder haar hoede had, kende ze praktisch vanaf de geboorte en meestal wist ze van de huiselijke omstandigheden van de ouders.

Ze dacht even aan wat Alex onlangs nog tegen haar had gezegd: “Jij bent veel meer dan een kinderarts,” had hij gezegd, “je bent daarbij nog psycholoog en maatschappelijk werkster, en vertrouwenspersoon. Geen wonder dat we het altijd zo druk hebben. En dan ben je ook nog een hele mooie vrouw, míjn vrouw…” en verliefd had hij haar tegen zich aangetrokken en gezoend. Ach, eigenlijk was het hoog tijd dat ze eens een weekendje vrij namen, met de kinderen naar het huisje aan het Naardermeer, of gewoon met zijn tweetjes heerlijk verwend worden in een hotelletje…

Wat was ze toch aan het dromen vandaag! Lidy nam de stapel dossiers op die Corine had klaargelegd. Juist op dat moment ging de telefoon aan de balie. Terwijl Lidy de stapel doorbladerde, luisterde ze met een half oor naar de vragen die Corine stelde: “Basje van zes, zegt u? Hebt u een ogenblikje, dan overleg ik met de dokter.” De assistente legde de hand over de hoorn en wendde zich tot de kinderarts. “Ik heb de moeder van Basje de Vries aan de lijn. Ze is in alle staten. Basje is zojuist van de open trap gevallen en ligt nu bewusteloos op de grond. Mevrouw vraagt of ze hem op moet pakken of 112 bellen.” 

Lidy reikte naar de hoorn. “Dag Helga, met Lidy van de Poel. Zojuist gebeurd, begrijp ik? Wat is het adres ook alweer? Rol Basje voorzichtig op zijn zij en doe verder even niets, dan kom ik er aan.”

Het was een beslissing die ze spontaan nam, hoewel het spreekuur eigenlijk nu moest beginnen. Maar de familie De Vries woonde praktisch om de hoek en ze kende moeder Helga al een jaar of tien. Basje had nog twee zusjes die allebei vanaf de geboorte patiëntjes van de praktijk waren geweest. Het oudste meisje zat zelfs bij Steffie in de klas en kwam met vriendinnetjes wel eens bij het doktersgezin over de vloer. Basje was het enige jongetje, en de oogappel van Helga, een intelligente maar hypernerveuze vrouw. Door de telefoon had ze geklonken alsof ze ten einde raad was en toen ze hoorde dat de dokter meteen zou komen, had ze praktisch gehuild van opluchting.

Helga had de deur al open, nog voordat Lidy de auto geparkeerd had.

“Kom gauw,” zei ze en ging de kinderarts voor naar de woonkamer, “ik geloof dat hij al begint bij te komen.” In de hoek van de kamer, onder de gedraaide open houten trap, lag het kereltje, nog in zijn pyjamaatje en met blote voetjes. Zijn ogen waren gesloten en hij was bleek, maar zijn wimpers bewogen.

Lidy knielde bij hem neer en controleerde snel de vitale functies. 

“Hij is van die ellendige trap gegleden,” zei de moeder, “ik denk dat hij over zijn broekspijpen is gestruikeld. Ik heb al zo vaak gezegd dat hij zijn pantoffeltjes aan moet doen, dat hout is zo akelig glad!”

“Hoelang is het nu geleden?” informeerde de dokter.

“Tien, hooguit twaalf minuten,” was het antwoord. “Ik heb meteen gebeld, ik hoopte dat je er al zou zijn.”

Het jongetje bewoog zijn oogleden en opende ze.

Helga slaakte een zucht van verlichting. Lidy legde een arm onder Basjes hoofd en haar andere hand onder zijn knieholte en tilde hem voorzichtig op de bank met leren kussens. “Basje,” zei ze, “weet je wie ik ben?”

Het jongetje keek haar verbaasd aan. “Dokter,” zei hij, “dokter Lidy.”

Toen ging zijn blik naar Helga. “Mama…” zei hij nog, en sloot weer de ogen.

“Hij kan een lichte hersenschudding hebben,” legde Lidy uit. “Zo te zien heeft hij in ieder geval niets gebroken, hij is bij kennis en heeft niet gebraakt, dat is allemaal positief.” Ze keek naar de gedraaide trap. “Waarschijnlijk was Basje al halverwege, te oordelen naar de plek waar hij lag. Misschien is het toch goed om die gladde treden met iets te laten beleggen, Helga.”

De vrouw keek schuldbewust. “Eigenlijk wisten we dat wel, maar we zijn aan die trap gewend en doen altijd voorzichtig, tenminste dat dacht ik. En vooral Bob houdt van blank hout en een strak interieur. Maar ik denk dat hij de veiligheid nu toch wel op de eerste plaats zal stellen.”

Lidy knikte. “Je kunt van een kind niet verwachten dat hij altijd aan de gevaren denkt, Basje is tenslotte nog maar zes. Hoe is het, jongen?” Ze kneep zachtjes in de arm van het kind, dat daarop onmiddellijk de ogen weer opende.

“Houd hem voorlopig even hier op de bank en blijf bij hem,” ging ze door. “Leg maar een plaid of dekentje over hem heen. Hij kan duizelig zijn en wat hoofdpijn hebben. Als hij inslaapt, maak hem dan elk uur voorzichtig wakker en controleer of hij adequaat reageert. En bel vanmiddag nog even hoe het ermee is.”

Helga knikte opgelucht. “En die traptreden worden morgen nog belegd met stof zodat ze stroef zijn,” meldde ze vastberaden, terwijl ze de voordeur opende om de dokter uit te laten. “Desnoods plak ik het er zelf op. Bob moet zich maar schikken.”

“Goed idee,” prees Lidy, “maar laat het nu maar wel door een vakman doen, want anders kon het middel wel eens erger zijn dan de kwaal. Dag Helga, dan hebben wij vanmiddag nog even contact!”

Een half uur later dan gewoonlijk begon ze die morgen met het spreekuur.



Aan het begin van de middag belde Alex. “Ik weet dat ik er wat laat mee kom,” zei hij, “maar ik had de datum verkeerd in mijn agenda gezet. Die promotie van mijn oud-collega Ben, weet je wel? Die is vanmiddag al, en vanavond geeft hij een feest waar wij ook op zijn uitgenodigd. Het wordt heel stijlvol, in een chique gelegenheid met een ouderwets ballroomorkest! Lijkt het je niet heerlijk om weer eens een avondjurk aan te trekken en je prachtig op te maken? Ik heb er echt zin in!”

Als ze eerlijk was, had Lidy zich de avond wat meer ontspannen voorgesteld. Haar agenda die dag was al zo vol, en heimelijk had ze zich erop verheugd om heerlijk onderuit op de bank naar een van haar favoriete politieseries te kijken. Maar Alex verdiende het om er eens uit te zijn, om plezier te maken op zijn manier. Hij vond het altijd geweldig als zijn vrouw zich extra mooi maakte. Dan keek hij naar haar met verliefde trots, als een schooljongen die voor het eerst zijn meisje mee uit neemt.

“Schat, dat lijkt me enig,” zei Lidy, en probeerde in haar stem het juiste enthousiasme te leggen. Ze wist dat ook zij het leuk zou vinden wanneer zij zich maar eenmaal over haar moeheid heen had gezet.

“Geweldig, ik verheug me nu al!” kwam Alex' stem blij door de telefoon. “Bedenk maar vast wat je aan zult trekken!”

Met een zucht legde Lidy de telefoon neer, en wijdde zich aan het volgende patiëntje. Theo Admiraal, een gevoelig jongetje van acht, kwam regelmatig op het spreekuur met een van beide ouders: Irene, een jong, blond en dartel kindvrouwtje, of haar man Sander, een veel oudere, knappe veertiger. Zijn gedeeltelijk Indonesische afkomst bleek uit zijn donkere haar en sprekende ogen en uit zijn gesloten aard. Vandaag waren ze allebei meegekomen.

“Theo klaagt al tijden over buikpijn,” vertelde Irene. “We zijn er al wel vaker voor geweest, maar we wilden toch graag dat de dokter er nog eens goed naar zou kijken.”

“We dachten misschien aan een blindedarmontsteking,” vulde Sander aan.

Lidy keek tersluiks op het dossier. Theo kwam heel vaak met problemen waar ze geen lichamelijke aanwijzing voor kon vinden. Ze dacht zelf meer aan psychosomatische klachten. Het was duidelijk dat Theo geen doorsnee jongen was. Het was een stil kind, dat soms helemaal in een droomwereld verzonken leek. Op andere momenten volgde hij met zijn grote, heldere ogen aandachtig wat er om hem heen gebeurde en verraste iedereen met opmerkelijke uitspraken. 

“Theo ziet meer dan wij doen,” had vader Sander haar eens toevertrouwd in een openhartige bui. “Dat is zijn Indische bloed, mijn grootmoeder van Bali had dat ook.”

“Je mag hier wel even gaan liggen, Theo,” zei ze vriendelijk. Ze onderzocht het kind en betastte met haar gevoelige vingers zijn buik. “Vertel eens waar het dan pijn doet.”

De jongen beantwoordde haar vragen summier en scheen er met zijn gedachten niet echt bij te zijn.

Tenslotte wendde Lidy zich tot beide ouders die elk van haar bewegingen volgden. “Het beeld klopt niet met dat van een blindedarmontsteking,” verklaarde zij. “Ik denk eerder aan een spastische colon. Het heet ook wel een prikkelbare darm en het is op zich een vrij onschuldige aandoening. De oorzaak kan gevoeligheid voor bepaald voedsel zijn, en stress verergert het. Voor alle zekerheid zal mijn assistente Petra nog wat bloed afnemen zodat we kunnen controleren of er toch niet iets ernstigs aan de hand is.” De vader knikte.

“Is er de laatste tijd iets gebeurd, zijn er spanningen op school of thuis?” vroeg Lidy voorzichtig.

“Oh nee hoor, niets aan de hand!” antwoordde moeder Irene iets te snel en te luchtig. De blik die ze even met Sander had gewisseld ontging Lidy niet.

“Kom jongen, trek je trui maar weer aan,” zei ze tegen Theo. Het kind ging op de rand van de onderzoekstafel zitten, richtte zijn dromerige ogen op haar en zei: “Zwanen.”

“Waar heb je het nu weer over?” vroeg Irene geïrriteerd.

“De dokter is bij zwanen,” zei Theo.

Irene trok driftig de trui over het hoofd van haar zoon en zei: “Houd nu eindelijk eens op met dat fantaseren! Dokter, neemt u het hem niet kwalijk. Die jongen kan soms zulke rare dingen zeggen, dat ik er bang van word. Het is echt een droomkind. Kom mee jij, en doe nu eindelijk eens normaal!”

Het is niet fantaseren, dacht Lidy bij zichzelf. Dat kind ziet meer dan wij. Maar wát? Daar kom je niet achter.

Gedurende dat alles had vader Sander er met ondoorgrondelijk gezicht bij gestaan en geen commentaar gegeven. Maar Lidy voelde dat hij hetzelfde dacht als zij.



Lidy had gelijk gehad; toen zij zich eenmaal had ingesteld op een promotiefeest kreeg zij er enorm veel zin in.

Na het eten rustte zij een half uurtje en daarna nam ze een uitgebreide verkwikkende douche. Gehuld in een grote, ruige badhanddoek föhnde zij haar schouderlange, golvende haar halfdroog, en verwende de punten nog met een verzorgende crème. Daarna liet zij het op natuurlijke wijze in model drogen.

Ze trok een mooie, nieuwe lingerieset aan en zocht een van haar feestelijke avondjurken uit. Ze had hem al bijna een jaar, maar nog nauwelijks gedragen. Ja, wanneer kwamen zij en Alex nu aan een feest toe? Gelukkig was zij intussen nog geen onsje bijgekomen. Het drukke bestaan van een kinderarts werkt ontzettend weldadig voor je lijn, bedacht ze met humor.

Ze hing de jurk aan de kastdeur - een nauwsluitend ontwerp dat de schouders vrij liet, van boven simpel maar intrigerend door de gedrapeerde rok die onder de heupen wijd uitliep in geschulpte stroken - en bewonderde opnieuw de prachtige stof: witte zijde met zilveren brokaat afgebiesd. Het was een van de weinige keren geweest dat ze gevallen was voor een echt designstuk. Alex had haar dit prachtige gewaad gekocht voor hun vijfde trouwdag. 

Lidy hulde zich in een badjas, ging voor haar toilettafel zitten en begon zich op te maken. Overdag liet ze het bij wat lippenstift en hoogstens wat mascara, maar ze ging nu wat meer zorg aan zichzelf besteden.

“Mama, mag ik binnenkomen?” klonk Steffie's stem.

“Natuurlijk, meid,” antwoordde ze. In de spiegel zag ze haar dochter binnenkomen die ook al bewonderend naar de avondjurk keek. Ze zette zich op de rand van het bed en volgde haar moeders bewegingen via de spiegel.

“Mama,” begon ze.

“Ja?”

“Er is een nieuwe jongen in mijn groep. Hij is een jaar ouder.”

“Oh ja?” vroeg Lidy aanmoedigend.

“Ja,” zei Steffie, keek uit het raam naar de tuin en zweeg.

“En?”

“Nou, niks.” Het meisje liet zich van het bed glijden en kwam naast haar staan.

“Mag ik je lippenstift eens proberen?”

“Toe dan maar.” Lidy hield een zachtroze kleur omhoog.

“Nee, deze.” Haar dochter pakte een felrode stift. Lidy zuchtte, maar liet haar begaan. De felle kleur maakte het kindergezichtje veel te hard.

“Oh, gaaf!” riep Steffie verrukt, terwijl ze zich in de spiegel bekeek.

“Vraag maar eens wat tante Rosy ervan vindt,” zei haar moeder.

Steffie rende naar de deur, draaide zich met de kruk in de hand om en zei snel: “Hij heet Ernst!” en verdween toen schielijk naar beneden.


Het promotiefeest was alles wat Lidy en Alex zich ervan hadden voorgesteld. Het werd gehouden in een monumentaal pand dat in vroeger eeuwen aan een adellijke familie had toebehoord, maar waarin nu een stijlvol restaurant gevestigd was. De kersverse doctor in de rechten, in traditioneel rokkostuum, stond omringd door studievrienden en familieleden handen te schudden en zoenen te incasseren, terwijl zijn vriendin glimmend van trots toekeek en de bloemen en cadeaus op een tafel rangschikte. Ook Alex had een passend cadeau meegebracht: een zeldzame verhandeling op hun vakgebied, geschreven in het begin van de twintigste eeuw.

Het geschenk werd met passend enthousiasme aanvaard.

“En nu gaan wij een fijne avond hebben,” zei Alex, en streelde koesterend Lidy's haar. In de aangrenzende balzaal stond het dansorkest al opgesteld en de musici speelden stemmige kamermuziek. Op een tafel langs de lange kant van de ruimte stonden schalen met allerhande lekkers van een koud buffet.

Alex had zich echter op iets anders verheugd. Hij liep naar de orkestleider en sprak even met hem op zachte toon. Toen voegde hij zich weer bij Lidy, maakte een buiging en vroeg met een verwachtingsvolle glimlach: “Dame, mag ik deze wals van u?”

Als antwoord legde Lidy haar hand op zijn schouder. Alex nam haar rechterhand in zijn linker en legde zijn andere hand tegen haar rug - de beginpositie van de wals. En tot Lidy's verrassing begon het orkest haar lievelingswals te spelen. Daar zweefden zij samen naar het midden van de dansvloer, in volmaakte harmonie. Hoewel ook het moderne discodansen van tijd tot tijd heerlijk ontspannend was, hielden Lidy en vooral Alex toch het meest van deze prachtige oude stijldansen, die zij als paar tot in de puntjes beheersten. Rondom werden zij door bewonderende ogen gevolgd en meerdere paren volgden hun voorbeeld.

Het dansen deed Lidy alle zorgen van die dag en van haar werk vergeten. De middag was goed afgesloten doordat ze nog even langs kleine Bas was gegaan. Hij was levendig en zat alweer op de grond te spelen met zijn trein. De moeder had de dokter nog uitvoerig bedankt voor alle zorg en ook morele steun. 

Eens te meer was gebleken hoe belangrijk juist die persoonlijke aandacht voor patiënten is, bedacht Lidy.

Ze keek opzij en zag hen beiden rondzwieren in een van de grote goudomlijste spiegels die langs de wanden waren opgesteld: een slanke, knappe man en een mooie vrouw, in een uitwaaierende wolk van witte, wervelende zijde. Voor een ogenblik vergat ze alles en gaf zich over aan het genot van ronddraaien op de muziek, van de eenheid met haar danspartner, het wervelen van de paren om haar heen…

Het was tijden geleden dat ze zo had kunnen genieten van het dansen. De momenten samen met Alex waren zo zeldzaam en daardoor des te kostbaarder. Lidy had altijd van dansen gehouden. Als heel jong meisje had ze zelfs een tijdlang balletles gehad en zoals zoveel meisjes van haar leeftijd had ze gedroomd van een toekomst als prima ballerina. Licht als een veertje rondtrippelen op spitzen of de zwaartekracht trotseren in sierlijke sprongen. Zoals ze zichzelf nu in de spiegel zag, met uitwaaierende, witte veren, als een elegante zwaan…

Zwanen!

Ze stond zo plotseling stil dat Alex haast struikelde en twee andere paren tegen hen opbotsten.

“Wat is er?” vroeg haar man bezorgd. Lidy was niet in staat een woord uit te brengen; midden op de dansvloer stond ze daar, ineens huiverend met haar blote schouders.

“Ik voel me niet goed,” bracht ze met moeite uit.

Alex leidde haar naar de kant, vond een stoel voor haar en haalde een glaasje water. Ineens tolde de hele ruimte om Lidy heen. Ze sloot haar ogen en haalde diep adem.

“Gaat het?”

Een jong meisje stond over haar heen gebogen. Haar blonde, krullende haar had ze in twee kinderlijke staartjes boven haar oren opgenomen en er twee rode strikjes in gedaan. Niet-begrijpend keek Lidy haar een ogenblik aan en sloot de ogen weer.

“Laat haar met rust,” hoorde ze van verre Alex zeggen, tamelijk kortaf. Toen ze weer keek, was het meisje weg.

“Ik heb het koud,” rilde ze.

Haar man trok zijn colbertjasje uit en legde het ridderlijk om haar schouders. Klappertandend dronk Lidy uit het glas.

“Het g-g-gaat al beter,” zei ze, maar dat was niet waar. Ze had ijskoude rillingen gekregen, toen ze ineens het ernstige jongensgezicht voor zich zag en Theo's woorden hoorde: “Zwanen. De dokter is bij zwanen.”

En wat dan nog? vermande ze zichzelf. Een kind had het over zwanen gehad en het beeld in die spiegel had haar aan een zwaan doen denken, nou en?

Waarschijnlijk was het woord in haar gedachten blijven hangen.

“Zullen we naar huis gaan?” stelde Alex voor, en Lidy knikte dankbaar van ja.

Terwijl hij haar door de menigte leidde, zag ze ineens vanuit de verte de twee rode strikjes in het blonde haar. “Wie is dat?” vroeg ze en wees met haar ogen.

“Oh, die?” vroeg Alex. “Dat is Nausikaa. Onze stagiaire.”

Nausikaa. Ze proefde het woord in gedachten. “Wat een aparte naam.”

“Uit de Griekse oudheid, geloof ik.”

Ze stonden bij de garderobe en pas toen ze haar behaaglijke wollen cape om zich heen trok, begon ze zich wat veiliger te voelen. In de taxi keek ze Alex verontschuldigend aan. “Sorry, liefste.”

Hij streelde haar arm. “Niks sorry. Je bent gewoon oververmoeid. We hadden op tijd naar bed moeten gaan, maar dat gaan we nu alsnog doen.”

“Het is misschien gewoon toeval,” begon ze, zoekend naar woorden. “Ik had vandaag een jongetje op het spreekuur, Theo, en dat is een bijzonder jochie, echt een droomkind. Volgens zijn vader ziet hij soms dingen. Hij heeft heel vaak klachten die waarschijnlijk psychosomatisch van aard zijn, ook vandaag. En toen ze weggingen, zei hij ineens tegen mij: Zwanen. De dokter is bij zwanen.”

“Ja,” zei Alex, als teken dat hij luisterde.

“Nou, en daar keek ik in die grote spiegel en met deze witte jurk die rondom uitwervelde toen wij walsten en met die geschulpte randen aan de zoom deed het mij ineens sterk denken aan de veren van een opvliegende zwaan. En toen werd ik duizelig, maar waarschijnlijk betekende het niets. Gewoon toeval, meer niet.”

“Het lijkt mij ook toeval. Lieve schat, je hebt de laatste tijd ook zo hard gewerkt. Wij allebei trouwens. En in één ding heb je gelijk, jij bent een prachtige zwaan! Mijn mooie zwaan.”

Lidy glimlachte gerustgesteld, en legde haar hoofd tegen zijn schouder.



Die morgen had Lidy een paar interessante gevallen op het spreekuur. Allereerst was daar Piter.

“Piter, zónder e,” herhaalde de moeder met nadruk tegen Corine, die de gegevens opzocht. “Het is een Friese naam, weet u.”

Corine knikte, het stond al in het dossier.

Piter Klijnstra was een stoere, hoogblonde jongen met een massa zomersproeten. De klacht waar hij mee kwam, was een ernstige verbranding van zijn huid, nu al in het begin van het seizoen.

“We gaan elke zomer zeilen op de Friese meren,” legde moeder uit, “maar daar zijn we dit jaar natuurlijk nog niet aan toegekomen. Ik weet heel goed dat mijn zoon een gevoelig huidtype heeft en zodra de zon schijnt, smeer ik hem automatisch in met zonnebrandcrème, altijd met factor 60. Maar moet u dit nou zien, zo durf je er toch nauwelijks aan te komen, nou?”

Niet alleen dat stopwoordje 'nou', maar ook haar tongval verraadde dat de vrouw uit het Noorden kwam. Ze trok de hals van zijn T-shirt naar beneden. Piters huid was vuurrood en zijn gezicht, nek en schouders waren bezaaid met kleine pukkeltjes. “En hij is nog nauwelijks in de zon geweest!”

Dokter Lidy keek de voorgeschiedenis van Piter na. “Klopt het dat u vorige zomer met hem bij een collega van mij in Friesland bent geweest?” vroeg ze.

“Ja, dat klopt. Het werd in augustus ineens zulk akelig weer, weet u nog? Piter kreeg toen een acute bronchitis en van die dokter heeft hij een penicillinekuur gehad.”

Lidy fronste, terwijl ze met voorzichtige vingers de huid van de jongen betastte. “Het zou kunnen zijn dat hij een lichtallergie heeft opgebouwd. Dat kan soms gebeuren in combinatie met penicilline of een overdaad aan zonnebrandmiddelen.”

“Nou breekt mijn klomp!” zei de moeder plompverloren. “Die crèmes zijn er toch om zonnebrand tegen te gaan, nou? En daar word je dan allergisch van, weet u dat wel zeker, dokter?”

“Ja, dat weet ik heel zeker,” zei Lidy ernstig. “Het lijkt tegenstrijdig, maar het komt juist bij die hoge beschermingsfactor vrij veel voor dat mensen dan een lichtallergie ontwikkelen. Zeker in combinatie met penicilline. Zeilen op een meer is op dit moment het slechtste wat u kunt doen voor uw zoon.”

“Maar als ik toch een goede crème met hoge beschermingsfactor gebruik…” begon de moeder weer.

“Piter moet voorlopig zo weinig mogelijk in de zon of zelfs naar buiten,” herhaalde Lidy met nadruk. “De huid goed bedekt houden met een kraagje of iets dergelijks en geen zonnebrandproducten gebruiken. Wel mag u het ter verkoeling voorzichtig insmeren met aloë vera, maar dan in zo’n zuiver mogelijke vorm. Bij een natuurwinkel hebben ze dat wel.”

“Nou, zoiets raars heb ik nog nooit gehoord,” zei mevrouw Klijnstra botweg. “Een lichtallergie, maar goed, dan is het tenminste niets ernstigs, nou?” 

“U vergist u,” zei Lidy, “een lichtallergie kan heel ontwrichtend werken voor het sociale leven van uw kind. Maar laten we hopen dat het zo'n vaart niet loopt.”

Op het gezicht van de moeder stond te lezen dat ze het allemaal maar flauwekul vond. Bezorgd keek Lidy haar na en hoopte dat haar advies opgevolgd zou worden.


Het was weer de periode van een griepgolf. Volwassenen, maar vooral ook kinderen waren het slachtoffer en dat was gedeeltelijk de oorzaak van de drukte in Lidy's praktijk. 

Anneke was een lieve dreumes van bijna twee jaar, met heel licht vlasblond haar en gezonde appelwangetjes. Het was het eerste kindje van Julia de Vries en haar vriend Douwe van Dongen. Julia zag bleek toen ze binnenstapte. Ze maakte zich ongerust over haar dochtertje.

“Dokter, wilt u alstublieft Anneke eens goed onderzoeken? We denken dat ze vanmorgen vroeg een epileptische aanval heeft gehad, twee keer zelfs.”

“Vertel eens wat er gebeurde, zo nauwkeurig mogelijk graag.”

“Nou, ze voelde zich al een tijdje niet lekker, dus ik sliep onrustig en ging vannacht een paar keer bij haar kijken. Ik dacht dat ze misschien iets gegeten had dat niet goed viel. Vanmorgen om vijf uur lag ze te huilen, toen heb ik haar een schone luier aangedaan en terwijl ik daarmee bezig was, begon ze ineens te stuiptrekken. Haar oogjes draaiden helemaal weg, ik schrok me wezenloos! Ik riep Douwe erbij, die sliep nog half maar tegen de tijd dat ik hem goed wakker had was Anneke weer rustig. Toen heeft ze nog wat geslapen en alles leek normaal, maar toen Douwe naar zijn werk was, even na achten, probeerde ik of ze wat wilde eten en toen ineens kreeg ze het weer. Het was doodeng om te zien, ik heb nog nooit een epileptische aanval meegemaakt!”

“Laat maar eens kijken.” Lidy maakte de kleren van het meisje wat los terwijl Julia haar op schoot hield. De peuter liet haar begaan en maakte een lusteloze indruk. “Ik denk dat ze in ieder geval koorts heeft. Hebt u de temperatuur gecontroleerd?”

“Nee,” zei de moeder verbaasd, “ik heb helemaal nooit aan koorts gedacht, ze zag juist erg bleek en had het volgens mij helemaal niet warm! Krijg je van epilepsie dan koorts?”

“Het hoeft geen epilepsie te zijn, ik denk aan wat anders. Dat ze helemaal niet warm voelde, kan heel goed, dat is het eerste stadium van de koorts. Maar we zullen eens zien,” en Lidy pakte een oorthermometer en legde hem aan bij de kleine meid.

“Ze heeft nu wel degelijk een behoorlijke verhoging. Dit is echt koorts. Wat uw kindje waarschijnlijk heeft gehad zijn koortsstuipjes.”

“Koortsstuipjes!” Julia klonk duidelijk opgelucht. Al wist ze niet precies wat dat waren, het leek minder bedreigend dan epilepsie.

“Ik was zo vreselijk ongerust,” herhaalde ze. “Ik had geen idee wat er aan de hand was, ik kon alleen epilepsie bedenken. Douwe dacht het ook, ik ga hem straks meteen bellen.”

“Koortsstuipjes zien er inderdaad beangstigend uit. Ze kunnen een ouder letterlijk de stuipen op het lijf jagen.'

“Misschien heten ze daarom wel zo!” De moeder maakte gelukkig alweer grapjes. “Maar waardoor krijgt ze dan die koorts?”

“Dat is bij kleine kinderen niet altijd duidelijk. Het kan zijn dat ze griep heeft want dat gaat rond, maar ze kan ook een infectie hebben opgelopen. Geef haar een paracetamol, en voldoende drinken zodat ze niet uitdroogt. Verder kan ze het waarschijnlijk zelf aan!”

“Dank u wel,” zei Julia dankbaar. “Ik moet nog steeds dingen leren, merk ik wel. Bij de tweede gaat het vast beter!”

“Aha,” zei Lidy veelbetekenend, “werd het tijd voor de tweede?”

Julia bloosde. “Volgens de indicator is het zover,” zei ze blij. “Maar ik ga voor de zekerheid morgen naar de huisarts.”

“Gefeliciteerd,” zei Lidy warm. “En het beste met Anneke.”

Ze keek haar na. Nog voor ze de deur uit was haalde Julia al haar mobieltje tevoorschijn.



Het kind stond verscholen tussen de ouderwetse fluwelen gordijnen van de achterkamer. De harde stemmen van zijn ouders werden door de zware, dikke stof enigszins gedempt, maar toch kon hij elk woord volgen. Het thema was bekend en wat er voor de zoveelste maal gezegd werd, kende hij haast uit zijn hoofd.

“Ik houd het hier niet uit, ik stik hier!” De schrille boze stem van zijn moeder.

“Irene, je weet best dat ik niet wil verhuizen. Ik ben hier geboren, ik heb hier meer dan veertig jaar gewoond. Het is een goed huis, de buurt is rustig en veilig, en de huur is absoluut heel redelijk. Zo'n woning als deze krijgen we gewoon nergens anders. Maar het belangrijkste voor mij is: hier hebben mijn ouders en mijn grootmoeder gewoond. Mijn vader is hier gestorven, en zijn geest is hier nog voelbaar. Die grote stoel daar bij het raam, daar zie ik hem nóg in zitten, als ik wil.”

“Maar dat is het hem nu juist, begrijp dat dan toch! Dat is wat mij zo benauwt! Het lijkt wel of al jouw voorouders hier nog rondwaren! Ik heb hier nu negen jaar gewoond en het lijkt wel of het hier steeds stoffiger en akeliger wordt! Die batikdoek boven de schoorsteenmantel, die antimakassars - nou vraag ik je! Wie heeft er in deze tijd nog antimakassars over de stoelen!

Echt, Sander, als ik hier mijn tienjarig jubileum moet vieren dan ben ik intussen zelf een fossiel geworden!”

“Irene, lieve schat…” Sanders stem klonk verzoenend. “Laten we niet zo'n ruziemaken, lieverd, we houden toch van elkaar? Het is zo'n verspilling van energie.”

Irene bleef bokkig zwijgen, maar haar wrok was duidelijk voelbaar voor het kind, dat gespannen wachtte op haar reactie.

“Dat is toch zo?” vroeg Sander. “Je houdt toch nog steeds van mij?”

“Jaha,” Irene's stem klonk onwillig en Theo kromp in elkaar. Daar was die pijn weer, steken vlamden door zijn buik, en een angst die hij zelf niet begreep, drukte op zijn borst. Ineens had hij een beeld, een donkere tunnel en daarin afgetekend een silhouet van een vrouw die van hem wegliep, haar hoofd afgewend. Hij kon geen details onderscheiden, maar wist dat het zijn moeder was.

‘Mama!’ wilde hij roepen maar geen geluid kwam uit zijn keel. Machteloos zag hij hoe de vrouw verdween.

“En ik houd nog steeds van jou,” zei Sander. En daarmee was kennelijk de discussie gesloten, want Theo hoorde hem de kamer verlaten en de trap opgaan naar zijn studeerkamer.

Irene bleef achter en zei zacht voor zich heen: “Laat dat dan ook een keer merken, verdomme!” Haar stem klonk emotioneel.

Theo schuifelde tussen de zware draperieën van de suitedeuren tevoorschijn en liep naar zijn moeder toe. Ze stond bij het raam, schrok toen ze hem zag en veegde haastig over haar ogen. De jongen sloeg zijn armen om haar heen en verborg zijn gezicht tegen haar middel.

Irene woelde door zijn haar. “Och lieverd,” zei ze, “ik wist niet dat jij daar was. Heb je ons gehoord?” Maar ze wist het antwoord wel.

Theo drukte zijn hoofd tegen haar aan. “Niet weggaan, mama,” zei hij.

“Natuurlijk niet,” zei de vrouw. “Ben je soms weer aan het fantaseren geweest?”

De jongen schudde van nee, zonder haar aan te kijken.

“Kom,” zei Irene, en maakte zijn armen los. “we gaan lekker een broodje eten, jij en ik. Mama heeft erg lekkere gehaald.”

“En papa?”

“Papa krijgt ook, als hij beneden komt.”


Nadat Irene met Theo een broodje had gegeten, trok ze haar mantel aan om weg te gaan. Sander was boven kennelijk druk aan het werk, want in de gang kon ze zijn ouderwetse schrijfmachine horen ratelen.

De jongen keek toe hoe zijn moeder voor de grote, ovale spiegel in de gang stond en zich opmaakte. Zijn vader liet zich nog steeds niet zien, maar Theo wist instinctief wat zijn reactie zou zijn geweest: “Waar is dat nou weer goed voor? Voor wie zit je je mooi te maken? Wat ben je toch een onverbeterlijke flirt, Irene!”

En Irene zou haar lippenstift dichtschroeven, hem uitdagend aankijken, zich schouderophalend omdraaien en de deur uitgaan.

Toen ze weg was, ging Theo naar de keuken en liep door de achterdeur de tuin in. Het was een kleine stadstuin, ingesloten door groen bemoste muren en schuttingen, verwilderd, donker en vochtig. Er stond één boom in, een imposante oude kastanje, die met zijn wortelstelsel de achterste helft van de tuin bijna helemaal vulde.

Theo zocht tussen de dikke, verweerde wortels, en verzamelde een aantal takjes, blaadjes en oude kastanjes, die hij naar binnen droeg en op het tafeltje in de hoek zorgvuldig rangschikte. Dat tafeltje, en daarnaast het lage houten kastje met twee laden, vormden Theo's speelhoek. Zijn privédomein, waar hij zich kon uitleven in zijn droomwereld.

Hij zocht in de onderste la, waar hij verschillende oude sigarenkistjes bewaarde van opa Admiraal. Sommige waren erg mooi, met prachtige gekleurde voorstellingen op het deksel, of met een metalen slotje. De allermooiste vond hij die, met een plaat bovenop die een oude man voorstelde met een geplooide kanten kraag om. Eronder stond: Elisabeth Bas. De plaat fascineerde Theo, niet alleen omdat hij de kleuren zo mooi vond. Maar de man (of was het een vrouw?) had eerst een meisjesnaam: Elisabeth, en dan een jongensnaam: Bas. Dat was allemaal heel vreemd en Theo kon daar uren over peinzen.

Dergelijke vraagstukken legde hij nooit aan zijn vader voor en al helemaal niet aan zijn moeder. Niet omdat het niet zou hebben gemogen maar het kwam domweg niet in het kind op. Ouders hielden zich met andere zaken bezig; zijn vader schreef daags voor de krant zijn rubriek met financieel commentaar en moeder Irene – ja, die had het altijd druk. Met haar vriendinnen met wie ze urenlang lachend en kletsend aan de telefoon kon hangen of met wie ze ging shoppen, zoals dat heette.

Theo legde een groot varenblad onderin het kistje. Daarop schikte hij een aantal objecten: een takje met bladeren - dat was de vader - en een bloem - dat was de moeder. Toen kwam er nog een heel klein bloemetje bij, dat was hun kind.

De jongen bleef een ogenblik kijken naar de compositie. Toen zocht hij twee kastanjes uit van vorig jaar: eentje die wel oud maar nog glanzend was. Die legde hij naast het kind. “Opa Admiraal,” zei hij hardop. Tenslotte vond hij nog een kastanje die heel klein was, donkerbruin en gerimpeld. Die kwam naast de vader te liggen. “Oma Bali,” zei hij zacht. Hij zette het kistje op zijn kastje, voorzichtig zodat niets verschoof, dekte alles zorgvuldig toe met een varenblad en sloot tevreden het deksel.



Toen Lidy die dag thuiskwam van haar werk, vond ze tot haar grote schrik tante Rosy op de bank, rillend onder een plaid. Andy en Steffie zaten aan de grote tafel en speelden een spelletje dammen.

“Maar tante toch!” riep zij ontsteld, snelde toe en knielde naast haar op de grond. 

“K-k-koud,” bibberde Rosy. 

Lidy voelde haar pols, en trok een ernstig gezicht.

“Je hebt koorts, en niet zo'n beetje ook!” constateerde zij. 

“Wat krijgen we nou?” zei Alex, die intussen ook net was binnengekomen, “tante Rosy ziek?”

“Geveld door de griep, vrees ik,” zei Lidy. Ze stond op. “Het zat er natuurlijk een beetje aan te komen. Het gaat echt zo ontzettend rond op het moment!”

Zelf had zij omwille van haar patiënten een griepprik genomen, evenals haar beide assistentes. Tante Rosy had die mogelijkheid eveneeens gehad want zij viel in een kwetsbare categorie, maar zij had pertinent geweigerd. “In Zuid-Afrika deden wij ook niet aan die flauwekul en ik ben niet van plan er hier wel mee te beginnen,” zei ze. “Ik eet gezond en ik vind dat mijn lichaam zo'n virusje zelf maar aan moet kunnen!”

Of dat verstandig was geweest was natuurlijk de vraag, maar het had geen zin om daar nu nog over te beginnen. Lidy snelde naar de huisapotheek en kwam terug met een koortsverlagend middel. Zonder een woord van protest nam Rosy het medicijn in, huiverend en rillend. 

“En nu ga je onder de wol,” zei Lidy gedecideerd. “En vergeet alle zorgen over hoe het hier beneden moet gaan. Wij redden ons met zijn vieren heus wel, niet kinderen?”

“M-maar het eten,” bibberde Rosy, “ik heb niets voorbereid. De koelkast…”

“We kunnen uitsmijters maken,” opperde Alex.

“Of gehaktbal?” vroeg Andy hoopvol.

“Ik weet het!” riep Steffie. “We halen pizza!”

“We zorgen eerst dat tante Rosy lekker in bed ligt!” gebood Lidy. “Lieverd, je zult denk ik niets willen eten, maar drinken? Drinken is wel nodig, wat wil je hebben?”

“Water alleen,” zei Rosy zwakjes, en liet zich door Lidy gewillig naar boven leiden. Een kwartier later lag ze veilig in haar bedje, met een glas water binnen handbereik.

“Zo,” zei Lidy toen ze weer beneden was. “Nu moeten we eens met zijn vieren overleggen. Ik denk dat Steffie's idee het beste is. Een pizza is wel goed voor een keertje, en we kunnen dan van alles wat nemen. Wat vind jij, Alex?”

“Mmmm,” mompelde Alex. “Het maakt mij niet zoveel uit.”

Lidy keek hem even scherp aan. Hij zag er grauw en vermoeid uit.

“Lief, wat is er?” vroeg ze bezorgd. “Jij wordt toch niet ook ziek?”

“Ach welnee, zeur toch niet zo!” viel hij geïrriteerd uit. “Je hoeft echt niet altijd en overal de arts te zijn!”

Lidy schrok. Alex was zelden humeurig en als hij het wel was, betekende dat altijd dat hem iets dwarszat. Waarschijnlijk voelde hij zich nu echt beroerd. Ze nam zich voor later op de avond toch eens zijn pols te voelen. Op dit moment durfde ze er niet over te beginnen.

“Goed, dan wordt het pizza,” besloot ze. Ze wachtte even, want het sprak min of meer vanzelf dat Alex ze nu zou gaan halen, maar hij zweeg. “Zullen wij tweeën dan gaan, Steffie?”

“Wij zijn aan het dammen,” zei Steffie teleurgesteld.

“Je mag best gaan, hoor!” bood Andy edelmoedig aan, want Steffie stond praktisch gewonnen.

“Ik ga wel alleen,” zei Lidy, “ik zal vier lekkere uitzoeken.” Ze pakte haar portemonnee, schoot haar jas aan en vertrok.


In pizzeria Pico Bello was het nog redelijk rustig. Het restaurant was nagenoeg leeg, maar voorin de zaak bij de afhaalbalie zaten al een paar klanten te wachten. Lidy zocht vier pizza's uit met gevarieerd beleg en terwijl ze ging zitten wachten, accepteerde ze graag het kopje espresso dat haar aangeboden werd.

Toen ze zat, realiseerde ze zich pas dat het die dag voor het eerst was. Het spreekuur was overvol geweest en daarbij had ze nog een aantal huisbezoeken afgelegd. En daarna had ze thuis nog niet kunnen ontspannen.

Haar aandacht werd getrokken door een van de pizzabakkers die zijn werk had onderbroken voor een onderonsje met zijn blonde vriendinnetje. De twee stonden half verscholen achter een van de rustieke pilaren met plastic druiventrossen die de zaak een mediterrane sfeer moesten geven. Ze herkende Carlo, een knappe donkerogige jongeman, die een enorme flirt was. Meisje, meisje, kijk toch uit, mompelde ze in gedachten tegen het jonge ding, waarvan voornamelijk het halflange, blonde haar te zien was, met een stukje rug en middel. Ze zag hoe Carlo's hand strelend over haar rug gleed, en toen zacht haar billen kneedde…

Eigenlijk schaamteloos om dat zo openlijk in een restaurant te doen, vond ze, als werknemer nog wel! Waarschijnlijk was het een nieuw serveerstertje, een studente of zo, en natuurlijk moest Carlo onmiddellijk zijn geluk beproeven.

Lidy wendde haar blikken af, want het voelde niet goed om die twee zo te bespieden, hoewel ze er feitelijk niets aan kon doen.

Haar naam werd afgeroepen en ze stond op en nam haar pizza's in ontvangst. Vier platte kartonnen dozen die warm aanvoelden en waaruit een heerlijke geur opsteeg.

Ze draaide zich om en op dat moment zag ze wie het blonde meisje was waar Carlo mee stond te vrijen. Met een schok herkende ze Irene Admiraal, de moeder van Theo. Een getrouwde vrouw, moeder van een jongetje van acht! Irene zag haar niet, die had alleen maar oog voor de aantrekkelijke, donkere Italiaan die haar het hof maakte.

Ontdaan verliet Lidy de pizzeria en reed naar huis.


Die avond kwam ze er niet meer aan toe om bij Alex de pols te controleren. Hij ging vroeg naar bed en lag al te snurken toen zij kwam. Voorzichtig, om hem niet wakker te maken, voelde zij even aan zijn voorhoofd. Geen koorts, besloot ze opgelucht.

Toch hield het gebeurde haar bezig. Het was niets voor Alex om zo tegen haar uit te vallen als hij die dag had gedaan. Zou hem iets dwarszitten? Ergerde hij zich misschien al langere tijd aan haar?

Lidy wist zelf ook wel dat haar betrokkenheid als arts soms heel ver ging, maar tot dusver had Alex haar daarin juist altijd gesteund.

Of zou het weer die stagiaire zijn, die Nausikaa, waar hij zich aan ergerde? Of zou…

Lidy's hart stond stil van schrik. Ineens doemde weer het beeld op van de donkere pizzabakker die stond te zoenen met Irene. Alex was ontegenzeggelijk een knappe man! Zou hij bezweken zijn voor de charmes van een dartel jong ding? Hij en Lidy kenden elkaar al zo lang en hij was tenslotte ook maar een man. 

Ze werd helemaal koud en akelig door dit vermoeden en in het donker tastte ze naar Alex' hand. 

“Mmmm,” mompelde hij bij haar aanraking, trok zijn hand weg en rolde op zijn zij, het gezicht van haar afgewend.

Lidy lag met wijdopen ogen naar het plafond te staren en het duurde zeker een uur voor ze de slaap kon vatten.



Mevrouw Van Ravestein was een vrouw, of liever een dame, die duidelijk van goeden huize kwam. Haar houding was kaarsrecht en beheerst, haar kleren waren nooit opzichtig, maar wel afkomstig van de duurste modehuizen en haar uitspraak was, hoewel enigszins geaffecteerd, onberispelijk.

Toen assistente Corine de stapel dossiers aan de kinderarts overhandigde, had ze haar werkgeefster even veelbetekenend aangekeken, maar Lidy had nog geen idee waarom.

Mevrouw Van Ravestein was in al die jaren geheel correct 'u' blijven zeggen, hoewel Lidy door meerdere van haar patiëntjes en hun ouders vertrouwelijk bij de voornaam werd aangesproken. Mevrouw had twee kinderen, een dochter Celeste van twaalf en Edzard, haar zoon van veertien, die nu meekwam. Het gezin Van Ravestein was een modelgezin. De ouders bewogen zich in de hoogste kringen en hadden zelfs familiebanden met oude adel. Celeste en Edzard waren mooie, gezonde kinderen, beiden zeer talentvol. Celeste blonk uit als amazone en had met haar paard Fury al verschillende prijzen behaald. Edzard behoorde tot de top van het nationale jeugdturnen.

Lidy keek de moeder vragend aan.

“Mevrouw Van Ravestein, wat kan ik voor u doen? Neemt u plaats alstublieft, en jij ook, Edzard.”

Mevrouw Van Ravestein kuchte en keek wat ongemakkelijk.

“Dókter,” begon ze toen met nadruk. “Mijn man en ik verzoeken u om onze zoon Edzard aan een volledig lichamelijk onderzoek te onderwerpen. Zo volledig mogelijk, als u begrijpt wat ik bedoel,”

De kinderarts keek haar stomverbaasd aan, want ze begreep er juist helemaal niets van. Als lid van de nationale jeugdselectie stond Edzard ook nog onder controle van een sportarts en zijzelf kende hem al jaren. Het was een kerngezonde, prachtig gebouwde jongeman, die er nu stuurs en onwillig bij zat. Ze keek vragend naar Edzard. “Heb jij de laatste tijd klachten?” informeerde ze vriendelijk. De jongen haalde zijn schouders op, maar de moeder reageerde in zijn plaats.

“Mijn man en ik willen graag een zo volledig mogelijk onderzoek van onze zoon,” herhaalde ze. “Vooral…” Nu haperde ze en bloosde lichtelijk. “Vooral met speciale aandacht voor zijn geslachtsorganen.”

Het hoge woord was er uit en met een hagelwit zakdoekje wiste ze zich vluchtig het voorhoofd af.

Lidy kon een ogenblik geen woord uitbrengen. Voor dit verzoek wist ze geen zinnige reden te bedenken. Een vruchtbaarheidsonderzoek was hier toch duidelijk niet aan de orde, gezien de jeugdige leeftijd van de puber. Ze kon zich evenmin herinneren bij vorige onderzoeken iets abnormaals te hebben opgemerkt.

“Hebt u - zijn er aanwijzingen dat er iets niet in orde is?” vroeg ze meer in het algemeen, want Edzard bestudeerde hardnekkig een stukje van de muur waar niets aan te ontdekken viel.

“Mijn verzoek moge duidelijk zijn, ik spreek toch Nederlands,” zei mevrouw Van Ravestein hautain. Dat was een toon die je tegen Lidy beter niet kon aanslaan, maar Lidy hield zich in en gooide het over een andere boeg.

“Als u dat wenst, dan wil ik natuurlijk graag aan dat verzoek voldoen,” zei ze, uiterst vriendelijk. “Ik heb graag dat u dan zolang in de wachtkamer gaat zitten, want het kan even wat tijd vergen.”

De dame stond klaar om te protesteren, maar toen ze Lidy's gezicht zag, bond ze in. Met een blik waaruit overduidelijk te lezen viel dat ze het er niet mee eens was, verliet ze de spreekkamer.

“Zo Edzard,” zei Lidy, zodra de deur gesloten was. “Kom eens wat dichterbij zitten. Neem die stoel maar.”

“Moet ik me nu uitkleden?” vroeg de jongen nors.

“Nee,” zei Lidy. “Voorlopig in ieder geval niet. Vertel me eens, waarom komt je moeder met zo'n verzoek? Volgens mij mankeert er niets aan jou.”

“Kunt u dat niet beter aan mijn moeder vragen?” gaf Edzard haar weerom.

“Denk je echt dat zij me dat gaat vertellen?” vroeg Lidy.

“Nee,” gaf hij toe, en er verscheen een klein glimlachje om zijn mond. Die dokter was niet dom!

“Nou?” drong de kinderarts zachtzinnig aan. “Zeg het eens, wat is er nu eigenlijk aan de hand? Zo komen we niet verder!”

Edzard bezon zich een ogenblik. Toen zei hij: “Ik heb een vriend.”

Ogenblikkelijk werd Lidy de situatie duidelijk. Zorgvuldig haar woorden kiezend, vroeg ze: “Zijn jullie een stel?”

Edzard knikte, zijn blik gericht op de punten van zijn schoenen.

“Weet je dit allang van jezelf? Dat je homo bent?”

Nu keek hij haar eindelijk rechtstreeks aan en ze zag de opluchting in zijn ogen.

“O ja. Op de basisschool al. In groep acht was ik verliefd op een vriendje. We gaven elkaar kusjes en dat was heel gewoon. Ik vond hem verschrikkelijk lief. Hij heette Gert, Gertje. Maar nu zit ik in de jeugdselectie turnen en daar is een jongen… Hij is gewoon het einde, echt geweldig! En sinds een half jaar zijn wij samen en ik kom ook bij hem thuis en zijn ouders weten het, maar Steven vond dat het ook tijd werd voor mijn coming out. Nou, en toen brak de hel los.”

Edzard vertelde het zo luchtig mogelijk, maar Lidy voelde het drama dat erachter zat.

“Hoe staat je vader ertegenover? Van je moeder kan ik het me wel zo'n beetje voorstellen.”

“Mijn vader… Ach, mijn vader zit daar niet zo mee. Die is meer bezig met zijn bedrijf en zijn vrijmetselaarsloge - daar lopen volgens mij ook behoorlijk wat flikkers rond - maar pa is wel tof. Die heeft me altijd de vrijheid gegeven om te doen wat ik wilde. Voor pa is het denk ik helemaal geen punt, maar ja, hij zit met ma. En hij wil thuis natuurlijk geen ruzie, logisch. Dus hij gaat ook niet tegen haar in en bromt maar wat vanachter zijn krant.”

De arts had hem nog nooit zo'n lang verhaal horen vertellen. Edzard was duidelijk opgelucht dat zij hem zonder meer geaccepteerd had zoals hij was.

“Nou,” zei Lidy, “de situatie is mij wel duidelijk. Ga jij maar in de wachtkamer zitten en vraag aan je moeder of ze dan bij mij wil komen.”

“Gaat u mij niet onderzoeken dan?” vroeg de puber verbaasd.

“Onderzoeken?” herhaalde Lidy. “Waarom, er is met jou toch niks mis? Maar zeg niets tegen je moeder, ik vertel haar dat zelf wel.”

Nog steeds ongelovig stond Edzard op en reikte haar een stevige hand. “Dokter, welbedankt,” zei hij warm. “U bent een moordwijf!”

Het was gek, maar die woorden maakten dat Lidy een brok in de keel kreeg.


Het kostte Lidy nog al haar tact en overredingskracht om moeder Van Ravestein wat meer begrip voor haar zoon bij te brengen. Ze kon het maar met moeite accepteren dat haar zoon een 'outsider' zou zijn, zoals zij het hardnekkig noemde.

“Uw zoon is nu veertien jaar,” herinnerde Lidy haar eraan. “Het zal echt niet lang meer duren of hij gaat zijn eigen weg. U wilt hem toch niet voorgoed verliezen? U houdt toch van uw zoon, ongeacht wat hij wil of doet?”

“Natuurlijk doe ik dat, zeker,” zei de dame wat stijfjes, “maar wij hebben een naam hoog te houden, beseft u dat eens goed! Onze dochter gaat wellicht schitteren op een internationaal concours hippique! Wij gaan op voet van gelijkheid om met de hoogste kringen, mijn beste vriendin is een barones Van Tuyll!”

“Het zou u verbazen wat een barones in deze tijd aan begrip kan opbrengen,” pleitte Lidy. “Als het een echte vriendin van u is, moet u haar in ieder geval de kans geven om uw zoon te leren kennen zoals hij is.”

Daar moest mevrouw Van Ravestein even over nadenken.

“Dus u hebt bij hem geen lichamelijke afwijkingen gevonden?” informeerde zij nog voor alle zekerheid.

“Ik heb hem niet lichamelijk onderzocht, dat is in dit geval niet zinvol,” zei Lidy nu. “U zult van mij voor dit consult ook geen rekening ontvangen. Wel heb ik nog een paar folders voor u met nuttige informatie en telefoonnummers die wellicht van dienst kunnen zijn.”

Ze overhandigde de moeder een aantal papieren en begeleidde haar naar de deur. De dame stak haar hand uit: “Dank u, dokter.”



Aan het eind van de middag, juist toen ze zich klaarmaakte voor een huisbezoek, ging de telefoon, en Corine reikte haar met een vragende blik de hoorn aan.

Bevreemd nam Lidy het gesprek aan.

“Met Nausikaa,” klonk een dun hoog kinderstemmetje dat bij Lidy onmiddellijk associaties opriep met een tekenfilm. “U bent mevrouw Snijdewind? Uw man is naar het ziekenhuis gebracht met hartproblemen, ik denk dat hij misschien een hartinfarct heeft, maar u hoeft zich geen zorgen te maken, hoor! Het komt vast wel goed.”

Het was Lidy alsof de grond onder haar voeten was weggeslagen. Ze wankelde en het werd een ogenblik zwart voor haar ogen. Duizelend greep ze zich vast aan de deurpost.

“Bent u daar nog?” vroeg het tekenfilmstemmetje. “Dit is toch wel het goede nummer? Mevrouw Snijdewind?”

Lidy hernam zich. “Wat is er exact gebeurd, wat waren de verschijnselen?” vroeg ze met een stem die ze met moeite kon beheersen. “Had hij een plotselinge pijn op de borst? Of heeft hij misschien een tia gehad?”

“Een tia?” herhaalde het meisje verbaasd. “Oh nee, hij had helemaal niets gedronken, hoor!”

“Een 'tia', ofwel een Transient Ischemic Attack, is een lichte beroerte waarbij de bloedtoevoer naar de hersenen is verstoord,” legde Lidy uit, met bewonderenswaardige kalmte. “Maar hoe komt u aan de diagnose van een hartinfarct, vertelt u me dat eens!”

“Nou, gewoon,” begon het stemmetje, enigszins onzeker nu. “Hij voelde zich niet goed en had ineens een hele hoge pols die ook onregelmatig was. Toen heeft zijn collega hem naar het ziekenhuis gebracht, want dan kun je toch een hartinfarct krijgen?”

Lidy zag ineens de rode strikjes in de blonde staartjes levendig voor zich.

“Ik weet niet waar je het lef vandaan haalt om een dergelijke boodschap op zo'n ongenuanceerde manier te brengen!” zei ze, woedend nu.

“Maar mevrouwtje…” protesteerde het kindstemmetje, dat nog hoger klonk dan normaal.

“Ik ben geen 'mevrouwtje',” deelde Lidy haar mee, “ik ben Lidy van de Poel, de echtgenote van meester Snijdewind, en ik ben bovendien arts. Die bewering van een hartinfarct lijkt me uit de lucht gegrepen, tot mijn opluchting moet ik zeggen. Het enige wat ik nog wil weten, is naar welk ziekenhuis mijn man is gebracht!”

Ze kookte inwendig en kon zich nu goed voorstellen hoeveel stress deze stagiaire Alex moest hebben bezorgd.

Na het antwoord van Nausikaa smakte Lidy de telefoon neer. Corine die de helft van de conversatie had kunnen horen keek haar bezorgd aan. “Wat is er met Alex?”

“Hij is naar het ziekenhuis gebracht met hartklachten. Het klonk als hartritmestoornissen. Die stagiaire had ik kunnen wurgen!”

“Zij kan het toch ook niet helpen!” meende Corine.

“Het gaat om de manier waarop je een boodschap overbrengt. En dan dat neerbuigende toontje van haar: 'ik denk dat hij een hartinfarct heeft, maar u hoeft zich geen zorgen te maken, mevrouwtje, hoor!' Alsof zij enig benul heeft van wat een hartinfarct inhoudt! Belachelijk gewoon!”

“Maar Alex heeft toch hopelijk niet…” begon Corine, nu ook dodelijk ongerust.

“Nee, ik denk het niet. Maar ik ga nu meteen naar het ziekenhuis; wil jij mijn huisbezoeken verzetten en het uitleggen? Of wacht, nee, ik moet eerst Rosy inlichten natuurlijk.”

Gelukkig voelde tante Rosy zich die morgen alweer veel beter. Tegen de tijd dat Lidy haar had ingelicht, had ze haar eigen zenuwen weer min of meer onder controle. Corine had nog aangeboden om met haar mee te gaan om de auto te besturen of desnoods een taxi voor haar te bellen, maar Lidy had het aanbod afgeslagen. Tenslotte had haar assistente zelf haar verplichtingen tegenover haar gezin. “Ik red het wel,” was alles wat ze zei en ze knikte Corine bemoedigend toe.

Met een hoofd vol angstige vragen en een onrustig bonkend hart reed ze twintig minuten na Nausikaa's telefoontje de parkeerplaats af, op weg naar het ziekenhuis.



“Ik heb het al zo vaak gezegd, ik word hier gék!”

Theo had zich verscholen onder de grote kastanje, maar ook daar drongen de harde stemmen van zijn ouders door. Boze stemmen, vooral die van zijn moeder. Hij zat met zijn rug tegen de boom, zijn benen half onder zich en streek met zijn ene hand besluiteloos door de grassprieten, dorre bladeren en takjes, en afgevallen kastanjes van het vorige najaar die om hem heen tussen de wortels lagen.

Het ging over het huis, wist hij. Over de Indische batikdoek die boven de schoorsteenmantel met spelden tegen de muur was gedrapeerd. Over de stoel van opa Admiraal, en de zilveren sieraden van oma Bali, die hij nooit gekend had.

Dat was allemaal oud nieuws en die ruzies waren al heel vaak over zijn hoofd uitgevochten. Nu was er iets anders, iets ongrijpbaars dat altijd aanwezig was, maar zelden uitgesproken werd. Hij wist niet wat het was en kon de toespelingen niet begrijpen, maar hij voelde instinctief dat het iets onheilspellends was, iets bedreigends… En het had te maken met die pizzeria waar ze vroeger wel geweest waren, maar nu nooit meer kwamen.

Hij keek rond en zag een prachtige, jonge koningsvaren die nog aan het opkomen was. Theo zocht een mooi gaaf blad uit en brak dat af.

Hij droeg het mee naar binnen en opende het sigarenkistje met de kleurige plaat bovenop. De takjes en bloemetjes waren verdroogd en verschrompeld. Hij liet het maar zo, maar verving het bovenste blad door de mooie verse varen, die nog half opgerold was.

De boze harde stemmen waren intussen stil geworden. Misschien was zijn moeder wel weer uitgegaan, met lipstick op.


Irene liep met snelle driftige passen de straten door, tot aan het park. Het was nog steeds licht. Vlak na de ingang van het park, waar een bocht van het pad er voor zorgde dat ze niet zichtbaar was vanaf de weg, viel ze op een bankje neer en begon onbedaarlijk te huilen.

De woordenwisseling met Sander waarbij voor de zoveelste keer de bekende argumenten werden herhaald, had haar meer aangegrepen dan ze had willen laten merken. Eigenlijk was die hele ruzie zinloos geweest, zij wist immers hoe Sander erover dacht. En het leek alsof wat zij daar tegenin bracht absoluut niet tot hem doordrong.

Ze schrok op toen er een klein hondje luid blaffend tegen haar opsprong. Een oudere vrouw, moederlijk type in een dikke voorjaarsmantel, kwam aanlopen over het pad, met de riem los in haar hand.

Irene hield haar snikken in en hoopte maar dat ze in het schemerige avondlicht er niet al te behuild uitzag. Het hondje, een vrolijke teckel met flapperende oren, snuffelde rond haar voeten en blafte nóg een keer.

“Kom hier, Basil,” zei de vrouw, “je mag andere mensen niet lastigvallen. Niet iedereen houdt van hondjes.”

“O, maar hij hindert mij niet, hoor!” zei Irene spontaan. “Ik ben dol op honden, ik zou er zelf graag eentje willen hebben.”

“Waarom neemt u er dan niet een?” vroeg de vrouw, en kwam naast haar op het bankje zitten. “Of is dat lastig in uw situatie? Niet springen, Basil!”

“Ja, zo ligt het wel zo ongeveer,” gaf Irene toe. De vrouw zou nu waarschijnlijk denken dat ze kleinbehuisd was. Ze kon toch moeilijk gaan uitleggen dat haar man geen hondje wilde omdat zijn grootmoeder meende dat een hond in huis ongeluk bracht?

Basil, zei de vrouw dat tegen deze teckel? Zo heette toch het hondje van dokter Lidy van de Poel? En haar villa lag hier vlakbij, aan de andere kant van het park.

“Is dat Basil?” vroeg ze. “Van dokter Lidy, bedoel ik?”

“Ja,” zei de vrouw. “Ik laat hem vanavond uit, want zij is naar het ziekenhuis. Haar man wordt daar op het moment onderzocht. Haar man is mijn neef,” legde ze verder uit.

“O,” zei Irene.

“Ze heeft net nog weer gebeld, en het schijnt gelukkig mee te vallen. Ik ben een wandelingetje met Basil gaan maken om even wat frisse lucht door mijn hoofd te laten waaien. Van al dat piekeren zou een mens nog hoofdpijn krijgen, niet?”

Dat laatste sprak Irene bijzonder aan, en de tranen welden alweer in haar ogen op.

“Maar kind toch,” zei de vrouw hartelijk, “ik dacht daarnet al dat ik je zag huilen.”

“Mijn man,” begon Irene, maar verder kwam ze niet.

“Nou, nou, nou,” zei Rosy moederlijk. “Ruzie gehad? Da's niet leuk, hè?” Ze trok een zakje met tissues uit haar mantelzak en gaf Irene twee. “Heb ik altijd bij de hand,” verklaarde ze. “Voor noodgevallen. Maar wat is er nu toch zo erg? Jouw man… wat is daarmee dan?”

“Nou, hij is heus een goede man,” begon Irene, na twee heftige snuitpogingen. “Maar weet je, wij verschillen ruim tien jaar, en soms denk ik dat hij honderd jaar ouder is. Ons huis lijkt wel te stammen uit de koloniale tijd. Zijn grootmoeder kwam van Bali, ze was getrouwd met een legerofficier, en alles in huis herinnert daaraan. Zelfs onze slaapkamer. Het zijn heus mooie dingen die we hebben, maar het is mijn stijl niet en het is allemaal zo donker en somber - en hij heeft er zijn hele leven gewoond, maar ik zou zo graag willen dat ons huis ook echt van mij was. Dat ik mij er echt thuis voelde.”

“Jeetje, kind, dat kan ik me voorstellen.”

“En Sander is zo ontzettend star en ouderwets… Hij tikt de artikelen voor zijn rubriek altijd nog op een schrijfmachine. Dan wordt het om één uur opgehaald en dan scannen ze het en zetten het in de computer. Zijn baas pikt dat, maar het is toch te zot voor woorden? Welke journalist werkt nu nog zo?”

“Waarom ben je met hem getrouwd?”

Irene dacht na. “Omdat ik me zo veilig bij hem voel, zo geborgen. Hij is zo betrouwbaar als een rots, dat is gewoon waar. Maar langzamerhand denk ik dat een beetje avontuur ook leuk zou zijn.”

“En jullie hebben geen kinderen?”

“Jawel. Een zoontje van acht. Om eerlijk te zijn, zonder hem was ik al weggeweest.”

“Kom,” zei Rosy, “ik moet eens gaan. Lidy zal nu misschien wel thuiskomen en ik ben benieuwd wat ze in het ziekenhuis gezegd hebben. Sterkte, meid.”

Irene knikte sip. “Dag Rosy.”

Opnieuw snoot ze haar neus.



Toen Lidy thuiskwam, zaten Steffie en Andy met Rosy in angstige spanning om de tafel geschaard.

“Hoe is het met Alex?” wilde Rosy weten.

Steffie vroeg ongerust: “Hij gaat toch niet dood, hè mama?”

Zij had nog een vage herinnering aan die verschrikkelijke periode toen hun eigen papa zomaar ineens weg was en zij en haar broertje het vreemde begrip 'dood' te verwerken kregen.

“Nee hoor,” zei Lidy, en ging zitten, met haar jas nog aan. “Daar lijkt het voorlopig niet op. Dat verhaal van die stagiaire over een hartinfarct was gelukkig uit de lucht gegrepen, Rosy, maar Alex heeft wel degelijk hartritmestoornissen en ik ben erg blij dat ze hem naar het ziekenhuis hebben gebracht. Vannacht houden ze hem nog op de hartbewaking en morgen worden er wat onderzoeken uitgevoerd. Een ECG en een echo, en een fietstest. Afhankelijk van de uitslag bepalen ze of hij naar huis mag en of hij medicijnen moet nemen.”

“Kom,” zei Rosy, “doe je jas uit. Ik heb nog wat eten voor je warm gehouden in de oven. Wil je er ook iets bij drinken?”

“Nu niet,” zei Lidy, en stond weer op. “Ik ga weer terug naar het ziekenhuis, ik breng hem zijn pyjama en een tandenborstel en zo. Die ziekenhuispyjama's zitten toch nooit zo lekker als je eigen. En het is koopavond, als ik vlug ben, kan ik ook nog een puzzelboekje of een tijdschrift kopen.”

“Mag ik mee?” riepen Andy en Steffie als uit één mond, en Rosy, die hetzelfde had willen zeggen, hield zich wijselijk stil. Op de hartbewaking zouden ze niet blij zijn met een vierkoppig bezoek.

“Als jullie beloven dat je heel rustig zult zijn, mag je even bij hem,” zei Lidy.

“Dan kan Andy zijn gekke bekken laten zien!” riep Steffie. “Daar moet hij vast om lachen!”

“Ja,” zei Andy opgewonden, “en hij wil vast weten hoe het vanmiddag op voetbaltraining ging!”

Lidy glimlachte. Kinderen hadden zo hun eigen wijze van verwerken.

Niet veel later waren ze met zijn drieën op weg naar het ziekenhuis, Steffie naast Lidy voorin met een weekendtas op schoot en achterin Andy, die honderduit kletste over zijn voetbaltraining waar hij die middag blijkbaar een heel goed figuur had geslagen. 

“We gaan even hier kijken,” zei Lidy, en draaide de parkeerplaats van het warenhuis op. “Een puzzelboekje vindt Alex vast leuk.”

Ze wist dat Alex de laatste tijd voor ontspanning graag een sudoku maakte, maar op welk niveau? De verschillende boekjes hadden tot wel zeven sterren en dan had je nog allerlei combinaties met fantasierijke namen. Dubbend stond ze voor het rek met een keur aan kruiswoordpuzzels, cryptogrammen, sudoku en nog meer, terwijl Andy en Steffie in de stripboeken neusden.

Ineens werd ze opgeschrikt door een schreeuw van Steffie: “Mama, kijk uit! Je portemonnee!!”

Op hetzelfde moment voelde ze een ruk aan de arm waar haar tas aan hing. Een slungelig meisje in een veel te wijd winterjack maakte zich uit de voeten.

Lidy was te verbijsterd om iets te doen, ze besefte nauwelijks wat er gebeurde, maar Andy bewees dat een voetbaltraining ook elders zijn vruchten kan afwerpen. Als een speer vloog hij achter de spichtige tiener aan, die al bij de draaideur was. Juist voor ze daardoor zou verdwijnen, maakte hij een snoekduik naar haar benen en greep haar vast. Met zijn beiden vielen ze worstelend tussen de draaideur die met een schok tot stilstand kwam.

“Hellup!” schreeuwde Steffie, “houd de dief!”

Een winkeljuffrouw drukte op een knop en van alle kanten kwamen vanuit het niets mensen aangesneld. Ze zagen eruit als doodnormaal onopvallend winkelend publiek, maar Lidy begreep dat dit nu stille detectives moesten zijn. Een vrouw van middelbare leeftijd met grijs haar in een knotje was het eerst bij de kluit met vechtende armen en benen. Het magere meisje trachtte Andy van zich af te slaan en toen hij niet losliet, beet ze hem venijnig in de schouder.

“Je komt echt niet weg, je kunt geen kant meer op!” hijgde de grijsharige vrouw, terwijl ze de dievegge in een verbazingwekkend professionele houdgreep hield. Het was waar: de vluchtweg was afgesneden door de draaideur en achter hen had zich een groepje mensen verzameld.

Het meisje gaf zich gewonnen. Andy liet zijn prooi los en betastte zijn pijnlijke schouder.

“Is dit uw eigendom, mevrouw?” vroeg een tengere student met een klein snorretje. Hij hield Lidy's portemonnee omhoog die op de grond was gevallen. “U mag deze dappere jongeman wel dankbaar zijn!”

“Het is mijn zoon,” zei Lidy vol trots.

“Ik zag het gebeuren!” zei Steffie. “Ze pikte mama's portemonnee en zou er zomaar mee weglopen!”

“We gaan eens kijken of deze dame nog meer op haar kerfstok heeft,” zei de student. “Ik ben warenhuisdetective en dit gezicht,” hij wees met een hoofdbeweging het meisje aan dat nog steeds stevig in de houdgreep zat van de vrouw en hen met woedende blikken bekeek - “deze jongedame komt mij niet onbekend voor. Hebt u tijd om met ons mee te gaan, mevrouw?”

Nu wist Lidy ineens weer waar ze mee bezig waren. “Helaas, op het moment niet,” zei ze. “Mijn naam is Lidy van de Poel, en wij waren op weg naar mijn man, die vanmiddag onverwacht in een ziekenhuis is opgenomen. Wij moeten nu nodig weg, maar hier hebt u mijn kaartje. U kunt mij morgen bellen, dan zal ik graag alle medewerking verlenen.”

Het groepje belangstellenden verspreidde zich; de beide detectives verdwenen met hun onwillige gevangene en Lidy haastte zich met de kinderen naar de auto. “Alex moet het maar even zonder puzzelboekje doen,” zei Lidy.

“Ik heb honger,” klaagde Andy, “en mijn schouder doet pijn.”

“We zullen in het ziekenhuis even naar jouw schouder kijken,” beloofde zijn moeder, “en als we straks teruggaan, krijg jij van mama een hele lekkere gehaktbal bij de cafetaria!”

“Hoera!” juichte de jongen, “met patat?”

“Met patat,” beloofde Lidy, “en mayonaise! Jullie zijn flinke kinderen geweest.”


Alex lag in het ziekenhuisbed met allerlei draadjes verbonden aan kastjes en monitoren. Lichtgevende groene golfjes schoten over een display en een regelmatig gepiep verbrak de stilte van de kamer. Hij lag met de ogen dicht wat te doezelen maar keek op toen hij de voetstappen en stemmetjes van de kinderen hoorde.

“Hallo daar,” zei hij, en glimlachte zwakjes.

Lidy boog zich naar hem over en zoende hem heel voorzichtig.

“Daar ben ik weer,” zei ze, “ik heb een pyjama en wat toiletspullen voor je meegebracht en ik wilde een sudokuboekje kopen, maar dat liep een beetje mis.”

“We hebben een dief gepakt!” vertelde Andy opgewonden, en probeerde op het voeteneind van het bed te klimmen, “Steffie zag haar want ze had mama's portemonnee gepikt en toen rende ik haar achterna en maakte een sliding tussen de draaideur en toen beet ze in mijn schouder en straks gaan we gehaktbal eten!”

“Een dief gepakt?” herhaalde Alex. “Sjonge jonge kerel, dan heb jij wel een gehaktbal verdiend!”

“En ook nog patat met mayonaise!” zei Andy er nog gauw achteraan, maar toen was alle aandacht voor de verpleegkundige die Lidy op de hoogte bracht van de stand van zaken.

“Op het ogenblik ziet het er goed uit,” zei ze. “Toen meneer werd binnengebracht, was er absoluut reden tot bezorgdheid, maar zoals het zich nu laat aanzien is het misschien toch vals alarm geweest. Maar morgen zullen we meer weten.”

Lidy haalde opgelucht adem. “Dat is geweldig nieuws,” zei ze.

“Tot dusver!” zei de verpleegkundige waarschuwend. “We kunnen echter niets met zekerheid zeggen voor de onderzoeken zijn afgerond. U als arts hoef ik dat niet te vertellen!”

Lidy knikte.

“Oh, en dit is gebracht…” Ze haalde een envelop uit de zak van haar uniform, “dit werd afgegeven door een jong meisje. Ze was geen familie, dus ik heb haar niet toegestaan om meneer te bezoeken.”

Lidy nam de envelop aan, die niet was dichtgeplakt en kennelijk een wenskaart bevatte. Ze bekeek de buitenkant en kreeg een akelig voorgevoel. De envelop was geadresseerd aan Mr. A. Snijdewind, waarbij de stip op de i was vervangen door een hartje.

Ze hield hem haar man voor.

“Oh nee, hè!” riep Alex uit en liet zich theatraal achterover zakken in de kussens. “Nou ja, maak maar open dan.”

De kaart bevatte een kinderlijke voorstelling van een hondje in een ziekenhuisbed met een verbonden poot en een ander hondje dat ervoor zat met een bosje bloemen in de bek.

Achterop was in een al even kinderlijk handschrift geschreven: 'Beterschap! Lieve groetjes, Nausikaa' en ook hier was de stip op de i vervangen door een hartje.

Alex zuchtte. “Wat moet je daar nou mee,” mopperde hij, “en zo'n kind wil advocate worden! Dat wordt toch nooit wat!”

Lidy voelde ineens weer de woede opkomen over de botte manier waarop 'dat kind' haar benaderd had, maar ze besloot het nu maar van zich af te zetten. Alex lag veilig in bed, omringd door de beste zorgen, en met een beetje geluk zou alles met een sisser aflopen.

Ze kuste nogmaals haar man en legde haar handen op de schouders van de twee kinderen. “Kom mee,” zei ze. “Alex is moe en moet rusten en wij gaan naar de cafetaria. Maar eerst ga ik naar die beet in jouw schouder kijken, Andy!”



Het was een heerlijke voorjaarsmorgen, met zon in een helderblauwe lucht, en een vriendelijk zuidenwindje. Een uitgelezen dag om de was te doen, vond Rosy. Er ging tenslotte niets boven een waslijn met vrolijk wapperende lakens en slopen en ander goed, dat in de wind en de stralende zon nog helderder zou worden!

Neuriënd hing ze de vochtige stukken goed op, soort bij soort. Handdoeken en kussenslopen sloeg ze eerst een keer glad uit, zoals ze dat haar hele leven al gewend was. De grote lakens en dekbedovertrekken bewaarde ze voor de achterste waslijnen, die in het zonnigste deel van de tuin gespannen waren. 

Rosy genoot van de warmte van de zon, die zachter was dan in Zuid-Afrika. Ze was gelukkig helemaal over haar dip heen. Rosy kwam uit een sterk geslacht en een griepje duurde bij haar nooit langer dan een dag.

“Mevrouw!” Een hoofd verscheen tussen de opgehangen badhanddoeken. Verbaasd keek Rosy de jonge vrouw aan, die haar vaag bekend voorkwam. 

“U bent toch Rosy?” 

Bij het horen van de stem wist Rosy het ineens weer. “We hebben elkaar in het park gesproken, is het niet?” vroeg ze. “Ik was met Basil een rondje aan het lopen en u zat op een bankje en had het even te kwaad.”

De vrouw kwam nu tussen het wasgoed te voorschijn. “Zegt u toch alsjeblieft geen 'u',” verzocht ze. “Dat deed u gisteravond toch ook niet? Mijn naam is Irene, Irene Admiraal.”

Rosy excuseerde zich voor haar vochtige vingers en beantwoordde de handdruk. “Ik ben de was aan het ophangen, zoals je ziet. En ik heet Rosy, dat weet je al, dus dan ook geen ge-mevrouw van jouw kant, hoor! Weet je wat, nu je er bent, zou jouw hulp op prijs worden gesteld. Die grote lakens wil ik op de lijnen daar hebben, maar ze zijn zo lastig te hanteren in je eentje. Als jij me nu even helpt, gaat het vast een stuk gemakkeijker!”

Alsof Irene haar al jarenlang een handje kwam helpen, zo gezellig hingen ze even later samen de was op.

“Ik wilde u nog bedanken voor uw begrip gisteravond,” zei Irene verlegen. “Ik zat er echt even doorheen. En u, ik bedoel je, vertelde nog dat de man van dokter Van de Poel opgenomen was in het ziekenhuis…”

“Ja, mijn neef.”

“Maar ik was zo met mijn eigen problemen bezig dat ik daar toen nauwelijks op heb gelet. Dat vind ik achteraf heel erg, dat neem ik mezelf heus kwalijk. Wat was er eigenlijk gebeurd en hoe is het nu met hem?”

“Hij is gisteren opgenomen met wat leek op hartritmestoornissen,” zei Rosy, en pakte nog een theedoek. “In de loop van de avond werd zijn toestand al wat beter en vandaag gaan de cardiologen aan de hand van tests ontdekken wat er eigenlijk met hem aan de hand is geweest. Tot dusver is van hartproblemen nooit iets gebleken, Alex was altijd zo gezond als een vis.

Vanmorgen heb ik nog even met hem zelf gebeld en hij was alweer opgewekt en vol goede moed. Maar vanmiddag horen we meer.”

Irene knikte. “Gelukkig maar,” zei ze in gedachten.

Rosy tilde het laatste grote laken uit de wasmand en stak haar een punt toe. “Deze nog,” zei ze, “en weet je wat? Dan maak ik ons verse koffie en dan gaan we samen even lekker op het terras zitten. Lijkt je dat wat?”

“Ja,” zei Irene verheugd.

“En vertel me eens, hoe is het nu met jou?” vroeg Rosy, toen ze zich geïnstalleerd hadden in de comfortabele tuinstoelen. “Ik heb het idee dat je daar ook nog even over wilde praten, klopt dat?”

“Ja, eigenlijk wel,” gaf de jonge vrouw toe. “We hebben gisteravond laat nog een knetterende ruzie gehad, Sander en ik. Ik kwam heel laat thuis, het was al nacht. Ik had gewoon rondgelopen en in het park gezeten waar jij me zag. Ik wist me met mezelf echt geen raad. En toen kwam ik thuis en Sander had de hele tijd op me zitten wachten en hij was razend. Hij dacht dat ik bij Carlo was geweest.”

“Carlo?”

Irene kleurde. “Ja, Carlo. Dat is een vriend van mij, een Italiaan. Hij is pizzabakker bij Pico Bello, hier vlak bij.”

“Oh ja, die ken ik,” zei Rosy. “Goeie pizza's!”

“Ja, nou!” zei Irene blij. “Maar Sander denkt dat Carlo en ik samen wat hebben en dat ik de hele avond bij hem was.”

“En dat is niet zo?” vroeg Rosy en keek haar vorsend aan.

“Ja en nee,” zei Irene en haar blos verdiepte zich. “Ja, er is wel wat tussen ons, maar nee, gisteren heb ik hem helemaal niet gezien.”

“Zo,” zei Rosy fronsend. “Het is dus niet alleen de inrichting van jullie huis, die je dwarszit.”

“Nee,” gaf Irene toe. “Maar weet je, het is gewoon een vlucht. Sander weigert om mijn kant van de dingen te zien, en hij is zo bloedserieus en onbuigzaam, daar word ik soms zo moe van. Carlo is lichtzinnig en grappig, een echte flierefluiter. Hij ziet alles van de gemakkelijke kant en neemt het leven zoals het is.

Dat heb ik af en toe zo nodig, even een beetje tegenwicht. Binnenkort gaat hij een paar maanden naar Italië en ik zal hem vreselijk missen.”

Rosy schonk hen beide nog een kopje koffie in.

“Maar Sander was dus boos op je. Hebben jullie het alweer goedgemaakt?”

“Oh nee! Daar was hij echt veel te kwaad voor. Hij was gisteravond in staat om me op staande voet het huis uit te gooien, echt. Hij kan zich ook niet voorstellen dat je uren kunt rondlopen omdat je ergens mee zit. Sander zou dat zelf nooit doen.

Maar Theo, ons zoontje, hoorde onze ruzie en kwam uit bed. Toen sloot Sander zich op in onze slaapkamer en ik heb op de bank geslapen. En vanmorgen hebben we tegen elkaar nog niets gezegd.

En weet je, ik vind het zo erg voor de kleine jongen. Ja, hij is acht jaar, dus niet meer zo heel klein, maar hij is zo gevoelig. Hij leeft echt in zijn eigen droomwereld en kan zulke vreemde dingen fantaseren! En hij neemt alles vreselijk ernstig op, wat dat betreft lijkt hij op zijn vader. Regelmatig zijn we bij dokter Lidy omdat hij de een of andere pijn heeft of een uitslag of zo. Waarschijnlijk allemaal psychisch.”

“En hij merkt de spanningen tussen jullie?”

“Oh ja! Het is echt een supergevoelig kind! Hij ziet vaak dingen die er niet zijn.”

“Die er niet zijn,” zei Rosy, “of die jullie misschien niet zien, maar die toch ergens vandaan komen? Daar heb ik in Zuid-Afrika ook wel staaltjes van meegemaakt.”

“Misschien,” zei Irene, en zuchtte. “Ik weet het niet. Maar ik moet maar weer eens mijn man onder ogen komen en kijken of hij nog steeds kwaad is. Hij wil me toch niet geloven, ben ik bang. Dankjewel voor de koffie, Rosy, en voor je begrip. Je bent een lieverd.”



Die hele morgen had Lidy tijdens het spreekuur moeite om haar gedachten niet te laten afdwalen. Er was zoveel dat haar bezighield! Op dit moment werd Alex onderzocht. Gisteravond had ze gehoopt dat zijn hartproblemen vals alarm waren, maar ineens was ze daar niet meer zo zeker van. De gedachte dat ze voor de tweede maal in haar leven haar liefste zou moeten missen, benam haar haast de adem.

En dan was daar het gebeurde in het warenhuis. Het spichtige meisje van naar schatting dertien of veertien jaar, dat geprobeerd had haar portemonnee te rollen, kwam haar van tijd tot tijd weer voor de geest. Ze had verwacht dat ze gebeld zou worden door de politie over die zaak, maar dat telefoontje kwam niet. Ze zouden toch de een of andere verklaring van haar willen hebben over wat er was gebeurd?

Toen het tijd was voor de lunchpauze, was het eerste wat ze deed het ziekenhuis bellen. De dienstdoende verpleegkundige die ze aan de lijn kreeg, kon haar niet veel anders melden dan dat de onderzoekingen nog in volle gang waren. “En zelfs als dat achter de rug is, mevrouw, dan wil dat nog niet zeggen dat de uitslag bekend is.”

Nee, dat wist Lidy natuurlijk als geen ander, maar ze had zo graag even Alex zijn lieve, rustige stem willen horen. Op dit moment was ze even geen arts, maar gewoon een dodelijk ongeruste echtgenote.

Ze besloot om ook nog even het politiebureau te bellen om te horen hoe het daar was afgelopen.

“Ik had verwacht dat ik hierover nog gebeld zou worden,” zei ze haast verontschuldigend, “maar misschien was u mijn telefoonnummer kwijtgeraakt?”

“Dat zeker niet,” was het antwoord, “maar we zijn druk met deze zaak bezig. Het blijkt dat hier veel meer aan de hand is en de jongedame verblijft voorlopig nog hier in de cel.”

“In de cel?” Lidy's stem schoot uit. “Hoe oud is dat meisje, het is toch nog maar een kind?”

“De juiste leeftijd is ons nog niet bekend,” zei de politieman wat stijfjes. “Wij behandelen deze zaak zoals ons dat het beste lijkt, mevrouw. Daar zijn wij voor opgeleid tenslotte.”

Lidy slikte het antwoord dat haar op de lippen lag, in en zei enkel: “Ik kom naar het bureau, nu meteen!” 

Vastberaden stapte ze even later op de fiets.

De politievrouw achter de balie had al van haar komst gehoord. “U bent de mevrouw die gisteravond bestolen is,” zei ze.

“En dat niet alleen,” zei Lidy strijdlustig, “maar ik ben ook kinderarts. Het vasthouden van zo’n jong meisje in een cel gaat in tegen alle begrippen van recht. Zijn de ouders niet in kennis gesteld? Hoe was hun reactie?”

“Ik denk niet dat ik u daarover inlichtingen mag verschaffen,” was het ontwijkende antwoord.

“Mij misschien niet, maar de kinderbescherming zal hier niet blij mee zijn!” kwam Lidy.

Op dat moment kwam brigadier Laurens binnen, die onmiddellijk Lidy herkende. “Dokter Van de Poel!” riep hij verrast uit. “Wat brengt u hier?”

“Dit is de mevrouw die bestolen is door dat meisje Alie,” antwoordde de vrouwelijke agent in Lidy's plaats.

“En ik hoor dat ze hier nog steeds wordt vastgehouden!” zei Lidy verontwaardigd. “Wat zeggen de ouders daarvan?”

“De ouders weten dat niet, volgens mij,” zei de brigadier.

“Wát?! U houdt een jong kind een nacht in de cel, en de ouders weten van niets?”

“Het ligt wat ingewikkelder. Maar kom even verder, dokter, misschien kunt u ons van dienst zijn.” Hij opende een deur naar een zijkamertje en liet Lidy voorgaan. “Neemt u plaats.”

Het was kennelijk een verhoorkamertje; een kale ruimte waarin een tafel en drie stoelen en in een hoek wat elektronische apparatuur.

“Het zit namelijk zo,” begon brigadier Laurens, die Lidy al van enige jaren terug kende. Hij was een wat oudere, vaderlijke figuur, met het hart op de juiste plaats.

“Het meisje heeft tot nu toe alleen maar losgelaten dat zij Alie heet. Zij wil niet vertellen waar ze woont, ze wil niet dat we haar ouders of familie bellen en zij wil ze zelf ook niet bellen. Ze zegt alleen dat dat geen zin heeft.”

“Had ze geen persoonsgegevens bij zich, of iets met haar adres erop?”

“Helemaal niets. Maar we hebben wel andere zaken bij haar gevonden. U herinnert u misschien dat het kind zo'n ruim en dik winterjack aanhad? Dat was op zichzelf al vreemd in dit weer, maar het bleek dat ze nog veel meer had gestolen in dat warenhuis, en misschien ook elders. De bedrijfsleider was ontzet toen hij zag wat ze allemaal in de voering van dat jack verborg. En er zat een speciale folie ingenaaid zodat het alarm niet af zou gaan als ze door de poortjes ging. Het warenhuis is niet bereid de zaak te seponeren, gezien de omvang van de diefstal. Ongetwijfeld is dit ook niet de eerste keer dat ze op rooftocht was. En de dingen die ze pikte waren zeker niet voor eigen gebruik bestemd, het waren merendeels kostbare zaken die bestemd zijn om doorverkocht te worden. Ze moet dus contacten hebben met een heler.”

Lidy knikte nadenkend. “U zei dat ik u misschien van dienst zou kunnen zijn?”

“Dat hoop ik, dat idee kreeg ik ineens toen ik u zag. U hebt ons toen zo prima geholpen destijds met die andere zaak. Als iemand dat meisje Alie, als dat haar werkelijke naam is, aan het praten kan krijgen, dan is dat wel dokter Van de Poel, dacht ik. Zou u dat willen proberen?”

Lidy keek op haar horloge. “Ik heb nog ruim een uur voor ik weer naar mijn praktijk moet, maar ik moet in die tijd ook iets eten. Weet u of Alie al iets heeft gegeten?”

“Niets, ze wilde helemaal niets. Ze zou intussen knap hongerig moeten zijn.”

“Ik heb een idee,” zei Lidy. “Als u nu eens iemand naar die croissanterie Pigalle stuurt in de straat hier achter het politiebureau. Daar hebben ze een prima assortiment, ik kom er zelf ook vaak. Dan laat u voor twee personen belegde broodjes en croissants halen, en liefst een paar warme erbij, en die brengt u hier. Met een kan verse koffie en twee kopjes. En als dat hier allemaal staat, dan brengt u Alie binnen en dan gaan zij en ik samen lekker eten. En dan zien we wel wat er gebeurt.”

“Geweldig!” zei de brigadier spontaan. “Wat een fantastisch plan, hoe komt u erop!”

“Och,” zei Lidy bescheiden, “ik heb gewoon zelf een enorme trek.”

“Dat moet werken!” besloot Laurens, en stond op om het te gaan regelen.


En het werkte. Toen de tafel vol stond met heerlijkheden, en de kamer geurde naar verse koffie en warme croissants, werd het meisje binnengebracht. Schoorvoetend bleef ze in de deuropening staan en haar ogen werden groot van verbazing. De vrouwelijke agente die haar had gebracht, duwde haar zonder pardon naar binnen en sloot de deur achter haar.

“Dag meid,” zei Lidy vriendelijk en nam het kind eens beter op. Zonder het dikke winterjack en in het heldere daglicht dat door de bovenramen viel zag ze er erg schriel en mager uit. Hopelijk heeft ze geen anorexia, schoot het door Lidy heen.

“Jij heet Alie, geloof ik. Kom je er bij zitten? Drink je koffie?”

Aarzelend ging ze zitten en knikte. Lidy schonk in. “Suiker en melk?”

“Ja. Graag. Veel suiker.”

Lidy zette de koffie voor haar neer, zei verder niets maar pakte zelf een slordig belegd bolletje en begon te smullen. Met haar ogen wees ze uitnodigend op de schaal met broodjes.

Alie pakte haar kop koffie met beide handen aan, dronk, en nam een broodje. Ze had duidelijk honger als een paard. Lidy keek tevreden toe.

“Ben jij plietsie?” vroeg het meisje, fanatiek kauwend.

“Nee,” zei Lidy vriendelijk. “Ik ben een dokter, ik ben kinderarts. Ik kwam kijken hoe het was afgelopen na gisteravond. En ik heet Lidy.”

Nu werden de ogen van het meisje groot van ontzetting en midden in een hap hield ze op met kauwen. Het kwartje viel: “Jij bent de mevrouw van gisteren! Met de twee kinderen!”

Lidy knikte en nam rustig een tweede broodje.

“Ooooh!”

“Ik vroeg me af hoe het met jou was,” legde ze uit.

“Nou, net als altijd,” zei het meisje, weinig toeschietelijk.

“En hoe is dat, altijd?”

“Gewoon. Shit.” Ze dacht na. “Dikke shit.”

“Neem nog een broodje,” zei lidy. “Die is erg lekker, die had ik net.”

Alie liet het zich geen tweede keer zeggen en werkte zich vol overgave door de stapel heen. Lidy bleef haar intussen rustig observeren.

“Hoe voelt dat, dikke shit?” vroeg ze na een tijdje.

Alie haalde haar schouders op. “Waarom wil je dat weten?” vroeg ze wantrouwig.

“Nou, gewoon,” zei Lidy nu op haar beurt. “Ik maakte me wat zorgen over jou. En je moeder moet wel doodongerust zijn.”

“Mijn moeder,” zei het meisje verachtelijk. “Die maakt zich alleen maar druk over het volgende shot.”

Lidy schrok. In één seconde was haar de hele situatie duidelijk.

“Je moeder is verslaafd?” vroeg ze nog voor de zekerheid. 

Alie knikte.

“Heroïne?” 

“Ja.”

“Hoelang is dat al?” vroeg Lidy. Haar toon was zacht en vol mededogen.

“O, al zo lang… Ik kan me niet herinneren dat ze het niet was, ik weet echt niet meer hoe ze was voor die tijd. Daarom jat ik.” Het was een terloopse constatering.

“En je vader?”

“Kent ons niet meer. Hij kent niet eens zijn eigen naam meer, volgens mij.”

“Is hij…” Lidy maakte haar zin niet af.

“Korsakov. Hij zit in de Westlandse Inrichtingen. Ik ga wel eens op bezoek en dan denkt hij dat ik zijn zusje ben of zijn moeder.”

“Och, meisje toch,” zei Lidy.

“Niks, meisje. Ik heet Alie, hoor! Alie Groen. En ik ben niet zielig!” Haar toon was fel.

“Nee, dat zie ik wel. Jij bent hartstikke flink. Dus daarom steel jij, om de verslaving van je moeder te kunnen bekostigen?”

“Het geld moet ergens vandaan komen,” zei Alie praktisch. “De gemeente geeft er geen subsidie voor, hoor!”

“Maar hoe doe je dat dan? Verkoop je die dingen of ruil je ze voor drugs?”

“Nee, ik… Zeg, weet je zeker dat je geen plietsie bent?”

Lidy lachte. “Nee hoor, echt niet.”

“Ik verlink niemand, hoor!”

“Alie, luister eens,” begon Lidy nu overredend. “Ik vind het geweldig van je dat je niemand wilt verlinken, maar dit kan natuurlijk niet zo doorgaan. Vroeg of laat word je weer gesnapt, net als gisteren, en dan ga je misschien voor een hele tijd weg, dan word je naar een opvoedingsgesticht gestuurd, of naar een jeugdgevangenis. En wie moet er dan voor je moeder zorgen? Was dit de eerste keer dat je gepakt bent?”

Alie knikte bevestigend. “Dat jochie is verrekte vlug,” zei ze waarderend.

“Hij had net voetbaltraining gehad. Maar Alie, daar komt nog bij dat jouw moeder op den duur steeds meer heroïne nodig zal hebben.”

“Ja, dat is nu al zo.”

“Nou, zie je. Ze zou moeten afkicken.”

“Ja, en hoe denk je dat ze dat kan doen? Ze heeft het al een keer geprobeerd, toen ik ziek was en er geen geld was, toen wou ze er gewoon, cold turkey, mee ophouden. Nou, dat was de hel! Ik kon er niet meer tegen, zo beroerd was ze eraan toe, en ik was nog niet eens beter, maar ik ben toch maar weer op pad gegaan.”

“Alie, heus, het is mogelijk om dat te regelen. Als je moeder wil, kan ze naar een kliniek waar ze haar kunnen helpen. En voor jou is er misschien ook wel een plekje ergens waar jij zo lang kunt wonen, met andere kinderen en meiden. Maar dan moet jij ook willen meewerken. Ik moet nu weg, ik moet naar mijn werk, maar ik wil dat graag proberen te regelen. Wat is je adres?”

Alie gaf het zonder morren en Lidy schreef het op.

“En zul je dan met brigadier Laurens praten en hem vertellen wat hij wil weten?”

“Mij best,” zei Alie onverschillig. “Als ik maar niemand hoef te verlinken.”

Lidy stond op en hing haar tas over haar schouder.

“Heeft het erg gebloed?” vroeg het meisje ineens. Het duurde even voor Lidy begreep wat ze bedoelde.

“Die schouder van dat jochie? Heeft het erg gebloed?”

“Oh. Juist,” zei Lidy. “Nou, viel mee, hoor!”

“Oké.” 


Brigadier Laurens had de kinderarts met verbazing begroet toen ze naar buiten kwam. 

“Ze heet Alie Groen,” zei Lidy.

“Ik heb het gehoord,” bevestigde hij. “Dokter, hoe doet u dat toch! Tegen ons wilde ze haar mond niet opendoen, en u krijgt haar onmiddellijk aan het praten!”

De ontdekking dat het gesprek was afgeluisterd en misschien ook wel opgenomen, was een onplezierige voor Lidy, maar ze ging er maar niet op in. Voorlopig moest ze het even overlaten aan de politie. Ze haastte zich terug naar de praktijk en hoopte dat er intussen al een bericht van Alex was gekomen.

Dat was er inderdaad, maar er was nog niets definitiefs bekend. De onderzoeken waren geweest en Alex moest nog even afwachten of de opnamen gelukt waren. Daarna mocht hij waarschijnlijk naar huis. De cardioloog zou hem de komende week de uitslag van het ECG vertellen, na analyse van de resultaten.

Er was in ieder geval een bericht, maar de spanning bleef.

Lidy wijdde zich weer aan haar patiëntjes en concentreerde zich op haar taak, zo goed en zo kwaad als het ging.



Toen Irene thuiskwam, stond Sander haar boven aan de trap op te wachten. Ze zag zijn donkere gestalte in het halfschemer van de overloop, zijn voeten uit elkaar geplant, zijn houding onverzettelijk. Aarzelend maar hoopvol liep ze de trap op, en bleef enkele treden onder hem staan.

“Hoe is het met je?” vroeg ze als inleiding.

“Hoe het met me is? Hoe denk je dat het met me is? Waar kom je trouwens vandaan, moest je nu alweer zo nodig op stap? Zogenaamd shoppen met je vriendinnen, oh nee, die vlieger gaat niet op, ik zie geen pakjes. Was je soms in de pizzeria?”

“Sander, luister nou alsjeblieft eens!” Het beetje goede moed dat ze door het gesprek met Rosy had gekregen werd onmiddellijk de bodem ingeslagen. “Ik bén niet bij Carlo geweest. Gisteravond niet en nu niet. Eerlijk.”

Hij keek haar woedend aan. “Ik geloof je niet.”

“Kunnen we hier niet gewoon eens rustig over praten? Het komt echt niet door Carlo, dat is het niet. Het is dit huis, geloof me nu toch!”

“Nee,” zei hij. Zijn toon was hard. “Wat mij betreft zijn we uitgepraat. Ik heb je alleen nog dit te zeggen: je mag je koffers pakken. Liever vandaag dan morgen.”

Irene keek hem verbluft aan.

“Ik meen het,” snauwde hij nu, ineens witheet van woede. “Ik heb liever dat je weggaat, dan weet ik waar ik aan toe ben. Dan hoef ik mezelf niet voortdurend af te vragen wat je nu weer uitspookt.”

Irene kon haar oren nauwelijks geloven. “Je zet mij het huis uit?”

“Ja!”

“Waar moet ik dan naartoe?”

“Wat interesseert mij dat nog? Je hebt toch zo'n hekel aan dit huis, nou ga dan maar!”

“En Theo dan?”

“Theo? Die blijft hier, wat dacht je? Dat is mijn zoon, daar ben ik goddank tenminste zeker van!”

“Maar die zal kapot zijn!”

“Ja,” zei hij, haast triomfantelijk. “Dat is dan jouw schuld, daar had je dan eerder aan moeten denken, voor je aanpapte met een pizzabakker!”

“Maar Sander…”

Hij draaide zich om en liep zijn werkkamer in. Even later ratelde zijn schrijfmachine.

Verslagen liep Irene de trap weer af. Besluiteloos stond ze een tijdje bij de kapstok. Toen trok ze haar lichte zomerjack aan, haakte haar schoudertas om en verdween weer naar buiten.

 

De pizzeria was nog niet open voor publiek, maar de deur was niet op slot en de eigenaar was met de serveersters bezig de tafeltjes gereed te maken voor die avond. Hij keek op toen Irene binnenkwam. Het was een korte, gedrongen man met zwart, krullend haar en een rond gezicht, waarin twee donkere oogjes haar nieuwsgierig opnamen.

“Carlo is niet hier,” zei hij. Na bijna veertig jaar in Nederland had meneer Cantanini de taal uitstekend leren spreken. Als een van de eerste pizzabakkers was hij met niets begonnen en had zich omhooggewerkt tot een van de belangrijkste horecamensen in de stad, met een keten van pizzeria’s en Italiaanse restaurants.

“Hoe laat komt hij?” vroeg Irene.

“Hij komt niet,” zei de eigenaar.

Niet-begrijpend keek ze hem aan.

“Carlo is naar Napels voor de zomer,” verklaarde hij. “Vakantie. Moet ook gebeuren!” Hij lachte, en even zag ze een gouden tand flikkeren in het halfduister van de zaak.

Irene leunde tegen de balie en probeerde dit te bevatten. Carlo was al weg? Hij zou toch pas volgende week gaan? Ze hadden nog helemaal geen afscheid genomen!

Ineens realiseerde ze zich met overdonderende helderheid dat ze helemaal geen mogelijkheid had om hem te bereiken. Ze wist niet eens waar zijn kosthuis of pension was, ze had geen mobiel nummer en ze had geen idee waar hij in Italië woonde!

“Naar Napels?” echoode ze.

“Napoli,” knikte meneer Cantanini. “Mooie stad. Napels zien en dan sterven!” Hij lachte weer, tevreden over zijn eigen grapje.

Irene probeerde haar gedachten te ordenen. Carlo was halsoverkop naar Napels vertrokken! Er moest iets gebeurd zijn, maar wat? Misschien een familiekweste? Misschien was zijn moeder overleden, of iemand anders? Ze wist hoe groot de invloed was die Italiaanse mamma's hadden op het leven van hun zoons. Maar dan zou hij toch zeker een berichtje voor haar hebben achtergelaten!

Hij was belangrijk voor haar, ze wist ook wel dat het van beide zijden een flirt was, maar zij was dol op hem en hij op haar, dat stond vast. Die paar keren dat ze de gelegenheid hadden gehad om samen te zijn - éénmaal in een bruin cafeetje, een middag in het omhullende duister van een verlaten bioscoopzaal, en een handvol ontmoetingen in het park - was hij de perfecte, romantische minnaar geweest en ze had zich in geen tijden zo gelukkig gevoeld.

Ze had nu spijt dat ze niet had doorgezet toen Carlo steeds wel een excuus wist te verzinnen om haar niet mee te nemen naar zijn kamer. Het mocht niet van de hospita, zei hij, en ze had het maar zo gelaten, bang hem te verliezen als ze al te zeer aandrong. Bovendien besefte ze heel goed dat ze gebonden was en ze had zelf enorm geaarzeld om in deze relatie tot het uiterste te gaan.

Maar zijn hospita had misschien het adres in Napels geweten!

“Heeft hij een briefje voor mij achtergelaten?” vroeg ze. Iedereen in pizzeria Pico Bello kende haar, het was niet nodig haar naam te noemen.

Meneer Cantanini schudde zijn hoofd met een verontschuldigend gebaar. “Geen briefje,” zei hij, en spreidde zijn lege handen uit. “Niente!”

Irene wist niet hoe ze het had, en ze voelde zich radeloos worden.

Dit kon toch helemaal niet waar zijn? Dit zou Carlo, háár Carlo, toch nooit doen?

“Napels,” zei ze met een stem die trilde. Weet u dan misschien zijn adres daar?”

“Adres!” zei de eigenaar. “Si, signorina! Adres heb ik voor u.”

Hij verdween achter de bar en rommelde wat tussen de papieren die daar lagen. Irene veerde hoopvol op. Hij schreef iets op een blocnote en scheurde het blaadje er af. “Adres,” zei hij glimlachend, terwijl hij het haar overhandigde, “in Napoli. Telefoon ook!”

Irene keek op het briefje; het adres was goed leesbaar.

“Dank u wel,” zei ze opgelucht, “echt heel erg bedankt!”

Haast dansend verliet ze het restaurant. Het ontging haar dat meneer Cantanini en de serveerster een medelijdende blik wisselden.

“Povera signorina!” zei hij.

“Geen signorina,” merkte de serveerster op. “Volgens mij is ze getrouwd, ik heb haar een keer gezien met haar zoontje. Signora dus.”



Lidy begroette juist haar laatste patiënt van die dag, toen haar mobieltje ging. Normaal had ze dat nooit aanstaan tijdens het spreekuur, maar nu ze een telefoontje uit het ziekenhuis verwachtte, vond ze dat ze wel een uitzondering kon maken.

Ze verontschuldigde zich tegenover de moeder en nam het gesprek aan. “Dag liefste, met mij,” klonk de blije stem van Alex. “Ik ben uit het ziekenhuis ontslagen! Tot dusver lijkt alles in orde en ik heb voor volgende week een afspraak met de cardioloog. Ik mag nu naar huis, maar ze laten me niet alleen gaan! Ik stond al helemaal klaar, met mijn weekendtas gepakt, en toen zei het hoofd van de verpleegafdeling dat ik afgehaald moet worden! Er moet iemand bij me zijn. Ze zijn hier streng, hoor! Ben jij nog aan het werk?”

“Ik heb net het laatste patiëntje binnengelaten,” zei Lidy blij, “daarna kom ik meteen naar je toe!” Ze wilde er nog iets liefs aan toevoegen, maar realiseerde zich op tijd dat er twee paar oren meeluisterden.

“Tot straks,” zei ze enkel, en verbrak de verbinding.

Mevrouw Noutens was een stevig gebouwde goedlachse vrouw van midden dertig, die met haar nog molliger elfjarig dochtertje Lucy kwam. Het meisje had duidelijk overgewicht, hetgeen de moeder totaal niet deerde, tot dokter Van de Poel haar een keer ernstig had toegesproken. “Zelf hebt u al diabetes,” zei deze. “Uw dochter heeft verschillende risicofactoren en als het zo doorgaat, voorspel ik u dat zij dezelfde ziekte krijgt voordat zij op de middelbare school zit. Wilt u haar dat aandoen?”

Eske Noutens was onder de indruk geweest en had de kinderarts bezworen dat ze serieus haar best wilde doen om dit te voorkomen.

“Dan verwijs ik u allereerst voor Lucy naar een diëtiste,” had Lidy gezegd, “en verder is dagelijkse lichaamsbeweging van belang. Doet uw dochter aan sport? Niet?”

Eske's gezicht betrok. “Sport is een kwelling voor haar, heus dokter. Ze kan niet hardlopen en na de gymnastiekles komt ze vaak in tranen thuis.”

“Hoe is het dan met zwemmen?” vroeg de kinderarts. “Zwemmen is een van de beste manieren om te bewegen, met de minste kans op blessures.”

“Ik vond zwemmen vroeger heerlijk,” bekende Eske, “maar sinds ik na mijn zwangerschap zo ben aangekomen, durf ik mij niet meer in badpak te vertonen. Sinds Lucy's geboorte heb ik niet meer gezwommen.”

“Dan wordt het tijd dat we daar verandering in brengen,” meende dokter Van de Poel. “Er zijn speciale zwemlessen voor kinderen met overgewicht, en de moeders mogen meekomen!”

Eskes gezicht was opgeklaard. “O, dat zou fantastisch zijn! Dank u wel, dokter!”

En nu waren ze hier met zijn beiden; het meisje met een raadselachtige uitdrukking op haar gezicht.

“Hoe gaat het intussen?” informeerde Lidy, met een blik op het dossier. “Het is al driekwart jaar sinds ik je voor het laatst heb gezien.”

Mevrouw Noutens keek met moederlijke trots naar haar dochtertje dat een certificaat uit haar tas haalde en het de dokter voorhield.

“Zwemdiploma A!” riep Lidy uit, met oprechte verbazing. “Is het echt waar? Heb jij dat gehaald?”

“Kijk maar,” zei Lucy, en wees met haar vinger op de naam: “Lucinda Antonia Maria Noutens.”

“Nou, geweldig!” zei Lidy spontaan. “Knap, hoor!”

Het meisje glom van trots.

“Ik vind het echt geweldig,” herhaalde de arts, “en ik kan zo al zien dat je er beter uitziet. Je hebt je goed aan je dieet gehouden, flink hoor! We gaan nog even je bloed controleren, dat doet mijn assistente Petra. Je krijgt een prikje in je vinger, stelt niets voor, maar je schrikt er misschien even van. Dan kun je meteen nog gewogen worden. En omdat je zo'n grote meid bent, mag je daarna een klein cadeautje bij haar uitzoeken.

Dag meisje, en succes met zwemmen. Ga je door voor diploma B?”

“Zeker weten!” zei Lucy en borg haar diploma weer op.


“Aléx, Aléx!” scandeerden Steffie en Andy toen Lidy triomfantelijk het verloren schaap naar binnen loodste.

“Jongen toch!” zei tante Rosy, en omhelsde haar neef. Ze pinkte een traantje weg. “Ik ben zo ongerust geweest! Kom hier, je krijgt nóg een knuffel! Wat heb je ons allemaal laten schrikken!”

“Nou, nou, nou,” protesteerde Alex. Hij werd er haast verlegen onder. “Ik ben toch maar een nachtje weggeweest!”

“Dat was een nacht te veel,” zei Rosy kordaat. “Maar kijk eens, ik heb je lievelingskostje klaargemaakt!”

“Welke is het ditmaal?” vroeg hij lachend. Rosy kondigde regelmatig aan dat ze zijn lievelingseten had gekookt, en het was waar dat het hem altijd goed smaakte.

“Die met die rode dingetjes,” zei Steffie.

“Aha!” Alex wist genoeg. “Lekker scherp dus.”

“Als ik een keer in het ziekenhuis ben geweest, maak je dan gehaktbal, tante?” bedelde Andy.

“De hemel verhoede dat jij weer in het ziekenhuis terechtkomt,” meende Rosy. “Die gebroken arm laatst was wel weer opwinding genoeg. Weet je wat, ik maak zaterdag gehaktballen.”

“Hoera!” juichte de jongen. 

“Ben je nu weer goedgekeurd?” vroeg Steffie. “Karel zei dat je voor de APK moest.”

Lidy schoot in de lach. Dat Amsterdamse gevoel voor humor van hun tuinman was toch kostelijk.

“Alex is voorlopig goedgekeurd,” zei ze, “maar hij krijgt nog de uitslag van de cardioloog. Maar het ziet er allemaal goed uit, zei de arts, dus daar gaan we dan van uit. Ze denken dat het misschien toch gewoon een combinatie is geweest van oververmoeidheid en stress.”

“Nou, dan moet je het maar rustig aan gaan doen,” vond Rosy.

“Doen we ook,” zei Alex. “Te beginnen met het komende weekend. Wie gaat er mee een dagje zeilen op het Naardermeer?”

Het gehuil dat losbarstte was oorverdovend, tot Andy zich ineens ongerust iets herinnerde. “Maar we zouden zaterdag gehaktballen eten!”

“Ik maak ze van tevoren klaar,” beloofde Rosy, “dan kunnen jullie ze meenemen en gewoon in de magnetron doen. Maar nu allemaal aan tafel, anders verpietert mijn eten. Hebben jullie je handen gewassen? Goed zo.”

“Wel,” begon Alex, toen ze allemaal zaten te smullen van de smakelijke ovenschotel die op tafel stond. “Wat is hier allemaal gebeurd? Het lijkt of ik jaren weggeweest ben.”

“Nou, we hebben een dievin gevangen!” zei Andy.

“Dievegge heet dat,” verbeterde Steffie snibbig.

“Dat heb ik al gehoord,” zei Alex. “Hoe is het daarmee afgelopen?”

“Ik heb overlegd met de directrice van Huize Zonzicht. Carrie Verlaan heeft mij beloofd dat ze haar best zou doen om dat meisje tijdelijk geplaatst te krijgen in het weeshuis. Geen van beide ouders is in staat om voor haar te zorgen en veel ouder dan dertien kan ze niet zijn. In een politiecel wordt zo'n kind echt niet beter. Jeugdzorg is er nu ook mee bezig.”

“Alex!” zei Andy ineens opgewonden.

“Ja kerel, wat is er?”

“Steffie heeft verkering! Met Ernst!”

“Zo, zo. Nou, dat klinkt serieus,” zei Alex en gaf Lidy een knipoog. “Om niet te zeggen ernstig!”

Lidy glimlachte. Ze was de koning te rijk dat ze haar hele gezinnetje weer bijeen had.



De vrouw die door brigadier Laurens werd binnengelaten, maakte een moederlijke indruk. Vriendelijk stak ze een hand uit naar Alie Groen, die stuurs bleef zitten en onwillig voor zich uitstaarde. De vrouw liet zich door deze weigering niet uit het veld slaan, maar ging zitten en haalde een aantal paperassen uit haar tas. Ze zette een klein leesbrilletje op en keek daar overheen vorsend naar Alie. 

“Jij bent Alie Groen, voluit Alida Harmanna Groen? Klopt dat?”

“Waarom zou het niet kloppen?” vroeg Alie brutaal.

“Mijn naam is Verlaan, Carrie Verlaan,” ging de vrouw door. “Ik ben de directrice van Huize Zonzicht, dat is een weeshuis. Daar wonen kinderen die geen ouders meer hebben.”

“Mij een zorg.” Alie haalde onverschillig haar schouders op.

“Dokter Van de Poel heeft mij gevraagd of jij een tijdje bij ons kunt komen wonen. Toevallig is er een plekje vrij, en er zijn nog twee meiden van ongeveer jouw leeftijd. Ik heb overlegd met de meneer van jeugdzorg die je al hebt ontmoet, en hij vindt het wel een goed idee.”

“Die kwal met zijn chique schoentjes,” zei Alie verachtelijk. “Ik ben trouwens geen weeskind, ik heb twee ouders.”

“Dat is waar, maar die zijn niet zo goed in staat om voor jou te zorgen, wel? In ieder geval nu niet.”

“Ik kan voor mezelf zorgen. En mijn moeder heeft me nodig!”

“Om te stelen, zodat je voor haar heroïne kunt kopen? Dat is toch een heilloze weg? Tussen haakjes, jouw dealer is gearresteerd.”

Alie schrok. “Jason?”

Carrie Verlaan knikte. “En hij was niet alleen jouw dealer, maar ook de heler van jouw gestolen spullen.”

“Ik heb niemand verlinkt!” reageerde Alie nu fel.

“Dat was ook niet nodig. De politie hoefde alleen maar op te letten wie er bij jullie aan de deur kwam. Hij liep vanzelf in de val. En Jason had voldoende drugs bij zich om vastgehouden te worden. Inmiddels heeft hij bekend, dat hij jou op rooftocht stuurde in ruil voor drugs. Dat jack met die speciale binnenvoering, dat had je van hem gekregen, toch?”

Het meisje zweeg.

De directrice keek naar haar afwerende houding. “Je bent niet bepaald toeschietelijk, Alie. Het is een erg mooi aanbod dat je hier krijgt, besef dat wel. Dokter Van de Poel heeft een goed woordje voor je gedaan bij jeugdzorg en daar heb je het aan te danken. Maar je hoeft niet naar Huize Zonzicht als je niet wilt.”

“Ik wil naar mijn moeder!”

“Dat is onmogelijk. Je staat onder toezicht van jeugdzorg en eigenlijk moet je naar een tehuis voor jeugdige delinquenten of een reclasseringsproject. Beide instellingen hebben helaas geen plaats. Omdat dit de eerste keer is dat je in aanraking komt met de politie kreeg ik toestemming om jou in Huize Zonzicht op te nemen. Dokter Lidy heeft een goed woordje voor je gedaan, anders was dit echt niet gelukt. Volgens haar ben jij in wezen een eerlijk meisje. Ook omdat je niemand wilde verraden.”

Alie dacht na. “Maar hoe moet dat dan met mijn moeder? En hoe komt ze nu aan haar shot, zonder Jason en mij?”

“Dat heeft dokter Lidy ook al met je moeder besproken. En ze heeft erin toegestemd om naar een ontwenningskliniek te gaan. Ze ziet ook wel in dat jij op deze manier naar de bliksem gaat. Ze houdt heus wel van je, je moeder.”

Alie snoof. “Oh. Nou. Oké, dan ga ik wel met je mee.”

Het klonk nog niet bepaald enthousiast, maar Carrie Verlaan had er alle vertrouwen in dat het meisje wel zou bijdraaien als ze eenmaal in Huize Zonzicht zou zijn, met de andere meiden.

 

Theo zat op de grond in de achterkamer en had zijn treinen uitgestald. Er was een mooi emplacement bij, met een hoofdgebouw, rails en verschillende soorten treinen. Ook waren er wat huisjes en een kerktorentje.

Hij wilde graag spelen dat dat Bali was en dat je daar met de trein naartoe ging, maar zijn vader had gezegd dat dat niet kon omdat Bali helemaal in zee lag. En Bali zag er ook heel anders uit, niet met kerktorentjes. Theo wist dat ook wel, want papa had een boek met platen van hoe het daar was. Oma's dorp stond er ook in. Jammer genoeg waren de platen niet in kleur, maar papa zei dat alles daar erg groen was, als een weiland in mei. En er waren bergen met allemaal streepjes en golflijntjes er langs, net een reusachtige vingerafdruk. Dat waren dijkjes die het water vasthielden, want daar groeide de rijst in. Dat heette sawah.

Theo zette het kerktorentje met de huisjes ver weg, onder de tafel, en legde zijn rails en treinen uit. Vandaag speelde hij niet dat hij naar Bali ging. Vandaag was het kerktorentje Napels. Dat lag ook heel ver weg, had mama gezegd.

Papa en mama hadden alweer zo'n verschrikkelijke ruzie gehad, en papa had gezegd dat voor hem de maat nu echt vol was. Mama was huilend weggerend.

Theo vond het vreselijk als mama huilde. Het hoorde niet dat grote mensen huilden. Zelf deed hij dat nooit meer, alleen een keer bij de tandarts toen het heel erg pijn had gedaan. Maar verder niet. Als hij verdrietig was, dan huilde hij gewoon vanbinnen. Dat ging heel goed. Of hij ging spelen met opa's sigarenkistjes, of met zijn trein.

De schuifdeuren naar de voorkamer waren open, maar hij had de gordijnen dichtgetrokken. Hij hoorde nu mama binnenkomen. Theo was heel stil en luisterde wat zij deed. Vaak als hij zich heel stil hield, deden grote mensen net of hij er niet bij was. Of hij niet hoorde wat er gezegd werd. Dat vond hij raar. Dan gingen ze zachter praten en dan lette hij extra op. Zijn scherpe jongensoren hoorden alles, zelfs al zouden de mensen nog veel zachter praten.

Irene draaide het nummer, maar kreeg een foutmelding: “Controleer het nummer en probeer het opnieuw.” 

Ze deed het, maar met hetzelfde resultaat. Toen draaide ze inlichtingen.

“Ik probeer een nummer in Napels te bellen maar het lukt niet. Het landnummer van Italië is 0039, klopt dat? En dan 81?

O, moet die nul er wél voor? O, ik dacht dat die weggelaten moest worden omdat bij België… Ja, dank u wel mevrouw!”

Ze sloot af en draaide opnieuw het nummer van het briefje. Nu lukte het.

Weliswaar duurde het even voordat de verbinding tot stand kwam. Irene wachtte in spanning, terwijl de telefoon overging. Toen hij werd opgenomen en ze Carlo's stem hoorde die haar in het Italiaans toesprak, was ze zo dolblij dat ze dwars door hem heen begon te juichen: “Carlo! Schat! Hoe is het met je?” - tot ze zich realiseerde dat ze tegen een antwoordapparaat stond te praten.

Maar het was zijn stem, die melodieuze fluwelige stem die nog verleidelijker klonk in het Italiaans.

Ongeduldig wachtte ze tot eindelijk de piep kwam en gehaast sprak ze haar boodschap in: “Schat, ik ben vreselijk ongerust. Wat is er gebeurd dat je zo halsoverkop weg moest? Toch geen erge familieomstandigheden? Moet je horen, de toestand hier is onhoudbaar en Sander heeft me het huis uitgegooid. Ik heb je adres en telefoon van meneer Cantanini gekregen en ik kom naar je toe! Jouw eigen Irene komt, ik heb een reis voor aanstaand weekend geboekt. In de loop van zondagavond ben ik dan in Napels. Carlo, ik verheug me er zo op je weer te zien! Je hoeft me niet van het vliegveld te halen, ik heb geen idee hoelang het duurt bij de gate, dan zou je maar moeten wachten. Ik neem wel een ta…”

De verbinding werd verbroken. Ze overwoog nogmaals te bellen om haar boodschap af te maken, maar het belangrijkste had ze tenslotte verteld.

Irene legde de hoorn neer en ging de kamer uit. Haar voetstappen verwijderden zich.

De jongen bleef bewegingloos zitten, geluidloos. Hij voelde hoe hij vanbinnen huilde. Hij huilde zo erg, dat zijn hele lichaam er pijn van deed.



Toen Lidy terugkwam van een huisbezoek, ging ze nog even bij Huize Zonzicht langs. Op het gazon was Joyce aan het spelen met de kleinere kinderen. Alle jongens en ook meisjes waren vol enthousiasme aan het voetballen. Lidy keek, maar kon Alie niet ontdekken. 

“Dag dokter Lidy!” begroette Joyce haar vrolijk. Zelf was het meisje nog maar twintig jaar en dat maakte dat ze nog dicht bij de leefwereld van de kinderen stond die ze onder haar hoede had. Met hart en ziel wijdde ze zich aan de weesjes van Huize Zonzicht.

“Komt u een balletje meetrappen? U mag ook wel keeper zijn!”

Lidy antwoordde gekscherend: “Vandaag maar niet, Joyce! Weet jij misschien waar Alie Groen is?”

“Zij helpt in de keuken. Als u om het gebouw heen loopt, vindt u haar daar vast.”

En inderdaad, toen Lidy de hoek om kwam, zag ze een groepje van drie oudere meisjes op het zonnige plaatsje zitten dat grensde aan de grote keuken. Een meisje was aan het aardappelen schillen en twee anderen waren boontjes aan het afhalen. Een grote teil met boontjes stond tussen hen in.

“Dag meiden!” begroette Lidy hen. Het gekwetter werd gestaakt. “Dag dokter!” zeiden de meisjes in koor.

“Zo,” zei Lidy en keek naar de emmers met aardappelen en de verschillende bakken met groente, “dat zijn nogal wat kilo's die jullie daar verwerken!”

“Wij doen wie de meeste kan schoonmaken,” zei Alie, met een kleur van inspanning. “Als we klaar zijn, gaan Sanne en ik onze bakken wegen.”

“Dat zal erom spannen!” dacht Lidy. “En jij, Mineke, ben jij in je eentje al die aardappelen aan het schillen?” Mineke was de grootste van het stel, een fors gebouwde meid van vijftien jaar.

“Ik kan het heel goed,” zei Mineke trots, “met hele dunne schillen, kijk maar.” En ze hield een lange, krullende aardappelschil omhoog. 

“Als wij klaar zijn met de boontjes, helpen we haar,” zei Sanne.

“Die boontjes zien er goed uit,” vond Lidy, en keek in de teil.

“Ik vind boontjes lekker,” deelde Alie ongevraagd mee. Ze zag er meer ontspannen uit dat Lidy haar tot dusver had meegemaakt.

“Dus alles gaat hier goed!” constateerde de arts.

“Ja,” zei het meisje. Ze keek op. “Mijn moeder is gisteren naar de kliniek gegaan.”

“Ik weet het,” zei Lidy. “Ze is daar in goede handen.”

Alie knikte en wijdde zich weer vol ijver aan haar boontjes.


Terwijl Rosy juist bezig was de laatste hand aan het avondeten te leggen, werd er op het keukenraam geklopt. Ze zag het blonde hoofd van Irene. “Kom verder!” riep ze, want de achterdeur stond met dat mooie weer open. Aarzelend verscheen de jonge vrouw, en veegde haar voeten aan de mat.

“Ik vertrek zondag naar Napels,” zei ze zonder inleiding. Verbaasd liet Rosy haar handen rusten.

“Sander is echt niet voor rede vatbaar. Hij wil niet naar me luisteren, hij denkt dat ik de hele tijd bij Carlo ben. Dat kan helemaal niet, want Carlo is vorige week al naar Italië vertrokken, maar Sander gelooft me absoluut niet. Ik heb er zo genoeg van, ik heb een vlucht naar Napels geboekt.”

“Voor altijd?”

“Dat weet ik gewoon niet, maar ik moet mijn gedachten eens op een rijtje zetten.”

“Kun je dat wel rustig doen als je bij je vriend bent?” vroeg Rosy. “Wat zegt Carlo ervan? En hoe moet het met je zoontje?”

“Ik ga gewoon vakantie houden,” zei Irene en vermeed de vraag over Carlo te beantwoorden, want ze had in werkelijkheid nog geen contact met hem gehad. “Straks ga ik naar mijn zuster, en daar blijf ik een dag en dan zondag door naar Napels. Ik neem gewoon een time-out, zo heb ik dat Theo ook uitgelegd.”

“Kind toch,” zei Rosy zorgelijk. “Helemaal alleen naar Napels, komt dat wel goed? Zul je een kaart sturen als je goed bent aangekomen? Hier,” ze veegde haar handen af aan haar schort en schreef het huisadres en telefoonnummer op. “Mijn achternaam is Howard, Rosy Howard. En mag ik jouw adres daar in Italië?”

“Ik heb het niet bij me,” zei Irene, “maar ik kan wel mijn mobiele nummer geven. En ik stuur in ieder geval een kaart als ik aangekomen ben.”

Ze omhelsde Rosy en beloofde nogmaals contact op te nemen. Toen verdween ze, bezorgd nagekeken door Rosy.


Toen Lidy thuiskwam van Huize Zonzicht vond ze Rosy in de keuken, nog steeds met diepe denkrimpels in haar voorhoofd. 

“Tantetje, wat is er aan de hand?” vroeg ze. “Je kijkt zo zorgelijk!”

“Zojuist kwam Irene Admiraal even langs,” zei Rosy.

“De moeder van Theo? Wat was er met haar, moest ze nog even weer haar hart luchten?” Lidy had natuurlijk gehoord van hun gesprekken.

“Ze gaat naar Napels, naar die Italiaanse pizzabakker. Ze zegt dat ze gewoon vakantie wil houden, maar ze weet niet wanneer ze terugkomt.”

Geschrokken keek Lidy haar aan. “Naar Napels? En dat staat vast?”

“Ja, ze zegt dat de situatie met Sander onhoudbaar is. Maar volgens mij heeft ze helemaal niet over de consequenties nagedacht.”

“Mijn hemel! En dat kereltje dan? Het is toch al zo'n gevoelig kind! Hoe laat gaat het vliegtuig?”

“Dat gaat pas zondag, ze is nu eerst naar haar zuster. Ik weet het niet, Lidy. We moeten maar hopen dat alles goed komt.”

“Ik heb hier geen goed gevoel over,” vond Lidy, “het bevalt me niks.”

“Nee,” zei Rosy. “Mij ook niet.”



“Hebben jullie allebei je zwemspullen ingepakt?” vroeg Alex. “En de opblaaskrokodil, zit die al in de tas?”

Het beloofde een heerlijk weekend te worden. De zon en een vriendelijk zuidenwindje deden hun uiterste best. Alex en de kinderen laadden de auto in, terwijl Lidy instructies gaf aan Rosy. 

“Ik heb dokter Harm Peters beloofd om stand-by te zijn in het weekend,' zei ze. “Het antwoordapparaat is doorgeschakeld naar hem, want hij heeft weekenddienst, maar hij wou zelf vreselijk graag vanmiddag naar die reünie van zijn middelbare school. Als er dan een oproep komt en het kan niet wachten of verzet worden, zou hij jou bellen. Geef jij het dan door, ik ben binnen een kwartier terug als het moet.”

“Komt in orde,” beloofde Rosy. “Ik was toch niet van plan om weg te gaan, ik ga lekker op het terras zitten met een romantisch boek. Potje thee erbij, telefoon ernaast en dan hoop ik maar dat hij niet gaat.”

Lidy gaf haar spontaan een knuffel. “Wat boffen we toch met je, tante Rosy,” zei ze warm.

“Dat vind ik nou zelf ook altijd,” lachte ze, “dat ík bof, bedoel ik. Hier Andy, jij mag de koeltas naar de auto dragen. Voorzichtig hoor, want hij is zwaar! Er zitten negen gehaktballen in!”

“Negen?” vroeg Andy.

“Eentje extra voor jou. Omdat jij ze zo lekker vindt en je moet er tenslotte ook nog van groeien!”

Met een kleur van blijdschap droeg Andy de koeltas naar de auto.

“Ziezo, dat is dat. Stap maar in, jullie twee,” zei Alex, terwijl hij de kofferbak sloot. “Basil op de achterbank, tussen jullie in. Ja, hondje, je weet het al, hè? We gaan fijn naar het meer!”

Luid blaffend sprong de teckel op de achterbank. Hij had het baasje uitstekend begrepen.

Lidy kroop naast haar man en zwaaide nog even naar Rosy. Neuriënd startte Alex de auto en draaide de weg op.


“Wat hebben we hier toch een uitgelezen plekje,” vond Alex.

Het was verrukkelijk zeilweer, en na een prachtige tocht hadden ze weer aangemeerd bij de steiger van het zomerhuisje. 

“Het is heerlijk om eens een dag zorgeloos te kunnen genieten,” vond ook Lidy. Met moederlijke trots keek ze naar Steffie en Andy, die op het meer verderop aan het spelen waren met de krokodil. Beurtelings werd het beest gebruikt als kano en als duikplank. Het was kostelijk om de capriolen van Andy te zien die probeerde zich op de wiebelende krokodil in evenwicht te houden, terwijl zijn zusje schaterend aan de lange snuit hing en haar best deed om het reptiel met broertje en al omgekeerd te draaien. “Wat een energie hebben die kinderen toch, ongelofelijk!”

Alex had van een badhanddoek een hoofdkussen gerold en was heerlijk lui gaan liggen op het grasveldje. “Hmmm,” bromde hij en keek naar de blauwe lucht boven hun hoofd. “Nu zou je eigenlijk een vrij weekend moeten hebben!”

“Dat hebben we toch, gekkie!” lachte Lidy en vleide zich naast hem met haar hoofd op zijn schouder. Hij legde zijn arm om haar heen en streelde haar borst. Als antwoord op de druk van zijn vingers blies Lidy zacht tegen zijn oorlelletje.

“Zal ik je eens verklappen wat ik nou het liefst zou willen?” zei hij zacht. “Of kun je het wel raden?”

“Ssshh, de kinderen!” zei Lidy waarschuwend.

“Die twee zijn helemaal verdiept in hun spel,” zei Alex, met een blik op het meer, en trok haar half over zich heen. “Kom hier jij, wanneer heb ik voor het laatst een zoen gehad?”

“Om precies te zijn,” zei Lidy en keek op haar horloge, “twee uur geleden.”

“Dat was twee uur te veel,” vond hij, en begon vol overgave de schade in te halen.

En op dat moment ging de ringtone van Lidy's mobieltje.

Met een half onderdrukte verwensing liet Alex zijn vrouw los, terwijl Lidy in het wilde weg naar haar tas grabbelde waar dat ding in zat.

Ze keek op het display en zag dat het Rosy was, zoals ze had verwacht. Met een zucht nam ze op: “Ja, Rosy?”

“Dokter Peters belde net. Hij is nu op de reünie, maar hij kreeg een telefoontje van meneer Admiraal. Theo is vreselijk ziek, hij schijnt hoge koorts te hebben. Harm Peters vraagt of hij de jongen naar de crisisopvang van het St. Joseph-kinderziekenhuis moet sturen of dat jij even kunt gaan kijken. Ik heb hem nog aan de telefoon in de wachtstand.”

“Nee, niet zonder meer doorsturen naar het kinderziekenhuis, dat gaat niet. Ik ga wel even kijken, het is waarschijnlijk loos alarm. Laat Harm de ouders even terugbellen en zeggen dat ik er aan kom.”

“De vader,” zei Rosy. “De moeder is al naar haar zuster. Goed, ik geef het door.”

Lidy klapte haar mobieltje dicht. “Het spijt me, lieverd. De plicht roept. Ik moet even weg, maar ik denk dat ik gauw terug ben. Als het te lang duurt, ben jij dan in staat om friet te bakken en de gehaktballen in de magnetron te doen?”

Hij glimlachte. “Dat zal misschien nog net lukken,” zei hij plagerig. “En haast je vooral niet, ik weet zeker dat Andy het geen bezwaar vindt om er nog een gehaktbal bij te moeten eten!”


Toen Lidy Theo zag, schrok ze vreselijk. De koorts was veel hoger dan ze had verwacht. Theo had een hoogrode kleur. Hij was bezweet en bewoog rusteloos zijn hoofd, terwijl hij iets onverstaanbaars prevelde.

“Wanneer is dit begonnen?” vroeg ze aan Sander.

“Vanmorgen vroeg had hij al koorts, dokter. Ik moet eerlijk bekennen dat ik er niet meteen op gelet heb. Ziet u, mijn vrouw is gisteren weggegaan, het is echt mis tussen ons. Ik heb tot het laatste moment gehoopt dat ze zich nog zou bedenken, maar…”

“Ik verwijt je niets, maar dit is ernstig. Theo moet meteen naar het St. Joseph-kinderziekenhuis. Ik geef hem een koortsverlagend middel en dan brengen wij hem samen daarheen, zodat ik de dienstdoende arts kan inlichten.”

Sander liet haar zonder tegensputteren begaan. De combinatie van een crisis in zijn huwelijk en een doodziek kind was meer dan hij kon verwerken. Lidy diende Theo het middel toe en belde met het kinderziekenhuis om hun komst aan te kondigen. “Nee, geen ambulance, dat is niet nodig, ik breng hem zelf. Zorg dat er een bedje voor hem klaarstaat.”

Zo vlug als verantwoord was, reed zij het jongetje naar het ziekenhuis. Sander zat op de achterbank met het doodzieke kind in zijn armen, gewikkeld in een dekentje. Ondanks het zachte weer achtte de arts dit een noodzakelijke voorzorgsmaatregel.

Bij het ziekenhuis werd hun komst al verwacht. De dienstdoende arts begroette dokter Van de Poel als een oude bekende. “Eigenlijk wilde ik jullie niet in het weekend lastigvallen,” zei Lidy verontschuldigend, “maar deze jongen heeft een dermate hoge koorts dat ik het levensbedreigend acht. De oorzaak is niet duidelijk, maar een infectie lijkt mij het meest waarschijnlijk. Ik heb hem al een koortsverlagend middel gegeven, maar dat slaat vooralsnog niet aan.”

Ze liet de nu dodelijk ongeruste Sander achter in het ziekenhuis en reed terug naar het huisje aan het Naardermeer. Maar de rest van die dag dwaalden haar gedachten rond Theo.



Irene stapte de centrale hal van Schiphol binnen. Ook op zondagmorgen was het hier een chaotische drukte. Ze checkte in voor Napels en gaf haar koffer af. 

Het afscheid van haar zoontje was hartverscheurend geweest. Theo had zich aan haar vastgeklemd alsof ze naar het eind van de wereld ging, al zei ze ook dat mama zou terugkomen. Gisteren bij haar zuster had ze niet meer gebeld om het voor iedereen niet nog moeilijker te maken. Nu stond ze in de rij voor de paspoortcontrole en voelde zich ellendig. Om haar heen zwermden vrolijke vakantiegangers en Italianen die voor de zomer naar huis gingen.

Plotseling ging haar mobieltje. Ze stapte uit de rij en nam op. “Met Irene.”

“Irene! Goddank, je zit nog niet in het vliegtuig!” Rosy's stem klonk opgelucht maar tegelijk alarmerend. “Ik dacht, ik bel je tóch. Theo ligt in het ziekenhuis!”

“Theo ligt… Wat, waarom? Sinds wanneer?”

“Sinds gistermiddag. Lidy werd opgeroepen en heeft hem met Sander naar het ziekenhuis gebracht. Hij heeft constant hoge koorts.”

“Maar vrijdag was er nog niets aan de hand!”

“Ja, maar nu wel. Lidy kwam zojuist terug van het ziekenhuis. De artsen weten niet wat er met hem is, antibiotica helpen niet en de koorts blijft aanhouden. Als dat nog lang duurt, bezwijkt zijn lichaampje eronder, zei Lidy.”

Irene voelde zich duizelig worden van paniek. Allerlei gevoelens bestormden haar, maar er was één overheersende gedachte: mijn kind is in gevaar!

“Ik kom er aan,” zei ze. “Welk ziekenhuis is het, en waar?”

Ze bekommerde zich verder niet om haar koffer die nu ergens op de transportband naar het vliegtuigruim werd vervoerd, maar rende halsoverkop terug, langs de rijen voor de paspoortcontrole en de incheckbalies, terug naar buiten. Tegen de verbaasde stewardess riep ze: “… vergeten!”

Buiten hield ze een taxi aan, sprong er in en gaf het adres op van het St. Joseph-kinderziekenhuis.

Waarom had Sander haar niet gebeld? Nu ja, die vraag kon ze eigenlijk wel beantwoorden.

Met wild kloppend hart liep ze de afdeling op waar Theo moest liggen en meldde zich bij de balie. “Bent u de moeder?” vroeg de vriendelijke verpleegkundige. “Gelukkig, hij vraagt voortdurend naar u!”

Door de halfopen deur zag ze haar zoon liggen, met hoogrood koppie, een infuus in zijn arm. “We moeten voorkomen dat hij uitdroogt,” zei de jonge vrouw, die zich voorgestelde als Gea. “De koorts blijft maar aanhouden, het is onbegrijpelijk.”

Naast het bedje zat Sander met gebogen hoofd. Toen Irene binnenkwam, werden zijn ogen groot van verbazing, maar hij zei niets. 

Irene pakte een krukje en ging aan de andere kant van het bed zitten. “Jongen toch,” zei ze zacht, en pakte het kleine hete handje. Theo leek zich van haar aanwezigheid niet bewust. Hij had de ogen halfgesloten en prevelde iets onverstaanbaars.

“Hij wordt regelmatig gecontroleerd,” zei Sander. “Maar het blijft hetzelfde.”

“Sinds wanneer?”

“Gisteren, om half drie heeft dokter Lidy hem naar het ziekenhuis gebracht.”

Dus de jongen had al een etmaal lang zo'n hoge koorts! Ze was ervan overtuigd dat men hier al het mogelijke deed, er zat niets anders op dan te wachten. Zwijgend zaten zij en haar man tegenover elkaar, elk verdiept in zijn eigen gedachten.

Even kwam haar het beeld van Carlo voor de geest, maar ze had geen energie over voor dat probleem. Ze zou hem later wel bellen, ze liet het nu maar gebeuren.

“Mama!” riep Theo ineens. “Mama, vuur! Mama!” Hij begon te huilen.

“Stil toch, jongen,” zei ze sussend, en streelde zijn handje, “mama is hier toch.” Het kind keek haar met wijd opengesperde ogen aan, maar scheen haar niet te zien. Hij begon wild te bewegen en te slaan met zijn hoofd.

Irene stond op en bevochtigde een dik pak celstof, waarmee ze het verhitte voorhoofd en de wangen van het jochie depte. Onder haar handen worstelde hij en riep gedurig: “Vuur, mama, weg dan, help, vuur! Niet! Niet! Nee, niet… Mama!”

“Hij ijlt,” zei Sander.

“Hij fantaseert,” zei Irene. “Stil toch jongen, mama is er toch.”

Er kwam iemand binnen. Het was dokter Van de Poel, die verbaasd Irene aankeek. “Mevrouw Admiraal! U bent teruggekomen!”

“Rosy belde mij,” zei Irene. “Uw tante. Ik stond al voor de paspoortcontrole. Maar ik heet Irene.” 

“En ik heet Lidy. Wat ontzettend fijn dat u hier bent.”

“Ga hier maar zitten, Lidy,” zei nu Sander. Hij bood haar de stoel aan en ging zelf aan de andere kant staan, naast zijn vrouw.

Even keek die hem aan en toen, voorzichtig, raakte ze met haar vingers zijn pols. Als vanzelf legde zijn hand zich om de hare.

Zo wachtten ze met zijn drieën, elk vervuld van hoop en bange verwachting. Het leek een eeuwigheid te duren. Het jongetje had het woelen gestaakt en lag nu heel stil.

Gea kwam nogmaals het infuus en de temperatuur controleren. Gespannen keek Lidy toe.

“De koorts neemt af!” riep de verpleegkundige uit. Ze had van blijdschap haar stem nauwelijks onder controle. “Heel duidelijk! Gelukkig, eindelijk!”

“Ik dacht het al,” zei de kinderarts met een klein glimlachje.

“Als dit doorzet, is hij buiten gevaar,” zei Gea. “Ik ben zo blij dat ik u eindelijk iets positiefs kan melden!”

Irene slaakte een zucht die vanuit haar tenen scheen te komen en legde als vanzelfsprekend haar hoofd tegen Sanders schouder. Even drukte die haar tegen zich aan.

“Kom,” zei Lidy, terwijl ze opstond. “Ik ga weer. Wat betreft de koorts hebben we waarschijnlijk het ergste gehad.”

“Mag ik alstublieft meerijden naar een bushalte?” vroeg Irene. “Ik wil even naar huis om Theo's knuffel te halen en wat schoon goed.”

“Natuurlijk mag dat,” was het antwoord, “maar ik breng je wel even naar huis. De bussen rijden op zondag niet zo frequent.”


“Dus je bent teruggekomen?” vroeg Lidy toen ze goed en wel in de auto zaten. “Rosy zei dat je al onderweg naar Napels was.”

“Dat was ik eigenlijk ook,” antwoordde Irene, “maar ze belde me net voor ik door de paspoortcontrole was. Toen ik hoorde wat er aan de hand was, ben ik teruggerend. Mijn koffer is nu op weg naar Italië.”

“Dat denk ik niet, die hebben ze vast er weer tussenuit geplukt toen jij niet aan boord van het vliegtuig kwam.”

Met een vreemd gevoel ging Irene haar huis binnen, nauwelijks twee etmalen nadat ze het had verlaten. Hoe het nu verder moest - ze had geen idee. Het belangrijkste was voorlopig dat Theo buiten levensgevaar was. Ineens leek Carlo, en wat zij samen hadden, heel ver weg. Aan het bed van hun zoon had zij weer de oude verbondenheid met Sander gevoeld en zij wist dat hij ook weer toenadering zocht. Tenslotte waren ze negen jaar getrouwd. Als Sander zich toch maar wat minder star zou opstellen wat betreft het huis…

Ze vulde een tas met wat kleren voor Theo en speelgoed. Nu moest ze meteen maar proberen Carlo nog een keer te bellen. Hij zou haar vorige bericht intussen vast beluisterd hebben, en denken dat ze over een uur in Napels zou landen.

Ze draaide het nummer van het briefje, nu in één keer goed. De telefoon werd onmiddellijk in rap Italiaans beantwoord door een vrouwenstem. In verwarring probeerde Irene het weinige Frans dat ze kende, en toen Engels. Zonder succes, de vrouw begreep geen van beide. Uiteindelijk deed ze een laatste poging en zei alleen: “Carlo?” Dat begreep de vrouw: “Aaaah! Cárlo! Il mio marito!”

Aan de andere kant van de lijn werd nu overlegd en de telefoon werd doorgegeven. “Pronto!” Ze herkende Carlo's stem.

Met een onwezenlijk gevoel, alsof ze er zelf niet bij was, legde Irene de telefoon neer, zonder iets te zeggen. Zo bleef ze staan, minutenlang.

Il mio marito - hij was dus getrouwd!

Terwijl ze met de bus terugreed naar het ziekenhuis, verbaasde ze zich over haar eigen reactie. Ze voelde zich gekrenkt, voor de gek gehouden, tegelijk opgelucht dat een verdere blamage haar bespaard was gebleven - maar vreemd genoeg niet verdrietig.

Eigenlijk kon die hele Carlo haar geen klap meer schelen, constateerde ze nuchter. Het was leuk geweest met hem, spannend, romantisch, maar niet meer dan dat. Ze begreep nu zelf niet hoe ze voor die man haar huwelijk op het spel had willen zetten!

In die stemming liep ze de afdeling weer op en tot haar blijde verrassing vond ze Theo half zittend in bed, zwakjes, maar pratend met Sander. Zijn gezicht lichtte op toen hij haar zag. “Mama!” 

“Mijn kerel,” zei ze en knuffelde hem voorzichtig. 

“Niet weggaan, mama,” huilde de jongen.

“Nee,” zei ze, en keek over het donkere kopje heen naar haar man, “nee, mama gaat niet weg. Nooit meer.”



“Gaat het nu goed komen met dat jongetje?” vroeg Rosemary, terwijl ze samen met Lidy de afwasmachine inruimde.

“Ik denk het wel. Ik ga toch straks nog even langs het ziekenhuis, om te kijken. Bovendien ben ik benieuwd of Irene en Sander dat nieuws al hebben gehoord!”

“Van dat vliegtuig! Ja, dat is wel schokkend. Doe Irene de groeten, wil je?”

Lidy beloofde het.

Sander en Irene hadden inmiddels een hapje gegeten in de cafetaria van het ziekenhuis. Allebei waren ze wat verlegen met hun houding.

“Dus je gaat niet weg,” stelde Sander vast, terwijl hij omstandig in zijn koffie roerde. “Helemaal niet meer?”

Irene schudde haar hoofd.

“En die pizzabakker dan?”

“Dat is finito. Eerlijk Sander, dat was niet meer dan een flirt. Er is nauwelijks iets gebeurd tussen ons. Het was meer - ik moest bij mijzelf orde op zaken stellen, en echt, dat huis van ons, dat benauwt mij zo! Maar jij wilt niet verhuizen en ergens begrijp ik dat ook wel…”

“Misschien is er een tussenweg,” zei hij aarzelend.

“Hoe bedoel je?”

“Als we nu alles opknappen met een licht behang en andere kleuren verf en dan ga ik serieus kijken wat mij werkelijk aan het hart ligt en waar ik afstand van kan doen. Dan concentreer ik grootmoeders spullen in de achterkamer en mijn werkkamer, en dan richt jij de rest van het huis in naar jouw smaak. Zou dat helpen om je prettiger te voelen?”

Ze keek hem aan, sprakeloos. Dit was waar ze jaren om had gevraagd!

“Ik heb nog eens nagedacht,” verklaarde Sander. “Het leven is tekort, ik wil het niet om zoiets verpesten. Daarvoor ben jij me te dierbaar.”

Ze legde haar hand over de zijne. “Je bent een schat!” zei ze spontaan.

Toen Lidy kwam zaten Sander en Irene dicht tegen elkaar aan naast het bed. Theo was rustig aan het spelen met een paar kastanjes. Zijn kleur was weer normaal.

“Straks komt de arts nog, en dan mag hij naar huis!” zei Irene blij.

“Wat geweldig,” zei Lidy. Ze schoof een krukje bij. “Hebben jullie het al gehoord van dat vliegtuig?”

“Welk vliegtuig?”

“Het vliegtuig van zes uur naar Napels. Het heeft een noodlanding gemaakt in een weiland en is in brand gevlogen. Het is nog onduidelijk hoe de inzittenden eraan toe zijn. Het is een afschuwelijke ramp, het was de laatste uren voortdurend op het nieuws!”

De man en de vrouw keken elkaar verbijsterd aan.

“Dat was mijn vliegtuig!” zei Irene ontzet. “Maar dan…”

“Ja,” zei Lidy. “Je bent misschien wel aan de dood ontsnapt.”

Alledrie keken ze naar Theo. De jongen keek met grote, glanzende ogen in de verte en scheen daar dingen te zien, voor anderen onzichtbaar.

“Ons droomkind,” zei Irene.



Droomkind & Ziek van spelletjes
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml