Rouwen na trouwen



Omringd door geheimzinnigheid



Carlie van Tongeren



De bruid trok aan de arm van Anne Maas. “O, dokter! Komt u alstublieft. Mijn man… Hij ligt…” De bruid was niet in staat om verder te praten. Anne rende eropaf en streek naast de bruidegom neer. De man was nog bij bewustzijn en zijn bloeddruk was redelijk op peil. De trauma-arts wist dat de pilaar die op zijn bekken drukte, zo snel mogelijk van zijn lichaam afgehaald moest worden. Anne wist echter ook dat zij in haar eentje geen enkele beweging in het zware geval zou krijgen.



Felix Landau haastte zich door de lange gangen van de Landau-kliniek. Hoewel het nog vroeg in de ochtend was en zijn werkdag pas een halfuur geleden begonnen was, zweette Felix zich al een ongeluk.

“Ah, Felix! Goed dat ik je tref,” zei radioloog Mathias Braun toen hij de baas van de Landau-kliniek toevallig tegen het lijf liep op de gang. “We hebben weer problemen met de nieuwe CT-scan.”

Felix had de neiging om een hele diepe zucht te slaken, maar hield zich in. “Hm, dat is vervelend,” zei hij. “Ik dacht dat we de opstartproblemen gisteren echt hadden verholpen, maar schijnbaar was dat niet voldoende.”

“Schijnbaar niet. Helaas,” zei Mathias. “Heb je nu tijd? Heel even? We kunnen op dit moment nauwelijks meer CT-scans maken en je snapt dat dat onwerkbaar is. Zeker met de huidige topdrukte. We kunnen de patiënten niet zo lang laten wachten op hun onderzoek.”

Felix draaide zijn onderarm om de wijzers van zijn zilveren horloge te kunnen zien. “Nou, heel even dan. Over twintig minuten begint mijn operatie en ik heb nog een stapel papierwerk liggen, waar het gemiddelde administratiekantoor een week op zou kunnen draaien,” bromde Felix op weg naar de röntgenafdeling. Hij had geen tijd te verliezen en zette flink de pas er in. De radioloog volgde Felix op de voet.

De Landau-kliniek had de nieuwe CT-scan al een aardig poosje geleden besteld en het apparaat was een week geelden geplaatst. Het medisch personeel, en Felix Landau in het bijzonder, had erg naar de komst uitgezien. Het nieuwe apparaat kon in veel kortere tijd een scan maken en de kleinste details tonen met slechts een fractie van de gangbare stralingsdosis. Althans, volgens de beschrijvingen. Want in werkelijkheid had het apparaat nog niet veel snelheid en anatomische details opgeleverd, maar alleen een hoop problemen, oponthoud en ergernis. Felix had er van tevoren op aangedrongen de ‘oude’ CT-scan als back-up te houden, maar dat was volgens de fabrikant nergens voor nodig. De scan was eerst uitvoerig getest, voordat het in gebruik werd genomen voor de patiënten. Pas na die eerste testperiode kwamen echter de tekortkomingen aan het licht en traden er te pas en te onpas storingen op. Tegelijkertijd lagen er veel patiënten in de Landau-kliniek, meer dan gemiddeld, en was er op het operatiebord geen gaatje te vinden. De kliniek had er de afgelopen week zelfs bedden bij moeten zetten om elke patiënt een plek te kunnen bieden. Die drukte had alleen niet op een slechter moment kunnen oplaaien. De onderzoeken met behulp van de CT-scan waren op dit moment juist bijzonder hard nodig.

Door de vele patiënten en alle commotie die het nieuwe apparaat veroorzaakte, draaide Felix overuren die zelfs voor zijn doen te gortig waren. Als hoofd van de Landau-kliniek werkte Felix altijd hard. Zijn patiënten gingen nu eenmaal boven alles en ook het personeel had hem vaak genoeg nodig voor vragen, adviezen en andere prangende kwesties. Zijn vrouw Irene wist als geen ander dat haar echtgenoot een hardwerkende neuroloog en toegewijd directeur was. Zelfs als hij s’ avonds of in het weekeinde thuis was, waren zijn gedachten vaak nog bij de Landau-kliniek. Of had hij het nodige papierwerk mee naar huis genomen, waar hij zich tot in de late uurtjes in zijn werkkamer in verdiepte. Hoewel Irene zijn liefde voor de kliniek na al die jaren wel geleerd had te accepteren, zorgde het weleens voor wrijving, zoals de afgelopen dagen het geval was. Felix had al drie achtereenvolgende avonden het gezamenlijke avondeten gemist en hij had gisteravond zelfs de toneelopvoering van zijn jongste dochter Eva-Maria aan zich voorbij laten gaan. Irene had hem na afloop de foto’s laten zien van zijn dochter, stralend op het schoolpodium, verkleed als vrolijke paardenbloem.

“Jemig, wat is het toch ook een rotding!” vervloekte Christine Mahrholz net op het moment dat Felix en Mathias aan kwamen lopen. “O, Felix. Dag. Ik eh… had je niet zien aankomen,” voegde de assistente van de radiologieafdeling daar gauw aan toe. Aan haar gezicht was af te lezen dat ze zich betrapt voelde.

“Hij doet het nu dus helemaal niet meer?” vroeg Mathias aan zijn assistente. 

Christine schudde haar hoofd en trok een geërgerd gezicht. 

“Mag ik er even bij?” verzocht Felix. Christine en de verpleegster die op dat moment aanwezig was, deden een stap opzij. Felix probeerde de CT-scan weer aan de praat te krijgen, zoals hij de afgelopen dagen vaker gepoogd had te doen. Inmiddels kende hij het lijstje met vaakst voorkomende storingen en bijbehorende oplossingen wel uit zijn hoofd, maar ondanks dat lukte het Felix niet om het apparaat weer in werking te brengen. Het hoofd van de kliniek zuchtte diep en fronste zijn wenkbrauwen. “Nou, bel de monteur maar. Voor de vierde keer deze week. Ik kan de oorzaak niet zo snel vinden en ik moet nu echt naar mijn operatie,” zei Felix, met zijn hand tegen de nieuwste aanwinst geleund.

“Zou het niet gewoon aan het apparaat liggen? Dat er bij de productie iets mis is gegaan, wat door een eenvoudige beurt van een monteur niet op te lossen valt?” vroeg Mathias.

“Tja, dat is de vraag. Dat ligt wel het meest voor de hand, nu het probleem steeds terugkeert. Waarom dat ding wel gewoon prima door de testperiode heen is gekomen, is mij een groot raadsel,” bromde Felix. “Het lijkt me een goed idee als de leverancier het eens grondig komt onderzoeken. Zo kunnen we toch niet werken? Vooral jij niet,” zei Felix hoofdschuddend.

“Inderdaad,” beaamde Mathias. “Maar evengoed bedankt, Felix.”

Felix knikte en snelde toen weg, richting de operatiekamer waar hij tien minuten geleden al aanwezig had moeten zijn. Op het moment dat hij de OK binnenliep, reikte de assistent zijn operatiekleding en –handschoenen al aan, zodat hij zo snel mogelijk aan de gecompliceerde hersenoperatie kon beginnen. Het operatieschema van die dag was namelijk behoorlijk strak.



“En de bloemstukken? Hoe zit het daarmee? En hebben ze wel goed begrepen dat het die servetten met lila decoraties moeten worden en niet die met die lelijke gele? Misschien moet ik ze voor de zekerheid nog maar een keertje bellen. En wat voor weer is er eigenlijk voorspeld? O nee, het zal toch niet keihard gaan plenzen, hè?”

Sara Mankink ratelde aan één stuk door. Ze liep als een bezetene door de ruime woonkamer, met een slordige stapel losse papieren in haar handen. Eén blaadje glipte er tussenuit en dwarrelde naar beneden, op de pas gelakte houten vloer. 

Michael Zelner bukte om het A4’tje op te rapen. Hij drukte het velletje in Sara’s rechterhand en legde zijn hand boven op de hare. “Rustig nou maar, lieverd. Het komt allemaal goed. Echt waar,” zei Michael. Hij trok Sara iets dichter naar zich toe en sloeg zijn armen om haar heen, in een poging zijn aanstaande bruid te kalmeren. Dat had Michael de afgelopen weken al zoveel malen vaker gedaan, dat hij de tel was kwijtgeraakt.

“Beloof je dat?” vroeg Sara. Ze tilde haar hoofd op en keek Michael aan met grote ogen.

“Dat beloof ik,” antwoordde Michael. Hij drukte een kus op het voorhoofd van Sara. Dat voelde warm aan, waarschijnlijk van alle spanning die ze zichzelf op de hals haalde door haar perfectionisme. Michael was wel wat van haar gewend. In de vijfenhalf jaar die Sara en hij een relatie hadden, had Michael elk onbenullig dingetje van zijn vriendin leren kennen. Hij had haar leuke kanten omarmd en haar minder leuke kanten geaccepteerd, maar nu ze op het punt stonden om in het huwelijksbootje te stappen, over twee dagen om precies te zijn, had het perfectionisme van Sara zelfs voor haar doen overdreven vormen aangenomen.

“Kom, ga even op de bank zitten, lekker buiten in de zon. Dan schenk ik een glas ijsthee voor je in,” zei Michael.

“Ja, maar…” protesteerde Sara.

“Niks ‘ja, maar’. Zitten, jij. Minstens een kwartier,” zei Michael op een vriendelijke doch dwingende manier.

Sara liep door de schuifpui hun langgerekte achtertuin in. Ze hield haar zomerse, witte rok strak om vouwen te voorkomen en ging zitten op de tuinbank, die ze laatst op een veel te hete lentedag met z’n tweeën hadden geschuurd en geschilderd. Haar hartslag ging belachelijk hard tekeer, dat voelde Sara nu pas. Een kort ogenblik sloot ze haar ogen en genoot ze van de middagzon die op haar gezicht scheen. Haar gedachten gingen als vanzelf terug naar het moment waarop Michael haar had gevraagd om met hem te trouwen. Het aanzoek was eigenlijk vrij onverwacht gekomen. Natuurlijk had Sara er wel eens grapjes over gemaakt of serieuzer op een huwelijk gehint. Michael had al in het eerste jaar van hun relatie begrepen dat Sara graag ooit in zo’n mooie, witte jurk, het liefst met een meterslange sleep, naar het altaar wilde schrijden, maar ze had zich nog niet écht met trouwen beziggehouden. Ze was onlangs 28 jaar geworden en dat was geen leeftijd waarop trouwen bij haar generatie al een prangende kwestie werd.

Michael had haar op een gewone vrijdag meegenomen voor een dagje uit. Wat ze gingen doen, was een verrassing, was de veel te beknopte beschrijving die hij haar had gegeven. Sara had hem tijdens de autorit een vragenvuur voorgelegd, want als control freak had ze de pest aan verrassingen. Michael bleek echter onvermurwbaar. De glimlach op zijn gezicht werd zelfs almaar breder en breder. Na ruim een halfuur had Sara de strijd opgegeven. Ze had haar armen over elkaar geslagen, net als ze vroeger als klein meisje deed als ze haar zin weer eens niet kreeg, en staarde door het raampje naar de bomen die door haar blikveld flitsten. Zo werd ze in ieder geval niet meer geconfronteerd met die ergerlijke glimlach van Michael. 

Plotseling was de auto tot stilstand gekomen. Sara ging rechtop zitten. Nieuwsgierig nam ze de omgeving in zich op, in de hoop dat ze daar misschien een aanwijzing uit kon halen, maar helaas…

Sara wist zich nog precies te herinneren hoe vreselijk traag de daaropvolgende minuten voorbijgleden. Het leek alsof er iemand met zijn volle gewicht aan de wijzers van de klok hing, alleen maar om Sara dwars te zitten.

“Mag ik al kijken?” had ze een aantal keer gevraagd.

“Bijna,” antwoordde Michael.

Sara zag niets, want Michael hield zijn handen voor haar ogen, maar zelfs zonder zicht kon ze de lach in zijn stem horen.

“Oké, Sara. Ben je er klaar voor?” vroeg hij.

“Wat denk je zelf? Ik ben er al drie uur klaar voor!” zei Sara. Ze kon haar nieuwsgierigheid echt niet langer meer bedwingen.

Michael had zijn handen van Sara’s ogen afgehaald. Het duurde even voordat haar ogen aan het felle buitenlicht gewend waren. Langzaamaan verdwenen de zwarte vlekken voor haar ogen en werden de contouren van Michaels verrassing helderder. Ze stonden op de kade van een haven! Toen begreep Sara ook meteen de straffe wind die ze had gevoeld, maar nog niet had kunnen plaatsen.

“Wat leuk! Gaan we varen?” had Sara gevraagd. Ze had Michael stralend aangekeken en hij genoot van haar kinderlijke enthousiasme.

Michael knikte. “Ja, maar dat is nog niet alles. Kom maar mee.” Hij trok Sara mee aan haar hand, richting een boot. Geen lullig bootje, maar een super de luxe zeiljacht. 

“Weet je dat wel zeker?” Sara aarzelde voordat ze de loopplank opliep.

“Ja, ik weet het echt zeker,” had Michael lachend gezegd. “Of denk je soms dat ik dat niet kan betalen?”

Ze hadden een flink stuk gevaren, totdat de boot in Michaels ogen ver genoeg van de bewoonde wereld verwijderd was. 

“Oké, en dan is het nu tijd voor de échte verrassing,” zei Michael. Hij keek Sara doordringend aan. Ze stonden samen op het kleine voordek, waar ze genoten van het stralende zonnetje en het uitzicht op de horizon, die eindeloos leek.

Op dat moment begonnen Sara’s wangen te gloeien en kreeg ze kippenvel op haar armen. Ze voelde dat er iets heel belangrijks aan zat te komen. Misschien ging hij wel… 

“Lieve Sara, het is vandaag precies vijf jaar geleden dat we elkaar hebben ontmoet. Tijdens het varen, op een iets minder luxe bootje dan nu,” zei Michael.

“Heel ietsjes maar,” zei Sara. Haar stem trilde. Ze werd met de seconde nerveuzer.

“Toen voelde ik eigenlijk al meteen wat ik nu helemaal zeker weet: ik wil je nooit meer kwijt. Met jou wil ik kinderen krijgen en met jou wil ik oud en grijs worden. En saai, ook al ben je daar een beetje bang voor,” zei Michael. 

En toen gebeurde het. Het moment waarover Sara al zo vaak had gedroomd: Michael ging voor haar op een knie zitten en pakte haar hand vast. “Lieve, lieve Sara, wil je met me trouwen?”

“O, Michael,” zei Sara. Haar vrije hand hield ze voor haar mond. De emoties overweldigden haar te erg om nog iets te kunnen zeggen.

“Eh… is dat een ‘ja’?” vroeg Michael voor de zekerheid.

“Ja,” zei Sara. “Ja. Ja! Natuurlijk is dat een ‘ja’!” Ze begon te springen van blijdschap. Ze moest nog uitkijken dat ze in haar enthousiasme niet overboord sloeg. Wat volgde waren een innige omhelzing, vele tranen van geluk en een hartstochtelijke nacht aan dek.

“Alsjeblieft.”

Sara’s gedachten werden onderbroken door het grote glas zelfgemaakte ijsthee dat Michael haar aanreikte. Het glas bracht wat verkoeling aan haar klam geworden handen. “Dank je,” zei Sara. Ze glimlachte met het aanzoek in haar gedachten.

Zwijgend zaten ze zij aan zij op het tuinbankje. Even was er alleen het geluid van hun ademhaling, twee luidruchtige vogels achter in de tuin en de ijsblokjes die tegen de rand van hun beide glazen tikten. Het lukte Sara voor het eerst die dag – of misschien wel voor het eerst die week – om de spieren die ze kennelijk al de hele tijd strak aangespannen hield, los te laten. Michael keek van opzij naar Sara en zag dat haar gezicht ontspande. Hij zag dat ze haar handen, die ze tot dan toe tot vuisten gebald had, losjes op haar bovenbenen neerlegde.

Sara slaakte een diepe zucht en draaide haar gezicht, zodat ze Michael recht in zijn ogen keek. “Michael, het spijt me dat ik soms zo doordraai. Ik weet niet waarom en ik weet al helemaal niet hoe ik mezelf moet afremmen,” zei Sara zachtjes. Ze wendde haar blik af.

“Nou, ik denk dat ik wel weet waarom: omdat je bang bent dat er iets misgaat,” zei Michael.

Sara richtte haar blik weer op Michael. “Maar is dat zo gek? Ik wil gewoon dat alles goed verloopt. Wat zeg ik? Dat alles perfect verloopt. Ik bedoel, het is onze dag. Onze grote dag! Het is niet alsof we in ons leven nog drie keer gaan trouwen, hoor.”

“Rustig maar, ik begrijp je wel. Althans, een beetje,” zei Michael lachend. “Maar je moet er wel mee oppassen. Als je zo doorgaat, krijg je nog een burn-out van al die stress. En stel dat er iets misgaat. Dan stap je met je smetteloos witte schoenen in een grote plas regen. Of je glijdt uit over de gladde dansvloer en landt met je volle gewicht in die peperdure taart. Daar kunnen we later als we oud en grijs zijn, alleen maar heel hard om lachen samen.”

Sara schoot in de lach. Ze zag het door Michael geschetste drama al helemaal voor zich. “Alsjeblieft niet, zeg! Dan weet ik in ieder geval zeker dat mijn broertje met zijn neus vooraan staat om het te vereeuwigen met die onvermijdelijke camera van hem,” zei ze.

“Maar ik meen het, Sara. Het gaat niet om de trouwdag. Of om het weer, de bloemen of om de taart. Het gaat om het huwelijk en alle jaren die daarna komen.”

“Dat is echt typisch iets wat alleen mannen kunnen zeggen. Wij vrouwen weten wel beter,” zei Sara met een knipoog. “Maar diep vanbinnen weet ik wel dat je gelijk hebt, hoor,” voegde ze er met een serieuzere blik aan toe.

“En toch houd ik van je, vreselijke pietje-precies van me,” zei Michael.

“Ik ook van jou,” zei Sara. 

Michael kuste Sara’s lippen en de stress van de trouwdag en alles wat daarbij kwam kijken, verdwenen voor dat ogenblik even naar de achtergrond.



“Wie is de patiënt?”

De ambulance was net de garage van de Landau-kliniek binnen gereden en dokter Anne Maas droeg de patiënt over aan zuster Renate Zander, die precies op dat moment aan kwam hollen.

“Man, 52 jaar, gevallen op straat, heeft veel bloed verloren,” vatte Anne Maas de situatie van de patiënt in steekwoorden samen.

Renate knikte en duwde de brancard waarop de ambulancebroeders de man hadden neergelegd, de kliniek binnen. De verpleegster haastte zich, omdat ze wist dat elke seconde telde.

Tünnes, een van de ambulancebroeders waar Anne Maas regelmatig mee werkte, liet een zucht ontsnappen. 

Anne lachte. “Heb je het soms zwaar?” vroeg de trauma-arts plagend. Ondertussen ruimde ze de losse spullen achter in de ambulance op.

“Nou, dat kun je wel zeggen. Het was me het dagje wel, zeg,” verzuchtte Tünnes. “Hoe fantastisch ik mijn baan ook vind, ik ben blij dat deze dienst erop zit.”

“Ik stiekem ook wel, hoor,” gaf Anne toe. Haar collega had gelijk: vandaag was het een gekkenhuis geweest. Na de eerste twee rustige uurtjes was de ene na de andere melding de meldkamer binnengekomen. Het was stilte voor de storm geweest, kon Anne achteraf wel stellen. De ambulance was onder andere uitgerukt naar een verkeersongeval op de snelweg, waarbij vijf auto’s en een vrachtwagen betrokken waren. De brandweer had eraan te pas moeten komen om enkele bestuurders en inzittenden uit hun benarde posities te bevrijden. De bestuurder van de personenwagen die aan de zijkant door de vrachtauto was geramd, was er het slechtst aan toe. Het was zelfs niet zeker of de man in kwestie het zou gaan halen. Veel tijd om daarover na te denken, hadden Anne en de ambulancebroeders niet gehad, want voordat ze ook maar konden zuchten, hadden ze de volgende melding al binnen gekregen: een kind dat bijna stikte in een stuk komkommer. Die behandeling was relatief eenvoudig geweest en het kind was gelukkig met de schrik vrijgekomen. Kort daarna scheurde de ambulance naar het bejaardentehuis, waar een vrouw een lichte hartaanval had gekregen. Na een loze melding waren de trauma-arts en de twee ambulancebroeders tenslotte aangekomen bij de 52-jarige man die van zijn fiets was gevallen. Daarbij was de man met zijn hoofd op de stoep terechtgekomen en had hij in korte tijd veel bloed verloren. Zijn toestand was behoorlijk kritiek. Aan de snelheid waarmee ambulancebroeder Klinkmüller de ambulance terug naar de Landau-kliniek had gereden, had het in elk geval niet gelegen.

“Rust maar lekker uit thuis,” zei Anne tegen haar vermoeide collega. “Dan zie ik je morgenochtend graag weer fris en fruitig op de ambulance.”

“Dat beloof ik. Jij ook een fijne avond, hè?” zei Tünnes. Hij stak zijn hand in de lucht en verliet vervolgens de garage van de Landau-kliniek, op weg naar zijn eigen auto.

Anne sloot de achterdeuren van de netjes opgeruimde ambulance en liep naar binnen, om haar dienst over te dragen aan haar collega Wolfgang Kolberg. Ze vond hem in een kamertje, met een grote beker koffie in zijn hand.

“Dag, Anne. Zo, het was een drukke dienst, hoorde ik?” zei Wolfgang.

“Ja, dat heb je goed gehoord,” antwoordde Anne. “Ik hoop dat jij het vannacht iets rustiger hebt. Succes.”

“Dank je. We zullen het wel zien,” zei Wolfgang.

Anne liep verder de kliniek in, om haar jas en tas op te halen. Die had ze bij Margit Boller achtergelaten, voordat haar dienst die ochtend was begonnen. De receptioniste was aan de telefoon toen Anne aan kwam lopen. Margit zwaaide kort naar de trauma-arts.

“Irene, gaat het wel? Irene?” sprak Margit in de hoorn.

Anne spitste haar oren. Ging het over de vrouw van Felix Landau, een goede vriendin van Anne? 

“Wat is er? Door je rug gegaan? Kun je nog wel lopen? Eh… Felix, nee. Die zit midden in een operatie. Een spoedgeval. Ernstig, ja. Het kan nog wel even duren. Wacht even,” zei Margit toen ze zag dat Anne steeds heftiger begon te gebaren. 

“Wat is er met Irene? Kan ik helpen?” vroeg Anne.

“Ik weet het niet precies. Ze is door haar rug gegaan,” verklaarde Margit tegenover de trauma-arts. “Ze kan zich niet meer bewegen. Het lukt haar niet om overeind te komen, laat staan om auto te rijden. Maar ja, Eva-Maria moet wel van school gehaald worden. En Felix zit midden in een operatie.” 

Met een schuin oog keek Anne op de klok. “Weet je wat? Ik haal Eva-Maria wel op. Dat is voor mij een kleine moeite. Wil jij dat aan Irene doorgeven? Dan haast ik mij nu zo snel mogelijk die kant op.”

“O, wil je dat echt doen? Wat aardig van je, Anne. Daar zal Irene ontzettend blij mee zijn,” zei Margit. Ze drukte meteen de hoorn tegen haar oor, om Irene het goede nieuws te melden.

Anne reed vanuit de Landau-kliniek met haar auto richting de basisschool waar Eva-Maria naartoe ging. Anne wist naar welke school het meisje ging, omdat zij en Irene Landau al een aardige poos vriendinnen waren. Geregeld kwamen ze samen om een kop koffie of een glas wijn te drinken en dan bespraken de vrouwen alle dagelijkse en minder dagelijkse kwesties met elkaar. In al die jaren hadden ze elkaar goed leren kennen. 

Anne had zo snel gereden als nog verantwoord was en arriveerde iets na half zes bij de basisschool. Ze stapte uit, sloeg het portier dicht en zag Eva-Maria al op het schoolplein op een hekje zitten wachten. Een volwassen vrouw liep naast het meisje heen en weer te ijsberen.

“Goedemiddag. Ik kom Eva-Maria ophalen voor Irene Landau,” zei Anne toen ze dichterbij kwam. “Ik zal me even voorstellen: ik ben Anne Maas, een vriendin van de familie.”

“Ja, dat heeft de receptioniste van het ziekenhuis net al gemeld. En u kunt beter goedenavond zeggen, intussen,” reageerde de jonge vrouw met een nors gezicht. “Ik zit hier al een flinke poos te wachten met haar!”

“Mijn oprechte excuses. En dank voor het lange wachten,” antwoordde Anne. “Maar Irene is door haar rug gegaan en haar echtgenoot zit midden in een operatie. Enfin, je hebt het verhaal vast al van onze receptioniste gehoord. Het belangrijkste is dat ik er nu ben. Kom, Eva-Maria, dan breng ik jou gauw naar huis,” zei Anne. Ze stak haar hand naar het meisje uit. Eva-Maria sprong behendig van het hekje af en pakte de hand van Anne vast.

“Dag, juf,” zei Eva-Maria tegen haar juffrouw.

“Dag, Eva-Maria. Tot morgen.” De lerares ontdooide toen Eva-Maria haar met grote ogen aankeek. Ze zwaaide het meisje uit, met een vertederde glimlach op haar gezicht.

Anne wist dat de sleutel van huize Landau onder een bloempot verstopt lag, omdat ze wel eens de planten water had moeten geven, zodat Irene niet op hoefde te staan om hen binnen te laten. Irene Landau was zo blij toen Anne Maas met Eva-Maria aan de arm de woonkamer binnenliep, dat ze niet meer in staat was om haar tranen tegen te houden.

“Liefje, hoi,” snotterde Irene tegen haar dochter. Vervolgens richtte ze haar blik op Anne. “O, Anne, bedankt. Je weet niet hoe blij ik ben dat je Eva-Maria van school hebt opgehaald. Ik wist niet meer wat ik moest doen of wie ik nog kon bellen. De buren zijn op vakantie en Martin en Heinrich zijn er allebei niet.” Irene veegde haar neus af met een zakdoekje dat als een prop naast haar lag. 

“Rustig, rustig maar. Het is goed gekomen,” zei Anne. Ze ging naast haar vriendin op de bank zitten en legde haar hand op Irenes schouder. “Vertel eens, wat voel je? Wat is er precies gebeurd?” vroeg Anne. Hoewel ze officieel vrij was van haar werk, kwam de arts in haar onmiddellijk boven nu ze Irene in deze toestand aantrof.

Irene zuchtte. Ze zag er vermoeid en verfomfaaid uit. Haar haren zaten warrig rond haar hoofd. “Ik ben door mijn rug gegaan toen ik een zware boodschappentas wilde optillen,” antwoordde Irene. “Ik heb me naar de bank gesleept, voor mijn gevoel duurde dat uren, en sindsdien lig ik hier. Het doet ongelooflijk zeer in mijn onderrug. Hier, aan de rechterkant. En het straalt ook uit naar mijn bil. Ik kan werkelijk niet overeind komen,” beschreef Irene. “Weet je, ik kan me niet herinneren dat ik ooit zoveel pijn heb gevoeld als nu. Nou ja, de bevallingen daargelaten.” Irenes gezicht betrok en ze maakte een sissend geluid op het moment dat een heftige pijnscheut door haar onderlichaam trok. 

“Hè Irene, wat naar voor je,” zei Anne.

“Moet ik naar het ziekenhuis, denk je?” vroeg Irene.

Anne schudde haar hoofd. “Het klinkt als spit. Dat kan er ineens inschieten als je een verkeerde beweging maakt. Zolang de pijn niet verder uitstraalt dan je bil, is het afwachten tot het wegtrekt. Helaas.”

Irene liet een zucht ontsnappen. “O, en die vissticks zullen ondertussen trouwens ook wel helemaal ontdooid zijn.”

“Dat is wel het laatste waar je je zorgen over hoeft te maken,” zei Anne met een glimlach. Ondertussen raapte ze de losse onderdelen van de draagbare telefoon op van de vloer. Het klepje was opengesprongen en de batterijen waren eruit gevallen. Irene had de telefoon waarschijnlijk uit haar handen laten vallen nadat ze de Landau-kliniek had gebeld. “Laat alles nu maar even aan mij over, oké?” De trauma-arts tilde de tas met boodschappen op. Die was behoorlijk zwaar, voelde Anne toen ze ermee naar de keuken liep. Ze ruimde de spullen op en maakte vervolgens een warme kruik, die Irene in haar onderrug kon leggen. Ze gaf haar vriendin ook een paar sterke pijnstillers en een glas water. Dat moest haar enige verlichting bieden. Ze smeerde ten slotte wat boterhammen voor Irene en Eva-Maria, als geïmproviseerde avondmaaltijd.

“Bedankt, Anne, voor je goede zorgen,” zei Irene, toen Anne op het punt stond weer naar huis te gaan.

“Ik hoop dat Felix snel thuiskomt,” zei Anne. 

“Dat hoop ik ook,” zei Irene. Ze keek treurig, want ze wist dat Felix net als de voorgaande dagen wel eens heel laat thuis zou kunnen komen.

“Ga maar gauw naar huis, Anne. Jij hebt ook je rust nodig,” zei Irene.

“Oké, maar je kunt me altijd bellen, hè? Sterkte, hoor,” zei Anne. Ze liep de gang door en trok de buitendeur achter zich dicht.

Na een korte autorit liep Anne haar huis aan de Gartenstrasse binnen. Er klonk geen antwoord toen ze ‘hallo!’ door de gang riep. Het was stil in huis. Even bleef Anne staan en genoot ze van de stilte na alle drukte van die dag. Ze draaide de voordeur meteen in het slot, want ze hoefde vanavond niet meer naar buiten. Wat een heerlijk vooruitzicht. Anne trok haar schoenen uit, zette ze tegen de muur naast een paar andere schoenen en liep op haar sokken door de gang. Ze hoorde Wilhelmine Redlich in de woonkamer praten, maar kon niet precies verstaan wat haar huishoudster zei. 

“Ik zal zorgen dat Anne dan…” hoorde ze Mientje zeggen op het moment dat ze de huiskamerdeur openduwde. “Anne, hoi!” riep Mientje uit. Haar gezicht zag eruit alsof ze zojuist een spook had gezien. “Zeg, ik moet ophangen. Wij spreken elkaar. Fijne avond verder, hè? Ja, dank je. Ja, dag.” Gehaast drukte Mientje het gesprek weg. Ze stond op om de telefoon terug in de oplader te zetten. “Daar ben je dan eindelijk. Wat maak je toch lange dagen, dame,” zei Mientje. Met een strenge blik wees ze richting de grote klok aan de muur. Alsof het Anne ontgaan was dat het buiten donker was geworden en dat haar maag knorde. De boterham die ze in huize Landau had gegeten, was niet voldoende geweest.

“Ja, het duurde allemaal wat langer dan de bedoeling was,” antwoordde Anne. “Irene Landau, je weet wel de vrouw van Felix Landau, was ziek en daarom heb ik na mijn dienst hun dochter van school gehaald. En Irene was er zo slecht aan toe, dat ik niet meteen weg kon gaan en haar aan haar lot kon overlaten,” verklaarde Anne haar late thuiskomst.

“Ach, wat vervelend nou,” zei Mientje. “Kom, dan warm ik het eten voor je op.”

“Heerlijk. Als ik jou toch niet had,” zei Anne. Ze volgde haar huishoudster naar de keuken en nam plaats aan de tafel die voor één persoon gedekt was. Mientje had in de tussentijd zelf al gegeten. “Wie was dat net?” vroeg Anne.

“O, niemand, hoor,” antwoordde Mientje. Ze stootte per ongeluk het deksel van het fornuis op de vloer. Het maakte een hard geluid op de betegelde ondergrond. Mientje bukte om het deksel op te rapen en spoelde het af onder de kraan.

“Dat lijkt me wat vreemd, om met niemand aan de telefoon te praten,” zei Anne.

“Ja, daar heb je gelijk in,” reageerde Mientje lachend. “Nee, het was iemand van het buurthuis.”

“En waarom heb je het over mij met iemand van het buurthuis?” vroeg Anne.

“Over jou? Hoe bedoel je?” vroeg Mientje. Ze stond met haar rug naar Anne toe en ging stug verder met het opwarmen van het avondeten. 

“Je zei ‘Anne’.”

“Nee, ik had het niet over jou. Dat ging over een andere Anne! Ja, we hebben sinds vorige week een nieuwe vrijwilligster en die heet ook Anne. Had ik dat niet verteld?” zei Mientje. 

“Nee,” antwoordde Anne.

“Nou, dat zal ik dan wel vergeten zijn.” Mientje draaide het gas uit, schepte het eten op een groot bord en zette het op de placemat voor Annes neus. “Alsjeblieft. Ik hoop dat het je mag smaken na die lange werkdag van je.”

Mientje ging verder met het afdrogen van de schone vaat, die stond uit te lekken in het afdruiprek.

“Dank je,” zei Anne. Ze prikte een aantal boontjes en een halve aardappel aan haar vork. Het smaakte heerlijk, net als anders. Anne was maar wat blij dat ze Mientje had. Zonder haar trouwe huishoudster zou ze niet zo gezond eten en bovendien zou het dan erg stil zijn in het grote huis. “En wat gaat ze doen?”

“Wie?” vroeg Mientje. Ze keek Anne onbegrijpend aan.

“Wie? Anne, natuurlijk! Je nieuwe vrijwilliger,” antwoordde Anne. Ze keek haar huishoudster een beetje bevreemd aan. Wat een raar gesprek was dit.

“O, sorry. Ik ben er niet helemaal bij. Ja, het was ook voor mij een drukke dag,” reageerde Mientje. “O, eh… van alles. Ze kan goed met ouderen overweg. Ja, het is echt een pittige tante, hoor. Met zo’n aanwinst kunnen we in onze handjes knijpen. Die vind je niet iedere dag.”

Anne knikte en at zwijgend verder. Ze zag niet dat Mientje opgelucht ademhaalde.

“Trouwens, redt de familie Landau zich eigenlijk wel?” vroeg Mientje. Ze keek bezorgd.

“Felix staat op het punt van doordraaien, als je het mij vraagt. Het is enorm druk in de kliniek en we hebben ook nog eens een nieuw apparaat dat steeds storingen heeft. En nu dit er ook nog eens bij. Maar Felix is te trots om hulp te vragen,” antwoordde Anne.

“Waarom laat je mij niet iets extra’s voor ze doen? Een gezonde maaltijd voor dat meisje koken, bijvoorbeeld. Dat zal er nu vast bij inschieten.”

Annes ogen lichtten op. Het duurde even voordat ze de grote hap met eten die ze net in haar mond had gestoken, in kleinere stukken had gekauwd en doorgeslikt. “Wat aardig van je,” zei Anne. “Dat zal ik meteen tegen Felix zeggen zodra ik ook maar een heel klein beetje twijfel bij hem bespeur.”

“Goed zo,” zei Mientje.

Anne at haar bord leeg. Ze stelde verder geen vragen meer over het telefoongesprek. Met een tevreden glimlach zette Mientje de stapel schone borden terug in het keukenkastje.



“Michael! Michael!” gilde Sara Mankink van onder aan de trap naar boven.

Michael Zelner stond direct op van zijn bureaustoel, die door zijn onverwachte beweging achteruit schoot en tegen de boekenkast eindigde. Drie boeken tuimelden naar beneden en landden met een doffe klap op de grond. Michael stormde de trap af. “Wat is er aan de hand?” vroeg hij aan Sara. Hij keek haar bezorgd aan.

“Ik kan de oplader van mijn telefoon niet vinden! En heb jij mijn rode schoenen gezien? Je weet wel, die met die strikjes op de neus,” zei Sara. Ze had rode vlekken op haar wangen van alle opwinding.

Michael haalde opgelucht adem. “Gelukkig. Ik dacht dat er iets ergs met je aan de hand was.”

“Maar het is ook erg! Als ik mijn oplader niet vind, kun je me niet meer bellen tot we voor de ambtenaar van de burgerlijke stand staan! Stel je voor dat er wat is of dat…”

“Rustig nou, lieverd. Dan bel ik Amanda toch? Oké. Doe je ogen eens dicht,” zei Michael. Hij liep de laatste traptreden af en ging recht voor zijn aanstaande staan. Met zijn handen pakte hij haar slanke middel vast.

“Waarom?”

“Doe nou maar gewoon.”

Sara zuchtte. Met tegenzin sloot ze haar ogen. “En nu?”

“Adem heel diep in vanonder uit je buik, en weer uit. En denk aan iets heel leuks wat we samen hebben gedaan. Maakt niet uit wat het is, gewoon wat het eerste in je opkomt.”

Sara deed wat Michael zei en voelde bij de derde keer diep in- en uitademen dat ze iets rustiger werd. Het eerste wat in haar opkwam was de wandeling in het bos vlakbij, die ze op een herfstachtige zondag samen hadden gemaakt. Ze hadden de hond van Amanda, een van Sara’s beste vriendinnen, te logeren. Het was behoorlijk fris geweest voor de tijd van het jaar, maar het bos had er prachtig uitgezien, bedekt met een dikke laag oranje- en roodgekleurde bladeren op de grond. Pluto, de eigenwijze beagle, genoot er enorm van om tussen de bladeren te rennen en te graven. Tot het eigenwijze dier de ‘heerlijke’ geur van mest in zijn neus kreeg. Voordat Sara en Michael het in de gaten hadden, was Pluto in een noodvaart richting een weiland gerend en liep hij daar dolenthousiast achter de gierwagen aan. Toen Sara en Michael van de ergste schrik waren bekomen, waren ze bijna op de grond gevallen van het lachen. Nog slap van de lach hadden ze de hevig meurende Pluto thuis onder de douche gezet en zijn vacht een halfuur lang grondig uitgespoeld met lauw water en heel veel shampoo.

Sara moest glimlachen toen ze aan het voorval terugdacht. 

“Ha, zie je wel? Die ontspannen glimlach waar ik zo dol op ben. Ik ben blij dat je die nog niet bent kwijtgeraakt,” zei Michael plagend.

“Je hebt gelijk, Michael. Ik draai door. Alweer. Ik kan maar niet geloven dat het morgen al zover is, onze grote dag!” zei Sara.

Wat Michael betreft mocht ze het woordje ‘al’ wel weglaten, maar hij hield wijselijk zijn mond. “Heb je alles ingepakt? Behalve dan je oplader en je rode schoenen.” 

Sara knikte.

“Oké. Jij blijft hier staan en dan kom ik binnen vijf minuten terug met je oplader en je schoenen. Beloofd.” Michael liep de trap op en zocht in hun slaapkamer naar de laatste spullen die zijn vriendin nodig had. De schoenen met de strikjes vond hij in een hoek naast de kledingkast, verstopt onder twee paar andere schoenen, en de oplader zat gewoon nog in het stopcontact aan haar zijde van het bed.

“Bedankt. Als ik jou toch niet had,” zei Sara. Ze stopte de oplader in haar grote koffer en wurmde haar blote voeten in de rode schoenen. “Nou, dan ga ik maar, hè?”

“Heel veel plezier met je vriendinnen en tot morgen. Ik kan niet wachten om je in je trouwjurk te zien.”

Michael kuste Sara. Het was hun laatste kus als niet-getrouwd stel, dus daar moest ze natuurlijk wel van genieten. Ze opende haar ogen, tilde haar koffer op en liep ermee naar buiten door de deur die Michael voor haar open hield. “Dag,” zei Sara. Ze zwaaide naar hem vanachter het autoraampje en reed toen de oprit af.

Sara ging de laatste nacht als ‘vrijgezel’ doorbrengen met haar beste vriendinnen Amanda en Simone, net als ze een jaar geleden hadden gedaan toen Amanda in het huwelijksbootje was gestapt. Ze zouden met z’n drieën bij Amanda thuis slapen en op de ochtend voorafgaand aan de trouwerij zou Amanda de make-up en het haar van Sara verzorgen. Amanda was schoonheidsspecialiste, dus dat was haar wel toevertrouwd.

“Hè, hè, daar is ze dan eindelijk! Kom binnen, kom binnen!” zei Amanda toen ze de voordeur openzwaaide. “Simone en ik hebben er zo’n zin in! Jij ook?”

“Ja, absoluut,” antwoordde Sara. Het klonk niet erg overtuigend.

“Je bent zeker heel zenuwachtig, hè?” vroeg Amanda. Ze legde een hand op Sara’s schouder.

“O, het is echt ver-schrik-ke-lijk!” riep Sara uit. “Soms denk ik wel eens dat ik er aan onderdoor ga. Pfff. Ik heb nooit geweten dat een mens zich zó nerveus kan voelen.”

“Waar ben je dan precies zo nerveus voor?” vroeg Simone, die zelden last had van dat euvel.

“Ja, wat denk je? Dat er iets misgaat, natuurlijk!” reageerde Sara.

“Ja, maar wat kan er nu écht misgaan?” vroeg Amanda.

“Jeetje, heeft Michael soms stiekem op jullie ingepraat toen ik hiernaartoe reed?” grapte Sara. “Nou, laten we eens kijken: er is te weinig te eten en te drinken, de gasten krijgen een voedselvergiftiging, de ambtenaar komt niet opdagen, onze vlucht naar Bali wordt gecanceld. Moet ik nog doorgaan?”

“Nou, volgens mij is er niets aan de hand zolang de trouwzaal niet instort en er geen gewonden vallen,” merkte Simone droog op.

“Ach, jullie hebben gelijk ook. Dat is het enige wat onze dag echt zou kunnen verpesten,” zuchtte Sara. “Het wordt tijd dat ik me eens ontspan, precies zoals Michael al wekenlang tegen me loopt te verkondigen.”

“Nou, komt dat even goed uit? Wij hebben namelijk alles in huis gehaald voor een ontspannen vrouwenavondje,” zei Amanda. Ze wees naar een tafel met daarop een aantal flessen wijn, dozen bonbons en zakken chips, en een stapel dvd’s. Het kon niet anders of dat waren van die ongelooflijk zoetsappige vrouwenfilms waar mannen het liefst hard voor wegrenden.

“Dank jullie wel. Ik ben heel blij dat ik deze laatste zenuwslopende avond in jullie handen ben,” zei Sara. Niets was op dit moment beter dan een ouderwets slaapfeestje, zoals ze in hun middelbare schooljaren ook zo vaak hadden gehouden.

“Hier,” zei Simone en drukte een smal glas, gevuld met bubbels, in Sara’s handen. “Laten we eerst met een glaasje van je favoriete Italiaanse prosecco toasten op jou en je bijna-man.”

“Proost!” zeiden ze alle drie in koor.

Na drie romantische komedies, die ondanks hun belabberde niveau toch voor de nodige tranen hadden gezorgd, en iets meer glazen wijn, zat de sfeer er goed in. Sara lag languit op de comfortabele hoekbank van Amanda en voelde zich eindelijk ontspannen.

“Hoe weet je eigenlijk dat Michael de ware voor je is? En Jörgen voor jou?” vroeg Simone. Zij was vrijgezel en had relaties die doorgaans niet langer duurden dan een maand of twee. Daar zat Simone overigens niet mee. Integendeel. Ze genoot met volle teugen van haar vrijgezelle bestaan. “En je mag niet zeggen ‘Dat voel je gewoon’. Dat is zo’n stom cliché waar ik niets mee kan.”

Sara schoot in de lach. “Dat was nou net wél wat ik wilde zeggen!” Ze dacht na over een beter antwoord. Ja, hoe wist je zoiets? “Hm. Ik denk toen Michael me meenam voor die verrassing, na drie maanden ongeveer.”

“Je bedoelt Parijs?” 

“Precies. Tijdens dat weekeinde voelde ik dat we een heel bijzondere… Ja, hoe noem je dat?” zei Sara. Ze beschreef het moment dat ze samen langzaam de trappen bij de Sacre Coeur afdaalden en dat Michael onderaan de laatste traptrede haar recht in haar ogen had gekeken en zachtjes haar hand had gekust. “Toen was het raak,” zei Sara. Ze had een dromerige blik in haar ogen. “Het was iets chemisch. Een klik! Ja, dat is het goede woord. Ik voelde toen dat we een klik hadden die nooit meer over zou gaan.”

“Oké. Je verhaal is beter dan ‘dat voel je gewoon’, maar toch kan ik er niet zoveel mee,” grapte Simone.

“Ik vrees dat ik je ook niet verder kan helpen. Bij Jörgen en mij kan ik denk ik niet eens een specifiek moment aanwijzen waarop ik dat voor het eerst voelde,” zei Amanda. Ze schonk de drie wijnglazen nog een keer bij tot de fles rosé leeg was.

“Dit is echt mijn laatste, hoor!” zei Sara. “Anders sta ik morgen met een kater voor naast mijn toekomstige echtgenoot.”

Amanda en Simone schaterden het uit en lepelden nog eens het verhaal op van de zeventienjarige Sara die midden op de dansvloer van de plaatselijke discotheek de hele inhoud van haar maag eruit had gegooid. Bovenop de splinternieuwe gympen van de jongen op wie ze al maanden een oogje had.

“Ja, leuk. Heel leuk weer. Gaat dat verhaal jullie nou nooit eens vervelen?” lachte Sara.

“Vervelen? Nee, nooit!” zei Simone.

Ze schoven de meubels in de woonkamer aan de kant en legden drie matrassen naast elkaar op de vloer. Dat paste maar net. Tot diep in de nacht haalden ze allerlei herinneringen op uit de jaren dat ze vriendinnen waren. In de voorbije twaalf jaar hadden ze samen het nodige meegemaakt. Hoe leuk en vermakelijk die verhalen ook waren, Sara kon haar ogen niet meer openhouden. Haar oogleden bleven steeds langer gesloten, tot ze uiteindelijk in een diepe slaap viel, met haar twee beste vriendinnen aan weerszijden naast haar.



“Komt het wel goed? Komt het wel goed, dokter? O, jee. Het komt toch wel goed met hem, hè?!”

De ambulance was vanaf een appartement in het centrum op de weg terug naar de Landau-kliniek. Anne Maas deed alles binnen haar mogelijkheden om de man die ze mee hadden genomen te behandelen. De patiënt was midden vijftig en had last van hartkloppingen, benauwdheid en pijn op de borst. Ook hoestte hij bloed op. Anne vermoedde een longembolie. Ze probeerde zich af te sluiten van zijn paniekerige echtgenote die nog steeds in haar oor jammerde.

Toen de ambulance aankwam bij de Landau-kliniek wachtte hoofdzuster Hedwig Obermann hen al op. 

“Longproblemen: hoest bloed, benauwd, pijn op de borst. Ik vermoed een longembolie. Doe een scan om het zeker te weten,” vatte de trauma-arts de situatie samen.

“Ja, als dat verdomde apparaat eens een keer meewerkt!” riep de hoofdzuster terug, vlak voordat ze met de patiënt de hoek omging en uit het zicht verdween.

“Is die CT-scan nu alweer kapot?” zei Anne tegen haar collega’s. Ondertussen ruimde ze de ambulance rustig op. Haar dienst zat er weer op voor die dag en na alle drukte kon ze een moment van bezinning goed gebruiken.

“Dat is toch niet te geloven?” zei Tünnes.

“Het begint nu wel op een enorme miskoop te lijken,” voegde Klinkmüller hoofdschuddend toe.

Anne vermoedde dat Felix Landau door de aanhoudende problemen met de nieuwe CT-scan en de stroom patiënten waar geen eind aan kwam, weer tot over zijn oren in het werk zou zitten. Als het zo doorging, zou hun baas nog eens een keer de nacht moeten doorhalen in de kliniek om het allemaal te kunnen bolwerken!

“Ik ga even naar Felix toe. Misschien kan ik hem ergens bij helpen,” meldde Anne. “Mannen, het was me weer een waar genoegen. Tot morgen.”

“Tot morgen, Anne,” zei Tünnes. De ambulancebroeders zwaaiden haar met vrolijke gezichten na.

Anne liep naar binnen. Ze groette de collega’s die ze op de gang passeerde. Aangekomen bij Felix’ kantoor hoorde Anne een luide mannenstem dwars door de deur. Ze klopte en deed de deur verder open op het moment dat ze ‘kom binnen’ hoorde.

Annes ogen schoten door de kamer. Wat een slagveld! Overal waar ze keek zwierven losse papieren en mappen. Ze struikelde bijna over een losse schoen, die midden in het kantoor lag. Felix was met zijn haren door de war, zijn witte jas scheef dichtgeknoopt en een broekspijp die half in zijn sok bleef hangen het evenbeeld van zijn chaotische kamer.

“Dat kan me niet schelen!” sprak Felix op luide toon tegen iemand aan de andere kant van de lijn. “We schaffen toch geen nieuwe CT-scan aan om vervolgens met onbetrouwbare scans en storingen opgescheept te zitten? Ik wil dat er iemand naar de Landau-kliniek komt die het probleem volledig verhelpt. Vandaag nog!” zei hij stellig. Het was even stil. Felix maakte een gebaar dat Anne kon gaan zitten. Ook al was de stoel waarnaar hij wees bezaaid met spullen. “Meneer, het maakt me niet uit hoe u het regelt, áls u het maar regelt! Tot straks.” Felix drukte het gesprek weg en veegde met de bovenkant van zijn hand de zweetdruppels van zijn voorhoofd.

“Felix. Vertel me alsjeblieft hoe ik je kan helpen. Dit kan zo niet langer,” zei Anne. Ze maakte een gebaar naar de puinhoop die hen omringde.

“Het is die scan weer. Die bezorgt me zoveel extra werk, en kopzorgen niet te vergeten. Daarbij lijkt het wel alsof alle patiënten een operatie aan hun hersenen nodig hebben.”

“En dan heb je ook nog eens een zieke echtgenote thuis.”

“Precies,” zei Felix. Hij liet een zucht ontsnappen.

“Ga even zitten en neem een glas water. Hier,” zei Anne. Ze schonk een glas vol met water uit de kan die op zijn bureau stond en reikte hem het glas aan. “Straks droog je nog uit, dat moeten we helemaal niet hebben.”

Felix liet zich in zijn bureaustoel zakken, zette het glas aan zijn mond en dronk het in één teug leeg. 

“Goed. Ik kan geen hersenoperaties van je overnemen en hoe de CT-scan gemaakt moet worden, weet ik ook niet, maar laat me je dan in ieder geval de zorg voor Irene en Eva-Maria uit handen nemen.”

“Anne, dat vind ik echt heel aardig van je, maar ik weet hoe druk je zelf bent. Volgens mij is het weken geleden dat je een dag niet op de ambulance hebt gereden,” bracht Felix daar tegenin.

“Ach, zo is het leven van een trauma-arts nu eenmaal. Daar heb ik allang in berust, Felix. En bovendien heb ik een hele hardwerkende en zorgzame huishoudster,” zei Anne. “Blijf jij doorwerken totdat je het hier op orde hebt, dan zorg ik dat je vrouw verzorgd wordt, dat Eva-Maria van school gehaald wordt en dat er ’s avonds een gezonde maaltijd op tafel komt.”

“Ja, maar…”

“En nee, ik duld geen tegenspraak,” zei Anne met gespeelde strengheid.

Rond Felix’ lippen verscheen een vermoeide glimlach. “Weet je het echt zeker?” vroeg Felix. 

Anne knikte beslist. 

“In dat geval: ontzettend bedankt, Anne.”

“Geen enkel punt,” zei de trauma-arts. 

“Eerlijk gezegd komt je aanbod als geroepen. Ik had geen idee hoe ik het anders zou moeten regelen,” gaf Felix toe. “Normaal gesproken zou mijn vader wel bijspringen. Zeker als het om zijn lievelingskleindochter gaat. Maar hij is deze week op bezoek bij een oude jeugdvriend van hem en die woont niet bepaald naast de deur. Martin is op een orthopediecongres in Canada en onze buren zijn op vakantie.”

“Ik begrijp het. Een onhandige samenloop van omstandigheden. Nou, komt het dan even goed uit dat Mientje en ik jullie met liefde een handje helpen?” zei Anne. Ze maakte aanstalten om naar de deur te lopen. Met de hand op de klink draaide ze zich nog een keer om. “O, en als de nieuwe scan naar behoren functioneert en de ergste drukte op je afdeling achter de rug is, kunnen we als personeelsuitje wel papier gaan versnipperen in jouw kantoor.”

Felix schoot in de lach en zijn gezicht ontspande een beetje. “Goed idee,” zei hij. “O, en Anne? Geef je Irene en Eva-Maria een zoen van mij?”

“Natuurlijk. Ik ga nu meteen naar ze toe.”

Anne sloot de deur achter zich en hoorde aan de ritselende papieren dat Felix meteen weer in beweging was gekomen.

Buiten opende ze het portier van haar geparkeerde auto, legde haar tas en jas op de bijrijderstoel en nam plaats achter het stuur. Ze deed het raampje open, want de auto was behoorlijk benauwd na een dag in de brandende zon te hebben gestaan. Tussen de andere spullen uit haar handtas grabbelde Anne haar mobiele telefoon tevoorschijn. “Mientje? Met Anne. Wat dacht je ervan als we vanavond bij de familie Landau gaan koken en eten? Ah, geweldig. Ik haal eerst Eva-Maria van school en dan kom ik jou ophalen. Tot zo.”

“Irene? Ik ben het, Anne,” zei Anne. Ze was de voordeur van huize Landau binnengekomen met de sleutel die onder de bloempot verstopt lag en wilde Irene niet laten schrikken. Anne trof haar vriendin weer aan op de bank in de huiskamer, omringd door een slordige stapel tijdschriften en boeken. Eva-Maria liep enthousiast op haar moeder af.

“Mama!”

“O, Eva, liefje. Wat fijn dat je weer thuis bent,” zei Irene. Eva-Maria omhelsde haar moeder en Irene gaf haar dochter een kus op haar voorhoofd.

Anne ging naast hen op de bank zitten, terwijl Mientje het tafereel van een afstandje gadesloeg. 

“Ach, wat heb je het toch zwaar,” zei Anne. Ze keek Irene bezorgd aan. “Hoe voel je je? Gaat het al iets beter?”

“Nou, eigenlijk niet. Het doet zo verschrikkelijk zeer,” zei Irene. Het leek meer kreunen. Ze trok een pijnlijk gezicht.

“Ik ga een maaltijd voor jullie bereiden. Kom jij me helpen, Eva-Maria?” zei Mientje. Ze zag dat Irene wel wat rust kon gebruiken.

“Ja!” zei het meisje enthousiast. Ze sprong op van de bank en dribbelde achter de huishoudster aan naar de keuken. 

“Waar is Felix?” vroeg Irene.

“Het is werkelijk een gekkenhuis in de kliniek. De nieuwe scan werkt nog steeds niet en het operatiebord is overvol. Kortom: Felix heeft het enorm druk. Je had zijn werkkamer moeten zien, wat een slagveld,” zei Anne. 

Er verscheen een zweem van een glimlach op Irenes gezicht. 

“Maar dat is niet iets waar jij je druk over hoeft te maken. Ik heb aangeboden dat Mientje en ik de komende dagen zoveel mogelijk voor jou en Eva-Maria gaan zorgen.”

“O, dat is fijn,” zei Irene. 

Anne wreef zachtjes over Irenes schouder en schonk haar een meelevende blik. Wat had ze toch te doen met haar vriendin!



Eindelijk was het zover: de trouwdag van Sara en Michael was aangebroken!

Sara keek voor de laatste keer in de spiegel. Haar vriendin Amanda had haar de afgelopen twee uur onder handen genomen en Sara was blij met het resultaat. Haar gezicht was prachtig, maar toch naturel opgemaakt en haar lange haren waren sierlijk opgestoken onder de kanten, witte sluier die ze droeg. Als ze een volgende blik in de spiegel zou werpen, zou ze geen Sara Mankink meer heten, maar Sara Zelner. De gedachte deed haar stralen.

“Zo te zien ben je er helemaal klaar voor,” zei Amanda toen ze de kamer binnenliep. “Meid, je ziet er echt prachtig uit.” 

Amanda hield haar handen gevouwen voor zich, op borsthoogte.

Sara keek naar beneden. Naar de gebroken witte japon met aan de linkerzijde een kanten strook, waar Sara meteen op was gevallen toen ze de jurk in de bruidswinkel had zien hangen. Van haar witte pumps, met subtiele glimmertjes erdoorheen geweven, kwamen slechts de neuzen onder de wijd uitlopende japon vandaan. Ze keek weer op naar Amanda en zag dat haar vriendin waterige ogen had. “Dank je, Amanda. Dat je er gisteravond voor me was toen ik bijna een zenuwinzinking kreeg en voor alle andere momenten, moeilijke momenten, dat je me als vriendin hebt bijgestaan.”

Nu kon Amanda haar tranen niet meer tegenhouden. “Graag gedaan. Hè verdorie, sta ik alweer te huilen. Bruiloften maken me altijd een beetje emotioneel. Laat staan die van mijn beste vriendin. Let maar niet op mij, straks ga jij ook nog huilen en verpest je die prachtige make-up.”

Sara en Amanda omhelsden elkaar stevig. Het deed Sara nog verder ontspannen. Ze was niet langer zenuwachtig voor de trouwdag. Sterker nog: ze had er ontzettend veel zin in en kon niet wachten om met de liefde van haar leven in het huwelijksbootje te stappen!

De rit in de oldtimer naar de trouwlocatie, waar ze Michael pas weer zou zien, ging als in een roes aan Sara voorbij. De bosrijke omgeving en de gesprekken van haar beste vriendinnen gingen langs haar heen. Sara’s gedachten werden opgeslokt door de herinneringen aan talrijke mooie momenten die ze de afgelopen vijfenhalf jaar met Michael had beleefd. Ze zorgden voor een stralende glimlach op haar gezicht.

Michael en Sara hadden de trouwlocatie zorgvuldig uitgekozen. Ze hadden in een paar maanden tijd diverse locaties bekeken. Sommige daarvan hadden ze twee keer bezocht, maar verreweg de meeste hadden ze direct afgekeurd. De keuze was gevallen op de villa waar de oldtimer nu naartoe reed, vanwege de prachtige tuin aan de achterzijde, die de gasten straks vanuit de feestzaal via de openslaande deuren konden bereiken. Het enige minpunt was dat de villa grensde aan een provinciale weg waar behoorlijk wat verkeer overheen raasde, maar door de goede isolatie was daar binnen weinig van te horen. Zeker als de muziekband straks zou gaan optreden en de gasten onderling hard met elkaar zouden praten. 

In de villa zou niet alleen het feest, maar ook de daadwerkelijke huwelijksvoltrekking plaatsvinden. Ze uiteindelijk besloten van een kerkelijke inzegening af te zien, omdat ze allebei niet zo religieus waren.

“We zijn er,” zei Simone. Ze legde een hand op Sara’s knie en keek haar opgewonden aan.

“O, wat spannend!” zei Amanda.

De chauffeur opende het portier van de auto en hielp eerst de twee vriendinnen met uitstappen. Daarna kreeg Sara twee handen toegestoken en werd ze door de chauffeur bij haar middel ondersteund, om te zorgen dat ze niet over de lange sleep van haar bruidsjapon zou struikelen.

“Sara, je ziet er werkelijk fantastisch uit,” zei haar schoonzus Jet, die aan kwam snellen. Ze nam haar taak als ceremoniemeester serieus, te zien aan de headset op haar hoofd en het dikke draaiboek in haar handen. “De gasten zijn allemaal al binnen, dus als je er klaar voor bent, kun je je entree maken.”

Sara knikte. “Oké. Ik ben er klaar voor.”

Begeleid door de bekende klanken liepen de bruidsmeisjes Amanda en Simone eerst door het gangpad naar voren. Sara’s vader liep nerveus door de hal te ijsberen, in afwachting van zijn enige dochter. 

“Pap, ik ben er,” zei Sara.

Haar vader draaide zich om. Zijn mond viel een stukje open. “Sara, lieverd. Je ziet er echt prachtig uit,” zei haar vader. Hij gaf haar een zoen op haar wang. “Michael boft maar met je.”

Sara glimlachte. “Dank je, pap.” Ze hield haar arm gebogen, zodat haar vader zijn arm erin kon haken. Sara haalde nog één keer diep adem en liep toen door het gangpad naar voren, waar Michael al op haar stond te wachten, gehuld in een chic donkergrijs maatpak. Sara’s hartslag ging flink tekeer, nu ze de ogen van alle genodigden op zich gericht voelde, maar dat gaf niet. Wat ze nu voelde, waren alleen nog maar prettige zenuwen.

“Beste aanwezigen, we zijn hier vandaag bijeen gekomen om deze twee mensen in de echt te verbinden,” begon de trouwambtenaar zijn toespraak.

Ondertussen kruiste Sara’s blik die van Michael. Ze lachten naar elkaar en straalden eenzelfde soort verliefdheid uit als toen ze elkaar pas hadden leren kennen. In een kort gebaar maakte Michael duidelijk hoe erg hij onder de indruk was van Sara’s trouwjurk. Daarna concentreerde het aanstaande echtpaar zich weer volledig op de woorden van de trouwambtenaar.

“Neem jij, Sara Maria Mankink, deze man, Michael Zelner, tot je wettige echtgenoot?”

Het bleef even stil. Door alle spanning had Sara niet in de gaten dat zij al aan de beurt was om ‘ja’ te zeggen.

“O! Eh… ja. Ja,” antwoordde Sara snel. Een gelach steeg op onder de gasten in de zaal.

“Neem jij, Michael Zelner, deze vrouw, Sara Maria Mankink, tot je wettige echtgenote?”

“Geen twijfel over mogelijk: ja,” zei Michael. Hij lachte breeduit.

“Dan verklaar ik jullie nu tot man en vrouw. U mag nu de bruid kussen,” zei de trouwambtenaar.

“Eindelijk,” zei Michael. Opnieuw klonk er gelach.

Michael boog zich naar zijn kersverse vrouw toe en drukte zijn lippen op de hare. Sara sloot haar ogen.

“Ik houd van je, Sara Zelner,” fluisterde Michael in haar oor, nadat hij zijn lippen had teruggetrokken. Hij gaf haar een knipoog, waar ze het warm van kreeg.

“Ik ook van jou, Michael Zelner.”

Sara kon maar niet geloven dat ze nu getrouwd was met Michael. Dat ze vanaf nu zijn vrouw was, voor altijd. Goh, wat klonk dat volwassen. Wat haar betrof, mocht het feest nu helemaal losbarsten!



“Margit? Zou jij voor me op kunnen zoeken of ik volgend weekeinde dienst heb?” vroeg Anne aan de receptioniste van de Landau-kliniek.

“Komend weekeinde zei je, hè?” zei Margit. Op haar wangen verscheen een lichtrode gloed. 

Anne knikte. “Inderdaad. O, en wil je ook kijken welke dagen ik geen dienst heb in de week die erna komt? Ik probeer al tijden een afspraak te plannen met een paar vriendinnen van mijn studie en dat lukt maar steeds niet.”

“Ja, dat is altijd lastig, hè? Om met meerdere personen tegelijk af te spreken. Zeker als iedereen zo’n drukke agenda heeft,” zei Margit. Ze keek Anne aan en glimlachte, maar deed verder niets.

“Wil je dan even voor me kijken?” 

“O! Eh… ja, natuurlijk. Ik zal gelijk even voor je in de computer kijken.” Margit legde haar hand op de muis en kneep haar ogen iets samen toen ze haar blik op het beeldscherm richtte. 

Margit leek een beetje zenuwachtig, vond Anne. Maar misschien was de receptioniste gewoon druk. Dat zou niet voor het eerst zijn. “Ik vind het sowieso een beetje vreemd dat ik mijn rooster nog steeds niet heb gekregen. Het weekeinde staat al bijna voor de deur,” zei Anne. Ze trok er een bedenkelijk gezicht bij.

“Eh…” hakkelde Margit, “we zitten met een eh… nieuw systeem. Ja, een nieuw systeem. Dat gaat volgende week in.”

“Echt waar? Daar heb ik anders niets over gehoord,” merkte Anne verbaasd op.

“Ja, dat kan kloppen. Dat komt waarschijnlijk omdat het systeem alleen voor de administratieve medewerkers veranderingen oplevert. Kleine aanpassingen maar, hoor,” zei Margit. “Sorry, ik kan het je helaas nog niet vertellen.”

Anne fronste haar wenkbrauwen. “Oké, jammer. Dan moeten we helaas nog maar even wachten met het plannen van dat etentje.”

“Ja, helaas,” antwoordde Margit. Ze keek van het beeldscherm op naar de trauma-arts. “Ik zorg dat je je rooster zo snel mogelijk krijgt, Anne.”

“Bedankt, Margit,” zei Anne. “Dan ga ik nu snel naar de ambulance.”

“Ja, natuurlijk. Ga maar gauw! Werk ze vandaag.”

Anne zwaaide kort en liep toen door de gangen naar de garage van de Landau-kliniek. Ze vond het nog steeds vreemd dat ze haar rooster niet had gekregen. Normaal gesproken kreeg ze een maand van tevoren haar diensten al te horen. Zeker de weekeindes die Anne moest werken, werden ruim op tijd aangekondigd. Een trauma-arts moest immers ook in staat zijn om eens wat gezellige dingen te plannen in een vrij weekeinde. Maar goed, Margit kon er ook niets aan doen dat er een nieuw systeem werd ingevoerd.

In de garage stonden de twee ambulancebroeders al op haar te wachten, leunend tegen de ambulance.

“Goedemiddag, mannen. Of moet ik al avond zeggen?” zei Anne. Ze keek op haar horloge. Het was al over zessen. Wat ging de tijd soms toch snel.

Voordat haar late middagdienst aanving, was Anne samen met haar huishoudster Mientje naar het huis van de familie Landau geweest. Mientje had de boel daar flink onder handen genomen. Ze had de vloeren geschrobd, op de grondige manier die haar zo eigen was, en vervolgens de badkamer, het toilet en de keuken gepoetst. Het huis blonk en rook fris, naar een mengeling van verschillende lentebloemetjes. Anne had ondertussen haar vriendin Irene gewassen, voor zover dat mogelijk was, en haar beddengoed verschoond. Vervolgens was Anne met de auto naar de basisschool van Eva-Maria gereden om haar op te halen voor het middageten. Het meisje had de afgelopen dagen op school moeten overblijven en dat vond vooral Mientje zielig voor het meisje. 

Irene had nog steeds flink last van haar onderrug, maar ze leek eindelijk aan de betere hand. Ze slaagde erin iets langer rechtop te zitten zonder continu op haar tanden te hoeven bijten. Felix werkte zich ondertussen nog steeds drie slagen in de rondte in de Landau-kliniek, want in tegenstelling tot de gezondheid van zijn vrouw, was de nieuwe CT-scan nog niet aan de beterende hand. Gelukkig kwam morgen de fabrikant langs om het probleem hopelijk écht op te lossen. Felix had zich in ieder geval laten verzekeren dat er niet ‘zomaar een monteurtje’ kwam – de letterlijke bewoording aan de telefoon – maar iemand die werkelijk iets te vertellen had in de organisatie, vergezeld van de beste technicus die de fabrikant in huis had. Zo moest het toch goed komen met het apparaat.

“Ben je klaar voor een drukke avond en nacht?” vroeg Klinkmüller, een van de ambulancebroeders.

Anne knikte. “Jazeker. Honderd procent. En jullie ook, hoop ik?”

“Dat spreekt voor zich,” antwoordde Tünnes, vanaf de bestuurdersstoel van de ambulance. Hij was bezig met het opnieuw instellen van de navigatieapparatuur.

“Vreemd trouwens, hè? Dat nieuwe administratieve systeem. Ik vind het wel vervelend dat ik mijn rooster nu nog niet weet voor komend weekeinde,” vertelde Anne. 

“Inderdaad vreemd. Ik heb mijn rooster al…”

“Wat je zegt,” praatte Klinkmüller dwars door het antwoord van zijn collega heen. “Maar ach, bekijk het van de positieve kant: het is slechts eenmalig. We krijgen niet elke week een nieuw administratiesysteem en bovendien werkt alles straks weer piekfijn.”

“Dat is waar,” reageerde Anne. “Als er elke week een nieuw systeem zou komen, zou ik gaan gil…”

De trauma-arts kon haar zin niet afmaken. Precies op dat moment kwam er een melding binnen. En niet zomaar een.

“Opschieten!” riep Tünnes vanaf de bestuurderstoel. Hij was precies op tijd klaar met de navigatieapparatuur, want die konden ze voor de volgende melding goed gebruiken. Er was een calamiteit, een flinke ook, op een feest ergens buiten de stad, in een bosrijk gebied.

Anne en Klinkmüller sprongen snel in de ambulance en voordat ze nog een keer rustig konden in- en uitademen, scheurde de ambulance al de garage uit, compleet met gillende sirenes en zwaailichten.


“Michael! Michael! O, nee, help! Michael?” 

Sara liep door de grote feestzaal in haar trouwjurk. Ze tilde het onhandig zware kledingstuk van de vloer, voordat ze op dit onfortuinlijke moment over die lange sleep zou struikelen, en begon te rennen. Ze wist alleen niet waar ze heen rende. Haar ogen schoten door de ruimte, op zoek naar een glimp van Michael, haar kersverse echtgenoot, maar ze zag hem nergens.

De zaal waar het feest voor de ruim honderd gasten werd gehouden, had er zo prachtig gedecoreerd uitgezien. Verspreid over de ruimte stonden op elke tafel bloemstukken en rond de pilaren waren lange linten gedrapeerd, in roze en lila, de kleuren die Sara zo mooi vond. Het kersverse bruidspaar had genoten van de hilarische anekdotes van Michaels vrienden en van de toespraak van Sara’s vader. De bruid had een traantje moeten wegpinken bij alle lieve woorden die haar vader tegen haar en de rest van de genodigden had gesproken.

Na een onbezorgde start van het huwelijksfeest, had het noodlot echter toegeslagen. Het gebouw was plotseling aan de voorzijde ingestort. Puin lag verspreid over de vloer en het gevaar was nog niet geweken. Het plafond kon ook op andere plekken naar beneden storten! Alsof dat nog niet erg genoeg was, ontstonden er op diezelfde plek kleine vlammen, die binnen luttele minuten uitgroeiden tot gevaarlijk grote vlammen. Voordat het bruidspaar en de gasten goed en wel doorhadden wat er gebeurde, was de feestzaal omgetoverd tot een slagveld. De bruiloftsgasten renden door de ruimte. Ze waren vreselijk in paniek en wilden maar één ding: zo snel mogelijk naar buiten! Onderweg botsten ze onhandig tegen elkaar op. Sommige gasten gingen gestrekt op de gladde vloer, sommige bleven liggen omdat ze verwondingen hadden opgelopen. 

“Sara! Kom mee! Alsjeblieft,” smeekte haar moeder. Ze klampte zich vast aan Sara’s onderarm.

Sara schudde haar hoofd. “Nee, nee. Ik kan niet. Nee, echt niet. Ik moet Michael vinden. Het moet! En papa, waar is papa?!”

“Ik… ik weet het niet,” snikte haar moeder. “Liefje van me, kom nou toch mee. Straks raak je zelf nog gewond!”

“Nou en? Ik laat mijn man toch niet onder dat puin creperen of levend verbranden?!” schreeuwde Sara. Ze greep de arm vast van haar jongere broer Dieter, die net langs kwam zeilen. “Dieter! Neem jij mama mee, alsjeblieft? Ik moet Michael vinden!” Sara maakte zich los van haar moeder en duwde haar tegen Dieter aan.

“Kom mee, mam,” zei haar jongere broer. 

“En zoek je daarna naar papa? Alsjeblieft?!” riep Sara hem na.

Dieter keek over zijn schouder en knikte bevestigend, terwijl hij hun moeder bleef ondersteunen. Sara keek ze heel even na, om zich ervan te vergewissen dat in elk geval twee van haar dierbaarste familieleden in veiligheid waren en geen verwondingen hadden opgelopen. Daarna richtte ze zich weer op de vreselijke situatie die op het feest was ontstaan. Op haar bruiloftsfeest nog wel. Ze moest Michael vinden, voordat het te laat was! De mensen die in paniek rondrenden, hun gegil en gehuil, het puin op de vloer waar de sleep van haar jurk meer dan eens achter bleef haken… Het was een complete chaos en dat maakte het geen gemakkelijke taak om haar man te vinden. In de gauwigheid hoorde Sara sirenes klinken, die steeds dichterbij kwamen. Hulp was dus nabij, godzijdank!

Ze keek links naast zich en zag een van haar achternichtjes huilend in een hoekje zitten. Net toen Sara zich over het arme kind wilde ontfermen, kwam de moeder toegesneld. Sara liep verder richting de voorzijde van de zaal, waar het dak naar beneden was gestort. Haar ogen schoten van links naar rechts en weer terug. Hier was niemand meer. Vlak voordat Sara zich wilde omdraaien, zag ze ineens twee voeten onder de puinhopen vandaan komen. Ze sloeg haar hand voor haar mond. Daar lag iemand! Als die maar niet…

Sara rende ernaartoe, zonder na te denken. Toen ze dichterbij kwam, zag ze meteen dat de persoon die onder het puin bedolven lag, mannenschoenen aan had. De man in kwestie droeg een donkergrijze pantalon. Sara probeerde de neergestorte pilaar aan de kant te duwen, om een beter beeld te krijgen van de gewonde en om hem wat meer lucht te geven. De pilaar was echter veel te zwaar. Ze liep om het slachtoffer heen en haalde wat lichtere stukken puin van zijn gezicht. Dat deed ze voorzichtig, zodat ze het slachtoffer niet onbedoeld nog ergere verwondingen zou toebrengen. Langzaam kwam de stropdas, lila van kleur, en het gezicht tevoorschijn. Het was niet een van de gasten die hier lag. Nee, het was Michael die voor haar op de grond lag, met een zware pilaar op zijn onderlichaam! De bruidegom, haar man sinds een paar uur! 

“O, nee! Michael! Nee. Alsjeblieft, zeg iets. Zeg iets tegen me,” zei Sara. Ze hurkte naast hem neer en streelde zachtjes over zijn wang.

“Sa-ra,” sprak hij met moeite. “Ben-jij-dat?”

“Ja, schatje. Ik ben het!” zei Sara.

“Ik… heb pijn,” perste Michael uit. Zijn gezicht vertrok.

“Stil maar. Het komt goed. Alles komt goed,” zei Sara, ook al was ze daar op dat moment helemaal niet zeker van. “Ik ga hulp halen.”



Anne Maas sprong uit de ambulance en landde op de grond. Het grind van de oprijlaan van de villa knarste onder haar voeten. De ambulancebroeders volgden haar voorbeeld. Ze zagen meteen de enorme vrachtwagen die de ravage veroorzaakt had.

“Ongelooflijk,” ontglipte aan Annes mond.

Ondertussen grepen de trauma-arts en de ambulancebroeders de medische spullen die ze nodig hadden rap bij elkaar. 

In eerste instantie had de meldkamer alleen de adresgegevens doorgespeeld en gemeld dat het ging om ‘een uit de hand gelopen feestje’. Onderweg van de Landau-kliniek naar het opgegeven adres hadden Anne, Tünnes en Klinkmüller een aanvulling gekregen van de meldkamer, namelijk dat het om een bruiloft ging waarbij niet alleen vele gewonden, maar ook brand en instortingsgevaar in het spel waren.

“Daar is de brandweer!” riep Klinkmüller. Hij wees naar de rode wagens die met luide sirenes en zwaailichten snel naderden.

“Godzijdank,” zei Anne. “Kom! We hebben geen tijd te verliezen. We moeten ons verdelen.”

“Richt jij je op de ernstige gevallen, dan behandelen wij de lichtgewonden,” viel Klinkmüller de trauma-arts bij.

“Goed plan. Tünnes, zorg jij dat er meer ambulances komen! Dit redden we niet met één wagen.”

Anne en Klinkmüller stormden achter elkaar aan naar binnen. De chaos overviel hen toen ze de zaal binnenrenden, maar na luttele seconden wisten ze zich te herpakken. Het was precies zoals Anne net tegen haar collega’s had gezegd: ze hadden geen tijd te verliezen.

“Dokter, dokter! Mijn man, hij verliest zoveel bloed. Straks bloedt hij nog dood!” riep een vrouw vanaf de zijkant van de zaal naar Anne. Ze zat op de grond en greep hulpeloos naar de enkels van de trauma-arts. De vrouw hield haar man, die nog wel bij bewustzijn was, in haar armen.

“Laat mij maar, Anne,” zei Klinkmüller. Hij was al naast hen neergehurkt. De broeder begon direct met de behandeling, want het slachtoffer verloor inderdaad redelijk snel bloed.

Anne struinde de zaal door, op zoek naar de slachtoffers die er het ernstigst aan toe waren en die meteen naar het ziekenhuis gebracht moesten worden. Ze liep richting de plek waar de voorkant van de vrachtwagen zich letterlijk een weg in het pand had geboord. Brandweermannen waren bezig om de chauffeur uit de wagen te wrikken. Grote brokstukken van het dak en de sierlijke pilaren waren naar beneden gestort en de vloer was bedekt met een dikke laag puin. Ook waren er vlammen ontstaan, die hun weg zochten verder de zaal in. Annes ogen werden getrokken naar iets wat daar bewoog. Zag ze dat nou goed? Het leek wel alsof daar een man overeind krabbelde!

“Meneer!” riep Anne, toen ze zag dat het inderdaad een man was die zo snel mogelijk bij de vlammenzee probeerde weg te komen.

De man had een akelige hoofdwond opgelopen en ademde snel. Ondertussen hield hij een van zijn armen vast, alsof hij daar erge pijn aan had. Anne diende de man meteen extra zuurstof toe via een masker. Ze wist niet hoelang de man daar had gelegen, omdat hij niet in staat was iets te zeggen. De trauma-arts hoopte dat hij niet te veel van de rook had binnengekregen.

“U moet zo snel mogelijk naar buiten en naar het ziekenhuis,” zei Anne. Ze ondersteunde de man en liep weg van de vlammenzee, richting de uitgang van de zaal.

“Dokter Maas, kan ik helpen?” zei een ambulancebroeder die aan kwam hollen. De jongeman kwam haar vaag bekend voor, maar Anne wist niet zo gauw te bedenken van welk ziekenhuis hij was. Dat deed er ook niet toe.

“Hij moet naar het ziekenhuis. Luchtwegproblemen, hoofdwond en pijn aan zijn arm. Die kan gebroken zijn,” somde Anne op. 

De ambulancebroeder knikte en nam de oudere man van de trauma-arts over.

Op dat moment trok de bruid aan de arm van de trauma-arts. “O, dokter! Komt u alstublieft. Mijn man… Michael ligt…” De bruid was niet in staat om verder te praten.

Anne rende in de richting die de vrouw aanwees en streek neer naast de bruidegom. De man was nog bij bewustzijn en zijn bloeddruk was redelijk op peil. Anne wist dat de pilaar die op zijn bekken drukte, zo snel mogelijk van zijn lichaam afgehaald moest worden. Bij dit soort letsel verloren patiënten vaak heel snel bloed, ook al kon je daar van de buitenkant niets aan zien. Als de pilaar zijn bloedvaten te lang zou dichtdrukken, konden zijn benen en voeten afsterven en was er een risico dat de die geamputeerd moesten worden. Anne wist echter ook dat zij in haar eentje geen enkele beweging in de pilaar kreeg.

“Het is mijn man. Mijn man! Hij redt het toch wel? Hij redt het toch wel?” zei de bruid paniekerig. De tranen stroomden over haar wangen naar beneden. Ze bleef dicht naast de bruidegom zitten en was niet van plan van zijn zijde te wijken.

“Mevrouw, laat mij en de brandweermannen ons werk doen,” zei Anne. Met zachte hand zorgde ze ervoor dat de bruid aan de kant ging. Hoe sneller het slachtoffer onder het puin vandaan was gehaald, hoe sneller Anne hem ter plekke zou kunnen behandelen en naar het ziekenhuis zou kunnen vervoeren.

“Mannen!” riep Anne naar de brandweermannen die druk bezig waren de vlammen te bedwingen. “Kom snel!” Ze gebaarde heftig naar de mannen in uniform, die direct hun collega’s inseinden die net aan kwamen rijden.

Ondertussen bracht de trauma-arts twee infuusnaalden in, een in elke arm, om de bruidegom vast vocht toe te dienen.

“Die pilaar moet van hem af,” instrueerde Anne de vijf brandweermannen die aan kwamen hollen.

De mannen verdeelden zich aan weerszijden van de pilaar.

“Wacht heel even,” zei Anne.

Ze deed razendsnel twee grote bloeddrukbanden om zijn bovenbenen, wat nog niet zo makkelijk was met de pilaar die in de weg lag, en pompte ze stevig op. Zo kon de arts ervoor zorgen dat de bloedvaten in zijn benen dichtgehouden werden zodra de pilaar er afgehaald werd.

“Oké!” zei Anne. “Tempo, mannen!”

De brandweermannen zetten kracht, veel kracht, en kregen beweging in de pilaar. Anne deed een stap opzij, zodat de mannen de pilaar naast het slachtoffer op de grond konden laten vallen. Vanuit haar ooghoeken zag Anne dat Tünnes al met de brancard klaarstond.

“Yes!” riepen de brandweermannen. 

“Tünnes, we nemen hem mee. Hij moet zo snel mogelijk geopereerd worden!” zei Anne.

Tünnes knikte. 

Anne vroeg zich af waar de bruid, die eerst niet van haar mans zijde wilde wijken, ineens was gebleven. De opvallend witte japon was in geen velden of wegen te bekennen. Tijd om daarover na te denken, was er niet. Het volgende moment dat Anne weer helder kon nadenken, bevond ze zich achterin de ambulance die keihard richting de Landau-kliniek sjeesde. Ze hield de waarden van de bruidegom goed in de gaten en deed alles wat onderweg maar mogelijk was.

De ambulance kwam met een ruk tot stilstand en de achterdeuren zwaaiden open.

“Bruidegom. Begin dertig. Ernstig gewond. Heeft een loodzware zuil op zijn bekken gekregen,” schetste Anne de situatie voor de zusters die al klaarstonden. Onderweg had de trauma-arts alvast naar de kliniek gebeld om ervoor te zorgen dat er een OK gereed was en dat chirurg Jörg Siebert startklaar stond om de operatie uit te voeren.

“Dat scheelde weinig,” verzuchtte Klinkmüller op het moment dat ze met z’n drieën achter waren gebleven.

“Zeg dat wel,” zei Tünnes. “Wat een drama. Het zal je bruiloft maar zijn. Arme bruid.”

Anne keek de ambulancebroeder doordringend aan. “Daar zeg je me wat. Waar is de bruid eigenlijk gebleven?”

“Waarschijnlijk in een van de andere ziekenhuizen. Het was een complete chaos.”

“Volgens mij niet. Ze mankeerde niets. Althans, niets lichamelijks,” merkte Anne op. Er verschenen denkrimpels op haar voorhoofd. “Hm. Ze zou toch niet verdwenen zijn?”

“Verdwenen? Ach, nee. Dat kan niet. Hoe kom je daar nou bij?” zei Klinkmüller. Hij maakte een wegwerpgebaar.

“Anne, je werkt echt te hard,” viel zijn collega hem bij. “Al die lange diensten van de afgelopen tijd op de ambulance en in je vrije uren ook nog eens de zaken stroomlijnen in huize Landau, dat is toch bijna onmenselijk. Kom, deze lange, zware dag zit erop. We gaan naar huis, uitrusten. En dat is een bevel!” zei Tünnes.

“Ja, ik werk hard. Misschien iets te hard, ja. Maar dat de bruid is verdwenen, heeft daar niets mee te maken. Ik ga terug,” zei Anne stellig.

Tünnes en Klinkmüller schudden meewarig hun hoofd, tot ze doorhadden dat de trauma-arts het meende.

“O, je meent het echt,” zei Tünnes.

“Ja, natuurlijk meen ik het echt! Wat dacht je dan?” zei Anne. “Maar je weet toch helemaal niet of de bruid daar nog is?” sputterde Klinkmüller tegen.

“Ja, en daarom ga ik ook terug. Om het zeker te weten.”

“Bel dan op z’n minst de andere ziekenhuizen,” vond Tünnes. “Wij helpen je wel. Toch?” 

Klinkmüller knikte. Hoewel hij erg uitkeek naar een lange nacht in zijn heerlijke bed, kon hij zijn dierbare collega niet in haar eentje laten aanmodderen. Als dokter Anne Maas zich eenmaal iets in haar hoofd had gehaald, dan was ze daar niet zomaar van af te brengen. Dat wisten de twee ambulancebroeders maar al te goed, na jaren van nauwe samenwerking op de ambulance. Ze belden allemaal een paar ziekenhuizen van de lijst met telefoonnummers.

“En?” vroeg Anne.

“Ook niet,” antwoordde Tünnes.

“We moeten het nu echt opgeven, Anne,” vond Klinkmüller. Hij kon een gaap niet onderdrukken.

“Jullie hebben gelijk,” zei Anne tot hun beider verbazing. “Tijd om naar huis te gaan. Wat zeg ik? De hoogste tijd om naar huis te gaan.”

Anne zwaaide de ambulancebroeders uit en liep vervolgens naar haar eigen auto, die op de halflege parkeerplaats op haar stond te wachten. Ze stapte in, sloot het portier, draaide de sleutel om en reed de parkeerplaats af. Maar de trauma-arts zette geen koers naar haar huis of dat van de familie Landau. Nee, Anne was vastbesloten terug te gaan naar de villa waar het bruiloftsfeest had plaatsgevonden. Ze voelde gewoon dat de bruid daar nog ergens in de buurt moest zijn, ook al vonden de ambulancebroeders dat Anne aan het doordraaien was. De telefoontjes die ze met z’n drieën hadden gepleegd naar de ziekenhuizen in de omgeving hadden geen spoor van de bruid opgeleverd en dat had Annes vermoeden alleen maar gesterkt.

Ze stapte uit op de plek des onheils, waar het intussen behoorlijk stil was geworden. Een groot contrast met pakweg een uur geleden. Toen renden de gasten nog in blinde paniek door de puinhopen, in hun mooiste feestkleding die ze vanmorgen nietsvermoedend hadden aangetrokken voor de grote dag. De grote dag, die plotseling op een groot drama was uitgelopen. Dat was toch de nachtmerrie van elk bruidspaar in spe. Er stond nog één brandweerwagen en een politieauto. De vlammen waren intussen bedwongen. De brandweermannen waren druk bezig met de afrondende werkzaamheden, zoals het oprollen van de enorme brandslangen.

Anne liep in grote passen terug naar de feestzaal, alhoewel ‘feestzaal’ in deze context een nogal vreemde benaming was. De ruimte was één grote puinhoop. Ze keek rond en zag verspreid over de vloer kapot gelopen bloemstukken, gebroken serviesgoed en stukken puin die naar beneden waren gestort. De tafelkleden waren half of in hun geheel van de tafels afgetrokken en de lila gekleurde linten bungelden slordig langs de pilaren die nog wel overeind stonden, naar beneden. Op sommige linten waren zelfs bloedspetters terechtgekomen van een van de gewonde bruiloftsgasten. Het gaf de zaal een lugubere aanblik.

Anne keek rond en dacht terug aan de voorbije uren, waarin ze zich flink in het zweet had moeten werken, samen met de trauma-artsen, ambulancebroeders en –zusters van de andere ziekenhuizen. Net als het medisch personeel had de brandweer hard gewerkt die avond. Niet alleen met de brand die was uitgebroken, vermoedelijk omdat de vrachtwagen een elektriciteitsbron had geraakt, maar ook met het bevrijden van drie slachtoffers, onder wie de bruidegom en de chauffeur.

“Anne Maas. Goh, ik meende dat je al weg was.”

Anne keek opzij, in het bezwete gezicht van een brandweerman. Ze herkende hem als een van de mannen die hadden geholpen de bruidegom onder de pilaar vandaan te krijgen.

“Dat klopt. Dat was ik ook. Maar ik ben teruggekomen, omdat ik me zorgen maak over de bruid,” zei ze.

“Hoe bedoel je?” vroeg de brandweerman. Hij fronste zijn wenkbrauwen en keek de trauma-arts aan met een vragende blik.

“Ze is niet mee naar de Landau-kliniek gegaan, waar haar man naartoe is gebracht. En we hebben ook de andere ziekenhuizen gebeld. Ik heb het vermoeden dat ze hier nog ergens moet zijn.”

“Ach, er waren zoveel mensen op de bruiloft en zoveel gewonden. Ik denk dat de bruid naar een ziekenhuis is gebracht op het moment dat jij druk was met een van de andere slachtoffers en dat het daar niet goed geregistreerd is door alle commotie,” zei de brandweerman. Hij legde een bemoedigende hand op Annes schouder. “Hoe dan ook, wij moeten gaan. Bedankt, je hebt weer fantastisch werk verricht.”

“Jullie ook,” zei Anne. “O, en hoe is het trouwens met de vrachtwagenchauffeur? Is er al meer duidelijk over hem?”

“Wat ik heb gehoord is dat hij een hartinfarct heeft gekregen en daardoor de macht over het stuur is kwijtgeraakt. Hij gaat het waarschijnlijk niet halen,” zei de brandweerman en schudde zijn hoofd. “Wat een ellende…”

“Nou,” zei Anne. Ze stak haar hand in de lucht en keek de brandweerman na terwijl hij op zijn collega’s afliep.

De trauma-arts slalomde door de puinhopen richting de achterkant van de zaal. Ze liep de openstaande deuren door. Daar begon een niet al te groot bos, dat er nu, in het donker, wat onheilspellend uitzag. Honderd procent zeker wist Anne het niet, maar haar intuïtie en vooral haar eerdere ervaringen met patiënten die in shocktoestand verkeerden na een traumatische gebeurtenis, vertelden haar dat de bruid zich wel eens in dat bos zou kunnen schuilhouden. Annes intuïtie had haar tijdens haar jarenlange loopbaan als trauma-arts vaker de juiste richting opgestuurd, ook als andere mensen haar tegenspraken of zelfs voor gek verklaarden.

Nadat Anne haar koffer met medische benodigdheden en een zaklamp uit de achterbak van haar auto had gepakt, liep ze het smalle bospaadje in. De zanderige ondergrond knarste als ze haar schoenen erop neerzette. Verder was het er stil, op wat geluiden van vogels en andere dieren na. Ze liep stevig door. Wat was dat? Ze hoorde een hoog monotoon geluid, ergens bij haar in de buurt. Anne kreeg een tak in haar gezicht, die zich net buiten het felle schijnsel van de zaklamp bevond. Weer klonk dat hoge geluid. Anne draaide zich om en haar ogen werden naar iets wits getrokken. Ze richtte de zaklamp erop. Haar hart sloeg over. Het was de bruid! Ze had haar gevonden! Wat was Anne blij dat ze toch op haar gevoel had vertrouwd.

“Gelukkig, daar ben je!” zei de trauma-arts. Ze knielde neer naast de bruid die ineengedoken op de grond zat. De jonge vrouw zat half verstopt in een grote struik, met haar armen strak om haar opgetrokken knieën geklemd. Ze hield haar hoofd tussen haar knieën. Haar witte bruidsjurk was smerig geworden door de modder en aan de onderkant was de japon gescheurd, zag Anne nu haar ogen aan het donker gewend waren.

“Ben je gewond?” vroeg de trauma-arts. De bruid gaf geen antwoord. Het enige wat ze deed, was schommelende bewegingen maken met haar lichaam. Ze produceerde opnieuw die schrille, monotone zoem, die gedempt werd doordat ze haar hoofd tussen haar knieën hield.

“Niet bang zijn,” zei Anne. “Ik ga even je pols voelen.” 

Ze pakte een van de armen van de bruid vast en voelde haar pols. De bruid tilde heel langzaam haar hoofd op. Ze keek alleen maar glazig voor zich uit. Alsof ze dwars door Anne heen keek.

“Kun je me vertellen of er iets met je is? Heb je ergens pijn?” Anne stelde nog een aantal vragen, maar de bruid reageerde nergens op. Ze sprak geen woord, knikte geen ja en schudde geen nee. De vrouw was volledig in zichzelf gekeerd. Het was goed mogelijk dat de bruid in shock verkeerde, door alle vreselijke gebeurtenissen die zich op het feest vlak voor haar ogen hadden afgespeeld. Het was echter ook mogelijk dat er meer aan de hand was. Dat er bijvoorbeeld sprake was van hersenbeschadiging. Daarom grabbelde Anne haar mobieltje tevoorschijn en zorgde ze dat er zo snel mogelijk een ambulance kwam. Dan kon de bruid in het ziekenhuis verder onderzocht worden.

“Nog even volhouden. De ambulance komt er zo aan,” zei Anne om de vrouw gerust te stellen.



Anne tilde haar arm op en drukte haar wekker uit. Zuchtend kwam ze overeind. Haar lichaam voelde aan alsof het nog helemaal geen slaap had gehad. Door haar zoektocht naar de bruid was ze pas midden in de nacht thuisgekomen, rond een uur of drie als ze het zich goed herinnerde, en had ze niet meteen in slaap kunnen komen door alle adrenaline die nog door haar lijf gierde. Helaas was ze voor vandaag ingeroosterd voor een ochtenddienst en ze kon haar patiënten natuurlijk niet in de steek laten omdat ze te kort had geslapen. Bovendien moest ze vóór haar werk Eva-Maria Landau naar school brengen.

Gapend liep Anne de trap af. De douche had haar weliswaar iets wakkerder gemaakt, maar het was nog niet voldoende. Gelukkig had Anne nog een effectief middel tot haar beschikking: cafeïne. Ze rook de heerlijke geur van versgezette koffie al toen ze de gang inliep. Wat was ze toch blij met haar huishoudster.

“Goedemorgen, Mientje,” zei Anne. Ze schoof aan de keukentafel.

“Goedemorgen, Anne. Wat een korte nacht was dat weer,” zei Mientje. Ze keek Anne aan, met die bezorgde blik in haar ogen. Mientje vond dat Anne veel te hard werkte en stak die mening niet onder stoelen of banken.

“Dat kun je wel zeggen. Maar het was erg belangrijk,” verklaarde Anne.

“Hm-hm,” zei Mientje. Ze zette een bord en ontbijtspullen voor Anne neer en schonk een grote mok vol met koffie.

“Heerlijk, dank je,” zei Anne en zette de mok dankbaar aan haar lippen. Ze vertelde in het kort over de bruiloft en het lot van de bruid, die Anne in het bos had aangetroffen.

“Och, arm kind,” zei Mientje met een meelevende blik. “Wat erg. Zo’n dramatische bruiloft wens je zelfs je ergste vijand niet toe.”

“Inderdaad. Ik hoop dat onze psychotherapeut, Helmut Klein, wel contact met haar kan krijgen.”

“Dat hoop ik ook,” zei Mientje. De telefoon klonk vanuit de woonkamer. “O, ik ga wel even.” Mientje liep de keuken uit.

Anne schoof de laptop, die nog opengeklapt op de keukentafel stond, naar zich toe. Ze had haar e-mailcontacten al een tijdje laten verslonzen, door alle drukte van de afgelopen weken. Misschien had ze wel een bericht van Maxim, haar geliefde, die momenteel op een archeologische expeditie was in het Midden-Oosten. Het was alweer tien dagen geleden dat Anne hem voor het laatst gesproken had aan de telefoon en ze was benieuwd hoe het nu met hem ging. Anne drukte op een willekeurige toets. Het duurde even voordat het scherm oplichtte.

“Hé, wat doe jij nou?” zei Mientje toen ze de keuken weer binnenliep. “Nee, nee.” Met grote passen liep ze op Anne af, klapte de laptop dicht en nam de handzame computer onder haar arm mee.

Anne keek haar huishoudster verbaasd na. Sinds wanneer was Mientje zo met computers bezig? Met Annes computer, wel te verstaan? Mientje gaf geen toelichting en ging gewoon verder met de afwas, fluitend, alsof er niets was gebeurd.

“Eh… ga je me nog vertellen waarom ik per se niet op de laptop mag kijken? Ik bedoel, waarom ik niet op mijn eigen laptop mag kijken?” vroeg Anne. Ze propte snel de laatste hap van haar boterham naar binnen, want ze zag op de klok dat ze zich nog moest haasten om Eva-Maria op tijd naar school te brengen.

“O, niks, hoor,” zei Mientje opgewekt. 

Haar wangen kregen een lichtrode kleur, zag Anne vlak voordat haar huishoudster haar de rug toekeerde.

“Ik moet gaan,” zei Anne. Ze goot de laatste grote slok koffie haar keel in en liep vervolgens de keuken uit. In de gang schoot ze haar schoenen aan en gooide ze haar tas over haar schouder. 

Mientje hield ondertussen de voordeur voor Anne open. “Werk ze vandaag en tot vanavond.”

“Ja, tot vanavond. Ik haal je na mijn dienst op en dan eten we weer bij de familie Landau.”

“Prima.”

“Maar we zijn hier nog niet over uitgepraat, hoor,” zei Anne. Ze gooide het portier van haar auto dicht en reed richting het huis van de familie Landau. Ze ving via haar binnenspiegel nog net een glimp op van de stralende glimlach op het gezicht van Mientje. Wat hield haar huishoudster toch voor haar verborgen? Laatst ook al, met dat geheimzinnige telefoontje waar haar huishoudster die vreemde verklaring voor had gegeven. Anne had geen idee. En dat het zo vroeg in de morgen was, hielp ook niet mee om helder te kunnen nadenken.

“Hallo,” zei Anne, toen ze de drempel van huize Landau over stapte.

“Hoi,” zei Irene. Ze liep Anne tegemoet, in tegenstelling tot de afgelopen dagen, waarop Anne Irene steeds liggend, hangend of halfzittend op de bank had aangetroffen. Irene oogde vermoeid, maar wel een stuk gezonder.

“Goh, Irene. Wat fijn om je weer rechtop te zien staan.”

“Nou, dat voelt ook heel fijn, kan ik je vertellen,” zei Irene. “Maar ik moet er nog niet aan denken om de deur uit te gaan en lang te moeten staan of lopen,” voegde ze er kreunend aan toe.

“Dat begrijp ik. Daar heb je mij ook voor,” zei Anne.

Eva-Maria denderde met lawaai de trap af.

“Hoi, Anne,” zei het meisje opgewekt.

“Hoi, Eva-Maria. Ben je klaar om naar school te gaan?”

Eva-Maria knikte. Ze trok haar jas aan en deed haar rugtas om. “Tot straks, mama.”

“Tot straks, liefje. Goed je best doen op school, hè?” Irene aaide even over haar bol.

“Mientje en ik komen na mijn dienst weer hierheen,” zei Anne over haar schouder.

“Wat fijn, Anne. Ik weet echt niet wat ik zonder jullie zou moeten. Als ik het van Felix moest hebben…”

“Daar hoef je niet over na te denken. Rustig aan doen, hoor.”

Anne zwaaide naar haar vriendin, die met een licht vertrokken gezicht tegen de deurpost leunde. Anne hielp Eva-Maria met instappen, gooide de schooltas op de achterbank en stapte toen in aan de bestuurderskant.

“Heb je zin om vandaag naar school te gaan?” vroeg Anne. Ondertussen hield ze haar blik strak op de weg gericht. Het verkeer was vroeg op de ochtend altijd behoorlijk druk.

“Ja, heel veel zin!” zei Eva-Maria met een stralend gezicht. “We gaan vanmiddag zwemmen met de klas.”

“Zwemmen? O, wat leuk,” zei Anne.

“Ja, zwemmen vind ik de allerleukste sport.”

Na een minuut of tien zette Anne de motor af voor het schoolplein. Ze waren precies op tijd.

“Ga maar gauw naar binnen, voordat je te laat bent,” zei Anne. “Tot straks!”

“Doei!” Anne zwaaide en Eva-Maria rende de school in.



Anne keek op haar horloge. Voor de zoveelste keer die dag. Wat ging de tijd toch vreselijk traag voorbij. Ze had zelfs moeite moeten doen om haar ogen open te houden, zo weinig was er te doen geweest. Er waren slechts twee meldingen binnengekomen, waarvan er een ook nog eens loos alarm bleek te zijn. Nog twee uur en dan zat haar ambulancedienst er weer op. Anne besloot even bij receptioniste Margit Boller langs te lopen om uit te zoeken hoe het met de bruid ging. 

“Hoi, Margit,” zei Anne. 

De receptioniste was driftig aan het typen. Verschrikt keek ze op. “O, dag, Anne. Hoe gaat het? Moe zeker?”

Anne knikte. “Moe, maar wel voldaan.”

“We zijn allemaal hartstikke trots op je, wist je dat al? Je doorzettingsvermogen is… Ik heb er geen woorden voor.”

Anne lachte. Het compliment maakte haar verlegen. “Dank je, Margit. Ik was even benieuwd hoe het nu met de bruid gaat.” Anne wist dat Margit Boller doorgaans goed op de hoogte was van alles wat zich binnen de muren van de Landau-kliniek afspeelde.

“Och, die arme bruid,” zei Margit. 

Het viel Anne op dat het lot van de bruid veel mensen aan wie ze het verhaal vertelde, raakte. Waarschijnlijk omdat die mensen, voornamelijk vrouwen, zich goed konden indenken hoe vreselijk belangrijk een bruiloft was in het leven van een vrouw. “De bruid, Sara Zelner heet ze, praat weer. Ze is vanochtend bij Helmut Klein geweest. Gelukkig kon hij meteen wat extra uren behandelingstijd voor haar inruimen, omdat er onverwacht een gat was gevallen in zijn rooster.”

“Ah, dat is mooi,” zei Anne. “Over roosters gesproken: weet je al meer over mijn diensten voor komend weekeinde?”

Margit slikte. “Eh… nee.”

“Nog steeds niet?” vroeg Anne verbaasd.

“Nee, helaas niet. Het spijt me, Anne. Dat nieuwe administratieve systeem, het is eh…” stamelde ze, “allemaal wat eh… ingewikkelder dan we hadden verwacht.”

Anne schudde haar hoofd. “Nou, mooi is dat. Het moet niet gekker worden, met al die nieuwe systemen in de kliniek die niet naar behoren werken.” Meer tijd om haar mening toe te lichten of om in discussie te gaan, had Anne niet. Net op dat moment kwam er een melding binnen voor de ambulance.

“Er is iets ergs gebeurd in het zwembad! Jullie moeten er meteen naartoe!” zei Margit. 

Dat hoefde de receptioniste Anne geen tweede keer te vertellen. Luttele ogenblikken later scheurde de ambulance met Tünnes, Klinkmüller en Anne naar het zwembad. Het bad bevond zich aan de rand van het centrum. De ambulance scheurde over de parkeerplaats, die voor minder dan de helft gevuld was, en stond met een ruk stil, recht voor de ingang. Anne, Tünnes en Klinkmüller sprongen vlak achter elkaar de wagen uit en renden met de benodigde medische spullen zo snel mogelijk de automatische schuifdeuren door.

Een jonge badjuffrouw wachtte hen al op.

“De kinderen! Het is… Kom snel!” riep ze. De jongedame met het bleke, paniekerige gezicht wees Anne en de twee broeders de weg door zelf voorop te gaan. In een kleedkamer trof het ambulancepersoneel een groot aantal kinderen aan. Een deel van hen was in paniek of voelde zich onwel. 

“Ja, ik heb ze maar bij het zwembad weggehaald, want die lucht leek me niet gezond voor ze. In deze toestand,” vertelde de badjuffrouw. Ze keek er angstig bij, in de hoop dat ze wel de goede beslissing had genomen.

“Dat is heel goed van je,” zei Anne tegen de jonge vrouw.

De trauma-arts nam de situatie snel in zich op. Ze zag kinderen in hun ogen wrijven en hoorde ze klagen over hoofdpijn. Sommige kinderen hoestten behoorlijk en hadden moeite met ademhalen. Eén jongetje begon net op dat moment over te geven. 

Anne telde de verschijnselen en de omgeving bij elkaar op. “Mannen, volgens mij is het een chloorvergiftiging!” zei ze over haar schouder tegen Tünnes en Klinkmüller. Zo wisten ook de ambulancebroeders wat hen te doen stond.

“Oké,” zei Klinkmüller. “Alle kinderen die dat kunnen, mogen achter de badjuffrouw aanlopen. We gaan naar buiten, naar de frisse lucht.” De badjuffrouw leidde een bups kinderen de kleedkamer uit.

“Tünnes, kijk of er nog mensen bij het bad zijn. Zorg dat iedereen daar weg wordt gehaald! Voordat er nog meer slachtoffers vallen,” zei Anne. De ambulancebroeder knikte en rende meteen weg.

Anne was blij met wat de badjuffrouw en de broeders deden. Het was van het grootste belang dat de slachtoffers zo snel mogelijk geëvacueerd werden naar frisse lucht. Chloordamp tastte de luchtwegen aan en verschijnselen van chloorvergiftiging speelden al op binnen enkele minuten na inhalatie. De kleedkamer was weliswaar een veel betere plek dan het zwembad zelf, maar nog niet ideaal.

Anne ontfermde zich meteen over het kind dat de ernstigste ademhalingsproblemen leek te hebben. Op het moment dat ze bij het meisje met het roze badpakje neerhurkte, zag de trauma-arts het pas: het was Eva-Maria Landau! Nu herinnerde Anne zich weer dat de dochter van Felix en Irene vanochtend in de auto had verteld dat ze met haar klas ging zwemmen. Alleen had Anne die link niet gelegd op het moment dat Margit haar de melding had doorgespeeld.

“Eva!” zei Anne. “Eva, hoor je me?” Het meisje reageerde niet. Anne zette Eva-Maria in een goede positie en diende haar met een masker zuurstof toe. Het meisje leek daar in eerste instantie niet op te reageren.

“Kom op, Eva,” zei Anne, vooral om zichzelf aan te moedigen.

Na wat penibele seconden, deed de zuurstof zijn werk. Eva-Maria knipperde met haar ogen, die rood doorlopen waren, en leek Anne te registreren. Praten deed ze nog niet.

“Goed zo, Eva. Bij me blijven, hè?” zei Anne tegen Eva-Maria. Ze keek naar het bedwelmde meisje dat voor haar zat en probeerde niet te veel aan Irene en Felix te denken. Anne tilde Eva-Maria op en nam haar mee de kleedkamer uit. “Ze moet nu naar de kliniek!” zei Anne tegen Tünnes. Hij schoot meteen te hulp en droeg het meisje naar de ambulance, die voor de ingang geparkeerd stond.

“En de andere kinderen?” vroeg Klinkmüller.

“Alleen de kinderen met ernstige ademhalingsproblemen en brandende ogen moeten mee naar het ziekenhuis,” zei Anne.

“Oké, dan nemen we hem ook mee,” zei de ambulancebroeder. Hij tilde het jongetje op dat eerder had overgegeven.

Anne draaide zich om naar de badjuffrouw. “Wil jij bij de kinderen blijven en zorgen dat de ouders hen komen ophalen?”

“Ja. Ja, natuurlijk,” zei ze. “Gaan jullie alsjeblieft gauw naar het ziekenhuis.”

“Bedankt. Je hebt goed gehandeld, heel goed,” zei Anne. 

De jonge vrouw glimlachte voorzichtig. 

Anne rende door de schuifdeuren naar buiten en sprong achter in de ambulance. Tünnes zat al klaar achter het stuur en trapte het gaspedaal ver in, op het moment dat Anne de achterdeuren dicht zwaaide en riep dat ze konden vertrekken.


“Anne! Wat is er met Eva-Maria gebeurd?!” vroeg Felix. 

De ambulance was net met luide sirenes en zwaailichten bij de Landau-kliniek aangekomen.

“Chloorvergiftiging. Houd haar situatie de komende uren goed in de gaten. Let op vocht in haar longen,” zei Anne tegen de zuster die het meisje van haar overnam. “En dit jongetje heeft ademhalingsproblemen. En hij heeft overgegeven.”

“Begrepen,” zei de zuster. Ze haastte zich met de twee kinderen het ziekenhuis in.

Nu zag Anne pas hoe slecht Felix Landau eruit zag. Zijn haren zaten warrig rond zijn hoofd, zijn gezicht was wit weggetrokken en de kringen onder zijn ogen waren bijna donkerpaars van kleur.

“Het komt toch wel goed met haar?” vroeg Felix.

“De zuurstof heeft zijn werk goed gedaan en Eva-Maria is nu in uitstekende handen,” zei Anne. “Echt,” voegde ze eraan toe, in een poging Felix’ paniek weg te nemen.

“Wat is er precies gebeurd?”

“Dat zal ik je vertellen, maar ik ruim ondertussen wel de ambulance op, als je het goed vindt. Voor als er zo nog een nieuwe melding binnenkomt,” zei Anne. 

Felix gebaarde dat de trauma-arts vooral haar gang moest gaan. 

“Eva-Maria vertelde me vanmorgen op weg naar school dat ze met haar klas zou gaan zwemmen. Toen Margit Boller me de melding doorgaf dat er een noodgeval was in het zwembad, had ik de link niet meteen gelegd.” Anne vertelde dat het chloorniveau in het zwembad vermoedelijk veel te hoog was opgelopen, waardoor de kinderen chloordamp hadden ingeademd en symptomen van vergiftiging vertoonden. “Eva-Maria is er helaas het slechtst aan toe van allemaal.”

“Ik… ik moet naar haar toe,” zei Felix verdwaasd. Hij stond al in de startblokken om naar zijn dochter toe te gaan.

“Wacht maar heel even, Felix,” zei Anne. “Laat de arts haar eerst goed nakijken.”

Felix knikte. “Je hebt gelijk, Anne.”

Het bleef even stil. Er klonk alleen het ritselende geluid van papier en plastic, dat Anne produceerde tijdens het opruimen van de ambulance.

“Ik ben zo’n ongelooflijke idioot geweest!” doorbrak Felix de stilte.

Anne gooide de laatste rommel weg, stapte de ambulance uit en legde een hand op Felix’ schouder. Hij slaakte een diepe zucht. “Dat moet je niet zeggen, Felix. Je kunt er niets aan doen dat het zo druk is in de kliniek.”

“Nee, maar dat neemt niet weg dat ik mijn vrouw en mijn dochter verwaarloosd heb,” zei Felix. Op zijn voorhoofd verscheen een diepe frons.

“Ja, maar…”

“Nee, Anne, je hoeft geen excuses voor me te bedenken. Dat heb ik zelf al te lang gedaan en dat verdien ik niet,” zei Felix. “Hoe heb ik zo stom kunnen zijn om de kliniek voor alles te laten gaan?”

“Het is jouw kliniek! Het is je leven. Dat begrijpt iedereen, ook je gezin,” zei Anne.

Felix schudde zijn hoofd. “Het wordt tijd dat ik…”

“Eh… mijn excuses dat ik u onderbreek, maar kunt u me vertellen waar ik de heer Felix Landau kan vinden?” vroeg een man in een stijlvol pak die binnen kwam lopen. Hij las de naam op vanaf zijn smartphone. Achter hem stond een andere man met een gereedschapskist in zijn hand. “Ik geloof dat we een beetje verdwaald zijn.”

“Nee, hoor. U heeft hem gevonden. Ik ben Felix Landau,” antwoordde Felix. Aan zijn gezicht was nog steeds duidelijk af te lezen dat hij kwaad was. Op zichzelf.

“Ah, dat is hartstikke mooi,” zei de man. “Wij komen voor de CT-scan.”

“Dat zou verdorie ook eens een keer tijd worden,” bromde Felix. Alleen Anne hoorde hem.

“Sorry, wat zei u?” vroeg de man.

“Niets. Komt u maar mee,” zei Felix. Hij liep naar de achteringang van de Landau-kliniek en de twee mannen volgden hem op de voet.

“Felix, zal ik Irene bellen om haar in te lichten over Eva-Maria?”

Beslist schudde Felix zijn hoofd. “Nee, dat doe ik zelf. Zodra ik deze heren bij de scan heb gebracht.”



“Michael? Michael? Kun je me horen?” zei Sara. Ze zat op een krukje naast het bed van haar echtgenoot. De tranen stroomden onophoudelijk over haar wangen naar beneden en landden op het smetteloos witte laken waaronder Michael lag. Ze was nog steeds verdoofd door alles wat er was gebeurd op haar bruiloft. Maar dankzij de lange sessie met psychotherapeut Helmut Klein waren de ergste shockverschijnselen voorbij en was Sara weer in staat op mensen en haar omgeving te reageren. Toch kon ze nog steeds niet bevatten dat haar bruiloft, haar grote dag, was uitgemond in zo’n afschuwelijk drama. Ze kon zich het ogenblik waarop de vrachtwagen zich in het gebouw geboord had, niet meer voor de geest halen. Het eerste wat Sara in haar herinnering voor zich zag, was zij in die prachtige prinsessenjurk, op haar hurken naast haar echtgenoot. Hoe het was gebeurd, had Sara niet gezien. Die zware pilaar die was omgevallen, bedekte een deel van Michaels lichaam. Om haar heen hoorde ze alleen maar gegil, gehuil en geschreeuw van de gasten die in paniek waren. Ze wist nog dat de ambulancemedewerkers Michael hadden meegenomen, maar alles wat er daarna was gebeurd, was een groot zwart gat in haar gedachten.

Sara legde haar hoofd op het laken en keek van opzij naar Michael. Als ze hem zo bekeek, leek het net alsof hij gewoon rustig lag te slapen. Alle draden en apparaten rond zijn bed vertelden helaas een ander verhaal. Michael was na aankomst in de Landau-kliniek direct geopereerd en werd sindsdien in een kunstmatig coma gehouden, hadden de artsen haar verteld. Zo kreeg zijn lichaam de tijd om te herstellen. Op het moment dat Michael zou ontwaken uit zijn coma, moest blijken of hij nog gevoel had in zijn benen. 

Sara slikte. Het kon toch gewoon niet waar zijn dat haar man in coma lag, in plaats van naast haar in een vliegtuigstoel op weg naar het prachtige en zonovergoten Bali? En dat het nog onduidelijk was of hij ooit weer zou kunnen lopen? Sara en Michael zouden op dit moment van elkaar en hun pasgehuwde status moeten genieten, in plaats van in een ziekenhuis te moeten strijden om überhaupt een begin aan dat huwelijk te mogen maken. 

“Michael, ik kan niet zonder je. En ik wil niet zonder je,” snikte Sara. Ze veegde haar loopneus af met de mouw van haar trui. “Weet je wat mijn grootste wens is? Samen met jou genieten van ons huwelijk. Dat wil ik liever dan alles op de wereld.” Haar gedachten schoten terug naar de weken die achter hen lagen. Weken waarin Sara elke minuut van de dag bezig was geweest met de bruiloft: van de servetten en het bestek tot aan de jurk en de gastenlijst. Dingen die op dat moment van het allergrootste belang leken te zijn, maar nu in één klap totaal onbelangrijk waren geworden. Sara kon zichzelf wel voor haar kop slaan dat ze zo was verdronken in een zee van details. Al die tijd had Michael gelijk gehad: het ging niet om de bruiloft, maar om hun liefde voor elkaar.

Daar bovenop maakte Sara zich ernstige zorgen over haar vader, die net als Michael gewond was geraakt op het bruiloftsfeest. Hij lag op dit moment in een ander ziekenhuis in de nabije omgeving te herstellen van zijn hoofdwond, een gebroken arm en luchtwegproblemen, zo had Sara’s moeder in een onsamenhangende brij woorden verteld door de telefoon.

“Michael? Ik ga even naar mijn vader, maar maak je geen zorgen, ik kom zo weer terug. Echt,” zei Sara. Met haar vingers aaide ze even over zijn gezicht. Tegen beter weten in hoopte Sara dat Michael net als anders zou zeggen dat ze moest ophouden, omdat ‘het zo kietelde’. Ze drukte een kus op zijn voorhoofd en verliet de kamer.



Irene en Felix Landau zaten samen aan het bed van hun dochter. Irene had nog steeds hevige rugpijn, maar ze was voldoende vooruit gegaan om de deur uit te kunnen. Op het moment dat Felix haar belde en vertelde dat hun dochter de kliniek was binnengebracht door Anne Maas, had haar lichaam een plotselinge energiestoot gekregen. Met de sterke pijnstillers die ze had geslikt, was de rugpijn nu wel te harden. Felix en Irene hielden elkaars hand vast en keken allebei onophoudelijk naar Eva-Maria, die haast verdween in dat grote ziekenhuisbed. Voorzichtig opende hun dochter haar ogen.

“Eva?” zei Felix. Hij schoot overeind en veegde de haartjes uit haar gezicht. 

“Liefje!” zei Irene. “O, Eva! Je hebt ons zo laten schrikken.”

Eva-Maria slikte moeizaam en wilde iets zeggen, maar het kostte haar te veel moeite.

“Stil maar, meisje. Je hoeft niets te zeggen,” zei Felix. Hij aaide over haar warme voorhoofd. “Papa en mama zijn bij je.” Eva-Maria sloot opnieuw haar ogen. Het kind was uitgeput.

Felix stond op en verliet de zaal waar nog een aantal kinderen lag bij te komen. Hij won informatie in over de situatie van zijn dochter.

“En?” vroeg Irene toen haar man de zaal weer opliep. Ze zat vermoeid op de klapstoel naast het bed en hield ondertussen de hand van haar slapende dochter vast.

“Haar longen zagen er goed uit,” zei Felix tegen zijn vrouw. Hij glimlachte opgelucht. “Ze moet nog één nacht in de kliniek blijven ter observatie, maar morgenochtend mag ze mee naar huis. Ze moet de komende tijd wel een paar keer terugkomen voor een check, maar zoals het er nu naar uitziet, houdt Eva er niets blijvends aan over.”

“Wat een geweldig nieuws,” zei Irene. Een traan ontsnapte uit haar ooghoek. Ze was zo blij om te horen dat het helemaal goed zou komen met hun dochter!

Felix veegde de traan van Irenes wang en keek zijn vrouw diep in haar ogen. “Irene, het spijt me zo verschrikkelijk van de afgelopen dagen,” zei hij oprecht.

“Het geeft niet. De kliniek had je nodig,” zei Irene begripvol.

“Het geeft wel! Ja, de kliniek had me nodig en dan vooral dat nieuwe apparaat, dat nu hopelijk eindelijk goed gemaakt wordt,” zei Felix. “Maar jij had me nog veel harder nodig. En Eva-Maria ook. Ik heb je aan je lot overgelaten toen je op je allerberoerdst was.”

“Anne heeft me goed verzorgd,” zei Irene.

“O, Anne heeft je uitstekend verzorgd. En daar ben ik haar ontzettend dankbaar voor,” zei Felix. “Maar waar het om gaat, is dat ik je man ben en dat het mijn taak is om voor je te zorgen. Voor jou en Eva-Maria. Het spijt me echt, Irene.”

“Het is al goed. Ik vergeef het je.” Irene glimlachte naar haar man.

“Weet je wat?” zei Felix. 

Irene keek hem verwachtingsvol aan. 

“Ik breng jou en Eva-Maria naar huis en daar blijf ik.”

“Morgen, bedoel je?”

“Morgen, overmorgen en de dagen daarna. Martin heeft mijn voicemail ingesproken. Zijn vliegtuig landt,” Felix keek op zijn horloge, “nou, nu ongeveer op de luchthaven. Hij kan de leiding van de kliniek een paar dagen van me overnemen.” 

Irene kon haar oren niet geloven. Ze kon het zich niet eens meer herinneren, de laatste keer dat haar man een aantal dagen vrij had genomen om bij haar en hun dochter te zijn. “Meen je dat? Wat heerlijk.” Meer tranen ontglipten uit haar ooghoeken. Tranen van blijdschap. Het waren er te veel voor Felix om weg te vegen.

“Het enige pluspunt van deze vreselijke situatie is, dat het mijn ogen heeft geopend voor wat werkelijk belangrijk is,” zei Felix. “En dat zijn jullie. Jij en Eva-Maria zijn het allerbelangrijkst in mijn leven.”

Irene was te ontroerd om te antwoorden. Haar gezicht begon te stralen en ze glimlachte naar haar man. Felix boog zijn gezicht naar voren en kuste Irene op haar lippen. Ze sloten beide hun ogen en vergaten voor een heel kort ogenblik hun zorgen en problemen.

“Bah,” klonk ineens een meisjesstem vanuit het bed.

Felix en Irene trokken hun lippen terug en keken opzij. Eva-Maria trok hetzelfde vieze gezicht dat ze thuis ook trok als haar vader en moeder elkaar in haar bijzijn een zoen gaven, bij aankomst of vertrek.

“Nou, gelukkig ben je er weer om ons van het zoenen af te houden,” grapte Felix. Hij liep om het bed heen en gaf zijn jongste dochter een zoen op haar wang. Irene deed hetzelfde vanaf de andere zijde van het bed. Ze lachten alle drie.



“Hier, mam,” zei Sara. Ze stond in de kamer van het ziekenhuis waar haar vader in een groot bed lag. De hoofdwond en het gips om zijn arm gaven hem een gehavende aanblik. Ze reikte haar moeder een plastic bekertje met zwarte koffie aan.

“Dank je, lieverd,” zei haar moeder en ze pakte het bekertje dankbaar van haar dochter aan. 

“Dat zou ik ook wel lusten,” sprak haar vader moeizaam.

“Nog even geduld,” zei Sara. Ze ging op een krukje naast zijn bed zitten. Ze slikte. “Pap, ik vind het zo erg.”

“Sara, maak je geen zorgen. Je vader is een ouwe taaie,” grapte hij en produceerde een vreemd, hijgend lachje. Zijn ademhaling was snel en onregelmatig.

“Het spijt me zo! Ik had nooit moeten trouwen,” snikte Sara. De tranen stroomden over haar wangen.

“Ach, natuurlijk wel! Hoe kun je dat nou zeggen?” viel haar moeder haar bij. Ze sloeg een arm rond Sara’s schouder. “We zijn juist heel blij dat je met Michael bent getrouwd.”

“Hij is een goeie vent, Sara,” voegde haar vader toe. 

Met z’n drieën zaten ze een tijdje zwijgend bij elkaar. Even later voegde ook Dieter, Sara’s jongere broer, zich bij het gezelschap. De kortademigheid van hun vader nam steeds heftigere vormen aan.

“Het doet wel pijn,” zei haar vader. Hij had zijn hand op zijn borst gelegd en zijn gezicht vertrok. Sara begon zich steeds meer zorgen te maken. Haar vader was geen man die klaagde over pijntjes of kwaaltjes. Dat kon in haar ogen alleen maar betekenen dat deze pijn heel erg moest zijn.

“Ik haal een dokter. Ik vertrouw het niet,” zei Dieter beslist. Hij stond op en liep met grote passen de kamer uit.

“Houd vol, pap,” zei Sara. Ze pakte zijn hand vast en kneep erin. Ze keek hem recht aan. “Houd vol, hoor.”

“Waar doet het pijn, meneer Mankink?” vroeg de verpleegkundige, die even later binnenliep.

“Op mijn borst,” zei Sara’s vader. “Het voelt alsof er een zware olifant op staat te drukken.” Hij hapte naar adem. “En hier nu ook een beetje.” Hij wees naar zijn linkerarm.

De verpleegkundige knikte. “We gaan een ECG maken. Ik kom zo terug met de cardioloog.” Ze haastte zich de kamer uit.

In de minuten die volgden, ging het van kwaad tot erger met Sara’s vader. Zijn ademhaling klonk nog onregelmatiger en de benauwdheid nam zichtbaar toe. Hij hield zijn hand op zijn borst en kreunde.

“Pa? Niet doen, hoor je me? Kom op!” zei Dieter.

“Houd vol, papa, alsjeblieft,” zei Sara. 

Hun moeder hield zijn hand vast en had haar andere hand voor haar mond geslagen. Ze kon geen woord uitbrengen. 

En toen klonk die piep, die vreselijke, monotone piep, die Sara kende van de ziekenhuisseries die ze keek op tv. Haar vaders hart had het begeven. Voor een ECG was het te laat. En ook het reanimatieteam van het ziekenhuis, dat snel daarna binnenkwam met de crashkar, kon niets meer voor hem doen.

Het leek alsof de grond onder Sara’s voeten werd weggevaagd en ze een vrije val naar beneden maakte. Het ene moment maakte hij nog grapjes en het volgende moment was hij er niet meer. Haar vader! Overleden door háár bruiloft! Sara kon het niet geloven. Dat soort dingen gebeurde toch alleen in hele slechte dramafilms? Het voelde alsof Sara vastzat in een vreselijke nachtmerrie, waar ze maar niet uit kon komen.



De volgende ochtend was aangebroken. Sara liep al een poosje door de kamer in de Landau-kliniek te ijsberen. Af en toe keek ze vluchtig over haar schouder naar haar man. De artsen vonden Michaels situatie stabiel genoeg om hem uit zijn kunstmatige coma te laten ontwaken. Elke keer dat Sara naar hem keek, hoopte ze vurig dat hij zijn ogen zou openen en zou zeggen dat hij van haar hield. Elke keer dat ze keek, lag Michael er echter nog hetzelfde bij als alle uren daarvoor, met zijn ogen dicht.

Sara liep naar het grote raam in de kamer en keek naar buiten, met haar rug richting Michaels bed. De tuin rondom het ziekenhuis, waar ze op uitkeek, was prachtig groen en enkele bomen en struiken stonden in bloei. Helaas was ze door al haar zorgen niet in staat van dat uitzicht te genieten. Dat haar vader gisteren was overleden aan een hartstilstand, deed haar onbeschrijflijk veel pijn. Voor Sara’s gevoel was het zomaar vanuit het niets gebeurd. Zijn verwondingen leken op het eerste oog juist mee te vallen.

De voorbije nacht was Sara samen met haar moeder en broertje naast het bed van haar vader blijven zitten. Het was vreemd. Haar vader was een beer van een vent en in Sara’s ogen had hij altijd zo sterk en onverwoestbaar geleken. Eerst hadden ze slechts wezenloos voor zich uit zitten staren. Alsof ze maar niet konden bevatten dat hij hen vanaf dat moment nooit meer aan het lachen zou maken met een van zijn vermakelijke anekdotes over vroeger. En dat hij nooit meer vanuit zijn luie stoel naar de voetballers op het televisiescherm zou schreeuwen dat ze zich ‘eens een beetje meer in het zweet moesten werken voor al dat geld’. Toen het akelige nieuws enigszins begon in te dalen, hadden ze elkaars hand vastgehouden en aan een stuk door zitten snikken. Ook haar broertje Dieter, die Sara voor zover ze zich kon herinneren nog nooit een traan had zien laten. 

Sara voelde zich schuldig. Nog steeds. Ook al hadden de doktoren haar verzekerd dat het hart van haar vader al in slechte conditie was geweest. Door het puin dat hij op zijn hoofd had gekregen, was hij even buiten westen geraakt. Juist op dat moment hadden de vlammen steeds verder om zich heen gegrepen. De artsen vermoedden dat hij door de pijn van zijn verwondingen snel geademd had, waardoor hij veel rook had binnengekregen. Zijn toch al zwakke hart had de extra stress van zijn verwondingen en beschadigde longen niet meer aangekund. Het was een schrale troost dat geen van de andere genodigden iets ernstigs aan het drama had overgehouden. De vrachtwagenchauffeur was verder de enige die het niet had overleefd.

“Sa-ra?” klonk een bibberende stem.

Sara draaide zich met een ruk om naar het bed en zag waar ze de afgelopen uren, minuten en seconden zo naar had uitgekeken: Michaels ogen. Ze waren open!

“Michael!” riep Sara uit. Ze sloeg haar handen voor haar mond en begon spontaan te huilen. Gebeurde dit echt of droomde ze? Dat laatste was niet geheel ondenkbaar, want Sara had sinds de bruiloft geen oog meer dichtgedaan. En in de weken daarvoor eigenlijk ook al niet.

“Sara,” zei Michael. Zijn stem klonk zacht en breekbaar.

Het duurde even voordat Sara in staat was om te bewegen. Toen ze zichzelf had hervonden, liep ze op hem af en stortte ze zich tegen hem aan. Wel voorzichtig, natuurlijk.

“O, Michael! Ik heb me zo’n zorgen gemaakt!” snikte Sara met haar gezicht op zijn borst. Michael legde zijn hand op haar hoofd. Toen wist Sara zeker dat ze het niet droomde, maar dat het echt was.

“Ik haal de arts even. Of de zuster,” zei Sara. Ze hief haar gezicht op. 

Michael kneep in haar hand en keek haar recht aan. 

“Ik kom zo terug, hoor. Wat dacht je? Dat ik je nu achterlaat? Nee, dat nooit meer,” zei Sara. Ze snelde de kamer uit, op zoek naar medisch personeel. 

Zuster Edith Wolters en algemeen arts Jörg Siebert stonden even later naast zijn bed en checkten allerlei lichaamswaarden waar Sara geen verstand van had. Het spannendst was natuurlijk zijn onderlichaam: had hij nog gevoel in zijn benen nadat die zware pilaar zijn bloedvaten had afgekneld?

“Voel je dit, Michael?” vroeg de arts. Hij raakte Michaels rechterbeen aan met een van een ding dat voor Sara nog het meest weg had van een verfrollertje.

“Ja,” antwoordde Michael. “Het kietelt een beetje.”

Sara was uitzinnig van vreugde toen Michael hetzelfde zei over zijn linkerbeen. Normaal gesproken kon ze zich er wel aan ergeren als Michael vond dat het kietelde terwijl zij hem liefdevol streelde, maar op dit moment waren het de beste woorden die hij kon uitspreken. “Betekent dat…” vroeg Sara aan de dokter. Ze stopte midden in haar zin.

“Het zal een flink aantal maanden duren voordat je volledig gerevalideerd bent. Ik zal er geen doekjes om winden: het wordt hard werken. Maar het ziet er goed voor je uit,” was de conclusie van de arts. Hij knikte bemoedigend naar Michael en Sara.

Toen het kersverse echtpaar de ziekenzaal weer helemaal voor zich alleen had, durfde Sara pas echt te geloven dat het geluk weer een beetje aan haar zijde was. De tranen stroomden over haar gezicht en in haar hals, maar dit keer waren het tranen van geluk en niet van verdriet.

“Michael, ik ben zo blij dat je er weer bent,” zei Sara. Ze pakte zijn hand vast en kneep er zachtjes in.

Michael glimlachte voorzichtig. “Ik hou van je, Sara,” zei hij. Het kostte hem moeite om te praten.

“Ik ook van jou, Michael. Heel veel. De gedachte dat dit het was… Dat dit ons huwelijk was…” Sara schudde haar hoofd en slikte. “Dat vond ik een vreselijke gedachte.”

“Zijn we getrouwd?” vroeg Michael. Hij trok een moeilijk gezicht.

Sara keek hem met grote ogen aan. “Ja, weet je dat dan niet meer?”

Michael begon te lachen. “Natuurlijk wel,” zei hij.

“Wat ben je weer een grappenmaker,” reageerde Sara lachend. Haar gezicht zakte terug in een ernstige plooi. “Ik wilde zeggen dat het me spijt dat ik me zo achterlijk druk heb gemaakt over alle details van de bruiloft. Je moet wel gek van me zijn geworden.”

“Een beetje.”

“Nu weet ik dat het daar helemaal niet om gaat,” zei Sara. “Het gaat om ons. Om ons huwelijk en alle jaren die nog voor ons liggen.”

Michael glimlachte naar haar. “Je bent vergeven. En ik ben blij dat we er hetzelfde over denken.”

Sara deed haar schoenen uit en klom op het ziekenhuisbed. Ze wilde nog maar één ding en dat was heel dicht bij Michael zijn. Ze kon het nog niet aan om hem te vertellen dat haar vader was overleden en ze dacht dat het beter was om Michael niet meteen met zulk zwaar nieuws op te zadelen. Daarom hield ze haar mond en krulde ze haar benen om zijn lichaam. Ze legde haar hoofd op zijn borst en voelde zijn hartslag. Het was niet de manier waarop ze zich het begin van hun wittebroodsweken had voorgesteld, in de verste verte niet, maar dat ze nu samen waren en dat ze nog een heel leven voor zich hadden, was het enige wat op dat moment telde.



 

“Anne? Waar ga je heen?” vroeg Mientje verbaasd toen ze de keuken binnenliep.

“Wat denk je? Naar de Landau-kliniek, natuurlijk,” antwoordde Anne.

“Ben je dan niet vrij?”

“Geen idee. Ik weet niet hoe laat ik vandaag dienst heb. Ik weet niet of ik vandaag überhaupt dienst heb. Ik heb er schoon genoeg van: ik wil nu duidelijkheid over mijn rooster,” zei Anne beslist. Haar wenkbrauwen hingen laag boven haar ogen. Dit was geen prettige manier om een nieuwe ochtend te starten. Anne klokte de laatste slok koffie achterover en zette de mok met een klap op de keukentafel.

“Je hoeft niet…” zei Mientje, maar Anne hoorde haar al niet meer, omdat ze de gang al was ingelopen.

“Anne!” riep Mientje, maar het was al te laat. De huishoudster kon alleen maar kijken hoe de trauma-arts het portier van haar auto dichtdeed en de straat uitreed, richting haar werk. Mientje moest lachen als ze eraan dacht hoe Anne straks in de kliniek zou reageren!


“Hoe bedoel je, geen rooster?” vroeg Anne aan Margit Boller. “Hoe kun je nou geen rooster voor me hebben? Ik moet vandaag toch werken?!”

“Ja, nou, sorry, ik eh…,” hakkelde de receptioniste. Het boze gezicht van Anne Maas bracht haar van haar stuk. “Ga maar naar huis.”

“Ik ga helemaal niet naar huis! Niet voordat ik weet wat hier aan de hand is,” zei Anne. Ze sloeg haar armen demonstratief over elkaar en keek de receptioniste doordringend aan. “Ik krijg steeds meer het idee dat je maar een verhaal ophangt, terwijl je eigenlijk meer weet.” 

Margits wangen kleurden op slag rood en nu kwam ze helemaal niet meer uit haar woorden. 

“Aha!” zei Anne. “Nou, kom op, Margit. We vertellen elkaar toch altijd alles?”

“Wist je al dat Michael, de bruidegom van Sara, is bijgekomen?” zei Margit.

“Dat had ik inderdaad gehoord. En ook het akelige nieuws over haar vader,” zei Anne. “Heel slim, een ander onderwerp aansnijden, maar zo makkelijk kom je niet van me af.”

De telefoon rinkelde. “O, sorry, Anne,” zei Margit en nam de telefoon op. Dankbaar voor deze meer dan welkome onderbreking.

Anne bleef even staan, om het Margit nog lastiger te maken, maar de trauma-arts gaf haar strijd op, toen de telefoon maar bleef rinkelen. Ze besloot het aan Felix te gaan vragen. In grote passen beende ze door de gangen van de Landau-kliniek richting zijn kantoor. Ze klopte aan.

“Ja?” klonk het vanuit de kamer.

Anne opende de deur en keek toen in een ander gezicht dan ze verwachtte. “Martin?” zei ze verbaasd.

Martin Landau, de zoon van Felix, begon te lachen. “Ja, dat heb je goed gezien, Anne. Vertel, wat kan ik voor je betekenen?”

“Ik zoek Felix.”

“Die is een paar dagen vrij.”

“Vrij?” Anne kon haar oren niet geloven. Felix, het hoofd van de Landau-kliniek, die altijd hard aan het werk was, had plotseling een paar dagen vrij genomen?

“Ja, vrij. Hij wilde graag tijd doorbrengen met Irene en Eva-Maria.”

Anne knikte. “Hoe gaat het met Eva-Maria?”

“Prima. Naar omstandigheden,” zei Martin. “Je ziet er wat eh… bozig uit. Klopt dat?” vroeg de orthopeed.

“Ik snap gewoon niet waarom ik mijn rooster maar niet krijg. Door dat nieuwe administratieve systeem kan ik vandaag niet eens aan het werk, omdat ik niet weet hoe laat mijn dienst begint! Het moet niet gekker worden hier, met al die nieuwe scans en computersystemen die het laten afweten.”

Martin deed zijn uiterste best zijn lachen in te houden. “Nou, ik heb goed nieuws voor je: de CT-scan functioneert perfect sinds de fabrikant zijn beste monteur heeft gestuurd. Er heeft zich geen storing of hapering meer voorgedaan en de scans zijn inderdaad, zoals de beschrijving al had aangegeven, nauwkeuriger en van betere kwaliteit dan de eerdere scans,” vertelde Martin. “Mathias Braun is volledig in zijn nopjes met het nieuwe apparaat. Ik heb het sterke vermoeden dat onze radioloog nog lang niet naar huis gaat, niet voordat hij alle nieuwe functies een voor een heeft uitgeprobeerd.”

“Heel fijn,” zei Anne. Ze was blij dat de onrust in de kliniek vanwege die CT-scan eindelijk achter de rug was. “Maar dat geeft mij nog steeds geen rooster,” bromde ze erachteraan. 

“Weet je wat? Ga gewoon lekker naar huis en geniet van je vrije dag,” zei Martin. 

“Goed idee. Dat doe ik,” zei Anne. Ze zwaaide naar Martin, liep het kantoortje uit en deed de deur achter zich dicht. Daar meende de trauma-arts natuurlijk niets van. Ze voelde zich enigszins bezwaard om Felix Landau thuis te gaan storen, nu hij voor het eerst in jaren een aantal vrije dagen had opgenomen, maar ze ging het toch doen. Eerst wilde Anne echter de bruid Sara en haar bijgekomen bruidegom een bezoek brengen.

“Sara?” zei Anne.

De jonge vrouw lag met haar hoofd op de borst van haar man. Verdwaasd keek ze op en wreef ze in haar ogen. De bruidegom sliep door. “Ah, nu zie ik het. De dokter. Dokter Maas, was het niet?” zei Sara.

Anne knikte. “Klopt helemaal. Ik kwam even kijken hoe met je gaat. Met jullie.”

Anne zag dat de vrouw tranen in haar ogen kreeg. Ze voelde met haar mee. “Het is een moeilijke en verwarrende tijd voor jullie. Je bent blij dat je man weer bij kennis is, maar tegelijkertijd heb je je vader verloren. Ik wens je heel veel sterkte de komende tijd.”

“Bedankt. Dat is erg aardig van u,” zei Sara.

“En ik wens jullie alle geluk van de wereld,” zei Anne oprecht.

Sara kwam overeind, rekte wat stram geworden spieren uit en liep op de arts af. Ze omhelsde Anne. “Bedankt. Voor alles. Voor het redden van Michaels leven en voor je zoektocht in het bos. Ik was totaal de weg kwijt.”

“Geen wonder na alles wat er was gebeurd,” zei Anne. Sara liet de trauma-arts los en haalde haar neus op. Anne schonk Sara nog een bemoedigende blik en verliet de kamer.

Anne ging op weg naar haar volgende plaats van bestemming. Ze kon er maar niet over uit wat een vreemde ochtend dit was. Het leek wel alsof ze op jacht was om een of ander geheim op te lossen! Ze kroop achter het stuur van haar auto en reed richting het huis van de familie Landau, waar ze de afgelopen dagen veelvuldig binnen was geweest. 

“Anne,” zei Felix toen hij de voordeur opendeed en de trauma-arts zag staan. “Eh… wat een verrassing. Moet jij niet thuis zijn?”

“Waarom zegt iedereen dat toch steeds?” verzuchtte Anne. “Ik zou het bij God niet weten, Felix, want ik heb nog steeds geen rooster gekregen. En ik weet bijna zeker dat ik aan de beurt ben voor een weekenddienst.”

“Kom even binnen, Anne,” zei Felix. “Irene en Eva-Maria willen je graag bedanken.”

Anne liep de woonkamer in en zag moeder en dochter onder een deken op de comfortabele bank liggen.

“Anne,” zei Irene. Ze glimlachte. “Wat fijn dat je er bent. Ik heb je nog helemaal niet kunnen bedanken. Voor alles wat je hebt gedaan.”

“Niets te danken, Irene. Dat heb ik graag voor een goede vriendin over,” zei Anne. Irene zag er een stuk beter uit dan de afgelopen dagen. Haar wangen hadden een gezonde kleur en het was voor het eerst dat Anne haar weer zag lachen.

“En zorg jij ook dat je snel weer beter wordt, Eva-Maria?” richtte Anne zich tot het meisje.

Eva-Maria knikte. Alleen haar gezicht kwam boven de deken uit. “Dank u wel,” zei ze zachtjes.

“Graag gedaan, lieverd,” zei Anne. Ze glimlachte vertederd naar Eva-Maria. “Nou, dan ga ik nu met een gerust hart naar huis. Loop jij nog even mee, Felix?” 

“Uiteraard. Ik laat je even uit,” zei Felix. Hij deed de buitendeur voor haar open. “Anne, hartstikke bedankt. Ik sta echt bij je in het krijt.”

“Ach, doe niet zo mal. Ik heb het met liefde gedaan,” zei Anne en ze maakte een wegwuivend gebaar. “Geniet je van jullie rust en tijd samen? Zonder aan patiënten en CT-scans te denken?

Felix lachte. “Zeker. Ik wil de letters C en T de komende dagen niet meer horen.”

“Volgens mij is de kliniek in uitstekende handen bij Martin en wij zullen natuurlijk allemaal een extra oogje in het zeil houden,” zei Anne.

“Nou, niet iedereen,” reageerde Felix. Een plagerige glimlach vormde zich rond zijn lippen.

“Hoe bedoel je?” 

“Ik bedoel dat jij geen extra oogje in het zeil gaat houden.”

“Sorry?” Anne keek de directeur van de kliniek vragend aan.

Felix begon harder te lachen. “Laat ik je nu maar uit je lijden verlossen: we hebben helemaal geen nieuw systeem voor de administratie. Gelukkig niet, zeg. Ik heb mijn buik voorlopig goed vol van nieuwe apparaten en systemen,” zei Felix. “Die arme Margit had het maar wat moeilijk om jouw lastige roostervragen te ontwijken.”

“Ik geloof dat ik je nu helemaal niet meer volg, Felix.”

“De reden dat je nog geen rooster hebt gekregen voor aankomend weekeinde, is omdat je een paar dagen vrij bent,” zei Felix.

“Maar waarom?” vroeg Anne verbaasd. Ze kon zich helemaal niet herinneren dat ze vrije dagen had aangevraagd.

“Ik zei toch dat ik bij je in het krijt stond? Die vrije dagen krijg je uiteraard van me cadeau. Mientje zal je meer vertellen als je zo thuiskomt,” zei Felix. Hij gaf Anne een knipoog en keek haar nog steeds stralend aan. “Veel plezier, hè?” zei hij en deed de voordeur dicht. 

Anne bleef een paar tellen verbaasd staan. Ze hoorde Felix hardop lachen in de gang. Wat was er toch aan de hand? Waarom was ze de komende dagen vrij terwijl ze daar helemaal niet om gevraagd had? En dan die geheimzinnigheid van de afgelopen dagen… Werkten Mientje, Margit Boller, Felix en Martin Landau en de ambulancebroeders soms allemaal samen? Het leek wel een of ander complot!

Anne reed snel met haar auto naar haar huis aan de Gartenstrasse. Ze kon niet wachten om Mientje om tekst en uitleg te vragen. Ze had helemaal genoeg van dat mysterieuze gedoe.

“Mientje?” riep Anne door de gang. Er klonk geen antwoord. “Mientje?” riep Anne nog een keer, iets harder dan zonet.

“Joehoe!” klonk het vanuit de woonkamer.

Anne schopte haar schoenen uit, gooide haar jas over de kapstok en liep in grote passen naar de huiskamer. “Oké, Wilhelmine Redlich,” zei Anne nog voordat ze de drempel overstapte, “en nu ga je me precies uitleggen wat er aan de hand is.” Anne ging voor haar huishoudster staan, met haar handen in haar zij, en keek haar doordringend aan.

“Ah, hier zat ik al een tijdje op te wachten. Ik probeerde je vanmorgen nog tegen te houden, maar je was me te vlug af,” zei Mientje. Ze zat met een stralend gezicht op de bank. “Ga zitten.”

“Nee, ik blijf liever even staan,” zei Anne. Ze sloeg haar armen over elkaar. Ze keek nog steeds streng van zich af en vroeg zich af waarom haar huishoudster in hemelsnaam zo breeduit zat te lachen.

“Ik denk dat je toch beter even kunt gaan zitten. Dat leest wat makkelijker.” Mientje reikte Anne een grote envelop aan.

“Wat is dit?” vroeg Anne toen ze de envelop aanpakte.

“Dat zul je wel zien als je de envelop openmaakt, denk je niet?” zei haar huishoudster plagend.

Anne ging naast Mientje op de bank zitten en keek haar nog eenmaal licht geërgerd aan, voordat ze de flap aan de achterkant van de envelop openmaakte. Ze vouwde de A4’tjes open en las het korte getypte bericht dat op het bovenste velletje gedrukt stond:

‘Lieve Anne, je hebt de afgelopen maanden ontzettend hard gewerkt en je volledig gewijd aan het zorgen voor anderen. Daarom is het nu de hoogste tijd om je eens te láten verzorgen! Sla de bladzijde om, dan zie je waar er een heerlijk lang weekeinde voor jou gezorgd gaat worden. En door wie? Dat blijft nog even geheim.’

Annes hart ging ineens als een razende tekeer, alsof ze zojuist een uur lang op behoorlijk tempo had hardgelopen. Wat een spannende verrassing was dit! Ze sloeg snel de bladzijde om, want ze was vreselijk benieuwd waar ze naartoe zou gaan. Anne zag meteen dat het een vliegticket was. Maar waarheen? Haar ogen schoten over het papier en vielen toen op vier veelbelovende letters: R O M E! Annes mond viel open, ze ging naar Rome! En ze vertrok vanavond al!

Ze schoot overeind. De papieren vielen uit haar hand en dwarrelden naar beneden. “Ik ga naar Rome! Vanavond al! Hoe moet dat nou? Ik moet al mijn spullen nog wassen en inpakken. En misschien moet ik ook nog wel wat kopen,” begon Anne te ratelen.

“Rustig maar,” zei Mientje lachend. “Je kleren liggen netjes gewassen, gestreken en gevouwen op je slaapkamer. Je koffer ligt al op je bed, klaar om ingepakt te worden.”

“O, je bent echt een schat, wist je dat?” zei Anne. Ze drukte een onverwachte zoen op Mientjes wang. 

Haar huishoudster bloosde ervan.

“Ik ga meteen beginnen met inpakken. Rome, wauw! Daar wilde ik altijd nog een keer heen!”

“Heb je nog spullen nodig, denk je? Dan rijd ik wel even voor je naar de stad,” bood Mientje aan. “Maar volgens mij hebben ze in Rome ook wel winkels, hoor.” Mientje gaf Anne een plagende knipoog.

“Precies. Wil je me komen helpen met inpakken? Het is zo’n chaos in mijn hoofd. Anders ben ik bang dat ik allemaal dikke wintertruien meeneem in plaats van zomerse kleding. Of nog erger: dat ik mijn paspoort per ongeluk vergeet.”

“Natuurlijk. Ik help je graag,” antwoordde Mientje. Ze stond op van de bank en liep achter Anne aan. Ze moest smakelijk lachen om de uitbundigheid van Anne. Zo zag ze haar veel liever dan altijd maar zo hard aan het werk.

Op de tweede traptrede draaide Anne zich om. “Is het Maxim? Het is een verrassing van Max, hè?” zei Anne. Haar ogen glinsterden bij het idee.

“Ik zeg niets,” antwoordde Mientje.



Anne liep met de koffer die ze zojuist van de bagageband had gehaald, door de automatische schuifdeuren van luchthaven Rome Fiumicino naar buiten. Het inpakken, het wachten thuis, de taxirit naar het vliegveld, het inchecken en de vlucht waren als in een roes aan Anne voorbij gegaan. Ze hield een taxi aan en liet aan de chauffeur het adres van het hotel zien, dat op de achterkant van het vluchtschema geschreven stond. Ze nam plaats op de achterbank en keek naar buiten. Tijdens de rit van ongeveer een halfuur schoten vele scooters, gebouwen en heuvels aan haar blikveld voorbij. Veel kon Anne niet zien, want de avond was al een poosje geleden ingevallen. Dat maakte niet uit. Ze had enorm veel zin in haar weekendje weg. Het was lang geleden dat ze op vakantie was geweest naar het buitenland. Anne had meer dan genoeg aan de vrolijke Italiaanse popliedjes op de achtergrond en het vooruitzicht van vijf heerlijke lange dagen Rome in haar gedachten. Wat kon een mens zich nog meer wensen? 

Tegelijkertijd namen haar zenuwen toe. Was de verrassing inderdaad van haar geliefde Maxim Fräser? Dat kon toch haast niet anders? Mientje had Anne nooit zomaar laten gaan als ze de verrassing en de bedenker ervan niet voor de volle honderd procent vertrouwde. En dat Mientje dol was op Maxim en het liefst zag dat hij op zijn knieën zou gaan voor Anne, had ze de afgelopen jaren niet bepaald onder stoelen of banken gestoken. Zouden Anne en Maxim meteen weer op één lijn zitten of zouden ze eerst opnieuw aan elkaar moeten wennen? Anne had haar geliefde al een paar maanden niet gezien en omdat hij slecht bereikbaar was in de binnenlanden, hadden ze elkaar ook niet veel over de telefoon gesproken.

“Hier is het,” zei de taxichauffeur in het Engels.

“Mooi. Dank u wel.” Anne schudde haar gedachten en zenuwen van zich af. Ze keek op de teller en gaf de chauffeur het bedrag, plus een kleine fooi. Anne opende het portier en stapte uit. Ze nam de omgeving in zich op terwijl de chauffeur haar koffertje uit de achterbak tilde en het op de lange oprijlaan van het hotel neerzette. De taxi toeterde en reed langzaam uit zicht. Het hotel zag er prachtig en chic uit. Zag Anne daar nou het beroemde Forum Romanum, met al zijn opgravingen uit de Romeinse tijd, liggen? Ze kon het door de duisternis niet goed zien en zou geduld moeten hebben tot de volgende ochtend.

“Verrassing,” klonk een mannenstem in Annes oor. 

Anne draaide zich om en keek in het gezicht van de man aan wie ze gedurende de hele reis had gedacht. “Maxim!” riep Anne enthousiast uit. Ze lachte naar hem en hij lachte terug. Ze waren zo blij om elkaar te zien, dat ze allebei niet konden ophouden met naar elkaar te lachen. “O, Maxim, ik ben zo blij om je te zien,” zei Anne. Ze omhelsde haar geliefde, voor het eerst sinds lange tijd.

“Ik heb je zo gemist,” zei Maxim in haar oor.

“Ik jou ook,” zei Anne. Ze tilde haar gezicht van zijn borst en keek hem recht in zijn ogen. Ze kreeg er een prettig gevoel van in haar buik.

“Eindelijk kan ik doen waar ik al maanden naar uitkijk,” zei Maxim. Hij veegde een loshangende lok haar uit Annes gezicht en boog zijn gezicht vervolgens langzaam richting dat van haar. Zachtjes drukte hij zijn lippen op de hare en zo bleven ze minutenlang staan zoenen, in het bleke schijnsel van de Romeinse lantaarnpalen. Het verkeersgeroezemoes verdween naar de achtergrond en Anne en Maxim vergaten alles om hen heen. Er was alleen die heerlijke zoen, die het wachten meer dan waard was geweest. En dit was nog maar een klein voorproefje van de vijf heerlijke, geweldige, romantische dagen die voor hen lagen.





Over TWEE WEKEN, in DOKTER ANNE MAAS nr. 908, brengt Annes werk haar weer in ongewone en dramatische situaties. Natuurlijk staat haar taak als trauma-arts voorop, maar ze neemt er geen genoegen mee om alleen eerste hulp te verlenen. Als ze haar patiënten ook op andere gebieden kan helpen, zal ze dat zeker doen.



Ook voor DOKTER ANNE MAAS nr. 908 hebben we weer twee complete romans voor u geselecteerd, die u beslist weer van de eerste tot de laatste bladzijde zullen boeien. Haal de nieuwe uitgave van deze populaire Favoriet-reeks over TWEE WEKEN bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.


Dokter ziet dubbel & Rouwen na trouwen
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml