Dokter ziet dubbel



Gescheiden na geboorte



Josje Maas



Iris voelde zich behoorlijk opgelaten. Ze reageerde niet op zijn opmerkingen. Pas toen Sabine de kamer had verlaten, boog ze zich naar hem toe en siste: “Ik moest iets verzinnen om bij je te mogen, die avond dat je hier binnen werd gebracht. Alleen familie is de regel. Dus verzon ik dat ik je verloofde was.”

“Heel slim van je,” mompelde Rudi. “Ben je niet bang dat ik je daaraan houdt?”

“Natuurlijk niet. Doe niet zo idioot. We zijn al zo lang beste vrienden van elkaar, dat gaan we toch niet op het spel zetten door iets met elkaar te beginnen,” sprak ze met meer overtuiging dan ze zelf voelde.



“Kijk daar. Van dat gedeelte moet je een foto nemen. Echt geweldig die fraaie torens, die gotische stijl,” verzuchtte Helga.

Milena deed nog een paar passen achteruit, ging op een muurtje staan om een nog beter overzicht te krijgen en schoot het gevraagde plaatje.

“Hé, dame, kijk uit,” klonk het opeens achter haar.

Ze voelde een hand in haar rug. Milena draaide zich verbaasd om en keek in het vriendelijke gezicht van een oudere man.

“Je hebt eerder een been gebroken dan dat het genezen is,” wees hij op het smalle randje van het muurtje.

Ze lachte vrolijk. “Zo’n vaart zal het niet lopen. Er mankeert niets aan mijn evenwicht. Evengoed bedankt voor de waarschuwing. Ik zal beter uitkijken. Tenslotte wil ik mijn vakantie niet afbreken met een gebroken been.”

“Als je dat maar in de gaten houdt,” bromde hij en hij liep verder met het gezelschap dat de Dom van Aken kwam bezichtigen en de bisschoppelijke kerk binnenging.

Lenig sprong ze van het muurtje af en ze voegde zich weer bij haar vriendin. “Waar gaan we nu heen? Of wil jij ook naar binnen?”

“Natuurlijk, in ieder geval naar de deur. Het verhaal gaat dat de duim van Satan in een gat van het ornament van de rechterleeuw op de deur zit. Je schijnt die duim te kunnen voelen. Dat wil ik weleens meemaken,” knikte Helga enthousiast.

“Dat geloof je toch niet echt,” deed Milena sceptisch. “Dat is een sage.”

“Iets daarvan berust toch op waarheid. Hoe denk je anders dat die zandheuvels in de omgeving zijn ontstaan?”

“Echt niet doordat Satan met zand begon te gooien,” lachte Milena. “Maar goed, als jij Satans duim wilt gaan strelen, dan doen we dat toch. Maar dan wil ik ook de kerk vanbinnen zien.”

Dus togen de beide jonge vrouwen naar de ingang van de kerk waar Helga de rechterleeuw betastte en haar schouders ophaalde. “Ik voel niet echt een duim, wel iets ronds met een randje.”

“Kom op, we gaan binnen kijken.” Milena ging naar binnen en keek bewonderend in de machtig grote ruimte rond. Met haar fototoestel in de aanslag liep ze verder, meer door de lens kijkend dan op haar omgeving lettend.

“Kijk uit!” riep Helga opeens.

Haar waarschuwing kwam te laat. Milena voelde dat ze haar evenwicht verloor. Wild om zich heen zwaaiend, probeerde ze nog te blijven staan, wat jammerlijk mislukte. Ze klapte voorover. Een felle pijnscheut ging door haar been, een tel later sloeg ze met haar hoofd tegen de grond en werd het haar zwart voor ogen.


“Wat is er gebeurd?” kreunde ze. Ze wilde haar hand bewegen, maar die werd tegengehouden door iemand. Ze moest een paar keer haar ogen sluiten voordat het beeld tot stilstand kwam. “Helga? Wat is er gebeurd? Oh, mijn hoofd,” kreunde ze weer.

“Gelukkig, ze weet je naam nog,” klonk een andere stem ergens achter haar. “Je hebt geluk gehad, jongedame. Die stenen hier zijn behoorlijk hard.”

“Ik ben gevallen,” mompelde Milena. Op dat moment begon ze de kloppende pijn in haar enkel te voelen en ook de pijnscheuten die door haar hoofd gingen. Ze sloot weer haar ogen.

“Blijf rustig liggen,” hoorde ze Helga zeggen. “Er is al een ambulance gewaarschuwd. Die kan ieder moment hier zijn. Heb je veel pijn?”

“Ambulance? Wat is er dan?”

“Je bent gevallen. Je voet is vreemd weg geklapt en je bent met je hoofd tegen de grond gesmakt. Omdat je een paar minuten buiten bewustzijn bent geweest, leek het ons verstandiger dat je even naar een ziekenhuis gaat. In ieder geval voor die enkel, die ziet er niet best uit.”

Milena hoorde de gespannen toon in de stem van haar vriendin. Haar enkel. Hij deed vreselijk zeer en ze had niet echt het idee dat ze hem kon bewegen, al was dat op dit moment wel het laatste wat ze zou willen. Ze bleef doodstil liggen, zo voelde ze de pijn in haar hoofd niet zo. De kou van de vloer begon door haar dunne zomerbroek heen te trekken en ze rilde even.

“Heb je het koud?” vroeg Helga. Ze trok haar vestje uit en legde dat over het bovenlichaam van Milena heen.

Milena probeerde te glimlachen, wat direct weer een pijnscheut veroorzaakte in haar hoofd. “Bedankt,” kreunde ze. “Sorry, dat ik het voor jou verpest.” Het antwoord van haar vriendin drong niet meer tot haar door, daar ze opnieuw in het donker wegzakte.



“Milena? Milena, hoor je me?” klonk het vlakbij haar oor. “Word eens wakker. Kun je je ogen opendoen?”

Dit keer ging het een stuk moeilijker om haar ogen te openen. Het leek wel alsof ze dichtgeplakt zaten. Knipperend lukte het uiteindelijk om ze open te houden, maar ze sloot ze direct weer vanwege het felle licht dat boven haar scheen. Ook haar mond voelde droog aan en haar tong als een dikke plak leer. Ze moest een paar keer slikken voordat ze geluid uit kon brengen. “Waar ben ik? Waar is Helga?”

“Helga wacht op de gang. Je bent in de Landau-kliniek. Je bent zojuist aan je enkel geopereerd. Blijft rustig liggen. Als je pijn krijgt, moet je dat zeggen, dan passen we de medicatie aan,” zei dezelfde vriendelijke stem. “Ik ben Renate.”

Kliniek? Landau? Waar was ze terecht gekomen? Het was een grote warboel in haar hoofd. Ze trachtte zich iets te herinneren, maar vond nergens iets bekends. Geen aanknopingspunten waarom ze hier was. “Helga?” vroeg ze weer.

“Je ziet je vriendin straks weer. Je gaat nu eerst naar je kamer en als wij met je klaar zijn, mag je vriendin even op bezoek komen,” antwoordde Renate.

Naar de kamer. De hotelkamer die zij samen met Helga deelde? Waar kende ze die Renate dan van? Hier kwam ze niet uit. Helga zou straks vast wel vertellen wat er aan de hand was. Ze was gewoon veel te moe om zich waar dan ook op te concentreren en liet zich weer overmannen door de slaap.

Lang duurde die slaap niet. Ze werd op een bed door gangen gereden. Lampen boven haar hoofd flitsten voorbij. Ze hoorde stemmen, voetstappen. Zag af en toe een glimp van iemand in een wit uniform. Waarom lag ze op een bed? Wat deed ze hier?

“Zo, we zijn er. Je mag een paar dagen bij ons logeren. Niet vrijwillig helaas. Ik hoop dat we je verblijf hier toch zo aangenaam mogelijk kunnen maken,” vertelde Renate. “Als je iemand van ons nodig hebt, druk je maar op deze knop. Laat je bed voorlopig maar in deze stand staan, dan loop je het minste risico dat je misselijk wordt.”

Milena liet het allemaal over zich heen komen, nam dankbaar een slokje uit de beker die voor haar mond werd gehouden. Die korte handeling maakte haar al moe. Wat was er aan de hand met haar? Haar enkel, daar had die Renate het over gehad.

“Waar is Helga?” Zij zou haar vast wel vertellen wat er aan de hand was.

“Ik zal haar roepen. Ze mag niet te lang blijven, je moet nog veel rusten,” waarschuwde Renate.

Milena durfde haar hoofd niet goed te draaien. Onder haar schedeldak voelde ze nog altijd een vage pijn. Het voelde niet echt goed aan, vandaar dat ze stil bleef liggen. Ze hoorde het verwijderen van de voetstappen, een deur die open- en dichtging, zacht gepraat en even later weer voetstappen die dichterbij kwamen.

“Hé, Miel, hoe voel je je nu?” Helga boog zich over haar heen en keek haar met een bezorgde blik aan.

“Ik weet het niet,” mompelde Milena. “Wat heb ik? Wat is er gebeurd?”

“Weet je niets meer? Toen je voor het eerst bijkwam, herkende je mij. Wat weet je nog wel?”

“Geen idee, het is een beetje vaag allemaal. Als ik na probeer te denken, krijg ik hoofdpijn. Dat moet ik dus maar niet doen. Vertel jij het maar.”

“Oké, we waren in de Dom van Aken. Jij wilde naar binnen om foto’s te maken. Je was zo druk bezig met je toestel, dat je een afstapje miste. Je klapte zo voorover tegen de grond. Je enkel is daarbij gebroken en je hebt een schedelfractuur.”

“Vandaar die hoofdpijn,” mompelde Milena weer.

“Vast wel. Je bent inmiddels geopereerd aan je enkel en je hebt een verband om je hoofd.”

“Ik ben toch niet kaal, hè?” bedacht Milena plotseling met angst voor haar fraaie, rode haardos.

“Nee, hoor, dat verband zit er alleen maar om infecties tegen te gaan. Het valt gelukkig mee, de hersenvliezen zelf zijn niet beschadigd. Het is een mooie breuk, een zogenaamde lineaire schedelfractuur, zoals de verpleegster dat zei. Je hebt een hersenschudding, maar verder ben je goed weggekomen. De breuk in je schedel zal vanzelf weer herstellen. Van die enkel zul je langer last hebben. Er zit nu een pin in en uiteraard gips omheen.”

Milena liet dit alles tot zich doordringen en nam het voor waar aan. Wat kon ze anders doen? “Waar zijn we?” wilde ze nog weten.

“In de Landau-kliniek in Aken. Een ambulance heeft je opgehaald en hierheen gebracht.”

“Wat ga jij nu doen? Ga je terug naar ons hotel?” De mist in haar hoofd begon langzaam wat op te trekken. Ze waren gisteren pas aangekomen in Aken, herinnerde ze zich, en ze zouden nog een dag blijven voordat ze verder gingen reizen met de trein. Nog twee dagen, dan was hun vakantie alweer voorbij. Dan begon de school weer. “Mijn werk!” drong het opeens tot haar door.

“Maak je daar nu maar niet druk over. Ik waarschuw iedereen wel. Je vader weet al dat je hier ligt. Hij zal vast zo snel mogelijk op bezoek komen,” probeerde Helga haar gerust te stellen.

“Hoelang moet ik blijven? De school begint maandag weer.”

“Ook dat komt goed. Het enige wat jij moet doen, is rust houden en snel weer beter worden.”

“Blijf je hier?”

Helga aarzelde zichtbaar. “Ik denk het niet. Ik kan de rest van de reis annuleren en het geld daarvoor terugkrijgen van de verzekering. Dat ga ik proberen voor ons beiden. Om alleen die trip verder te maken, voel ik niet veel voor. We doen hem over een poos gewoon nog een keer over.”

“Ik vind het best,” mompelde Milena, die nu toch wel moe begon te worden.

“Dan ga ik maar eens, ik mocht maar even blijven. Voordat ik vertrek, kom ik nog een keer langs.” Ze boog zich over Milena heen en drukte een kus op haar voorhoofd. “Word jij maar snel weer beter.”



Anne had zich net verdiept in een medisch tijdschrift, toen haar pieper zich liet horen. Alweer, ging het door haar heen. Vandaag scheen iedereen ziek te worden en moest vervolgens opgehaald worden. Ze hadden sinds acht uur vanochtend nog geen rustig moment gehad.

Vlug stond ze op, pakte in dezelfde beweging haar jas en tas en holde naar de uitgang, waar Klinkmüller en Tünnes ook al waren gearriveerd.

“Een zieke in een sporthal,” wist Tünnes te vertellen. De chauffeur van de ambulance stapte snel in, wachtte tot zijn collega’s ook in de riemen zaten en stoof toen met hoge snelheid en een gillende sirene weg. De oprijlaan liet hij na een scherpe bocht achter zich.

Anne moest zich stevig vastgrijpen aan de handvaten van de deur. Ondanks de riemen werd ze behoorlijk heen en weer geslingerd. “Kijk je wel een beetje uit?” kon ze het niet nalaten de chauffeur te waarschuwen. Ze wist dat Tünnes graag voor coureur speelde op de openbare weg. Met de sirenes aan maakten de meeste automobilisten ook wel ruimte voor hen, maar er hoefde er maar een te zijn die niet snel genoeg reageerde.

Tünnes’ antwoord bestond uit een lachje.

Niet veel later parkeerde hij de ambulance met de achterkant naar de ingang van de sporthal. Een zieke uit de sporthal was vaak een ernstige blessure of een hartaanval. Ze waren in ieder geval op alles voorbereid.

Omdat de centrale alleen had gemeld dat er een zieke was, wist Anne niet goed wat ze konden verwachten. De zwaar zwetende jongeman die ineengekrompen van de pijn op een bank lag, was dan ook een verrassing voor haar. “Hallo, ik ben dokter Maas. Kun je me vertellen wat er aan de hand is?”

“Buikpijn, dokter. Plotseling,” hijgde de man. “Hevige steken aan de zijkant. Rechts.” Hij bewoog zijn hand over de rechterkant van zijn buik. “Misselijk. Al een poosje buikpijn.” Het praten kostte hem duidelijk moeite.

Anne legde haar hand op de plaats waar de blindedarm moest zitten en ze drukte voorzichtig, wat direct een kreet van pijn ontlokte aan de man. “Oké, dat lijkt me duidelijk. Mogelijk een blindedarmontsteking. We gaan u meenemen naar de kliniek voor verder onderzoek en waarschijnlijk een operatie.” Ze gaf Tünnes en Klinkmüller een teken dat ze de man op de brancard konden leggen.

Anne stond op en keek naar de mensen die zich rondom hen hadden verzameld. Klaarblijkelijk vond iedereen het interessant om hen aan het werk te zien. Of het was een goed excuus om te stoppen met sporten. 

Een roodharige vrouw trok haar aandacht. Was dat niet… Nee, gaf ze zichzelf antwoord, die lag in de kliniek, zeker weten. Met een gebroken enkel en een schedelfractuur ging je niet naar een sporthal. Toch bleef haar blik bij de vrouw hangen. De haarkleur was nagenoeg hetzelfde. De vorm van haar gezicht en die opvallend groene ogen ook. Ze was iets slanker gebouwd, maar verder zou het haar tweelingzus kunnen zijn.

De jonge vrouw had haar blik kennelijk gevoeld en keek nu recht naar Anne. “Mag ik mee naar de kliniek? We zijn samen gekomen. Ik kan misschien alvast wat spullen voor Rudi gaan halen.”

Anne keek vragend naar de man, die moeizaam knikte. 

“Oké, u kunt beter met uw eigen auto rijden, op normale snelheid,” voegde Anne eraan toe. “We gaan naar de Landau-kliniek. U kunt zich melden bij de eerste hulp, dan wijzen zij u daar verder wel de weg.” Ze volgde Tünnes en Klinkmüller naar buiten, wachtte tot ze de brancard vast hadden gezet en stapte daarna zelf in. Ze bleef bij de patiënt zitten om zijn lichaamsfuncties in de gaten te houden.

Hij lag met gesloten ogen en met het zweet op zijn voorhoofd op de brancard. Af en toe vertrok zijn gezicht van pijn als Tünnes een iets te scherpe bocht maakte.

Bij de kliniek aangekomen werd de man direct naar een operatiekamer gereden. Anne had door gerichte vragen te stellen al een diagnose kunnen maken. Een echo moest die bevestigen, maar opereren was hoogstwaarschijnlijk noodzakelijk. Er was ook haast bij geboden, gezien de toestand van de patiënt.

Niet veel later ontving ze de vrouw uit de sporthal.

“Hoe gaat het met Rudi? Wat heeft hij?” vroeg ze bezorgd. Haar gezicht stond zorgelijk en haar handen klemden zich zo stevig om het hengsel van de sporttas heen dat haar knokkels er wit van werden.

“Ze zijn hem aan het opereren. Het is een blindedarmontsteking,” zei Anne. “Het zal niet zo heel lang duren. Misschien kunt u in de tussentijd wat papieren voor hem invullen, voor zover u op de hoogte bent natuurlijk. Veel meer dan zijn voornaam weten we nu niet. Hij had te veel pijn om mijn vragen goed te kunnen beantwoorden.” Ze maakte een gebaar naar de balie waar een paar stoelen stonden. “Koffie?”

“Nee, dank u,” zei de vrouw. “Ik vul eerst de papieren wel in.”

“Prima, en uw naam is?”

“Sorry, Iris Baandert. Rudi Brechtel en ik zijn bevriend.” Ze schudde de hand die Anne haar toestak. “B&B worden we vaak genoemd, omdat we heel veel samen doen.”

“U hebt een relatie met meneer Brechtel?”

“Oh nee, dat niet,” lachte ze nerveus. “We zijn gewoon heel goede vrienden.”

Iets in de toon van haar stem deed Anne vermoeden dat ze het graag anders zou zien, maar dat was slechts een gok. Vooralsnog vond ze het reuze interessant de vrouw beter te leren kennen. Ze leek als twee druppels water op de vrouw die ze gisteren bij de Dom hadden opgehaald.

“Heeft u misschien een zus, die op dit moment ook in de kliniek ligt?” kon Anne haar nieuwsgierigheid niet langer bedwingen.

Iris’ hoofd ging omhoog van de papieren die ze in moest vullen. “Een zus? Nee hoor, ik ben enig kind. Waarom vraagt u dat?”

“Och,” schokschouderde Anne, “ik meende dat u me bekend voorkwam, maar ik zal me wel vergist hebben. Er komen hier dagelijks zoveel mensen voorbij.” Ze glimlachte verontschuldigend toen haar pieper opnieuw begon te trillen. “Sorry, mijn plicht roept. U kunt de formulieren bij de balie afgeven. De verpleegster zal u wel verder helpen.”

Terwijl ze opnieuw naar de ambulance liep, probeerde ze zich de andere vrouw weer voor de geest te halen, Milena Lökker. Zij had een ander accent, was iets dikker en kwam duidelijk niet hiervandaan. Toch moest er ergens een verband zijn. Of was het echt zo dat iedereen ergens een dubbelganger van zichzelf had rondlopen?


Toen de papieren zo ver als mogelijk ingevuld waren, mocht Iris doorlopen naar de eerste verdieping. Daar mocht ze wachten tot Rudi uit de operatiekamer zou komen en naar de afdeling werd gebracht. Boven gekomen nam ze nu wel de aangeboden kop koffie aan van een van de verpleegsters, die haar in de familiekamer installeerde.

Aangezien ze geen familie was, mocht ze officieel niet eens hier zijn, maar ze had tegen de verpleegster aan de balie gezegd dat ze de verloofde van Rudi was. Een leugentje om bestwil. Dokter Maas had ze iets anders verteld, maar ze dacht niet dat die twee dergelijke gegevens uit zouden wisselen. Rudi had geen familie wonen in Aken. Zijn ouders woonden op het platteland, oudere mensen die ook nog eens moeilijk ter been waren. Wie anders moest voor hem zorgen nu hij hier lag? Zij had de sleutel van zijn appartement, zodat ze ook kleren en dat soort dingen voor hem kon halen. Dat zou hij vast niet erg vinden. Misschien zou dit zelfs wel leiden tot een verdieping van hun relatie.

Ze waren nu al zo lang bevriend met elkaar. Hadden zelfs bij elkaar op school gezeten, al was Rudi uiteindelijk een heel andere richting dan die van onderwijzer op gegaan. Hij was als personeelsfunctionaris gaan werken, terwijl zij lesgaf op een basisschool. Ze sportten samen, gingen samen uit. Al talloze malen hadden vriendinnen gevraagd wanneer ze nu eindelijk eens te horen kregen dat zij en Rudi een stel waren. Als het aan haar lag, duurde dat niet al te lang meer. Helaas scheen Rudi haar echt niet anders dan als zijn beste vriendin te zien. Natuurlijk voelde ze zich daardoor gevleid, maar ze wilde meer voor hem zijn. Het was niet dat Rudi een andere vriendin had of zelfs maar verliefd was op een andere vrouw. Nee, juist niet. Dergelijke dingen bespraken ze zelfs samen. Soms voelde ze zich meer zijn maatje dan een vriendin. Vier handen op een buik. B&B. Ze trok een grimas. Zou het ooit meer worden?

Een verpleegster opende de deur. “Hallo, meneer Brechtel is naar zijn kamer gebracht. U mag even bij hem. Maakt u het niet te lang, hij is nog erg suf van de narcose.”

Iris sprong op, greep haar spullen en de tas van Rudi en volgde de verpleegster naar de kamer waar Rudi lag.

“Uw verloofde heeft een normale operatie ondergaan. De blindendarm kon helaas niet via een laparoscopie bereikt worden,” vertelde de verpleegster voordat ze de deur van de kamer opende. “Dat betekent dat hij waarschijnlijk een dag of vijf hier moet blijven, maar dat zal de dokter wel met u en uw verloofde doornemen.”

“Dank je wel,” knikte Iris. Ze ging naar binnen.

Bleek en met gesloten ogen lag Rudi in het bed bij het raam. Het koortsachtige was in ieder geval verdwenen. Ze was zich naar geschrokken toen ze hem eerder die middag had gezien. Waarom hij niet gewoon af had gebeld en zich ziek had gemeld, begreep ze nog altijd niet. Dan was het natuurlijk even goed op deze manier afgelopen. Of nog erger. Als hij alleen thuis was geweest en die blindedarm was gesprongen, was het vast veel erger geweest. Aan buikvliesontsteking kon je toch overlijden? Ze huiverde bij de gedachte daaraan, schoof die denkbeeldig naar een ver plekje van haar geheugen en ging op een stoel naast het bed zitten.

“Hé, slaapkop, denk je zo onder ons partijtje tennis uit te kunnen komen?” vroeg ze op zachte toon. Ze legde haar hand op de zijne, die droog en zelfs koel aanvoelde

“Iris,” mompelde hij. Een vage glimlach plooide zijn mondhoeken. “Je bent er nog.”

“Natuurlijk ben ik er nog. Wat zou je zonder mij moeten?” Ze lachte naar hem.

“Weet je wel hoeveel ik van je hou?” Af en toe sloeg zijn tong een beetje dubbel. Dat was zeker het effect van de narcose die hij had gekregen, toch kon ze hem goed verstaan.

Iris glimlachte naar hem, vanbinnen deed het pijn. Besefte hij dan niet hoe zo’n opmerking haar zeer deed? Hij hield van haar, maar op een manier die zij niet wilde. “Ik hou nog veel meer van jou,” antwoordde ze.

Ze streek met haar hand over zijn voorhoofd, de donkere lokken opzij schuivend. Op dit soort momenten mocht ze hem aanraken zonder dat hij daar iets achter zocht.

“Nee, hoor, ik het meest,” mompelde hij. Boven de dekens pakte hij haar hand en hij kneep er zacht in.

“Heb je veel pijn?”

“Valt mee.”

“Het is een operatie geworden en geen laparoscopie. Dat doen ze tegenwoordig ook wel en daarvoor hoef je dan uiteraard geen dagen achtereen hier te blijven. Bij jou ging dat helaas niet. Het gaat een dag of vijf duren,” vertelde Iris, het onderwerp wie er meer van wie hield was een beetje te pijnlijk om over te praten. Voor haar in ieder geval.

“Zo lang.” Hij sloot even zijn ogen en streek met zijn vrije hand over zijn gezicht. “Kun jij dan het een en ander regelen voor mij? Naar mijn ouders bellen en ook naar mijn baas.”

“Natuurlijk, dat maak ik allemaal voor je in orde. Ik ga straks wat kleren en spullen voor je halen en dan kom ik met het bezoekuur weer terug. Ik mag nu niet te lang blijven.”

Weer gaf hij een kneepje in haar hand. “Je bent geweldig,” verzuchtte hij. “Wat zou ik zonder jou moeten doen.”

“Ook zonder mij red jij het wel,” mompelde ze. “Zorg maar dat je beter wordt. Dat vind ik op dit moment belangrijker.”

“Dat is een kwestie van tijd. Wat kan er nu nog misgaan? Blindedarm eruit, en hopla, ik ben weer helemaal in orde.”

“Daar zullen we dan maar van uitgaan. Nu ga je slapen. Je hebt je rust nodig. Ik ben er straks weer als het bezoekuur is,” beloofde ze. Ze boog zich over hem heen en drukte een kus op zijn wang.

Rudi mompelde nog iets onverstaanbaars. Hij was alweer weggezakt in een lichte slaap nog voordat ze de deur uit was.



Pas de volgende dag had Anne tijd om een kijkje bij de mensen te nemen die ze op hadden gehaald en die nu nog altijd in de kliniek verbleven. Ze klopte op de openstaande deur van de kamer waarin Milena lag. Een tweepersoonskamer, de andere vrouw, Nada, had een borstreconstructie ondergaan nadat ze door borstkanker haar rechterborst had af moeten staan. Omdat ze hier al vaker was geweest voor behandelingen, kende Anne haar vrij goed.

“Hé Nada, hoe gaat het?”

“Goed hoor, de drain mag er vandaag waarschijnlijk uit. Dokter Breitner was heel tevreden over het resultaat.” De vrouw keek haar met een open blik aan. Haar hoofd was bedekt met een fijne laag, donker donshaar, dat al zichtbaar was gegroeid sinds de laatste keer dat Anne haar had gezien. De sjaal die ze vaak om haar hoofd wond, lag naast haar op het bed. “De hechtingen beginnen te jeuken, dat zal wel een goed teken zijn. Denk je ook niet?” vroeg Nada.

“Vast.” Anne richtte haar blik op Milena en knikte haar vriendelijk toe. “Hoe voelt u zich vandaag? Nog veel hoofdpijn?”

“Het wordt iets minder gelukkig. Wanneer zou het verband van mijn hoofd af mogen? Het is nogal warm en mijn hoofdhuid begint te jeuken,” antwoordde Milena.

“Als de hoofdwond dicht is, mag het verband eraf. Dan is het infectiegevaar immers voorbij.” Ze bekeek de status van de jonge vrouw. “Ik zal er dadelijk even naar kijken. Hoe gaat het met de enkel? Heeft u daar veel last van?”

“Valt wel mee. Ik heb goede pijnstillers gekregen en ik krijg regelmatig een ijspakking om de zwelling te verminderen.”

“Mooi. Mevrouw Lökker…” begon Anne.

“Milena, alstublieft. Mevrouw Lökker klinkt zo oud,” onderbrak Milena haar met een glimlach.

“Milena, wat een mooie naam. Heeft u al bezoek van familie gehad?” Rechtstreeks vragen of ze een zus had, stond ook zo raar.

Ze knikte. “Mijn vader is al een paar keer geweest. Hij heeft een nacht in een hotel doorgebracht. Vanmiddag gaat hij weer terug naar huis.”

“Heeft u nog meer familie? Broers, zussen die komen?” vroeg Anne belangstellend.

“Nee, ik ben alleen met mijn vader. Mijn moeder is vier jaar geleden overleden na een kort ziekbed. Denkt u dat ik deze week al naar huis mag? Ik zit in het onderwijs. Afgelopen week was het vakantie, maar maandag begint de school gewoon weer. Die dag zal ik al moeten missen, maar ik hoop toch niet te lang hier te hoeven blijven en daardoor veel te missen.”

“Het siert je dat je weer zo snel aan het werk wilt gaan. Je ligt hier meer vanwege die schedelfractuur en de hersenschudding. Aan de enkel zelf kunnen we niet veel meer doen. Ik vermoed dat de orthopeed een dezer dagen wel zal komen vertellen dat je naar huis mag. Over veertien dagen mogen de hechtingen er waarschijnlijk uit en krijg je nieuw gips, maar dat kan ook in je eigen woonplaats in het ziekenhuis gebeuren. Je krijgt dan loopgips voor een week of vier. Totdat je loopgips hebt, mag je de enkel absoluut niet belasten. Dus krukken of zelfs een rolstoel zullen de komende tijd je beste vrienden worden.”

“Hmm, daar kan ik wel mee leven. Als ik maar naar huis mag,” antwoordde Milena.

“Daar werken we uiteraard naartoe.”

“Mag ik nu wel uit bed? Alleen?”

“Als je handig genoeg bent met de rolstoel mag dat vast wel. Je bent er vast al uit geweest met krukken.”

“Natuurlijk, ik hobbel regelmatig naar de badkamer op en neer.”

Anne knikte. “Weet je, ik schrok gisteravond eigenlijk een beetje,” ging ze verder.

“Oh, waarvan dan?” vroeg Milena belangstellend.

“Ik ging een patiënt ophalen. Hij werd vergezeld door een vrouw, die sprekend op jou leek. Ik moest echt twee keer kijken. Wetend dat jij niet kunt lopen met die enkel, wist ik eigenlijk al direct dat jij het niet kon zijn. Maar goed, als jij zegt dat je geen zussen hebt, zal dat ook wel het geval niet zijn.” Anne keek haar met een glimlach aan.

“Niet dat ik weet,” grijnsde Milena. “Of mijn vader moet een scheve schaats hebben gereden, wat ik me niet voor kan stellen. Pap en mam hielden echt heel veel van elkaar. Mijn ouders hadden wel graag meer kinderen gewild. Na een aantal jaar geprobeerd te hebben zwanger te worden, bleek dat het niet echt spontaan zou gebeuren. Ze hebben heel wat moeten doorstaan voordat ik uiteindelijk geboren ben.”

Anne knikte begrijpend. “Geen zus dus, dan is ze echt een dubbelgangster van je.”

“Echt? Wat grappig, dan wil ik haar wel een keer ontmoeten.”

“Haar vriend ligt een paar kamers verderop. Ze zal echt nog wel een keer op bezoek komen. Misschien zijn jullie ergens toch familie van elkaar, zonder dat je daarvan op de hoogte bent. De gelijkenis is echt treffend. Ze zou je tweelingzuster kunnen zijn.”

“Lijkt ze zoveel op mij? Nu maakt u me helemaal nieuwsgierig!”

“Wij gaan posten op de gang, Milena,” bemoeide Nada zich ermee. “Jij gaat in een rolstoel zitten, dan gaan we samen de gang op tegen de tijd dat het bezoek komt.”

“Jij mag niet te veel kracht zetten met je armen, Nada,” wist Anne.

“Ik kan zelf wel rijden met die stoel, aan mijn armen mankeert niets en we gaan toch geen kilometers rijden. Nada hoeft me niet te duwen,” zei Milena. “Ik wil die vrouw graag zien.”

Dat begreep Anne ook wel. Ze vroeg zich af of ze er wel goed aan had gedaan dit te vertellen. Ze schond niet de privacy van patiënten. De vriendin van Rudi was immers geen patiënt en over hem had ze niets gezegd, alleen dat hij hier lag. Toch was zij ook nieuwsgierig hoe het nu precies zat.

“Jammer dat mijn vader al naar huis is,” ging Milena verder. “Hij zou misschien wel kunnen vertellen hoe het precies zit. Hoewel ik betwijfel of hij en mama hier familie hebben wonen. Ik heb hen er nooit over gehoord in ieder geval.”

“Mijn ouders kennen vast ook niet alle familieleden. Zeker in die grote families zwerft iedereen overal naar uit. Best mogelijk dat je daarom niet iedereen kent,” zei Nada. “Die van mij zijn over zowat heel Duitsland verspreid en volgens mij wonen er ook een paar in Polen. Die heb ik nog nooit van mijn leven gezien.”

“Jammer, je zou er een leuk vakantieadresje aan over kunnen houden,” grinnikte Milena.

“Daar zeg je zo wat. Ik zal toch eens op zoek gaan naar die mensen,” viel Nada haar bij. “Wij gaan op de gang zitten als het bezoek vanmiddag komt. Voor mij komt er toch niemand vanmiddag.”

“Mijn vriendin is ook al naar huis, dus ook voor mij is het rustig vandaag.”

Anne keek de beide vrouwen met een glimlach aan. “Als jullie nog geheimen ontdekken, hoor ik het wel, hè?”

“Natuurlijk, we houden je op de hoogte,” beloofde Nada. “En als het nodig is, mag je zelfs DNA-onderzoek gaan doen.”

Anne lachte vrolijk. “Zover zal het vast niet komen. Ik zal eerst eens even naar je hoofdwond kijken.”



Milena ging terug in de kussens liggen na het vertrek van dokter Maas. Ze had een dubbelganger. Wie had dat ooit gedacht? Volgens de dokter zouden ze zelfs een tweeling kunnen zijn. Heftig! Ze was toch wel heel erg benieuwd naar die vrouw. Hopelijk zagen ze haar vandaag inderdaad nog.

Haar hand ging naar haar haardos, die de afgelopen dagen gedeeltelijk ingepakt had gezeten. Haar haren voelde vettig en stug aan, hier en daar zat zelfs een hard stuk tussen. Bloed waarschijnlijk. Ze mocht het wassen had de dokter gezegd. Dat zou ze zeker doen. Of misschien kon ze beter het verband terug om haar haren binden tot ze haar dubbelgangster had gezien. Stel je voor dat die vrouw haar zag en er vreselijk van schrok haar evenbeeld zo opeens te zien zitten.

De binnenkomst van Sabine onderbrak haar gepieker. De verpleegster keek verwonderd naar Milena. “Wauw, jij hebt mooi haar. Is het je eigen haarkleur?”

“Vroeger zou ik zeggen, helaas wel, maar tegenwoordig verft iedereen haar haren rood. Dit is echt mijn eigen kleur dus. Het ziet er alleen niet uit.” Milena streek door haar rode krullen. “Ik zou het graag willen wassen, maar ik mag vanwege mijn enkel niet in de douche.”

“Geen probleem, dat ga ik voor je oplossen,” beloofde de jonge verpleegster.

“Kan dat? Dat zou geweldig zijn.”

“Natuurlijk, het haar is het sieraad van een vrouw,” knipoogde Sabine. Blijkbaar besefte ze dat ze iets verkeerd had gezegd en met een verongelijkte blik keek ze naar Nada. “Oh, Nada, zo had ik het niet bedoeld.”

“Maakt niet uit, meid, dat weet ik toch. Je hebt gelijk. Mijn motto was ook altijd: als je haar maar goed zit. Een geluk van al die chemo is dat mijn steile haardos nu lijkt te veranderen in een krullenbol. Denk je ook niet?” Nada streek door haar korte haren, waarin inderdaad het begin van krullen te ontdekken waren. “Die heb ik altijd al willen hebben.”

Milena liet haar haren wassen door de behulpzame verpleegster. Nadat ze het had droog geföhnd en in model had gekamd, voelde ze zich weer een beetje meer vrouw.

“Zo zie je er een stuk beter uit,” moest ook Nada beamen. “De mannen zullen nog in de rij voor je staan.”

“Dank je, maar daar zit ik echt niet op te wachten.”

“Geen liefde in je leven?”

“Niet echt. Wel een paar keer geprobeerd.” Milena haalde haar schouders op. “Ik zal wel te veeleisend zijn. Of te druk bezig met andere dingen dan een relatie.”

“Ach, meid, dat komt vanzelf. Je zult zien dat jij vandaag of morgen de ware tegen het lijf loopt,” voorspelde Nada haar. “En daar hoef je vaak niet eens zo goed naar te zoeken.”

Milena glimlachte. De liefde in haar leven had zich nog niet zo vaak laten zien. Of stond ze er niet voor open? Met haar achtentwintig was ze in ieder geval een laatbloeier. Veel van haar vriendinnen waren al lang en breed getrouwd. Sommigen hadden zelfs al kinderen. Een enkele keer was ze wel jaloers geweest op hen, dat kon ze niet ontkennen, maar over het algemeen was ze heel tevreden met haar leven. Haar werk als onderwijzeres vulde haar dagen. Constant bezig zijn met kinderen bracht zoveel plezier in haar leven, dat ze een partner niet echt miste. Op wat enkele eenzame avonden na dan, moest ze zichzelf bekennen.

Nada wees naar de klok. “Ben je er klaar voor? Het bezoekuur begint zo.”

Sabine hielp Milena in een rolstoel. “Jullie blijven wel op de afdeling, hè? Voorlopig mogen jullie nog niet zonder begeleiding naar het restaurant.”

“We begeleiden elkaar toch,” wierp Nada tegen.

“Je weet best wat ik bedoel.” Sabine probeerde een strenge blik op te zetten, wat jammerlijk mislukte.

“We gaan echt niet verder dan het zitje in de hal,” beloofde Nada haar. “Kom, Milena, rollen met die handel.”

De gladde vloeren vergemakkelijkten het rijden met de rolstoel, zodat ze vrij snel op de plaats van bestemming waren. Het zitje in de hal bood met de grote ramen ook nog eens een schitterend uitzicht op het grote park dat de kliniek omringde.

Nada haalde koffie voor hen beiden en ging in een stoel zitten. “Zo, en nu is het wachten op die dubbelgangster van jou.”

Het duurde niet lang voordat de stroom van bezoekers op gang kwam. De liftdeuren lieten iedere paar minuten een hoop mensen binnen. De wat sportievere bezoekers kwamen met de trap naar boven. Een enkeling wierp een nieuwsgierige blik op hen of begroette hen met een hoofdknik. De meesten echter wendden hun hoofd snel af bij het zien van het bijna kale hoofd van Nada en de bleke huidskleur van de vrouw. Nada zelf leek daar geen last van te hebben, waar Milena haar stiekem om bewonderde. Die vrouw zat boordevol zelfvertrouwen. Als zij daar eens wat van kon krijgen…

“Dat moet haar zijn,” stootte Nada haar even later aan. “Die rooie.”

Die ‘rooie’ viel inderdaad nogal op tussen de overwegend blonde, bruine en grijze haardossen. Milena had een tijdschrift gepakt en hield dat half voor haar gezicht, zodat ze net over het randje de mensen die uit de lift kwamen in de gaten kon houden, zonder zelf direct gezien te worden. Het verborg ook de schok die door haar heen ging toen de vrouw duidelijk zichtbaar langs hen heen liep. Daar liep haar evenbeeld! Alsof ze in de spiegel keek! De andere vrouw was wat slanker, maar verder zag ze er echt hetzelfde uit.

“Niet te geloven!” fluisterde Nada. “Daar loop jij…”

Milena kon geen geluid uitbrengen en kon slechts met haar hoofd knikken. Ze kreeg het bloedheet en vervolgens ijskoud. Dit was niet zomaar een dubbelgangster, iemand die van ver wel wat op je leek maar van dichtbij duidelijk een ander was.


Iris was zich niet bewust van de belangstelling voor haar persoontje. Ze liep met de stroom mensen mee tot ze bij de kamer kwam waar Rudi lag. Hij had inmiddels gezelschap op de kamer gekregen van een andere man. Om zijn bed zat een luidruchtig stel pubers samen met een oudere vrouw.

“Goedemiddag,” begroette ze hen. Ze ging naar Rudi’s bed en boog zich naar hem toe om een kus op zijn wang te drukken. Voordat ze erop bedacht was, draaide hij zijn hoofd iets zodat die kus half op zijn mond terechtkwam. “Sorry,” mompelde ze. Het bloed schoot naar haar hoofd en met een ongemakkelijk gevoel ging ze zitten. “Hoe voel je je?” praatte ze er snel overheen.

“Een stukje beter alweer. Ik heb zelfs al iets vloeibaars gegeten vanochtend.”

“Mooi, je moet de groeten hebben van je ouders. Ze proberen deze week nog een keer op bezoek te komen. Er moet eerst een busje geregeld worden waarin de rolstoel van je moeder mee kan,” vertelde Iris hem.

“Dat zal niet meevallen,” wist Rudi. “Je moet die taxibussen soms echt lang van tevoren reserveren. Fijn dat je hen gebeld hebt. Wat zei mijn baas?”

“Dat je de tijd moest nemen om te herstellen,” herhaalde Iris de woorden van Rudi’s werkgever. “Ze redden het wel een poosje zonder jou. En je vader, de nuchterheid zelve, reageerde heel laconiek met: ‘Hij ligt niet op sterven, dus zo’n vaart om daar te komen hoeven we niet te maken’.”

Rudi trok een grimas. “Lachen doet een beetje zeer aan die buikwond. Tja, dat is typisch mijn pa. Gelijk heeft hij, er is geen levensgevaar bij. Hoe gaat het met jou? Heb je er zin in om morgen weer aan de slag te gaan op school?” Hij keek haar belangstellend aan.

“Zeker, ik ben blij dat die schoolvakantie weer voorbij is. Wat meer discipline is een stuk beter voor mij.” Natuurlijk had ze genoten van het onverwacht mooie weer de afgelopen week, maar als ze niet werkte, voelde ze zich toch wat verloren. Rudi had wel gewoon gewerkt. Al had hij haar ’s avonds wel een paar keer gezelschap gehouden.

“Milena? Wat doe jij nou hier?” klonk het opeens achter haar.

Verbaasd draaide ze zich om. “Sorry?”

Een verpleegster, die tijdens het bezoekuur iedereen van koffie en thee voorzag, staarde haar aan. “Waarom ben je aangekleed?” Haar ogen gleden over Iris’ gestalte heen. “En je enkel? Waar is het gips gebleven?”

Iris haalde haar schouders op en lachte een beetje onzeker. “Ik heb geen idee waar je het over hebt. En wie is Milena? Volgens mij verwar je me met een ander.”

“Bent u dan niet Milena Lökker?” klonk het nu aarzelend.

“Dat ben ik inderdaad niet, Iris Baandert is mijn naam.” Ze keek naar Rudi. “Is dit een grap?”

“Ik heb geen idee. Sabine vergist zich meestal niet zo snel. Wat is er aan de hand, Sabine?” vroeg hij.

“Ik… ik weet het niet. Is dit je verloofde, Rudi?”

Iris kleurde vuurrood.

Rudi keek haar met een geamuseerde blik aan. “Mijn verloofde? Ja, natuurlijk is Iris mijn verloofde.”

“Sorry,” mimede Iris naar hem.

Hij pakte haar hand en drukte er een kus op. “Mijn innig geliefde Iris. We moeten binnenkort eens een trouwdatum prikken, schat. Dat stellen we steeds maar uit en dat terwijl het leven zomaar kort kan zijn.”

Iris bedwong de neiging haar hand uit de zijne te rukken. Waarom plaagde hij haar nu zo?

“Dus, Sabine, ik denk dat je je vergist hebt. Ik heb geen idee wie Milena Lökker is. Breng mijn verloofde nu niet op rare gedachten. Straks denkt ze nog dat ik er een ander opnahoud.” Rudi keek haar met een schalkse blik aan. “Je vertrouwt me toch wel, lieverd?”

Iris voelde zich behoorlijk opgelaten. Ze reageerde niet op zijn opmerkingen. Pas toen Sabine de kamer had verlaten, boog ze zich naar hem toe en siste: “Ik moest iets verzinnen om bij je te mogen, die avond dat je hier binnen werd gebracht. Alleen familie is de regel. Dus verzon ik dat ik je verloofde was.”

“Heel slim van je,” mompelde Rudi. “Ben je niet bang dat ik je daaraan houdt?”

“Natuurlijk niet. Doe niet zo idioot. We zijn al zo lang beste vrienden van elkaar, dat gaan we toch niet op het spel zetten door iets met elkaar te beginnen,” sprak ze met meer overtuiging dan ze zelf voelde.

“Nee, zeker niet,” zei Rudi snel. “Stel je voor, haha. Mijn maten hebben al zo vaak gevraagd wanneer ik jou nou eens tussen de lakens leg.” Hij hield zijn handen tegen zijn buik gedrukt toen hij voorzichtig lachte.

Iris kleurde opnieuw vuurrood. Dit hoorde ze voor het eerst. Dus zijn vrienden zagen ook wat hij kennelijk niet wilde zien. Ze wilde wel doen alsof ze niets liever dan beste vrienden met hem wilde blijven, maar soms verlangde ze er zo hevig naar zijn armen om zich heen te voelen dat ze daar dan terstond kribbig van werd en chagrijnig reageerde. Wat Rudi dan weer niet begreep natuurlijk.

“Dat doe je maar met een ander,” snauwde ze ook nu bijna.

“Oké, dat ligt gevoelig,” begreep Rudi. “Wil je in mijn flat een paar boeken voor me halen? En mijn laptop, dan kan ik toch nog wat werken.”

“Werken? Ruud, je bent ziek, dan werk je dus niet. Ik wil best boeken voor je gaan halen, maar die laptop blijft thuis,” zei ze resoluut.

“Kan ik je niet omkopen? Ik voorzie dat ik me hier morgen dood ga vervelen.”

“Dat zal ook wel meevallen. Je moet rusten en bovendien lopen hier constant verpleegsters in en uit. Ik zie niet hoe jij je dan kunt concentreren op je werk.”



“Je hebt haar gezien,” zei Nada. “Dat kan niet anders dan je tweelingzus zijn.”

“Dat kan helemaal niet!” riep Milena op hoge toon.

Enkele mensen die net voorbij liepen, keken haar onderzoekend aan. Ze drukte haar handen tegen haar vuurrode wangen. Ze gloeide helemaal. “Het kan mijn zus niet zijn,” siste ze. “Mijn moeder heeft maar één kind gekregen en dat ben ik.”

“Dan is je vader toch vreemdgegaan. Ik zou niet weten hoe jij anders aan een dubbelganger moet komen, die zo sprekend op jou lijkt,” hield Nada vol.

Het kon niet. Er was vast een heel logische verklaring voor, maar niet diegene die Nada nu aandroeg. Niet haar vader, niet die lieve, oppassende man. Hij was altijd een en al zorg voor zijn vrouw, haar moeder, en zijn dochter geweest. En nog steeds. Papa was nu vier jaar alleen. Aan de andere kant kon ze niet om die vrouw heen. Ze had nu met eigen ogen gezien hoeveel ze op elkaar leken. Dat kon ze niet zomaar meer naast zich neerleggen, vergeten en afdoen als toeval.

Opeens sloeg de schrik haar om het hart. Als zij en Nada de gelijkenis al zagen, dan de verpleegsters toch ook? Zelfs dokter Maas had het gezien. Volgens dokter Maas lag de vriend van die vrouw ook in het ziekenhuis. De verpleging moest haar gezien hebben. Nu had wel al die tijd dat verband om haar eigen hoofd gezeten en was er maar een klein stukje van haar rode haardos te zien geweest. Die rode krullenbol was wel het meest opvallende stukje aan hen beide. Iemand zou het zien, daar kon ze op wachten.

Lang hoefde ze daar niet op te wachten. Sabine duwde de kar met drinken voor zich uit. Ze leek haast te hebben en de kopjes rammelden dan ook hevig tegen elkaar aan. “Ik heb je zus gezien, denk ik,” begon ze. “Alleen leek ze niet te weten wie jij bent.”

Nada keek haar met een triomfantelijke grijns aan en spreidde haar handen zo van: zie je wel.

“Wat heb je tegen haar gezegd?” wilde Nada weten.

“Ik dacht in eerste instantie dat het Milena was, dus dat zei ik ook tegen haar. Waarom ze aangekleed was en waar het gips om haar enkel gebleven was.” Sabine legde een hand tegen haar voorhoofd. “Ik heb me ongelofelijk voor gek gezet. Ze keek me aan alsof ze water zag branden. Pas toen zag ik dat jij het niet kon zijn, Milena. Dus vroeg ik aan haar of ze Milena Lökker was. Die naam zei haar niets. Ze lijkt je niet eens te kennen. Dat is toch raar. Je bloedeigen tweelingzus die zegt jou niet te kennen.”

“Hoe heet ze?” vroeg Nada weer.

Milena’s keel leek helemaal dicht te zijn. Ze was blij dat Nada de vragen stelde, maar eigenlijk wilde ze de antwoorden niet horen.

“Even denken, hoor, wat zei ze ook alweer? Ze is de verloofde van meneer Brechtel, dat weet ik wel.”

Milena haalde haar schouders op. “Die naam ken ik al helemaal niet.”

“Baandert,” riep Sabine opeens. “Iris Baandert. Ja, zo noemde ze zichzelf.”

Nada keek met een vragende blik naar Milena. “Zegt die naam jou iets?”

“Hè, hoe bedoel je dat?” wilde Sabine weten. “Je kent je eigen zus toch wel? Of gebruikt ze soms een andere naam?”

“Ik heb geen zus,” wist Milena nu uit te brengen.

“Ach kom, houd een ander voor de gek,” reageerde Sabine half lachend.

“Het is echt waar, ik heb geen zus, niet eens een broer.” Milena wrong haar handen ineen. Was haar vader nu nog maar hier geweest. Hij had vast een verklaring kunnen geven. Ze kon hem de eerstkomende uren niet bereiken. Hij was op weg naar huis. De moderne fratsen zoals een mobiele telefoon waren niet aan hem besteed. Ze kon hem dus ook niet even in de trein bellen.

“Geen zus? Wie is die vrouw dan? Een nichtje misschien?” bedacht Sabine. “Die kunnen soms ook griezelig veel op elkaar lijken. Het nichtje van een vriendin van mij lijkt sprekend op de dochter van haar andere tante. Alsof die oom daar ook actief is geweest. Dat wordt dan altijd lachend gezegd als iemand er een opmerking over maakt.” Ze keek een ogenblik peinzend voor zich uit. “Volgens mij is dat trouwens ook zo,” mompelde ze. “Oh nee.” Ze sloeg haar hand voor haar mond. “Ik vel geen oordeel over jouw ouders. Dat was niet mijn bedoeling. Sorry.”

“Maakt niet uit, Sabine. Ik geloof niet dat mijn vader ooit zoiets heeft gedaan,” schokschouderde Milena.

“Misschien heeft hij weleens sperma gedoneerd aan zo’n spermabank. Dat hoor je toch ook steeds vaker.” Sabines fantasie sloeg duidelijk met haar op hol. Haar ogen begonnen te glinsteren.

Die mogelijkheid kon Milena zich al helemaal niet voorstellen.

“Sabine, er zitten patiënten op je te wachten,” klonk de strenge stem van hoofdzuster Obermann opeens.

Geschrokken draaide de verpleegster zich om, kleurde schuldig vuurrood en stamelde dat ze verderging.

“Wat moet je daar nou van denken?” mompelde Nada.

“Waarvan? Ik ken geen Iris Baandert. Het zal wel toeval zijn.” Opnieuw trok ze haar schouders op en opeens had ze geen zin meer om hier op de gang te blijven zitten. Stel je voor dat die vrouw terugkwam en haar dan zag. Zijzelf wilde haar niet eens meer zien. Ze was al voldoende geschrokken die eerste keer. Een rilling trok over haar rug. Het was gewoon een beetje eng.

“Wie kan die vrouw zijn?” ging Nada echter verder. “Een nichtje zoals Sabine zei?”

“Dat lijkt me sterk. Ik ken mijn hele familie. Mijn vader heeft twee broers die bij ons in de streek wonen. Mijn moeder had een broer en een zus, maar die zijn beiden al overleden. Mijn moeder was een nakomertje. Ze scheelde acht jaar met de broer die boven haar kwam en die neven en nichten ken ik ook allemaal. Geen enkel nichtje lijkt op mij. Ik ben de enige roodharige in de familie.”

“Dat is ook vreemd,” meende Nada. “Van wie heb je die rode haardos dan?”

“Geen idee. Pap is donkerblond en mam had bruin haar. Misschien heb ik het van mijn grootouders. De moeder van pap leeft nog. Zij is vierennegentig en hartstikke wit. De andere oma heb ik amper gekend. Aan mijn moeders kant gaan ze allemaal jong dood.”

“Maar van je neven of nichten heeft er niemand rood haar? Dat is toch raar.”

“Nee.” Die vraag had ze vroeger zo vaak gehad. Mam antwoordde dan altijd: ‘Van de melkboer. Milena is een kind van de melkboer’.

Vroeger had ze weleens gefantaseerd dat ze een wisselkind was, dat ze nog ergens broers en zusjes rond had lopen waar ze geen weet van had. Die zouden dan op latere leeftijd contact met haar zoeken en zo zou ze toch nog broers en zussen krijgen. Dat had ze vaak gemist in haar jeugd. Niet dat ze het niet goed had gehad. Het tegendeel was waar. Pap en mam hielden zoveel van haar dat ze haar weleens dreigden te verstikken.

Maar nu. Opeens was daar iemand die haar zus zou kunnen zijn. Ze kreeg het er benauwd van en de hoofdpijn, die de hele dag al een beetje op afstand had geloerd, sloeg nu in alle hevigheid toe.

“Ik ga terug naar onze kamer,” mompelde ze. Blijkbaar zag ze er tamelijk beroerd uit. Nada protesteerde niet eens dat ze nu alweer terugwilde.



Omdat het haar was bezig blijven houden, was Anne verder gaan zoeken. Met de gegevens die ze van Milena Lökker had, was het eenvoudig om meer informatie boven water te krijgen. Had ze gedacht. Helaas. Het ziekenhuis waar Milena was geboren, sloeg in die tijd nog niet alle informatie digitaal op. Als ze meer wilde weten, zou ze daarheen moeten reizen. Helemaal naar Bremen.

Dat was balen. Met haar kin in haar handen steunend, staarde ze naar het beeldscherm van de computer. Zo kwam ze dus niet verder. Milena’s vader was al terug naar huis gegaan, aan hem kon ze dus ook niets meer vragen. Milena zelf zei van niets te weten.

Ze kon het natuurlijk nog een keer bij de vriendin van Rudi Brechtel proberen, maar ook zij had al ontkend dat ze een zus had. Hoe kwam ze er dan achter wat de connectie was tussen de beide vrouwen? Want dat die er was, wist ze zeker. Daarvoor leken ze te veel op elkaar.

Bloedonderzoek, bedacht Anne opeens. Natuurlijk. Van Milena Lökker had ze al bloed en een bloedgroep. Dat zou ze kunnen vergelijken met dat van Iris Baandert. Nee, dat zou niet voldoende zijn, wist ze ook direct al. DNA was beter. Als ze echt familie van elkaar zouden zijn, zagen ze dat toch aan het DNA? Maar hoe kwam ze aan DNA van Iris? Die zou het vast niet zomaar afstaan als ze daar om vroeg en het zonder haar medeweten ergens vandaan halen en het gebruiken voor een onderzoek mocht eigenlijk ook niet.

Misschien kon Rudi Brechtel haar wel verder helpen. Het was het proberen waard. Hij kende Iris, wist misschien iets meer over haar familie te vertellen. Het was gelukkig rustig vandaag, ze waren pas een keer uitgereden. Als het zo bleef, kon ze straks nog best een keer naar boven lopen en Brechtel op gaan zoeken.

Nu ze dat plan eenmaal in haar hoofd had zitten, zette ze de knop om en wierp ze zich met hernieuwde energie op de papierwinkel die in een hoge stapel op haar bureau lag. Nog een halfuurtje werken, dan was het bezoekuur weer voorbij. Daarna zou ze naar boven gaan.

De tijd ging sneller voorbij dan ze verwacht had. Voordat ze naar de kamer van Rudi Brechtel liep, ging ze eerst langs de zusterpost.

“Goedemiddag, dokter Maas,” begroette de hoofdzuster haar. “Het is zeker niet druk bij de eerste hulp.”

“Dat mag ook wel een keer voor de verandering, het is de hele week al een gekkenhuis geweest.” Anne negeerde de doelbewuste opmerking op haar tweede bezoek deze middag.

“Zeg dat wel, dat heeft ook zijn weerslag weer op mijn personeel. Sabine deed vanmiddag bij het bezoek ook al zo raar. Ze bleef midden in de gang met iemand staan praten. Ze schrok gewoon toen ik haar aansprak.”

“Oh, wat was er aan de hand dan?” vroeg Anne nieuwsgierig.

“Geen idee. Ze stond bij Nada en die jonge vrouw die bij haar op de kamer ligt, juffrouw Lökker.”

“Je hebt geen idee waar het over ging?” Bij Anne begon er wel iets te dagen. Als Sabine de vriendin van Brechtel had gezien en Milena zonder het verband om haar hoofd, dan zou ze de gelijkenis vast opgemerkt hebben. Net zoals iedereen die de beide vrouwen zag.

Hedwig Obermann schudde haar hoofd. “Ik zou niet weten wat Sabine mankeert. Morgen zal ik eens een hartig woordje met haar spreken. Ze was ook zo snel verdwenen na het wisselen van de dienst.”

Ach ja, dat was Anne even vergeten. De dienst was overgenomen door andere verpleegsters. Jammer, ze had ook wel even met Sabine daarover willen praten en morgen was ze zelf vrij. Nou ja, dan kon ze nog wel naar de kliniek komen.

“Ik ga dadelijk nog even bij mijn patiënten kijken. Hoe gaat het met meneer Brechtel?”

“Naar omstandigheden goed. Zodra zijn darmen weer normaal functioneren, mag hij naar huis. Dokter Roland zal morgen wel weer bij hem komen kijken. Ik verwacht zelf dat hij met een paar dagen goed genoeg zal zijn om naar huis te mogen.”

“Mooi, dan ga ik even naar hem toe.” Anne knikte naar de hoofdzuster en zocht de kamer van Rudi Brechtel op. Als hij nu maar niet lag te slapen. Ze zou het vervelend vinden als ze hem wakker maakte.

Renate was echter nog op de kamer bezig met de andere patiënt. Ze knikte vriendelijk tegen Anne.

“Hallo, hoe gaat het hier?” vroeg Anne.

“Best hoor,” reageerde de andere man.

“Gaat u met mij mee, meneer Kreifeld? Het is tijd voor u om een rondje te gaan lopen. Met al die visite die vanmiddag bij u was, is het daar vast niet van gekomen.” Renate hielp de forse man uit bed en ondersteunde hem.

“Nieuwe heup,” zei Rudi tegen Anne toen ze de kamer uitliepen in een traag tempo. “Hij heeft wel oefeningen van de therapeut gehad, maar doet er niet veel aan als ze hem niet achter zijn vodden zitten. Vandaar dat de verpleegsters een paar keer per dag met hem gaan wandelen.”

Anne knikte begrijpend. “Hoe gaat het met u?”

“Iedere dag een stukje beter. Morgen zal de internist wel weer komen. Ik hoop dat hij me dan kan vertellen hoelang ik nog moet blijven.”

“Ongetwijfeld. Er staat een dag of vijf voor een blindedarmoperatie,” wist Anne. “Meneer Brechtel, voelt u zich goed genoeg om iemand te ontmoeten? Ik wil u graag voorstellen aan iemand die hier ook in de kliniek ligt. Een jonge vrouw. Ze heet Milena Lökker.”

“Moet ik haar kennen? De naam zegt me zo niets.”

“Ik heb geen idee of u haar zou kunnen kennen, maar als u haar ziet, herkent u haar vast wel.”

Rudi trok zijn wenkbrauwen vragend op. “U praat in raadsels, dokter Maas.”

Daar was Anne zich van bewust. Ze wist echter geen andere manier om erachter te komen of Rudi en Milena elkaar kenden. Als Rudi de andere vrouw zag, zou hij het vast begrijpen en dan kon hij hopelijk een antwoord op haar vraag geven.

“Maar als ik u daarmee een plezier doe, wil ik best even met u meegaan. Ik mag nog niet te ver lopen, maar in de rolstoel kom ik een heel eind.”

“Laten we dat dan maar doen.” Anne reed de rolstoel naar het bed van Rudi toe en hielp hem plaats te nemen. “Gaat het? Doet de wond zo niet te zeer?”

“Valt wel mee. Ik ben er al een paar keer eerder uit geweest. Dat is nodig,” vertelde Rudi.

Anne duwde hem naar de gang. Renate kwam er net aan met meneer Kreifeld. “Ik ga even wandelen met je andere patiënt,” zei ze tegen de verpleegster.

“Hij mag niet van de afdeling af, hoor.”

“Nee, zo ver gaan we helemaal niet. Even een bezoekje aan een andere patiënt brengen, meer niet,” stelde Anne haar gerust. “We zijn zo weer terug.”

“Gaan we nu naar die jongedame? Moet ik iets van haar weten?”

“Niet direct. Ik parkeer u wel even op de gang, als ze ligt te slapen, heeft het geen zin haar wakker te maken. Dan komen we een andere keer wel weer terug.” Anne zette de rolstoel voor Milena’s kamer op de rem en opende de deur.

“Hé, ben je daar nu alweer?” werd ze begroet door Nada.

Ook Milena was wakker, al lag ze wel met een bleek weggetrokken gezicht in het bed. Deed ze er wel goed aan die twee op dit moment met elkaar te confronteren?

“Milena, voel je je goed genoeg om met iemand kennis te maken?” vroeg Anne.

“Met wie dan? Toch niet die vrouw, hè? Daar ben ik echt nog niet aan toe,” antwoordde Milena.

“Heb je haar gezien?” gokte Anne.

“Op de gang. U had gelijk, dokter. Het zou mijn tweelingzus kunnen zijn, ware het niet dat ik helemaal geen tweelingzus heb!”

“Dat begrijp ik en ik geloof je ook. Op de gang zit de vriend van Iris Baandert. Misschien kan hij iets van dit raadsel oplossen. Wil je hem ontmoeten?”

Milena haalde haar schouders op. “Doe maar. Ik ben toch wel nieuwsgierig genoeg om te willen weten wie die Iris nu eigenlijk is. Anders blijft het maar malen in mijn hoofd.”

Anne haalde diep adem. “Oké, ik rijd hem binnen.” Ze ging terug naar de gang, knikte bemoedigend naar Rudi en duwde hem de kamer binnen. “Rudi Brechtel, mag ik je voorstellen aan Milena Lökker.”

Ze reed hem naar het bed van Milena toe, die met een gespannen blik naar de man zat te kijken.

Rudi zei niets. Hij keek alleen maar. Het duurde zo lang dat Anne vreesde dat hij door de schok zijn spraakvermogen was kwijtgeraakt. Eindelijk knikte hij en begon hij te praten. “Je lijkt sprekend op Iris, een vriendin van me. Ongelofelijk. Zijn jullie familie van elkaar? Ik begrijp nu, dokter Maas, dat u me aan haar voor wilde stellen. Nu snap ik ook de opmerking van Sabine een stuk beter. Zij dacht dat deze vrouw bij mij stond, daarstraks bij het bezoekuur.”

Milena kreeg rode vlekken in haar hals. Was ze zo zenuwachtig, of geschrokken door wat Rudi vertelde?

“Ik heb je hierheen gebracht in de hoop dat jij ons misschien meer kunt vertellen. Dat Iris en Milena ontzettend veel op elkaar lijken is duidelijk. De reden waarom kennen we daarmee nog niet.”

“Jullie zijn geen familie van elkaar?” vroeg Rudi.

Milena schudde haar hoofd. “Niet zover ik weet.”

“Ik kan dan maar één ding bedenken,” ging hij verder.

“En dat is?” wilde Anne weten. Had zij iets over het hoofd gezien wat deze man in zo’n kort ogenblik wel wist?

“Wat is je geboortedatum?” vroeg hij aan Milena.

“28 april 1983.”

Natuurlijk, waarom had ze daar zelf niet aan gedacht? ging het door Anne heen.

“Juist, dezelfde als die van Iris,” knikte Rudi. “Jullie zijn even oud, dus een tweeling die om wat voor reden dan ook gescheiden is. Of jij of Iris is geadopteerd. Dat kan ik me in jouw geval beter voorstellen, gezien het feit dat ik de moeder van Iris persoonlijk ken.”

Milena’s gezicht trok bleek weg. Ze begon sneller te ademen en liet zich daarna terugzakken in de kussens.

Anne ging bezorgd naast haar bed staan. Ze had wel een hersenschudding, daar moest ze ook rekening mee houden. Het was vast te veel voor haar. Ze had Rudi nog niet hier moeten brengen. Het was te vroeg voor zo’n confrontatie, besefte ze nu. “Het spijt me, Milena, ik had dit niet moeten doen,” mompelde ze.

“Het kan helemaal niet. Mijn moeder heeft me talloze malen verteld over mijn geboorte. Gaat u me nu vertellen dat ze al die tijd gelogen heeft?” Haar stem klonk schril.

“Dat beweert niemand.”

“Iris lijkt sprekend op haar moeder. Yvon heeft hetzelfde rode haar en die groene ogen,” begon Rudi weer te praten.

“Wat weet je nog meer van haar? Heeft ze haar andere kind soms verkocht?” beet Milena hem toe.

“Dat zou me niets verbazen. Yvon is een alcoholiste. Sinds een paar jaar verblijft ze in een tehuis voor verslaafden. Ze heeft inmiddels Alzheimer erbij gekregen. Of dat te wijten is aan de drank is niet duidelijk, maar zeker is dat het er wel aan mee heeft geholpen haar hersens te vernietigen.” Hij zei het op een boze toon.

“Een alcoholiste? Mijn moeder zou een alcoholiste zijn? Ik drink niet eens! Ik lust geen alcohol,” beet Milena hem toe. “Het is niet waar! Er klopt niets van je verhaal. Mijn ouders hadden moeite met het krijgen van kinderen. Ze hebben er alles aan gedaan om zwanger te worden en uiteindelijk werd ik dan toch geboren. Ik ken dat verhaal toch! Waarom zouden ze me al die tijd voor hebben gelogen? Het is toch geen schande om een kind te adopteren?”

“Dat is het zeker niet. Wat de reden ook was om het voor jou te verzwijgen, ik weet zeker dat ze je daarmee geen pijn wilden doen,” hield Anne haar voor. “Vraag er je vader naar als je straks weer thuis bent.”

Milena schudde haar hoofd, tranen liepen over haar wangen. “Dat kan ik toch niet? Wat moet ik dan zeggen? Je hebt me al die jaren iets voorgehouden wat niet waar is? Dat kan ik die man toch niet aandoen? Mijn moeder is vier jaar geleden overleden. Pap is alleen gebleven sinds die tijd. Ik woonde toen al op mezelf in de stad. Ik kan hem nu toch niet voor leugenaar uit gaan maken? Het is gewoon niet waar. Het kan niet!” Ze sloeg haar handen voor haar gezicht en begon met gierende uithalen te huilen.

Anne sloeg haar armen om de schouders van de jonge vrouw heen en hield haar vast terwijl ze huilde.

Nada keek met een medelijdende blik naar Milena. Ze kwam van haar bed af en ging naar Rudi toe. “Ik rijd jou wel even terug naar je kamer. Milena moet dit nieuws even verwerken.”

Anne knikte haar dankbaar toe en keek toe hoe ze samen de kamer verlieten.

“Het kan toch niet waar zijn, dokter? Dat is toch gemeen om je kind zo lang voor te liegen?” snikte Milena.

“Ik weet zeker dat ze dat niet voor ogen hadden met het verhaal over jouw geboorte.” Anne ging op de rand van het bed zetten. “Je moet blijven geloven dat ze het deden voor jouw bestwil. Je vader houdt toch van je? Hij heeft je zeker geen pijn willen doen.”

“Nee, dat denk ik ook niet, maar waarom hebben ze me nooit de waarheid verteld?”

“Daar kunnen wij alleen maar naar gissen. De enige die je de waarheid kan vertellen, is je vader.”

“En die vrouw, die vrouw van wie hij beweert dat ze mijn moeder is. Zij heeft dan toch ook gelogen tegen Iris? Anders had ze toch geweten dat er ergens een tweelingzus van haar rondloopt?”

“Dat denk ik wel. Haar moeder was er vast ook niet trots op dat ze een kind heeft afgestaan voor adoptie.”

“Waarom mij dan? Wat had ik misdaan?”

Anne merkte wel dat Milena het adoptieverhaal langzaam voor waar aan begon te nemen. Het was ook de enige logische verklaring voor het feit dat de beide vrouwen zoveel op elkaar leken. Plus daarbij dezelfde geboortedatum. Dat kon geen toeval meer zijn.

“Iris weet het nog niet. Zij heeft jou nog niet gezien. Ik heb haar wel verteld dat ik jou heb gezien en van de gelijkenis, maar dat is alles,” bedacht Anne. “Zij weet nog van niets.”



Die avond tijdens het bezoekuur trof Iris een Rudi die met zijn gedachten heel ver weg leek te zijn. Ze vroeg er naar, maar kreeg een nietszeggend schouderophalen als antwoord.

“Kom op, Ruud, ik zie toch dat je er met je hoofd niet bij bent. Wat is er aan de hand? Gaat het niet goed met de wond? Is er een infectie bijgekomen? Je ziet er toch niet echt ziek uit.” Ze leunde iets dichter naar hem toe. “Of word je lastiggevallen door de verpleegsters? Je bent nu eenmaal een leuke kerel,” zei ze met een knipoog.

Een vaag lachje was het antwoord. Rudi begon een verhaal over het eten dat hij voorgeschoteld kreeg, nog altijd vloeibaar en niet bijzonder smaakvol. “Breng jij anders eens een potje appelmoes voor me mee. Dat vult en het smaakt ergens naar.”

“Dat krijg je hier toch ook wel als je erom vraagt?” vroeg Iris verbaasd, wel wetende dat hij nu toch weer over haar vraag heen praatte. Er zat hem iets dwars, waar hij duidelijk niet over wilde praten. Nou ja, dan niet. Het kwam vanzelf nog wel een keer, hield ze zichzelf voor. Al kostte het haar wel moeite om niet verder aan te dringen.

“Geen idee, ga jij het anders eens vragen. Dat kun je het beste aan Renate vragen. Zij gaat over de voedselvoorziening,” zei hij met een grijns.

“Nu? Wil je dat ik dat nu ga vragen?” vroeg ze verbaasd.

“Ja, ik heb honger. Mijn maag weet kennelijk niet dat mijn darmen nog niet al te veel vast voedsel kunnen verwerken. Zou je dat alsjeblieft voor me willen doen?”

Ze trok even haar wenkbrauwen op. Wat deed Rudi vreemd! Misschien was het de honger wel. “Oké, ik loop wel even. Niet weggaan.” Ze ging naar de zusterpost, waar op dat moment een paar verpleegsters bij elkaar zat. Ze wist wie Renate was en bleef bij de balie staan wachten tot de bewuste verpleegster in haar richting keek. De verbaasde blik en de manier waarop Renate haar aankeek, was op zich al vreemd.

“Waarmee kan ik u helpen?” vroeg Renate met een glimlach.

“Meneer Brechtel van kamer 16 wil graag wat appelmoes. Hij heeft nog erge honger. Zou dat kunnen?” herhaalde Iris zijn vraag.

“Natuurlijk kan dat.” Weer die vreemde blik van de verpleegster. Ze aarzelde zichtbaar. “Mag ik u iets vragen?”

“Natuurlijk.” Iris had geen idee wat er aan de hand was, maar Renate leek ergens mee te zitten. Ook ving ze nu de blik van de andere verpleegsters op. Verbeeldde ze het zich of begonnen ze nu over haar te kletsen, daarbij steelse blikken in haar richting werpend.

“Kent u mevrouw Lökker van kamer 30?”

“Nee,” schudde ze haar hoofd. “Die ken ik niet.” Waarom wilde iedereen weten of ze die vrouw kende? Die verpleegster, Sabine, had vanmiddag tijdens het bezoekuur die naam toch ook al genoemd?

“U lijkt sprekend op haar,” ging Renate verder.

“Dat heb ik vandaag al meer gehoord,” verzuchtte Iris. “Kunt u zorgen voor die appelmoes voor Rudi, meneer Brechtel?”

“Dat ga ik direct doen.” Toch bleef Renate staan. “U zou haar tweelingzus kunnen zijn.”

“Ware het niet dat ik geen zussen heb,” knikte Iris. Ze draaide zich om en begon terug te lopen naar de kamer van Rudi. Wat mankeerden die verpleegsters? Lag er hier werkelijk een vrouw die zoveel op haar leek dat iedereen zich met haar vergiste? Kamer 30 had Renate toch gezegd? Ze kon er natuurlijk even heengaan en een kijkje nemen, kennismaken met haar tweelingzus. Ze lachte schamper. Natuurlijk. Iedereen had toch ergens op de wereld een dubbelganger rondlopen. Die van haar lag blijkbaar toevallig hier in de kliniek.

Ze bleef staan en keek door de gang. De meeste bezoekers waren al bij hun familieleden of vrienden. Een enkeling liep op de gang om een vaas met bloemen van vers water te voorzien, of een krant of tijdschrift van de leestafel te pakken. Een paar kinderen rende door de gang naar de liften. Kamer 30 was vlakbij. Ze kon even een kijkje gaan nemen. Die vrouw had vast ook al te horen gekregen dat er iemand in de kliniek rondliep die op haar leek. Het zou toch een mop zijn als zij elkaar tegen het lijf liepen. Nou ja, dat ging vast niet. Die vrouw lag natuurlijk niet voor niets in het ziekenhuis.

Haar voeten brachten haar eerder dan ze het zelf in de gaten had naar kamer 30. Aarzelend bleef ze voor de deur staan.

“Gaat u naar binnen?” klonk het opeens achter haar. Ze keek om in het vriendelijke gezicht van Renate. Vanuit haar nek leek een rode, warme gloed zich over haar wangen en hals te verspreiden.

“Eh… ik dacht, laat ik eens een kijkje nemen bij mijn dubbelgangster,” maakte ze er snel van.

Renate glimlachte nog altijd vriendelijk en duwde de deur voor haar open.

Nu moest ze wel naar binnen. In het rechtse bed zat een vrouw met een bijna kaal hoofd. Een oudere man zat bij haar samen met een jonge vrouw die veel op haar leek. Ze keken alle drie naar de nieuwkomer. De vrouw in het bed glimlachte naar Iris, waarna haar hoofd naar de overkant draaide.

Iris volgde automatisch haar blik. Dat rode haar. Nee, dat kon toch niet. Ze bleef stokstijf staan, niet beseffend dat ze de doorgang versperde.

De vrouw in het linkse bed draaide haar hoofd langzaam helemaal naar de deur, maar voordat ze elkaar echt aan hadden gekeken, had Iris de verbaasde blik al gezien. Alsof ze in een spiegel keek! Een tikje op haar schouder bracht haar weer terug bij haar positieven. “Sorry, mag ik even passeren,” mompelde Renate.

Vlug deed Iris een stap verder de kamer in en liet ze de verpleegster doorgaan. 

“Jij moet Iris Baandert zijn,” zei haar evenbeeld.

“En jij juffrouw Lökker.”

“Milena. Kom verder, Iris, alsjeblieft. Ik ben niet zo mobiel,” wees ze naar haar voet die in het gips zat. 

Iris aarzelde nog altijd. Wat deed ze hier? Wie was die vrouw? Hoe kende ze haar naam?

“Ik heb je vanmiddag al gezien, dus voor mij is de schok niet zo groot,” glimlachte Milena. “Maar geloof me, ik wist ook niet wat ik zag.”

“Is dit een grap? Heeft Rudi hier iets mee te maken?” Iris geloofde nog altijd niet wat haar ogen haar vertelden. Die vrouw kon er niet hetzelfde uitzien als zij. Dat was onmogelijk. Alsof ze een tweeling waren. Het was gewoon eng.

“Nee, het is geen grap. Het is heel erg echt, ben ik bang. Je vriend heeft ons wel op het juiste spoor gezet. Ga alsjeblieft even zitten. Ik wil graag met je praten,” drong Milena aan.

Iris liep langzaam naar een stoel en zette die naast het bed van Milena neer. “Wie ben jij?”

“Milena Lökker, ik ben op 28 april 1983 geboren en ik kom uit Ottersberg, een plaatsje vlak bij Bremen. Mijn ouders, Frank en Joanna Lökker, en ik hebben altijd in Eckstever gewoond.”

Iris voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken. “Maar dat is… ik ben ook van 28 april… en hetzelfde jaar.”

“Dat klopt, we zijn waarschijnlijk een tweeling,” vervolgde Milena nog altijd op kalme en begrijpende toon alsof ze tegen een kind sprak in plaats van een volwassen vrouw van achtentwintig.

Iris schudde heftig haar hoofd. “Dat kan niet. Yvon, mijn moeder, heeft nooit een ander kind gehad. Na mijn geboorte heeft ze zich ondergedompeld in een voortdurende alcoholroes. Ik zorgde ervoor dat ze drank had en…” Opeens stokte haar stem. Waarom vertelde ze dit allemaal tegen een wildvreemde, die beweerde dat ze haar tweelingzus was? Paniekerig sprong ze op. “Je liegt. Dit is een misselijke grap!” Ze wist niet hoe snel ze naar buiten moest komen. Ze rende door de gang naar de kamer van Rudi. Hijgend bleef ze bij zijn bed staan. Ze veegde een lok uit haar gezicht en merkte nu pas dat haar wangen nat waren. Had ze gehuild?

“Gaat het een beetje?” vroeg Rudi bezorgd. Hij klopte op het bed.

Ze ging zitten en liet haar hoofd tegen zijn schouder zakken.

Hij sloeg zijn arm om haar heen en streelde haar rug. “Kalm maar, het komt allemaal goed. Je hebt haar gezien, hè?” klonk zijn zachte stem bij haar oor.

Met een ruk ging ze weer rechtop zitten en staarde ze hem aan. “Jij wist hiervan. Stuurde je me daarom om appelmoes? Die vrouw kent jou. Wat is hier aan de hand?”

“Rustig, lieverd,” sprak Rudi sussend. “Milena is je tweelingzus.”

“Dat kan niet eens!”

“Ik ben bang dat het toch waar is. Je moeder kreeg een tweeling en heeft een van haar baby’s afgestaan voor adoptie. Dat was Milena. Jij bleef bij haar.”

“Waarom dan? Waarom moest ik bij haar blijven?” huilde ze nu. “Ik begrijp het niet, Ruud. Kreeg Yvon een tweeling? Waarom weet ik daar niets van? Daar heeft ze nooit iets over verteld!”

“Misschien wilde ze dat zelf ook het liefst zo snel mogelijk vergeten. Het is niet niks om een kind af te staan.”

“Ze interesseerde zich niet eens voor mij. Ik was alleen maar gemakkelijk om drank voor haar te regelen en eten voor haar te koken. Weet je wel wat voor een verrotte jeugd ik heb gehad dankzij mijn geweldige moeder, die haar zogenaamde verdriet met drank van zich afspoelde? Ik wilde dat ze mij ook had afgestaan.” De tranen stroomden over haar wangen. Ze deed geen enkele moeite die tegen te houden. Jaren van frustratie kwamen nu naar buiten. Ze had een ellendige jeugd gehad, had niet eens kind mogen zijn met een alcoholverslaafde moeder.

Rudi trok haar voorzichtig weer tegen zich aan. Ze liet het toe dat hij haar haren en haar rug streelde. Rudi was haar vriend. Hij kende haar verleden. Ze had vaak genoeg haar hart bij hem uitgestort toen ze nog thuis bij haar moeder woonde. Sinds Yvon in het tehuis zat, was er rust in haar leven gekomen en had ze eindelijk een leven voor zichzelf op kunnen bouwen. Natuurlijk had ze eerder bij haar moeder weg kunnen gaan. Vaak ook had ze op het punt gestaan dat te doen. Maar dan? Wie keek er om naar die verslaafde, broodmagere vrouw, die amper op haar benen kon staan en die steeds vaker van alles vergat? Dat kon ze haar moeder toch ook niet aandoen?

“Het is niet eerlijk,” snikte Iris nog een keer. “Waarom moest ik bij haar blijven?”

Een halfuurtje later, toen ze wat gekalmeerd was, waste ze haar gezicht in de badkamer van Rudi’s kamer. Haar ogen waren rood van het huilen, haar gezicht vlekkerig. Ze ging weer terug naast zijn bed zitten.

Rudi nam haar hand in de zijne en gaf er een bemoedigend kneepje in.

“En nu?” wilde Iris weten. “Wat doen we nu? Ik kan het aan Yvon vragen, als ze een helder moment heeft, maar ik betwijfel of ze zich er nog iets van herinnert.”

“Je kunt het allicht proberen.”

“Yvon heeft nooit iets verteld over mijn vader. Voor zover ze al weet wie dat geweest is,” ging Iris op geringschattende toon verder. “Waarom heeft ze ons niet alle twee laten adopteren? Waarom maar één kind een gelukkig bestaan gunnen? Weet Milena dat ze geadopteerd is?”

“Nee, zij wist het evenmin. Haar ouders hebben haar altijd verteld dat ze bij hen is geboren,” vertelde Rudi.

“Waarom dan? Vroeg of laat zou ze daar toch achter komen?”

“Geen idee,” moest hij toegeven. “Misschien uit schaamte. Misschien wist hun eigen familie niet eens van de adoptie af. Zulke dingen gebeuren nog.”

“Wat leven we toch in een rare wereld. Ik begrijp echt niet waarom mensen die ze niet willen en er niet eens voor kunnen zorgen kinderen krijgen en mensen die er dolgraag willen hebben, ze niet krijgen,” verzuchtte Iris.



Ondanks dat ze vrij was vandaag ging Anne toch naar de kliniek. Ze voelde zich verantwoordelijk voor de ellende die ze over Milena had uitgestort met haar zoektocht naar de reden van de gelijkenis met Iris. Ergens meende ze dat ze te ver was gegaan met haar zoeken en haar vragen. Ongevraagd had ze zowel Rudi als Milena met haar nieuwsgierigheid voor het blok gezet. Toch leek Milena het na de eerste begrijpelijke schok niet zo heel vervelend te vinden.

Rudi zag het allemaal veel nuchterder in, maar hij stond er dan ook verder vanaf en kon het met een heel andere blik bekijken. Als die van een buitenstaander.

Ze trof zowel Rudi als Milena in het zitje bij de liften aan. “Hé, zijn jullie hier neergestreken?”

“Hallo, dokter Maas, we wilden gewoon even met elkaar praten zonder onze kamergenoten te storen. Het is gisteren toch al behoorlijk hectisch geweest,” vertelde Rudi.

“O ja? Wat is er allemaal nog gebeurd? Weet Iris inmiddels dat ze een tweelingzus heeft?”

“Dat kun je wel zeggen.” Milena trok een veelzeggende grimas. “Ze reageerde niet erg blij verrast.”

“Daar kan ik me wel iets bij voorstellen.”

“Ze is gisteren min of meer ingestort. Ik zie haar vanavond pas,” zei Rudi, “dus ik hoop dat ze het dan een beetje een plaatsje heeft kunnen geven.”

Milena keek met een belangstellende blik naar hem. “Wat doet je vriendin eigenlijk voor werk?”

“Ze is onderwijzeres. Iris is een vriendin, niet míjn vriendin,” verbeterde hij Milena.

“Dat meen je niet!” riep deze verbaasd uit.

“Toch is het zo. Ze heeft bij de verpleging wel doorgegeven dat we verloofd zijn, maar dat was alleen bedoeld voor de avond dat ik hier aankwam. Anders mocht ze niet bij me blijven.”

Milena schudde ongeduldig haar hoofd. “Dat bedoel ik niet. Ik zit ook in het onderwijs!”

“Echt? Wat een toeval. Hoewel, is iets dergelijks niet al eerder aangetoond met tweelingen die apart werden opgevoed?” Hij keek vragend naar Anne.

“Daar is inderdaad al vaker onderzoek naar gedaan. Jij en Iris hebben toch een heel andere jeugd gehad en toch hebben jullie voor hetzelfde beroep gekozen. Heel typisch,” meende Anne. Ze richtte zich tot Milena. “Ik besef dat ik heel wat heb losgemaakt. Als je meent dat ik je ergens mee kan helpen, maakt niet uit waarmee, laat het me dan weten. Misschien vind je het prettig als ik eerst met je vader praat of zo. Dan is hij een beetje voorbereid.”

“Dat zou inderdaad fijn zijn, dokter. Ik heb geen idee hoe ik het moet brengen naar pap toe. Morgen mag ik naar huis, dus ik heb nog even de tijd om iets te bedenken.”

“Ik breng je naar huis,” zei Anne spontaan, zonder er verder over na te denken.

“Meent u dat nou?” vroeg Milena verbaasd. “Het is helemaal bij Bremen, nog een flink stuk rijden vanaf hier. Bijna vier uur als ik het goed heb.”

“Ja, dat weet ik en ik meen het. Hoe moet je anders thuiskomen? Met de trein? En hoe ga je dan al die keren overstappen? Dan kun je precies weer je enkel breken. Dat kan ik niet laten gebeuren. Ik ben morgen toch vrij, ik breng je daarheen,” beloofde Anne.

“Nou, dat vind ik heel erg aardig van u, dokter Maas. Dat aanbod neem ik graag aan.” Milena keek haar stralend aan.

“Mooi, begin dan nu maar eens met me Anne te noemen,” lachte ze.

“Oké, Anne.”

“Hoe was Iris’ reactie? Ze schrok zeker wel heel erg?” vroeg Anne nu aan Rudi.

“Dat kun je wel zeggen. Ze was vooral boos op haar moeder. Waarom ze alleen Milena af heeft gestaan en niet hen allebei. Ik vertelde net tegen Milena wat voor jeugd Iris heeft gehad. Wij kennen elkaar al heel wat jaren, zodat ik een deel daarvan bewust mee heb gemaakt. Neem van mij aan dat het niet altijd prettig was om een kind van Yvon te zijn.”

“Arme Iris,” mompelde Milena. Ze keek Rudi met een blik vol medelijden aan. “Ik heb een zeer prettige jeugd gehad, kan ik in alle eerlijkheid zeggen. Alleen miste ik vaak een zusje, iemand met wie ik dingen samen kon doen.”

“Jullie zullen vast een heleboel hebben om over te praten. Wacht daar niet te lang mee,” adviseerde Anne. “Het feit ligt er nu eenmaal dat jullie een tweeling zijn en dat jij geadopteerd bent. Daar verander je nu niets meer aan. Ik hoop dat Iris zal inzien dat het geen zin heeft haar moeder veel te verwijten. Aan het verleden verander je niets. Gezien wat je over haar jeugd verteld hebt, Rudi, vind ik dat ze het er nog heel goed vanaf heeft gebracht. Het is een leuke vrouw die met beide voeten op de aarde staat. Met haar komt het vast wel goed.”

“Daar ben ik ook van overtuigd,” knikte Rudi. “Toch heeft ze heel wat om te verwerken. Er kan niets aan het verleden veranderd worden, daar heb je gelijk in, Anne, maar dat betekent nog niet dat ze er klaar mee is.”



De klas leek haarfijn aan te voelen dat hun juf er niet helemaal bij was met haar gedachten. Het was rumoerig en rommelig. Iris moest zelfs iemand naar de gang sturen die het wel heel erg bont maakte.

Tijdens het speelkwartier stond ze peinzend, met een kop koffie in haar handen, naar de kinderen te kijken. Dat Yvon haar tweelingzusje had afgestaan ging er nog altijd niet in bij haar. Ze begreep niet waarom die vrouw – het klonk misschien wreed, maar de benaming ‘moeder’ vond ze na alles wat ze dit weekend had gehoord niet meer van toepassing op Yvon - met alle geweld een kind wilde houden. Die vrouw was niet eens in staat geweest voor zichzelf te zorgen, laat staan voor een baby. Waarom had niemand ingegrepen? 

In het verleden was er een paar keer iemand van de kinderbescherming aan de deur geweest, maar Yvon had het altijd zo weten te draaien dat men geloofde dat ze zelf goed voor haar dochter kon zorgen. Yvon kon heel overtuigend zijn als ze dat wilde.

Ze was nu echter zo ver heen dat ze waarschijnlijk niet eens meer wist dat ze achtentwintig jaar geleden een tweeling op de wereld had gezet. Nooit had ze Yvon daarover gehoord. Geen enkel verhaal over haar geboorte, nu ze daar goed over nadacht. Dat was iets waar Yvon nooit over sprak. Vreemd toch, hoewel, wat was er wel gewoon bij een vrouw die al ruim dertig jaar dag in dag uit dronken was? 

Dat haar lever het niet allang op had gegeven, begreep Iris niet. Net zomin als de artsen die Yvon van tijd tot tijd onderzochten. Korsakov, Alzheimer, het deed haar herinneringen vast geen goed. Soms wist ze niet eens of Yvon nog wel het besef had dat ze een dochter had. Hoelang was het al geleden dat ze Iris had herkend, als ze bij haar op bezoek ging?

Waarom deed ze dat eigenlijk nog, vroeg ze zich nu af. Yvon herkende haar niet, dacht vaak dat ze iemand van de verpleging was. Als moeder was ze waardeloos geweest, had ze niet veel aandacht aan haar dochter besteed. Ze was handig als boodschapper en voor het huishouden. Zelfs toen Iris met haar studie voor onderwijzeres bezig was geweest, had ze de zorg voor Yvon niet uit handen gegeven. Ze was niet het huis uitgegaan op kamers, zoals zoveel van haar studiegenoten. Nee, zij was thuisgebleven omdat ze zich verplicht voelde. Uit liefde?

Ze zuchtte diep. Zelfs dat wist ze niet eens meer zeker. Van een alcoholist die niet eens meer wist wie je was en vergeten was wat je al die jaren voor haar gedaan had, kon je toch niet houden? Had ze ooit liefde van Yvon ontvangen? Nee, kon ze volmondig toegeven. Yvon had het als vanzelfsprekend gevonden dat Iris voor haar zorgde, overal voor zorgde. Maar dankbaarheid of liefde? Nee, dat had er niet bijgezeten. 

Nu was Yvon nog slechts een zielig, mager en uitgemergeld wrak, dat amper wist dat ze nog leefde. Drank kreeg ze niet meer, maar de schade die de alcohol had aangericht, was allang niet meer te herstellen. Volgens de dokter die haar regelmatig onderzocht, kon het ieder moment afgelopen zijn, maar ze kon ook nog jaren leven. Hij begreep toch al niet dat haar lichaam het al die tijd uit had gehouden met een minimum aan voedsel en een maximum aan alcohol.

“Juf Iris,” hoorde ze een paniekerig kinderstemmetje roepen. Een meisje trok aan haar hand. “Ze vechten. Wesley en Mark vechten.”

Iris liep met het meisje mee naar de kluwen armen en benen die achter de klimrekken op de grond lag. Er stond een groepje kinderen omheen dat het stel aanmoedigde. Gelukkig kwam er ook een andere leerkracht aan en samen haalden ze de vechtende jongens uit elkaar.

“Had je niet eerder in kunnen grijpen?” siste haar collega haar toe.

“Ik… ik had het niet gezien,” stamelde ze.

“Nee, dat had ik in de gaten.”

Ieder met een kind bij de arm liepen ze naar binnen. Het tweetal werd bij de conciërge op een stoel neergezet met de mededeling dat ze zo meteen een hartig woordje met hen zou spreken.

Iris volgde haar collega naar de gang. “Kun jij even buiten opletten? Ik zal die twee wel onderhanden nemen.”

“Denk je dat je dat kunt? Je lijkt me er niet echt bij met je gedachten.”

“Ik zag ze niet!” verdedigde Iris zichzelf. “Van waar ik stond kun je niet achter de klimrekken kijken. Bovendien stond er een groep kinderen omheen.”

“Des te meer reden om er eens heen te lopen.” Haar collega liet het daarbij en draaide zich om.

Iris ging naar de kinderen, waarvan de een met een nors gezicht en de ander met tranen in de ogen op haar zaten te wachten. “Goed, vertel me dan nu maar eens waar die ruzie precies over ging.”

Later, om vijf uur, voelde ze zich geradbraakt. De hele dag had ze moeite moeten doen om haar gedachten erbij te houden. Na die vechtpartij had ze daar meer haar best voor gedaan dan voorheen, maar wat was dat vermoeiend.

Op de fiets naar huis was ze blij met het milde zonnetje en de warme wind die er woei. Even uitwaaien, dacht ze terwijl ze met een omweg naar huis fietste. Vanavond ging ze weer naar Rudi. Er zouden ook een paar collega’s van hem op bezoek komen. Zij fungeerde zo’n beetje als contactpersoon tussen Rudi en de rest van de wereld. Hij wilde geen telefoon op de kamer en zijn mobiel stond uit, bang om toch gebeld te worden door mensen van de zaak. Maar wel vragen om zijn laptop, bedacht ze al fietsend, dat rijmde niet helemaal.

De rol van Rudi in het tweelingverhaal begreep ze niet helemaal. Hij was kennelijk al eerder bij Milena geweest en samen hadden ze het plan in elkaar gestoken dat Iris naar de zusterpost moest gaan. Met het doel dat de verpleegsters daar de opvallende gelijkenis zouden zien tussen haar en Milena en haar naar kamer 30 zouden sturen om met eigen ogen haar dubbelgangster te zien. Rudi had al direct uitgedokterd dat zij en Milena een tweeling moesten zijn.

Hij en Milena. Die gedachte zorgde voor een jaloers steekje. Milena leek op haar, als twee druppels water. Ze was alleen wat voller, vrouwelijker ook. Stel je voor dat Rudi… Nee, ze schudde haar hoofd om die gedachte kwijt te raken. Rudi zou vast niet verliefd op haar worden.

Later in de kliniek, toen ze hem enthousiast hoorde vertellen over Milena, kwam die twijfel toch weer boven.

“Jullie hebben zelfs hetzelfde beroep,” vertelde hij. “Het schijnt bij tweelingen zo te zijn die gescheiden zijn opgevoed dat ze toch ergens iets missen. Alsof er een stukje van hen ontbreekt.”

“Dat lijkt me logisch,” knikte een collega van Rudi. “Je hebt negen maanden lang samen in de baarmoeder gezeten. Dat moet haast wel een onbewuste band scheppen.”

Iris knikte met een vage glimlach. Ze vond het niet prettig dat Rudi met zijn collega’s over haar gevonden tweelingzus praatte.

“En nu?” wilde die collega weten. “Hebben jullie nu een band met elkaar? Had je niet een soort van déjà vu toen je haar voor het eerst zag?”

“Nee, dat had ik niet.” Ze stond op. “Ik ga even wat drinken,” mompelde ze, de verwarde blikken van Rudi negerend. Ze ging naar de gang, kwam haast als vanzelf bij kamer 30 aan en bleef staan. Wat had ze hier te zoeken? Wilde ze haar tweelingzus wel leren kennen? Zij had een zo heel ander leven gehad, met ouders die voor haar zorgden, van haar hielden. Milena kwam uit een warm nest. Dat alles had zij niet mee mogen maken. Tranen drupten langs haar wangen.

“Gaat het wel met u?” vroeg een oudere vrouw, die opeens bij haar bleef staan.

Iris veegde de tranen weg, haalde haar neus op en knikte.

“Het valt soms ook niet mee. Zo is er nog niets aan de hand en zo krijg je te horen dat je op het punt staat een dierbare te verliezen.” De vrouw klopte haar troostend op haar hand. “Sterkte ermee, meisje. Ik hoop dat je veel steun krijgt van je familie.” De vrouw liep weg, nagestaard door Iris die een giechel in haar buik omhoog voelde borrelen. Die vrouw dacht echt dat ze stond te huilen omdat er iemand op sterven lag. Zo erg was het gelukkig niet.



Ze duwde de deur van kamer 30 open en ging naar binnen. Bij de vrouw in het rechtse bed was opnieuw visite. Ze knikte vriendelijk en bemoedigend naar Iris.

Iris beantwoordde die blik met een naar ze hoopte vriendelijke glimlach, tenslotte was ze niet boos op die vrouw. Ze ging naar het bed van Milena en trok een stoel bij. 

“Hoi, hoe gaat het met je?” vroeg ze aan haar tweelingzus. Voor het eerst dacht ze nu aan Milena als aan haar zus. Vreemd eigenlijk, al die jaren was ze alleen geweest en nu opeens bleek ze een zus te hebben.

“Prima, ik mag morgen naar huis,” antwoordde Milena. “Hoe gaat het met jou? Ben je al een beetje over de ergste schok heen?”

“Het was inderdaad een schok, hè? Voor jou ook, lijkt me. Jij wist niet beter dan dat je geboren was bij je ouders en dan blijkt daar opeens niets van waar te zijn.”

“Tja, daar ben ik inderdaad nog niet over uit. Morgen volgt de confrontatie met mijn vader. Ik heb hem nog niet gebeld om hem naar die adoptie te vragen. Dokter Maas gaat met me mee naar huis en samen gaan we met mijn vader praten.”

“Echt waar? Gaat zij met je mee?” Weer dat jaloerse steekje. Dokter Maas deed er alles aan om Milena te helpen. Zij was toch niet de enige die het moeilijk had? Haar zus had een gelukkige jeugd gehad zonder al te grote tegenslagen, vermoedde ze. Zij had daarentegen een ellendige jeugd gehad. Had zij niet veel meer recht op hulp?

“Dokter Maas voelde zich toch een beetje schuldig omdat zij dit hele gebeuren aan het rollen heeft gebracht,” ging Milena verder.

Iris haalde haar schouders op. “De verpleegsters zagen de gelijkenis tussen ons toch ook. En Rudi kwam op het idee dat we best eens een tweeling konden zijn. Eigenlijk is hij dus de schuldige.”

“Misschien wel. Hoe dan ook, ik vind het wel prettig dat dokter Maas met me meegaat. Misschien is mijn vader met haar erbij minder geneigd het af te doen als niet belangrijk, dan zonder haar. Bovendien hoef ik dan niet met de trein, dubbel voordeel,” lachte Milena. “Je hebt een leuke vriend aan Rudi. Hij vertelde dat jij ook in het onderwijs zit. Ik ook. Ik geef les op een basisschool.”

“Echt? Wat leuk. Dan hebben we nog meer punten die overeenkomen dan alleen ons uiterlijk.”

“Vergeet onze moeder niet. Ik begreep van Rudi dat jij niet bepaald een gelukkige jeugd hebt gehad. Dat spijt me heel erg.”

“Waarom?” schokschouderde Iris. “Daar kun jij toch niets aan doen? Yvon heeft gewoon een van ons weggedaan. Die mazzel had jij.”

“Waarom heeft ze ons dan niet allebei laten adopteren? Weet je dat?”

Iris lachte kort en wrang. “Ik wist helemaal niets en nu is het te laat. Met Yvon valt niet echt meer te praten. Haar geheugen was al ernstig aangetast door overmatig drankgebruik. Door de Alzheimer is dat er niet beter op geworden.”

Milena legde een hand op die van Iris en gaf er een zacht kneepje in. “Arme jij, wat moet je een ellendige jeugd hebben gehad. Dronk ze zoveel?”

“Je kunt beter vragen wanneer ze niet dronken was. Dat was alleen als ze wakker werd, maar dan had ze een kater en begon ze zo snel mogelijk weer met drinken om die kater kwijt te raken. Ik ken Yvon niet anders dan met een fles aan haar mond.” Weer gingen haar schouders omhoog. “Het spijt me, Milena, maar over Yvon kan ik niet zo heel veel goeds vertellen.”

“Ze heeft ons wel het leven geschonken en daar kan ik geen spijt van hebben.”

“Dat is zo, nu spijt me dat niet meer in ieder geval. Vroeger waren er wel momenten bij dat ik liever niet geboren was.”

“Was het zo erg?” vroeg Milena op meelevende toon. “Was er dan helemaal niemand die zich om jou bekommerde?”

“Ik weet niet beter dan dat ik vanaf het moment dat ik daartoe in staat was voor Yvon en mij gezorgd heb. Dat zal een jaar of acht geweest zijn. Hoe onwaarschijnlijk dat ook klinkt. Een vriendin van Yvon woonde tot die tijd regelmatig bij ons in de flat en zij regelde toen een hoop. Ik neem aan dat zij ook degene was die het meest voor mij heeft gezorgd toen ik nog een baby was. Ik kan het haar niet meer vragen, ze is een jaar of twintig geleden gestorven aan een overdosis drugs.”

“En de kinderbescherming?”

Iris schudde haar hoofd. “Yvon wist het zo te draaien dat het leek alsof ze goed voor me zorgde. Ik wist niet beter, Milena, dan dat het zo hoorde. Tijd om naar vriendinnen te gaan, had ik niet. Pas toen ik naar het voortgezet onderwijs ging, zag ik dat het er bij ons wel heel anders aan toeging. Toen wilde ik wel weglopen, maar waar moest ik heen? Naar een pleeggezin? Ik zag voorbeelden genoeg van kinderen die in een pleeggezin woonden en die het daar nog slechter troffen dan bij hun eigen ouders. Nee, dat was niets voor mij. Bij Yvon had ik tenminste de touwtjes in handen. Bepaalde ik wat er gebeurde. Zolang Yvon maar eten en vooral drinken kreeg, had ik het voor het zeggen. Ze kreeg een uitkering waarvan we samen net rond konden komen. Van mij kreeg ze geen geld om drank te kopen, maar ze had daar al lang geleden een andere manier op gevonden. Ze speelde gewoon de hoer. Ze verkocht haar lichaam voor drank. Ik hield me daar altijd verre van. Zolang ze mij met rust liet en geen rare gasten mee naar huis bracht, vond ik het allang best. Ik kon haar toch niet aan haar verstand brengen dat ze moest stoppen met drinken, dat ze haar leven moest veranderen.”

Iris had haar levensverhaal al wel eerder aan andere mensen verteld, maar nu ze haar verhaal deed aan haar zus, drong het tot haar door hoe vreselijk dat moest overkomen op andere mensen. Ze praatte over hun moeder op een manier dat je geen enkel begrip of een greintje sympathie op kon brengen voor de vrouw. Had Yvon dan niets goed gedaan? Ze had toch een dak boven haar hoofd gehad, werd niet in een pleeggezin ondergebracht, en ze was geworden wat ze wilde worden. Daarvoor had ze heel hard moeten werken, al vanaf dat ze een jong meisje was. Het was zoals ze tegen Milena zei: ze wist niet beter.

“Het spijt me dat ik geen mooiere verhalen over Yvon kan vertellen. Hoe zijn jouw ouders? Was je gelukkig? Houden ze van je?”

Milena begon te vertellen over haar jeugd, over het dorp waar ze woonde en over de goede relatie die ze altijd met haar ouders had gehad. “Mijn moeder is vier jaar geleden gestorven. Dat was zwaar voor pap, maar nu heeft hij zijn leven weer zo’n beetje op de rit. Hij heeft er weer zin in, dat kun je aan alles merken. Hij zal het vast leuk vinden jou te leren kennen, Iris.” Opeens kreeg haar gezicht een ernstige trek. “We houden toch wel contact? We blijven elkaar toch wel zien? Nu ik eenmaal weet dat ik een zus heb, wil ik je niet weer kwijtraken. Ik heb altijd een zus willen hebben, Iris.” Ze knipperde heftig met haar ogen.

Iris kwam omhoog en sloeg haar armen om Milena heen. “Natuurlijk houden we contact. Wat dacht je dan? Ook ik heb een zus gemist. Het voelt alsof ik nu pas compleet ben.”

De twee zusjes hielden elkaar stevig vast.

“Hier zit je dus,” klonk het opeens bij de deur. Rudi werd in een rolstoel de kamer ingereden door een verpleegster. “Ik kon Ricky gelukkig zo gek krijgen me hierheen te rijden. Ik had al wel zo’n vermoeden dat je hier zou zijn.”

Verbeeldde Iris het zich of lag er werkelijke een liefdevolle blik op Rudi’s gezicht? Het volgende moment was het echter alweer de overbekende grijns.

“Nu je een zus hebt, tel ik zeker niet meer mee?” 

“Doe niet zo mal, jij hoort er ook bij, hoor,” riep Milena op vrolijke toon.

“Gelukkig, ik was al bang dat ik op zoek moest gaan naar een andere beste vriendin.” Hij draaide zich om naar de verpleegster. “Ik red het verder wel, Ricky, Iris rijdt me straks wel terug naar mijn kamer.”

“Oké, maar niet verder gaan dan hier, hè. Hou de tijd in de gaten. Na het bezoekuur moet je weer naar je kamer,” waarschuwde Ricky hem.

“Komt voor elkaar. Bedankt voor het brengen.”

“Milena gaat morgen al naar huis,” zei Iris tegen Rudi.

“Ik weet het, ik zal haar missen,” verzuchtte hij. “We zien je vanaf nu toch wel vaker zeker? We houden toch wel contact met elkaar?”

“Dat doen we zeker. Iris en ik spreken wel wat af. Jullie moeten ook een keer naar mij komen. Dan laat ik jullie Bremen zien,” beloofde Milena. “Jij hebt mijn e-mailadres en mijn Skype-naam al, Rudi. We kunnen zo tot die tijd contact met elkaar houden.”

Gingen ze ook al skypen? Rudi en Milena? Iris moest even iets wegslikken. Ze liep naar het raam en keek naar buiten, ook al zag ze niets van wat er zich daar bevond. Achter haar praatten Rudi en Milena verder met elkaar. Zie je wel, ging het door haar heen, ze hadden haar niet eens nodig. Rudi werd vast verliefd op Milena en zag haar dan niet meer staan. Al die jaren dat ze gehoopt had dat hij een keer in zou zien dat zij, Iris, meer was dan alleen maar een vriendin, waren verloren jaren geweest.

“Iris, wat ben je stil?” vroeg Milena na een poosje.

Ze draaide zich met een glimlach om. “Het was nogal druk vandaag op school. Ik kon er mijn hoofd niet goed bijhouden en daar maakten de kinderen misbruik van. Vind je het erg als ik je nu terugbreng naar je kamer, Ruud? Mijn hoofd voelt aan alsof het op klappen staat.”

“Natuurlijk,” zei Rudi direct. Hij keek haar bezorgd aan.

Milena stak hem haar hand toe. “Morgen, voordat ik wegga, kom ik nog even afscheid nemen. Ben je er dan nog?”

“Vast wel, ze laten me hier niet eerder dan donderdag gaan. Tot morgen, Milena. Dag, Nada.”

Iris boog zich naar haar zus toe en kuste haar op de wangen. “We houden contact, hè? Goede reis morgen. Ik hoop jou en je vader snel te zien.” Ze omhelsden elkaar nog eens stevig, waarna Iris Rudi de kamer uitduwde voordat ze het niet meer droog hield.

“Jammer dat ze zo ver weg woont, hè,” begon Rudi.

“Ja.”

“Ik heb haar Skype-naam opgeschreven. Neem het papiertje maar mee. Dan kun je morgenavond al met haar skypen.”

Ze keek even verrast naar zijn achterhoofd. “Dat zal ik doen. Waar hebben jullie het vandaag allemaal over gehad? Milena vertelde dat jullie lang bij elkaar op de gang hebben gezeten. Mag jij dat wel? Je moet toch nog veel rusten met die buikwond?”

“Ik heb het gevraagd aan de verpleging. Zolang ik niet te druk doe, mag dat allemaal. Het zal saai worden de komende dagen. Nu iedereen werkt, krijg ik overdag niet veel bezoek.”

“Tja, er zijn nu eenmaal mensen die moeten werken.”

“Wil je mijn laptop echt niet brengen? Ze hebben hier internet, dan kan ik in ieder geval nog iets doen en misschien wat kletsen met Milena. Zij zal ook niet gelijk weer aan het werk gaan, neem ik aan.”

Iris zei niets. Zie je wel, ging het door haar heen, hij gaat contact met haar houden. Daar was niets mis mee, maar voor een gewone vriend had hij wel heel erg veel belangstelling voor haar zus.

“Iris? Heb je me gehoord?” Rudi kon zich niet omdraaien in de stoel vanwege zijn operatiewond.

“Ja hoor, ik breng morgenavond je laptop wel mee. Kun je het nog een dag zonder redden?”

“Vast wel, je bent een schat.”



Milena zat stevig in de stoel naast Anne. Haar stoel stond iets naar achteren geschoven, zodat ze haar enkel goed weg kon leggen zonder dat hij bekneld raakte.

“Zit je goed?” vroeg Anne. Ze had er zin in. Het was dan wel een flink eind rijden, bijna vier uur, maar dat vond ze geen bezwaar. Haar wagentje was betrouwbaar genoeg om haar heen en weer terug te brengen. Omdat ze morgen ook nog vrij was, kon ze de nacht in een hotel of bij Milena doorbrengen – als ze elkaar nog niet beu waren na een hele dag samen reizen. In ieder geval was Anne van plan het rustig aan te doen en te genieten van de rit. Voor haar was het een uitstapje. Milena was prettig gezelschap en ze hadden vast gespreksstof genoeg.

“Ik zit prinsheerlijk,” knikte Milena. “Wat mij betreft, kunnen we vertrekken.”

“Mooi, dan doen we dat ook. Mientje, mijn huishoudster, heeft een picknickmand meegegeven met koffie, sap en lekkere broodjes. Die was bang dat we onderweg niets tegen zouden komen.” Anne lachte om de lieve zorgzaamheid van de oudere vrouw die haar hele leven al voor haar zorgde.

“Ik weet wel wat leuke picknickplaatsen,” zei Milena. “Het is bovendien heerlijk weer om buiten te zitten.”

“Oké, dat doen we dan maar. Iedere twee uur een stop. Geef maar aan waar ongeveer.”

Doordat ze na de spits waren vertrokken, kon Anne overal goed doorrijden. Ze genoot dan ook dubbel van de rit. Onderweg was genoeg te zien en ze hadden genoeg om over te praten. Milena zat inderdaad vol met verhalen en wilde ook het een en ander horen over Annes werk als trauma-arts.

Pas bij de eerste stop kwam het gesprek op Iris uit.

“Gisteravond voelde het echt goed,” begon Milena. “Iris en ik hebben leuk met elkaar gepraat, maar toen Rudi kwam, voelde ik toch iets van spanning. Ik begrijp alleen niet goed waarom. Volgens mij is ze verliefd op Rudi. Begrijpelijk, het is een leuke man, en hij is vrij voor zover ik weet.”

Anne had nog met Sabine gepraat over Milena en Iris en van haar had ze gehoord dat Iris zogenaamd verloofd zou zijn met Rudi. “Ik denk dat ze dat inderdaad is, maar volgens mij heeft hij niets in de gaten,” zei ze dan ook.

“Dat zou me niets verbazen. Mannen kunnen zo blind zijn wat dat betreft. Het zou leuk zijn als het iets tussen hen wordt. Dan heb ik alvast een leuke zwager met wie ik goed op kan schieten. Ik kan eens een voorzetje geven als we weer contact hebben.”

“Misschien helpt het wel,” was ook Anne van mening. “Zie je op tegen het weerzien met je vader?”

“Een beetje wel, het is toch dubbel. Ik ben blij dat ik weer thuis ben, maar ergens is het niet meer helemaal mijn thuis. Mijn roots liggen in Aken, weet ik nu. Ik heb een tweelingzus en een moeder die nog leeft.”

“Ze is wel heel ernstig ziek en herkent Iris niet eens meer,” wist Anne.

“Dat vertelde ze me. Dat lijkt me vreselijk.” Milena staarde even voor zich uit. “Maar ik weet zeker dat mijn vader Iris ook wil leren kennen. Dan heeft ze toch nog een beetje een vader. Ik hoop toch zo dat hij het goed opneemt.”

Een paar uur later parkeerde Anne de wagen voor het huis van Frank Lökker. Ze hielp Milena in de rolstoel en duwde haar naar de voordeur toe.

Meneer Lökker had hen al zien aankomen en opende de deur. “Milena, kindje, daar ben je dan. Hoe was de reis?” Hij begroette zijn dochter met een omhelzing en een kus.

Toen Milena eenmaal binnen was geïnstalleerd in een gemakkelijke stoel en met een kruk onder haar enkel, richtte hij zich tot Anne. “Ik wil u heel hartelijk bedanken dat u mijn dochter hierheen hebt gebracht.”

“Graag gedaan, meneer Lökker.”

“Pap, Anne blijft hier, hoor. Ze gaat morgen pas terug naar Aken. Ik blijf vannacht ook hier slapen en morgen ga ik naar mijn eigen huisje.”

“Ik dacht dat je hier zou blijven totdat je loopgips krijgt. Kun je alleen in je huis jezelf dan wel redden? Met een rolstoel? Hoe moet dat dan? Je mag toch niet op die enkel steunen?” bracht meneer Lökker haar in herinnering.

“Met krukken en die stoel kom ik een heel eind,” stelde Milena hem gerust.

“En als je nu eens valt? Ik ben het er niet mee eens dat je in je eentje in je huis in de stad gaat zitten. Dokter?”

Anne haalde haar schouders op. “Ze kan moeilijk twee weken lang niets doen, meneer. In de tijd dat ze in de kliniek was, heeft ze moeten oefenen met de krukken en de rolstoel. Dat gaat haar goed af.”

“En als er iets is, komt buurvrouw Connie me helpen,” voegde Milena eraan toe.

Hij legde zich erbij neer, al was het niet van harte.

“Pap, ik heb een vraag voor je,” begon Milena nadat ze koffie hadden gedronken, taart hadden gegeten en haar vader de nieuwtjes uit het dorp had verteld.

“Wat is er, meisje?”

“Het gaat over vroeger. Ik kan me nog heel goed het verhaal van mijn geboorte herinneren. Dat vertelde mam haast ieder jaar op mijn verjaardag.” Een vaag lachje speelde rond haar mond bij die herinnering.

Anne knikte haar bemoedigend toe en ving tegelijk de verontruste blik van Milena’s vader op.

“Het zit namelijk zo, pap. In Aken kwam ik mijn tweelingzus tegen,” gooide Milena er nu snel uit. De hoogrode kleur op haar wangen verried de spanning.

“Dat kan niet,” stamelde de oudere man uit. Hij liet zich terugvallen tegen de stoelleuning en trok wit weg.

“Toch wel, pap. Ze heet Iris Baandert en is op dezelfde dag als ik geboren, zelfs in hetzelfde uur. Ik kwam tien minuten later dan haar ter wereld.”

“Hoe… hoe weet je dat? Wie heeft je dat op de mouw gespeld?”

“Niemand heeft me iets op de mouw gespeld. Ik heb een tweelingzus, ik ben geadopteerd.” Ze nam de hand van haar vader in de hare. “Waarom hebben jullie me dat nooit verteld? Het is toch geen schande om geen kinderen van jezelf te kunnen krijgen? Dat overkomt zoveel mensen.”

Meneer Lökker schudde droevig zijn hoofd. “Ach, kindje toch. Je moeder en ik hebben het er vaak over gehad, moesten we het tegen je zeggen? Zou je het wel begrijpen? Wat was een goed moment? Mama heeft inderdaad altijd dat verhaal over je geboorte verteld. Dat verhaal klopte ook, alleen is het niet haar overkomen en niet in Bremen.” Hij streek over zijn gezicht en haalde diep adem voordat hij verderging. “Je biologische moeder is in een auto onderweg naar het ziekenhuis bevallen van je zus. Jij bent voor het ziekenhuis geboren, precies zoals je moeder altijd vertelde, alleen was zij niet de vrouw in barensnood.” Zijn stem brak met een snik. Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Na een poosje was hij voldoende hersteld om verder te kunnen praten. “Ze had jou zo graag zelf het leven geschonken dat ze dat verhaal op zichzelf reflecteerde en het ging geloven. De familie zei er nooit iets over, het was aan ons om jou de waarheid te vertellen. Wat moest ik doen, lieverd? Je moeder tegenspreken en vertellen dat jij niet haar echte dochter was?”

Milena pakte opnieuw zijn hand en drukte er een kus op. “Ik was wél haar echte dochter. Zij was mijn moeder en je bent altijd mijn vader geweest en je zult dat ook altijd blijven.”

“Meisje toch, wat een moment om achter de waarheid te komen. Je had het over je tweelingzus. Waar heb je haar gezien dan?”

“In Aken, in de kliniek. Haar vriend is een dag na mij binnengebracht. Dokter Maas zag direct de gelijkenis en de vriend van Iris ook. We lijken sprekend op elkaar, pap. We zijn een eeneiige tweeling, Iris en ik.”

“En haa… jullie moeder? Heb je haar ook gezien?” wilde meneer Lökker weten.

“Nee, dat niet. Weet je niets over mijn biologische moeder?”

Frank Lökker haalde zijn schouders op. “Niet veel meer dan ons verteld werd. Ze kon zelf niet voor de kinderen zorgen en stond ze af ter adoptie. Wij kwamen in aanmerking om jou te adopteren. Wat er van het andere kindje, jouw zus, is geworden, weet ik niet. Er werd ons niet verteld waar zij heen zou gaan. Hoe is het verder met haar gegaan?”

“Vertelden ze echt dat mijn zus ook geadopteerd zou worden?” vroeg Milena verbaasd.

“Ja, dat weet ik nog goed. Je moeder en ik wisten aanvankelijk niet dat het om een tweeling ging, maar de verpleegster versprak zich. Dan maar alle twee, zei je moeder direct. Ze vond het niets om een tweeling uit elkaar te halen. En twee kinderen, dat hadden we altijd gewild.”

“Meen je dat nou? Zouden jullie ons alle twee geadopteerd hebben?” 

Anne zag de verbazing en het verdriet op het gezicht van Milena. “Waarom is dat niet doorgegaan?” wilde ze weten. “Iris is bij haar moeder gebleven. Voor haar is er geen adoptiegezin gekomen.”

Meneer Lökker keek van Milena naar Anne. “Is dat echt waar? Ons werd verteld dat we hen niet samen konden adopteren, omdat er nog een ander adoptiegezin was.”

“Die hebben zich dan kennelijk bedacht. Iris is niet geadopteerd,” zei Anne. “Ze is al die tijd bij haar moeder gebleven.”

“Iris heeft een ellendige jeugd gehad bij haar… onze verslaafde moeder.” Milena kreeg tranen in haar ogen. “Ze was acht jaar, pap, toen moest ze voor haar moeder en zichzelf zien te zorgen. Er was niemand die naar haar omkeek.” De tranen gleden over haar wangen.

“Wat vreselijk,” stamelde meneer Lökker. “Wij wilden haar echt adopteren, samen met jou. Ze had hier een plek kunnen krijgen. Waarom hebben ze dan geen contact met ons opgenomen? Wij hadden duidelijk genoeg aangegeven dat we best twee kinderen wilden adopteren.” Hij keek vragend naar Anne.

“Ik heb geen idee, meneer Lökker. Misschien heeft de moeder zich bedacht. Wilde ze toch zelf een kind houden. Yvon, de moeder van Iris en Milena, is alcoholist. Ze heeft Alzheimer en kan ons niets wijzer daaromtrent maken. We moeten afgaan op wat u en Iris ons vertellen. Er is nooit iemand voor Iris gekomen. Zij groeide op bij een verslaafde moeder, die eigenlijk niet in staat was om voor haar dochtertje te zorgen.”

“Oh, wat vreselijk,” stamelde meneer Lökker. “Als ik dat toch geweten had. Hoe gaat het nu met haar? Wat is er van haar geworden?”

“Iris is een sterke vrouw geworden. Ze heeft zich erdoorheen geslagen. Het is ook een lieve vrouw,” vertelde Milena. “Mijn zus is onderwijzeres, net als ik. Ik wil graag dat je haar leert kennen, pap.”

“Ik wil niets liever. Ze is hier van harte welkom.” Hij veegde met zijn ruwe werkhanden over zijn gezicht en pakte daarna een grote zakdoek om hard zijn neus te snuiten.

“Ik ga de mand van Mientje even uit de auto halen,” zei Anne, die wel in de gaten had dat vader en dochter even een moment voor henzelf nodig hadden.

Wat een emoties allemaal, dacht Anne. Zelf had ze het er ook een beetje moeilijk mee. Vreemd toch dat niemand die mensen meer had gewaarschuwd toen de adoptie van Iris niet doorging. Dat het ziekenhuis, waar de meisjes waren geboren, een baby aan een verslaafde moeder mee had gegeven, was helemaal onbegrijpelijk. Hoe anders zou Iris’ leven verlopen zijn als ze samen met haar zusje hier in het gezin terecht was gekomen.

Het verleden was niet ongedaan te maken, maar de toekomst moest nog ingevuld worden. Anne wist zeker dat Milena haar best ging doen voor haar zus, wier leven zo bitter hard was geweest. Iris was zonder meer een sterke vrouw, hoe anders had ze zich aan al die ellende kunnen ontworstelen. Dat ze desondanks een lieve vrouw was geworden, was geheel haar eigen verdienste.



Het tehuis bood zoals altijd een trieste en grauwe aanblik. Het oude gebouw was veel van zijn vroegere glorie kwijtgeraakt sinds de straat waarin het stond langzaam maar zeker in verval begon te raken. De welgestelde lieden die hier voorheen woonden, waren weggetrokken naar nieuwere wijken en modernere huizen. De huizen waren verdeeld in appartementen voor studenten en minder vermogende mensen. Her en der stonden dan ook fietsen tegen hekken geparkeerd, waardoor de stoep haast niet meer begaanbaar was.

Iris parkeerde haar wagentje op het terrein achter het gebouw, dat door een hoge poort te bereiken was. Voordat ze uitstapte, controleerde of alle ramen goed dichtzaten. Ze bleef even zitten en probeerde haar wild kloppende hart onder controle te krijgen.

Vandaag wilde ze Yvon confronteren met hetgeen ze ontdekt had. 

Gisteravond had ze nog contact gehad met Milena die haar het trieste verhaal van de adoptie, die nooit tot stand was gekomen, had verteld. Waarom was dat niet doorgegaan? Dat wilde ze graag weten. De enige die haar daar meer over kon vertellen was Yvon. 

Met een diepe zucht maakte ze het portier open. Ze sloot het zorgvuldig af en liep naar de ingang van het tehuis. Yvon verbleef op een afdeling waar meerdere mensen met Alzheimer te kampen hadden. Halfgesloten, wat zoveel betekende dat Yvon alleen onder begeleiding van een verpleger of familie naar buiten mocht. Iris had haar nog nooit mee naar buiten genomen sinds ze hier zat. Yvons lichaam was zo mager en uitgeteerd dat ze bang was dat de broze vrouw iets zou breken. Ze zat hele dagen in een grote stoel dicht bij het raam en staarde naar buiten.

“Dag, Yvon, hoe gaat het met je?” begroette ze haar moeder en ze ging tegenover haar zitten.

De vrouw met het vroeger ongetwijfeld knappe gezicht keek haar met nietszeggende blik aan. “Ik wil een borrel.”

Iris onderdrukte een zucht. Dit was de standaardzin waarmee Yvon iedereen begroette. Vanaf het moment dat ze gedwongen had moeten stoppen met drinken, was die borrel het enige wat ze wilde.

“Ik wil je iets vragen over vroeger. Weet je nog dat je kinderen hebt gekregen?”

“Ik heb geen kinderen,” was het korte antwoord.

“Toch wel, je hebt een tweeling gekregen. In een auto vlak voor het ziekenhuis. Weet je dat nog? Denk eens goed na, Yvon.”

“Ik heb geen kinderen.”

“Je hebt een dochter, Iris, maar je had nog een baby. Die baby heb je afgestaan voor adoptie. Waarom deed je dat?”

“Ik wil een borrel.”

Iris werd er een beetje moedeloos van. Er zou niets zinnigs uit deze vrouw komen, dat had ze eigenlijk al wel geweten. Ze stond op en legde even een hand op de magere schouder. “Ik ga weer. Tot volgende week, Yvon.”

“Breng je dan een borrel mee?” klonk het hoopvol.

Iris liep weg zonder om te kijken. Ze begreep eigenlijk niet goed waarom ze steeds bleef komen. Het had geen enkele zin. Yvon herkende haar al enige tijd niet meer en van de verpleging wist ze ook dat ze na haar bezoek geen opleving kreeg. Ze kon net zo goed wegblijven.

Op haar horloge zag ze dat ze nog net op tijd kon zijn om bij Rudi op bezoek te gaan. Gisteravond had ze hem zijn laptop gebracht. Hij had vast ook al contact gehad met Milena, bedacht ze wrang. Hè, ze moest niet zo jaloers doen. Hij mocht Milena toch leuk vinden?

Het bezoekuur was nog niet voorbij, dus haastte Iris zich naar Rudi’s kamer toe. Zoals verwacht was er niemand bij hem. Hij zat met zijn laptop voor het raam aan de tafel terwijl zijn medekamergenoot druk bezig was met zijn familie.

“Hé, ben je druk bezig?”

Rudi keek verrast naar haar op. “Iris, wat een verrassing.”

Ze bukte zich om een kus op zijn wang te geven. “Ach, ik ben toch vrij op woensdagmiddag. Waarom zou ik dan niet even langskomen?”

“Leuk, de middagen zijn zo saai.”

“Zonder Milena,” vulde Iris aan.

“Dat ook, maar we hebben contact via Skype en de mail.” Hij pakte haar hand vast en streelde die zacht. “Ik hoorde wat haar vader wist te vertellen, over dat tweede adoptiegezin.”

Iris deed het met een nonchalant schouderophalen af. Het deed pijn, natuurlijk deed het pijn te weten dat ze wel een kans had gehad op een normale jeugd in een leuk gezin. Dat ze zelfs samen met haar tweelingzus op had kunnen groeien. Hoe anders had haar leven er dan uitgezien. Dat kon helaas niet meer ongedaan gemaakt worden, die kans was voorbij. “Ik ben daarstraks nog bij Yvon geweest.”

“Ach ja, op woensdagmiddag ga je daar altijd even heen. Hoe was het met haar?”

“Hetzelfde als altijd. Ze wilde een borrel. Ik heb haar gevraagd of ze zich nog iets kon herinneren over haar kinderen.”

“En?” Rudi keek haar gespannen aan.

“Ze heeft geen kinderen, zegt ze. Dat blijft ze volhouden. Het is al tijden geleden dat ze nog wist wie ik ben. Ze herkent mij allang niet meer. Waarom zou ze dan nog wel iets weten van een geboorte? Ik denk dat we niet echt verder komen met haar. Ze weet het echt niet meer. Het enige wat in haar hoofd gegrift staat, is de vraag naar een borrel,” eindigde ze op bittere toon.

“Het is helaas niet anders, Iris. Maar het moet toch een beetje een troost voor je zijn dat je tweelingzusje het beter heeft getroffen. Haar vader wil kennis met je maken. Je hebt er opeens familie bij gekregen.”

“Dat is wel heel leuk,” knikte ze. “Ik ga er zeker een keer heen. Ga je met mij mee dan?” Waarom ze dat vroeg, wist ze niet. Stom dat ze het vroeg, maar nu had ze het al gedaan. Ze kon het niet meer terugdraaien. Ze wilde toch niet dat Milena en Rudi elkaar weer zagen? Stel je voor dat ze verliefd op elkaar werden en een stel werden. Dat zou ze niet kunnen verdragen. Niet Rudi met haar zus. Als Milena de man kreeg waar zij van hield, hoe moest ze zich dan gedragen in hun bijzijn? Als de zus die blij was om het geluk dat Milena ten deel viel? Dat zou ze niet kunnen.

“Natuurlijk ga ik met je mee. Milena’s vader wordt dan toch ook een beetje jouw vader. Aan hem zal ik toch toestemming moeten vragen.” Hij keek haar met een geheimzinnig lachje aan.

“Toestemming waarvoor?” Haar hart sloeg een slag over. Zie je wel, hij wilde verder met Milena. Ze wilde haar hand lostrekken uit de zijne, maar Rudi bleef hem stevig vasthouden en trok haar zelfs iets dichter naar hem toe.

“Toestemming om met jou verder te gaan. We kennen elkaar nu al zo lang, Iris. Ik ben altijd bang geweest dat onze vriendschap op zou houden te bestaan als ik verderging dan alleen goede vrienden zijn.”

Iris schudde verward haar hoofd. “Hè, wat zeg je nu toch allemaal?”

“Ik hou van je, Iris, al heel lang besef ik nu. Blijkbaar had ik daar Milena voor nodig om me dat duidelijk te maken.”

Haar blik werd opeens wazig en ze moest met haar ogen knipperen om Rudi weer scherp in beeld te krijgen. Hij hield van haar? Zei hij dat nu echt? “Maar… Milena dan?”

“Wat is er met Milena? Zij is je zus en ik ben dolblij dat je haar hebt leren kennen, maar ik kan onmogelijk met twee vrouwen verdergaan. Dat verlang je toch niet van me? Milena zal vanaf nu altijd bij jou horen, maar voor mij is er echt maar één de ware en dat ben jij.” Hij keek haar met een liefdevolle blik aan.

Opeens viel het haar op dat het doodstil was geworden in de kamer. Verward keek ze om zich heen. De man in het bed en zijn familie keken haar verwachtingsvol aan. Met een bibberend lachje wendde ze zich weer naar Rudi. “Wat heeft dit te betekenen?”

“Zeg nu maar ja tegen hem,” riep een vrouw. Ze kreeg bijval van de kinderen die door elkaar begonnen te roepen dat ze met Rudi moest trouwen.

Trouwen? Wilde hij met haar trouwen? Maar ze hadden niet eens een relatie.

“We trouwen nog niet meteen, hoor. Eerst elkaar maar eens op een andere manier leren kennen. Als je dat wilt, tenminste. Zeg eens iets, Iris?”

Ze keek naar de man in de stoel, de enige man in haar leven die belangrijk voor haar was. Ze veegde haar wangen droog en knikte. “Ja, dat wil ik.” Snikkend van blijdschap zakte ze naast zijn stoel neer en sloeg haar armen om hem heen. “Ik hou ook van jou,” fluisterde ze in zijn oor en ze kuste hem voorzichtig.

Het gejuich om hen heen maakte het onmogelijk om nog normaal met elkaar te kunnen praten, dus besteedden ze de resterende bezoektijd met gewoon bij elkaar te zitten en elkaar vast te houden.



Het verhaal van Frank Lökker liet haar niet meer los. Anne had Milena naar haar eigen huis gebracht. Ze had ervoor gezorgd dat er een andere rolstoel en krukken kwamen, zodat ze de spullen van de kliniek mee terug kon nemen. 

Milena had haar bij het afscheid laten beloven nog een keer terug te komen. Dat zou ze zeker doen, nam ze zich voor. De rit naar huis legde ze ook nu in twee keer af. Muziek was haar gezelschap en ze belde zelfs een keer naar Max, haar vriend die in het buitenland verbleef. Ze had hem op de hoogte gehouden van de gebeurtenissen rondom Iris en Milena.

“Je moet het ziekenhuis zien te vinden waar die tweeling geboren is. Daar kunnen ze je vast wel meer vertellen. En jij bent arts, dan vertellen ze wellicht meer dan wanneer een van die vrouwen zelf belt,” adviseerde Max. “Probeer het gewoon. Je weet zelf ook wel dat je ermee blijft rondlopen als je niet alles hebt gedaan om een antwoord te krijgen.”

“Wat ken je me toch goed,” lachte ze. “Ik kan het proberen. Het moet niet zo moeilijk zijn. Van Milena heb ik de gegevens omtrent haar geboorte gekregen. De instantie die de adoptie heeft geregeld en zo. Goed idee, Max, ik ga achter dat ziekenhuis aan.”

“Mooi, ben je als ik terug thuis ben dan helemaal blij en vrij? Heb je dan de tweelingperikelen achter je gelaten?”

“Wanneer kom je naar huis? Ik dacht dat je nog een week wegbleef?”

“Het werk ligt hier stil. Ons aggregaat is uitgevallen. Dat moet eerst gerepareerd worden voordat we verder kunnen en je kent de snelheid waarmee hier iets wordt gedaan. Ik kan er best een weekje tussenuit. Kun jij iets regelen met je werk of ben je onmisbaar?” Hij zei het lachend, maar ze hoorde de ondertoon in zijn stem.

“Niemand is onmisbaar. Ik heb nog genoeg vakantiedagen staan. Wolfgang kan vast wel voor me invallen. Ik ga het in ieder geval proberen,” beloofde ze hem.

“Mooi, ik neem vrijdag het vliegtuig naar huis. De precieze tijden en het vluchtnummer geef ik je nog wel door zodra ik die weet.”

“Heerlijk dat je een week eerder naar huis komt. Ik mis je, Max. Tot vrijdag dan.”

“Tot vrijdag, ik hou van je,” eindigde Max het gesprek.

“Ik ook van jou,” zei Anne tegen de inmiddels dode lijn. Vrijdag was hij weer thuis, dacht ze verheugd. Ze zou die vakantiedagen in orde maken. Felix zou vast geen bezwaar hebben. Meestal was zij de eerste om bij te springen als er ergens mensen nodig waren, die paar vrije dagen kon hij haar niet weigeren.

De verdere rit naar huis scheen de zon haar tegemoet en zorgde ervoor dat goede humeur alleen nog maar beter werd.

Thuisgekomen begon ze meteen met het opzoeken van de nummers van het ziekenhuis en de adoptie-instantie die betrokken was geweest bij de adoptie van Milena. Zij zouden haar vast wel kunnen vertellen waarom het andere kind niet meer geadopteerd was, wat er mis was gegaan.

“Goedemiddag, u spreekt met dokter Anne Maas. Ik onderzoek een adoptie van achtentwintig jaar geleden.” Ze werd door de telefoniste doorverbonden met de betreffende afdeling. Daar deed ze opnieuw haar verhaal en wat ze hoopte te bereiken met haar telefoontje.

“Ik begrijp uw vragen, dokter Maas. Het is wel heel lang geleden. De mensen die er destijds bij betrokken waren, werken misschien allang niet meer bij ons. Pensioen en zo,” vertelde de man aan de andere kant van de lijn.

“Dat snap ik, maar er zal vast wel ergens een rapport van die adoptie gemaakt zijn, dat moet u toch terug kunnen vinden?”

“Dat is mogelijk. Ik noteer de gegevens van de betreffende persoon en ga het voor u uitzoeken,” beloofde hij.

Anne hing op. Het kon best nog enige tijd duren voordat die man iets gevonden had.

Het volgende nummer dat ze belde, was van het ziekenhuis waar Yvon bevallen was. Opnieuw besefte ze dat ook hier de mensen die er mogelijk bij betrokken waren geweest met pensioen waren gegaan en mogelijk overleden. Ze deed opnieuw haar verhaal over de adoptie.

“Dokter, ik begrijp u vraag, maar u moet ook weten dat in die tijd talloze zwervers, daklozen en verslaafden gebruik van ons ziekenhuis maakten. Adoptie van de kinderen die hier geboren werden, was eerder regel dan uitzondering. De geboorte van een tweeling zal best iets langer zijn blijven hangen, maar ook dan nog durf ik u niets te beloven,” vertelde de medewerkster van het archief waarnaar ze doorverbonden was. “Ik zal kijken of ik iets terug kan vinden uit die tijd, maar beloven doe ik u niets.”

“Dat begrijp ik, bedankt in ieder geval voor uw medewerking.” Ze legde de hoorn neer en liet zich tegen de leuning van de bank zakken. Dat was het dan, meer kon ze niet doen. Het was nu wachten op een reactie van het adoptiebureau of het ziekenhuis.



Geneesheer-directeur Felix Landau reageerde positief op haar vraag of ze volgende week een paar dagen vrij kon krijgen. “Max komt eerder naar huis? Wat een verrassing. Wat mij betreft, kun je best een paar dagen vrij krijgen. Regel het maar met Wolfgang. Hij moet maar zeggen of hij voor je in kan springen als traumatoloog. Maar ik verwacht daar geen problemen mee.” Hij maakte een aantekening en leunde ontspannen achterover in de luxe bureaustoel. “Komen jullie dan nog een avondje naar ons?”

“Natuurlijk, dat heb ik al afgesproken met Irene. Ze verheugt zich er al op Max weer eens te zien.”

“Mooi, dan zien we jullie vanzelf verschijnen. Iets anders, Anne. Mij kwam ter ore dat je je bemoeide met de privézaken van een patiënt. Klopt dat?”

Anne lachte even. “Het ligt iets genuanceerder, Felix. Ik bemoeide me er niet zozeer mee. Wel heb ik het balletje aan het rollen gebracht.”

“Maar je hebt toch iemand naar huis gebracht als ik het goed heb? Vind je dat kunnen in jouw positie?”

“In dit geval wel.” Ze vertelde wat er precies was gebeurd vanaf het moment dat ze Milena Lökker had opgehaald in de Dom van Aken. “Dus voelde ik me verplicht iets voor haar terug te doen,” eindigde ze haar verhaal. “Het verhaal is nog niet helemaal afgelopen. Ik wacht nog op bericht van de adoptie-instantie en het ziekenhuis waar die vrouw bevallen is.”

“Nu begrijp ik het inderdaad beter, maar dan nog is het niet onze taak daarin te bemiddelen,” hield Felix haar voor.

“Ik heb het in mijn eigen tijd gedaan,” verdedigde ze zichzelf.

“Gelukkig wel. Nou ja, zolang je werk er niet onder lijdt, mag je best voor privédetective spelen. In je eigen tijd.”

“Uiteraard. Ik ben ook niet van plan om dergelijke dingen vaak te gaan doen,” beloofde ze haar baas.

“Zal ik dan eens een paar telefoontjes voor je plegen zodat het raadsel sneller opgelost wordt?”

“Kun jij het dan nog sneller voor elkaar krijgen?” vroeg ze verbaasd.

“Misschien wel. Ik ken een paar mensen.” Hij grijnsde.

Anne kende de data en namen inmiddels uit haar hoofd en schreef ze op voor haar baas. Deze pakte direct de telefoon en begon te bellen.

Met stijgende verbazing luisterde ze met hem mee. Al kon ze maar één kant van het gesprek volgen, ze begreep dat Felix direct de juiste personen aan de lijn kreeg. Hij maakte wat notities op een vel papier. Zijn kriebelige handschrift kon ze niet ontcijferen, dus wachtte ze ongeduldig tot hij klaar was met bellen.

Eindelijk legde hij de hoorn neer. Hij plaatste zijn handen naast het dichtbeschreven vel papier en keek haar strak aan. “Je zult al wel het een en ander begrepen hebben,” begon hij.

Anne knikte. “Vertel het toch nog maar een keer helemaal.”

“Oké, het zit zo. Mevrouw Baandert ging naar het ziekenhuis. Ze werd door een vriend weggebracht, die kort daarvoor had gebeld dat hij met een hoogzwangere vrouw zou komen die op het punt van bevallen stond. Mevrouw was niet bekend bij het ziekenhuis, maar dat was niet eens zo heel erg vreemd daar. Tijdens de rit naar het ziekenhuis echter beviel ze al van haar kindje. Wonder boven wonder is de bevalling goed gegaan. Op dat moment wist ze nog niet dat ze een tweeling verwachtte. Dat bleek pas op het moment dat mevrouw vanuit de wagen op een brancard werd getild, samen met haar pasgeboren baby. De navelstreng moest nog afgebonden worden, de placenta was nog niet geboren, dus moest ze naar de eerste hulp worden gereden. Opeens begon ze te gillen dat er nog een kind aankwam. Toen pas kwamen ze erachter dat het om een tweeling ging. In de hal van de ambulances kwam de andere baby ter wereld. Mevrouw ging naar de kraamafdeling met de kinderen. Er werd met haar gepraat toen bleek dat ze een ernstige alcoholverslaving had.”

“En de baby’s? Waren die niet ziek?” wilde Anne weten.

Een baby van een drugsverslaafde werd verslaafd geboren en moest letterlijk afkicken. De baby van een moeder die dronk tijdens de zwangerschap liep een ernstig risico op een te laag geboortegewicht, vroeggeboorte, aangeboren afwijkingen, sterfte van het kind tijdens de zwangerschap, vertraagde geestelijke ontwikkeling en gedragsstoornissen. Het was niet niks wat je je kindje aan kon doen door te drinken tijdens de zwangerschap. Een baby dronk eenvoudig mee met de moeder.

“Ze waren er ook niet best aan toe,” ging Felix verder. “Te klein en ook nog eens te vroeg geboren. Ze hebben een aantal weken in de couveuse gelegen tot ze sterk genoeg waren. In die tussentijd had mevrouw Baandert afstand gedaan van de baby’s. Ze mochten geadopteerd worden. De ene baby, Milena, werd door de familie Lökker geadopteerd. Dat weten we en die adoptie is ook goed verlopen. Aanvankelijk was er nog een ander gezin dat de andere baby zou adopteren. Voordat het zover was, dook mevrouw Baandert opeens weer op in het ziekenhuis en eiste ze haar baby terug. Ze wist op dat moment niet eens meer dat ze twee kinderen op de wereld had gezet. Ze schijnt een hoop stennis te hebben gemaakt, gedreigd zelfs dat ze iemand iets aan zou doen. Uiteindelijk werd besloten haar de baby mee te geven. De kinderbescherming zou ingeseind worden en de situatie in de gaten houden. Zelf verwachtten ze dat ze binnen een week het kind bij haar weg konden halen, omdat er niet goed voor gezorgd zou worden.”

“Mijn hemel, hebben ze haar echt die baby meegegeven? Hoe hebben ze dat kunnen doen? Ze was een alcoholist! Niet eens in staat om voor zichzelf te zorgen.”

Felix schudde mistroostig zijn hoofd. “Vraag me niet hoe en waarom, ik vind het ook een bijzonder vreemd verhaal. Hoe dan ook. De baby scheen verzorgd te worden door een vriendin van mevrouw Baandert. De kinderbescherming had dus niet eens een reden om het kind bij haar weg te halen. Zodoende is Iris bij haar moeder gebleven. De kinderbescherming heeft regelmatig controles uitgevoerd, maar steeds leek alles in orde te zijn.”

“Dat is niet wat ik van Iris heb gehoord,” zei Anne hoofdschuddend. “Niet te geloven dat het zo heeft kunnen gebeuren.”

“Ik begrijp ook niet hoe dit kan, maar zo is het in het dossier van Iris en Milena Baandert opgenomen. Ga je het aan die vrouwen vertellen?”

“Ja, dat heb ik beloofd. Ze hebben er recht op het te weten. Yvon kan het niet meer vertellen, maar het verhaal klopt wel met wat ik van Iris heb gehoord. Het verhaal dat de moeder van Milena over haar geboorte steeds vertelde, klopt in zoverre dat ze net buiten het ziekenhuis geboren is, de couveuse en de vroeggeboorte komen niet in dat verhaal voor.”

“Het is met recht een wonder te noemen dat beide baby’s uitgegroeid zijn tot gezonde, jonge vrouwen,” zei Felix.

“Dat kun je wel zeggen. Bedankt dat je voor me gebeld hebt, dat scheelt weer een lange tijd wachten.” Anne stond op. Haar dienst begon zo. Vanavond zou ze wel naar Iris bellen om het verhaal over haar geboorte te vertellen.



Iris en Rudi zaten samen op de bank in de flat van Rudi. Er stond een programma op waar Iris nauwelijks iets van had gezien sinds het telefoontje van Anne. Zij en Rudi hadden over niets anders kunnen praten. Ze was kwaad geworden op Yvon en Rudi had haar laten razen en tieren, waarna ze in huilen was uitgebarsten. Nu voelde ze zich emotioneel leeg.

Rudi zag er ook niet zo heel fit meer uit. Hij had ook veel last van zijn operatiewond, wist ze.

“Gaat het wel goed met je?” vroeg ze bezorgd aan hem. “Het lijkt wel alsof je in het ziekenhuis veel meer energie had.”

“Dat lijkt maar zo. Jij zag me alleen ’s avonds een paar uurtjes. In de tussentijd deed ik niet veel meer dan slapen, zodat ik voldoende energie had tijdens het bezoekuur. Bovendien hoefde ik daar niets te doen. Liggen, een beetje zitten en een keer naar de badkamer gaan. Met mijn laptop heb ik ook lang niet zoveel gedaan als ik wilde.”

“Kun je wel alleen blijven dan?”

“Je kunt toch geen vrij gaan nemen voor mij?”

“Ik kan wel tussen de middag hierheen komen en blijven slapen misschien,” stelde ze aarzelend voor. “Dan kan ik in de tussentijd in ieder geval een beetje op je letten en voor je zorgen. Dat spoelen van die wond, kun je dat wel zelf?”

“Dat lukt best. Ik ben gewoon nog heel erg snel moe. Je mag best blijven slapen, maar verwacht er niet te veel van,” zei hij met een trieste grijns.

“Joh, alsof het me daar om te doen is. Dat komt echt nog wel. Word eerst maar eens beter.” Ze stond op en pakte de laptop van de tafel. “Het is tijd om met Milena te praten en haar alles te vertellen. Ze zit vast al te wachten.” Met de afstandsbediening zette ze het geluid van de tv zachter, terwijl Rudi Skype opstartte.

“Hé, Rudi, hoe gaat het?” klonk Milena’s stem even later uit de luidspreker van de laptop. “Ben je thuis?” Ze verscheen op het scherm en zwaaide toen ze Rudi en Iris zag. “Hoi, zusje van me.”

“Hoi. Ja, ik ben vandaag thuisgekomen. Dat valt nog niet mee. Ik ben veel te veel verwend in de kliniek.” Hij grijnsde naar het scherm.

“Hoe gaat het met je enkel?” vroeg Iris.

“Best hoor, met die krukken en de rolstoel kan ik me prima redden op school. Ik word iedere ochtend opgehaald door een heel aardige collega.”

Iris zag haar blozen op het scherm en de stralende ogen van haar zus zeiden haar al genoeg. “Oh, bloeit daar iets op?”

“Misschien wel,” giechelde Milena. “En jullie mag ik ook feliciteren. Rudi heeft eindelijk de stap durven zetten!”

“Met een voorzetje van jou. Bedankt nog, Milena, zonder jou had hij het vast niet gedurfd.” Dat leverde haar een plagend duwtje op van Rudi.

“Anne heeft het een en ander uitgezocht over Yvon en over jullie geboorte,” ging Rudi over op het onderwerp dat hen bij elkaar had gebracht.

“Dat is sneller dan ik verwacht had.” Milena’s gezicht werd ernstiger. “Vertel maar.”

Rudi vertelde wat ze van Anne hadden gehoord. Iris was nog altijd te boos op de kinderbescherming en het ziekenhuis omdat zij niet ingegrepen hadden.

“Oh, lieverd, wat vind ik dit vreselijk voor jou,” zei Milena toen Rudi zijn verhaal had gedaan. Ze had tranen in haar ogen. “Wat zou ik je nu graag even vast willen houden en knuffelen.”

“Dat doe ik wel voor jou,” beloofde Rudi.

Iris snifte en wreef langs haar neus. “Een deel wist ik natuurlijk al, maar toch vind ik het moeilijk. Ik begin steeds meer te beseffen dat het zelfs nog veel erger had kunnen zijn. Anne vertelde me wat voor risico een ongeboren baby loopt als de moeder drinkt tijdens de zwangerschap.”

“Dat klopt. Ik heb de afgelopen dagen ook het een en ander daarover opgezocht. We hebben zeker een hoop geluk gehad,” knikte Milena op het scherm. “Maar vanaf nu gaan we die rottige jeugd van jou dubbel en dwars goedmaken. Papa staat erop dat jullie samen een keer hierheen komen, zodat je de rest van de familie kunt leren kennen.”

“Dat doen we zeker en daar wachten we niet te lang mee,” beloofde Iris. “Zodra Rudi behoorlijk is hersteld, rijden we naar Bremen. Met de auto of de trein, dat zien we nog wel.”

Ze praatten nog een hele tijd met elkaar, nieuwtjes uitwisselend en kletsend over dingen die hen dwarszaten. Rudi ging na een poosje naar bed. Hij was bekaf, zei hij.

“Gaan jullie samenwonen?” wilde Milena weten toen ze weer met hun tweeën waren.

“Dat zien we nog wel, voorlopig let ik een beetje op hem. Het valt hem behoorlijk tegen weer thuis te zijn en alles zelf te doen.”

“Verwen hem maar lekker. Ik zal straks nog even naar Anne bellen om haar te bedanken voor het speurwerk,” zei Milena.

“Doe dat maar, dat heeft ze wel verdiend. Ik laat morgen een grote bos bloemen in de kliniek voor haar bezorgen namens ons. Ze heeft heel wat meer voor ons gedaan dan alleen haar werk.”


Die bloemen nam Anne de volgende dag verheugd in ontvangst van de koerier die ze bracht. De vorige avond had ze nog een lang gesprek gehad met Milena, die haar ook vertelde dat Iris het er best moeilijk mee had.

“Heb je een geheime aanbidder?” vroeg Tünnes op lacherige toon.

“Dankbare patiënten.”

“Hmm, waarom krijg ik dan geen bloemen?”

“Omdat ik iets meer voor hen heb gedaan dan alleen een verbandje aanleggen.”

De pieper liet weten dat hun hulp nodig was en ze holden samen naar de ambulance, de bloemen lagen vergeten op de balie.


Dokter ziet dubbel & Rouwen na trouwen
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml