Blijdschap na bedrog
Hulp voor een gezin
Lysa van Mardum
“Ik woon hier alleen.” Die woorden waren Antje ontglipt. Had ze haar kaken maar op elkaar gehouden. Wat moest die knappe man van haar denken?
Hij deed de voordeur zachtjes open en wilde zijn bagage naar buiten dragen. Toen hij de twee loodzware koffers optilde, hoorde hij de achterdeur open- en dichtslaan.
“Joehoe, Henk, ik ben al thuis.”
“Shit, wat is ze vroeg,” mompelde hij. Zuchtend zette hij de koffers neer en sloot de deur.
“Dat viel mee, hè? Het duurde…” De woorden bestierven haar in de mond. Met grote ogen staarde ze naar de koffers.
“Sorry Julia, ik wilde net weggaan,” zei hij zacht.
“Weg? Zomaar opeens?” Julia haar stem trilde.
“Geloof me, ik kan het niet meer aan. Ik wil je niet langer tot last zijn.”
Julia wilde naar hem toegaan en haar armen om hem heenslaan, maar ze kon geen voet verzetten. Iets hield haar tegen. Wat bezielde Henk? Het leek alsof er een vreemde tegenover haar stond. De woorden die hij zei, waren niet echt. Ze had hem betrapt, begreep ze. Nu moest hij ter plekke een smoesje verzinnen om uit te leggen waar hij mee bezig was. Eerst wachtte hij haar reactie af. Ze voelde woede in zich opkomen. Zou ze hem aanvliegen en op zijn mooie gezicht timmeren? Dat had geen enkele zin, dacht ze meteen daarna.
Toen hij haar na een lange stilte aankeek, glimlachte ze naar hem. “Je was me niet tot last, hoor.” Ze deed moeite om zich te beheersen. “Mag ik je één ding vragen voordat je vertrekt? Waarom kun je het niet meer aan? We hebben het toch goed samen?”
“Ja, nee, ik…” Henk was even van zijn stuk gebracht. ‘Voordat je vertrekt’. Had hij het wel goed gehoord? Probeerde Julia hem niet eens over te halen om te blijven?
“Het ligt niet aan jou, Julia, beslist niet. Het gaat om de kinderen. Ik vind ze aardig, maar ze zijn van een ander. De laatste weken begon ik me steeds rottiger te voelen, als hun vader ze ophaalde. Het zijn de mijne niet en ik zal er ook nooit een band mee krijgen, heb ik gemerkt. Daarom kunnen we beter uit elkaar gaan.”
“Goed, ga maar,” knikte Julia.
Nog steeds stond ze op dezelfde plaats. Ze was niet van plan de deur voor hem open te doen, merkte Henk. Dat deed hij zelf en zeulde de koffers naar buiten. Zonder te groeten, liet hij de deur achter zich dichtvallen.
Zo vlug mogelijk schoof hij de koffers in de bagageruimte. Van inspanning parelde het zweet op zijn voorhoofd. Voordat hij de oprit afreed, wierp hij nog een blik op de voordeur. Het licht in de hal was uit.
Ieder moment verwachtte hij dat Julia naar buiten kwam om hem tegen te houden. Als een bezetene zou ze achter de auto aanrennen, omdat ze zich plotseling had bedacht. Hij gaf een straal gas en keek in de spiegel. Er was niemand te bekennen.
Toen hij de stad achter zich had gelaten en in zuidelijke richting reed, kon Henk eindelijk vrijer ademhalen. Voor de zekerheid had hij aldoor in de achteruitkijkspiegel gekeken. Onzin natuurlijk, hij werd niet gevolgd. Julia liet de kinderen niet alleen. Wie zou ze achter hem aan moeten sturen? Hij had niet gezegd waar hij heenging.
Het was niet gegaan zoals hij zich had voorgesteld. Ongemerkt wilde hij uit Julia’s leven verdwijnen, maar ze kwam te vroeg thuis. Ze moest ’s avonds naar een bijeenkomst van verontruste buurtbewoners. In de woonwijk met veel vrijstaande huizen werd al maanden opvallend veel ingebroken. Hoewel het huis van Julia een onneembare vesting was, ging ze toch naar de vergadering.
Henk grinnikte in zichzelf. Wanneer zou ze erachter komen dat er bij haar enkele dingen waren verdwenen?
Bij een tankstation stopte hij en ging naar binnen om een kop koffie te kopen. Onopvallend keek hij om zich heen. Er stonden een drietal mensen voor de kassa en een stel bij de tijdschriften. Over een half uur kon hij bij de Belgische grens zijn, rekende hij uit. Daarom besloot hij de koffie op zijn gemak in de auto op te drinken.
Bij de uitgang botste hij bijna tegen een man op. “Sorry,” zei hij.
“Hallo Jack,” zei de andere en draaide zich om, “wat heb ik jou een tijd niet gezien.”
Henk herkende die stem en sloeg vlug linksaf naar de parkeerplaats. De hete koffie gutste over zijn vingers. Toch liet hij de beker niet los. Niet omkijken, doorlopen en wegwezen, schoot het door hem heen. Dat hij juist nu een oude bekende tegen het lijf moest lopen. Even hield hij zich schuil achter een vrachtwagen. Toen er geen mens op het parkeerterrein te bespeuren viel, liep hij voorzichtig naar zijn auto. Wat onderuitgezakt in de stoel dronk hij de koffie op. Ondertussen hield hij de omgeving goed in de gaten.
“Je begint paranoia te worden, oude zak,” zei hij tegen zichzelf.
Julia zou hem hier eens moeten zien. Nee, hij moest Julia vergeten en net doen alsof ze niet bestond. Dat zou niet meevallen. Onwillekeurig schudde hij zijn hoofd. Toch jammer dat het zo gelopen was.
Henk wist bijna zeker dat Julia en haar man weer bij elkaar zouden komen. Zolang ze niet officieel gescheiden waren, had hij daar eigenlijk niets te zoeken. De vernedering om eruit gegooid te worden, had hij zichzelf bespaard. Een half jaar was hij Julia’s minnaar geweest. Dat er niet meer in zat, wist hij donders goed. Zijn verblijf in het schitterende huis had lang genoeg geduurd. Bovendien begon Julia hem vragen te stellen, die hij niet wenste te beantwoorden. Zodoende had hij zijn biezen gepakt. Morgen ging hij het grensgebied verkennen. Misschien kon hij eventueel in het zuiden van Limburg zijn geluk beproeven. Dan waren er ook uitwijkmogelijkheden naar verschillende landen.
Henk slikte even. Dit deel van het land had niet zijn voorkeur. Toch had hij deze ‘verbanning’ al een tijdje voorbereid. Hij moest onderhand een slaapplaats zoeken. Dan zag hij morgen wel verder.
Op goed geluk nam hij de eerste, de beste afslag. De plaatsnamen op de borden zeiden hem niets. In de verte zag hij een groenachtig licht. Het zou een hotel kunnen zijn.
‘LOGIES EN ONTBIJT’ stond met koeienletters op een ouderwets gebouw. Een verlicht bord verwees naar de ‘BAR’. Resoluut parkeerde Henk de auto naast een rij andere.
“Goedenavond meneer,” zei een man met zilvergrijs haar vriendelijk, toen Henk bij de deur bleef staan.
“Hallo. Kan ik hier overnachten?”
“Jazeker, er zijn nog kamers vrij.”
“Fijn, ik heb mijn pyjama en tandenborstel alvast meegenomen,” grapte Henk en wees naar de sporttas die hij bij zich droeg.
“Uitstekend meneer, ik zal u de kamer wijzen. Misschien wilt u straks in de bar iets drinken? Het is daar erg gezellig.”
“Liever een andere keer. Het was een lange dag. Mag ik een biertje meenemen?”
“Elke kamer heeft een koelkast met allerlei drankjes. Er is vast wel iets voor u bij,” glimlachte de uitbater. “Zal ik u voorgaan?”
Met een half oor luisterde Henk naar de lovende woorden over de omgeving met zijn fraaie dorpen en steden. Toeristen wisten niet half wat ze misten, als ze voorbij jakkerden naar bekendere oorden.
“Dank u wel, ik zal het onthouden,” zei Henk.
“We zijn op het komende seizoen voorbereid. Deze vleugel is er pas bijgebouwd. Hier is uw kamer. Een prettig verblijf en welterusten, meneer.” Geruisloos verdween de man.
De kamer zag er inderdaad nieuw uit. De verf was nog te ruiken. Goed genoeg om een paar nachten te blijven. Henk schopte zijn schoenen uit en keurde het bed. Dat verdiende een dikke plus.
Hij viste een flesje bier uit de huisbar. Op de koelkast, die ook als tafel diende, stonden glazen en kopjes. Ernaast lag een streekblad. Uit nieuwsgierigheid bladerde Henk de krant door. Er stonden artikelen in uit een streek die hij totaal niet kende. Onbekende namen in geboorte- en overlijdensberichten las hij, totdat zijn oog op een andere advertentie viel.
‘Hartelijk dank voor uw medeleven na het overlijden van mijn lieve ouders…’ Niet ‘onze ouders’ en een schare kinderen werden genoemd, maar één enkele persoon. Een dochter was na het overlijden van haar ouders alleen overgebleven. Naam, adres en woonplaats stonden er keurig bij vermeld.
Opeens dacht Henk niet meer aan slapen. Snel haalde hij zijn laptop uit de sporttas. Het zoeken naar Lierbeek duurde niet lang. Hij begon bijna te zingen van plezier, toen de beelden op het scherm verschenen. Morgen ging hij de boel daar voorzichtig verkennen.
“Lierbeek, Lierbeek,” zei hij een paar keer achter elkaar. Het klonk goed. Hij voelde gewoon dat in Lierbeek het geluk hem toe zou lachen.
Voldaan rekte Antje zich uit. In een recordtempo had ze vier brieven geschreven. Het begon haar steeds gemakkelijker af te gaan, maar ze was toch blij dat het karwei erop zat. De bel ging, toen ze net een kop koffie wilde maken.
“Niet weer,” zuchtte Antje en opende de deur op een kier.
Op de stoep stond een goed geklede man, die haar vragend aankeek. De deur ging verder open.
“Dag mevrouw. Ik kom voor de boeken, zoals we hadden afgesproken. Schikt het nu?”
“Boeken? Ik weet van niks,” zei Antje. Koortsachtig dacht ze na. Het moest een vergissing zijn. Die aantrekkelijke man had bij het verkeerde adres aangebeld.
“U hebt mij een e-mail gestuurd, dat ik vanavond of morgenavond langs kon komen.” De man deed een stap naar voren, omdat het opeens harder begon te regenen.
“Kom even binnen, u hebt niet eens een jas aan,” zei Antje wat stijfjes.
“Heel graag, ik vrees dat dit een misverstand is…”
Met enige aarzeling liet Antje de vreemdeling binnen. “Ik wilde net koffie gaan drinken. U hebt zeker ook wel zin in een bakje. Zoek maar een stoel, dan haal ik koffie.” Uit onzekerheid gooide ze de woorden eruit.
“Voordat ik ga zitten, wil ik me eerst voorstellen. Mijn naam is Gerard Koops en als hobby koop en verkoop ik boeken. Zeg maar Gerard.” Glimlachend gaf hij haar een hand.
“Antje Visser, aangenaam.” Ze had de pest in dat het niet wat vlotter klonk. “Hoe drink je de koffie, Gerard?”
“Voordelig, helemaal zwart.”
Hoewel Antje blij was dat ze even weg kon, voelde ze Gerards ogen in haar rug prikken. Wat een knappe man, dacht ze verward. Zou het lukken om haar hoofd koel te houden, als ze straks met hem aan de koffie zat? Ze haalde diep adem en dwong zichzelf rustig te blijven.
“Nu wil ik graag wat meer weten over die boeken,” zei Antje en roerde lang in haar koffie. “Ik heb niet eens een computer en kan dus geen e-mail versturen. Huisgenoten zijn er ook niet, als je dat mocht denken, want ik woon hier alleen.”
“Het spijt me. Ik zie in dat ik me heb vergist. Het was stikdonker en het regende. Toen zag ik een bord met Kerkstraat staan. Dit is toch Kerkstraat twaalf?”
“Jawel, maar alle dorpen in de omgeving hebben een Kerkstraat. Dit is Lierbeek. Komt je dat bekend voor?”
“Nooit van gehoord. Het lijstje met adressen heb ik in de auto laten liggen, stom van mij.”
“Hoe heet de persoon waar je een afspraak mee hebt?” Antje probeerde Gerard op weg te helpen. Ze kon in het telefoonboek gaan zoeken.
“We hadden alleen contact via de computer. Ze bood boeken te koop aan en gebruikte daarbij de naam ‘boekenwurm’. Ik zal het vanavond verder uitzoeken.”
“Jammer dat je niet eerder gekomen bent. Pas geleden heb ik een massa boeken weggedaan. Er werd een bazaar gehouden voor een goed doel. Waar de opbrengst voor was, weet ik niet eens meer. Wat hier in de boekenkast staat, wil ik niet kwijt.”
“Dat begrijp ik.” Gerard keek vol bewondering naar de boeken die in keurige rijen op de planken stonden.
“Een huis zonder boekenkast is niet compleet,” merkte Antje op.
“Je hebt volkomen gelijk. Maar mag ik je een onbescheiden vraag stellen?”
Antje kon alleen knikken. Ze raakte van slag door de donkere ogen die haar doordringend aankeken.
“Iedereen heeft tegenwoordig een computer. Heb je er bewust geen? Misschien zit je op je werk al de hele dag naar het scherm te staren. In dat geval heb ik niets gezegd.”
Antje dacht even na voordat ze antwoord gaf. “Acht jaar geleden heb ik op mijn werk voor het laatst een rapport getypt en doorgestuurd naar allerlei instanties. Na die tijd wilde ik best een computer aanschaffen, maar ik ben er niet aan toegekomen. Voor een buitenstaander is dat moeilijk te begrijpen.”
“Vergeef me mijn nieuwsgierigheid. Ik wil je niet in verlegenheid brengen met lastige vragen. Het kost je moeite om erover te praten, merk ik.”
Omdat Gerard op zachte en meelevende toon sprak, gaf Antje meteen antwoord. “Twee maanden geleden heb ik mijn ouders verloren…”
“Wat vreselijk.”
“Ze waren allebei erg ziek. Ik heb ze hier in dit huis verzorgd. Toen dat niet meer lukte, moesten ze naar het ziekenhuis. Ma stierf eerst en een dag later ging pa.” Dat was eruit, dacht Antje. Ze zweeg even.
“Goed,” vervolgde ze luider, “je denkt toch niet dat ik meteen na hun dood riep: Hoera, nu schaf ik een computer aan. Lekker makkelijk voor de papieren rompslomp. Ik kan er niet eens meer mee omgaan. Voor mij heeft de tijd stilgestaan. Ik heb net nog vier bedankbrieven zitten schrijven, heel ouderwets met de hand. Het duurt nog wel een paar weken voordat alles afgehandeld is. Er lijkt geen einde aan te komen. De meeste mensen in het dorp vinden dat ik onderhand wel een lange vakantie heb verdiend. Daarna kan ik mijn oude werk oppakken en gaat het leven weer zijn gewone gangetje. Ze snappen er niets van. Ik doe ook geen moeite meer om uit te leggen waarom ik nog niet lekker op het strand lig.” Antje lachte schamper.
“Heb je geen familie die je kan helpen?”
“Nee, een handjevol oude ooms en tantes. Ach, ik moet ook niet zeuren. Dokter Lammers of dokter Benschop komt iedere week langs om te vragen hoe het gaat. De begrafenisbode is altijd behulpzaam. Meneer pastoor heeft me al vaak opgezocht, die lieverd, en ik ben niet eens katholiek. Ik mag beslist niet klagen. Tot nu toe ben ik er aardig doorheen gerold.”
Antje vond dat ze genoeg had gepraat en stond op om nog eens koffie in te schenken. Terwijl ze een plak cake afsneed, schold ze zichzelf uit voor stommeling. Waarom had ze Gerard niet meteen de deur uitgewerkt? In plaats daarvan begon ze zonder erg over zichzelf te teuten. Moest ze haar hele ziel en zaligheid voor een wildvreemde man blootleggen? Wat voor een man, dacht ze nerveus. Kon het een gelukkig toeval zijn dat juist hij bij haar had aangebeld? Rekte ze onbewust de tijd met het aanbieden van koffie en cake?
“Alsjeblieft.” Met neergeslagen ogen zette Antje de kopjes en het schoteltje neer.
“Wat een verwennerij voor iemand die zomaar binnen komt vallen.”
“Het is wel goed, nu heb ik nog even tijd om iets uit te leggen. Toen de bel ging, verwachtte ik eigenlijk de zoveelste persoon die een grafsteen wilde leveren. Ik heb al een steen uitgezocht bij iemand uit de buurt. Daarom reageerde ik wat vreemd toen ik opendeed.”
“Niks van gemerkt,” zei Gerard met volle mond.
“Verder was het absoluut niet de bedoeling om over mijn problemen te praten. Zodra het gemak van de computer ter sprake komt, ontplof ik bijna. De laatste jaren heb ik nergens tijd voor gehad. Ik leefde maar half. De verzorging van twee zieke mensen hield me dag en nacht bezig. Soms kwam ik de deur niet eens uit en deed Harm, een jongen uit het dorp, of de buurvrouw boodschappen voor me. Diezelfde buurvrouw heeft me geholpen met het schrijven van de de rouwkaarten. De bedankjes heb ik zelf gedaan. Een voorgedrukt kaartje wilde ik niet naar iedereen sturen. Vijftien brieven heb ik naar familie en kennissen geschreven die wat meer verdienden dan een standaardberichtje. Mijn moeder had een grote familie, die me met alle liefde wilden helpen. Maar het gros is stokoud… Nu begin ik alweer te zaniken. Ik schaam me diep.”
“Dat hoeft helemaal niet hoor. Misschien kun je bepaalde dingen beter kwijt aan een vreemde. Als je huisarts vraagt hoe het gaat, ben je algauw geneigd je mooier en beter voor te doen. Je wilt die man niet teleurstellen, daarom zeg je opgewekt dat het prima gaat. Toch heb je alle ellende nog lang niet verwerkt, waar of niet?”
Met stijgende verbazing luisterde Antje naar Gerard. Waar haalde hij die wijsheid vandaan? Ze durfde hem niet aan te kijken. Na een ongemakkelijke stilte fluisterde ze: “Ik denk dat je gelijk hebt.”
“Goed, ik ga nog even achter die boeken aan. Bedankt voor de heerlijke koffie. Mag ik volgende week een keer langskomen? Dan ben ik toch in de buurt. Ik werk namelijk voor een verzekeringsmaatschappij. Met alle plezier wil ik je helpen. Wie weet, kan ik je wat nuttige tips geven. Dan wordt het woensdag of donderdag, ’s avonds om een uur of acht.”
Antje knikte alleen. Ze kon het nauwelijks geloven. Zou ze hem echt terugzien?
“Hoe kom ik het dorp uit?” vroeg Gerard bij de deur.
“Bij de kerk steeds rechtdoor. Op een gegeven moment zie je vanzelf een bord staan met plaatsnamen. Daar moet je linksaf slaan.”
“Het zal wel lukken, want het regent niet meer.”
“Waarom heb je geen TomTom?” vroeg Antje plotseling.
Een moment keek Gerard haar geschrokken aan. Toen herstelde hij zich en begon te grinniken. “Je bedoelt dat ik niet met mijn tijd meega?”
“Ja, ik vind het nogal merkwaardig…”
“Een punt voor jou,” lachte Gerard.
“Nou?”
“Ik durf het haast niet te zeggen. Laatst vergat ik mijn auto af te sluiten. Geloof me, dat overkomt me praktisch nooit. Binnen vijf minuten had iemand de buit te pakken. Eigen schuld, ik zal een nieuwe moeten kopen. Stel je voor dat ik je niet terug kan vinden. Dag Antje, tot ziens.”
Weg was Gerard. Bij de auto stak hij zijn hand op. Voordat hij wegreed, had Antje de deur al dichtgedaan. Ze had ook ‘tot ziens’ willen zeggen, maar de twijfel werd met de seconde groter. Ze was stom geweest om een vreemdeling binnen te laten. “Ik woon hier alleen.” Die woorden waren haar ontglipt. Had ze haar kaken maar op elkaar gehouden. Wat moest Gerard wel van haar denken? Waarschijnlijk was hij haar al vergeten, dacht Antje mistroostig.
Het verbaasde Govert Lammers dat Antje Visser op zijn spreekuur verscheen. Tom was pas nog bij haar geweest. Ze zag er niet ziek uit, wel nerveus.
“Ga zitten, Antje. Wat kan ik voor je doen?”
“Ik moet u iets opbiechten. U hebt me al vaak gevraagd hoe het gaat. Goed, zeg ik dan. Ik ben gezond, dat weet u ook wel. Maar ik begin me steeds meer te ergeren aan de opmerkingen van heel veel mensen. Gisteravond vond iemand het vreemd dat ik geen computer had. Dan probeer ik dat ook nog uit te leggen. In de wachtkamer werd me gevraagd of ik alweer aan het werk was. Ik moet me inhouden, anders geef ik een giftig antwoord. Wat moet iedereen toch van me?”
“Je bent boos en terecht,” zei Govert. “Een sterfgeval kost nabestaanden ontzettend veel tijd. Met of zonder computer, het werk moet gedaan worden. Vergeet niet dat jij er alleen voor opdraait. Ik durf ook wel te zeggen dat heel veel mensen in het dorp je bewonderen.”
“Dat denk ik niet…”
“Hier wil ik geen antwoord op geven. Tot nu toe heb je het uitstekend gedaan. Er is geen reden voor om jezelf de grond in te boren.” Govert zag dat Antje haar tranen niet meer kon bedwingen. “Lieve kind,” zei hij zacht, “je werkt te hard. Las een pauze in en doe eens iets anders.”
“Dat was ik al van plan,” snoof Antje. “De achterkamer heb ik volgestouwd met schatten van pa en ma. U weet wel, films en foto’s die ze op hun reizen hebben gemaakt. Pa zijn dagboeken, ma haar tekeningen en de souvenirs overal vandaan. Ik weet echt nog niet hoe ik dat karwei aan zal pakken. Het heeft ook geen haast. Volgende week woensdag heb ik ’s morgens een afspraak met de bank. Dan blijf ik de rest van de dag in de stad. Ik kan naar de kapper gaan of nieuwe kleren kopen.”
“Waarom niet allebei? Je mag jezelf….” Govert bleef in zijn woorden steken, omdat er hard op de deur werd gebonsd.
“Ja,” riep hij kort.
Trudy stormde naar binnen. “Een spoedgeval. Krista Breemer belde dat haar oma er slecht aan toe is. Ze heeft pijn en ademt moeilijk.”
“Was Krista niet op school?”
“Wat maakt dat nou uit?” antwoordde Trudy bits. “In ieder geval heeft ze alarm geslagen. Het kind zei keurig haar naam en vertelde in een paar woorden wat er aan de hand was.”
“Goed, zeg maar dat ik eraan kom. Tom is vandaag naar de bijscholing. Je begrijpt wel, Antje, dat ik weg moet. We waren nog niet uitgepraat. Ik kom zo gauw mogelijk bij je langs,” zei Govert, terwijl hij zich naar de deur haastte.
Antje trok haar jas aan en wilde naar huis gaan.
“Ken je de familie Breemer?” vroeg Trudy.
“Nou nee…” Antje was op haar hoede. Probeerde Trudy er op slinkse wijze achter te komen wat ze met dokter Lammers had besproken?
“Dan zal ik je even bijpraten. Oma Breemer woont hier al jaren. Haar zoon Wilco heeft zo’n zes jaar geleden zijn vrouw verloren. Hij bleef met drie kinderen achter, een jongen en twee meisjes. Oma zorgde voor de kleinkinderen, maar moest wel heen en terug zestig kilometer per dag rijden.”
Antje begreep ongeveer wat er verder zou komen. Ze onderbrak Trudy niet en knikte nu en dan ernstig.
“Logisch dat het voor oma te zwaar werd. Om over de onkosten maar te zwijgen. Daarom is Wilco verhuisd naar Lierbeek. Oma altijd bij de hand, iedereen gelukkig en nu krijgt ze een hartinfarct.”
“Zou je denken? Het kan toch ook iets anders zijn?”
“Benauwdheid, pijn, geen twijfel mogelijk. Ze moet direct naar het ziekenhuis,” zei Trudy zelfverzekerd.
“Wat akelig voor haar en de familie.” Antje had vooral met de kleinkinderen te doen, maar dat hoefde Trudy niet te weten.
“Ze lappen haar wel weer op. Toe, pieker er niet over. Je hebt wel genoeg aan jezelf.”
Op haast moederlijke toon kwamen de laatste woorden eruit. Antje wist niet wat ze hoorde. Was dit de zurige doktersassistente die ze alleen beleefd groette? Hoe vaak was ze niet door Trudy afgesnauwd als ze voor haar ouders een dokter nodig had.
“Och, het gewone leven moet weer wennen.” Met dat antwoord zei ze niet te veel.
“Zeker, je hebt behoorlijk wat voor je kiezen gehad. En dan die nasleep. Ik hoef je niet te vertellen dat het een gebed zonder einde is. Je hebt je vader en moeder nooit in de steek gelaten. Dat noem ik een prestatie.”
“Ik had geen andere keus.” Antje maakte aanstalten om weg te gaan. Ze kreeg er genoeg van dat Trudy haar onderzoekend aan bleef kijken.
“Weet je dat je een heel gaaf gezicht hebt? Ik ken een massa mensen, maar niet één met koperkleurig haar en groene ogen.”
“Hou toch op…”
“Nee, ik meen het serieus,” zei Trudy. “Je ziet er nu nog wat verdrietig uit, Antje. Dat kan plotseling veranderen. Als je vandaag of morgen een leuke man tegen het lijf loopt, dan gaan je ogen vanzelf stralen. Op dat moment wacht ik.”
“Was het maar waar,” verzuchtte Antje. Die vier woordjes ontvielen haar. Hier had Trudy op aangestuurd. Ze had ongewild toegegeven waar ze diep in haar hart op hoopte. Tot haar grote opluchting ging de telefoon.
“Tot kijk,” zei Trudy voordat ze opnam.
Bij de deur stak Antje haar hand op en haalde diep adem, toen ze buiten stond.
“Hoi Antje,” hoorde ze opeens achter haar.
“Goh Harm, waar kom jij zo gauw vandaan?”
“Bij jouw huis, je was er niet. Ik wilde vragen of je vanmiddag een klusje voor me had.”
“Ja, je kunt me wel helpen met opruimen, maar dan heb ik een paar stevige dozen nodig.” Omdat Antje geen zin had om naar de dorpswinkel te gaan, rekende ze erop dat Harm wat dozen voor haar ging halen.
“Goed, ik ga wel naar Piet,” zei Harm opgetogen. “Als Piet nou geen dozen heeft, wat dan?”
“Je kunt ook een pakket verhuisdozen kopen. Laat maar opschrijven, ik betaal later wel. Kun je er om twee uur zijn?”
“Ja, als de klok twee slaat, sta ik voor de deur. Ik ga meteen naar Piet.”
Antje keek Harm na, die op een drafje de andere kant op ging.
De goeie ziel kwam als geroepen. Ze moest iets om handen hebben en tegelijk wat met Harm kletsen. Anders zat ze de hele middag aan de knappe man te denken die ze voor het eerst en waarschijnlijk voor het laatst had gezien.
Op de afgesproken tijd kwam Harm aanzetten. “Ik heb dozen, twee pakken van drie, dat zijn er zes. Mia vroeg of je ging verhuizen. Dat wil ze graag weten, want dan kan ze meer dozen voor je bestellen. Ga je echt verhuizen? Je woont in zo’n mooi huis. Ik vind het niet leuk dat je weggaat.”
“Stop Harm. Weet je niet meer wat ik vanmorgen tegen je heb gezegd?”
“Je ging opruimen en ik moest verhuisdozen halen,” zei Harm. Hij keek haar beteuterd aan.
“Juist ja, opruimen. Maar ik ga niet verhuizen. Knoop dat goed in je oren. Kom mee, dan gaan we meteen aan het werk.” Antje duwde hem de ‘rommelkamer’ in.
“Wat een troep, dat past nooit in zes dozen.”
“Nee, het gaat om die berg in de hoek. Vroeger hebben mijn vader en moeder veel gereisd. Ze namen altijd souvenirs mee. Papa’s kamer stond zo vol dat hij er zelf niet meer bij kon. Nu verpakken we alles in bolletjesplastic en leggen de spullen netjes in de dozen.”
“Mag ik in de bobbeltjes knijpen?”
“Nee,” zei Antje streng. “Heel misschien mag je een velletje meenemen naar huis. Alleen als er iets overblijft.”
Harm had weinig belangstelling voor de souvenirs. Voorzichtig vleide hij de stukken in de doos. Nu en dan gaf Antje hem een compliment, dat hij zo keurig werkte.
“Oooh, mag ik die even vasthouden?” vroeg Harm plotseling, toen Antje een wajangpop in wilde pakken.
“Ja hoor. Kijk, hier zijn er nog drie. Welke vind je de mooiste?”
“Ie wie waai weg,” mompelde Harm. De rechter pop bleef over.
Een paar uur later hadden ze vijf dozen ingepakt. Harm liep blij terug naar huis. Met beide handen omklemde hij een schat. Een wajangpop in een rol bobbeltjes.
Hij moest even knijpen. “Plop, plop, plop,” zei hij zacht. Wat een prachtig geluid.
Voorzichtig gluurde Els door een kier van de deur. De kust was vrij. Met grote stappen liep ze naar de balie en vroeg: “Is het spreekuur nu al afgelopen? Waar zijn ze?”
“Bedoel je de dokters?” Trudy keek niet op van haar werk.
“Natuurlijk, dat weet je best.”
Omdat er geen antwoord kwam, begon Els met een stofdoek te wapperen.
“Mens, wat doe je, ik houd mijn eigen afdeling wel schoon,” viel Trudy uit.
“Zomaar wat kletsen geeft een verkeerde indruk. Luister, ik heb nieuws.”
“Je hoeft niet zo geheimzinnig te doen. Vertel op, ik heb het druk.”
“Antje Visser gaat verhuizen,” fluisterde Els.
“Daar geloof ik niks van.”
Els liet zich door die opmerking niet ontmoedigen. “O nee, er zijn bewijzen genoeg hoor. Gisteren heeft Harm verhuisdozen gehaald. Hij ging Antje helpen met inpakken. Aan het eind van de middag was ik in de winkel en toen vertelde Mia dat het huis van Antje wel gauw te koop zou staan.”
“Ja hoor, Mia.” Trudy spuugde de naam bijna uit.
“Als je me niet gelooft, dan krijg je het grootste bewijs ook niet te horen,” dreigde Els.
“Doe niet zo kinderachtig.”
“Goed, vlak voor mij was er iemand in de winkel geweest die iets bijzonders had ontdekt. Hij of zij liep door de Kerkstraat, toen Antje een man uitliet. Ze zeiden nog iets tegen elkaar, maar dat was niet te verstaan. Volgens de getuige moest het een makelaar zijn. Een keurig geklede man met zo’n map onder de arm die in een donkere auto stapte.”
“Wilde Mia de naam van de getuige niet noemen?” Trudy was nog lang niet overtuigd.
“Daar komen we vanzelf wel achter. Nu wil ik ook wat van jou weten. Hoe gaat het met mevrouw Breemer?”
“Ze wordt zo spoedig mogelijk geopereerd. Meer kan ik er niet over zeggen.”
“Zielig voor die kinderen en…” Els maakte de zin niet af en verdween snel toen de deur van de spreekkamer open ging.
“Zag ik een flits van Els?” bromde Govert.
“Inderdaad,” zei Trudy knikkend. “Ze vertelde me dat Antje gaat verhuizen.”
“Geklets.”
“Natuurlijk. Stom van Els dat ze alle praatjes gelooft. Als ze eens wist wat ik heb gehoord…”
“Je bent geen haar beter,” zei Govert hoofdschuddend.
“Ik weet het,” gaf Trudy toe, “maar ik kijk wel uit om het aan Els door te brieven.”
“Is dat zo?”
Trudy negeerde die sarcastische vraag. “Goed, we roddelen samen wat af. Wil je nog even naar me luisteren? Het is belangrijk. Je moet namelijk weten dat minstens een handvol huwbare mannen een oogje op Antje heeft. Schrik niet, daar is meneer de notaris ook bij.”
“Oei, ik begrijp het. Wat denk je, vallen ze op het meisje of op het huis?”
“Dat is precies de vraag. Ik vind het nogal verontrustend, dat mag je best weten.” Trudy trok diepe rimpels in haar voorhoofd.
“Vriend Frederik op vrijersvoeten, de wonderen zijn de wereld nog niet uit,” zei Govert meer voor zichzelf.
“Die oude vent is toch niks voor haar? Of zou hij al plannen hebben gemaakt? Ik zie het voor me. Zijn eigen huis verbouwen tot kantoor en Antje plus huis inpikken. Vreselijk, ik moet er niet aan denken.”
“Draaf niet zo door, Trudy. Voor zover ik weet, is er nog niets gebeurd. Ik ga nu voor een andere kwestie even bij Antje langs. Misschien krijg ik de kans om over de notaris en consorten te beginnen. Tom is in de spreekkamer, ben zo terug.”
Govert ging niet rechtstreeks naar Antje. Eerst liep hij zo snel hij kon naar de kroeg van dikke Willem.
“Aha, mijn eerste klant. Wat kan ik inschenken?” Breed lachend begroette Willem de dorpsdokter.
“Een glas water graag, ik heb nogal hard gelopen.”
“Dat zie ik, ga even zitten.” Willem wilde een flesje bronwater en een glas op een tafeltje neerzetten.
“Nee, nee, ik drink het hier op.” Govert nam een paar teugen en
kwam meteen ter zake. “Je herinnert je vast de films van het echtpaar Visser nog wel.”
“Alsof het gisteren was. Jaren geleden werden de films over hun reizen hier in de grote zaal vertoond. Dat waren nog eens gezellige avonden en het was altijd stampvol.” Willem zijn ogen begonnen te glinsteren.
“Omdat het verouderd materiaal is, ben ik bang dat Antje de hele handel weg doet.”
“Dat zou eeuwig zonde zijn. Tegenwoordig kunnen ze alles op dvd zetten. Die schijfjes nemen geen ruimte in. Het is beslist de moeite om oude films op te pimpen.”
“Dat je zo’n woord gebruikt, oud blijft oud,” zei Govert.
“Zeg dat niet te snel. Ze kunnen oude beelden ongelofelijk knap herstellen. Denk bijvoorbeeld eens aan oude oorlogsfilmpjes die overal opduiken. Laatst zag ik een film uit mijn jonge jaren. Fantastisch, een haarscherp beeld zonder vlekken of strepen. Vervelend, nu kan ik niet op de titel van die film komen. Het schiet me wel weer te binnen.”
“Laat maar, ik weet genoeg. Bedankt voor de informatie. Tot ziens Willem.”
“Succes. Het resultaat merk ik gauw genoeg en…”
Wat Willem nog meer riep, kon Govert niet verstaan. Misschien was het de titel van een film over zeehelden uit een grijs verleden.
Tom zat al te lunchen toen Govert thuiskwam.
“Goed dat je begonnen bent. Terwijl ik wat eet, kun je mooi vertellen wat er de rest van de ochtend is gebeurd.”
“Ik denk dat jij meer nieuws hebt. Je zit op hete kolen. Nee, je hoeft geen antwoord te geven, eet eerst maar rustig door. Ik heb toch wel iets belangrijks te melden. Mevrouw Breemer staat op de urgentielijst voor een operatie. Wil je haar vanmiddag opzoeken? Ze heeft speciaal naar jou gevraagd. Dan kan ik de visites afleggen en eventueel met Trudy wat administratie doen. Verder was het hier rustig.”
“Prima Tom, ik ga vanmiddag naar mevrouw Breemer. Ik ben net bij Antje Visser geweest. Ze is driftig aan het opruimen geslagen. Iedereen meent nu dat ze gaat verhuizen. Er wordt ontzettend over haar gekletst.”
“Dat zijn allemaal leugens. Wilde je haar uithoren, nee toch?”
“Waar zie je me voor aan. Ik vroeg haar diplomatiek wat ze met de films ging doen.”
“Welke films?” vroeg Tom.
“Ach ja, dat was voor jouw tijd. De ouders van Antje reisden naar alle uithoeken van de wereld en maakten dan hele leuke films.
Volgens Willem is het mogelijk om alles op dvd’s over te zetten. Dat wist ik trouwens ook wel,” zei Govert er snel achteraan.
“Juist ja, het is me duidelijk. En toen had Antje de hele boel al weggegooid.”
“Nee, gelukkig niet. Ze vond het een briljant idee. Het zijn toch mooie herinneringen aan haar ouders. Je zult het geloven of niet, opeens begon ze uit zichzelf over ‘een probleem’. Zeker vier mannen hebben meer dan gewone belangstelling voor Antje. Ze gaan niet rechtstreeks op hun doel af, maar struinen langs het huis. De ene loopt langzaam voorbij en de ander heeft zogenaamd een losse veter. Ondertussen gluren ze naar binnen.”
“Wat een sukkels. Of zijn het types die haar willen bestelen?”
“Ik dacht het niet. Weet je wie ook vaak een wandeling door de Kerkstraat maakt? Meneer de notaris.”
“Fred Kooistra, een stalker?”
“Zo wil ik het niet direct noemen. Je kunt er trouwens zelf ook wat van. Hoe vaak loop jij niet langs de school om iemand te ontmoeten?” lachte Govert.
“Ik ben daar in geen weken met opzet geweest. Afgelopen vrijdag was ik in de buurt, voor een patiënt.”
“Als je een bepaalde persoon uit je hoofd hebt gezet, dan kun je wel op zoek gaan naar een andere schoonheid. Is Antje niks voor jou? Een zorgzaam type, vriendelijk en beschaafd. Ze zou een uitstekende doktersvrouw zijn.”
Toms ogen schoten vuur. Even kon hij geen woord uitbrengen. Toen barstte hij opeens los: “Je vergist je. Ik heb Maartje niet uit mijn hoofd gezet. Dat zul je nooit of te nimmer meemaken. Bemoei je er niet mee. Ik kan mijn eigen problemen wel oplossen. En dat domme gekoppel van jou ben ik ook spuugzat. Ga toch bij Trudy en Els zitten teuten.”
Govert verslikte zich bijna in het eten. Om een pijnlijke stilte te vermijden, kuchte hij een paar keer. “Weet je,” zei hij aarzelend, “eigenlijk heb je wel gelijk. Ik heb geen barst met jouw liefdesleven te maken. Daar mag ik me ook niet mee bemoeien. Waarschuw me, zodra ik iets in die richting zeg. Toch zul je het met me eens zijn dat we Fred in de gaten moeten houden. Wat is die snoodaard van plan?”
“Ik ben geneigd hem een pak op zijn duvel te geven. Maar Antje redt zich wel. Ze kan Fred en die andere opportunisten heus wel aan. Mocht het uit de hand lopen, dan wordt het een zaak voor de politie. Als we die lui voor de voeten lopen, maken we onszelf belachelijk.”
“Nee zeg, dat moeten we zien te voorkomen. Hoewel, vandaag of morgen komen we Fred tegen. Wat doen we dan?”
“Daar moet ik over nadenken,” zei Tom. Hij was blij dat de telefoon ging. Het gesprek met Govert had lang genoeg geduurd.
Onverwacht was Wilco Breemer op vrijdagmiddag eerder thuis dan anders. Door ziekte van een collega vervielen er enkele lesuren. Het lesrooster werd drastisch omgegooid. Het maakte Wilco niet uit dat hij ’s ochtends naar onbekende klassen was gestuurd. Het vooruitzicht op een vrije middag maakte veel goed.
Vlug begon hij thuis met opruimen en schoonmaken. De wasmachine draaide al. Straks kon er nog wel een tweede serie wasgoed achteraan. In het weekend wilde hij zijn kinderen niet opzadelen met huishoudelijk werk. Sinds oma in het ziekenhuis lag, moesten ze toch al extra karweitjes doen.
Voor Arnout veranderde er niet veel. Hij zat in de derde klas van het vwo. ’s Morgens ging hij als eerste de deur uit om naar de stad te fietsen. Krista en Maren waren gewend tussen de middag thuis te eten. Nu konden ze overblijven op school. Eventueel mochten ze tot vijf uur naar de naschoolse opvang. Met wat improvisatie zouden ze het nog wel een week kunnen redden, maar het was beter dat er gauw hulp kwam.
De kamer was gezogen en Wilco keek op zijn horloge. Hij had nog een uur voordat Krista en Maren uit school kwamen. Tijd genoeg om de badkamer schoon te maken. Toen hij met een armvol schoonmaakmiddelen naar boven wilde gaan, hoorde hij de achterdeur dichtslaan. Direct gooide hij de hele boel op de grond neer. Was hem iets ontgaan? Kwamen de kinderen vandaag eerder uit school?
“We zijn thuis,” riep Krista.
“Wat lekker vroeg,” zei Wilco opgewekt. “O, ik zie het al…”
Maren was spierwit en haar ogen stonden flets. Krista sloeg beschermend een arm om haar zusje heen.
“Ik moest Maren naar huis brengen, papa. Ze heeft overgegeven en voelt zich beroerd.”
“Ga gauw zitten of wil je op de bank liggen?”
Maren gaf geen antwoord. Met de hand voor de mond rende ze naar het toilet.
“Gaat het een beetje, lieverd?” vroeg Wilco, die poolshoogte ging nemen. Het duurde hem te lang. Ze zou toch niet flauwgevallen zijn?
“Ja, ik kom zo.”
“Laat haar maar even. Ze had ook last van diarree,” zei Krista.
“Wat akelig, dat lijkt verdacht veel op buikgriep. Waren er meer zieken?”
“Ja, in groep drie en vier heel veel. Verder weet ik het niet.”
“Moet jij nog terug naar school?” vroeg Wilco.
“Nee, dat laatste halfuurtje is de moeite niet meer. Ik moest wel bellen als je niet thuis was. Dan kwam er iemand langs.”
Maren strompelde de kamer binnen. Haar gezicht leek nog bleker en ze klappertandde.
“Zal ik je naar bed brengen?”
Maren knikte alleen.
“Je kijkt zo bezorgd, papa. Misschien moet je de dokter bellen,” zei Krista toen Wilco even later met een zucht op de bank ging zitten.
“Ja, ik ben erg ongerust,” gaf Wilco toe. “Maren heeft net haar tanden gepoetst en een slokje water gedronken. Het kwam er meteen weer uit. Heeft ze haar boterhammen wel opgegeten?”
Krista haalde de broodtrommel uit Marens rugtas. “Ze heeft alleen de korsten niet opgegeten. Hier is de appel nog. Ik heb niet op haar gelet. Ze zat met de rug naar me toe in het overblijflokaal.”
“Toe nou, je hoeft je niet schuldig te voelen. Jij en ik kunnen ook zomaar ziek worden. Daarom heb ik liever niet dat je naar boven gaat als Maren ons roept. Afgesproken?”
“En hoe moet het dan als jij ziek wordt?”
“Ik voel me kiplekker. Met jou is er ook niets aan de hand, dacht ik. Arnout is een paar dagen aan het sporten. Hij vermaakt zich wel. Wij zullen er het beste van maken.”
“We kunnen de deur niet eens uit,” zuchtte Krista.
“Het arme kind heeft er niet om gevraagd. Iemand moet bij haar blijven. O, ik hoor wat.”
Met twee treden tegelijk rende Wilco naar boven. Maren hing hevig kokhalzend boven een bak. Haar gezicht gloeide.
Wilco hielp haar wat overeind. “Lieverd, je hebt koorts. Je voorhoofd voelt zo warm aan. Ik ga de dokter bellen.”
“Ja,” fluisterde Maren.
“Zal ik nog een kussen voor je halen? Dan lig je wat hoger. Probeer een beetje te slapen.” Wilco wilde alles wel doen om het Maren naar de zin te maken. “Ik ga de dokter bellen,” zei hij nog een keer.
Verscheidene keren drukte Wilco de herhalingstoets in. De huisartsenpraktijk leek onbereikbaar.
“Nog steeds in gesprek.”
“Papa, we moeten iets doen. Zal ik naar de dokter gaan?” bood Krista aan. “Het kan me niets schelen als dat enge mens er zit.”
“Bedoel je Trudy? Die valt wel mee. Ik wacht vijf minuten. Wil je wat anders voor me doen?”
“Jawel,” zei Krista gretig.
“Het is ook voor jezelf. Vanavond moeten we wel iets eten. Wat dacht je van zo’n pakje nasi of bami met kipsaté? Dat is genoeg voor twee personen. Zoek maar wat uit bij Mia. Neem gelijk een beker vruchtenyoghurt mee.”
“Waar is de portemonnee van oma? Oh, kunnen we nu wel naar haar toe?”
“Ik denk het niet. We wachten eerst af wat de dokter zegt. De portemonnee ligt in de keuken, achter de kookboeken.”
Krista rommelde nog wat rond en ging daarna stil de deur uit.
Wilco maakte zich ook zorgen om haar. Maren en Krista konden ontzettend goed met elkaar opschieten. Altijd waren ze samen. Het zou opvallen dat Krista in haar eentje was. Waar is je zusje? Hij hoorde het Mia al vragen. En dan moest ze natuurlijk alles weten over oma. Ach, Krista redde zich wel.
Hij schrok op toen de bel ging. Gauw liep hij naar de deur.
“Dag Wilco, ik hoorde dat er hier een patiënt is.” Tom stapte meteen naar binnen.
“Ja, hoe weet je dat? Ik kon jullie niet bereiken.”
Tom lachte even om het verbaasde gezicht van Wilco en zei toen: “Gelukkig kwam ik Krista tegen. Ze heeft me al uitgelegd wat er aan de hand is. Zullen we gaan kijken?”
“Hoe is het, Maren?” vroeg Tom aan het hoopje ellende dat in bed lag.
“Al een beetje beter,” fluisterde Maren.
“Ik zal je temperatuur opnemen.”
“Ze heeft niet zo’n knalrood gezicht meer,” zei Wilco.
“Mmm, het valt mee met de koorts. Probeer straks iets te drinken. Als het niet lukt, moet je het tegen je vader zeggen. Hij kan altijd bellen, ook al is het midden in de nacht.”
Maren knikte en lachte naar dokter Tom.
Tom knipoogde: “Het komt wel weer goed.”
“Het is een hele opluchting dat je bent geweest,” zei Wilco even later.
Doordat zijn telefoon ging, kon Tom niet direct antwoord geven.
“Dat was Trudy, alweer twee gevallen.”
“En ik maar denken dat er iets met jullie telefoon was,” zei Wilco schuldbewust.
“Het is plotseling een gekkenhuis. Gisteren kwamen de eerste telefoontjes binnen en nog geen dag later is er geen houden meer aan. Toch hebben we het redelijk onder controle. Dokter Lammers bezoekt de patiënten in Lierbeek-west en ik neem het oosten voor mijn rekening. Je zult wel begrijpen dat Trudy het er razend druk mee heeft.”
“Dus wij wonen in oost,” grinnikte Wilco.
“Klinkt wel interessant, ja. Maar nu even serieus. Houd Maren goed in de gaten. Ze moet drinken. Lukt het niet, bel dan direct. Uitdroging kan gevaarlijk zijn. Er liggen al drie kinderen in het ziekenhuis. Dat wilde ik net niet zeggen waar Maren bij was. Goed, ik moet weer verder. Sterkte ermee en tot ziens.”
Het duurde lang voordat Krista terug was. “Is dokter Tom geweest?” vroeg ze.
“Ja, twintig minuten geleden al. Het komt wel weer goed, als Maren wat gaat eten en drinken. Dat moeten we afwachten. En, was het druk in de winkel?”
“Pfoe, ze stonden alleen maar te kletsen. Mia zei dat er driehonderd zieken waren. Het kwam door een familie die iets verkeerds had gegeten. Toen begon iedereen door elkaar heen te kwekken. Ik zeg niks tegen dat nieuwsgierige mens, dacht ik aldoor, nou, ze vroeg me ook niets.” Krista trok een lelijk gezicht.
“Verstandig van je. Mia vertelt onzin. Misschien zijn er nog geen honderd zieken. Iets verkeerds gegeten, hoe komt ze erbij? Het is gewoon buikgriep. De één steekt de ander aan.”
“Wat je gewoon noemt,” zei Krista verontwaardigd. “Ik hoop niet dat ik het krijg.”
“Nee, daarom kun je beter uit de buurt blijven. Ik ga zo wel weer bij Maren kijken.” Zonder dat hij het wilde, klonk het als een waarschuwing.
“Ja, ja, nu weet ik het wel.”
“Goed,” zei Wilco. Bijna zeker wist hij dat Krista het volgende slachtoffer zou zijn. Alleen durfde hij het niet hardop te zeggen.
Het was een opluchting toen Maren weer begon te drinken en te eten. Ze knapte vrij snel weer op en beweerde dat ze na het weekend wel weer naar school kon.
“We zien zondagavond wel,” meende Wilco. Hij verzweeg voor zijn kinderen dat hij barstende hoofdpijn had. Het zou wel spanning zijn, maakte hij zichzelf wijs.
“Papa, ben je wel in orde?” Krista keek hem onderzoekend aan.
“Een beetje hoofdpijn,” mompelde Wilco.
Niet Krista, maar hij lag even later in bed met buikgriep. Hij voelde zich afschuwelijk en begreep toen pas hoe ziek Maren moest zijn geweest.
Bij de inwoners van Lierbeek zat de schrik er in. Hele families werden ziek, terwijl anderen de dans ontsprongen. Maar hoe lang zou het nog duren? Iedereen kon ‘het’ krijgen. Sommige dorpelingen gingen zover dat ze zonder mondkapje de deur niet uit kwamen.
De school bleef tot nader order gesloten. Teveel leerlingen en leerkrachten waren ziek. Dat gaf weer andere problemen. Werkende ouders konden vaak geen oppas vinden en namen noodgedwongen een vrije dag.
De narigheid in het dorp ging min of meer aan Antje voorbij. O ja, ze ving op dat er een besmettelijke ziekte heerste. Toch hield ze zich daar niet mee bezig. Constant zag ze twee donkere ogen in een aantrekkelijk gezicht voor zich. Na het weekend sloeg de onrust heftiger toe. Zou ze Gerard deze week terugzien? Woensdag of donderdag had hij gezegd. Ze kon het moment haast niet afwachten en tegelijkertijd was er die vervelende twijfel. Wat verbeeldde ze zich wel. Een knappe man had na de eerste ontmoeting meteen genoeg van een oude vrijster die alleen over haar eigen moeilijkheden praatte.
Antje schrok van die gedachte. Ze was immers veel te jong om een oude vrijster te zijn. Maar als ze niet oppaste, zou het haar snel kunnen overkomen. Dat mocht niet gebeuren. En ze kon er gelukkig zelf iets aan doen.
Op woensdag had ze een afspraak bij de bank. Daarna bleef ze in de stad en was van plan naar de kapper te gaan. Niet al te moeilijk, een salon opzoeken waar je zo kon binnenwandelen. Dan nog snel wat nieuwe kleren aanschaffen en ze zag er vast een stuk beter uit. Bovendien, ze hoefde zich nu niet te haasten.
Bij de bank werden haar zaken vliegensvlug afgehandeld. Na het zetten van haar handtekening kreeg ze een mapje met documenten in haar handen geduwd. Het leek wel of ze haar zo snel mogelijk weg wilden hebben. Haastig dronk ze de koffie op die haar nog wel was aangeboden.
De bankbediende gaf haar een hand. “Het zou voor u en voor ons veel gemakkelijker zijn dat u ging telebankieren,” zei hij.
Dat was tegen het zere been, temeer omdat het om zaken ging van haar overleden ouders. Bovendien moest ze daarvoor zelf naar de bank komen. Antje begon zich op te winden, maar het lukte haar het hoofd koel te houden.
Ze liep een paar stappen naar de man toe. Zo kon ze het naambordje lezen. “Goed meneer Scheen,” zei ze en keek hem recht in de ogen, “ik ga binnenkort zeker telebankieren. Dan kan ik gelijk overstappen naar een andere bank. U hoort nog wel van me.”
Abrupt draaide Antje zich om en liep met opgeheven hoofd de deur uit. Buiten moest ze diep ademhalen. Oei, ze had eindelijk een keer van zich afgebeten. Die zuurpruim wist nu waar hij aan toe was. Waarom hadden ze zo’n zak op haar afgestuurd? Ze was altijd uiterst correct behandeld door een oudere man of een jonge meid, die de gekste vragen wisten te beantwoorden. Waren ze soms aan het bezuinigen?
Nu naar de kapper, dacht Antje. Voor het eerst in jaren voelde ze zich vrij. Ze hoefde niet constant op de tijd te letten en niemand wachtte op haar. De hele dag kon ze doen en laten wat ze zelf wilde. Zonder erg stond ze opeens stil bij een kapsalon. Tenminste, daar was ze een halfjaar geleden voor het laatst geweest. Het pand zag er totaal anders uit. ‘Beautyboulevard’ stond er in sierlijke letters op het raam. Kapsalon, schoonheidssalon, manicure en pedicure, alles in één ruimte.
De deuren zoefden open en Antje werd als het ware naar binnen gelokt. Een vrouw met een innemend gezicht vroeg wat ze wenste. Direct voegde ze eraan toe dat de beautyboulevard pas geopend was. In verband met de feestelijke opening mochten ze de hele week een aantrekkelijk arrangement aanbieden.
“En wat houdt dat precies in?” vroeg Antje nieuwsgierig.
“Een gezichtsbehandeling en opmaken, haar in model knippen en föhnen. Permanenten en verven zijn daar niet bij. Het eerste hoeft niet en het laatste zou ik niet doen,” zei ze er vlug achteraan.
“Het bos moet wel gesnoeid worden. Ik ben hier nou toch, doe de aanbieding maar.” Antje vroeg niet eens wat het kostte. Wat maakte het uit? Ze vond het prettig iets impulsiefs te doen.
Ontspannen onderging ze het gefrunnik aan huid en haar. Niet snel de haren laten kortwieken en haastje repje naar huis. Van een gezichtsbehandeling kon ze voorheen alleen maar dromen. Nu had ze tijd en ze genoot met volle teugen. Het was pure verwennerij.
Ik ben een ander mens geworden, dacht Antje aldoor. Na de ‘metamorfose’ ging ze na een lunchroom. Toen ze daar een hapje zat te eten, merkte ze dat mensen naar haar keken. Onwillekeurig moest ze glimlachen. De grijze muis had afgedaan. Ze begon aan een nieuw leven. Aan een relatie met Gerard durfde ze nog niet te denken.
Antje zette twee grote zakken met kleding op de stoep neer om de deur open te doen.
“Hallo!” werd er geroepen.
Ze draaide zich om en keek in het gezicht van Tom Benschop, die haar vreemd aangaapte.
“Ben jij dat, Antje?” Zijn stem schoot uit. Blijkbaar geloofde hij zijn eigen ogen niet.
Antje schoot in de lach. “Ja hoor, nog altijd dezelfde, maar dan een beetje anders.”
“Goeie genade zeg, ik dacht dat ik mij vergiste.”
“Kom even binnen.”
“Nee, ik moet snel verder.” Tom had zich al weer hersteld. “Ik heb vanmiddag een briefje door de brievenbus gegooid. Er staan adressen op van winkels en bedrijven die oude films kunnen bewerken. Govert drong er nogal op aan. Vind je ons erg bemoeizuchtig?”
“Nee, helemaal niet. Ik ben naar de stad geweest en wilde hier en daar informeren, maar ik had hele andere dingen aan mijn hoofd. Bedankt, ik ben er blij mee.”
“Fijn, tot ziens.” Hoofdschuddend liep Tom verder.
Antje keek hem na en moest bijna hardop lachen. In geen tijden was ze zo vrolijk geweest.
De stemming sloeg opeens om toen ze haar nieuwe garderobe in de kast hing. Voorlopig liet ze de prijskaartjes zitten. Misschien veranderde ze de komende dagen van gedachten en wilde ze wat ruilen. Had ze zich te veel over laten halen door de aardige verkoopster die beweerde dat alles haar ‘beeldig’ en ‘schattig’ stond? Nee, dat was niet eerlijk. Het arme kind rende constant heen en weer met kledingstukken en was bezorgd geweest om haar mooie kapsel.
Het nieuwe uiterlijk en de moderne kleren moesten wennen. Na het eten zou ze zich verkleden. Stel je voor dat Gerard kwam! Ze kon hem toch niet ontvangen in een oude joggingbroek en een slobbertrui? Na lang aarzelen, besloot ze een zwierige rok met een tuniek in een veel lichtere tint aan te trekken. De mooie ketting die van haar moeder was geweest, paste er perfect bij.
De paar boterhammen die ze naar binnenpropte, bleven in haar keel steken. Ze schold zichzelf uit voor aanstelster en overjarige puber. Wat moest Gerard met zo’n zenuwlijder? Straks viel ze nog in katzwijm als hij op de stoep stond.
Antje vroeg zich nerveus af hoe ze kalm kon worden. Ach, dat was waar ook. Ze sloeg met de vlakke hand tegen haar voorhoofd. Dat ze daar niet eerder aan had gedacht. Na de dood van pa en ma raakte ze over haar toeren. Het regelen van de begrafenis en alle drukte die erbij kwam, werd haar teveel. Dokter Lammers had haar toen een kalmeringsmiddel voorgeschreven. Het waren kleine pilletjes die ze twee of drie keer per dag mocht innemen. Eén op een dag was al voldoende geweest. Er zaten nog minstens tien in het doosje.
Langzaam begon ze zich beter te voelen nadat ze een tabletje had ingenomen. Toen de bel ging, was ze in staat de deur rustig te openen.
“Goh, daar ben je weer,” zei ze stralend tegen Gerard die bijna schuil ging achter een enorme bos bloemen. Vrijwel op hetzelfde moment sleurde ze hem naar binnen, sloeg de deur dicht en knipte het licht in de gang uit. “Geef me een hand, ik weet de weg in het donker.”
Braaf liet Gerard zich meevoeren naar de verlichte keuken. Beduusd keek hij Antje aan. “Je ziet er adembenemend uit. Mocht ik je hier pas in volle glorie zien?”
“Nee, er stond iemand naar ons te gluren. Daarom deed ik zo raar, neem me niet kwalijk.”
“Eerlijk gezegd schrok ik wel even,” gaf Gerard toe. “Het was trouwens wel een flitsende actie. Ga je de politie bellen?”
“Nog niet, ik wil er eerst achter komen wie het zijn.”
“Gaat het dan om meerdere personen?”
“Vermoedelijk vijf.”
“Shit,” zei Gerard hard grondig. Snel trok hij Antje naar zich toe en kuste haar.
Antje sloot haar ogen en genoot van het heerlijke moment. Hier had ze al die dagen op gewacht.
“Nu ben ik die loerende gasten een stap voor, vind je niet? Je bent zo mooi, het lijkt wel een droom.”
“Ja,” zuchtte Antje.
Govert en Tom waren blij dat de griepgolf na een paar weken voorbij was. Toen de rust eindelijk was weergekeerd, verrasten ze Trudy met een mooi bloemstuk. Dagen achter elkaar was ze in de weer geweest en de taken werden door haar uitstekend verdeeld. Dankzij haar hulp hadden ze het aangekund.
Toen de beide artsen die lovende woorden uitspraken, zat Trudy met de mond vol tanden. “D-d-dankjewel,” stamelde ze en zette de prachtige bloemen voorzichtig op de balie neer. Ze snoof en draaide zich abrupt om.
“Kom even mee naar mijn kamer,” zei Govert.
Ze slopen bijna weg. Terwijl Tom de deur achter zich dichtdeed, zei hij: “Ik geloof waarachtig dat ze huilde.”
Govert knikte: “Ze wist niet wat haar overkwam. Het gebaar werd in ieder geval op prijs gesteld. Goed, laten we het eerst eens over oma Breemer hebben. Ze mag naar huis, maar Wilco ziet dat niet zitten.”
“Ik eigenlijk ook niet. Kan ze niet beter naar een verzorgingstehuis om te revalideren? Ze heeft nog hulp nodig. Van Wilco kun je niet verwachten dat hij ieder moment van de dag naar zijn moeder vliegt.”
“Thuis heeft ze zeker hulp nodig. Eerlijk gezegd heb ik aan Antje gedacht,” mijmerde Govert.
“Dan wordt ze straks weer de bejaardenzorg ingeduwd. Jij weet ook wel dat ze dat niet meer wil. Bovendien heeft ze het nu te druk met haar vrijer.”
“Je gaat me toch niet vertellen dat de geruchten waar zijn of geloof je Els haar geklets?”
“Ja, gedeeltelijk,” gaf Tom toe. “Maar als de helft van al het geroddel waar is, laten we zeggen dertig procent, dan is er echt wel iets aan de hand. Ze straalde helemaal, ze kon wel verliefd zijn, zei je laatst nog. Dat heb je dus goed gezien. Een donkerharig type in een zwarte auto is al meerdere keren in de Kerkstraat gesignaleerd.”
“Dan hoop ik voor Antje dat het een blijvertje is. Ik gun het haar van harte.”
“Ik ook. Het doet me deugd dat Fred Kooistra en anderen nu achter het net vissen. Heb je het gehoord van die brieven?”
“Welke brieven? Ik weet niet waar je het over hebt,” zei Govert wat verontwaardigd.
“Fred kwam op een ongebruikelijk tijdstip naar ‘Het Anker’. Tot grote verbazing van Willem sloeg meneer de notaris wel vier borrels achterover. Toen Fred flink over zijn theewater was, wankelde hij naar Willem en toonde hem een brief. Een venijnig epistel van Antje Visser gericht aan de dorpelingen die haar lastigvielen. Dat is misschien wat te sterk uitgedrukt. Volgens Willem was het een pittige, maar geen onbehoorlijke brief. Niet dat Antje er last mee krijgt of zo.”
“En had Willem nog een goede raad voor onze vriend?”
“Hij heeft Fred min of meer uitgescholden voor sufferd. Waarom was hij niet meteen op zijn doel afgestapt? Hij had haar gewoon kunnen bellen met de vraag of hij een keer langs mocht komen. Eigen schuld, de buit is hem ontglipt.” Tom grinnikte.
“Antje heeft wel lef of zou haar nieuwe aanwinst de brief hebben geschreven? Ach, wat zitten we hier te leuteren. Ik ga naar het ziekenhuis. Om vier uur komt Wilco Breemer daar ook. We kunnen samen overleggen wat het beste voor zijn moeder is.”
“Let even op Wilco, wil je? Ik vind dat hij er niet te best uitziet. Mogelijk is hij te vroeg weer aan het werk gegaan. Dan ga ik nu bij de familie Crijns langs. De baby wil niet goed drinken.”
Govert en Tom zeiden tegen Trudy waar ze te bereiken waren en gingen tegelijk de deur uit.
Wilco Breemer stond bij de ingang van het ziekenhuis Govert op te wachten.
“Ben ik te laat?”
“Helemaal niet, ik ben hier al een tijdje. Ze hebben me gebeld of ik meteen wilde komen. Mijn moeder ligt weer op de intensive care. Ze weten nog niet waarom ze het plotseling zo benauwd kreeg.”
“Wat een teleurstelling. Ben je al bij haar geweest?”
“Ja, heel even, maar ze zijn nu met haar bezig. Ik wilde niet dat u naar de verkeerde kamer ging.”
“Heel attent van je.”
Samen liepen ze naar de afdeling. Wilco haalde twee bekers koffie uit de automaat, die ze zwijgend opdronken.
Nadat hij Wilco zo onopvallend mogelijk had opgenomen, zei Govert: “Ik kan aan je zien, dat je je zorgen maakt.”
“Dat kunt u wel zeggen. Ik was juist zo blij dat het de goede kant op ging. Eerst de spanning na de operatie, toen het niet allemaal zo vlot verliep. Eindelijk was er de hoop op beterschap en nu zijn we weer terug bij af. Voor de kinderen en mij komt het hard aan.”
“Weten je kinderen al wat er is gebeurd?”
“Ik heb de oppas gebeld,” antwoordde Wilco met een zucht.
“Kon je gemakkelijk hulp vinden?” vroeg Govert voorzichtig. Hij voelde dat de ‘oppas’ een gevoelig onderwerp was.
Wilco haalde vermoeid zijn schouders op. “Eerlijk gezegd is het een ellende. We kunnen niemand vergelijken met oma, heb ik de kinderen voorgehouden. Maar wat we de afgelopen weken over de vloer kregen, daar sta ik versteld van. Vier verschillende meiden hebben we al versleten. Nummer één werd ziek, nummer twee had nog vrije dagen tegoed. Ik kon ’s morgens een paar keer niet op tijd op school zijn, omdat er iemand veel te laat kwam opdagen. Ze komen toch van een officieel erkend bureau. Gelden daar dan geen vaste regels? Ach, ik begin me op te winden en dat is mijn bedoeling niet. Met een beetje goede wil, redden we ons wel, zeg ik aldoor tegen de kinderen. Maar als dit zo doorgaat, houd ik het niet lang meer vol. En nu komt deze klap er nog bovenop.”
“Ja,” knikte Govert. “Het is de bekende druppel. Zou er in het dorp niet een oppasoma te regelen zijn? Of een ouder iemand die zonder werk zit. Vind je het goed dat ik met Tom overleg? Wij kennen iedereen in het dorp. Wellicht duikt er een geschikte persoon op. Natuurlijk beslis jij, maar ik wil mijn best wel voor je doen.”
“Als dat zou kunnen, heel graag. Er moet snel een oplossing komen. Ik kan mijn werk niet behoorlijk doen, als het thuis niet goed marcheert.”
Wilco wilde er op doorgaan, maar een verpleegkundige kwam zeggen dat hij naar zijn moeder mocht. Govert bleef wachten en schoot even later een collega aan. Hij informeerde naar de toestand van mevrouw Breemer. Waarschijnlijk moest ze weer geopereerd worden, meer informatie konden ze hem voorlopig niet geven.
Er bleef die arme mensen niets bespaard, dacht Govert. Hij kon nu moeilijk weggaan en besloot op Wilco te wachten.
Tom trof bij de familie Crijns alleen moeder Gaby aan die baby Carl de fles gaf. De kleine dronk niet echt gretig en zette het steeds op een brullen.
Gaby schudde mismoedig haar hoofd. Ze zag er niet zo blij uit. Zeven weken geleden was ze in de wolken geweest met haar eerste kindje. Alles verliep spoedig en met de kleine ging het uitstekend.
Jan Crijns had al een zoontje van zes uit een eerder huwelijk. Zijn vrouw was bij hem weggegaan, omdat ze niet op de boerderij kon aarden. Ook vond ze het vreselijk om in een klein en bekrompen dorp te wonen. Onzin, ze wist waar ze aan begon, zeiden de meeste dorpelingen. Natuurlijk werd er algauw gefluisterd dat ze een ander had. Niemand kwam er achter wat er precies was gebeurd. Wel had iedereen te doen met Jan en nog meer met de kleine Chiel.
Tot zijn grote vreugde trof Jan na enkele jaren Gaby die niets liever deed dan zorgen voor vader, zoon en de dieren op de boerderij. Vlak na de geboorte van Carl leek het gezinnetje intens gelukkig en tevreden.
Zonder problemen had Gaby haar kind borstvoeding gegeven. Van de ene dag op de andere ging het echter mis. Het was geen ramp op flesvoeding over te gaan, maar het wilde niet lukken.
Tom vuurde allerlei vragen op Gaby af. Veel wijzer werd hij niet van de antwoorden.
Met de hand op haar hart verzekerde Gaby hem dat het prima met haar ging. Ja, ze was erg geschrokken toen ze haar kind opeens niet zelf kon voeden. Van het geklungel met de fles werd ze toch wel zenuwachtig. Wie zou dat niet worden? Met Jan ging het goed en Chiel was dol op zijn broertje. Hij was absoluut niet jaloers.
“Mag ik het eens proberen?” vroeg Tom.
De baby zoog even aan de speen, maar liet toen weer los.
“Het gat is niet groot genoeg, denk ik. Heb je een naald?” Vakkundig was Tom met de hete naald in de weer.
“Zie je,” zei Tom even later, “nu heeft hij de voeding sneller te pakken. Eerst had hij de smaak van het speen te lang in de mond.”
“Wat stom van mij, dit had ik zelf ook kunnen bedenken,” zei Gaby. Ze boog zich over de baby heen, want ze durfde niet naar Tom te kijken.
Tom knikte haar toe. “Bel gerust als er iets is. Dan ga ik weer. Succes ermee.”
“Reuze bedankt,” riep Gaby hem na.
Op weg naar huis dacht Tom over Gaby en de baby na. De oplossing was te simpel geweest. Waarschijnlijk zat haar iets dwars dat ze niet wilde of durfde toegeven. Hooguit een kwartier had zijn bezoek geduurd. Opvallend veel was haar blik naar de klok gegaan. Wachtte ze op iemand?
Hier en daar zag hij kinderen lopen. Ja natuurlijk, Chiel kwam uit school. Op het pad naar de boerderij was hij de jongen niet tegengekomen. Hij zou onderhand wel thuis zijn.
Trudy zat niet op haar post, maar Tom hoorde haar wel praten. De deur van de spreekkamer stond open. Hij ging snel naar binnen en zag Trudy en Harm bij de behandeltafel staan.
“Hallo, ik ben er weer,” zei Tom zachtjes. Op de tafel lag een gehavende Chiel Crijns. Met grote angstogen keek hij naar Tom.
“Zie je nou wel, daar is de dokter al. Ik hoef niet eens te bellen,” zei Trudy.
“Chiel is over de kop gevlogen met zijn fiets. Ik heb hem hierheen gebracht.”
“Goed zo, Harm.” Tom gaf hem een schouderklopje.
“Zijn fiets ligt in puin, die kan hij wel weggooien. Ik heb hem tegen de heg gezet. Er waren twee…”
“Ja, het is goed Harm. Wil je alsjeblieft naar de wachtkamer gaan? We zullen Chiel eerst weer oplappen en dan zien we later wel wat we met zijn fiets doen.”
In zichzelf mompelend droop Harm af.
“Ik heb de schaafwond op zijn gezicht al schoongemaakt. Zijn mond bloedde heel erg, hij had de tanden door de lip. Hij klaagde ook over zijn knie.” Voorzichtig kleedde Trudy Chiel uit.
Hij had niet alleen schaafwonden, maar zat ook onder de blauwe plekken. Tom en Trudy keken elkaar aan. Die kwamen niet van de valpartij.
“Ben je vaker gevallen, Chiel?” vroeg Tom.
“Ja.” Het was een nauwelijks hoorbaar gefluister.
“Je wilt graag vlug naar huis, naar je broertje.”
Chiel knikte en de tranen sprongen hem in de ogen.
“Dat begrijp ik best, kerel. Hier nog een pleister en dan breng ik je naar huis.”
“Kun je op je benen staan?” Trudy hielp Chiel overeind en trok hem zijn kleren aan. “Ik zal je moeder bellen dat je eraan komt, anders schrikt ze zo.”
“Kom maar mee, dan rijd ik de taxi voor.” Tom deed zijn uiterste best om de jongen op zijn gemak te stellen.
Plotseling klonk er een luid geschreeuw uit de wachtkamer.
“Wacht hier even met hem, Trudy,” zei Tom gejaagd. Hij schoot naar de deur en keek door een kiertje.
Een tierende Mia sloeg Harm links en rechts om de oren met een vodderig stapeltje papier.
“Waarom verpruts je toch alles? Heb ik daar mijn goede geld voor uitgegeven?” schreeuwde ze. Opnieuw wilde ze er op los slaan.
In plaats van weg te lopen, hield Harm de handen voor zijn gezicht.
In twee stappen was Tom bij Mia en greep haar beide armen stevig vast. “Ben je gek geworden?” beet hij haar toe. “Harm heeft net iemand het leven gered. Ga onmiddellijk weg of ik gooi je eruit.”
“En mijn folders dan? Ik eis schadevergoeding.” Mia hield de verfomfaaide reclamebladen vlak voor Toms gezicht.
Tom kon zich amper beheersen een gemene opmerking te maken. Wel maakte hij een beweging die voor Mia duidelijk genoeg was. Zonder om te kijken, rende ze de deur uit.
“Die is weg,” lachte Harm.
“Je geld ook. Hoeveel verdien je met het rondbrengen van die blaadjes?”
“Een euro.”
Vreselijk om die jongen daarmee af te schepen, dacht Tom. Hij diepte uit zijn jaszak een twee euro munt op. “Hier Harm, voor de schade. Deze komt uit Portugal, mooi hè?”
“Die bewaar ik heel goed.” Harm zijn ogen glinsterden.
“Is ze weg?” Trudy kwam met Chiel naar de wachtkamer.
“Ja hoor. Nu zal ik echt de auto halen. En Harm, ga jij nu naar huis?”
Harm knikte en liep braaf naar de deur. Even draaide hij zich om en riep: “Dag Chiel.”
Voor de tweede maal die middag ging Tom naar de boerderij van de familie Crijns. Deze keer wilde hij er beslist achter komen wat er aan de hand was. Chiel wees aan waar zijn fiets stond. Het leek wel of er een auto overheen was gereden.
Toen de boerderij in zicht kwam, begon Chiel te huilen.
“Och joh, het is maar een fiets. Ze zijn vast heel blij dat je niets gebroken hebt,” zei Tom, terwijl hij zich aldoor afvroeg, wie dat kind zo had toegetakeld.
Govert kwam binnen en ving de laatste woorden van een telefoongesprek op: “Jeroen, je gaat er onmiddellijk heen, nu.”
“Problemen met je zoon, Trudy?”
“Nee, dat niet. Het is nogal een ingewikkeld verhaal. Ik zal proberen het duidelijk te maken.”
“Neem de tijd,” zei Govert en ging er bij zitten.
In enkele zinnen vertelde Trudy wat er voorgevallen was.
“Kun je het nog volgen?” vroeg ze.
“Ja, ga verder.”
“Op een gegeven ogenblik zat ik hier dus alleen. Toen kwam Harm weer terug. Hij moest me nog iets vertellen. Door al het gedoe hebben we niet genoeg op hem gelet. Harm heeft twee jongens weg zien rennen, voordat hij Chiel onder zijn fiets vandaan viste. Hij kon niet zeggen hoe ze eruitzagen. Vrij groot, met zo’n omschrijving kom je niet veel verder. Maar zojuist belde Jeroen. Hij was met de trekker naar de garage geweest. Op de terugweg zag hij Chieltje rondjes draaien op zijn fiets. Er stonden twee jongens bij te lachen. Eerst dacht Jeroen dat ze een spelletje deden. Toen hij er nog eens over nadacht, leek het hem niet logisch. De veel oudere jongens plaagden dat ukkie.”
“En nu gaat Jeroen dus naar de familie Crijns. Daar is Tom ook al gearriveerd. Heb je aan Tom doorgegeven wat Harm heeft gezien?”
“Dat doet Jeroen wel of ben je van plan ook die kant op te gaan? Dan blijf ik nog even.”
“Nee, Tom kan het wel alleen af en jij gaat naar huis. Ik ga eten koken. Tot morgen, Trudy.”
“Prettige avond.” Trudy trok snel haar jas aan. Het was een lange dag geweest. Het bloemstuk nam ze niet mee. Dat stond zo mooi op de balie.
Govert kon niets in de koelkast vinden waar hij een complete maaltijd mee kon bereiden. Aangezien hij niet naar de winkel van Mia wilde gaan, bleef er nog één mogelijkheid over. Hij bestelde iets te eten bij Willem. Om half zeven kon hij een verrassingsmaal ophalen.
Zover was het nog niet en Govert belde naar Antje. Gelukkig nam ze meteen de telefoon op.
“Wil je met een oude man iets drinken in het etablissement van dikke Willem? Ik wil je namelijk iets vragen.”
“Nu meteen?” vroeg Antje verbaasd.
“Over vijf minuten is goed,” zei Govert.
“Oké, ik kom eraan.”
Tegelijk stonden ze voor de ingang van Het Anker.
“Wat een timing,” lachte Antje.
“Fijn dat je er bent. Ik heb je toch niet ergens mee gestoord? Dat had ik natuurlijk eerder moeten bedenken,” zei Govert die galant de deur voor Antje openzwaaide.
“Nee hoor, eigenlijk had ik wel zin om er even uit te gaan. Ik ben met de grote schoonmaak bezig. Nu ik alles overhoop heb gehaald, zie ik dat er de laatste jaren veel te weinig aan is gedaan.”
“Dan heb je zeker wel een drankje verdiend,” meende Govert.
“Goedemiddag,” begroette Willem zijn gasten. “Blijft u hier straks eten met de dame of heb ik het verkeerd begrepen?”
“Nee, ik wacht hier totdat het eten klaar is om mee te nemen. Ondertussen verpoos ik me met aangenaam gezelschap.”
Willem grinnikte. “Wat kan ik inschenken?”
“Rode wijn graag,” zei Antje.
“Dan doe ik mee. Twee rode wijn, Willem.”
“Zelfs na een dag poetsen zie je er geweldig uit. En ook gelukkig. Ik moet je gewoon een compliment geven. Wat de liefde zoal met een mens doet.”
“De spionnen hebben hun werk weer uitstekend gedaan,” lachte Antje verlegen. “Ik voel me een heel ander mens, sinds ik Gerard heb ontmoet, dat mag u best weten. Gelooft u in toeval, dokter?”
“Meer in een samenloop van omstandigheden,” antwoordde Govert.
“Ook goed. Op een avond was er iemand aan de deur die boeken kwam halen. Ik wist van niks en nodigde hem binnen. Bij onbekenden doe ik dat eigenlijk nooit. Deze man kon ik niet op de stoep laten staan. Door het slechte weer en de vreemde omgeving bleek hij in het verkeerde dorp te zijn. We raakten aan de praat en konden het goed met elkaar vinden. Hij wilde graag nog eens langskomen. Toen hij weg was, realiseerde ik me dat ik hopeloos verliefd op Gerard was. Een week later zagen we elkaar weer en toen sloeg de vlam in de pan.”
“Het was dus wederzijds?”
“Nou en of.”
“Die Gerard van jou kwam aan het verkeerde adres, dat achteraf het goeie adres bleek te zijn.”
“Wat hebt u dat prachtig gezegd,” zei Antje.
“Diep in mijn hart ben ik heel romantisch aangelegd.” Govert wenkte Willem. “Kom, we nemen nog een glaasje op jou en je geliefde.”
Antje vond dat ze meer dan genoeg over zichzelf had losgelaten. Dokter Lammers mocht wel weten hoe zielsgelukkig ze was met Gerard. Maar dat ze het weekend voor het grootste deel in bed doorbrachten, hield ze voor zich. Of was het van haar gezicht af te lezen? Ze staarde een poosje voor zich uit.
“Wat nu? Is het niet allemaal rozengeur en maneschijn?”
Er ontging die man ook niets. Antje nam een slokje wijn en glimlachte. “Het is eigenlijk niets. Ik zou Gerard vaker willen zien. Zonder hem kruipen de dagen voorbij.”
“Aha, daarom ben je zo driftig bezig. Nu kan ik direct wel ter zake komen. Voel je ervoor weer aan het werk te gaan?”
“Misschien,” zei Antje aarzelend.
“Je weet toch dat mevrouw Breemer in het ziekenhuis ligt?”
Antje knikte.
“Helaas moet ze opnieuw onder het mes. Haar zoon en kleinkinderen hebben het er moeilijk mee, dat zul je wel begrijpen. Oma is al jaren de spil van het gezin. Wilco Breemer doet echt wat hij kan om de boel draaiende te houden. Dat lukt hem vandaag of morgen niet langer, vrees ik. Vanmiddag heb ik beloofd naar iemand uit te kijken, die oma een tijdje kan en wil vervangen. Daarbij dacht ik meteen aan jou. Ik hoop niet dat je me dat kwalijk neemt.”
“Nee hoor, maar ben ik er wel geschikt voor? Hoe oud zijn die kinderen eigenlijk?” vroeg Antje.
“Arnout zal ongeveer vijftien zijn. Dan komt Krista, die gaat in september naar het voortgezet onderwijs. De jongste is Maren, ze is negen of tien. De leeftijden weet ik niet precies. Het zijn leuke kinderen.”
“Twee pubers en een jonger zusje. Het is wel heel wat anders dan de bejaardenzorg.” Antje zuchtte diep. “Ik weet echt niet of ik zo’n stel wel aankan.”
“Overdag zijn ze op school. Je ziet ze niet eens vaak. Slaap er eerst een paar nachten over. Misschien overval ik je hiermee. Zal ik Wilco anders vragen bij je langs te komen en…”
“Nee, liever niet,” viel Antje hem in de rede. “Ik kan beter naar hem toegaan en zien wat me te wachten staat. Dan pas kan ik er goed over nadenken. Zou hij vanavond thuis zijn?”
“Meen je dat nou? Zal ik hem bellen?”
“Hoeft niet, ik ga er zelf op af. Na het eten, half acht of zo. Waarschijnlijk tref ik dan de hele familie.” Antje dronk haar glas leeg en trok haar jas aan.
“Dokter Lammers, uw diner voor twee personen is gereed,” riep Willem.
“Oké Willem, ik zal direct afrekenen. Antje, ik bewonder je voortvarendheid. Je houdt me toch wel op de hoogte?”
“Jazeker, en bedankt voor de heerlijke wijn. Tot ziens.”
Snel ging Antje de deur uit. Als ze nog langer bleef plakken, bedacht ze zich waarschijnlijk. Had ze zo stoer gedaan om zichzelf te bewijzen? Of kwam het door Gerard die haar een beetje wereldvreemd vond? Wat wil je als je bijna twintig jaar tussen de bejaarden zit, had ze vinnig geantwoord. Het was niet kwaad bedoeld, natuurlijk niet. Toch werd het tijd het roer om te gooien en iets anders te ondernemen.
Met knikkende knieën stond Antje bij de familie Breemer voor de deur. Geen aanstellerij, doorzetten nu. Ze sprak zichzelf moed in en belde aan.
Een lange man deed de deur open. “Goedenavond,” zei hij.
“Bent u meneer Breemer? Ja? Goed, mijn naam is Antje Visser. We kennen elkaar niet, geloof ik. Dokter Lammers heeft me min of meer gestuurd. U zoekt een hulp in de huishouding en ik kom solliciteren.” Dat was er vlot uitgerold, dacht Antje opgelucht.
“Kom binnen.” Hij gaf haar een hand en zei: “Wilco Breemer, aangenaam. Goh, hier ben ik beduusd van. Vanmiddag zei dokter Lammers dat hij zijn best voor me zou doen. Hij kent iedereen in het dorp en mogelijk was er iemand die ons kon helpen. Werkelijk, dit had ik in de verste verte niet verwacht. De kinderen zitten voor de televisie. Hebt u er bezwaar tegen dat we naar mijn kantoor gaan?”
“Nee hoor, maar zeg alsjeblieft geen u tegen mij. Daar heb ik toch zo’n hekel aan.”
“Een uitstekend idee, we laten ‘u’ achterwege. Schrik niet, dit is mijn kantoor. Neem die bureaustoel maar, dan zeg ik even tegen de kinderen dat er visite is.”
Antje ging zitten en keek om zich heen. Hoe kreeg een mens het voor elkaar om een klein hokje zo vol te stouwen? In de pijpenla was geen wand meer vrij. Toch zag alles er heel ordentelijk uit.
Wilco kwam terug met een keukenstoel, waar hij zelf op ging zitten. “Het is hier te klein voor meer meubilair,” verontschuldigde hij zich.
“Het is wel knus en vooral netjes,” zei Antje.
“Direct opruimen wordt een tweede natuur, anders breek je in no time je nek over de rommel. Trouwens, ik kan je nu ook plaatsen. Je beide ouders zijn onlangs overleden. Dat is zeker heel moeilijk voor je geweest.”
De vriendelijke, blauwe ogen van Wilco brachten Antje een ogenblik in verwarring. Ze voelde dat ze haar toekomstige ‘baas’ kon vertrouwen. Daarom had hij er recht op te weten wie hij eventueel in huis zou halen. “Ja, het was niet gemakkelijk. Mijn ouders waren er de afgelopen jaren slecht aan toe. Ik heb ze dag en nacht verzorgd. Zonder hulp van onze huisdokters was dat onmogelijk geweest. Verder wil ik er liever niet op doorgaan. Wel moet ik bekennen dat ik moeite had weer terug te keren in het normale leven. Sinds kort heb ik een vriend en nu lukt het al aardig. De volgende stap is werk zoeken. Vroeger was ik bij de bejaardenzorg, maar ik wil liever iets anders. Voorlopig kan ik hier misschien iets nuttigs doen…”
“Je maakt me helemaal blij, het is ongelofelijk,” zei Wilco.
“Toch wil ik er nog wel iets bij zeggen.”
“Ga je bij je vriend wonen hier ver vandaan?”
“Nee, ik blijf in Lierbeek. Zou ik wel met kinderen op kunnen schieten, vraag ik me af. Ik heb – oneerbiedig gezegd – altijd tussen de oude mensen gezeten.”
Wilco lachte. “Dat zal wel loslopen. Oma heeft ze goed opgevoed. Zelf doe ik ook mijn best om er altijd voor ze te zijn. Je kunt even kennismaken als je wilt.”
Vrij rustig ging Antje mee naar de kamer. Meteen waren drie paar ogen op haar gericht.
“Dit is Antje Visser,” zei Wilco. “Ze komt misschien oma’s plaats een tijdje innemen. Antje, dit zijn Arnout, Krista en Maren.”
De kinderen gingen staan en gaven haar keurig een hand. Ze bleven Antje wel nieuwsgierig aanstaren, nadat ze alle vijf waren gaan zitten en Wilco het één en ander vertelde over zijn kinderen.
“Zoals je ziet, is Arnout al behoorlijk lang. Hij kan wel twee meter worden en daarom hebben ze hem gekozen in het volleybalteam van zijn school.”
Arnout haalde zijn schouders op en grinnikte wat.
“Ik ben gewoon trots op je,” zei Wilco. “Krista en Maren zitten in groep acht en zes van de plaatselijke basisschool. Daar doen de dames het prima. Ze zijn sportief en muzikaal. Later willen ze popster worden, maar zover is het nog niet. Eerst de school afmaken.”
“Leuk om toekomstige beroemdheden te ontmoeten,” zei Antje.
“Ja, over een paar jaar ga ik naar de Olympische Spelen, maar die twee daar zingen vals,” zei Arnout.
“Dat is niet waar,” riepen Krista en Maren tegelijk uit.
“Nee, jullie zingen loepzuiver,” suste Wilco. “We moeten het allemaal afwachten. Vandaag willen jullie dit en morgen dat. Tijd zat om erover na te denken.”
Arnout sprong op. “Ik moet nog huiswerk maken, tot ziens,” zei hij en verdween.
“Wil je koffie?” vroeg Wilco.
“Nee, dankjewel, ik ga er weer vandoor.” Antje wist niet goed wat ze nog meer moest zeggen. “Dag Krista en Maren,” zei ze, terwijl ze naar de deur liep.
“Doei,” klonk het tweestemmig.
Bij het afscheid hield Wilco haar hand extra lang vast. “Wat mij betreft ben je aangenomen.”
“Ik zal je zo snel mogelijk bellen,” beloofde Antje hem. Zonder om te kijken, ging ze op weg naar huis. Ze was van plan met Gerard te overleggen. Dat leek haar wel zo eerlijk.
Thuis zocht ze tevergeefs naar haar mobiel. Gisteren had Gerard nog gebeld dat hij heel even naar haar toe kwam. Had ze het ding toen ergens achteloos neergelegd? Dat kon ze zich niet meer herinneren. Wel wist ze zeker dat de telefoon nog aan moest staan. Met de vaste telefoon belde ze haar mobiele nummer. Direct volgde de mededeling dat de oproep niet kon worden beantwoord.
Iemand anders moest haar mobiel hebben meegenomen. Dat kon alleen Gerard maar zijn. Natuurlijk was dat geen opzet geweest. Hij moest heel snel naar een vergadering, had tas, jas en telefoon gepakt en was de deur uitgerend.
Het kwam door dat haastige gedoe, dacht Antje vergoelijkend. Hij belde haar vast wel. Of zou ze hem bellen? Dan was de zaak meteen opgelost.
De hele avond bleef ze over de telefoon piekeren. Dat Gerard haar niet belde, viel haar tegen. Sterker nog, het voelde helemaal niet goed.
Chiel Crijns had na veel aandringen eindelijk gezegd dat twee grote jongens hem van de fiets hadden gegooid. Het was zelfs meerdere keren gebeurd. Als hij met een stel andere kinderen meefietste, was er niets aan de hand.
Toen Jeroen vertelde dat hij twee knullen had gezien, het gezicht verborgen in een capuchon, knikte Chiel. Daarna vloog hij naar zijn moeder en begon hevig te snikken.
Gaby kwam met het voorstel de politie te bellen, waarop Jan meteen naar de telefoon greep.
“Die gasten merken gauw genoeg dat de politie hun op de hielen zit,” had Jeroen later tegen Tom gezegd.
“Als iedereen het van de daken schreeuwt wel. Zolang de politie de zaak onderzoekt, moeten wij ons koest houden. Hoe stiller hoe beter. Dan heb ik er wel vertrouwen in,” meende Tom.
“Aan mij zal het niet liggen, maar ik heb zwaar de pest in dat ik er niet op af ben gegaan. Ik had die ellendelingen graag in elkaar willen timmeren. Arme Chieltje. Nou ja, dat is achteraf geklets.”
Waar Tom op hoopte, gebeurde ook. De politie ging zorgvuldig te werk. Wat de kinderen op school te horen kregen, mochten ze alleen met hun ouders bespreken. Wie iets verdachts had gezien, kon zich melden. Alles werd zoveel mogelijk stilgehouden. Op een enkele uitzondering na gedroegen de dorpelingen zich voorbeeldig.
Trudy vond het nogal interessant dat Jeroen een belangrijke getuige was in de ‘zaak’. Voorzichtig probeerde ze wat nieuws bij hem los te peuteren, maar Jeroen hield zijn kaken stijf op elkaar.
“Het is nu al twee weken geleden en het blijft nog altijd rustig,” zei ze op een ochtend tegen Govert.
“Zeker stilte voor de storm of ze ruiken onraad en komen niet meer terug.”
“Het zijn vast geen jongens uit het dorp.”
“Ik moet er niet aan denken,” bromde Govert.
Op dat moment werd de deur opengegooid en zeilde pastoor Eerdmans naar binnen. “Zeg Govert, wat is er allemaal aan de hand?” bulderde hij.
“Waarde Jozef, ook goedemorgen. Kom even mee naar mijn spreekkamer,” zei Govert rustig.
Trudy keek de twee mannen zuchtend na. Kon ze het gesprek tussen die twee maar afluisteren. Ze was zo in gedachten dat ze de deur niet eens hoorde.
“Goedemorgen, kom ik ongelegen?”
“Antje, wat kom jij hier binnensluipen! Kom je voor de dokter?”
“Nee, misschien wil jij er even naar kijken. Ik heb in mijn vinger gesneden. Het was een stom ongelukje.” Antje haalde het stuk keukenrol van haar hand af.
“Oei, wat een boel bloed. Mag ik vragen hoe het gekomen is?” Trudy bestudeerde de snee eens goed.
“Ik maakte een blikje open en schoot onverwachts uit. Eigenlijk schaam ik me voor mijn eigen onhandigheid. De blikopener werkt niet goed, dat heb ik al eerder gemerkt. Nou ja, mijn vinger bloedde als een rund en ik moest op zoek naar pleisters. Ik zou het met mijn linkerhand niet voor elkaar krijgen.”
“O, ik begrijp het. Je bent bij de Breemertjes aan het werk. Lukt het een beetje?”
“Och ja, dat moet ook wennen. De eerste dagen voelde ik me als een kat in een vreemd pakhuis. Ik ben zo vastgeroest op mijn eigen stek. Nu gaat het wel, hoor, behalve dan die blikopener.”
“Mag ik je een goede raad geven?” zei Trudy, terwijl ze vakkundig de vinger verzorgde, “koop een goede opener, voor een paar centen krijg je meer veiligheid.”
“In dat geval moet ik naar Mia. Haar ogen rollen eruit als ze me zo ziet.” Antje hield haar hand met de verbonden middenvinger omhoog.
“Stuur die meiden straks naar de winkel. Ze zullen natuurlijk willen weten wat je hebt uitgespookt.”
“Een goed idee en hartelijk dank.”
“Kom morgen nog maar even langs.”
Trudy ruimde de boel op en zuchtte opnieuw. Wat moest een mens zich vaak beheersen. Ze had Antje het hemd van het lijf willen vragen over haar vrijer. Een geheimzinnige kerel die Gerard heette. Die naam was alom bekend, maar verder wist niemand iets over hem te vertellen. Zelfs Els kon haar niet wijzer maken. Morgen zou ze op een uiterst geraffineerde manier Antje gaan uithoren. Tussen neus en lippen door iets doodgewoons vragen en haar dan uit de tent lokken. Dat kregen sommige journalisten voor de televisie ook zo handig voor elkaar. Trudy was er vrijwel zeker van dat zij een dergelijke tactiek ook wel beheerste.
Pastoor Eerdmans mompelde een onverstaanbare groet en sloeg de deur van de huisartsenpraktijk keihard achter zich dicht. Dat luchtte enigszins op. Hij had het ook wel aan zichzelf te wijten dat het wel en wee van zijn parochianen hem de laatste tijd wat ontging. Binnenkort kwamen vooraanstaande geestelijken uit het bisdom een bezoek aan het dorp brengen. De voorbereidingen kostten meneer pastoor heel wat hoofdbrekens en aan de gewone dagelijkse dingen kwam hij amper toe.
Toen Els zonder erg iets had losgelaten over ‘kindermishandeling’ en daarna angstvallig haar mond hield, was hij linea recta naar het doktershuis gerend. Daar kreeg hij niet alles te horen, maar voorlopig wel genoeg.
Opeens kwam er iemand met vliegende vaart op hem af fietsen en stond vlak voor hem stil.
“Harm! Je bezorgt me hartkloppingen.”
“Meneer pastoor… Twee jongens… Kom gauw!” Harm kon niet uit zijn woorden komen.
“Kalm aan, waar heb je het over?”
“Jongens sloegen Chiel, zag ze, bij de kerk.”
“Heb je ze herkend?” Nu had pastoor Eerdmans het door.
“Zeker weten.”
“Eropaf dan.”
Harm fietste richting kerk. De pastoor ging er op een sukkeldrafje achteraan. Even later slopen ze naar de lange zijkant van de kerk. Om de hoek bevond zich een stuk blinde muur met enkele verwilderde struiken. Voor boefjes in spe een prachtige plek om kattenkwaad uit te halen.
Uiterst behoedzaam keken ze om de hoek. Twee jongens stonden op hun gemak een sigaret te roken.
“Harm, haal dikke Willem, schiet op, dit is een noodgeval.”
Mochten ze ervandoor willen gaan, dan zou pastoor Eerdmans de twee knullen de weg versperren. Ze staken een nieuwe sigaret op. Zulke snotapen. De oude pastoor moest zich beheersen. Wat zou hij ze graag in het nekvel willen grijpen. Tegelijkertijd besefte hij ook dat ze hem makkelijk konden ontglippen. Daarom moest hij vol spanning wachten op zwaargewicht Willem. Met moeite kon hij een kreet onderdrukken, toen de hulptroep arriveerde.
Willem gluurde met één oog om de hoek en keek de pastoor vragend aan. “Wat nu?” fluisterde hij.
“Jij grijpt de linker, ik de rechter, nu!”
De jongens werden stevig vastgepakt, voordat ze een stap konden verzetten. Ze schrokken zo hevig dat ze niet in staat waren geluid uit te brengen.
“Doe de kerkdeur maar open, Harm, daar brengen we de heren heen.”
“Is dat wel zo’n geschikte plaats?” vroeg Willem verbaasd.
“Je wilt toch niet in optocht naar Het Anker? Harm, jij gaat naar Els. Ze moet onmiddellijk de politie bellen.”
De jongens werden op een bank neergezet. Dikke Willem hield ze stevig vast en de pastoor ging zwijgend voor hen staan. Hij keek de twee knapen zolang aan, dat ze zich onbehagelijk begonnen te voelen.
“Wat doen we hier en waarom knijpt die dikke zo?” durfde de ene te vragen.
“Omdat jullie niet mogen ontsnappen,” zei Willem en duwde ze wat dichter tegen elkaar aan.
“Au,” piepte de andere, “je mag een ander zijn kind niet mishandelen.”
“Juist ja,” zei de pastoor en boog wat verder naar voren, “kinderen, dat zijn jullie nog. Kinderen zitten overdag meestal op school en staan niet stiekem te roken. Dat is al een reden om jullie vast te houden. De rest laten we aan de politie over.”
“We hoefden vanmorgen niet naar school. Wat heeft de politie er dan mee te maken?” zei de brutaalste van de twee.
“Heel veel, dat horen jullie straks wel.”
“Dat pakje sigaretten hebben we gevonden. Iedereen in de klas rookt al en niemand zegt er iets van. Laat ons los, we hebben niets gedaan.”
Beide jongens probeerden zich los te rukken. Ze bereikten er niets mee. Tegen zo’n sterke beer als Willem konden ze niet op.
“Wees blij dat we jullie zo fatsoenlijk behandelen,” zei Willem.
Ondertussen vroeg hij zich wel af waar meneer pastoor en hij eigenlijk mee bezig waren. ‘Een noodgeval’ was het enige dat hij uit Harm zijn gebrabbel had opgemaakt. Vragen stellen zou hij straks wel doen. Wie weet wat die mannetjes nog meer hadden uitgespookt. Een trap onder hun achterste van meneer pastoor was zeker niet voldoende om ze te straffen.
“Daar zul je ze hebben. Nog even volhouden, Willem.”
“Aan mij zal het niet liggen.”
Twee agenten handelden de zaak snel af. De jongens werden in de politiewagen geduwd en onopvallend reden ze weg.
“Was dat alles?” mopperde Willem.
“Je wilt natuurlijk meer weten,” zei de pastoor. “Kom even binnen, dan kunnen Els en Harm je de rest vertellen. De andere helft is mij ook nog niet ter oren gekomen.”
“Vijf minuten, niet langer. De deur van de kroeg staat, geloof ik nog wagenwijd open. Zo meteen word ik beroofd en kunnen we weer de politie bellen.” Uit nieuwsgierigheid liep Willem toch mee. Tenslotte had hij zich niet voor niks uitgesloofd.
Krista en Maren kwamen tussen de middag weer thuis eten. Dat het een gezellig lunchuur was, kon Antje na een week nog niet zeggen. De meiden praatten uitsluitend tegen elkaar over school. Wel stak ze er veel van op. Algauw wist ze waar de leerlingen in groep zes en acht zich mee bezighielden.
Door het ongelukje met haar vinger veranderde de sfeer aan tafel. In een paar woorden legde Antje uit wat er die ochtend was gebeurd. Opeens leek het erop dat alles om haar draaide.
“Doet het veel pijn?” vroeg Maren.
“Nu niet meer.”
“Wij kunnen straks de afwas wel doen,” zei Krista.
“Dat is heel lief van jullie.”
“Zeg Antje, heb jij een afwasmachine?” Eén knikje was voor Maren genoeg om haar idee te spuien. “Dan doen we de afwas van de hele dag in een krat en brengen die naar jou.”
“En ’s morgens neem ik alles schoon weer mee,” lachte Antje.
“Ben je gek, dat doen we niet. Daar schaam ik me voor.” Krista zag zichzelf blijkbaar al door het dorp lopen met een berg afwas.
“Morgen gaat het wel weer beter en ik vind het niet erg om af te wassen.”
“Het was toch een goed idee,” pruilde Maren. “Na het eten ga je zeker naar huis?”
“Nee, vanmiddag moet ik een paar boodschappen doen in de stad. Voordat jullie uit school komen, ben ik er weer.”
Antje was aangenaam verrast door de houding van de meiden. De argwanende blikken had ze genegeerd. Op vragen kreeg ze tot nu toe alleen ja of nee te horen. Wat een geluk dat ze niets had geforceerd. Eindelijk kwamen ze een beetje los.
Dat ze door de kinderen Breemer niet met trompetgeschal was binnengehaald, had Antje wel enigszins verwacht. De meisjes moesten heel erg aan haar wennen, terwijl zij zich daarentegen meteen goed aan kon passen. Zoon Arnout kreeg ze aan het eind van de middag pas te zien. “Hoe laat eten we?” vroeg hij altijd.
Antje maakte een maaltijd panklaar of zette een schotel in de oven. Daarna ging ze naar huis. Al na enkele dagen maakte Arnout een compliment over het eten. Wat hem betreft, mocht Antje wel wat meer koken. Waarop Krista haar broer uitschold voor ‘vreetzak’.
Wilco trof ze niet vaak, soms kwam hij ’s middags om vier uur thuis. Volgens hem was de rust in het gezin weergekeerd, ook al maakten ze zich nog zorgen over oma.
Door het gedoe met haar vinger had Antje al een oplossing voor het eten bedacht. Er was bericht gekomen dat ze de dvd’s op kon halen. De meeste films waren nog prima van kwaliteit geweest. Het moest wel een vreemde ervaring zijn haar ouders straks terug te zien, gewoon op het televisiescherm. Wat zou Gerard ervan zeggen, vroeg ze zich af.
Samen waren ze ijverig bezig geweest met het inventariseren van een enorme berg spullen. Er waren veel waardevolle dingen bij. Antje kon het niet over haar hart krijgen alles maar te verkopen. Hoewel, dan was ze er in één keer van af.
“Niet doen, daar krijg je spijt van,” had Gerard gezegd. “Pak de handel in en noteer de inhoud op de dozen. Op zolder staat het niemand in de weg.”
Op dat moment besloot Antje een computer te kopen. Het leek haar verstandig om lijsten te maken van al haar bezittingen. Met een goed overzicht bij de hand hoefde ze niet voor elk prulletje een serie dozen uit te pakken.
Gerard wist niets van haar plannen af. Met opzet was ze er niet over begonnen. Eigenlijk had ze nog steeds de pest in over haar mobiel. Zaterdagmorgen nadat ze hem kwijt was geraakt, vond Gerard plotseling ‘iets’ bovenop een rij boeken.
“Jee, wat doet jouw telefoon hier?” zei hij.
Het klonk net iets te gemaakt, daarom antwoordde Antje zogenaamd verstrooid: “O, die zou ik opladen. Toen ik eerst iets anders ging doen, heb ik hem daar denk ik neergelegd.”
Gerard schudde zijn hoofd en vond haar natuurlijk een warhoofd. Nou, dat mocht hij best denken. Ze wist honderd procent zeker dat ze overal had gezocht. Stom, ik heb je telefoon per ongeluk meegenomen, was het nu zo moeilijk een vergissing toe te geven?
Dvd’s, computer, Chinees, repeteerde Antje. De winkels en het restaurant bevonden zich dicht bij elkaar. Binnen een half uur kon ze alweer op de terugweg zijn.
De computer, die Antje op het oog had, moest nog startklaar worden gemaakt. De verkoper beloofde dat het apparaat om vijf uur bij haar thuis zou worden bezorgd. Des te beter, dacht ze. Hoe moest dat met al die draden?
“Verrassing,” riepen Krista en Maren, toen ze uit school kwamen. Giechelend duwden ze Harm naar binnen.
“Dag Antje, ik wil je wat vragen,” zei Harm verlegen.
“Oké, ik luister.”
“Wanneer zal ik de tuin bij je doen? Je bent altijd hier en hoe moet dat nou?”
“O, maar in het weekend ben ik wel thuis. Kun je zaterdag komen om een uur of half tien? Dan krijg je eerst koffie en zullen we samen overleggen waar je het beste mee kunt beginnen.”
“Ja, half tien ben ik er. Dag, tot ziens.” Harm liep naar de deur, maar bleef aarzelend staan.
“Wil je ook wat drinken?” vroeg Krista, die net een pak vruchtensap uit de koelkast had gehaald.
“Nee, ja, dat is wel lekker. Ik weet het niet. Er is vanmorgen iets gebeurd. Ik mag het niet zeggen en toch wil ik het graag.”
“Ga zitten, drink een slokje en vertel ons wat er aan de hand is. Wij kunnen alle drie wel een geheim bewaren, nietwaar?” Antje keek Krista en Maren aan. Ze knikten heftig met hun hoofd.
Harm nam een flinke teug en boog wat naar voren. “Vanmorgen heeft de politie twee jongens meegenomen. Het waren de jongens die Chieltje van de fiets hebben gegooid.”
“Echt waar, hoe weet je dat?” Maren keek hem met grote ogen aan.
“Omdat ik ze ontdekt heb. Ik kon ruiken dat er iemand achter de kerk stond te roken. Eerst dacht ik dat meneer pastoor een sigaar had opgestoken. Dat vond ik wat raar en toen ik om het hoekje keek, zag ik twee jongens met een sigaret. De ene jongen had een jack aan met een eng plaatje op z’n rug, een monster. Daar kon ik het aan zien.” Harm keek trots van de één naar de ander.
“En heb je ze toen als een roofdier besprongen?”
“Nee, ik heb meneer pastoor en dikke Willem opgehaald. Die hebben elk één gegrepen. Ik moest bij Els de politie bellen. Er was verder niet veel aan. De auto kwam en ze werden meegenomen.”
“Kregen ze handboeien om?” vroeg Krista.
“Dat weet ik niet, hoor. Het waren dezelfde jongens, zeker weten.”
“Wat spannend,” zuchtte Maren, “misschien gaan ze naar de gevangenis.”
“Zo, nu ga ik naar huis. Niks zeggen, hè?”
“We praten nergens over, daar kun je op rekenen,” zei Antje, die niets van het verhaal had begrepen.
“Snapte je wel waar het over ging?” vroeg Krista aan Antje.
“Helemaal niets.”
“Weet je, de politie is op school geweest. Chiel Crijns werd gepest door twee onbekende jongens. Wie iets zag, moest het direct doorgeven. We mochten er met niemand over praten, alleen wel met vader en moeder.”
“Jij bent onze moeder niet…” voegde Maren eraan toe.
“Nee, ik begrijp het. Hoe gaat het nu met die jongen?”
“Goed, zijn vader en moeder brengen hem naar school. Chiel heeft pas een broertje gekregen. Toen ging hij alleen op de fiets. Die rotjongens trapten de fiets kapot en sloegen Chiel. Hij zei thuis dat hij gevallen was. Als hij zijn mond opendeed, zouden de jongens de boerderij van zijn vader in brand steken,” vertelde Krista.
“Wat afschuwelijk, dat kind moet doodsbang zijn geweest,” zei Antje.
Maren knikte. “De politie heeft de jongens opgehaald.”
“Ik hoop niet dat Harm zich heeft vergist.”
“Vast niet.”
“Jullie zullen het gauw genoeg horen. Laten we het even over het eten hebben. In de keuken staan bakjes Chinees. Die kunnen zo in de magnetron. De mannen zullen haast wel komen. Dan ga ik nu naar huis.”
“Waarom blijf je hier niet eten?”
Door die vraag van Maren werd Antje helemaal warm vanbinnen. Ze zei het zo welgemeend dat ze haar wel wilde omhelzen. Toch hield ze zich wat op de vlakte. “Ik heb een computer gekocht en die komen ze straks brengen en aansluiten. Dat kan ik zelf niet.”
“O, waarom heb je dan geen laptop genomen?” Krista keek bedenkelijk.
“Omdat ik erg ouderwets ben,” zei Antje.
“Wat stom,” zeiden de meiden tegelijk.
Op weg naar huis moest Antje erom grinniken. Ouderwets sloeg natuurlijk nergens op, maar de stap van niets naar laptop was haar te groot. Bovendien had ze ruimte zat voor een computer plus printer. Opeens moest ze denken aan Wilco zijn petieterige kantoor. In de kleine, donkere keuken zou niet eens plaats zijn voor een afwasmachine. Het hele huis stond propvol. Wat had zij dan een paleis tot haar beschikking.
Toen Gerard op zaterdagmorgen in zijn ochtendjas naar beneden kwam, zat Antje al aan de koffie met een vreemde jongen. Fronsend keek hij naar het gezellig keuvelende stel.
“Gerard, dit is Harm. Hij gaat de tuin opknappen,” zei Antje.
De jongen sprong op, gaf hem een hand en mompelde: “Goedemorgen.”
“Hallo, ik ga eerst wel douchen.” Hoewel hij naar een kop koffie snakte, voelde hij er niets voor zich bij die twee te voegen.
Waarom liet Antje door zo’n rare kwast de tuin doen? Ze had geld genoeg om een echte tuinman te laten komen. Harm, die naam kwam hem toch vagelijk bekend voor. Opeens herinnerde hij het zich weer. Het was de jongen die weleens klusjes voor Antje deed. Aardig van haar, een dorpsgek aan werk helpen. Hij daarentegen vond het maar niks. Die lui waren vaak onvoorspelbaar en konden een boel narigheid veroorzaken.
Even later zat hij rustig te genieten van koffie met een knapperig broodje. Eén blik uit het raam zei hem al genoeg. Antje probeerde uitentreuren duidelijk te maken wat haar plannen met de tuin waren. Hoe kon een mens zoveel geduld opbrengen? Straks vroeg ze hem nog een handje te helpen, omdat die sukkel er niets van begreep.
Gerard ging meteen naar de deur toen de bel ging. Een man en twee meisjes stonden op de stoep.
“Aha, de familie Breemer, neem ik aan? Ik ben Gerard.” Hij produceerde een brede glimlach.
“Inderdaad, ik ben Wilco Breemer en dit zijn mijn dochters Krista en Maren.”
“Kom binnen, dan zal ik Antje roepen. Daar komen jullie zeker voor?”
“We wachten hier wel,” zei Wilco.
Gerard rende naar achteren en botste in de keuken bijna tegen Antje op. “Ik heb Wilco en dochters net binnengelaten. Ze komen voor jou.”
“Blijf daar toch niet bij de deur staan,” riep Antje.
“We willen alleen wat vragen,” zei Wilco en liep haar een paar meter tegemoet.
Gerard stond veilig om de hoek en kon verstaan wat ze zeiden.
“Je moet het eerlijk zeggen. Als het niet kan, zoek ik een andere oplossing,” zei Wilco.
“Is er iets ergs gebeurd?” vroeg Antje bezorgd.
“Nee, ik moet Arnout en nog twee spelers naar een wedstrijd brengen. Er is plotseling een chauffeur uitgevallen. Daar blijf ik dan de hele middag. Het is te ver om heen en weer te rijden.”
“O, je wilt Krista en Maren hier stallen. Prima, we vermaken ons wel.”
“Heel fijn, maar ik heb nog een verzoek. Zou jij vanmiddag met de meiden op bezoek willen gaan bij oma in het ziekenhuis? Ze rekent erop dat de kinderen in het weekend komen. Afzeggen vind ik zo sneu voor haar…”
Wat een slijmbal, dacht Gerard. Natuurlijk kon Antje hem niets weigeren. Geërgerd sloop hij terug naar de keuken. Daar zette hij kopjes en borden in de afwasmachine. Zich een beetje uitsloven kon geen kwaad, vooral wanneer er visite kwam. De voordeur klapte dicht en hij hoorde de opgewonden stemmen van de meisjes al.
Met een grijns op zijn gezicht herschikte hij de dingen in de vaatwasser.
“Oooh, wat een grote keuken,” zei het kleintje.
“Ben je hier nog niet eerder geweest?” vroeg Gerard vriendelijk. Nonchalant veegde hij met een doekje over het aanrecht.
“Antje komt altijd bij ons.”
“Ja, dat weet ik.” Meer zei hij niet.
Antje had genoeg gezien en gehoord.
“Komen jullie even mee, jij ook Gerard, ik wil iets leuks laten zien.”
In optocht gingen ze naar de werkkamer, die ze de afgelopen weken helemaal hadden opgeruimd. Op het fraaie bureau stond een splinternieuwe computer.
“Wauw, hij ruikt lekker nieuw.”
Gerard klakte met zijn tong. “Een goed merk, zeg.” Hij vroeg zich af waarom ze er niets over had gezegd. “Kun je er wel mee omgaan?” zei hij plagend.
Antje gaf hem een duw. “Flauw hoor. Ik wil een paar lessen nemen van deze dames.”
“Komt dat even goed uit.” Gerard slikte net op tijd een hatelijke opmerking in. “Krijg ik dan permissie om op pad te gaan? Ik moet nog een pakket boeken bezorgen. Over anderhalf uur ben ik wel terug.”
“Ja, dat is goed, tot straks.”
Ze heeft alleen maar aandacht voor haar nieuwe speeltje, dacht Gerard. Hij had er zin in om veel langer weg te blijven. Maar vanmiddag zou hij alleen thuis zijn. De ‘tuinman’ kon hij wel wegsturen.
Krista legde uit hoe Antje moest internetten en e-mailen. Een bestand opslaan was ook niet moeilijk en als ze deed wat de computer vroeg, kon er bijna niets misgaan.
“Zal ik je nog leuke filmpjes en muziek laten zien?” stelde Krista voor.
“Nee, ik heb alles genoteerd, daar ga ik eerst mee aan de slag.”
“Je hebt een wachtwoord, kun je dat wel onthouden?”
“Wil je het soms met grote letters voor me opschrijven? Nou, mooi niet. Sluit nu maar af, hoe doe je dat ook al weer?” Antje schreef de handelingen vlug op.
“Antje, mogen we je huis bekijken?” fluisterde Maren.
“Natuurlijk, zal ik jullie een rondleiding geven?”
Giebelend gingen ze met zijn drieën naar boven. Antje gooide alle deuren open en ze liepen overal in en uit.
“Wat een groot huis, je kunt er wel verdwalen.” Krista slaakte een zucht van bewondering.
“Hierboven is nog een grote zolder. Die gebruik ik als bergruimte. Ga maar naar boven, dan kun je het zelf zien.” Antje bleef bij de trap wachten.
Er kwamen allerlei kreten van boven. Wat zou er zo bijzonder zijn aan de zolderverdieping?
“Er staan allemaal dozen. Je gaat toch niet verhuizen?” vroeg Maren even later.
“Ik zou hier nooit weggaan,” zei Krista.
“Dat ben ik ook niet van plan. Kom, we gaan weer naar beneden. Dan komen we vanzelf in de tuin, waar Harm aan het zwoegen is. We vragen hem of hij straks een broodje mee wil eten.”
Harm was de rommel al aan het opruimen. ’s Middags ging hij met zijn moeder naar de verjaardag van een oom. Hij had beloofd om half één thuis te zijn.
Antje dekte de tafel voor de lunch. Op Gerard wilde ze niet wachten, ze begonnen alvast. Op hun gemak zaten ze te eten.
“Weet je wat ik het mooiste vind van het hele huis?” zei Maren tussen twee happen door. “Het kleine kamertje met de bloemen.”
“Ja, ik ook. Wil je graag een baby?”
Door die directe vraag van Krista raakte Antje van slag. De tranen sprongen haar in de ogen. Verbaasd keken de meiden haar aan. Hun monden gingen open en dicht, maar ze waren niet in staat iets te zeggen.
“Ik zal jullie wat vertellen,” zei Antje, terwijl ze haar tranen afdroogde. “Mijn vader en moeder wilden dolgraag opa en oma worden. Ik woonde al heel vroeg samen met een vriend en het zat er wel in, dat we kinderen zouden krijgen. Toen gebeurde er iets vreselijks. Pa en ma kwamen terug van een reis door India. Vlak voor het dorp kregen ze een frontale botsing. Ze waren allebei ernstig gewond. Ik was bang dat ze het niet zouden halen. Ze hebben heel lang in het ziekenhuis gelegen. Eindelijk mochten ze naar huis, maar zonder hulp konden ze niets. Ik besloot een poosje thuis te gaan wonen, totdat ze weer de oude waren. Het duurde te lang en het zou nooit meer goed komen. Mijn vriend en ik kregen ruzie. Hij wilde mij terug en de oudjes waren beter af in een tehuis. Toen hij merkte dat ik ze niet in de steek kon laten, heeft hij het uitgemaakt. Pa en ma zijn nog aardig oud geworden. Op het laatst werden ze zo ziek, dat ze toch weer naar het ziekenhuis moesten. Daar zijn ze allebei gestorven.”
“Wat zielig voor je,” zei Krista zacht.
“Maar nu heb je Gerard en misschien krijg je wel een baby.” Maren probeerde Antje wat op te beuren.
“Daar moet ik nog over nadenken. Zullen we even dooreten? Dan kunnen we eerst de stad een uurtje in voordat we naar oma gaan.”
Krista en Maren straalden. Gelukkig, dacht Antje, ze hebben genoeg narigheid gehoord.
“Hè hè, ik heb je eindelijk weer alleen,” zei Gerard, toen Wilco zijn dochters had opgehaald.
“Och zielenpiet, was het zo erg voor je?” plaagde Antje.
“Ja, het was nogal vermoeiend om een goede indruk op de dametjes te maken.”
“Stel je niet zo aan, die kinderen zijn lief en beleefd. Ze waren anders behoorlijk weg van jou.”
“O ja, hoezo?”
“Ze vonden je grappig, knap, mooie ogen, leuke lach en ga zo maar door.”
“Meisjesgeklets,” zei Gerard, maar hij genoot duidelijk van het compliment. “Nog enkele jaren en ze komen in de moeilijke leeftijd. Misschien maak je dat niet meer mee.”
“Hoe bedoel je dat?” Antje haar stem schoot uit.
“Wat denk je ervan om in de stad te gaan wonen? Samen kunnen we iets nieuws ondernemen. Hier in het dorp is toch niets te beleven?”
“Ik wil in dit huis blijven wonen…” ‘met jou’ wilde ze erbij zeggen. Omdat er een akelig vermoeden bij haar opkwam, kon ze geen geluid uitbrengen.
Op zijn gemak wandelde Tom door het dorp. Hij snoof een paar keer. Heerlijk, de lente was nu eindelijk te ruiken. Hij hoorde snelle voetstappen en draaide zich om.
“Hallo Maartje,” zei hij blij verrast.
“Dag, kan ik even met je praten? Ik loop wel met je mee.”
“Ja, dat is goed.”
“Het gaat over Chiel Crijns. Het probleem is allang opgelost, maar er zit me nog steeds iets dwars.”
Tom dacht razendsnel na. Het dorp was verlost van de twee notoire spijbelaars die weerloze kinderen treiterden. Zou Chiel die nare ervaring nog niet hebben verwerkt? Had hij er meer aandacht aan moeten besteden?
“Tijdens de griepepidemie was het een rommeltje op school,” vervolgde Maartje. “Ik heb toen een groepje kinderen gymles gegeven. Daar was Chiel Crijns ook bij. Het kind zat onder de blauwe plekken. Nu weten we wat er echt is gebeurd, maar op dat moment verdacht ik zijn ouders ervan.”
“Dat had zomaar gekund.”
“Gelukkig heb ik me vergist. Achteraf kun je alles wel verklaren. Chiel is niet bepaald een atleet. Ik vind hem stuntelig en hij valt echt heel vaak. Het is moeilijk in te schatten, wanneer moet je alarm slaan?”
“Zorgvuldig te werk gaan en niet alleen handelen. Heb je er trouwens met collega’s op school over gepraat?”
“Dat hoefde toen al niet meer. Onze eigen speurneuzen waren me voor.”
“Oké, dan blijft dit onder ons. Mocht er weer iets dergelijks gebeuren, aarzel niet en kom meteen naar ons.” Tom keek haar ernstig aan.
“Ik hoop niet dat het nodig is. Fijn dat je me even aan wilde horen. Bedankt en tot ziens.”
Weg was Maartje. Glimlachend liep Tom verder. Hij had zich cool gedragen, dacht hij trots. Op hetzelfde moment drong het tot hem door dat hij de verkeerde straat was ingeslagen.
“Is er iets met je moeder?” vroeg Tom toen hij bij Wilco arriveerde.
“Nee hoor, ze voelt zich uitstekend. Ik geloof beslist dat de tweede operatie goed geslaagd is. Over enkele dagen mag ze naar een verzorgingstehuis om op te knappen.”
“Dat is een verheugend bericht. Je bent toch niet ziek. Sorry, dat ik het zeg, Wilco, maar je ziet er belabberd uit.”
“Zo voel ik me ook, want de laatste nachten heb ik nauwelijks geslapen. De kinderen liggen al in bed, we kunnen vrijuit praten. Tom, mag ik je in vertrouwen iets vreselijks vertellen? Alleen kom ik er niet uit.”
“Man, je ziet er wanhopig uit. Vertel op, ik luister.”
Wilco kuchte nerveus. “Het gaat over Gerard, je weet wel, de vriend van Antje. Ik ontmoette hem voor het eerst op een zaterdagochtend, toen ik met Krista en Maren voor de deur stond. Gerard deed open en liet ons uiterst vriendelijk binnen. Even voor de duidelijkheid; Antje en de meiden zijn ’s middags bij oma op bezoek geweest. Ik was de hele dag bij een volleybalcompetitie van Arnout.”
“Had je dat vooraf met Antje afgesproken?” vroeg Tom.
“Nee, ik moest op het laatste moment drie sporters wegbrengen. Met lood in de schoenen ben ik naar Antje gegaan. Het was ook haar vrije weekend. Niets aan de hand, ze hebben met elkaar een gezellige dag gehad. Maar nu kom ik weer op Gerard terug. Tijdens de wedstrijden zag ik steeds zijn gezicht voor me. Ik wist dat ik hem eerder had gezien, maar waar?”
“Leek hij op een bekende Nederlander of op een acteur?”
“Daar heb ik grondig over nagedacht. Het wilde me niet te binnen schieten, totdat hij voor de tweede keer voor me stond. Op school hadden ze een les gehad over Paaseiland. Krista was daar enthousiast over. De volgende dag kwam Antje met een film aanzetten, gemaakt door haar ouders, die daar jaren geleden waren geweest. Echt fantastisch om te zien. Vrijdagavond zag ik die film nog liggen, daarom dacht ik, die moet voor het weekend maar terug. Aangezien ik het doosje niet zonder meer door de brievenbus wilde gooien, belde ik aan. En je voelt hem zeker al aankomen? Gerard deed de deur open. Hij keek me op een speciale manier aan. Net alsof hij wilde zeggen: Moest ik hiervoor naar de deur lopen? Verveeld, dat lijkt me de beste omschrijving. Toen viel bij mij het kwartje.”
“Ja?” Tom keek Wilco gespannen aan.
“Opeens zag ik het beeld haarscherp voor me. Om de zoveel tijd gaan we naar de ouders van mijn overleden vrouw. Ze wonen in Rotterdam en ieder jaar krijgen de kinderen van opa en oma een paar nieuwe schoenen. De familie in optocht naar de winkel, altijd weer een evenement. Mijn schoonmoeder kent ontzettend veel mensen en treft overal bekenden. Oma lijkt de koningin wel, heeft Arnout eens gezegd. Zoals verwacht had schoonmama in de schoenwinkel direct aanspraak. Ze stelde mij snel voor aan Julia, de dochter van ik-weet-niet-meer. Haar kinderen kregen ook nieuwe schoenen. “Maar,” zei Julia, “voor Henk is winkelen een straf.” Ze wees naar een man, die gapend in een tijdschrift zat te bladeren. En Tom, die Henk is dezelfde persoon als Gerard. Man, ik zweer het je. Ik durf mijn hele hebben en houden erom te verwedden.” Bij de laatste woorden balde Wilco zijn vuisten.
“Allemachtig, en heb je nog meer over Henk ontdekt?”
“Natuurlijk kreeg ik later de details te horen. Julia en haar man waren als test tijdelijk uit elkaar gegaan. Na enkele weken werd de lege plaats al door een andere man ingenomen. Henk was als het ware uit de lucht komen vallen. Schoonmama haar verhalen gingen bij mij het ene oor in en het andere weer uit. In dit geval kwam alles weer boven. Uiteraard heb ik gebeld en ik hoefde nauwelijks te vissen. Henk is van het toneel verdwenen, Julia en echtgenoot proberen het opnieuw en iedereen is weer tevreden. Ware het niet dat Julia allerlei kostbaarheden mist. Ze laten er weinig over los, maar de dader is wel bekend. Vriend Henk heeft het één en ander meegepikt. Alleen kunnen ze hem nergens vinden.”
“Jij zegt dat Henk dezelfde is als Gerard. Weet je het wel zeker?” Tom kon het eigenlijk nauwelijks geloven. Die Henk kon net zo goed een dubbelganger zijn.
“Ik zei toch dat ik een weddenschap wil aangaan. Geloof me, Tom, dit gaat de verkeerde kant op.”
“Alsjeblieft, probeer kalm te blijven. Zal ik iets te drinken halen, dan praten we verder.” Tom rommelde wat in de keuken en kwam met twee glazen water terug. “Ik kan straks een kalmerend middel bij je brengen. Je moet tot rust komen.”
“Ja, als je wilt. Ik schiet in de stress als ik de naam Gerard hoor. Geloof me, ik mocht hem meteen al niet.”
“Logisch, hij is je concurrent.”
“Hoe bedoel je dat?” viel Wilco uit.
“Kom nou, het is toch geen schande om toe te geven dat je verliefd bent op Antje?”
“Goed, ik beken. Maar dat was toen ze hier net kwam, beslist niet zo. Ze had een vriend en dan blijf je ervan af. Ik heb nog wel een beetje fatsoen in mijn donder.”
“Niet boos worden. Vertel nu rustig hoe het gekomen is. Daarna kunnen we een plan de campagne maken om de boef te ontmaskeren. Antje mag niets merken. Dat zal niet meevallen, want ze komt hier iedere dag.”
“Ja, het wordt moeilijk. Hoe is het gegaan? In het begin moesten we aan Antje wennen en zij aan ons. Je zou niet verwachten dat ze met Arnout al snel een goede band had. Klikte het, omdat ze helemaal niet opdringerig was? Ik weet het niet. Krista en Maren waren afwachtend, volgden met argusogen wat ze precies deed. Langzamerhand ging het beter en nu kan ze geen kwaad meer doen. Toch zijn ze nog altijd bang dat Antje net zo vlug weer verdwijnt als ze gekomen is. Ze kan bij Gerard gaan wonen of trouwen en lange reizen maken. Kort gezegd: we willen haar voor geen goud missen.”
“Dat is duidelijk,” knikte Tom.
“Ze doet allerlei leuke dingen met de meiden, waar ik door de week niet aan toekom. Maren even helpen met rekenen, plaatjes zoeken en uitknippen voor een werkstuk, met z’n drietjes boodschappen doen of een lekker toetje maken. Verder gefrunnik aan haar en kleding, van die meisjesdingen zal ik maar zeggen.
Ik denk dat Antje feilloos aanvoelt hoe ze met de kinderen om moet gaan. Daarom vind ik het merkwaardig dat ze Gerard niet doorheeft.”
“Praat ze wel eens over hem?”
“Niet uit zichzelf. Krista wil nog weleens zwijmelen bij een trouwerij en mooie jurken. Antje lacht dan wat geheimzinnig. De laatste tijd dringt het ook door dat een huwelijk met Gerard grote gevolgen voor ons clubje zal hebben. Volgens mij houdt meneer haar aan het lijntje. Op een kwade dag slaat hij z’n slag en vertrekt met de noorderzon.”
“Ben ik de eerste die deze beschuldigingen hoort? Man, wees toch voorzichtig,” waarschuwde Tom.
“Ik mijd de Kerstraat, vooral in het weekend en alleen jij en ik weten wat er zich daar afspeelt.” De woorden kwamen er strijdlustig uit. Wilco had zijn hart gelucht.
Het gezeur over ‘verhuizen naar de stad’ begon Antje danig tegen te staan. Als het onderwerp ter sprake kwam, haalde ze haar schouders op of ze beloofde half en half er over na te zullen denken. Dat Gerard met onduidelijke toezeggingen geen genoegen nam, was wel te merken. Zodoende besloot Antje dat ze de zaak uit wilde vechten.
“Goed, je wilt naar de stad,” zei ze op een avond. “Hoe heb je je dat voorgesteld?”
“Nou ja, ik…”
“Je hebt er toch wel over nagedacht?” Antje genoot stiekem van zijn verbouwereerde gezicht.
Gerard herstelde zich snel. “Natuurlijk, ik heb het volgende bedacht. Wij verkopen allebei ons huis.”
“Wat!” Antje viel bijna van haar stoel. “Heb jij een huis? En waarom hoor ik dat nu pas. Je woont toch in een flat, waar ik niet mag komen, omdat het er volgens jou een grote bende is?”
Gerard negeerde die opmerking. “Het is behoorlijk gecompliceerd. Geef me de tijd het uit te leggen. Je weet dat ik iets heb gehad met een gescheiden vrouw. Toen we samen gingen wonen, heb ik mijn huis verhuurd. Een stomme zet, huurders krijg je er nooit meer uit. Daarom moest ik noodgedwongen een flat huren.”
“Zonde van de huur die je moet betalen. Je kunt toch bij mij komen wonen?”
“Het gaat me allemaal te vlug. Bovendien wil ik niet van je profiteren. Ik gruwel van het dorp, het is uitgesloten dat ik hier ga wonen. Voor jou zou het verstandig zijn dit gat te verlaten. De kinderen Breemer palmen je steeds meer in. Om over Wilco maar te zwijgen.”
“Wat bedoel je daarmee?” vroeg Antje scherp.
“Die kerel laat je voor een habbekrats de huishouding doen. Je zou nog voor niks zijn rommel opruimen.” Uitdagend keek Gerard haar aan.
“Wat een onzin, nu klets je uit je nek. Vorige week heb je nog iets voor me nagekeken. Laat je geheugen je soms in de steek? Je weet donders goed dat ik gewoon in loondienst ben bij de familie. Ook mijn ouders hebben me altijd een prima loon betaald.”
“Ja, je ouders, die kun je niet vergelijken met een doodgewone leraar. Werkt hij wel hele dagen?”
“Ik geef geen antwoord op onzinnige vragen.”
“Nee, je hebt gelijk,” zei Gerard schuldbewust. “Ik ben alleen bang dat Wilco achter je aan zit.”
“Nonsens, je ziet spoken. We dwalen af, laten we teruggaan naar jouw huis.” Antje zag dat Gerard wilde protesteren en ging snel verder. “Ik stel voor dat we een keer langs je huis rijden en een praatje maken met de huurders. Het moet toch lukken die lui eruit te krijgen. Ik ben eventueel bereid daar samen met jou te wonen, maar ik wil het huis en de buurt wel eerst zien.”
“Dat kan niet, want die mensen kunnen me wel schieten. Ik ben er al veel te vaak aan de deur geweest. Denk je dat ik voor de lol in die afschuwelijke flat zit?”
“Nee, en je lijkt wel gek dat je daar nog blijft. Mijn deur staat voor je open,” zei Antje.
“Bedoel je daarmee dat we vroeg naar bed gaan?” lachte Gerard.
“Ja, ik ga alvast naar boven, iets flitsends aantrekken. Morgen moeten we niet te laat opstaan, want dan komt Harm onkruid wieden,” zei ze nog om de hoek van de deur. Met twee treden tegelijk vloog ze naar boven.
Gerard vloekte hartgrondig.
De kou was letterlijk en figuurlijk uit de lucht. Antje genoot van het heerlijke lenteweer. Voor de zomer zou Gerard wel overstag gaan, verwachtte ze. Hij wilde proberen de huurders uit zijn huis te krijgen. Duurde de procedure te lang, dan zou hij tijdelijk bij haar intrekken. Overdag was hij voor zijn werk toch altijd de hort op. Ze konden in het voorseizoen een paar weken met vakantie gaan. Dat waren fantastische vooruitzichten.
Het mooiste was wel dat Gerard zijn excuses had aangeboden. “Lieve schat, ik dramde te veel door. Ik begrijp best dat je je huis niet zomaar kunt verkopen. Het spijt me verschrikkelijk.” Schuldbewust had hij haar in zijn armen genomen. Tevergeefs wachtte ze op hét grote moment. Zou hij haar ten huwelijk vragen? Of was dat een ouderwetse en romantische droom van haar? Ze wist dat ze geduld moest hebben, maar die ‘schone zaak’ kon ze nauwelijks opbrengen.
Over enkele maanden zou Krista afscheid nemen van de basisschool. Zij en haar klasgenoten waren druk aan het repeteren voor een musical. Er was een ware auditie aan vooraf gegaan en Krista had de hoofdrol bemachtigd. ’s Woensdags kwam ze thuis met een brief aan ouders en verzorgers. Voor de musicalsterren werd gekleurde en vrolijke kleding gezocht.
“Komt dat even goed uit,” zei Antje. “Op zolder heb ik nog een koffer vol kleren. Die heeft mijn moeder voor optochten en schoolfeesten gemaakt. We kunnen na het eten gaan kijken.”
Opgewekt gingen ze ’s middags naar de Kerkstraat. Op de trap liet Antje de kinderen voorgaan.
“Ben je nog steeds aan het opruimen?” vroeg Krista.
In een flits zag Antje dat er in de dozen was gerommeld. Gauw bedacht ze een aannemelijke smoes. “Nee, ik zocht naar iets, maar kon het niet vinden. Het komt een andere keer wel.” Terwijl ze een serie dozen verschoof, klopte het hart haar in de keel. Wie had er zo’n bende van gemaakt? Als Harm in de tuin bezig was, kwam hij nooit naar binnen. Met het mooie weer dronk hij zijn koffie buiten op. Alleen Gerard kon op zolder zijn geweest.
“Bingo, hier staan geloof ik twee koffers.”
Met zijn drieën zeulden ze de zware koffers naar beneden.
“Zwaar hoor,” steunden Krista en Maren.
“Ik tril ervan,” pufte Antje. Dat het trillen een andere oorzaak had, mochten de meiden absoluut niet weten.
De koffers gingen open en het gegraai kon beginnen. De opgewonden kreten waren niet van de lucht. Algauw trok Krista de ene outfit na de andere aan. Maren hees zich ook in de kleinere kostuums.
“O, ik weet niet wat ik moet kiezen.”
“Wat het beste bij je rol past. Die Carmenjurk staat je beeldig.” Wat ze op zolder had gezien, zette Antje van zich af.
De bel ging en Antje haastte zich naar de deur.
Wilco stond op de stoep. “Hallo, zijn Krista en Maren bij jou?”
“Ja, kom binnen, ze zijn kleren aan het passen voor de musical.”
“Papa, hoe vind je me?” Krista liep als een mannequin door de kamer.
“Ja leuk.” Wilco wierp kort een blik op de berg kleren. “Zijn jullie vergeten dat we vanmiddag naar oma zouden gaan?” Er klonk verwijt door in zijn stem.
“Zo vroeg al? Oma doet toch een dutje?” zei Krista. Maren stond erbij te knikken.
“We gaan op tijd weg, want ik moet nog boeken ophalen voor school. Om een uur of drie zijn we bij oma. Ik ga alvast, schieten jullie een beetje op?”
“Trek je eigen kleren maar gauw aan. Morgen kunnen we wel weer zien.” Antje ging achter Wilco aan. “Waarom ben je zo boos? Ze hadden je zo vroeg niet verwacht.”
Het leek wel of hij haar niet hoorde. Terwijl hij zich al omdraaide, zei hij: “Neem vanmiddag maar vrij. Vanavond halen we we wel friet bij Willem.”
Een beetje tegensputterend gingen Krista en Maren even later op huis aan. Ze hadden nog lang niet genoeg van de verkleedpartij.
Antje wilde juist de kleren opvouwen, toen de bel weer ging.
“Dag Antje, mag ik even binnenkomen?” vroeg Tom. “Ik kom met een verzoek. Govert wil ontzettend graag een film van je ouders zien. Hij durft het alleen niet te vragen. Daarom waag ik het erop.”
“Geen enkel probleem, hoor, wat mij betreft mag hij alles bekijken. Hier heb ik de hele stapel.”
“Mag ik er twee meenemen? Het maakt niet uit wat.”
“Bovenop liggen Paaseiland en Patagonië. De kinderen Breemer hebben er erg van genoten.”
“Uitstekend zeg. Heb je het trouwens nog steeds naar de zin bij de familie?”
“O ja, we zijn onderhand aan elkaar gewend en…” Antje stopte opeens.
“Het was maar een vraag, ik wil je niet uithoren,” verontschuldigde Tom zich.
“Geeft niet, ik zeg het wel. Sinds kort is Wilco bokkig en hij ontloopt me. Ik verbeeld het me heus niet, was het maar waar.”
“Hij heeft het waarschijnlijk druk met de komende eindexamens. Als die achter de rug zijn, draait hij wel weer bij,” meende Tom.
Aan die weinig opbeurende woorden heb ik niet veel, dacht Antje even later. Het speet haar dat ze er over begonnen was. Zou Wilco een relatie kunnen hebben? Dat ze daar niet eerder op was gekomen. Hij kwam vaak veel later thuis dan in het begin. Antje twijfelde er niet aan. Wilco had een nieuwe liefde gevonden. Zijn oude leventje stond finaal op z’n kop. Het kostte tijd om aan grote veranderingen te wennen. Maar vandaag of morgen zou hij met ‘haar’ voor de dag komen. In dat geval zou zij het veld moeten ruimen.
Met tranen in haar ogen keek Antje naar de kledingstukken die Krista keurig over een stoel had gehangen.
Al verscheidene weekenden had Antje het druk met de toneelkleding. Groepen kinderen kwamen passen en evenzoveel moeders stonden erbij te oreren.
Gerard werd er kierewiet van, zoals hij zelf zei en ging een weekend naar de kust. Daarna was het afgelopen, verzekerde Antje hem. Een week later zou alles weer normaal zijn.
Twee weken zonder Gerard duurden wel lang. Antje hoopte erop dat hij plotseling binnen zou vallen. Toen op een avond de bel ging, rende ze naar de deur.
Vrolijk zwaaide ze de deur open. De lach bestierf op haar gezicht. “Tom en Wilco?” zei ze aarzelend.
“Kunnen we even met je praten, Antje, of schikt het niet?” vroeg Tom ernstig.
“Ja goed, kom binnen.” Ze kreeg een weeïg gevoel in haar maag. Zou oma onverwachts overleden zijn? Of lag Gerard zwaargewond in het ziekenhuis? Maar wat deed Wilco hier dan?
De mannen keken elkaar wat ongemakkelijk aan. Toen schraapte Tom zijn keel. “Langer wachten is niet meer verantwoord. Vandaar dat we zo onverwacht naar je toekomen. We moeten je iets vertellen dat voor jou bijzonder pijnlijk zal zijn.”
De korte stilte was ondragelijk. Gooi het eruit, wilde Antje zeggen, maar ze kon geen woord uitbrengen.
“Het betreft Gerard,” zei Wilco met een vreemde bibberstem. “Ik heb via mijn schoonouders het één en ander over hem gehoord. Weet je dat Gerard voordat hij jou leerde kennen met ene Julia heeft samengewoond?”
“Ja, ik wist dat hij had samengewoond, maar die naam hoor ik voor het eerst.”
“Gerard – hij heette toen Henk - heeft de relatie verbroken. Julia is op zoek naar Henk, want hij heeft haar bestolen. Nu denken Tom en ik dat jij het volgende slachtoffer bent van Henk of Gerard.”
“Belachelijk, dat moet een vergissing zijn,” zei Antje.
“Ik vrees van niet. Toen ik het afschuwelijke nieuws van Wilco hoorde, heb ik hier en daar geïnformeerd.”
“Zeker met het smoesje, ik ben de huisarts van die-en-die.”
“Ik heb inderdaad misbruik van mijn positie gemaakt. Maar geloof ons, we kunnen het niet aanzien dat je in handen van een oplichter valt.”
“Nee, ik geloof jullie niet. Ga weg, allebei!” Antje sprong op en wilde Tom aanvliegen.
Op dat moment ging de bel. Ze verstarde en Wilco pakte haar beide armen vast en duwde haar op de bank neer.
“Ik doe wel open,” zei Tom.
Er was luid gestommel in de gang. Direct erna werd de kamerdeur opengegooid en Gerard stormde naar binnen. “Antje, wat is er aan de hand? Wat doen die lui hier?”
Antje schudde haar hoofd en begon onbedaarlijk te huilen.
“Ga zitten, Gerard, in die stoel,” beval Tom. “Meneer wilde ervandoor gaan.”
“Is dit soms een overval?” Gerard keek Tom en Wilco minachtend aan.
“We proberen Antje te beschermen. We willen niet dat haar hetzelfde overkomt als Julia,” zei Wilco.
“Julia, nooit van gehoord.”
“Je hebt een halfjaar bij haar en de kinderen gewoond. Weet je dat niet meer, Henk?”
“Nee, maar jij bleke schoolmeester wilt Antje van me afpakken.” Gerard vloog overeind en gaf Wilco een keiharde stomp in het gezicht.
Wilco reageerde vliegensvlug en trapte Gerard in zijn kruis. Kermend zeeg hij op de grond neer. Opnieuw wilde Wilco toeslaan, maar Tom hield hem tegen.
Antje hapte naar adem. Haar oren begonnen te suizen en langzaam zakte ze weg. Heel in de verte hoorde ze stemmen. Iemand tikte tegen haar gezicht. “Laat me slapen,” murmelde ze.
“Straks, nu wakker worden.” Tom stond over haar heen gebogen.
Opeens wist ze alles weer. “Waar is Gerard?” fluisterde ze.
“Weg, hij is hem gesmeerd. Wilco zat onder het bloed, jij viel flauw, ik zou de politie bellen, alles kwam tegelijk. Gerard lag op de grond te kreunen, maar het was pure aanstellerij. Toen ik me met jou en Wilco bezighield, is de vogel plotseling gevlogen.”
“Zal ik hem nog terugzien?”
“Waarschijnlijk niet. Zonder hem ben je beter af. Ik vind het heel erg dat je juist zo’n type moest treffen.”
“Jullie kunnen het mis hebben.” Het kwam er niet geloofwaardig uit.
“Hoop daar maar niet te veel op,” zei Tom. “Ik ga met Wilco naar de praktijk. Hij staat al bij de deur te wachten. Als je wilt, kunnen we zo terugkomen.”
“Nee dankjewel,” zei Antje mat.
“Doe dan de deuren op slot en laat niemand binnen. Tot ziens.”
Er kwam geen antwoord.
Antje sleepte zich naar boven en nam iets in tegen de hoofdpijn. Ze bracht een deken en een kussen mee naar beneden. Vannacht ging ze op de bank slapen. Mocht Gerard terugkomen, dan had hij niets te verbergen. Het was een miezerig strohalmpje waar ze zich aan vastklampte.
De recherche hield zich bezig met de opsporing van Gerard. Antje werd urenlang ondervraagd. Ze sprak de waarheid, maar ze geloofden haar niet. Hoe kon ze iets met een man hebben waar ze zo weinig van wist?
Dat vroeg Antje zichzelf ook af. Er waren duidelijke signalen geweest dat er iets niet klopte. De aanvankelijke schrik maakte al spoedig plaats voor berusting. Ach, het kwam allemaal wel goed. De liefde zou alles overwinnen. Wat een illusie. De liefde had haar stekeblind gemaakt.
Drie dagen bracht Antje op zolder door. Met de uitgeprinte lijsten erbij, controleerde ze de inhoud van alle dozen. Het was monnikenwerk. Ze gunde zich amper de tijd om te eten. Alle vermiste spullen streepte ze aan. De ‘dief’ moest in het wilde weg een greep hebben gedaan. Hij had beter een paar volle dozen mee kunnen nemen.
Vervolgens controleerde Antje de boekenkast. Op het eerste gezicht miste er niets. Toen ze de titels las, kwam ze onbekende exemplaren tegen. Een tiental waardeloze boeken viste ze eruit. Wat was er weg? In ieder geval kostbare fotoboeken waar haar vader altijd zuinig op was geweest.
Plotsklaps ging er een schok door Antje heen. Haar lievelingsboek ‘The Birds of Paradise’ stond niet meer in de kast. Krista en Maren hadden al verscheidene keren de schitterende tekeningen in dat boek bewonderd. Uiterst voorzichtig zetten ze het boek na het bekijken weer terug. Antje voelde een hevige woede opkomen.
“Nu ben je echt te ver gegaan,” mompelde ze voor zich uit.
Iemand drukte lang op de bel en bonsde op de deur. “Antje doe open, ik weet dat je thuis bent.”
Dat was dokter Lammers. Vreselijk, hij stond door de brievenbus te schreeuwen.
“Ha, daar ben je,” zei hij toen Antje de deur openzwaaide. “Wat dacht je, voor zo’n idioot doe ik niet open?”
“Voor u wel,” lachte Antje. Een man op leeftijd die op een kwajongensmanier naar binnen wilde vond ze nogal komisch.
“Wat is dit allemaal? Lieve help, het is toch niet waar?”
“Ja, hier liggen oude lorren en de mooie boeken van mijn vader hebben pootjes gekregen,” zei Antje.
“Is dat het werk van onze vriend?”
“Ik denk het…”
“Je meldt dit toch wel? Wie weet wat hij nog meer op zijn kerfstok heeft. Sorry, ik wil me er niet mee bemoeien. Ik kom met een andere boodschap. Oma Breemer is weer thuis. Is het te veel gevraagd dat je een keer een bezoekje aan haar brengt? Het is duidelijk dat je nog middenin de afwikkeling van een nare zaak zit.”
“Goed, ik bel haar eerst wel.”
“En wanneer denk je weer naar Wilco en de kinderen te gaan?” Het klonk bijna streng.
Antje beet op haar lippen. “Eerlijk gezegd, geneer ik me rot. Hoe kan ik me nog in het dorp vertonen? Daar heb je die stommeling, zullen ze zeggen.”
“Je ziet het verkeerd. De mensen hebben eerder met je te doen. Iedereen gunde het jou dat je een leuke vent had getroffen. Luister, vandaag ben jij het gesprek van de dag, morgen gebeurt er alweer iets anders. Wie hoor je nog over Chieltje Crijns en de twee jeugdige criminelen die zijn gepakt? Of over de man die met een ondeugdelijke brommer uit de bocht vloog? Moet ik doorgaan? Het is oud nieuws voordat je het weet.”
“U hebt gelijk,” zuchtte Antje.
“Dan zal ik je niet langer ophouden. Nog één ding, heb je misschien boeken uitgeleend? Denk er eens over na. Nu ga ik echt. Tot kijk en kop op.”
Tja, aan wie had ze boeken uitgeleend? Er kwam één persoon in aanmerking, Krista. Hoe kon ze het vergeten? Ze had het paradijsvogelboek op een ochtend zelf meegenomen. Niet langer wachten, nu bellen. Ze toetste meteen het nummer in. Tot haar opluchting kreeg ze Arnout aan de lijn. Hij wist gelukkig waar ze het over had en zou het boek terugbrengen.
“Hallo, wat ben je mager geworden?” zei Arnout. “Kun je dit zware boek nog wel tillen?”
“Je mag het zelf in de boekenkast zetten.”
“Ben je bestolen?” vroeg Arnout toen hij de lege boekenplank zag.
“Inderdaad.”
“Oef, dat was een rotopmerking.”
“Geeft niet, mijn beste stuk is er nog.”
“Ja, Krista en Maren vonden het ook te gek. Wat mis je nog meer? Weet je titels of schrijvers?”
“Fotoboeken over het land van de Maya’s, de Andes en de Amazone. Madagascar en Tasmanië, goh, het schiet me zomaar te binnen.”
“Daar kan ik wel wat mee. Mag ik je computer gebruiken?”
“Ga je gang, hij staat nog aan.” Antje liep met Arnout mee.
Antje keek naar de beelden die voorbijflitsten. Ze snapte niet waar Arnout mee bezig was.
“Ja, ik heb de dader gevonden. Hij handelt in tweedehands boeken en noemt zichzelf ‘de plank’. In verband met beschadiging worden de boeken niet verstuurd. Op afspraak zelf ophalen, geen adres en telefoonnummer. Niet zo slim, meneer. Ik laat de foto’s zien, zeg ja, als het een boek van jou is.”
“Hoef ik niets op te schrijven?”
“Nee, ik sla elk item op. Straks kun je de hele zooi naar de politie mailen. Heb je het adres?”
“In de la rechts. En wat nu?”
“Dicteer maar, dan type ik.”
Antje begon met een paar zinnen, die ze direct weer afkeurde. Ondertussen tikte Arnout driftig door. “Lees even door wat je hiervan vindt. Kan het zo?”
“Je bent een wonderboy. Krijgen ze alles in één keer?”
“Ja, en weet je wat jij moet doen? Computerles nemen bij mij. Nu moet ik er als een speer vandoor. Wanneer kom je weer voor ons koken? Het eten is niks de laatste tijd. Vergeet je de musical niet vrijdagavond?”
Arnout riep nog iets wat Antje niet verstond. Hij had de deur al dichtgeslagen.
De boeken deden Gerard de das om. Bij een tankstation in Utrecht had hij met kopers afgesproken. Daar werd hij ingerekend. Hem wachtte een proces.
Antje voelde zich veiliger nu Gerard in voorlopige hechtenis zat. Wat hij precies had uitgespookt, wist praktisch niemand in het dorp. Antje kreeg te horen dat hij onder het mom van verzekeringsdeskundige rijke en alleenstaande vrouwen geld en goed aftroggelde. De gestolen goederen werden duur verkocht.
Wilco en Tom hadden haar voor een groot onheil behoed. Dat was spoedig tot haar doorgedrongen, nadat ze eerst woedend was geweest over het eigengereide optreden van de beide mannen. Oprecht had ze haar excuses aangeboden.
Er werd dagen nagepraat over de fantastische musical en het feestje daarna bij dikke Willem. Antje had met Wilco een schemerig hoekje opgezocht. Daar verklaarde hij zijn liefde voor haar. Ze hadden elkaar innig gezoend. Natuurlijk waren er enkele dorpelingen getuige van dat heugelijke feit geweest.
Toen de familie Breemer plus oma verhuisden naar het grote huis van Antje Visser, liep het hele dorp haast uit. “Zal ik met een geldbakje rondgaan?” had Arnout gevraagd.
Het was zoals dokter Lammers had gezegd. Vandaag kletsten ze over dit en morgen over dat. Hoe lang zouden ze over de aanstaande bruiloft praten? Antje lachte in zichzelf.
“Wat zit je te lachen?” voeg Wilco en drukte een kus op haar mond.
“Ik verheug me op onze trouwdag en ik ben dokter Lammers eeuwig dankbaar dat hij me naar je toestuurde.”
“Zou die oude snoeper ons stiekem aan elkaar hebben gekoppeld? Misschien dacht hij wel, die twee passen prima bij elkaar. Of was het louter toeval?”
“Lieverd, wat maakt het uit. We zijn nu toch bij elkaar?” zei Antje stralend van geluk. “En volgens dokter Lammers is dat een samenloop van omstandigheden.”