Drugsbaby
Lelijke kabouters
Nathalie Emanuels
“Hoe komt u aan de naam Carina?” vroeg Lidy geïnteresseerd.
Met betraande ogen keek de vrouw naar Lidy op. “Ik hoopte dat haar naam haar kracht zou geven. Kracht om nee tegen drugs te zeggen. Het betekent puur meisje.”
Toen Lidy dat hoorde werd het medelijden dat ze voelde alleen maar groter en ze had zelf moeite om haar tranen te bedwingen. Hier stond ze nu niet alleen als kinderarts, maar ook als moeder.
“Wilt u haar schouders vasthouden?” vroeg kinderarts Lidy van de Poel aan de moeder van het achtjarig meisje dat op haar buik op de onderzoekstafel lag.
De moeder knikte en legde haar handen op haar dochters schouders. Ze drukte haar hard neer.
“Het hoeft niet zo stevig,” zei Lidy.
De moeder knikte, maar verminderde de druk op de schouders van haar dochtertje niet.
Lidy’s assistente, Petra Kruisberg, hield haar handen rustig op de benen van het meisje.
Lidy had moeder en dochter nog niet eerder gezien in haar drukke praktijk als kinderarts. De meeste patiënten kende ze wel. Als het niet was van de praktijk dan was het wel van de school van haar twee kinderen, Steffie en Andy. Steffie had met haar tien jaar aan elke vinger wel tien vriendjes en vriendinnetjes. Ze trok zich het lot van veel kinderen en grote mensen aan, wat resulteerde in het feit dat iedereen Steffie kende en haar graag mocht. Haar broertje Andy was acht en net zo bekend, maar bij hem was het omdat hij een robbedoes was en veel kattenkwaad uithaalde.
Het meisje wiebelde met haar benen en Petra moest haar greep versterken. Ze probeerde zich om te draaien om te kijken wat er gebeurde. Ze had een tetanusinjectie nodig en Lidy maakte zich klaar om het in de bilspier toe te dienen. Het meisje keek over haar schouder naar haar en Lidy zag dat ze onrustig was. Onrustig op een agressieve manier, niet van angst. Door haar jarenlange ervaring met kinderen kon ze het verschil zien. Je had passieve kinderen, sterke kinderen en agressieve kinderen. Helaas kwam deze laatste categorie steeds meer voor. Ze wist niet of het kwam doordat kinderen meer snoepten en het metabolisme verstoord raakte of doordat ouders meer tolereerden en niet ingrepen omdat ze het te druk hadden.
“Meike, in welke klas zit je?” vroeg Lidy om haar af te leiden.
Meike gaf geen antwoord.
“Je hebt een leuk elastiekje in je haar.” Ze bracht haar hand naar het meisje haar haren om even de kleine pandabeer, die aan het elastiekje hing, te bekijken.
Meike richtte haar hoofd op, keerde zich snel een kwartslag en beet Lidy in haar hand. Ze beet door. Haar moeder begon te schreeuwen en trok aan de paardenstaart om haar hoofd weg te trekken.
Petra reageerde razendsnel. Ze pakte de injectiespuit van het tafeltje en gaf het meisje een stevige prik in haar bilspier.
Van schrik opende Meike haar mond en Lidy wankelde geschrokken naar achteren. Ze keek verbouwereerd naar haar hand, hier had de ervaren kinderarts niet op gerekend. Het meisje had behoorlijk had gebeten, haar tanden waren duidelijk te zien en het bloedde.
“Ben je helemaal gek geworden?” schreeuwde de moeder tegen haar dochter en schudde haar door elkaar. Ze trok haar van de tafel af, trok haar broek omhoog en duwde haar de spreekkamer uit.
Petra nam Lidy bij de arm en bracht haar naar de wasbak. Ze hield Lidy’s hand onder stromend water. “We moeten het desinfecteren,” zei ze.
Lidy knikte.
“Gaat het?” vroeg Petra bezorgd.
“Ja.”
“Wat is hier aan de hand?” Corine Vossen, Lidy’s andere assistente, stond in de deuropening. Zij was verantwoordelijk voor de afspraken en de opvang van de patiënten.
“Zijn er nog patiënten in de wachtkamer?” vroeg Petra.
“Nog twee,” zei Corine en ze liep op hen toe.
“Ze moeten even wachten. Het laatste patiëntje heeft Lidy gebeten,” vertelde Petra.
“Wat erg.” Geschrokken kwam Corine dichterbij en keek naar Lidy’s hand, die Petra nog steeds onder de kraan hield.
“Het gaat wel,” zei Lidy om haar gerust te stellen.
“Vandaar dat de moeder aan mij vroeg of ik tegen de dokter wilde zeggen dat het haar speet. Ze was meteen de deur uit.” Ze keek naar Lidy’s pijnlijke gezicht. “Ik maak wel twee andere afspraken voor de patiëntjes in de wachtkamer,” zei ze.
“Nee,” antwoordde Lidy. “Geef me een paar minuten om bij te komen.”
“En het te verbinden,” vulde Petra aan.
Hoofdschuddend liep Corine terug naar de wachtkamer.
“Hoelang is het geleden dat jij een tetanusinjectie hebt gehad?” vroeg Petra. Ze schroefde een flesje open en liet een beetje van de inhoud op een grote dot watten druppelen.
“Te lang geleden om zeker te weten of ik genoeg antistoffen heb,” antwoordde Lidy met een pijnlijk gezicht.
“Tanden op elkaar,” zei Petra en de assistente wreef met de prop watten over Lidy’s hand.
Lidy beet op haar lip. Het desinfecteren van de wond leek nog pijnlijker dan de beet zelf. “Ik had het eigenlijk kunnen weten,” zei ze om niet aan de pijn te denken. “Ik zag het aan haar ogen.”
“Ik merkte ook dat ze gespannen was. Abnormale spierspanning in haar benen. Ze voelde keihard. Maar dit had ik niet verwacht.” Petra verbond snel de wond. “Zo,” zei ze. “Dit zal vanavond wel pijn doen.”
“Ik weet het.”
Petra liep naar de koelkast om een vaccin te pakken en maakte de injectiespuit klaar. Ze hielp Lidy met haar mouw omhoog te schuiven. “Of heb je het liever in je achterste?” grapte ze.
Lidy schudde haar hoofd. Kinderen jonger dan twaalf jaar werden vaak in de bilspier geprikt, om ervoor te zorgen dat ze niets zouden zien. Meike had ook op haar buik gelegen. De prik was daar doorgaans minder pijnlijk. Bij oudere kinderen en volwassenen prikte men in de dikke spier in de bovenarm aan de schouder omdat de bil minder geschikt was voor vaccinatie tegen tetanus doordat de onderhuidse vetlaag er behoorlijk dik was. De kans dat de prik niet in een spier, maar in vet terecht kwam, nam daardoor toe.
“Er is te veel vet bij mijn achterste,” was Lidy’s antwoord.
“Wat een onzin. Ik zie echt niet waar jij te veel vet hebt bij je achterste.” Ze keek naar Lidy’s slanke gestalte. “Wil je mij alsjeblieft niet bijten?” vroeg Petra met een glimlach en diende gelijktijdig de injectie toe.
Lidy ontblootte haar tanden en deed alsof ze gromde.
“Zo, klaar!” zei Petra. “Ik denk niet dat dit meisje nog eens op het spreekuur komt.”
“Je weet het niet,” antwoordde Lidy.
“Ik heb ze nooit eerder gezien. Het zou heel goed kunnen dat ze al bij meerdere artsen is geweest.”
“Inderdaad. De moeder was wel heel snel de behandelkamer uit.” Lidy stond op en liep naar de deur. “Laten we maar snel verder gaan.”
Gelukkig waren de twee andere patiëntjes die zaten te wachten routinegevallen en Lidy was snel klaar met haar ochtendspreekuur. In de keuken zette ze met haar goede hand thee voor zichzelf en liep met de mok naar de woonkamer. Ze ging zitten in haar favoriete stoel bij het raam en keek uit over de tuin. Ze was alleen thuis. De kinderen waren op school. Alex, haar man was aan het werk en Rosy, hun huishoudster, was boodschappen gaan doen.
Ze dronk haar thee en keek uit over de goed onderhouden tuin. Het regende pijpenstelen. Een somber, donkere lucht hing boven de bomen in de tuin. Vanochtend, voordat ze op was gestaan, hoorde ze de regen op het dak en een neerslachtig gevoel was haar overvallen. Dat had ze vaker met dit weer. Ze dacht terug aan die regenachtige herfstnacht toen ze het nieuws kreeg. Haar eerste man Werner was op weg naar een bevalling. Samen met hem dreef ze een praktijk aan huis. Hij was gynaecoloog en moest midden in de nacht naar een patiënt. Dat was normaal. Voor hun werk moesten ze allebei af en toe hun bed uit. Die fatale nacht werd hij door een dronken automobilist aangereden en overleed op slag. Het was een vreselijke tijd. Ze probeerde sterk te zijn voor Steffie en Andy, die maar bleven vragen wanneer papa terugkwam. Ze waren klein en begrepen het niet. Elke avond huilde ze zich in slaap tot er geen tranen meer over waren, alleen dat loodzware gevoel in haar hart. Alex had zich over haar en de kinderen ontfermd. Hij was sinds hun studententijd een goede vriend. Ze kenden elkaar goed. Hij had haar bijgestaan tijdens die moeilijke periode. Hij had haar uit bed getrokken als ze niet op kon staan van verdriet. Hij had ervoor gezorgd dat voor Andy en Steffie het leven normaal doorging. Een paar jaar later had hij haar voor zich gewonnen en waren ze getrouwd. Hij had opgebiecht dat hij altijd verliefd op haar was geweest. Zij was ook van hem gaan houden. Eerst dacht ze dat het kwam omdat hij er zo vaak was, omdat ze niet aan zichzelf toe durfde te geven dat ze nog een keer zielsveel van iemand zou kunnen houden. Het voelde als verraad naar Werner. Hij was een keer een weekend weg met vrienden en ze miste hem. Hij had ’s avonds gebeld en ze had op de achtergrond muziek en een vrouwenstem gehoord. Van jaloezie had ze niet kunnen slapen. Niet veel later vroeg hij haar ten huwelijk en samen waren ze een nieuw en gelukkig leven begonnen.
Op dagen als deze kon het weer haar somber maken. Vroeger hield ze van de regen, maar sinds die nacht stemde het haar verdrietig. Intens verdrietig. Meestal kon ze er goed tegen. Het was ook niet eens dat het verdriet werd veroorzaakt doordat ze Werner miste. Natuurlijk miste ze hem, maar het was meer de angst dat het weer kon gebeuren. De angst als Alex onderweg naar huis was en het regende of wanneer de kinderen van school naar huis moesten in de regen. De angst en het verdriet dat er bij hoorde. Ze zou het niet nog een keer aankunnen en zeker niet met haar kinderen.
Toen ze vanochtend de regen hoorde, had ze in bed willen blijven liggen. Ze had al het gevoel dat het geen goede dag zou worden. Ze wist niet of het een voorgevoel was of gewoon het feit dat het regende, maar het was bewaarheid geworden. Ze was gebeten en zat nu hier haar thee te drinken met een kloppende hand. Ze had het kunnen weten toen de moeder binnenkwam als nieuwe patiënt en ze het meisje had gezien. Als kinderarts had ze genoeg ervaring om te weten hoe kinderen in elkaar staken. Het zou haar niets verbazen als deze moeder al verschillende artsen in de afgelopen jaren had afgelopen. Gelukkig was Petra zo snel geweest om Meike toch de injectie te geven. Anders had ze weer naar een andere dokter gemoeten en ze wenste geen enkele collega een moeilijke patiënt toe.
“Lidy, Lidy!” hoorde ze Rosy roepen.
“Ik ben in de woonkamer,” riep ze terug.
“Lidy! Wat is er gebeurd? Petra vertelde dat een kind je heeft gebeten.”
Ze knikte en hield haar in verband gestoken hand omhoog.
“Dat is toch niet normaal,” foeterde Rosy. “Wat heeft de moeder gezegd?”
“Ze heeft haar dochter gevraagd of ze gek was geworden en toen was ze vrij snel weg.”
“Ik vind het verschrikkelijk. Een mensenbeet is erger dan een hondenbeet heb ik gehoord. Veel meer bacteriën. Straks word je nog ziek.” Ze voelde aan Lidy’s voorhoofd of ze koorts had.
“Alles is goed, Rosy. Ik heb ook al een tetanusinjectie gehad,” stelde ze haar gerust.
Tante Rosy pakte haar theekopje. “Ik heb lekkere, verse krentenbollen. Blijf jij maar lekker zitten. Die jeugd van tegenwoordig,” hoorde ze haar mompelen toen ze wegliep.
Rosy was een tante van Alex. Ze had jarenlang in Zuid-Afrika gewoond, waar ze getrouwd was met een Engelsman. Toen ze weduwe werd, besloten Lidy en Alex haar naar Nederland en bij hun in huis te halen. Vanaf dat moment leidde ze het huishouden in goede banen. Het enige waar ze af en toe nog steeds aan moesten wennen, waren de exotische gerechten die ze telkens weer op tafel probeerde te toveren. Ze hield van koken en mixte graag de Zuid-Afrikaanse met de Engelse keuken. Althans dat zei ze. Volgens de kinderen mixte ze de keukens van alle landen in de wereld, want af en toe wisten ze echt niet wat er op hun bord lag of, nog erger, waar het vandaan kwam.
De regen kwam nog steeds met bakken tegelijk uit de hemel. Lidy nam zich voor om het vandaag rustig aan te doen.
“Lidy, ik heb een verrassing voor je,” zei Alex en hij plofte naast haar neer op de bank. “Wij gaan met zijn tweeën een weekend naar Parijs.”
Het was zaterdagochtend en ze hadden net ontbeten. Lidy zat de krant te lezen. Het kwam weinig voor dat ze daar tijd voor had, maar vanochtend was Rosy met Andy en Steffie naar voetbal. Ze hadden Basil, hun teckel, uitgelaten en ook Tom de kater had al gegeten.
“Wat leuk!” Blij keek ze hem aan. “Wanneer?”
“Volgend weekend. We gaan vrijdagavond weg en komen zondagavond terug.”
“Oh, wat heerlijk.” Ze verheugde zich er onmiddellijk op. Ze hadden de laatste tijd hard gewerkt. Alex had het razend druk met zijn advocatenpraktijk en haar spreekuur zat elke dag vol. “Dat moeten we meteen aan Rosy melden, zodat zij geen afspraken maakt.”
“Heb ik al gedaan!” zei Alex met een triomfantelijke glimlach op zijn gezicht. Hij krulde een haarlok van Lidy om zijn vinger en gaf haar een kus. “Alles is geregeld.”
Ze sloeg haar armen om zijn nek en kuste hem terug. “Ik kan niet wachten,” zei ze. “Twee dagen lang doen wat we willen, zonder gestoord te worden.”
“Precies. Ik denk dat we dat wel verdiend hebben.” Hij was nauwelijks uitgesproken of de telefoon ging.
Lidy trok een gezicht. “Het is vast voor jou,” zei ze hoopvol.
“Ik denk het niet, schat.” Hij reikte naar de telefoon, die naast hen op het bijzettafeltje stond.
“Het is Joyce,” zei hij even later. “Ze moest je bellen van Carrie, of je meteen kan komen.”
Carrie Verlaan was directrice van Huize Zonzicht, een weeshuis waarvan Lidy de vaste huisarts was. Joyce werkte ook in het weeshuis en was net als Carrie met hart en ziel verknocht aan de kinderen.
Lidy legde de krant naast zich neer en schoot haar schoenen aan.
Toen ze een kleine tien minuten later uit de auto stapte, werd de deur al opengedaan door Joyce. “Dank je wel dat je zo snel bent gekomen. We hebben een vondeling.” De jonge vrouw in de deuropening had een open en vriendelijk gezicht. “Carrie weet niet hoe ze de baby stil moet krijgen.”
Lidy volgde haar naar de kinderkamer. Het gehuil van een baby klonk door de gang. “Waar zijn alle andere kinderen?” vroeg ze.
“Ze zijn in de tuin aan het voetballen,” antwoordde Joyce. “Ik ga nu naar ze toe. Hopelijk zijn er geen doelpunten gevallen, anders is het ene elftal dolblij en het andere elftal diep teleurgesteld met alle gevolgen van dien.” Ze opende de deur van de kinderkamer, liet Lidy naar binnengaan en sloot de deur achter haar.
“Goedemorgen, Carrie,” zei Lidy. “Wat hebben we hier?”
“Ik heb het vermoeden dat het een drugsbaby is,” antwoordde Carrie ernstig. “Het is een meisje. Ze heet Carina en ze is twee weken oud. Vanochtend ging de deurbel en Joyce kreeg de baby in haar handen geduwd. De moeder is weggerend. Althans we denken dat het de moeder is. Joyce zei dat het leek alsof ze verslaafd was.” Carrie ging steeds harder praten om boven het gehuil van de baby uit te komen.
“Er markeert in ieder geval niets aan haar longen,” zei Lidy.
“Ze is niet stil te krijgen. We hebben haar vanochtend in bad gestopt, want ze was ernstig vervuild. De ontlasting zat aan haar billetjes geplakt. Het arme kind zit onder de luieruitslag.”
“Als ze een drugsbaby is, heeft ze een gevoelige huid. Maar daarvoor zal ik eerst bloed naar het lab moeten sturen.”
“Ik weet het bijna zeker, Lidy. Al de hele week loopt er een vrouw in de straat die voldoet aan de beschrijving die Joyce gaf. Deze vrouw lijkt zo achter het Centraal Station vandaan te komen. Waarschijnlijk probeerde ze moed te verzamelen om aan te bellen,” vertelde Carrie.
“Het is toch wel erg dat in deze tijd nog steeds baby’s te vondeling worden gelegd.” Lidy schudde meewarig haar hoofd. “Men denkt dat het niet meer gebeurt, dat het niet meer hoeft te gebeuren, maar er zijn nog steeds mensen die geen andere uitweg zien.”
“Als je verslaafd bent, moet je niet zwanger worden,” was Carries nuchtere antwoord.
“Dat is waar, maar daar denken ze niet eens aan. Voor verslaafde vrouwen geldt dat zij over het algemeen een onregelmatig leven leiden, zich niet gezond voeden en niet geregeld slapen. Daardoor hebben ze vaak een ontregelde menstruatiecyclus. Wanneer de menstruatie steeds lang uitblijft, trekken ze de conclusie dat voorbehoedmiddelen niet meer nodig zijn. Als ze die al gebruikten.”
“Achter het Centraal Station delen ze condooms uit. Juist om dit soort situaties te voorkomen.”
“Ik weet het. Helaas zijn er toch ook nog mannen die het zonder condoom willen doen. De vrouw denkt dan, ach, ik kan toch niet zwanger worden, want ik heb geen menstruatie. Ten onrechte. Veel drugsafhankelijke vrouwen merken dan pas na enkele maanden dat ze zwanger zijn en dan is het te laat om een abortus te overwegen.”
De baby werd ietsje rustiger. Het huilen was overgegaan in zacht snikken.
“Misschien had de moeder hoop dat alles goed zou komen,” ging Lidy verder. “Er zijn ook vrouwen die geen abortus willen en hoop putten uit hun zwangerschap en verwachten vanwege hun kind hun leven weer op de rails te kunnen krijgen. Ik vraag me af of de moeder bij een begeleidende instantie bekend is.”
“Waarschijnlijk niet. Anders hadden ze al reden gezien om in te grijpen en een kinderbeschermingsmaatregel te treffen. Ik ga het zeker uitzoeken.”
Lidy nam de baby van haar over. Het kleine lichaampje voelde stijf aan. Dat was een van de verschijnselen van een drugsbaby.
“Voel je dat?” vroeg Carrie.
Lidy knikte en legde haar op de commode. Ze begon meteen weer te krijsen.
“Volwassenen die verslaafd zijn aan sterk verslavende stoffen zoals heroïne, methadon en alcohol, kunnen afkickverschijnselen krijgen als ze plotseling stoppen met hun gebruik. Bij de geboorte van een baby van een moeder die verslavende stoffen heeft gebruikt tijdens de zwangerschap, gebeurt eigenlijk bijna hetzelfde. Na de geboorte stopt plotseling de toevoer en de baby krijgt afkickverschijnselen. Verschrikkelijk.”
Carrie keek vol medelijden naar het kleine, rood aangelopen hoopje mens dat op de commode lag te trillen.
“Wil je haar even vasthouden?” Lidy had de stethoscoop in haar oren. Ze luisterde naar de hartslag, het ritme van de pols en bekeek de spierspanning. “De trillingen aan handen en voeten horen er ook bij. Ze is onrustig, schrikachtig en erg beweeglijk. Ze zal jullie de hele nacht wakker houden. Als ze al slaapt, want deze baby’s slapen weinig en huilen veel. Heeft ze al iets gegeten?”
“We probeerden de fles te geven, maar ze wilde niet echt drinken. Ze dronk met moeite 20 milliliter.”
“Ze braken makkelijk en krijgen bovendien ook vaak diarree. Door de combinatie van onrustig zijn, weinig slapen en slecht drinken, groeien ze slecht of vallen zelfs alleen maar af.”
“Zijn er medicijnen tegen?”
“Ja, om alle nare verschijnselen te onderdrukken, maar als de moeder alleen cocaïne heeft gebruikt, dan heeft het kind geen baat bij medicijnen.” Lidy kleedde de baby uit.
Haar beentjes trokken schokkend met de knietjes gebogen omhoog naar het buikje. De handjes waren gebald in kleine vuistjes die wild om zich heen sloegen.
“Het is een kleine vechtersbaas,” merkte Carrie op.
“Hoe weet je dat ze twee weken oud is?” wilde Lidy weten.
“Er was een briefje bij haar. Ze heet Carina.”
“Geen achternaam?”
“Nee.”
“Ik ga nu bloed prikken.” Ze nam een buisje bloed van de baby af, borg het op en begon de kleine Carina weer aan te kleden.
“Kun je aan het bloed zien wat de moeder heeft gebruikt?” vroeg Carrie.
“Nee. Als Carina inderdaad twee weken oud is en het lijkt erop, dan is het al uit het bloed. Heroïne is na drie tot vijf dagen nog aantoonbaar. Cocaïne tot acht dagen. Alle andere drugs korter.”
“Hoe weten we dan wat ze heeft?”
“Als ze alle afkickverschijnselen heeft, weten we het bijna zeker. De echte problemen komen pas later. Ze kan een groeiachterstand hebben. Ook op latere leeftijd zijn de effecten van drugsgebruik nog te zien bij het kind, soms zelfs levenslang. Zo kan het kind een blijvende achterstand hebben in haar gedragingen, in haar emoties en op het gebied van intelligentie. Een gestoorde motoriek en andere lichamelijke afwijkingen worden ook vaak gezien wanneer de vrouw voor en tijdens de zwangerschap drugs heeft gebruikt.”
“Arm kind.” Carrie pakte Carina op en hield haar tegen haar schouder. Ze wreef over het ruggetje, maar het meisje hield niet op met huilen.
“Ik kom later weer naar haar kijken. Je zult je handen vol hebben aan haar vandaag.”
“Ik weet het, maar ik heb nog meer kinderen die aandacht nodig hebben, dus ik leg haar straks toch in de wieg.”
“Dat is het beste wat je kunt doen.” Lidy nam afscheid van Carrie en Carina, pakte haar tas in en reed regelrecht naar het St. Joseph-ziekenhuis. Bij het laboratorium kruiste ze op het formulier aan waar ze het bloed op getest wilde hebben. Rhesusfactor, HIV, hepatitis-B en syfilis. Tegen de laborante zei ze dat ze de uitslag vandaag nog wilde hebben en dat ze haar meteen moesten bellen.
Sjaan Hopman, Lidy’s schoonmaakhulp in de huishouding, en haar man Karel waren op weg naar de markt. Sjaan hield ervan om vroeg op weg te gaan, want dan was het niet zo druk. Ze had er een hekel aan als je niet goed meer door kon lopen op de markt. Mensen maakten er een hele sociale bedoening van en dat vond ze niet erg, maar wel als ze overal de stalletjes blokkeerden en je niets kon zien. Met haar boodschappentas stevig onder een arm geklemd en met haar andere arm in die van Karel liep ze verder. Niet alle kramen waren al uitgepakt. Alleen de verkopers met vaste marktplaatsen waren al helemaal uitgestald. De overige handelaren moesten loten om de vrije plekken en dat duurde altijd wat langer.
Elke zaterdagochtend gingen ze naar de markt om bloemen te kopen. De kraam waar ze naar op weg waren was altijd vroeg uitgepakt en had vaste klanten. Meestal tegen elf uur waren ze met hun bloemen al uitverkocht. Ze verkochten ook vazen, kandelaars en ornamenten, kortom alles waarop de handelaar tegen een zacht prijsje zijn handen kon leggen.
Sjaan wilde ook bloemen voor Lidy meenemen. Ze vond het prettig als, ze het huis schoon had gemaakt, als kroon op gedane arbeid een bloemetje neer te zetten. Het maakte het af, vond ze. Bloemen brachten vreugde en plezier in huis. Er ging geen week voorbij dat ze geen bloemen in huis had. Wanneer zij niet naar de markt kon gaan, ging Karel alleen. Of ze ging alleen als hij niet kon. Ze werden ook een dagje ouder. Karel was gepensioneerd als plantsoenwerker, maar hij onderhield nog steeds de tuin voor Lidy en met net zoveel verve als toen hij een jonge man was. Ze deelden hun liefde voor planten en bloemen en waren er het hele jaar mee bezig. Ze deden in de winter niets liever dan samen aan de keukentafel zitten met de nieuwe planten- en bloemencatalogussen. Uren konden ze discussiëren over welke combinaties ze zouden maken voor de hangmanden en de potten die op de vensterbanken stonden. Het ene jaar zochten ze bepaalde kleurencombinaties, het andere jaar gingen ze voor dramatische hoogteverschillen. Zelf had Sjaan geen groene vingers, maar ze vond het heerlijk om over alles mee te beslissen.
Lidy vond alles prachtig. Ze genoot ervan als de tuin in bloei stond, maar had geen tijd om het te onderhouden. Dat was ook begrijpelijk. Ze werkte veel te hard als kinderarts, rende overal maar naartoe. Als de telefoon ging, zat ze al in de auto. Het was een goed idee van Alex om er een weekend tussenuit te gaan, dan konden ze even bijkomen met zijn tweeën. Ze kon niet begrijpen hoe Alex maar zo rustig bleef met zijn drukke advocatuurpraktijk. Het uitschot wat soms bij hem kwam en dat moest hij dan verdedigen! Hij sprak er niet over, maar soms stond er wel eens iets in de krant en dan hield ze haar hart vast. De types! Nee, dat was niets. Ze wist waarom hij er niet over sprak. Dat begreep ze heel goed en dat waardeerde ze ook in hem. Hij was een goeie kerel, net als haar Karel. Die hield ook vervelende zaken voor haar verborgen, maar ze wist het toch altijd al. Ze had vriendinnen, overal en die hadden ook vriendinnen. Niets bleef lang verborgen. Er waren geen geheimen. Als je iets uitspookte, moest je op de blaren zitten en zo hoorde het ook. Alex vertelde bijna nooit niets aan Lidy, omdat hij niet wilde dat ze zich zorgen maakte. Hij wist hoe ze altijd een beetje bij de pakken neer zat als het regende. Vooral als het aanhield. Ja, zoals die regen van laatst. Ze had zo aan Lidy gedacht en toen had zo’n rotkind haar nog gebeten ook! Duivels. Duivels van kinderen had je tegenwoordig. Niet zoals Andy en Steffie. Dat waren schatjes. Haar schatjes. Karel zei altijd dat ze die twee te veel verwende. Dat zei Lidy ook. Wie moest ze dan verwennen? Zelf had ze alles al. Karel ook.
“Wat een mooie rozen,” zei Karel toen ze bij de bloemenkraam waren aangekomen. Hij bestudeerde de zachtgele met roze bloemblaadjes. “Een schildersroos.”
“Inderdaad, Karel,” antwoordde de marktkoopman, die al zijn vaste klanten bij naam kende. “De Floribunda. Het is een kweek!” Hij gaf Karel een knipoog. Hij wist dat Karel alle planten en bloemen uit het hoofd kende. “Niet de echte natuurlijk.”
“Nou, het lijkt anders sprekend op de Claude Monet.” Karel nam voorzichtig de bloem in zijn met eelt verweerde handen.
“Ik weet niet waar jullie het over hebben,” zei Sjaan. “Mag ik twee bossen van die kloot huppeldepup?”
“Claude Monet, Sjaan,” zei Karel. “Dat was een schilder en de roos is naar hem vernoemd. Vandaar de naam schildersroos.”
“Dat weet ik heus wel,” reageerde ze bits. “Kloot portret. Ik wil een bos voor ons en voor Lidy.”
Karel schudde zijn hoofd.
“Twee bossen voor mijn liefste klant,” zei de markthandelaar met een grote grijns.
“Hè, wat is dat nou? Ik dacht dat ik je liefie was.” Een rijzige, hooggeblondeerde dame op leeftijd stond achter hen.
“Miep, jij bent ook mijn liefie,” zei de markthandelaar meteen. “Jij bent mijn vrijgezelle liefie. Sjaan is mijn getrouwde liefie.”
“Ja, ja. In elk stadje een ander schatje!”
“Miep, ik dacht dat jij op de camping zat,” zei Sjaan. Miep en zij kwamen uit dezelfde buurt.
“Ik ga nu. Ik kwam alleen effe bloemen halen. Wanneer komen jullie nou eens een keertje langs?”
“Heel gauw,” beloofde Sjaan. “Doe de groeten aan Francien.” Francien stond net als Miep de hele zomer op de camping.
“Zal ik doen,” zei Miep met haar Amsterdamse accent.
Ondertussen viel Sjaans oog op een grote tuinkabouter. Hij was wel een meter hoog. Ze liep dichterbij en bekeek het ding van alle kanten.
“Hij is wel groot,” zei Karel, die haar was gevolgd met de twee bossen bloemen onder zijn arm.
“Ik vind hem wel geinig.” Sjaan streek over de roze geverfde wangen.
“Waar moeten we hem laten?”
“Ik kijk niet voor ons. Voor Lidy. Is leuk voor de kinderen.”
“Oh,” zei Karel alleen maar.
“Wat denk je?” vroeg ze, maar wachtte eigenlijk niet op antwoord. “Ik vind het wel wat,” ging ze verder. “Wat kost ie?”
“Vijftien eurootjes,” riep de markthandelaar.
“Nou, dat is toch geen geld. Ik neem hem!”
De markthandelaar liep dichterbij. “Moet ik hem voor je inpakken, schat?”
“Ja, als je de doos hebt, is het wel handig.”
“Ik krijg er volgende week misschien nog wel een paar. Volgens mij is dit een van de zeven dwergen. Kun je ze allemaal sparen.”
“Alsjeblieft niet,” zei Karel meteen. “Dan heb ik geen plaats meer voor mijn planten en er groeit ook geen gras onder zulke grote beelden.”
“Zet je het toch leuk ergens op de stoep,” zei de markthandelaar grinnikend en overhandigde Karel de doos.
“Ja, ja, ik moet alles maar sjouwen,” bromde hij.
“Kom, Karel, we gaan een lekker stukkie kaas voor je kopen.” Sjaan nam hem bij de arm en trok hem mee. “We zullen het maar gelijk brengen. Wij hebben er thuis geen plaats voor.”
“Zeg dat,” bromde Karel.
Een half uurtje later belde Sjaan keurig aan bij het doktershuis. Ze hield er niet van om haar sleutel te gebruiken. De mensen hadden ook hun privacy nodig. Ze waren zo weinig alleen. Er waren altijd wel andere mensen over de vloer. Patiënten, kinderen, Rosy en dan zij ook nog.
Andy opende de deur. “Hé, Sjaan, is dat voor mij?” vroeg hij enthousiast toen hij de grote doos zag.
“Voor jullie allemaal,” antwoordde ze lachend.
“Steffie! Sjaan heeft een cadeautje voor ons!” riep hij.
Steffie kwam al aanrennen. “Wat is het?” vroeg ze met grote ogen de doos opnemend.
“Sjaan, Karel, kom verder. Willen jullie koffie? Ik zou net zetten.” Alex verscheen in de gang met de glazen koffiepot in zijn hand.
“Lekker, ik lust wel een bakkie, ja,” antwoordde Karel en hij zette de doos in de gang.
“Neem het mee, Karel. Dan kunnen we er gelijk een plaatsje voor zoeken,” gebaarde Sjaan.
“Wat is het?” vroeg Alex een beetje behoudend. De doos zag er akelig groot uit.
Karel zette het gevaarte op de vloer in de keuken en opende het deksel. De kinderen hingen er met hun neus bovenop. Voorzichtig trok hij de reusachtige kabouter eruit en haalde het bubbeltjesplastic eraf.
“Oh,” zeiden Steffie en Andy tegelijk vol bewondering.
“Oh,” zei Alex. Het klonk duidelijk iets minder enthousiast. Karel keek hem begrijpend aan. “Waar moeten we dat laten?”
“In de tuin. Het is een van de zeven dwergen. Gaan jullie mee er een plaatsje voor zoeken?” Sjaan keek ‘haar’ kids met een warme blik in de ogen aan.
“Ja. Mag ik hem vasthouden?” vroeg Andy vol enthousiasme.
“Nee, laat mij hem maar dragen.” Sjaan pakte de kabouter en ging de kinderen voor de tuin in.
“Hij is wel erg groot,” zei Alex terwijl hij koffie zette.
“Ja, dat vind ik ook, maar ze vond het prachtig. Is het heel erg als hij misschien over een tijdje per ongeluk stukgaat?” vroeg Karel voorzichtig.
“Wat gaat over een tijdje per ongeluk stuk?” vroeg Lidy toen ze de keuken binnenkwam en de koffiegeur opsnoof.
Alex wees naar de tuin. Ze kwam naast hem staan en keek naar buiten.
“Wat is dat?” vroeg ze verbaasd.
“Een van de zeven dwergen,” antwoordde Karel. “Een dwerg die mijn gras gaat vernielen. Het ergste is nog, hij heeft zes broertjes.”
“Oh, alsjeblieft niet,” zei Lidy.
Karel knikte ernstig. “Ze vindt het prachtig. Ik kon er niets aan doen.”
Zwijgend keken ze toe hoe Sjaan met de kabouter in de tuin liep. De kinderen wezen enthousiast een plek aan. Sjaan zeulde de kabouter ernaartoe, bekeek het van alle kanten en schudde haar hoofd. Steffie wees weer een andere plek aan en daar ging de kabouter.
“Als ze dat ding maar niet onder mijn wilg zet,” mompelde Karel. Hij had de treurwilg prachtig in model gesnoeid. De takken hingen als een reusachtige parasol naar beneden.
Sjaan stond met haar handen over elkaar rond te kijken in de tuin. Toen ze zag dat iedereen voor het raam stond, zwaaide ze enthousiast. Ze wees naar de kabouter en stak haar duim op. Andy stond onder de wilg te kijken.
“Andy, ga weg bij mijn wilg. Ga weg,” zei Karel, maar het was al te laat.
Sjaan pakte de kabouter op en plaatste hem onder de wilg met zijn neus naar de straatkant.
“Niet mijn wilg,” kreunde Karel.
Alex klopte hem troostend op zijn rug en schonk toen de koffie in.
“We moeten haar zeggen dat we het niet mooi vinden,” zei Lidy.
“Ik niet.” Alex nam een slok van zijn koffie. “Ik wil niet degene zijn die haar hart breekt.”
“Ik ook niet. Ik leef met haar in één huis.” Karel deed flink wat suiker in zijn koffie, gevolgd door een scheut melk. Ze keken allebei naar Lidy.
“Misschien kan het even blijven staan?” aarzelde ze.
“Ik kan gaan voetballen met Andy en Steffie,” opperde Alex.
Verbaasd keek Lidy hem aan. “Rosy is al met ze weggeweest.”
“In de tuin bedoel ik.”
“Oh, ik dacht dat je nu bedoelde.”
“Daar komt ze,” waarschuwde Karel.
“Mooi, hè?” zei Sjaan enthousiast toen ze binnenkwam.
De kinderen waren nog in de tuin de kabouter aan het bewonderen. Andy hield zijn hand horizontaal tegen zijn borst en keek tot hoe ver de kabouter reikte. Toen nam hij de maat bij Steffie.
“Heel apart,” zei Lidy voorzichtig.
“Dat vond ik nou ook,” antwoordde Sjaan tevreden. “Is er voor mij ook een bakkie?”
“Natuurlijk, Sjaan. Ga maar zitten. Wil je er wat lekkers bij?” vroeg Alex.
“Een plakje cake gaat er wel in, maar jij hoeft mij niet te bedienen. Dat kan ik toch zelf.” Ze wilde de koffiepot pakken, maar Alex was haar voor.
“Jij hebt lopen sjouwen met die kabouter, ga zitten.” Hij duwde haar zachtjes in de richting van de keukentafel.
“En ik dan?” bromde Karel. “Zo licht was die doos niet onderweg van de markt naar hier.”
“Jij krijgt ook een plak cake,” lachte Alex.
“We gaan zo weer weg, hoor,” zei Sjaan. “We kwamen alleen de kabouter brengen.”
“En de bloemen,” vulde Karel aan. “Mooie bloemen,” zei hij nadrukkelijk.
De volgende ochtend belde Lidy vroeg naar het weeshuis om te informeren hoe het met Carina ging. Toen Carrie de telefoon opnam, hoorde ze al aan haar stem dat ze moe was.
“Ze heeft mij bijna de hele nacht wakker gehouden,” zei Carrie. “Ze heeft gehuild en gehuild en gehuild. Ik heb haar bedje verschoven naar de verste kamer bij de andere kinderen vandaan, omdat ik bang was dat ze hen ook wakker zou houden.”
“Ik kom na het ontbijt. Ik neem Steffie en Andy mee,” gaf Lidy aan.
“Heb je de uitslag van het bloedonderzoek al?” wilde Carrie weten.
“Ja. Negatief voor HIV, hepatitis-B en syfilis.”
“Dat is in ieder geval goed nieuws,” verzuchtte Carrie. “Tot straks, Lidy.”
De zon scheen toen ze met haar kinderen onderweg was naar het weeshuis. Lidy hoorde geritsel achter in de auto. “Wat is dat?” vroeg ze.
“Steffie heeft koekjes en snoep meegenomen,” zei Andy.
“Steffie!” Lidy keek achterom. “Dat moet je toch eerst vragen. Je mag niet zoveel snoepen.”
“Het is niet voor mij, mam.” Steffie trok een plastic tas met snoep op haar schoot. “Het is voor de kinderen. Ik denk niet dat ze in het weeshuis veel snoepjes krijgen.”
“Op televisie zag ik dat kinderen in weeshuizen helemaal geen eten krijgen,” zei Andy.
“Natuurlijk krijgen kinderen in weeshuizen ook eten,” antwoordde Lidy. “Waar heb je dat gezien?”
“Het was een film, mama,” reageerde Steffie meteen. “Ik denk niet dat het echt was.”
“Ik weet zeker dat het niet echt was,” antwoordde hun moeder. “Je moet niet alles geloven wat je op de tv ziet. Het is lief van je dat je de kinderen snoepjes wilt geven.”
“En koekjes,” zei Andy. “Alle koekjes. Zelfs de chocoladekoekjes heeft ze meegenomen!”
“Voortaan moet je het toch even vragen,” ging Lidy verder.
Even later parkeerde ze voor de deur van het weeshuis. Vrolijk renden Andy en Steffie naar de grote, houten voordeur. Andy reikte op zijn tenen en pakte de koperen klopper en liet het ding een paar keer vallen op de deur.
“Dat horen ze niet, suffie,” zei Steffie wijs en ze drukte op de deurbel.
Joyce deed op dat moment de deur al open en Andy keek zijn grote zus veelbetekenend aan. Joyce had de onderlinge kift tussen broer en zus niet in de gaten en groette hen vrolijk gedag. “Gaan jullie maar gelijk door naar de achtertuin. De kinderen zouden net een kruiwagenrace gaan doen.”
“Dat kan ik goed,” juichte Andy en hij sprintte de hal in.
“Wil je dat ik ook aan de kruiwagenrace meedoe?” grapte Lidy.
“Als ik je benen vasthoud, maken we een goede kans,” antwoordde Joyce lachend. “Ik ga naar de tuin. Carrie is in de kinderkamer.”
Het gehuil van baby Carina klonk door de gang. Carrie stond voor het raam naar de kinderen in de tuin te kijken. De kleine meid lag in een wieg in een slaapzak. Haar beentjes trappelden en ze had de armpjes boven haar hoofd, de handjes weer in vuistjes.
“Goedemorgen, Carrie.”
Carrie keerde zich om. Lidy zag de wallen onder haar ogen meteen. “Goedemorgen, Lidy. Het is zondag. Je had niet hoeven komen.”
“Het is een uitje voor Steffie en Andy. Ze vinden het altijd supergezellig om hiernaartoe te gaan. Steffie heeft de halve snoepkast meegenomen om uit te delen.”
“Echt Steffie. Altijd denkt ze aan anderen.”
Samen liepen ze naar het wiegje en keken neer op Carina.
“Geen verbetering,” stelde Lidy vast.
“Totaal niet. Ze houdt niet op. Je zou denken dat ze zelf moe wordt, maar nee. Af en toe is ze even stil en lijkt ze in slaap te vallen, maar dan schrikt ze van iets en begint het weer opnieuw,” verzuchtte Carrie.
“Ik heb zalf meegebracht voor haar huid.” Lidy pakte haar op. De armpjes gingen stijf omhoog. Nadat ze Carina had uitgekleed, legde ze haar op haar buik en begon haar rug en billetje in te smeren. Haar achterste was vuurrood.
“Ik had al een zalf gebruikt,” zei Carrie.
“Dit is iets sterker.”
“Kijk, de huid gaat zelfs open. Dat moet toch pijn doen? Als ik een papiersnee heb, brand het en je voelt het constant,” merkte Carrie op.
“Zij heeft wel meer dan een papiersnee.” Lidy wreef met haar duim langs de ruggengraat van boven naar beneden. Carina leek even te ontspannen. Lidy drukte de schoudertjes zachtjes naar beneden en streek met haar handen over de armpjes.
“Ze vindt het lekker,” merkte Carrie verbaasd op.
“Babymassage. Misschien wordt ze er iets rustiger van.” Ze draaide Carina op haar rug en het gehuil begon weer.
“Niet voor lang,” klonk het laconiek.
“Het kan een hele tijd duren voordat ze afgekickt is,” zei Lidy.
“Wat is een hele tijd?”
“Zeker zo’n vier weken.”
“Vier weken dit gehuil?” Carrie zakte neer op een stoel. “Ik maak me nu al zorgen hoe ik mijn werk moet doen en dat na een dag.”
“Ik denk dat je gewoon je werk moet doen en haar moet laten huilen, anders lijden alle andere kinderen eronder. Het klinkt hard, maar de drugs moeten uit haar systeem en er is geen makkelijke manier.”
“Het is zo zielig. Zij heeft niet om zo’n leven gevraagd.”
“Waarom ga jij niet even een kop thee drinken en blijf ik hier? Of ga een half uurtje op de bank liggen?” Lidy tilde de baby op en hield haar tegen haar schouder. Ze begon langzaam heen en weer te lopen.
“Ik kan nu toch niet slapen.”
“Je hoeft niet te slapen. Even rusten met een kopje thee, dan ben je weer fris.”
Carrie twijfelde. “Ik wil jou hier ook niet mee opzadelen.”
Lidy riep naar het raam. “Ik kan nu toch niet weg. Andy en Steffie willen beslist niet naar huis. Ze hebben veel te veel plezier.”
“Nou, goed dan.” Carrie liep naar de deur. “Ik ben zo terug.”
Lidy dacht terug aan de tijd toen Steffie en Andy baby’s waren. Het was heerlijk om ze tegen je aan te hebben en ze te knuffelen. Ze konden niet praten, maar hadden al echte maniertjes om duidelijk te maken wat ze wilden. Ze konden lachen. Ze schaterden als je ze kietelde of hoog in de lucht hield. Hun kleine lichaampjes vormden zich als vanzelf tegen haar lichaam. Ze pasten precies in de rondingen van haar boezem wanneer ze in haar armen lagen. Carina voelde heel anders. Het arme kind moest toen ze nog niet geboren was al veel indrukken hebben opgedaan. Ze wist dat de stress van de moeder ook op de ongeboren vrucht sloeg. Ze was er heilig van overtuigd dat rustige, kalme en tevreden moeders ook rustige baby’s kregen. Natuurlijk waren er uitzonderingen, maar over het algemeen zag ze dat regelmatig in haar praktijk.
Ze hield haar hand in Carina’s nek en masseerde zachtjes. De achterkant van de nek was stijf en ze voelde de kleine pezen doordat ze haar hoofdje onnatuurlijk ophield. Ze wilde niet tegen haar schouder aanliggen. Het kon ook dat ze buikkrampen had. Ze bleef met de knietjes omhoogtrekken. Ze moest Carrie zeggen om venkelthee te geven. Arme Carina, wat een manier om in het leven te komen.
Ze liep weer naar het raam en zag alle kinderen om de grote boom in de tuin staan. Ze keken omhoog. Tussen de bladeren door zag ze een zwart-witte, gevlekte kat. Voor de weeskinderen was dat natuurlijk spannend. Er waren geen huisdieren in het weeshuis. Haar kinderen hadden een kat en een hond en zagen toch nog kans om zwerfdieren mee naar huis te nemen. Ze kon zich nog goed herinneren toen ze een keer een witte rat hadden gevonden. De rillingen hadden haar over de rug gelopen. Ze was tolerant ten opzichte van dieren, maar de roze, lange staart van de rat gaf haar de kriebels. Van haar moest hij meteen in de kattenvervoermand en op slot. Ze wilde hem niet los door het huis laten lopen. Andy en Steffie hadden het zielig gevonden, maar toen ze zei dat Tom de kater hem anders zou willen opeten, ging de rat snel achter slot en grendel. Gelukkig hingen er de volgende dag overal briefjes aan de bomen dat er een witte rat vermist was. Sjaan had het telefoonnummer eraf gescheurd en had gebeld. De gelukkige eigenaar was tot haar grote opluchting meteen op komen dagen.
Carina leek een beetje rustiger te worden door het wandelen door de kamer. Het lichaampje voelde iets minder stijf. Ze hoopte van harte dat ze in slaap zou vallen zodat Carrie een beetje rust zou hebben. Carrie werkte keihard om alle kinderen in het weeshuis bij te staan. Ze had altijd een knuffel klaar of een vriendelijk woord.
“Mama!” hoorde ze de hoge stem van Steffie overal bovenuit.
Geschrokken haastte Lidy zich naar het raam. De kinderen stonden nog steeds bij de boom, maar keken naar iets op de grond. Ze stonden zo dicht bij elkaar dat ze niet kon zien wat er aan de hand was.
“Mama!”
Ze zag Andy niet en raakte in paniek. Snel legde ze Carina in de wieg, ze begon meteen te brullen. Lidy rende de gang op.
Carrie kwam ook uit haar kamer. “Wat is er aan de hand?”
“Ik weet het niet,” antwoordde Lidy en ze sprong de paar treden van de stoep af.
“Mama,” riep Steffie angstig. “Andy is gevallen!”
Lidy baande zich een weg door de kinderen.
“Jongens, geef de dokter een beetje ruimte,” riep Carrie achter haar.
Andy lag op de grond met een van pijn vertrokken gezicht. Hij hield zijn arm vast. “Ik kan niet opstaan, mama,” snikte hij.
Haar geoefend oog zag dat de arm gebroken was en ze hurkte neer. Om hem heen lagen gebroken takken en ze begreep meteen wat er gebeurd was. “Ben je uit de boom gevallen?” vroeg ze streng.
Hij knikte.
“Hij wilde de poes redden, mama. Het is niet zijn schuld,” kwam Steffie haar broertje te hulp.
“Ja, kijk,” zei een ander klein jongetje. “De poes is daar. Hij durft niet uit de boom.”
Lidy keek omhoog. “Poezen kunnen heel goed zelf klimmen. Ze hebben geen hulp nodig. Mochten ze echt niet naar beneden kunnen, dan doet de brandweer het.”
“De brandweer,” klonk het. “We moeten de brandweer bellen.”
“We hoeven helemaal niet de brandweer te bellen,” zei Carrie kordaat. “Joyce, wil jij iedereen mee naar binnen nemen?” vroeg ze aan de jonge vrouw die op het geluid van het tumult was komen aanlopen.
“Andy, we moeten naar het ziekenhuis,” zei Lidy. “Kun je je arm om mijn nek slaan?” Ze schoof een arm onder zijn knieën en hield haar andere arm om zijn rug.
Hij sloeg zijn goede arm om haar nek, maar huilde van pijn toen ze hem optilde.
“Probeer de arm die pijn doet tegen je aan te houden,” zei ze.
“Dat probeer ik ook, maar het lukt niet,” huilde hij.
“Steffie, wil jij binnen mijn tas halen en de autosleutels?”
Steffie rende al weg.
“Wat een toestand,” zei Carrie. “Alles komt ook altijd tegelijk.”
“Mijn moeder zei altijd, alles komt in drieën,” antwoordde Lidy met Andy in haar armen. Ze liep naar de auto. Hij was zwaar, maar het lukte.
“Ik hoop het niet. Wat kan er nog meer misgaan? Carina, Andy, wat nog meer?”
Steffie kwam aanrennen met de tas en maakte de auto open.
“Zal ik Alex voor je bellen?” vroeg Carrie.
“Nee, doe maar niet. Ik bel hem wel als ik in het ziekenhuis ben. Als jij belt, schrikt hij.”
“Dat is waar. Hou me op de hoogte.”
Sjaan was bezig de koelkast leeg te halen om hem een grote sopbeurt te geven en Rosy was bezig groente te snijden.
“Dat is toch wel een toestand. Nu heeft hij zijn arm gebroken,” zei Sjaan hoofdschuddend. “Hij moet toch eens leren om voorzichtig te zijn.”
“Hij is een jongen,” antwoordde Rosy. “In Zuid-Afrika jagen jongens van zijn leeftijd met een speer op leeuwen.”
“We zijn niet in Zuid-Afrika,” mopperde Sjaan.
“Nee,” zuchtte Rosy. Af en toe miste ze het wel. Het klimaat, het landschap.
“En die jongens in Zuid-Afrika hebben allemaal van die dikke nekken,” ging Sjaan verder. Ze trok haar schouders op en duwde demonstratief haar kin naar beneden. “Hun hoofd zit vast op hun schouders. Hoe kan dat?”
“Jij hebt het over de rugbyspelers,” lachte Rosy. “Dat zijn beren van kerels.”
“Ik weet niet of ik het over de rugbyspelers heb of andere spelers, maar ik zag een programma op tv en ze waren allemaal hetzelfde. Wat eten ze? Hele schapen? Die ze ook nog met hun eigen blote handen vangen?”
“In Zuid-Afrika wordt goed gegeten,” begon Rosy. “Prachtig vlees dat naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd. Door de zon gerijpt fruit, groene groenten en niet te vergeten alle aardvruchten.”
“Die lust ik niet.”
“Wat lust je niet?”
“Die knollen die je uit de grond trekt. Vooral die zoete niet. Geef mij maar gewoon mijn Hollandse aardappel. Goed voor stamppot.”
“Oh, je bedoelt zoete aardappel. Dat is zo lekker met een gebraden kippenboutje. Dat kan ik wel eens klaarmaken.”
“Nou, van mij hoeft het niet.”
“Jammer dat ik hier geen springbok, koedoe of struisvogel kan vinden,” mompelde Rosy.
“Struisvogel! Eet jij struisvogel?” Vol afschuw keek Sjaan naar Rosy.
“Het is heerlijk,” verdedigde Rosy zich vol vuur.
“Nou ja, zeg. Het idee alleen al maakt me bijna vegetarisch.”
“Izibiliboco,” zei Rosy. “Het is het Zoeloewoord voor lekker eten.”
“Iesiebiesie wat?”
Rosy lachte. “Wat de boer niet kent, dat eet hij niet.”
“Ik ben geen boer. Alhoewel ik als klein meisje wel met mijn ouders op een boerderij was tijdens de oorlog. Maar daar kan ik mij niets van herinneren.” Ze spoelde de vaatdoek uit, strooide er wat baksoda op en haalde het door de koelkast. Ze deed een stap achteruit en bekeek het resultaat.
“Zijn alle geurtjes weg?” vroeg Rosy.
“Baksoda haalt alle vieze luchtjes weg. Er was iets in de koelkast dat niet helemaal fris rook.”
“Hondenbotten. Ik had verse botten voor Basil gehaald. Hij vindt het heerlijk om ze te begraven in de tuin.”
Sjaan keek naar alles wat er op het aanrecht lag. “Waar zijn ze? Ik wil ze niet meer in de koelkast hebben nu het zo schoon is.”
“Ik heb ze al weggehaald,” stelde Rosy haar gerust.
“Wat ga je vandaag klaarmaken?” vroeg Sjaan argwanend.
“Snijbonen met gehaktballen.”
“Gewone gehaktballen?”
“Gewone gehaktballen, Sjaan.”
“Gelukkig. Ik denk niet dat Steffie en Andy struisvogelvlees lusten.”
“Als je niet weet wat het is, denk je dat het een mals kippetje is.”
“Ik zag een keer op tv,” begon Sjaan weer. “Een struisvogel had een hele grote diamant geslikt. Zo’n joekel.” Ze spreidde haar duim en wijsvinger wijd uit elkaar.
“Oh ja. Ik ken die film. Hoe heette het ook alweer?” Rosy dacht even na. “Ik kan er niet op komen. Het was een oude film.”
“Oh ja, al jaren geleden was dat op tv. Misschien was het zelfs wel zwart-wit. Maar ik zie nog zo die ene struisvogel naar al die andere struisvogels rennen en toen wisten ze niet meer welke struisvogel de diamant geslikt had.” Ze deed de koelkast open en dicht en snoof diep. “Ik ruik niets meer,” zei ze tevreden. “Gek eigenlijk hoe je herinnering altijd in kleur is.”
Verbaasd keek Rosy op.
“Ja. Ook al zie je iets in zwart-wit, je hersenen verzinnen toch de kleuren erbij.”
“Ik snap niet wat je bedoelt.”
“Nou, wij hadden vroeger alleen een zwart-wittoestel. Nu kunnen ze zich dat niet meer voorstellen. Ze kunnen zich niet eens voorstellen dat er geen telefoon was. Laatst vroeg iemand aan me, een jochie van zestien jaar, hoe je dan deed als er iets was en je was op straat. Ik heb hem gezegd dat je dan als de bliksem naar huis rende.”
“Je had het over zwart-wit…” Rosy wist dat als Sjaan op dreef was, het gesprek van de hak op de tak ging.
“Oh, ja. Ik bedoel dat ik mij feilloos kan herinneren wat ik op tv gezien heb. Hele films heb ik onthouden, maar in gedachten speel ik ze af in kleur terwijl ik weet dat ze zwart-wit zijn geweest.”
Rosy knikte. Ze wist niet wat ze daar op moest zeggen.
Het scheen Sjaan niets uit te maken. Ze wachtte niet op een antwoord. “Nou, ik vind mijn kabouter toch zo mooi,” ging ze verder. “Vind je niet?” Ze keek uit over de tuin.
“Het is niet echt mijn smaak,” antwoordde Rosy voorzichtig.
“Dat had ik kunnen weten. Jij hebt al die jaren in Zuid-Afrika gewoond en je was getrouwd met een Engelsman. Dan verandert je smaak. Het is een cultuurding. Dat heb ik op de radio gehoord. Het was een professor die vertelde dat in sommige landen dik de mode was. De mannen hielden van dikke vrouwen, met vlees. Die dunne sprieten die hier zo mooi gevonden worden, vonden ze daar maar niks. Dat was ook een cultuurding. Nou weet ik niet wat gezonder is. Dik is niet goed, maar dun is ook niet goed. Dunne mensen hebben het altijd koud.”
“Hoelang moet het gips van Andy om zijn arm blijven?” vroeg Rosy om de woordvloed te stoppen. Ze wist het antwoord wel.
“Vier weken. Heeft hij je dat niet verteld? Hij vond het niet erg. Hij kon niet wachten om vanochtend naar school te gaan en het aan iedereen te laten zien.”
Rosy’s gedachten dwaalden af. In gedachten was ze in Zuid-Afrika. De wandelingen die ze maakte op de prachtigste stranden van de wereld. De tochten met haar man door de natuurreservaten. Het eten en de overheerlijke wijnen. Het was een heel andere wereld, waar niets van over was toen haar man overleed. Ze had er altijd van gehouden om nieuwe dingen te proberen en stond overal voor open. Ze had een avontuurlijke aard, maar alleen vond ze er niets aan. Ze had mensen om zich heen nodig. Lidy en Alex hadden haar weer een reden gegeven om ’s ochtends op te staan. De kinderen hielden haar bezig. Ze hoorde bij het gezin. Het was een nieuw leven. Haar tweede leven. Ze glimlachte.
“Wat zit jij nou in je zelf te lachen?” vroeg Sjaan scherp. “Luister je wel wat ik zeg?”
“Ja.” Rosy stond op en hield de snijbonen onder de kraan.
“Ja, dus ik zei…” Sjaan sprak onverstoorbaar verder en Rosy luisterde met een half oor naar de rest van het verhaal.
“De wachtkamer zit vol,” zei Corine toen Lidy binnenkwam. “Mensen stonden buiten te wachten toen ik de deur opendeed.”
Petra was alles aan het voorbereiden voor het spreekuur. “Er heerst vast weer een virus,” zei ze.
“Stuur de eerste maar naar binnen,” zei Lidy en ze ging achter haar bureau zitten.
Een vader met een klein jongetje kwam binnen.
“Goedemorgen, dokter.” Hij reikte over het bureau om haar de hand te schudden. “Dit is Raoul. Hij heeft diarree en hij moet overgeven.”
“Hoelang heeft hij het al?”
“Twee dagen.”
Lidy pakte de oorthermometer en liep op Raoul toe. “Hoeveel jaar ben jij, Raoul?”
“Drie jaar,” zei hij met een piepstemmetje en deinsde achteruit.
“Dit is een oorthermometer.” Ze hield het apparaatje voor zijn neus. “Ik hou dit eventjes in je oor, het geeft dan een nummer en dan kan ik zien of je je niet lekker voelt.”
“Ik voel me niet lekker,” zei hij en schoof tegen zijn vaders been aan.
“Dat weet ik.”
Raouls vader tilde hem op en hield hem op schoot. “Even maar, mannetje. Het doet geen pijn.”
Raoul drukte zijn hoofd tegen zijn vader aan en Lidy hield de thermometer snel in zijn oor. “Hij heeft een beetje verhoging,” zei ze. “Klaagt hij over pijn in zijn hoofd?”
“Ja. Gisteravond.”
“Hij heeft buikgriep. Buikgriep is erg besmettelijk, maar je kunt wel enkele maatregelen treffen om het risico dat je het krijgt te minderen. Zo is het bijvoorbeeld heel belangrijk dat je regelmatig je handen wast, zeker nadat je naar het toilet gegaan bent of voordat je voedsel gaat bereiden. Buikgriep kan veroorzaakt worden door virussen of bacteriën. De infectie wordt vaak overgedragen via de handen, bijvoorbeeld wanneer mensen iets aanraken dat besmet was. Zijn er nog meer kinderen in huis?”
“We hebben een baby van zeven maanden.”
“Dan moet je even voorzichtig zijn, want er zijn twee verschillende soorten virussen die het veroorzaken. Norovirussen zijn het vaakst verantwoordelijk voor buikgriep. Rotavirussen kunnen buikgriep veroorzaken bij baby’s en kinderen. Zij hebben nog niet genoeg immuniteit opgebouwd om zich ertegen te verzetten.”
“Zijn er medicijnen voor?”
“Buikgriep gaat doorgaans vanzelf over, na een tot vijf dagen. Wel moet je ervoor zorgen dat je voldoende drinkt om uitdroging te voorkomen. Je mag gewoon blijven eten waar je zin in hebt.
Tegen de diarree kan hij wel een middeltje innemen. Pas er wel mee op, je mag het niet meer dan twee dagen na elkaar nemen en ook niet wanneer er sprake is van bloed in de stoelgang.” Ze schreef een recept uit. “Hij moet blijven drinken, dat is het belangrijkste. Als hij niet drinkt of het gaat niet over, meteen terugkomen.”
De vader tilde zijn zoon op, bedankte haar en liep naar buiten.
De volgende patiënt kwam meteen binnen. Een moeder met een iets ouder jongetje. Hij kneep zijn benen bij elkaar en stond te wippen. “Is er hier een wc?” vroeg hij.
“Nee. In de wachtkamer is een wc,” zei Petra.
“Die is bezet,” zei hij benauwd.
Petra zag de deur van het toilet opengaan. “Het is nu vrij,” wees ze.
Als een speer rende hij naar het toilet en trok de deur achter zich dicht.
“Hij heeft diarree,” zei zijn moeder verontschuldigend.
Lidy knikte begrijpend, liep naar haar bureau en schreef nog een keer hetzelfde recept uit.
“Mama!” klonk het uit het toilet. “Mama!”
“Oh jee.” Ze haastte zich weg.
“Moeten we de volgende patiënt binnen laten komen?” Petra keek naar de volle wachtkamer.
“Geef hem nog een paar minuutjes,” antwoordde Lidy. “Anders moet hij weer wachten.”
Zijn moeder kwam de wachtkamer weer binnen. “Hij had een ongelukje,” zei ze zachtjes zodat men haar niet kon horen in de wachtkamer. “U heeft niet toevallig wat extra kleren hier ergens liggen?”
Lidy drukte op de knop van de intercom. “Corine, wil jij even aan Sjaan of Rosy vragen of ze een onderbroek en een lange broek van Andy kunnen brengen? Wil je Sjaan vragen of ze even naar de praktijk kan komen? Er komt zo iemand met kleren van mijn zoon,” zei ze toen tegen de moeder. “Moet hij ook overgeven?”
“Nee, dat niet. Hij heeft alleen diarree. Sinds gisteren.”
“Het is buikgriep. Zorg dat hij veel blijft drinken. Hier is een recept.”
“Dank u wel, dokter. Ik breng gelijk de kleren terug.” Ze knikte dankbaar.
“Je had me nodig, Lidy,” vroeg Sjaan in de deuropening. “Voor wie is dit?” Ze hield een plastic zak met kleding in haar hand.
“Voor deze mevrouw.”
Sjaan gaf de zak aan de vrouw die zich naar haar omkeerde. “Dank u wel, dag, dokter.”
Lidy wenkte Sjaan naar binnen. Petra deed de deur achter haar dicht.
“Er heerst buikgriep, Sjaan. Kun je het toilet vandaag en waarschijnlijk de komende paar dagen regelmatig desinfecteren?”
“Natuurlijk, Lidy.”
“Dank je wel. Wil je tegen Corine zeggen dat ze de volgende patiënt binnen kan sturen?”
Samen met Petra behandelde ze de ene na de andere patiënt. Ze hadden al snel door dat er een epidemie van buikgriep heerste. Dat betekende dat het de hele week druk zou zijn, totdat de griep uitgeraasd was. Gelukkig duurde buikgriep meestal niet lang.
“Dat was de laatste patiënt, Lidy,” zei Corine met een diepe zucht. “Wat een drukte.”
“Nou, zeg dat wel,” hoorden ze Sjaans stem in de wachtkamer. “En wat een viezigheid.” Ze stond met een desinfecterende spuitbus en een geel schoonmaakdoekje in haar hand. Ze spoot de groene vloeistof overal op en veegde het grondig af. “We willen die bacteriën niet hebben.”
“Nee, Sjaan. Het is erg besmettelijk,” zei Lidy.
“Ik weet het. Mijn Karel had ook een keer buikgriep. Het kwam er van voren en van achteren uit. Hij zat met een emmer op de wc. Het was niet normaal. Gelukkig duurde het maar twee dagen, want Karel is sterk,” ging ze verder.
“Ik ga even een boterhammetje eten,” zei Lidy.
“Dat is goed, Lidy. Ik heb het straks weer kraakschoon hier. Wel goed je handen wassen, hè,” zei ze met een vingertje in de lucht.
Lidy liep met een glimlach weg. Dat hoefde ze haar niet te vertellen.
Tijdens het avondeten schoof Andy onhandig zijn eten heen en weer over het bord.
“Moet ik je helpen?” vroeg Lidy.
“Nee. Ik ben geen baby.” Met zijn ene hand probeerde hij een stukje aardappel aan zijn vork te prikken. “Patat eten met een hand zou makkelijker zijn,” zei hij slim.
“Wil je elke avond patat eten?” vroeg Rosy.
“Ja.” Hij knikte blij.
“Ik denk het niet.” Lidy hielp hem snel uit de droom.
“Vrijdag zijn de schoolfoto’s, mam,” zei Steffie.
“Dan moeten we kijken wat je gaat aantrekken,” zei Lidy.
“Ik vond schoolfoto’s altijd vreselijk.” Alex trok een gezicht. “Je weet nooit hoe je moet kijken en de fotograaf neemt juist de foto op het moment dat je niet oplet.”
“Ik vind het ook niks,” zei Andy met een zuur gezicht.
“Misschien moeten we iets nieuws voor jullie kopen.” Lidy keek vrolijk naar haar kinderen. “We kunnen morgenmiddag gaan winkelen.”
“Echt waar?” vroeg Steffie blij.
“Ik wil niet.” Andy schudde zijn hoofd. “Ik kan toch niet passen.” Hij hield triomfantelijk zijn gipsarm omhoog.
“Een jurk past makkelijk over je hoofd,” plaagde Steffie. “Vooral als het gat groot genoeg is.”
Andy had geen antwoord terug en probeerde haar onder de tafel te schoppen.
“Hé, jongens. Houden jullie op. Dat was mijn been,” maande Alex.
“Zij moet ophouden,” bromde Andy.
“Ik deed niets,” kwam het antwoord snel.
“Ik heb het weekend verschoven,” zei Alex de volgende middag.
“Weet je het zeker?” vroeg Lidy. Ze had al haar twijfels of ze wel weg kon gaan en nu Andy zijn arm had gebroken, vond ze het een beetje vervelend. Niet dat er iets met hem aan de hand was. Hij leek er weinig last van te hebben.
“Ja. We kunnen volgend weekend ook gaan.”
“Misschien is dat wel beter. Het is ook druk in de praktijk. Iedereen heeft buikgriep.”
“Hopelijk krijgen wij het niet.”
“Sjaan is haar campagne tegen de bacteriën al begonnen,” vertelde Lidy lachend.
“Gelukkig.”
Sjaan stond met Rosy in de keuken te praten toen Lidy binnenkwam. Ze wachtte op Andy en Steffie om ze naar het winkelcentrum te brengen.
“Vroeger hadden we allemaal huismiddeltjes tegen diarree,” vertelde Sjaan. “Mijn moeder gaf altijd beschuit en lauwe thee. Hielp prima. Mijn favoriet was perziken uit blik. Daar zit suiker in, smaakt lekker en de maag wil het graag binnenhouden. Ik moest altijd een paar kleine slokjes of hapjes nemen en dan weer gaan liggen. Het was zo over.”
“Wij gaven rijstwater. Rijst koken en het water, dat je normaal afgiet, opvangen en even laten afkoelen tot het op drinktemperatuur is. Dat geef je te drinken. Het is een middeltje dat al heel oud is.”
“Rijstwater?” Sjaan trok een vies gezicht.
“Je kunt de rijst ook eten. De zieke mag alleen de droge rijst, dus geen ketjap of sausjes. Je kunt er natuurlijk een stukje vlees bij doen en een beetje groenten. Maar alles heel kaal vinden kinderen vaak niet lekker. Misschien een klein beetje appelmoes.”
“Droge rijst?” Sjaan vond Rosy’s huismiddeltje maar niets. “Wat zeg jij ervan, Lidy? Is dat wat?”
“Ik heb allebei wel vaker gehoord,” zei Lidy neutraal. “Soms helpt het. Het hangt er meer vanaf hoe overstuur de maag is en wat iemand gewend is om normaal te eten. Als je plotseling iets heel vreemds eet, kan de maag daar nog meer overstuur van raken.”
“Ik gaf Karel beschuit met thee en het was zo over.” Sjaan stond met haar armen over elkaar tegen het aanrecht geleund. “Ik zag laatst toch weer een programma op tv…” begon ze.
“Karel roept je,” zei Rosy vlug.
Karel stond in de tuin en keek naar binnen.
“Ja, we moeten weg. Ik wilde nog even naar de markt gaan om te vragen of ze de kabouters al binnen hebben gekregen.” Ze pakte haar tas. “Tot morgen, lieve mensen.”
“Wanneer ga je haar vertellen dat je de kabouter afschuwelijk vindt?” vroeg Rosy toen Sjaan weg was.
“Ik weet het niet. Ik durf dat niet zo goed te zeggen. Zij vindt hem zo mooi.”
“Iedereen vindt het een lelijk ding.”
“Andy en Steffie vinden het mooi.”
“Als je niets zegt, heb je binnenkort Sneeuwwitje en alle zeven dwergen in de tuin staan. Ik wil het wel tegen haar zeggen, maar naar mij luistert ze niet. Ze luistert alleen naar jou.”
“Ik weet het. Ik moet een manier vinden om haar gevoelens niet te kwetsen. Ze bedoelt het goed.”
“Gaan we nog naar het winkelcentrum, mama?” vroeg Steffie toen ze samen met haar broertje de keuken binnen kwam stormen.
“Ja. Ik wacht op jullie.”
“Ik blijf wel bij tante Rosy,” zei Andy in de hoop om er toch nog onderuit te komen.
“Nee. Jij gaat ook mee.”
Met een diepe zucht keerde hij zich om en liep naar buiten. Mokkend ging hij met zijn rug tegen de auto staan.
“Tot straks, Rosy.” Lidy pakte haar tas en volgde haar zoon.
“Tot straks.”
“Dag, tante Rosy.” Steffie huppelde vrolijk achter haar moeder aan.
Lidy verwachtte niet dat ze veel tijd nodig zouden hebben in het winkelcentrum. Er was een winkel waar Steffie altijd dingen naar haar zin vond en ze hadden ook jongenskleding. Terwijl Steffie dan aan het passen was, zocht ze iets voor Andy. Haar dochter wist altijd vrij goed wat ze wilde en zocht zelf tussen alle kledingstukken in de rekken.
Bij de ingang van het winkelcentrum zag ze iemand die haar bekend voorkwam. Dat had ze wel vaker, er kwamen zoveel mensen in haar praktijk. Patiënten en hun familieleden zeiden haar altijd gedag. Deze vrouw keek naar haar, keerde zich snel om en liep weg. Vreemd.
Ze nam Steffie bij de hand, sloeg haar arm om Andy’s schouder en liep naar de kinderkledingzaak. Even stonden ze voor de etalage te kijken naar de hip aangeklede paspoppen en gingen toen naar binnen. Steffie ging regelrecht op de kledingrekken af. Ze volgde haar met haar ogen zodat ze wist waar ze was, toen ze een kindje naar haar zag kijken. Ze herkende de blik meteen. Het was het meisje dat haar had gebeten. Ze wist nu wie de vrouw was die ze bij de ingang had gezien. Het was inderdaad dezelfde vrouw bij het meisje. Ze hadden Lidy gezien en de moeder trok haar mee de winkel uit. Ze liepen langs Lidy en Andy en keken haar niet aan.
“Wat is er, mam?” vroeg Andy. Hij keek naar haar op.
“Niets, schat. Kom, laten we kijken of we iets leuks voor jou vinden.”
Nu ze het vreemde gedrag van de moeder en het meisje had gezien, wist ze zeker dat het al eerder bij een andere arts gebeurd moest zijn. Ze schaamden zich en durfden haar geen gedag te zeggen. Nu wist ze ook zeker dat ze hen hoogst waarschijnlijk niet meer zou zien in haar praktijk.
In het weeshuis had de buikgriep ook toegeslagen. Meer dan de helft van de kinderen lag ziek in bed. Carrie en Joyce hadden hun handen vol. De tweede dag, nadat de kinderen na elkaar ziek werden, had Carrie iedereen gebeld die ze kende of ze een uurtje vrij hadden om te komen helpen. Als ze konden komen of ze misschien ook een emmer mee konden brengen. Gelukkig hadden een paar mensen gereageerd. Een vriendin was gekomen met haar drie opgeschoten zonen en iedereen stak de handen uit de mouwen. De toiletten werden telkens geboend en gepoetst, vloeren werden gedweild, bedden verschoond en de wasmachine stopte niet met draaien. De kinderen die niet ziek waren, hielpen na school ook mee.
Joyce had de praktijk gebeld en toen Lidy hoorde wat er aan de hand was, had ze Sjaan en Rosy gevraagd om mee te gaan.
Sjaan had twee emmers bij zich vol met vaatdoeken en verschillende soorten desinfecterende spuitbussen. Voor de deur van het weeshuis haalde ze uit een van de emmers een pakje met desinfecterende, vochtige doekjes. “Nog niet aanbellen,” waarschuwde ze.
Verbaasd liet Lidy haar hand weer zakken.
Sjaan haalde uit het pak een wit doekje tevoorschijn. Het rook sterk naar citroenen en haalde dat eerst over de bel heen. “Nu kun je aanbellen,” zei ze tegen Lidy en ze ging verder met de deurknop.
Joyce opende de deur en nam het drietal mee naar de ruime keuken waar Carrie een opgeschoten jongen stond uit te leggen wat hij moest doen.
“Wat goed dat jullie er allemaal zijn,” zei ze verheugd toen ze binnenkwamen. “Dat kunnen we goed gebruiken.”
Sjaan zette haar twee emmers op tafel. Dit keer kwam er een witte pot uit. “Voordat we gaan beginnen, moet iedereen eerst een tablet slikken.” Ze nam een kleine tube uit de emmer en spoot wat gel in haar handen. Ze wreef haar handen ijverig over elkaar, tussen de vingers en rond haar polsen. Ze bekeek ze van dichtbij en knikte goedkeurend. Toen schroefde ze de pot open, schudde wat tabletten in haar hand en hield ze Carrie voor. Verwonderd keek Carrie naar Lidy, die haar toeknikte. Gehoorzaam nam de directrice van het weeshuis een tablet uit Sjaans open hand en stak het in haar mond. Ze hield haar hoofd onder de kraan en slikte het door. “Jij ook,” zei ze tegen de jongen die naast haar stond.
“Ik kan geen tabletten slikken,” protesteerde de jongen.
“Wat ben jij nou voor een kerel?” vroeg Sjaan. “Heb je een vriendin?”
De jongen knikte.
“Als je een meisje kunt zoenen, kun je ook een tablet slikken.” Ze hield haar hand op voor de jongen zijn gezicht.
Tegen deze logica kon hij niet op en nam ook een tablet.
“We moeten ons immuunsysteem versterken, als we hier de hele boel gaan desinfecteren,” zei Sjaan gewichtig. “Wij kunnen niet ziek worden. De kinderen zijn van ons afhankelijk.” Strijdlustig keek ze om zich heen en gaf iedereen een tablet. “Waar wil je dat we beginnen?”
“Ik had aan de slaapzaal gedacht,” zei Carrie. “Maar misschien kun je zelf kijken wat je het beste lijkt.”
“Kom, Rosy,” dirigeerde Sjaan. “De kinderen hebben ons nodig.”
Met Rosy in haar kielzog liep ze de keuken uit.
“Ze blijft een voortvarende dame,” zei Carrie toen ze weg waren.
“Inderdaad. Ik zou niet weten wat ik thuis zonder haar en Rosy zou moeten beginnen.”
“Kan ik jou hier alleen laten?” vroeg ze toen aan de jongen.
Hij stond met zijn hand over zijn keel te wrijven en maakte slikbewegingen. Hij knikte.
“Eet een appel,” zei ze lachend. “Het gevoel dat je iets in je keel hebt, gaat dan vanzelf weg.” Ze richtte zich tot Lidy. “Ga je met mij mee, Lidy? Helaas heb je gelijk gekregen dat alles in drieën komt. Carina, Andy en de buikgriepepidemie.”
“Heb je genoeg hulp?” vroeg Lidy toen ze de bedrijvigheid om zich heen zag.
“Tot nu toe redden we het, maar het moet niet te lang duren. Om de beurt werden de kinderen ziek. Eergisteren kwamen er twee van school ziek thuis. ’s Avonds waren het er vijf. Gisteren nog vier en het gaat maar door. De een steekt de ander aan.” Ze liepen naar de kinderkamer.
“Hoe gaat het met Carina?”
“Weinig verbetering. Ze huilt nog net zoveel, maar ze is niet ziek geworden.”
“Eet ze een beetje beter?” wilde Lidy weten.
“Niet echt.”
Lidy keek naar binnen in de slaapzaal. Vier kinderen waren in hun pyjama’s op een van de bedden een kaartspelletje aan het spelen. Drie andere kinderen lagen in bed en leken te slapen.
“Wil je dat ik eerst de andere kinderen onderzoek?”
“Nee, kijk eerst maar naar Carina. Ik ben bang dat we anders de baby besmetten en haar systeem heeft al genoeg te verduren.”
Carina was stil toen ze binnenkwamen. Voorzichtig liepen ze naar de wieg. Ze lag rustig naar het plafond te kijken. De takken van de bomen buiten in de tuin wierpen schaduwen op het plafond en ze was gefascineerd door de bewegingen.
Lidy stapte dichterbij.
Het meisje schrok en begon te huilen.
“Ze is heel schrikkerig,” zei Carrie en tilde haar op uit de wieg om haar te sussen. Troostend wreef ze over het kleine ruggetje.
“Hoe gaat het met de luieruitslag?”
“Veel beter. De zalf die je had gebracht, lijkt wel een wondermiddel. Het was heel snel over.”
“Mag ik haar?” Lidy strekte haar armen uit.
“Vind je het erg als ik terugga naar de keuken? Ik moet mijn jonge helpers in de gaten houden,” zei Carrie met een glimlach. Ze gaf Carina aan Lidy.
“Natuurlijk niet. Ik hoop niet dat hij nog last van zijn keel heeft,” lachte ze.
“Het zijn goede jongens. Ze doen alles wat hun moeder zegt. Dat zie je tegenwoordig niet veel meer. Roep me als je me nodig hebt,” zei ze voordat ze de deur achter zich dichttrok.
Lidy legde Carina op de commode en kleedde haar uit. Ze sprak op zachte toon met de baby om haar gerust te stellen. Ze vertelde dat de andere kinderen ziek waren, dat de wind door de bomen floot en al de schaduwen in de kamer maakte. Carina deed tussen het huilen door even haar ogen open alsof ze naar Lidy luisterde. Lidy warmde de stethoscoop tussen haar handen voordat ze het op de naakte huid legde. Toch schrok Carina en de armpjes gingen wild omhoog. Ze hield een hand op het bolletje van de baby en met de andere hield ze de stethoscoop op de borst. Ze luisterde, legde het weg en tilde Carina weer even op om haar te sussen. In de verte klonken stemmen van de mensen die druk aan het werk waren. Er waren geen kinderstemmen te horen. Carina bewoog tegen haar borst. Ze droeg een trui van zacht materiaal met een lage V-hals. Carina bewoog haar lichaampje naar de opening van de hals zodat ze tegen Lidy’s blote huid aan lag. Ze slaakte een diepe zucht en bleef stil liggen. Ze ontspande.
Een intens medelijden met Carina overviel Lidy. De baby zocht warmte van haar huid. Ze wist dat lichaamscontact belangrijk was voor de ontwikkeling van de hersenen en het hormoonstelsel van een baby en voor de hechting met de ouders. Baby’s die geboren werden in een omgeving waar ze gewenst waren, hadden dat automatisch, maar Carina niet en waarschijnlijk hunkerde de kleine baby naar warmte. Lichaamscontact verminderde stress bij baby’s, niet alleen tijdens dat bijzondere moment net na de geboorte, maar tijdens het hele eerste levensjaar. Het kon zelfs ziekte op latere leeftijd voorkomen.
Ze luisterde naar de rustige ademhaling van Carina en keek om zich heen op zoek naar een dekentje. Ze had haar uitgekleed en was nu bang dat ze het koud zou krijgen. Voorzichtig bukte ze en pakte een dekentje uit de wieg dat ze met haar vrije arm om Carina heen sloeg. Ze hield haar stevig tegen zich aan en ging voor het raam zitten. Het meisje sliep.
De deur ging open en Carrie kwam binnen.
Carina schrok op en begon te huilen.
“Ach gossie,” zei Carrie. “Was ze net rustig?”
Lidy knikte en begon weer met haar heen en weer te lopen, maar dit keer was ze niet stil te krijgen. Uiteindelijk kleedde ze haar weer aan en legde haar terug in de wieg. Ze had een ingeving.
“Karel, weet je wat nou een leuk idee zou zijn?” vroeg Sjaan die ochtend aan het ontbijt. Ze wachtte niet af tot hij zou reageren. “Als wij nou Andy en Steffie een dagje meenemen naar de camping bij Miep.” Vol verwachting keek ze hem aan.
Karel zuchtte opgelucht. Dat was inderdaad een leuk idee. Hij was al bang geweest dat Sjaan met iets heel anders zou komen. Iets waarbij hij tegen zijn zin in iets moest doen of iets waar hij het niet mee eens was. Het zou niet de eerste keer zijn en zeker ook niet de laatste keer. Sjaan zat altijd vol ideeën en met haar grote hart stond ze altijd klaar voor andere mensen. Ze ging er alleen van uit dat Karel ook altijd klaarstond voor andere mensen en dat was een beetje minder, want hij scharrelde het liefst in de tuin. Hij vond het niet nodig om al haar vriendinnen te helpen verhuizen en Sjaan had veel vriendinnen.
“Dat is een leuk idee,” antwoordde hij. “Wanneer wou je dat doen?”
“Morgen. Ik heb Miep al gebeld dat we eraan komen.”
“Hoe laat wilde je gaan?”
“Na de markt. We moeten eerst kijken of ze nog een kabouter hebben.”
Hij onderdrukte een zucht. Hij had gehoopt dat ze het vergeten was, maar dat was ijdele hoop geweest. Sjaan had een ijzersterk geheugen.
“Vinden Lidy en Alex het goed?”
“Ik heb het nog niet tegen ze gezegd, maar natuurlijk vinden ze het goed. Hebben ze ook fijn wat tijd voor zichzelf, vooral hoe dat weekend weer niet door is gegaan. Het is toch wat. Die buikgriep. Heb jij je vitaminetabletten al genomen?”
“Ja.”
“Goed zo. We kunnen het niet gebruiken om ziek te worden. Lidy heeft ons nodig.” Ze schonk nog een kop koffie in. “Ik ben benieuwd hoe de schoolfoto’s geworden zijn,” veranderde ze van onderwerp. “Ik moet niet vergeten aan Lidy te zeggen dat ik een paar extra wil laten nabestellen.”
“Dat vergeet Lidy niet. Ze bestelt altijd meer.”
“Ja, maar misschien een beetje een groter formaat. Ik zal eens kijken of ik nieuwe lijsten kan vinden.”
“Je kunt liever wachten tot je de foto’s hebt.” Karel pakte de krant op en schoof zijn bord weg.
“Dat is waar, dan kan ik een bijpassende lijst zoeken. Ik vraag me af of ze dit jaar ook samen foto’s hebben gemaakt. Dat zou leuk zijn. Een apart en een van broer en zus samen.”
Karel luisterde niet meer. Hij wist dat Sjaan het ook niet zou merken. Soms had ze de neiging om zelf antwoord te geven op al haar vragen.
De volgende ochtend kwam Karel met een schuldige blik de keuken van de doktersvilla binnen en zette de grote doos op de vloer.
“Zal ik raden? Nog een kabouter?” vroeg Alex.
“Ja. Deze is nog leuker. Wacht tot je het ziet, naast de andere.” Sjaan legde de bloemen en haar tas op tafel. “Waar is Lidy?”
“Ze heeft een patiënt.”
“Op zaterdagochtend?” Sjaan keek hem boos aan. “Konden ze niet ergens anders naartoe? In het weekend moet je naar het ziekenhuis als er een spoedgeval is.”
Alex glimlachte. “Je weet hoe Lidy is. Ze staat altijd klaar voor haar patiënten.”
“En of ik het weet, maar een mens heeft ook rust nodig. Gaan jullie nog weg volgend weekend?”
“Ik hoop het wel.”
“Laten we ervoor zorgen dat er dit keer niets tussenkomt.” Dreigend keek ze Alex aan. Alsof het zijn schuld was dat het weekend steeds werd verschoven.
“Je hebt gelijk, Sjaan. Zal ik Andy en Steffie gaan roepen? Ze verheugen zich er erg op.”
“Ja, dan gaan Karel en ik deze kabouter uitpakken. Kom, Karel.” Ze liep voor hem uit de tuin in.
Met een diepe zucht pakte Karel de doos op en liep achter zijn vrouw aan.
Even later waren Andy en Steffie ook in de tuin. Ze bewonderden de tweede kabouter uitvoerig.
Alex zag Steffie de tuinkabouter over de rode puntmuts strelen. Basil de teckel liep snuffelend om de twee tuinkabouters heen. Karel stond aan zijn wilg te plukken en bestudeerde daarna de grond. Hij tilde de kabouter die er al een week stond op, bukte om naar het gras eronder te kijken en verschoof het toen. Hij zag Sjaan iets zeggen, Karel naar het gras wijzen en de kabouter ergens anders neerzetten. Sjaan pakte toen de andere kabouter en zette hem dichtbij de eerste.
“Zijn ze al weg?” vroeg Lidy toen ze de keuken binnenkwam. “Ik heb zo snel mogelijk gewerkt.”
“Nee, ze zijn in de tuin. Sjaan heeft weer een kabouter gebracht.”
“Oh jee.”
“Daar komen ze.”
“Mama, we gaan weg,” zei Steffie toen ze weer met zijn allen in de keuken stonden.
Lidy sloeg haar armen om haar dochter heen en omhelsde haar. “Tot vanavond, lieverd.” Ze omhelsde Andy ook. “Doe je voorzichtig met je arm? Als jullie naar het strand gaan, doe er een plastic zak omheen zodat er geen zand in kan komen.”
“Heb ik bij me.” Sjaan klopte op haar grote boodschappentas.
Iedereen zei gedag en het huis was stil.
“Wat een rust,” merkte Alex met een gelukzalige glimlach op.
“Ja, het is stil.”
Hij kwam tegenover haar staan en pakte haar handen vast. “Als de dokter vrij is, zou ik haar graag meenemen om te lunchen.”
“De dokter is vrij, maar heeft de advocaat geen belangrijke klanten te verdedigen?”
“Niet in het weekend.”
Ze glimlachte. “Helaas kan de dokter dat niet zeggen.”
“Zullen we zo gaan?” Hij streelde over haar armen.
“Ja. Ik wilde je iets vragen.”
“Wat, schat? Is alles goed?” Onderzoekend keek hij haar aan.
“Alles is in orde,” verzekerde ze hem. “Het gaat om dat kindje in het weeshuis,” begon ze.
“Wil je de baby adopteren?” vroeg hij voordat ze uitgesproken was.
Verbaasd keek ze hem aan. Dat was niet eens in haar opgekomen.
“Nee,” antwoordde ze langzaam. “Maar als ik dat zou willen, hoe zou je dat vinden?”
“Ik vind alles best wat jou gelukkig maakt.” Hij keek haar liefdevol aan.
“Dat is heel lief van je, maar dat had ik niet in gedachten.” Ze zweeg. “Ik hou van je.”
“Ik hou ook van jou. Dat weet je. Maar wat is er, schat?”
“Ik wilde de baby een paar dagen mee naar huis nemen, zodat Carrie en Joyce wat rust hebben. Ze slapen nauwelijks omdat de baby niet stopt met huilen.”
“Maar jij hebt ook je rust nodig.”
“Ik weet het, maar ik heb gemerkt dat als je de baby dicht tegen je blote huid aan houdt, dat ze rustig wordt.”
“Ik word ook rustig als je mij tegen je blote huid aanhoudt,” grapte hij.
“Ik weet het. Daar hebben we alle tijd voor als we naar Parijs gaan.”
Hij schudde lachend zijn hoofd. “Daar hebben we misschien geen tijd voor. In Parijs gaan we naar de Eiffeltoren, naar de patisserie, het Louvre.”
“Misschien moet je het schema een beetje aanpassen,” glimlachte ze.
“Als jij denkt dat het een goed idee is moet je het doen,” kwam hij terug op het onderwerp. “Wanneer wilde je haar halen?”
“Vanmiddag?”
“Ik vind het prima. Wil je Carrie bellen dat we na de lunch komen?”
“Ja en ik ga me even verkleden.” Ze kuste hem dankbaar en ging de keuken uit. Alex was een schat. Ze had er niet eens aan gedacht, maar blijkbaar was het wel bij hem opgekomen. Ze hadden het er nooit over of ze nog meer kinderen zouden nemen. Zij zag haar gezin als compleet en omdat Alex ook gelukkig leek met het gezin zoals het was, had ze hem nooit gevraagd of hij zelf kinderen wilde. Ze moesten het er toch eens over hebben.
Ondertussen waren Karel, Sjaan en de twee kinderen op het station om de treinkaartjes te kopen. De kinderen babbelden vrolijk. Ze gingen niet vaak met de trein en voor hen was het een heel avontuur. Ze keken hun ogen uit naar alle mensen die voorbij snelden op weg naar vertrekkende treinen of bussen.
“De trein gaat over tien minuten,” zei Karel toen hij op zijn horloge keek.
“Dan zullen we maar alvast naar het perron lopen. Ik wil een goede plek hebben om te zitten.” Sjaan nam Steffie en Andy bij de hand en liep in de richting van de trappen.
“Mag ik de kaartjes geven als de controleur komt?” vroeg Andy.
“Mag ik mijn eigen kaartje geven?” vroeg Steffie.
“Jullie mogen allebei je eigen kaartje geven,” beloofde Karel. Ze vonden een plekje in de trein. Steffie en Andy zaten met hun neus tegen het raam gedrukt. De conducteur stond voor hen op het perron met zijn fluit in de mond. Hij keek op zijn horloge, haalde diep adem en liet een langgerekte luide fluit horen. De trein zette zich langzaam in beweging.
Alex en Lidy gingen Carina halen. Na de lunch waren ze eerst weer naar huis gegaan om wat spullen op te halen. Ze hadden Rosy gevraagd om de autostoel tevoorschijn te halen. Ze had ook Steffies oude draagzak gevonden. Toen Steffie geboren was, had Lidy haar een korte tijd in een draagzak mee naar buiten genomen om te wandelen, maar al snel werd Steffie te zwaar. Haar kinderen aten goed en groeiden snel, met als gevolg dat ze pijn in haar nek en rug kreeg van de draagzak. Bij Andy had ze het een paar keer geprobeerd, maar al snel opgegeven. Carina was veel kleiner en lichter, dus ze verwachtte er minder last van te hebben en haar makkelijker te kunnen dragen.
“Weet je het zeker, Lidy?” vroeg Carrie.
“Ik weet het zeker,” verzekerde ze haar.
“Jij ook?” vroeg Carrie aan Alex.
Hij knikte. “We hebben het erover gehad.”
Carrie schudde haar hoofd. “Een baby is een hele verantwoordelijkheid en vooral een drugsbaby.”
Lidy glimlachte. “Carrie, je hebt het tegen mij. Ik denk dat ik wel weet wat ik op me neem.”
“Je hebt gelijk. Sorry. Ik wil gewoon niet op mijn geweten hebben dat een gezin ontregeld wordt.”
“Maak je daarover geen zorgen. We kunnen allemaal helpen,” stelde Alex haar gerust.
“Carrie, mochten we het niet aankunnen, dan breng ik haar terug.”
Ze stonden voor de dichte deur van de babykamer. Carina’s gehuil was duidelijk te horen.
“Als baby's in het eerste levensjaar veel of langdurig stress ondervinden, wordt hun stressysteem zeer gevoelig. Wanneer ze ouder worden, reageert hun lichaam al bij lichte stress met grote hoeveelheden stresshormoon. Als kind of volwassene voelen ze zich dan gespannen of angstig en de hartslag en de ademhaling versnellen dan ook. De kans op allerlei ziekten zoals angst- en slaapstoornissen, depressie en hoge bloeddruk neemt toe. Ik wil haar zoveel mogelijk proberen te helpen nu ze nog zo klein is,” zei Lidy en ze duwde de deur open.
Handig gespte ze Carina even later vast in de autostoel. Het leek de dag van gisteren dat ze dat met Andy en Steffie had gedaan.
“Ik kan me nog heel goed herinneren dat Andy en Steffie zo klein waren,” zei Alex alsof hij haar gedachten kon lezen.
“De tijd gaat snel,” antwoordde ze met een glimlach. “Aan de kinderen kunnen we zien dat wij ouder worden.”
“Praat me daar niet van,” verzuchtte Carrie.
Alex tilde de autostoel op en ze liepen naar de voordeur.
Carrie ging hen voor en stond op de stoep. “Daar is ze weer,” zei ze zacht.
“Wie?” vroeg Lidy.
Carrie maakte een lichte hoofdbeweging.
Lidy volgde haar blik. “Is dat de moeder?”
“Dat denken we.”
Aan de overkant, aan het eind van de straat, stond een vrouw onder een boom. Ze keek naar het weeshuis. Toen ze merkte dat ze naar haar stonden te kijken, bukte ze en deed alsof ze iets zocht op de grond.
“Heb je met haar geprobeerd te praten?” vroeg Alex.
“We zijn naar haar toe gegaan, maar ze rent weg. Ze komt niet dichterbij.”
“Het is een strafbaar feit om een baby te vondeling te leggen,” zei Alex.
“Wat gaat er nu met haar gebeuren?” vroeg Lidy.
“Met wie? Met de moeder of met Carina?” Carrie keek naar de vrouw onder de boom.
“Met de moeder.”
“Bij de vondst van een achtergelaten kindje treedt een vaste procedure in werking,” vertelde Alex. “Heb jij haar al aangemeld?” vroeg hij aan Carrie.
“Meteen.”
“De burgemeester van de vindplaats geeft het kind dan aan bij de Burgerlijke Stand en regelt een geboorteakte,” ging hij verder. “Omdat het te vondeling leggen een strafbaar feit is, gaan politie en justitie meteen op zoek naar de ouders. In de tussentijd vraagt de Raad voor de Kinderbescherming bij de rechter een voorlopige voogdij aan. Iemand moet gezag hebben voor als er bijvoorbeeld medische beslissingen moeten worden genomen. Die voogdij krijgt dan het Bureau Jeugdzorg, die het kind tijdelijk in een pleeggezin onderbrengt. Na drie maanden, waarin politie en justitie de tijd hebben gehad om de ouders te achterhalen, beslist de rechter opnieuw over de voogdij. Zijn de ouders niet gevonden dan gaat het kind naar een pleeggezin en kan het eventueel worden geadopteerd.”
“Maar wat als ze de ouders vinden en ze kunnen niet voor het kind zorgen?” Lidy keek naar de vrouw. Ze droeg een donkere legging, met een lang T-shirt eroverheen. Zelfs van deze afstand konden ze zien dat de vrouw er onverzorgd uitzag.
“De procedure blijft hetzelfde, de voogdij gaat naar iemand anders.”
Wat zou er in de vrouw omgaan? Ze was moeder geworden en ze besloot om haar kind te vondeling te leggen. Wat moet ze gedacht hebben toen ze Carina naar het weeshuis bracht? Gelukkig had ze haar naar een plek gebracht waar er goed voor haar gezorgd zou worden. Lidy wist dat het vaker gebeurde. Ouders van vondelingetjes, meestal ging het om een ongehuwde moeder, hadden in hun beleving ernstige problemen. Ze handelden vaak in paniek of in een roes. De moeder was bijvoorbeeld slachtoffer van incest of verkrachting, ze was bang voor de strikte normen die de familie had over seksualiteit, was bang voor de eigen partner omdat deze niet de vader was van het kind, ze werd bedreigd, had angst haar baan te verliezen of was bang voor uitzetting of illegaliteit. Er konden verschillende redenen zijn, maar de beslissing te nemen om je kind weg te doen, leek haar ontzettend moeilijk. Deze vrouw, wie ze ook was en wat ze ook deed, had het er duidelijk ook moeilijk mee. Anders zou ze niet hier in de straat van het weeshuis rond blijven hangen.
Ze zeiden Carrie gedag. Alex maakte de autostoel vast in de veiligheidsgordels en ze reden weg. Toen ze langs de vrouw reden, zag Lidy goed hoe verwaarloosd ze was. Haar gezicht was ingevallen ondanks dat ze nog jong was. Haar haren hingen in pieken samengebonden en de huid was groezelig. Ze rekte zich uit toen de auto langzaam de straat uitreed om een glimp van haar baby op de achterbank op te vangen.
Lidy zat op de bank met Carina op haar borst. Ze had een dun topje met spaghettibandjes aan en over haar schouder had ze een wollen vest geslagen zodat ze het niet koud kreeg. Carina lag onder een zacht dekentje tegen haar aan. Ze sliep niet, maar ze was rustig.
Er klonken stemmen in de gang en Andy en Steffie renden de woonkamer in, gevolgd door Sjaan en Karel.
“Dat hebben jullie snel gedaan,” grapte Karel. “Als de kat van huis is, dansen de muizen.”
“Tom was thuis,” zei Andy niet begrijpend. “En we hebben geen muizen.”
“Het is een gezegde,” begon Karel uit te leggen. “Het betekent dat als de baas niet thuis is, de anderen feest vieren. Je ouders hebben er een baby bij.”
“Ik begrijp het nog niet,” zei Steffie.
“Je hebt haar meegenomen,” stelde Sjaan vast.
“Ik denk dat het beter voor haar is en voor Carrie. Nu heeft zij ook een beetje rust,” zei Lidy.
Andy en Steffie kwamen naast haar op de bank zitten.
“Ze is zo klein,” zei Andy.
“Het is ook een baby,” antwoordde Steffie kattig.
“Mogen we haar houden?” Andy keek zijn moeder hoopvol aan.
“Nee. Ze gaat terug naar het weeshuis.”
“Maar daar heeft ze geen papa en mama.” Steffie kreeg tranen in haar ogen.
“Ze zullen heel snel een papa en mama voor haar vinden,” beloofde Lidy.
“En een hond en een kat?” vroeg Andy. “Ze hebben ook geen huisdieren in het weeshuis. Daarom wilde ik die kat voor ze uit de boom halen. Dan hadden ze een kat om mee te spelen.”
“Ze krijgen ook geen snoepjes in het weeshuis,” vulde Steffie aan.
Lidy voelde Carina verstijven. Ze probeerde haar hoofdje te draaien om te zien waar de stemmen vandaan kwamen. Het duurde niet lang of ze begon op volle kracht te huilen.
“Nu is ze niet zo lief,” zei Andy. “Ze lijkt op een oud mannetje.” Gefascineerd keek hij toe hoe Carina rood aanliep.
Lidy stond op en begon met de baby rond te lopen.
“Ik denk dat deze twee onder de douche moeten en naar bed,” zei Sjaan en ze knikte naar Steffie en Andy.
“Wij zijn helemaal niet moe,” protesteerde Andy.
“Ze hebben de hele dag geravot. Ze hebben ook al gegeten, dus ik denk dat het bedtijd is.”
“Ja, jongens,” zei Alex. “Het is al acht uur. Als jullie snel doen, mogen jullie nog even bij de baby zitten.”
“Kom, Andy,” zei Steffie op een volwassen toon.
“Wij gaan er ook vandoor,” kondigde Sjaan aan. “Sterkte met de baby.”
“Dank je wel,” zei Lidy. Ze liep naar het raam en keek Karel en Sjaan na. Ze bleven even bij de wilg in de tuin staan. Karel wees naar de grond waar de tuinkabouters stonden. Sjaan gaf antwoord, Karel schudde zijn hoofd en toen liepen ze door.
Ze moest echt een oplossing vinden voor de tuinkabouters. Ze waren lelijk. Goedkoop aardewerk waarvan je wist dat ze na een winter vol barstjes zouden zitten en de verf zou bladderen. De felle kleuren deden pijn aan je ogen. Sjaan vond dat ze de tuin opvrolijkten en helaas was ze de enige die er zo over dacht.
Carina begon te brullen. Het leek alsof ze door het huilen steeds geïrriteerder raakte. Ze maakte zichzelf overstuur. Lidy liep heen en weer door het huis. Ze wilde niet in de woonkamer blijven omdat Alex daar aan het lezen was. Zij was op het idee gekomen om Carina een paar dagen te verzorgen in de hoop dat ze wat rustiger werd en ze wilde niet dat de rest van haar gezin daar veel last van had. Ook al was het maar een paar dagen. Ze hoopte niet dat ze de verkeerde beslissing had genomen. Het was plotseling in haar opgekomen en ze had het spontaan aangeboden. Het besluit was ingegeven door het gevoel van medelijden dat ze had met de baby, de drukte die er heerste in het weeshuis door de griepepidemie en wat ze geleerd had over de ontwikkeling van pasgeboren baby’s.
Ze besloot Carina in bad te stoppen, misschien dat ze daar rustiger van werd. In de badkamer dimde ze de verlichting en vulde Andy’s kleine babybadje. Het was echt lang geleden dat ze het gebruikt had. De lavendelolie die ze in het badwater had gedaan, verspreidde een heerlijke geur. Al babbelend met Carina kleedde ze haar uit. Ze reageerde wel op haar stem, leek te luisteren met een verwonderde uitdrukking op haar gezichtje. Alsof ze zich afvroeg van wie die stem was. Ze moest in het weeshuis zoveel verschillende stemmen hebben gehoord. Stemmen waarvan er geen een bij haar hoorde. Stemmen die gingen en kwamen. Wat zou een baby denken? Zou ze voelen wie ze kon vertrouwen en wie niet? Wanneer zouden ze het opgeven om zich aan iemand te hechten?
Ze liet haar voorzichtig in het water zakken. Eventjes sloegen de armpjes en de beentjes om zich heen, maar toen ze onder water was en alleen haar hoofdje boven het warme water uitstak, ontspande ze zichtbaar.
“Vind je het lekker?” vroeg Lidy zacht. “Lekker een beetje spartelen.” Met haar vrije hand schepte ze water op en liet het in een klein stroompje vallen op Carina’s buikje. De waterdruppels glinsterden als diamanten door het zachte licht en ze keek betoverd naar de lichtstralen die van de druppels water afschoten.
“Ik vroeg me al af waar jullie waren. Het huis was plotseling zo stil,” zei Alex. Hij stond in de deuropening toe te kijken.
“Wil je de deur dichtdoen? Ik ben bang dat ze kou vat.” Lidy zat op haar knieën bij de rand van het bad.
Hij stapte binnen, trok de deur dicht en ging op de rand van het bad zitten. “Ze is rustig.”
“Ja. Het water ontspant.” Ze keek naar hem op en glimlachte. Het gedimde licht verzachtte haar trekken en haar huid glom van het water waar Carina haar nat had gespat.
“Het is mooi om je zo met een baby te zien.” Hij bukte en kuste haar op de lippen. “Het is anders dan je aan het werk te zien met kinderen in de praktijk. Dat is veel zakelijker.”
Ze lachte. “Dit voelt meer als zwaar werk. Je weet niet wat er in haar omgaat, hoe je er voor moet zorgen dat ze zich goed voelt.”
“Als er iemand is die dat kan uitvinden, ben jij het wel.”
Ze keek naar Carina en dacht even na. “Vind je het erg dat je zelf geen kinderen hebt?”
“Ik heb kinderen, Lidy.”
“Dat bedoel ik niet.”
“Ik weet wat je bedoelt en mijn antwoord blijft hetzelfde.”
Ze wendde haar hoofd af. Ze voelde een golf van emotie door zich heen slaan. Ze had er de laatste paar dagen steeds aan gedacht en vond het egoïstisch van zichzelf dat ze er niet bij stil had gestaan wat haar man wilde. Dat ze het hem niet eerder had gevraagd. Aan de andere kant was ze ook huiverig voor het antwoord. Wat als hij wel nog een kind wilde? Maar hij had haar nu antwoord gegeven. Alex was in en in goed. Hij maakte geen onderscheid. Zijn liefde was hetzelfde of het nu zijn eigen kinderen waren of van zijn vriend. Het was heel speciaal en ze was er dankbaar voor. In haar praktijk zag ze regelmatig andere situaties. Patiënten kwamen voor een lichamelijke klacht en stortten hun hart uit. Kinderen van gescheiden ouders, moeders die problemen hadden met stiefkinderen, vaders die onderscheid maakten. Dergelijke situaties waren altijd moeilijk en het vroeg om inzet en aanpassingsvermogen van alle partijen om het goed te laten verlopen.
“Moet ik je helpen?” vroeg hij.
“Wil je de handdoek voor me openhouden?” Ze wees naar de grote handdoek die opgevouwen op de wastafel lag.
Hij vouwde het open en hield het op. Lidy tilde Carina uit het water en wikkelde haar stevig in de handdoek.
“Ze is stil,” glimlachte Alex.
“Ja. Dit is heerlijk voor haar. In het weeshuis hebben ze hier niet zo uitgebreid de tijd voor. Ze willen wel, maar er is gewoon te veel te doen.”
“Wij willen ook van alles, maar er is altijd te veel te doen.” Hij streek de natte haren uit haar gezicht.
“Ik verheug me op het weekend,” zei ze.
“Ik ook.”
Carina maakte een geluid dat het midden liet tussen een diepe zucht en een kreun.
“Ik denk dat het bedtijd is.” Lidy glimlachte en drukte een kus op Carina’s voorhoofd. “Kom, meisje, je gaat lekker slapen.”
De volgende ochtend om half zeven rinkelde de telefoon. Lidy sliep nog. Het was Carrie. “Lidy kan je meteen komen? Het gaat niet goed met twee kinderen.”
Lidy sprong meteen overeind.
Alex richtte zich slaperig op. “Moet je weg?” vroeg hij.
“Ja.” Ze twijfelde even.
“Ik kijk wel naar Carina. Slaapt ze nog?”
Ze knikte dankbaar. “Ik heb haar de hele nacht niet gehoord. Ik ben twee keer opgestaan en ze sliep als een roos.”
Hij sloeg de dekens van zich af en rekte zich uit. “Nog vijf nachtjes slapen en dan gaan we weg.”
Ze lachte. “Je lijkt Andy en Steffie wel. Zij tellen ook de nachtjes tot wij weggaan omdat ze dan laat naar bed mogen van Rosy.”
“Ik kan het mij helemaal voorstellen.”
“Tot straks, schat.”
Binnen tien minuten was ze in het weeshuis. Joyce stond al op haar te wachten. “Twee kinderen zijn de nacht niet goed doorgekomen. Ze zijn erg zwak. Gisteren hebben ze veel overgegeven. Ze hielden niets binnen. Ook de ORS niet.”
“Hoelang zijn ze al ziek?”
“Vijf dagen.”
Ze rende door de gang naar de slaapzaal, waar Carrie een kind probeerde te laten drinken. De meeste kinderen sliepen nog, enkele werden net wakker, maar trokken hun dekens weer over hun hoofd. Snel pakte Lidy haar thermometer. De lippen van het jongetje waren droog en zijn ogen waren ingezonken.
“Wanneer heeft hij voor het laatst geplast?” vroeg ze zonder haar ogen van de thermometer af te halen.
Carrie keek naar Joyce, maar die schudde haar hoofd. “Ik weet het niet. We hebben niet opgelet. Sorry, Lidy.”
“Waar is het andere kindje?”
Carrie wees naar het bed bij het raam.
Lidy onderzocht het meisje snel. “Met haar gaat het ook niet goed.” Ze pakte haar mobiel en belde naar het St. Joseph-kinderziekenhuis om te zeggen dat ze er aan kwam met twee kinderen met uitdrogingsverschijnselen. “Joyce, kun je mij helpen om ze in de auto te tillen?” vroeg ze.
Joyce knikte.
“Hoe erg is het, Lidy?” vroeg Carrie verslagen.
“We hadden niet veel langer moeten wachten. Het is goed dat je mij meteen gebeld hebt. Hoe gaat het met de rest?”
“De andere kinderen zijn aan de beterende hand.”
“Ik kom zo snel als ik kan terug.” Ze tilden beide kinderen in de auto.
“Hoe gaat het met Carina?” vroeg Carrie.
“Ze maakt het prima,” stelde Lidy haar gerust. “Ze sliep nog toen ik wegging en Alex zou naar haar kijken.”
“Gelukkig. Tot straks.” Carrie ging weer naar binnen.
Bij de ingang van het ziekenhuis werd ze opgewacht door twee verpleegsters die klaarstonden met rolstoelen. Ze tilden de kinderen uit de auto en gingen meteen naar de afdeling. Er was een kamer vrijgemaakt met twee bedden. Het infuus stond klaar en een andere verpleegster kwam meteen aanlopen om het aan te brengen.
Lidy gaf alle gegevens door. Ze was blij dat beide kinderen in een kamer waren. Nu hadden ze elkaar om gezelschap te houden. Het ziekenhuis was meestal een spannende ervaring voor kinderen. Ze wachtte even af tot ze de bevestiging had gekregen dat alles in orde was en dat ze zich geen zorgen hoefde te maken. Toen ging ze weer naar het weeshuis. Ze belde snel naar huis om te horen hoe het met Carina ging.
Steffie nam de telefoon op. “Dag, mama,” klonk het vrolijk.
“Dag, Steffie. Hoe gaat het met Carina?”
“Papa heeft haar net eten gegeven en ze heeft de helft uitgespuugd. Nu is tante Rosy haar aan het verkleden en Andy en ik mogen straks met haar in de tuin zitten.”
“Huilt ze?”
“Ze heeft wel gehuild, maar nu is ze stil. Ze vindt het leuk als Andy gekke gezichten voor haar trekt.”
Lidy begon te lachen.
“Ik vind eigenlijk niet dat hij gekke gezichten trekt,” zei Steffie. “Het is zijn normale gezicht, maar een beetje anders.”
“Ik ben met een veertig minuten thuis,” zei ze.
“Oké, tot straks, mama.” Steffie had al opgehangen.
In de straat van het weeshuis zag ze de vrouw. Ze liep net de straat in en keek op toen ze de auto hoorde. Een blik van herkenning kwam op haar gezicht. Lidy voelde dat het de moeder van Carina was. Ze begreep niet dat de politie haar nog niet verhoord had. Misschien hadden ze dat al wel gedaan, maar haar weer moeten laten gaan. Ze kon zich voorstellen dat de politie met belangrijkere zaken te maken had. Hoe erg het ook was dat een moeder haar kind te vondeling legde, de oorzaken erachter behoorden meer tot de sociale dienstverlening, ook al was het een strafbaar feit.
De vrouw had precies dezelfde kleren aan en vertraagde haar pas toen Lidy parkeerde.
Lidy stapte uit en twijfelde of ze iets moest zeggen, maar besloot toen meteen aan te bellen.
“Dat is snel,” zei Carrie. Ze keek over Lidy’s schouder en zag de vrouw staan, maar zei niets.
“Ze komen er weer bovenop. Ze worden goed in de gaten gehouden en liggen aan het infuus totdat ze zelf weer kunnen en willen drinken.”
“Gelukkig maar. Ik ben zo geschrokken. Ik zou eerder naar ze gaan kijken, maar ik heb de wekker niet gehoord. Joyce en ik hadden afgesproken om om de beurt een nachtronde te doen, maar ik heb me gewoon verslapen. Ik voel me erg schuldig. Hoe kan het nu zo snel zijn gegaan?”
“Bij baby’s en jonge kinderen is het lichaamsoppervlak relatief groter dan het gewicht waardoor er relatief meer water kan verdampen,” legde Lidy uit. “Als vochtbehoefte voor jonge kinderen wordt 50 milliliter per kilo lichaamsgewicht aangehouden en er moet voldoende gedronken worden aangezien het lichaam dit vocht nodig heeft om afvalstoffen te kunnen afvoeren. Doen we dit niet, dan drogen we al snel uit en dat geldt zeker voor baby’s, jonge kinderen en oudere mensen.” Ze keek haar oplettend aan. “Is alles goed met jou?” vroeg ze.
Carrie zag er vermoeid uit. Ze was bleek en had donkere kringen onder haar ogen.
“Met mij gaat het goed. Ik heb alleen het gevoel alsof ik slaapwandel.”
“Eet je wel goed? Niemand heeft er iets aan als jij ook nog ziek wordt.”
“Ik heb het voorbeeld van Sjaan gevolgd en slik elke dag extra vitaminen. Tot nu toe ben ik niet ziek. Alleen maar erg moe.”
“Kan ik nog iets voor je doen?” vroeg Lidy. “Is iedereen verder in orde?”
“Ja. Er is niets wat we niet zelf aankunnen. Ga jij maar naar Carina. Ik ben erg blij dat ze bij jou is. Ik zou niet weten hoe de nacht zou zijn geweest als zij er ook nog was.”
“Het is geen probleem. Bel me als er wat is.”
Toen Lidy de deur opendeed, zag ze de vrouw over haar auto bij de voorruit gebogen staan. “Kan ik u helpen?” vroeg ze rustig.
De vrouw keek haar aan, maar gaf geen antwoord. Lidy zag dat ze niet zo lang geleden een klap in haar gezicht had gehad. Onder het oog was het zwart. Ze had littekens in haar nek en aan haar handen kon je zien dat ze geen makkelijk leven had. Als je goed keek, zag je dat ze niet oud was, hooguit 25, maar op haar handen lagen dikke, blauwe aderen die uitliepen in witte knokkels. De nagels waren zwart en onverzorgd.
Ze keek vluchtig om zich heen en toen ze niemand zag, leek het alsof ze iets wilde zeggen, maar ze slikte, keerde zich om en liep weg.
“Mevrouw!” Lidy liep achter haar aan, maar ze versnelde haar pas en begon te rennen. Lidy stopte en keek haar na. Ze wist het zeker. Het was Carina’s moeder.
“Heb je gezien hoe goed Lidy met de baby is?” vroeg Sjaan aan Rosy in de keuken.
“Carina.”
“Ik weet hoe ze heet, maar ik wil haar niet bij de naam noemen.”
“Waarom niet?” Rosy keek haar bevreemd aan.
“Dan wen ik aan haar en heb ik alleen maar verdriet als ze weggaat. Ik weet niet of je het weet, maar ik kan niet goed tegen afscheid nemen.” Ze haalde haar neus op, scheurde een stuk keukenpapier van de rol die tegen de muur hing en snoot luid haar neus. “Vroeger had ik van die studentjes in de zomervakantie in huis. Die kwamen hier om Nederlands te leren en dan moest je ze overal mee naar toe nemen. Ze bleven altijd twee weken. Nou, aan het eind van die twee weken was ik helemaal kapot. Dan werden ze opgehaald door de begeleider en dan stond ik me daar een potje te huilen. Twee weken. Ik vond het vreselijk dat ze weggingen. Ik verdiende er ook helemaal niets aan, want het geld wat ik kreeg, gaf ik uit aan afscheidcadeautjes. Karel zei altijd dat ik wel gek leek!”
Lidy was naar een diagnostiekmiddag voor jeugdige diabetespatiëntjes. Het was een behandeltraject van zes weken waarvoor ze een middag per week beschikbaar was. Ze had het af willen zeggen, maar Rosy had haar verzekerd dat ze kon gaan. Ze had Carina in een deken ingebakerd, een oud trucje dat ze in Zuid-Afrika geleerd had. Drukke, huilerige baby’s lagen niet stil en men ging er daar van uit dat door al dat bewegen, de baby’s zichzelf wakker hielden. Het was precies hetzelfde met volwassenen na het sporten. Dan kon je ook niet meteen slapen. De vroedvrouwen in Zuid-Afrika wikkelden de baby’s in een laken zodat ze niet konden bewegen, waardoor ze vanzelf in slaap vielen. In het begin vond ze het zielig, maar later zag ze in dat het de beste oplossing was wanneer een moeder doodmoe van vermoeidheid en ten einde raad was. Bij Carina leek het ook te helpen. Ze sliep al twee uren achter elkaar. Rosy was steeds gaan kijken en ze sliep diep.
“Alex is ook zo goed met de baby,” ging Sjaan verder.
“Dat is toch niet zo gek. Ze hebben twee kinderen,” viel Rosy haar in de rede.
“Dat is waar, maar het lijkt zo natuurlijk. Sommige mensen verleren het. Ze hebben zelf kinderen, maar als ze dan plotseling weer een baby vasthouden, lijkt het wel een zak aardappelen. Het is echt niet net zoals fietsen. Dat is iets wat je niet verleert.”
Rosy luisterde met een half oor. Ze had de deuren openstaan zodat ze Carina meteen zou horen als ze wakker werd.
“Ik vind dat Lidy en Alex best nog een kind samen zouden kunnen krijgen.” Sjaan schudde haar stofdoek buiten het raam uit.
“Dat moeten ze toch zelf beslissen.”
“Maar het staat ze zo leuk en Lidy is zo goed met kinderen.”
“Ze is kinderarts.” Verbaasd keek Rosy naar Sjaan.
“Nou, niet alle artsen zijn goed met kinderen. Ik moest een keer mijn neefje naar de dokter brengen. Zijn moeder werkte hele dagen en hij had een steenpuist op zijn knie. Die dokter zegt dat hij moet gaan zitten, ziet wat het is en knijpt met twee vingers in de steenpuist. Mijn arme neefje is nu nog steeds doodsbang van dokters en hij is bijna dertig. Die dokter geeft kinderen trauma’s. Iedereen weet dat een steenpuist pijnlijk is en daar moet je niet in gaan knijpen.” De verontwaardiging was van haar gezicht af te lezen. “Ik weet niet wat het is. Het past bij ze. Nog een baby.”
“Een baby die komt logeren is wel even iets anders dan je eigen baby. Deze baby kunnen ze teruggeven.”
“Misschien doen ze dat wel niet!” Sjaan keek haar samenzweerderig aan.
Rosy wist wel beter. Ze kende Lidy en Alex door en door. Ze wist ook dat Sjaan het zelf leuk zou vinden als er nog een baby in huis was en daardoor zag ze alleen het positieve. Ze bedoelde het goed, maar ze wist alles zo aan elkaar te praten dat het helemaal leek zoals zij het wilde. Lidy en Alex hadden uit de goedheid van hun hart aangeboden om Carina een paar dagen in huis te nemen. Dat het nu wat langer werd dan een paar dagen, daar had niemand problemen mee. Het was overmacht aan de kant van Carrie dat de kinderen in het weeshuis zo ziek waren geworden en nu waren er twee in het ziekenhuis. Ze wisten allebei heel goed dat zij Carina meer konden bieden dan andere mensen in deze kritieke fase van een pasgeboren baby.
“Ik denk dat Carrie heel snel pleegouders vindt voor Carina. De meeste mensen die adopteren, hebben liever een baby dan een ouder kind.” Ze probeerde Sjaan van het idee af te brengen dat Carina bij hen zou blijven.
“Dat is waar, maar misschien gaat het dit keer niet zo snel. Je weet nooit wat er tussen kan komen.” Ze keek naar buiten en klopte op het raam. “Karel, kom je lekker een bakkie koffie drinken?”
“Sjaan, de kabouters moeten echt ergens anders staan,” zei hij toen hij binnenkwam en met zijn voeten op de mat stampte om de aarde eraf te krijgen. “Mijn hele gazon gaat naar de knoppen.”
“Je kunt toch weer wat zaadjes strooien.” Ze wreef driftig het aanrecht schoon.
“Dan moet ik overal zaadjes strooien als ik ze steeds verschuif.”
“Je moet ze niet verschuiven. Iedereen vindt ze mooi onder de wilg.” Ze schonk koffie voor hem in.
Karel keek naar Rosy alsof hij hulp zocht.
“Ik ga even naar Carina kijken,” zei Rosy. Ze was niet van plan om te bemoeien tussen man en vrouw.
Langzaam werd het minder druk in de praktijk. De buikgriepepidemie leek af te zwakken. De wachtkamer zat minder vol en Lidy en haar assistentes hadden tijd om achterstallige zaken af te handelen.
Rosy en Lidy waren tegen de avond bezig in de keuken het eten op te scheppen toen Rosy iemand langs zag lopen. “Wat vreemd,” zei ze. “Ik heb die mevrouw al een paar keer zien langslopen. Het lijkt wel alsof ze iemand zoekt.”
Lidy keek naar buiten en zag niemand. “Wie?” vroeg ze.
“Ze was net daar aan de overkant.” Rosy tuurde naar buiten en zag nu ook niemand.
“Wat eten we?” vroeg Alex. “Ik heb trek.”
“Kipfilet in een roomsaus met doperwtjes,” antwoordde Rosy.
“Lekker.” Hij liep naar het raam en keek naar buiten. “Heb je gezien wie buiten staat, Lidy?”
Ze keerde zich om. “Nee. Wie?”
“De moeder van Carina.”
“Is dat de moeder van Carina?” vroeg Rosy geschrokken.
“Dat weten we niet zeker,” zei Alex.
“Wat moeten we doen?” vroeg Lidy.
“Wil ze de baby terug?” vroeg Rosy.
“Ik denk het niet.”
De vrouw liep nu aan de overkant van de straat, maar ze keek naar het huis.
“Wat denk je?” vroeg ze aan Alex.
“We kunnen niets doen,” antwoordde hij rustig. “Ze doet niets en niemand heeft last van haar. Kunnen we eten?”
“Ik zal Andy en Steffie even roepen.” Rosy liep de keuken uit.
“Ik vraag me af wat ze wil,” zei Lidy.
“Misschien wil ze geld.”
“Geld?” vroeg Lidy verbaasd.
“Ja, soms betalen mensen om een kind te adopteren.”
“Ik weet dat dat soort praktijken gebeuren, maar waarom zou ze geld van ons willen?”
“Lidy, kijk naar jou en kijk naar haar. Dat is een wereld van verschil. Als haar baby hier is, denkt ze misschien dat ze ook een graantje mee kan pikken.”
“Ik denk het niet.” Lidy schudde haar hoofd. “Ze lijkt me niet zo.”
“Je kent haar niet.”
“Maar ik heb haar gezien. Ik heb haar ogen gezien.”
De kinderen kwamen binnen en er werd niet meer over gesproken totdat na het eten de deurbel ging.
Alex en Lidy keken elkaar aan en toen hoorden ze de voordeur opengaan. Lidy liep gelijk naar de deur en zag dat Steffie had opengedaan.
“Het is voor jou mama,” zei Steffie en ze ging terug naar de woonkamer.
De vrouw stond voor de deur. Alex kwam achter Lidy aangelopen. Hij had de woonkamerdeur achter zich dichtgetrokken.
Ze streek nerveus met haar handen over haar broek en schraapte haar keel. “Goedenavond,” zei ze beleefd.
“Goedenavond,” zei Lidy en ze keek de vrouw afwachtend aan.
De vrouw slikte en keek van links naar rechts of er niemand in de straat was.
“Kan ik u helpen?” vroeg Lidy.
Ze schraapte haar keel. “Carina,” zei ze nerveus en sloeg toen haar ogen neer.
“Bent u de moeder?” vroeg Alex.
Ze keek naar Lidy voordat ze antwoord gaf. “Ik wil geen problemen, alstublieft,” klonk het smekend.
“Wilt u binnenkomen?” vroeg Lidy.
“Ik weet niet of dat een goed idee is, Lidy,” zei Alex.
Ze legde geruststellend haar hand op zijn arm en knikte dat het goed was. “Komt u binnen.” Ze deed een stap opzij en zwaaide de deur open.
De vrouw aarzelde, haar blik gleed over de foto’s in de gang, de goudgerande spiegel aan de muur en de deuren die op de lange hal uitkwamen.
Lidy stak haar hand uit. “Kom,” zei ze dringend.
De vrouw keek achterom over haar schouder en stapte toen naar binnen. Ze keek vluchtig om zich heen toen ze achter Lidy aanliep naar de keuken.
“Ga zitten,” zei Lidy en trok een keukenstoel naar achteren. “Jij bent Carina’s moeder,” stelde Lidy vast toen zij ook was gaan zitten.
De ogen van de vrouw schoten van Alex naar Lidy voordat ze knikte. Het was stil in de keuken. Vanuit de gang hoorde je het zachte geluid van de televisie. Lidy was blij dat Carina niet huilde omdat ze niet wist wat de vrouw wilde.
“Waarom bent u hier gekomen?” vroeg Alex.
“Is alles goed met Carina?” vroeg de vrouw.
Het moest een mooi meisje zijn geweest in haar tienerjaren, dacht Lidy. Nu was er niets meer van over. “Ze is erg onrustig,” antwoordde ze toen. “Ze huilt veel, haar bloeddruk is hoog en ze heeft een onnatuurlijke spierspanning.”
Nerveus wreef de vrouw haar handen in elkaar. “Komt dat weer goed?”
“Mag ik u een paar vragen stellen om Carina te kunnen helpen?” vroeg Lidy. “Ik ben arts.”
De vrouw beet op haar nagels en knikte.
“Gebruikt u drugs?”
Haar ogen schoten naar Alex. “Bent u van de politie?”
“Alex is mijn man en hij werkt niet bij de politie,” haastte Lidy zich te zeggen. “Welke drugs gebruikt u?” vroeg ze toen.
“Heroïne en methadon,” antwoordde ze met neergeslagen ogen.
“Heeft u tijdens de hele zwangerschap gebruikt?” Ze wist eigenlijk het antwoord al. Heroïne gaf je niet makkelijk op.
De vrouw haalde haar neus op, veegde met haar hand langs haar neus en knikte.
“Welke bloedgroep heeft u?”
“O-positief.”
“Komen er erfelijke ziekten in uw familie voor?”
Niet begrijpend keek ze Lidy aan.
“Hart- en vaatziekten of kanker of andere ziektes,” legde ze uit.
Ze dacht na en leek in haar geheugen te zoeken. “Mijn vader had het aan zijn hart.” Er leek een schaduw over haar gezicht te komen. Ze haalde haar neus weer op. “Niets anders, denk ik.”
“Gebruikten er meer familieleden drugs?”
Ze keek naar haar handen en schudde nauwelijks merkbaar haar hoofd.
Alex keek vragend naar Lidy. Hij wist dat het tv-programma waar de kinderen naar keken bijna afgelopen was en hij had liever niet dat Steffie en Andy met deze vrouw kennis zouden maken. Waarom wist hij niet, want wat zou er kunnen gebeuren als je er rationeel over nadacht, maar toch. Het idee stond hem niet aan.
“Waarom bent u gekomen?” vroeg Lidy.
“Ik wilde weten of alles goed met haar is. Komt het allemaal goed?” Er klonk angst in haar stem.
“We hopen van wel. Ze is een sterke, kleine baby en ze eet nu al een beetje beter, vergeleken met de eerste paar dagen.”
“Blijft ze bij u?” klonk het hoopvol.
“Nee. De instanties zoeken een pleeggezin voor haar.”
“Waarom…?” Haar stem stierf af.
Lidy wist wat ze wilde vragen en ze wist ook waarom ze de zin niet afmaakte. Hoe kon je aan een andere vrouw vragen waarom ze niet je kind wilde hebben als je het zelf had afgestaan?
“Mijn man en ik hebben het erg druk en we hebben al twee kinderen. Een baby in huis is een hele verantwoordelijkheid. Wij zouden Carina niet de tijd en aandacht kunnen geven die ze nodig heeft. We hebben haar nu alleen voor een paar dagen omdat er in het weeshuis buikgriep is uitgebroken.”
“Zou ik haar mogen zien?”
“Ik weet niet of dat een goed idee is,” zei Alex.
De vrouw knikte haastig. Ze begreep het.
“Ik ga haar wel even halen,” zei Lidy. Alex wierp haar een blik toe, maar ze negeerde het. Ze kon zich niet eens indenken wat deze vrouw moest voelen. Negen maanden lang had je een kind in je gedragen en dan deed je er afstand van. Ze moest toch om Carina geven, anders was ze niet rond blijven hangen bij het weeshuis. Er was ook moed voor nodig om aan te bellen en te vragen hoe het met Carina ging.
Carina was wakker. Ze had haar armpjes omhoog en lag naar haar vuistjes te kijken. Lidy sprak eerst met haar. Ze had gemerkt dat Carina erg schrok als je haar meteen optilde en dan huilde ze onverstoorbaar. Nadat de baby haar gezien had, tilde ze haar langzaam op en sloeg een dekentje om haar heen. “Je mama is hier,” zei ze. “Ik weet zeker dat ze heel veel van je houdt.”
Met Carina in haar armen liep ze de keuken weer binnen.
Er kwam een zweem van een glimlach op het gezicht van de vrouw. Ze stond op. Lidy draaide Carina naar haar toe.
“Ze is zo schoon,” zei ze met verstikte stem.
Carina keek haar met grote ogen aan.
Lidy zag dat de tranen over haar wangen rolden. Ze probeerde ze weg te slikken, maar ze was te geëmotioneerd.
“Wil je haar even vasthouden?” vroeg Lidy.
Alex schudde wild van nee achter de vrouws rug.
Ze schudde haar hoofd. “Nee.”
Alex haalde opgelucht adem.
Carina brabbelde iets en sloeg met haar armpjes.
Er kwam een glimlach door de tranen heen. “Ik wilde haar alleen even gedag zeggen,” snikte ze. “Afscheid nemen.” Ze bleef naar Carina kijken. “Mijn meisje.” Ze beet op haar lippen en veegde met de smoezelige rug van haar arm haar ogen.
“Hoe komt u aan de naam Carina?” vroeg Lidy geïnteresseerd.
Met betraande ogen keek ze naar Lidy op. “Ik hoopte dat haar naam haar kracht zou geven. Kracht om nee tegen drugs te zeggen. Het betekent puur meisje.”
Toen Lidy dat hoorde, werd het medelijden dat ze voelde alleen maar groter en ze had zelf moeite om haar tranen te bedwingen. Hier stond ze nu niet alleen als kinderarts, maar ook als moeder. Een moeder die zich kon indenken wat een verdriet deze vrouw moest hebben. Geruïneerd door de drugs kon ze niet voor haar eigen kind zorgen. Machteloos had ze haar kind afgestaan omdat ze wist dat het beter was. Het was de enige kans die ze haar kind kon geven.
“Dat is heel mooi,” zei ze. “Ik weet zeker dat het al werkt.” Ze glimlachte naar de vrouw die haar ogen niet van Carina af kon houden.
Uiteindelijk keek ze op. “Dank u wel.” Ze deed een stap in de richting van de gang.
Alex liep achter haar aan en opende de voordeur. In de deuropening bleef ze staan en keek lang naar Carina in Lidy’s armen. Ze slikte, sloeg haar ogen neer en liep zonder iets te zeggen weg.
Alex sloeg zijn arm om Lidy heen. Ze bleven staan kijken naar het magere silhouet van de vrouw die de straat uit liep. Ze keek nog een keer om en bleef staan. Toen stak ze haar hand op en was verdwenen.
Toen Sjaan de volgende ochtend hoorde dat de moeder van Carina binnen was geweest, in haar keuken, stuurde ze Karel meteen naar de winkel met een lijst van schoonmaakmiddelen. “Hoe kan Lidy die vrouw nou binnenlaten?” foeterde ze tegen Rosy. “Een junk!”
“Het is de moeder van Carina,” antwoordde Rosy nuchter. Ze was bezig Carina een flesje te laten drinken.
“Niet meer. Ze heeft haar toch op de stoep gezet van het weeshuis?”
“Dat is niet helemaal waar. Ze heeft aangebeld en de baby afgegeven.”
“Dat is precies hetzelfde. Nou, waar blijft Karel met mijn spullen?” Met haar handen in haar zij tuurde ze uit het raam. Toen ze hem aan zag komen, wenkte ze driftig dat hij op moest schieten.
“Vanwaar de haast?” vroeg hij toen hij in de keuken stond en de tas op tafel zette.
“Ik wil het huis desinfecteren. Er is een junkie binnengeweest. Ik weet niet waar ze allemaal aan heeft gezeten.”
“Ze heeft daar aan gezeten.” Karel wees op Carina. “Ga je haar desinfecteren?”
Sjaan wierp hem een boze blik toe en gaf geen antwoord. Ze opende de plastic zak en begon de flessen en spuitbussen eruit te halen. “Wat kwam ze doen?” ging ze verder. “Ze heeft haar kind weggegeven. Ze kan het niet plotseling terugnemen.”
“Ze kwam afscheid nemen.” Rosy tilde Carina op en hield haar tegen haar schouder aan. Met een hand wreef ze over haar rug zodat ze een boertje kon doen.
Sjaan stond stil. “Afscheid nemen? Voorgoed?”
“Ja.”
“Wat zielig. Dat is nou in en in zielig. Stel je eens voor, afscheid nemen van je baby.” Meewarig schudde ze haar hoofd. “Waar moet het heen in de wereld? Dit is toch te erg voor woorden.” Ze zuchtte diep, pakte een spuitbus, spoot het in de lucht en snoof de geur op. “Lekker fris,” zei ze tevreden. “Nou, waar is ze allemaal geweest?” vroeg ze aan Rosy.
“Voor zover ik weet alleen in de keuken en in de gang.”
“Ik heb het hier zo meteen voor 99 procent gedesinfecteerd. Jullie kunnen liever ergens anders gaan zitten,” waarschuwde ze.
“Ik ben in de tuin.” Karel maakte dat hij wegkwam.
“Is er koffie?” Lidy stak haar hoofd om de hoek van de keukendeur.
“Is het al zo laat?” schrok Sjaan en keek op haar horloge.
“Nee. De wachtkamer is leeg, dus ik heb even tijd.” Ze liep naar Rosy. “Hoe gaat het met ons pure meisje?”
“Pure meisje? Waar heb jij het over?” vroeg Sjaan die al water in de koffiepot liet lopen.
“Heeft Rosy het je niet verteld?” Lidy keek naar Rosy die haar hoofd schudde.
“Rosy heeft mij niets verteld,” klonk het verontwaardigd.
“Ik vroeg aan Carina’s moeder hoe ze aan de naam was gekomen.” Lidy nam Carina van Rosy over. “Ze zei dat ze de baby kracht wilde geven om van de drugs af te blijven en Carina betekent puur meisje.” Ze tilde Carina hoog in de lucht en knuffelde haar.
Sjaan scheurde een stuk keukenpapier van de rol en snoot luidruchtig haar neus. “Dat is…” begon ze geëmotioneerd en haalde haar neus op. “Dat is zo mooi.” Ze verfrommelde het papier en depte haar ogen. “Zo mooi. Puur meisje. Zo’n diepe betekenis moet wel werken.”
“Dat denk ik ook.” Lidy hield haar op de arm en liep naar het aanrecht om koffie in te schenken. Carina kraaide van plezier. “Dit meisje redt het wel.”
“Denk je echt?” vroeg Sjaan en ze scheurde nog een stuk keukenpapier af.
“Ik weet het wel zeker.”
Vertederd keek Sjaan naar de baby. “Ik denk het ook.”
“Wanneer gaat ze terug naar het weeshuis?” vroeg Rosy. Toen ze Sjaans gezicht zag, zei ze snel: “Ik bedoel het niet onaardig.”
Lidy lachte. “We brengen haar vrijdag terug. Carrie is druk bezig een pleeggezin te regelen.”
“Dat zal best moeilijk zijn,” zei Rosy.
“Ik geloof dat het deze keer wel meeviel. Het is vooral een kwestie van de formaliteiten regelen. Carrie hoopt woensdagmiddag een afspraak te hebben met een echtpaar en dat alles snel geregeld is. Misschien als wij haar vrijdag brengen, dat ze ‘s middags al met haar nieuwe ouders mee naar huis kan.”
“Dat is wel heel erg snel.”
“Heel soms kunnen zaken snel geregeld worden.”
“Heeft Alex daar in meegeholpen?” vroeg Rosy.
“Ik zou het niet weten,” zei Lidy onschuldig.
“Vast wel. Vaak is het alleen een kwestie van de juiste mensen te pakken krijgen die meteen een handtekening zetten in plaats van dat het dagen op een stapel ligt,” zei ze met kennis van zaken.
“Dan gaat het pure meisje weg,” snikte Sjaan. “Naar haar eigen familie.”
“Ja. Ze krijgt haar eigen familie. Eentje die goed voor haar zal zorgen en die niet kan wachten tot het vrijdagmiddag is.”
“Dat is waar,” zei Rosy. “Die mensen krijgen een telefoontje en kunnen vanaf dat moment van opwinding niet meer slapen.”
“Ik denk het ook niet.”
“Wat is hier aan de hand?” vroeg Karel verbaasd. Hij zag Sjaans betraande gezicht en keek van de een naar de ander.
“Carina is een puur meisje met haar eigen familie,” antwoordde Sjaan met een rood gezicht en veegde nogmaals haar ogen. Ze pakte een spuitbus en een vaatdoek, spoot er flink wat schoonmaakmiddel op en begon de deur ijverig te poetsen.
Karel haalde zijn schouders op en ging terug naar de tuin.
“Zeg het haar nu,” maande Rosy.
“Wat?” vroeg Lidy.
“De kabouters. Als je nu niets zegt, heb je er zaterdag nog een bij. Jij vindt ze niet mooi en het is zonde van haar geld,” sprak Rosy op zachte toon.
“Ik weet het,” verzuchtte ze. Ze sloeg haar ogen ten hemel, hield Carina op en bewoog haar een paar keer op en neer voor haar gezicht. “Wat te doen?” zei ze op een hoge toon. “Wat te doen?” Ze hield haar weer tegen zich aan en riep Sjaan.
“Wat is er?” Ze kwam de keuken weer binnenlopen.
“Sjaan, ik zat te denken over de tuinkabouters. De kabouters zijn niet echt geschikt voor een dokterspraktijk. Als we alleen ons huis hadden, was het anders. Nu ben ik bang dat het niet representatief is. Wat denk jij?”
“Zo heb ik het niet bekeken.” Er kwam een rimpel in Sjaans voorhoofd.
“Alles ziet er dankzij jou verzorgd en professioneel uit.” Ze dacht dat als ze Sjaan een compliment maakte, het nieuws minder hard aan kwam. “Je onderhoudt alles keurig. De koningin kan hier op de praktijk komen.”
Sjaan glunderde en knikte goedkeurend. “Dat dacht ik ook.”
“De kabouters maken het net een beetje anders en iedereen ziet ze van de straat.” Ze bedacht snel dat het geen goed antwoord was. Sjaan kon zeggen dat ze wel een ander plekje voor ze kon zoeken. Ze had een idee. “Ik weet wel een plek waar ze mooi tot hun recht zouden komen.”
“Waar dan? In de achtertuin?”
“Nee, dat zou zonde zijn. Zou je het erg vinden als we ze naar het weeshuis brengen? Daar heeft de tuin wel wat fleurigs nodig. Dat weet je zelf. De kinderen zouden er dolblij mee zijn.”
“Dat is een fantastisch idee! Die arme kinderen hebben niets. Een paar kabouters vrolijkt ze gelijk op. Wat een goed idee. Dat ik daar zelf niet op ben gekomen.” Ze keerde zich om en ging weer aan de slag. Rosy en Lidy hoorden haar goedkeurend mompelen.
Rosy begon zachtjes te lachen. “Dat was heel slim.”
Lidy onderdrukte ook een lach. “Ik dacht er plotseling aan. Wat een ingeving!”
“Wanneer kunnen we ze brengen?” Sjaan stond plotseling weer in de keuken.
“Vanmiddag?” vroeg Lidy met een neutrale uitdrukking op haar gezicht.
“Prima. Ik zal Karel zeggen dat hij er even een doekje over moet halen.”
“Nu maar hopen dat Carrie ze mooi vindt,” lachte Rosy.
“Vast wel.” Lidy gaf Carina aan haar terug. “Ik ga maar snel aan het werk.”
’s Middags zaten Steffie en Andy achter in de auto met elk een tuinkabouter naast zich. Sjaan zat voorin om de kabouters af te leveren. Tot Lidy’s grote opluchting vonden ze het helemaal niet erg dat de kabouters een nieuwe woonplek kregen. Ze vonden het een goed idee dat ze bij het weeshuis in de tuin kwamen te staan. Steffie had altijd al medelijden met de kinderen. Niet omdat ze iets tekort kwamen, maar omdat ze geen vader en moeder hadden. Als het aan haar lag, bracht ze haar hele kamer naar het weeshuis, alleen maar om de kinderen blij te maken.
Ze sleepten de twee kabouters uit de auto en gingen samen met Sjaan meteen naar de tuin om een plekje te zoeken. Lidy belde aan en toen Carrie de deur openmaakte, wenkte ze haar dat ze naar buiten moest komen.
“Wat gebeurt hier?” vroeg Carrie aan Lidy, die met haar armen over elkaar stond toe te kijken.
Ze vertelde Carrie snel dat Sjaan de kabouters prachtig vond en ze voor haar had gekocht, maar dat iedereen ze lelijk vond en dat Karel klaagde dat ze het gazon stukmaakten.
“Hier staan ze leuk.” Carrie keek tevreden naar de twee kabouters die naast elkaar tussen de lage struiken stonden.
“Gelukkig.”
“Vrijdagmiddag om twee uur komt een echtpaar voor Carina,” zei Carrie. “Denk je dat je er bij kan zijn?”
“Vast wel. Ik zal even in de agenda kijken. Carina’s moeder was bij ons thuis,” vertelde ze toen.
Verbaasd keek Carrie haar aan en ze vertelde snel wat er gebeurd was.
“Dat is goed om te weten,” zei Carrie toen ze uitgesproken was. “Ik denk dat de toekomstige pleegouders het ook fijn zullen vinden.”
“Ik denk het ook.”
Sjaan kwam op hen toelopen. “Staan ze niet prachtig?” vroeg ze zonder op antwoord te wachten. “Ze fleuren de hele boel op.”
“Dank je wel, Sjaan. Ik vind het erg lief van je dat je aan ons gedacht hebt,” zei Carrie.
“Natuurlijk heb ik aan jullie gedacht. Ik heb een groot hart. Ik hou van kinderen.”
“Dat is waar, Sjaan,” zei Lidy lachend. “Dat is waar.”
Lidy en Alex zaten in het vliegtuig naar Parijs. Eindelijk was het dit weekend gelukt om er samen tussenuit te gaan. Lidy had een briefje in haar hand dat Steffie in haar tas had gestopt. Ze zag de oranje envelop uitsteken toen ze hun paspoorten zocht voor de douane. Steffie had geschreven dat ze hoopte dat ze het leuk zouden hebben en dat ze zich niet druk moest maken over tante Rosy en Andy, want dat ze goed voor ze zou zorgen. Dat was zo lief van haar.
Ze pakte de nieuwe schoolfoto uit haar tas. Ze had een kleine foto van Andy en Steffie, waar ze samen opstonden, meegenomen. Ook al gingen ze maar twee dagen weg, ze vond het prettig om een foto van hen bij zich te hebben. Andy vond de foto afschuwelijk. Ze stonden er allebei lachend op.
Ze keek uit het raam. Ze vlogen boven de wolken en de zon ging onder. De oranje zonnestralen kleurden de witte wolken. Het was een mooie avond.
Ze dacht terug aan de middag toen ze kennis had gemaakt met het echtpaar dat bovenaan de lijst stond voor Carina. Ze was met Carina het kantoor binnengelopen en de ogen van de vrouw waren opgelicht van vreugde. Ze was opgestaan en het eerste wat ze had gezegd, was hoe mooi Carina was. Dat was wat een moeder ook zou zeggen als ze net haar kind had gebaard. Ze had haar overgegeven. De man was naast zijn vrouw komen staan en ze waren allebei verliefd geworden op de kleine baby die rustig naar hen lag te kijken. Het zou goed komen met Carina, daar twijfelde ze niet aan.
Niet veel later liepen ze hand in hand in de richting van de Eiffeltoren. De duizenden lampjes waren van ver te zien. Het schemerde al toen het vliegtuig landde en ze hadden de Eiffeltoren vanuit het vliegtuigraam kunnen bewonderen.
“Parijs is echt een stad voor verliefde mensen,” zei Lidy toen ze om zich heen keek.
“Daarom wilde ik met jou een weekend weg,” zei Alex. “Ik ben nog steeds verliefd.”
Ze keerde zich naar hem toe en pakte zijn gezicht tussen haar beide handen. “Ik ben ook nog steeds verliefd op jou.” Ze kuste hem zachtjes.
Hij sloeg zijn arm om haar heen en langzaam liepen ze verder tot Lidy plotseling verbaasd stilstond. Voor hen was een bistro. Ze wees naar de naam die in witte letters op de bruine gevel was geschilderd: ‘Carina’s Coeur’.
“Dat is toevallig,” zei Alex verwonderd.
“Carina’s hart,” vertaalde Lidy. Ze slenterden dicht bij elkaar verder. Nu wist ze zeker dat alles goed zou komen met de kleine baby.
Over TWEE WEKEN verschijnt alweer de volgende aflevering in deze populaire Favoriet-serie. Ook voor LIDY VAN DE POEL nr. 413 hebben we weer twee meeslepende verhalen geselecteerd. Welke dat zijn, houden we nog even voor u geheim.
In ieder geval beloven de romans weer volop spanning en emotie! U mag ze dus zeker niet missen. Over TWEE WEKEN is LIDY VAN DE POEL 413 verkrijgbaar bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.