Arts wordt timmerman      



Moeders droom aan diggelen



Ann French



“Hoezo, stoppen? Stoppen met wat?” hakkelde ze.

“Met mijn studie, mam.” Jos was verbaasd hoe gemakkelijk die woorden over zijn lippen kwamen, terwijl hij er zo tegen op had gezien.

“Dat meen je niet,” stamelde zijn moeder. “En je bent bijna klaar, jongen. Ben je zeker dat je niet gewoon even een inzinking hebt?”

“Nee, mam, ik weet het zeker. Ik heb er heel lang over nagedacht en de beslissing al lang geleden genomen, maar ik durfde het jullie niet te vertellen.”

”Doe me dat niet aan, jongen.” Zijn moeder zonk neer op een stoel en keek hem verpletterd aan. 

Jos zat er bedremmeld bij, maar hij kon nou niet meer terugkrabbelen.



Tom Benschop kauwde verwoed op de achterkant van de pen. Tob niet, het wordt toch anders, dacht hij schamper. Het had op een tegel gestaan in de keuken van zijn oma en nu begreep hij pas goed wat het betekende. Waarom konden de dingen niet gemakkelijk en vanzelf gaan? Hij vond het leven en met name de liefde maar ingewikkeld. Waarom had Maartje Smit toch geen aandacht voor hem? 

Plotseling schoot het dopje van de pen en door een snelle hoestreflex kon hij nog net vermijden dat het ding in zijn keel schoot. Dat ontbrak er nog maar aan. ‘Huisarts stikt in pennendopje’. Het zou een mooie krantenkop zijn voor het Lierbeekse nieuwsblad. Tom was wel meteen van zijn dagdromerij genezen. Hij kreeg er toch maar alleen een slecht humeur van om aan de liefde te denken. Hij dwong zichzelf de statussen van de patiënten die hij die ochtend gezien had, bij te werken. Het werd nu echt te gortig, sprak hij zichzelf vermanend toe. Hij leek wel een bakvis die haar tijd verdeed met dromen, in plaats van een jonge ambitieuze arts die zichzelf nog moest bewijzen. 

Op hetzelfde moment reed Jos in zijn auto door het centrum van Lierbeek. Hij voelde zich al een stuk beter nu hij de vertrouwde straten zag, waarvan hij elk huis en elke boom kende. Hij had zijn zenuwen meteen beter onder controle. Zodra hij thuiskwam, zou hij zijn moeder zijn beslissing meedelen, al barstte ze in tranen uit en zou ze voor de zoveelste keer roepen dat al haar hoop op hem was gevestigd. Hij kon toch niet zijn hele leven inrichten naar zijn moeders wens? Hij had het al lang genoeg gedaan. Hij leek verdorie wel een moederskindje. Belachelijk met zijn vierentwintig jaar, dat moest nu maar eens voorgoed afgelopen zijn. 

Hij reed langs het huis van dokter Lammers en zag nog net uit zijn ooghoeken hoe een knappe, jonge vrouw naar buiten kwam. Zijn gezicht betrok toen hij in de achteruitkijkspiegel zag dat ze een kind bij de hand nam, dat achter haar de deur uit kwam. Ze was vast en zeker getrouwd, zoals iedere leuke vrouw hier in het dorp. Het zou niet gemakkelijk zijn een vriendin te vinden hier, maar het stond voor hem vast dat hij nergens anders meer wilde wonen. Hij had het helemaal gehad met de stad en met zijn geneeskundestudie, al wou zijn moeder nog zo graag dat hij een glanzende carrière maakte in de medische wereld. Hooguit had hij nog de opvolger van dokter Lammers willen worden, dan kon hij tenminste hier, waar hij geboren en getogen was, blijven wonen, maar Lammers had al een opvolger: Tom Benschop. Hij leek wel een aardige kerel, maar goed kende Jos hem niet. 

Jos vond het trouwens prima dat Tom de volgende dorpsarts werd, want eigenlijk nam hij het allerliefst de zaak van zijn vader over. Dat was een prachtig timmermansbedrijf en Jos wilde met zijn handen werken, mooie meubels maken, de onderneming voortzetten waar zijn vader zijn leven aan had gegeven. Hij snapte niet dat zijn moeder dat niet wou. Keek ze soms neer op het werk van haar eigen man? 

Hoe dan ook, zijn reistas lag achter in de auto en hij ging voorlopig niet terug naar de universiteit, al was hij bijna klaar met zijn studie. Hij had er gewoonweg geen depressie voor over. Elke dag had hij minder zin om uit zijn bed te stappen en als hij naar college was, ging het allemaal het ene oor in en het andere oor uit. Hij had ook geen zin meer om tegenover zijn moeder te blijven doen alsof hij het wel zag zitten. 

Hij zuchtte onwillekeurig, want het zou nog een hele toer worden om zijn moeder te overtuigen dat hij echt geen dokter wilde worden. Zijn studie had al een hoop geld gekost, maar zijn hart lag er nu eenmaal niet. Zieke mensen deprimeerden hem en hij had het geduld niet om naar hun kommer en kwel te luisteren. Geen goede eigenschappen voor een dokter, maar zijn moeder riep dat hij niet zo moest overdrijven en dat dat wel over zou gaan zodra hij aan de gang was. 

De lucht van ontsmettingsmiddelen maakte hem misselijk, terwijl hij dol was op de lucht van zaagsel en van hout. Ah, hij genoot bij de herinnering aan de citroenachtige geur van pas gezaagd cederhout. Was er een lekkerder geur? Hij dacht van niet. 

Hij wilde timmerman worden. Van kinds af aan had hij zijn vader geholpen en hij had echt ‘feeling’ voor het vak. De gereedschappen lagen als verlengstuk van zijn vingers in zijn hand en hij kon er als vanzelf alle kanten mee op. Daarbij kon hij ook nog eens goed met zijn vader overweg. Hij moest alleen zijn moeder zien te overtuigen. Hij had het al veel eerder moeten doen, maar op de een of andere manier had hij het niet gedurfd. Hij voelde zich verplicht zijn moeder gelukkig te maken, maar langzamerhand had hij beseft dat dat zijn taak helemaal niet was. 

Het zou geen gemakkelijk gesprek zijn dat hij zo meteen met haar ging voeren. Zijn vader leek hem minder problematisch. Die zou juist blij zijn als hij interesse had om in de zaak te gaan, maar de man liet de grote beslissingen altijd aan zijn vrouw over. 

Jos kneep zo hard in het stuur, dat zijn knokkels wit werden. Hij gaf zichzelf op zijn donder. Het leek wel of hij bang voor zijn moeder was. Slappeling, schold hij op zichzelf, moederskindje, baby. Hij, die lange slungel, die bijna met zijn hoofd tegen het dak van het kleine autootje kwam, durfde niet tegen zijn moeder in te gaan? Hij schoot in de lach toen hij het belachelijke van de situatie inzag. Hij kon heus zijn mannetje wel staan. Natuurlijk wel. Hij voelde zijn humeur met sprongen vooruitgaan nu hij om zich heen keek en de sfeer van Lierbeek in zich op kon zuigen. 

Hij zwaaide naar Piet Klaassen van de kleine supermarkt. Die had een diepe frons tussen zijn wenkbrauwen. Zou Mia hem soms weer op de huid gezeten hebben? De arme man werkte zich kapot en Mia had altijd wat op hem te vitten. Jos probeerde naar binnen te kijken, of hij zijn moeder zag. Ze was een paar keer per dag in de dorpswinkel te vinden en niet altijd omdat ze iets nodig had van de oneindige voorraad die Piet en Mia hadden, maar om haar vriendinnen daar te treffen en te roddelen. “Praten heet dat,” zei zijn moeder altijd beledigd. “Moet ik soms de hele dag in mijn eentje thuis zitten?” Jos lachte bij zichzelf. Wat de kroeg voor de mannen was, was de dorpswinkel voor de vrouwen. Sommige dingen veranderden gewoon nooit, dat was duidelijk en juist ook wel heerlijk.

Daar lag de kroeg trouwens, tegenover de kerk. Hij verheugde zich er nu al op dat hij straks een pilsje ging drinken in Het Anker. Zelfs kroegbaas Willem met zijn enorme postuur, zijn woeste baard en zijn soms ruwe manier van doen – je was een zeebonk of je was het niet - leek hem nu stukken vriendelijker dan de desinteresse waarmee de hippe barkeepers je in een stadse kroeg vaak bekeken. Heerlijk, die sterke verhalen van Dikke Willem, al geloofde Jos er de helft niet van, maar het bracht er wel altijd goed de stemming in. Ook het interieur was goud waard, in geen jaren veranderd natuurlijk. Het moest tot beschermd dorpsgezicht worden verklaard. 

Jos verminderde vaart, want hij was aangekomen. Hij parkeerde zijn auto voor de deur van zijn ouderlijk huis en stapte uit. Zijn reistas liet hij nog maar even liggen. Hij had geleerd zijn moeder stapsgewijs van alles op de hoogte te brengen. Hij tuurde naar het einde van de oprit en hoorde het zachte gezoem van de machines in de werkplaats. Eerst maar even zijn moeder gedag zeggen en dan kijken waar zijn vader mee bezig was. Hij liep langs het keukenraam en zwaaide naar zijn moeder, die aan het aanrecht de vaat stond te doen. 

Verrast keek Marleen op, legde de afwasborstel neer en veegde haar handen af aan haar schort terwijl ze naar de keukendeur liep. Daar was die lange slungel van een zoon van haar, meneer de dokter binnenkort, haar grote trots. Van al haar drie kinderen had ze haar hoop op hem gevestigd. 

Jannie, haar oudste dochter, had een slepende verkering met een kapitein en vergezelde hem bijna altijd op de grote vaart. Ze zag haar maar eens in de zoveel maanden. Jannie hield van het avontuur. Marlies, de jongste, was van de vrouwenliefde. Verschrikkelijk, een nagel aan haar doodskist. Ze had al die jaren gehoopt dat het over zou gaan, maar hoe meer ze tegen Marlies over leuke mannen praatte, hoe meer het kind zich van haar afkeerde. 

“Jos toch!” riep Marleen, verheugd, maar tegelijkertijd bezorgd. Er zou toch niets zijn? “Wat doe jij hier zomaar op een doordeweekse dag?” 

Jos legde zijn handen op zijn moeders schouders en kuste haar op beide wangen.

“Hoi, ma. Ik had zin om die heerlijke gehaktballen van u weer eens te eten, zodoende.” Hij vermeed het haar aan te kijken.

“Die zal ik dan vanavond voor je maken, jongen. Ik moet toch nog even naar Mia voor wat appelmoes. Pap vindt dat ook lekker.”

“Is pap in de werkplaats?” vroeg hij overbodig. Hij wilde het liefst zo snel mogelijk de keuken weer uit. Zijdelings keek hij naar zijn moeder. Ze zag er goed uit. Gelukkig, want zo meteen ging hij haar slecht nieuws brengen.

“Waar zou hij anders moeten zijn?” zei Marleen. “Jongen toch, wat een verrassing. Laat me je eens bekijken.” Ze hield hem op armlengte afstand. “Je ziet wel wat bleek. Je hebt zeker weer veel te hard gestudeerd en veel te veel binnen gezeten.”

“Daarom zal de frisse lucht hier me goed doen. Zeg, ik ga pap even goedendag zeggen.” Jos liep door de keuken naar de bedrijfsruimte die aan het huis vast was gebouwd. De zoete lucht van het zaagsel prikkelde aangenaam zijn neusgaten. Hij nieste onwillekeurig. Zijn vader, die met een stofbril op aan het schuren was, keek op. Hij zette zijn apparaat stil en deed zijn bril af. De huid rond zijn ogen was het enige stuk dat niet bedekt was door een wit poederlaagje van het geschuurde hout.

“Ha Jos, kerel, wat goed jou te zien. Kon je je vrijmaken van school?”

Jos, die een kop boven zijn vader uit tornde, nam de oude man even in een korte omhelzing. Henk wist nog steeds niet het verschil tussen school en universiteit, of het interesseerde hem niet, dat kon ook. School was een korter woord in ieder geval. Hij voelde de smalle schouders door de overal. Zijn vader was magerder geworden. Hij schrok er even van. “Ik had heimwee, pap.”

“Ja, dat kan wel eens, jongen. Dan kom je toch gewoon je ouwelui opzoeken. Ga maar gauw een boterham eten, ik moet dit even afmaken. Ik zie je straks wel.”

Jos keek rond. De grote werkplaats stond vol. “Hoe gaat het hier?”

“Goed, jongen. Veel werk, zoals je ziet.”

“Kan ik u niet helpen? Ik kan wel een paar dagen blijven. Dat was ik toch al van plan.”

“Nee, geniet jij maar van je vrije tijd. Je hebt het druk genoeg. Waarom ga je niet even wat boterhammen eten? Je moet goed eten, jongen.”

Toen Jos terug in de keuken kwam, had zijn moeder al een bord met boterhammen voor hem klaar gezet. Hij zette er meteen zijn tanden in.

“En jongen, wat zijn je plannen? Wanneer ga je weer terug?”

Even overwoog Jos om meteen de confrontatie aan te gaan, maar zijn moeder zag er nu zo blij uit, dat hij besloot dat het beter was om het nog even uit te stellen. Vanavond, als ze aan tafel zaten, zou hij het grote nieuws te berde brengen.

“O, voorlopig niet. Ik heb wat vrije dagen,” zei hij tussen twee happen door. Hij vermeed het zijn moeder aan te kijken. Die bekeek hem belangstellend.

“Wat fijn. Heb je geen examens?”

“Nee, mam, voorlopig niet.”

“Nou, dat is dan wel gezellig. Hier, neem nog een boterham.”

“Ik heb genoeg, mam. Ik ga een eindje fietsen.” Opeens hield hij het niet meer uit in de gezellige keuken. Wat was hij toch voor een slappeling. Hij durfde niet eens tegen zijn moeder te zeggen wat hij van plan was met zijn eigen leven. Nou ja, vanavond, als zijn vader erbij was, dat was beter. Ten slotte was het een gezinsaangelegenheid. 

Hij liep naar de garage en haalde zijn racefiets van de beugels. Hij drukte op de bandjes. Even oppompen en dan waren ze goed genoeg. Gelukkig, hij had niet nog meer stress nodig. Hij ging eens even een flink eind fietsen langs de velden en akkers. Hij moest zijn zinnen verzetten. Als hij terugkwam, was er nog tijd genoeg om zijn moeder de teleurstelling van haar leven te bezorgen.



Maartje ruimde snel het klaslokaal op en krabde onwillekeurig aan haar armen. Verdorie, die jeuk toch. Ze had al een paar dagen extra bodylotion opgesmeerd, maar het hielp niks. Ze stroopte de mouwen van haar zuurstokroze vestje op. Op haar onderarmen waren honderden kleine rode vlekjes te zien. Maartje schrok zich een hoedje. Zo erg was het vanochtend toen ze uit de douche kwam niet geweest. 

Zou het stress zijn? Ze had weer van Erik gedroomd die nacht. Hij zat haar achterna, op een tractor nota bene. Hoe gek kon je het bedenken in je dromen? Wanneer zou het nou eens afgelopen zijn? Soms vroeg ze zich af of ze nog verliefd op hem was, maar hij verdiende het niet, hij had haar zo slecht behandeld. Hoe dan ook, Erik Veenhof was verleden tijd en ze hoopte nooit meer zo verslingerd aan iemand te raken, want het was gewoon niet goed voor haar gezondheid. 

Ze trok haar mouwen naar beneden en wreef hard over haar armen door de stof heen, want als ze nog meer krabde, ging haar huid kapot. Als het morgen nog zo was, moest ze toch naar de dokter ermee. Het was in ieder geval niet in orde. Ze legde de leesboeken in de kast en deed de deur op slot. Tevreden keek ze rond in het lokaal. Tegen de achterwand hingen allemaal tekeningen van uilen, althans daar moesten de enorme variatie aan vogelfiguren voor doorgaan. Ze had de kinderen een raadselachtig tekenproject voorgesteld vorige week: ‘Teken de vogel die in de naam van onze school zit’ ze had er meteen een les over alle verschillende uilen aan gekoppeld. Door de Harry Potter films wisten zelfs de allerkleinsten wat een uil was en ze had nog nooit zoveel succes gehad met een project.

Er waren echt prachtige werken bij, die zo ingelijst en opgehangen konden worden. Misschien was het een idee om eens in het Anker een kleine expositie in te richten? Daar kon de boel wel wat opgefleurd worden. Misschien voor kerst? Maartje had altijd ideeën te over om basisschool De Uil te betrekken bij de rest van het dorp. Daar was een dorpsgemeenschap toch voor, dat jong en oud door elkaar liep en met elkaar kon optrekken. 

Tevreden trok ze de deur van het lokaal achter zich dicht. Ze ging even bij Mia wat boodschapjes doen om een lekkere spaghetti te kunnen maken, dan was ze snel klaar. Het liefst bleef ze vanavond op de bank televisiekijken, want er kwam een mooie film, maar Saskia had gevraagd of ze naar Het Anker kwam, want ze wilde haar verjaardag bespreken. Maartje vond het overdreven en niet alleen omdat Saskia er gisteravond al geweest was, maar een hele avond besteden aan het bespreken van wat je op een andere avond ging doen, dat vond Maartje tijdverlies. Nou ja, Saskia had blijkbaar behoefte aan aandacht. Ze was best een lieve meid, dus dan moest het maar. Ze ging het gewoon niet te laat maken. Twee drankjes en dan zou ze zeggen dat ze moe was en naar huis wilde. Voordat ze haar jas aantrok, wreef ze nog eens even hard over haar armen. Als die stomme jeuk maar eens over was, dan zou ze het meer naar haar zin hebben.

Ze stapte op haar fiets, maar nog voor ze de bocht om was, werd ze bijna omver gereden door een lange slungel op een racefiets. 

“Sorry,” riep Jos. Hij was al langs gezoefd voordat Maartje goed en wel haar evenwicht teruggevonden had. 

“Kijk uit, sukkel!” foeterde ze zonder dat de jongen het nog kon horen, want die was allang verdwenen.

Ze stopte bij de winkel van Klaassen. Ze hadden er alles wat Maartje met haar eenpersoonshuishouden nodig had. 

“Dag Mia,” zei ze vrolijk, “ik kom even wat lekkers bij je halen.”

“Zoek maar uit, kind, je weet alles wel te vinden.” 

“O, hallo Els,” zei Maartje. Ze had het kleine graatmagere vrouwtje bijna over het hoofd gezien, maar daar moest ze mee opletten, want Els kon je beter te vriend houden. Die roddelde alles bij elkaar wat los en vast zat. 

Els knikte kort naar Maartje en ging toen door tegen Mia. “Dus ik zeg nog, doet u dat nou niet, maar je weet, van mij trekt meneer pastoor zich nooit wat aan. Gelukkig dat ik er ’s avonds ook ben, dat ik een oogje in het zeil kan houden. Maar wat denk je, het ging fout, dat had ik hem op een briefje kunnen geven.” 

Maartje vroeg zich onwillekeurig af wat er fout was gegaan bij pastoor Eerdmans, maar het was duidelijk dat Els de informatie gedoseerd wilde brengen, het was tenslotte haar verhaal en ze wilde het zo lang mogelijk rekken. Maartje verloor interesse in het onderwerp toen ze voor het rek met tomatensauzen stond. Ze wilde de gewone simpele tomatenpuree, want ze had genoeg kruiden thuis om er zelf een lekkere saus van te maken. 

“En de dokters, die hebben het toch druk tegenwoordig, het lijkt wel of iedereen ziek is,” hoorde ze Els mopperen toen ze bij de kassa kwam. Els draaide zich om naar Maartje. “Of niet dan, kind, jullie hebben toch ook veel zieke kinderen?” 

“Niet speciaal,” zei Maartje schouderophalend. 

“Nou, als ik dokter Govert en dokter Tom hoor klagen, dan is dat toch wel anders. Ze krijgen het werk niet af,” zei Els. 

Maartje haalde haar schouders op. Natuurlijk was het druk in de praktijk, daarom had ze ook helemaal geen zin om naar de dokter te gaan.

“Heb jij nog niet de griep gehad?” vroeg Els en keek Maartje onderzoekend aan. “Er heersen ook waterpokken, daar moet je mee opletten, want als je het als kind niet gehad hebt, dan kan je er goed ziek van worden en dan hou je er van alles aan over.” 

Maartje lachte afwezig naar Els. Natuurlijk had ze de waterpokken als kind gehad. Hoewel, vroeg ze zich ineens af, terwijl ze haar spullen uit het mandje op de toonbank zette. Ze wist het niet meer, maar vergat het onderwerp weer toen Mia een opmerking maakte over de prijzen.

“Neem die van dat andere merk, Maartje, die is deze week in de aanbieding.”

“O, is dat zo? Dat had ik niet gezien. Dan ruil ik het wel om. Dankjewel, Mia.”

“Ach, we moeten allemaal op de kleintjes letten,” zei Mia en keek Maartje moederlijk aan. De jonge juf was een aanwinst voor het dorp.

Eer Maartje de winkel uit was, had Els alweer een ander onderwerp aangesneden. “Was dat niet Jos, die jongen van Henk de timmerman, die zojuist langs fietste op zijn racefiets? Wat doe die hier, hij is toch aan het afstuderen? De jeugd toch, dat leeft maar als God in Frankrijk.” Els schudde haar hoofd.

Zodra Maartje naar buiten stapte, hoorde ze Els niet meer. Toen ze op haar fiets stapte, jeukte haar rug ineens. Hè, wat vervelend, ze was het net vergeten. Ze schurkte wat met haar schouders, want ze kon er nu niet bij. Misschien belde ze Saskia wel af. Ze wilde het vanavond heel rustig aan doen, haar lichaam had rust nodig.



Tom had alle gegevens op de computer ingevuld en de dossiers van zijn patiënten opgeborgen. Toen pakte hij zijn dokterstas in. Wat een drukte was het vandaag en hij moest nog tien huisbezoeken doen. Tien! Meestal waren het er maar een stuk of zes, maar nu leek iedereen wel tegelijk ziek te zijn geworden. Trudy had gelukkig een aantal mensen kunnen helpen. Eigenlijk waren hij en Govert er tegen dat hun assistente zelf voor dokter ging spelen, al zag ze er nog zo overtuigend uit met haar bril en haar strenge knotje, maar het was zo’n gekkenhuis geweest vandaag, dat het wel gemakkelijk was dat die eigengereide tante zelf hier en daar een pleister en een aspirientje had uitgedeeld. Hij moest alleen een oogje in het zeil houden bij wie ze dat deed, want ze had al eens vaker een patiënt het tegenovergestelde aangeraden dan hij of Govert had voorgeschreven.

“Trudy, ik ga op huisbezoek,” zei hij in het langslopen. “Als er nog iemand belt, laat dan een briefje voor me achter. Ik ben pas laat terug vanavond, want ik moet nog bij zoveel mensen langs.”

“Ik weet het, Tom, sterkte. Mevrouw Franssen heb ik al een hoestdrankje meegegeven en Jaap van hier tegenover was ook hier, maar die had alleen maar zijn vinger verstuikt, dus dat kon met wat arnicazalf verholpen worden.”

“Oké, Trudy, maar doe voorzichtig. Als de mensen echt iets hebben, moet je ze naar Govert of mij sturen.”

“Ja joh, maak je niet druk, dat weet ik toch. Overigens, Saskia vroeg nog naar je. Ze zei dat het zo gezellig was geweest in Het Anker gisteravond. Je krijgt de groeten van haar. Ik geloof dat ze vanavond met Maartje had afgesproken in Het Anker, want ze wil haar verjaardagsfeestje organiseren. Waarom ga je er ook niet even heen? Daar zou je haar een groot plezier mee doen. Het is toch zo’n lieve meid.” Trudy keek Tom over haar bril indringend aan. Wanneer kreeg die sukkel nou door dat haar Saskia een moordgriet was en uitstekend bij hem paste? Die Tom liep toch ook maar moederziel alleen rond, die had echt zo’n mooi en lief meisje als Saskia nodig.

“Ik weet het nog niet, Trudy, doe de groetjes maar terug. Ik ben weg.” Tom liep hoofdschuddend naar buiten. Die Trudy was een echt portret. Vermoeiend hoe ze steeds haar dochter aan hem wilde koppelen. Voor Tom was er maar één meisje interessant in Lierbeek en dat was Maartje. Soms had hij het gevoel dat ze hem wel leuk vond, maar andere keren leek hij niet voor haar te bestaan. Wat waren vrouwen toch ingewikkelde wezens. 

Opeens kreeg hij weer een slecht humeur. Hij moest een paar patiënten van Govert bezoeken, omdat die er zelf geen tijd voor had. Het waren allemaal oude mensen, die niets van Tom moesten hebben. Zijn geduld zou zwaar op de proef gesteld worden, alsof het dat al niet genoeg werd door Maartje. Hij vroeg zich af wanneer Govert in godsnaam ging ophouden met de praktijk, als hij dat al ooit ging doen. Tom probeerde de opkomende ergernis te onderdrukken, maar het lukte hem niet. Govert zou vast nog jaren doorgaan met dokter zijn. Die man leefde voor zijn werk. Maar Tom kon toch niet wachten tot hij grijze haren had, voor dat hij de praktijk kon overnemen? Dat was de afspraak niet geweest toen hij bij Govert was beginnen te werken. 

Geïrriteerd gooide hij zijn dokterstas op de achterbank van zijn auto. De andere optie was teruggaan naar de stad en in een groot ziekenhuis gaan werken. Zijn vader, die een beroemd hartspecialist was, zou hem in no time aan een baantje kunnen helpen. Daar had hij nou helemaal geen zin in, om een radertje te worden in een grote medische fabriek. Dan kon hij nog beter hier een paar jaar op zijn tanden bijten en zijn geduld bewaren. Ooit zou Govert er wel mee ophouden en ooit zouden de oudere dorpsbewoners hem wel accepteren. Het had gewoon allemaal tijd nodig.

Een uur later was hij op de helft van de huisbezoeken. Gelukkig ging het sneller dan hij dacht. Terwijl hij naar het volgende adres reed, maakte hij de staat van dienst op. Routinegevallen, daar had je er altijd een paar van, oudere mensen die griep hadden of klaagden over pijn op de borst. Eigenlijk hadden ze alleen aandacht nodig. Dat was geen probleem, al kon Govert beter met die mensen omgaan dan hij. Dan waren er twee gevallen van waterpokken geweest, die kinderen konden beter niet naar school gaan de volgende dag. Tom was enigszins bezorgd, want waterpokken was een zeer besmettelijke kinderziekte. Er was echter geen reden voor paniek, want waterpokken was een goedaardige ziekte en de komende dagen zouden er wel meer gevallen komen. Vrijwel alle kinderen in Nederland en België maakten deze ziekte door. 

De twee kinderen die hij vanavond gezien had, hadden de bekende blaasjes op de huid en hadden verschrikkelijke jeuk. Dat waren onmiskenbare aanduidingen dat het varicella-zoster virus in hun lijfjes zat. Het virus werd verspreid door de lucht door de uitgehoeste adem van de kindjes en wie het had bleef, tien tot twaalf dagen besmettelijk, totdat alle blaasjes ingedroogd waren. Tom had de ouders gewaarschuwd dat ze moesten oppassen voor direct contact met de blaartjes totdat ze helemaal droog waren. Voor de jeuk kon hij hooguit verzachtende crème voorschrijven en hopen dat de kinderen zich konden beheersen. Soms krabden ze zichzelf, zeker in hun slaap, tot bloedens toe. 

Tom minderde vaart toen zijn mobiele telefoon ging en parkeerde de auto langs de kant. Het was Govert, die hem met een gejaagde stem vroeg of hij hem een gunst wilde bewijzen.

“Vanzelfsprekend,” zei Tom verbaasd. 

“Er is een noodoproep geweest, maar doe jij het alsjeblieft. De ambulance is onderweg.” 

“Wat is er gebeurd?” vroeg Tom, meteen alert. Zijn lichaam verstrakte toen het een shot adrenaline kreeg. Hij luisterde geconcentreerd.

“Ik weet het niet precies, een auto-ongeluk op de Rijksweg ter hoogte van de brug,” zei Govert nerveus. 

Tom hoorde de spanning in zijn stem. Alsof hij een flink stuk gelopen had en buiten adem was of een flinke borrel op had. 

Tom verstond Govert maar met moeite. De verbinding was enorm slecht. Terwijl Govert in paniek herhaalde dat er een ongeval had plaatsgevonden, vroeg Tom zich razendsnel af waar het precies gebeurd was en hoe. Was de weg, daar onder de bomen, glad geweest en was het voertuig gaan slippen, waardoor het tegen een boom terecht gekomen was? Was de bestuurder afgeleid geweest? Misschien met de mobiele telefoon in de weer geweest of met de radio?

“De wagen schijnt met de bestuurderszijde tegen een boom terecht gekomen te zijn,” zei Govert. “Het is een jonge vrouw. Ik zou er veel voor over hebben als jij dat voor je rekening kon nemen,” zei Govert. Er klonk paniek in zijn stem, dat was helemaal niets voor de altijd optimistische man. 

“Ik ben al op weg,” zei Tom, ”ik hou wel contact met je.” “Ogenschijnlijk is ze zwanger,” was het laatste wat hij hoorde toen Govert de verbinding verbrak.

Tom draaide de auto op de weg en dacht aan de smekende stem van Govert. Het was uitzonderlijk dat Govert een noodgeval op Tom afschoof, maar het was duidelijk dat hij het zelf niet aankon om er heen te gaan, zoveel had Tom uit het telefoontje begrepen. De oude huisarts, die de grootste angsten van zijn patiënten weg kon nemen en net zo makkelijk met de burgemeester praatte als met de zwakbegaafde Harm, was panisch om oog in oog met een gewonde, jonge vrouw te staan. Tom begreep het wel. Trudy had hem verteld dat Govert nooit echt over de dood van zijn vrouw en kind heen gekomen was. Ze zei dat hij een andere man was vóór die dramatisch afgelopen bevalling van vijfentwintig jaar geleden. Blijkbaar had Govert daarna nog wel vrouwen lief gehad, maar was het nooit meer tot een duurzame relatie gekomen. 

Terwijl Tom de plek van het ongeval naderde, bedacht hij dat hij die Govert van vroeger graag had leren kennen. Hij stelde zich voor dat Govert toen een slanke man met veel haar was geweest, die de sterren van de hemel kookte zijn vrouw goede wijn voorzette. De Govert die hij nu kende was kaal en gezet en hij kon zichzelf uitstekend redden. 

Els, die één keer per dag de binnen- en buitenboel kwam doen, was een trouwe steun en toeverlaat voor hem. Ze kletste ononderbroken terwijl ze schoonmaakte, maar dat vond Govert wel amusant, het bracht wat leven in de brouwerij. 

Toen Tom aankwam op de plek van het ongeluk, vond hij een versuft jong meisje. Bij lange na geen zwangere vrouw of hij moest zich vreselijk vergissen. Ze was dik, dat wel, maar het zag er niet uit als een zwangerschap. Ze zat naast de auto tegen een boom en zwaaide haar hoofd een beetje heen en weer. Ze had inderdaad een dikke buik, maar ze was helemaal gezet, ook haar armen en benen. Iets zei hem dat het meisje niet zwanger was en dat er ook niets ernstigs aan de hand was. Ze was alleen erg overstuur, omdat ze helemaal alleen was. Met horten en stoten deed ze haar verhaal aan Tom en de verpleegkundigen van de ambulance, die praktisch tegelijkertijd aankwamen. Het meisje huilde alsof het laatste oordeel was aangebroken en Tom had met haar te doen. Ze was op bezoek bij een tante en kon nu niet met de auto terug naar huis, want ze was niet in staat om auto te rijden, als ze nog met het de ding de weg op had gekund. 

Tom en de broeders van de ambulance overlegden kort en besloten dat het het beste was als de jonge vrouw met hen meeging naar het ziekenhuis voor een check-up en van daaruit namen ze dan contact op met haar familieleden. Dat ze haar meenamen, ontsloeg Tom van zijn verplichtingen. Hij gaf het meisje een bemoedigende hand voor de deur van de ambulance dichtging en beloofde haar een garage te bellen, die haar auto kon wegslepen. Er drupte nog een traantje uit haar ooghoek, maar hij was zelf gerust, want er was geen levensgevaar. Ze was zogezegd met de schrik vrijgekomen. 

Als je naar het autowrak keek, was het een wonder dat er iemand levend uit gekomen was, maar aan het meisje te zien was het duidelijk dat ze niet zwaargewond was. Ze had geen pijn en ze was bij kennis. Wellicht had haar overgewicht haar leven gered, omdat het er voor gezorgd had dat ze een stootkussentje had. 

Tom pleegde ter plekke het beloofde telefoontje en terwijl hij terug reed, dacht hij weer na over de klank in de stem van Govert. Hij had een vreselijk drama meegemaakt, hij had zijn vrouw en kind verloren en dat had hem zo gemaakt als hij was. Dat vergat Tom af en toe. Hij was nog jong en had wel al wat liefdeservaringen op zijn conto staan, maar al zijn relaties waren van korte duur geweest. Pas toen hij Maartje had leren kennen, wist hij dat zij het type was waarmee hij het een heel leven zou kunnen volhouden. 

Hij vergat Govert en het dikke meisje echter weer op het moment dat hij bij de patiënten kwam, die ongeduldig op hem zaten te wachten. Toen hij eindelijk klaar was, was hij doodop. Hij besloot rechtstreeks naar Het Anker te gaan, want het was nu toch te laat om nog te eten. Eerst maar even een snelle borrel, dan thuis een snelle boterham en naar bed. Als hij nu naar huis ging om warm eten klaar te maken, werd het te laat om er nog uit te gaan. En om nou de hele avond voor televisie te blijven zitten terwijl de adrenaline van de dag nog door zijn lijf gierde, dat was helemaal niks. Plus dat Maartje naar Het Anker zou gaan, dat zou hem vast en zeker oppeppen. 

Toen hij bij Het Anker zijn auto parkeerde, schoot hem te binnen dat hij beloofd had Govert te bellen.

“Het is goed afgelopen, Govert,” zei Tom op een geruststellende toon tegen zijn oudere mentor. “Het ging om een nog jong meisje, maar ze had niks ernstigs. Ze was alleen maar erg geschrokken en doodzenuwachtig. Zo te zien was ze niet eens lichtgewond, wat onbegrijpelijk is gezien de staat van haar auto. Een slippartij om onduidelijke redenen en tegen een boom aan geknald. Voor de zekerheid heb ik haar toch maar met de ambulance laten meegaan om even een routineonderzoek te laten doen.”

“Dat is inderdaad altijd het beste. Beter een foto te veel dan een te weinig.” Govert schraapte zijn keel. “En was ze…” vroeg hij aarzelend. 

Tom pikte zijn vraag meteen op. “Nee, er was geen sprake van een zwangerschap,” antwoordde hij snel. “Ze was wel erg gevuld om het met een mooi woord te zeggen,” zei hij er tactisch achteraan.

“Gelukkig dat het goed is afgelopen,” verzuchtte Govert opgelucht. “Wat ben ik blij dat je me belt.” Hij had de vrouw tot aan het telefoontje van Tom niet uit zijn hoofd kunnen zetten. De herinnering aan zijn overleden vrouw en kind was nog zo haarscherp en pijnlijk dat het hem bijna te veel was geworden. Af en toe werd die oude wond in een fractie van een seconde opengereten en deed weer evenveel pijn als in het begin. Dat dit gebeurde was blijkbaar onvermijdelijk als er een drama van zo’n formaat had plaatsgevonden in iemands leven. 

Er kwam een wonderlijk gevoel over Tom toen hij Goverts zucht hoorde. Die kwam uit het diepst van zijn hart en was zo vol van verdriet, dat Tom besefte dat Govert hem wel degelijk nodig had. Er was een gevoelige kant aan Govert, die niemand te zien kreeg. De omstandigheden hadden er voor gezorgd dat Tom er nu een glimp van opgevangen had. 

Hij werd plotseling overspoeld door een gevoel van genegenheid voor zijn oudere collega. Govert was als een soort vader voor hem, zijn vangnet, omdat hij het dorp en de mensen van haver tot gort kende en Tom nog lang niet was ingewerkt. Hij had Govert zelf ook nog nodig de komende jaren, want zo lang zou het nog wel duren eer de dorpsgemeenschap hem helemaal in hun hart gesloten had. Zo gemakkelijk kreeg je hun vertrouwen niet. Het gaf hem de tijd om Govert beter te leren kennen. Er waren ergens best veel overeenkomsten tussen hun. Tom was dan weliswaar nog geen weduwnaar, maar wat verdriet was, wist hij met zijn romantische inborst wel. Hij was een keer in de liefde bedrogen en dat had een diepe krater in zijn hart geslagen. Die moest bij Govert nog veel dieper zijn. Tom moest zorgen dat hij begrip voor Govert kon opbrengen. Hij schaamde zich plotseling dat hij eerder op de dag in gedachten op Govert gescholden had, dat hij soms geïrriteerd was door de oude man en wou dat hij eindelijk de praktijk aan hem overdeed. 

Govert herstelde zich snel nu alles goed was afgelopen. “Was er verder nog iets bijzonders?” vroeg hij langs zijn neus weg.

“Nee, wat waterpokken en een paar griepjes, je hoort het morgen wel,” zei Tom. Hij verbrak ontroerd de verbinding. Hij had op een bepaalde manier het gevoel dat hij een stuk dichter bij Govert gekomen was.

Govert legde gerustgesteld de hoorn neer. Hij probeerde altijd de herinnering aan wat zijn gezin had moeten zijn, gedoseerd tevoorschijn te halen, maar soms had hij er geen controle over. Onverwachte gebeurtenissen zoals dit verkeersongeluk en het woord ‘zwangerschap’ riepen onmiddellijk oude trauma’s bij hem op. Gelukkig had hij nu Tom, die af en toe de verantwoordelijkheid kon overnemen. Hij was een slimme, capabele arts, die met de jaren een waardig opvolger van hem zou worden. Tenminste als sommige koppige dorpelingen hun houding eens lieten varen en de jonge arts zouden accepteren. Govert kon toch niet tot op zijn sterfbed voor huisarts blijven spelen? Het was waar dat sommige mensen al hun hele leven bij hem waren en dat ze nu oud waren, maar dat was niet de enige reden dat hij er niet mee op kon houden. Hij wou er ook niet mee ophouden.

Govert liep naar de keuken, schonk een kop thee voor zichzelf in en liep ermee door de gang naar de ruime woonkamer. Door de glazen schuifpui zag hij dat het onkruid hoog in de tuin stond. Als hij zijn praktijk overdeed aan Tom, dan zou hij er alle tijd voor hebben om de tuin in orde te houden. Iedereen dweepte ermee hoe fijn het was om in de tuin te werken, maar Govert werd er niet warm of koud van toen hij naar de planten keek. Wat onkruid en wat sierplant was, kon hem op het ogenblik helemaal niet boeien. Hij fantaseerde wel eens dat als hij ooit gepensioneerd zou zijn, hij zich in zijn tuin ging verdiepen, maar het zei hem eigenlijk allemaal bitter weinig. Hij was huisarts en dat bleef hij voorlopig ook. Uit betrokkenheid met zijn patiënten, waar hij de intimiteiten en geheimen van wist, maar ook uit eigen belang. Hij hield er voorlopig nog niet mee op, want wat moest hij dan de hele dag doen? 



In Het Anker was het niet al te druk, maar wel gezellig. Tom was bij het binnenkomen meteen naar de biljarttafel gelopen toen hij daar een paar vrienden zag, bestelde een pilsje en maakte een ronddraaiend gebaar met zijn hand, wat betekende dat hij een rondje gaf voor de biljarters. 

Dikke Willem liep er met een dienblad naartoe. Jos zat zich aan de bar moed in te drinken om straks met zijn ouders te praten. Toen Maartje het café binnenkwam, ging hij meteen rechtop zitten. Dit was het tweede leuke meisje dat hij vandaag in het dorp zag, dat was een betere score dan een hele week in de stad. 

Maartje keek zoekend rond. Haar blik ving die van Tom aan de biljarttafel en ze glimlachte naar hem. Hij stak zijn keu ter begroeting op en maakte toen een perfecte stoot tegen de gladde ballen. Hij hoopte maar dat ze het gezien had. Wat een heerlijke meid was ze toch! Hij kreeg het helemaal warm van binnen. 

Maartje keek zoekend rond, maar toen ze Saskia niet zag, ging ze op de vrije kruk naast Jos zitten. Hij keek opzij en knikte vriendelijk, maar ze zond hem een quasiverontwaardigde blik, terwijl hij het meisje niet eens kende. Hij glimlachte schaapachtig naar haar. 

“Jij bent diegene die me vanmiddag bijna van mijn sokken reed,” zei Maartje beschuldigend. “Of niet soms?” 

Jos kleurde tot achter zijn oren. “Wanneer dan? Daar weet ik niets van,” stotterde hij onbeholpen. 

Dikke Willem kwam weer terug achter de bar en zette zijn dienblad neer. “Wat hoor ik daar? Onze juf van de sokken rijden?” vroeg hij met een gespeeld barse stem. “Dan heb jij het straks op je geweten als de kinderen hier dom blijven.” 

Maartje lachte toen Jos niet begrijpend van Dikke Willem naar Maartje keek. 

“Ze is onze schooljuffrouw, de bloem der natie. Vertel me niet dat je haar niet kent.” Dikke Willem zetten zijn forse armen op de bar en keek Jos dreigend aan. 

Maartje nam het voor Jos op. Ze stak haar hand naar hem uit en zei: “Trek het je maar niet aan, hoor, ik kon nog net op tijd opzij springen. Ik ben Maartje.”

Jos schudde haar uitgestoken hand. “Ik ben Jos, zeer aangenaam.” Hij was inderdaad prettig verrast door de aantrekkelijke schooljuffrouw.

“Jos is een toekomstige dokter, voor zover je het wilt weten. De zoon van Henk, de timmerman,” bromde Willem. “Ik hou mijn hart vast als het ooit zover komt, maar verder is ie wel een aardige jongen.” Hij draaide zijn hoofd naar Jos. “Ik hoop dat je dan beter op je patiënten let dan op het verkeer,” besloot hij voor hij hoofdschuddend naar de andere kant van de bar liep. 

Jos keek Willem na. ‘Als het ooit zover komt’ had hij gezegd. Betekende dat dat hij inderdaad geen goede dokter zou kunnen zijn? Was het aan hem te zien dat hij dat ook niet wilde worden? Hij draaide zich om naar Maartje.

“Wil je wat drinken, om het goed te maken?” zei hij onhandig tegen haar. Ze was een plaatje van een meisje, onbegrijpelijk dat hij haar vanmiddag bijna omver had gereden en haar toen niet had gezien. Hij was blijkbaar zo in gedachten geweest over hoe hij straks het grote nieuws ging brengen en hoe zijn moeder dan zou reageren, dat hij haar helemaal over het hoofd had gezien. Peinzend nam hij een slok. Hij had het nog niet verteld. Onder het avondeten was het er ook niet van gekomen, dus het was weer uitgesteld tot morgen. Nou ja, wat deed het er ook toe, dan kon hij alvast weer even op adem komen. Hij babbelde wat met Maartje over koetjes en kalfjes en opeens leek Maartje dichterbij te komen. Verbeeldde hij zich dat nou? Nee, het was echt waar: ze kwam zijn richting uit. Hij zag hoe de poten onder haar kruk begonnen te schuiven. Ze kwam razendsnel dichterbij en hij kon haar kruk nog net ondersteunen. Opeens lag ze in zijn armen en ze gilde het uit. 

Dikke Willem draaide zich als door een wesp gestoken om. 

“Val je haar nu ook nog lastig of wat? Moet ik soms de politie erbij halen?” riep hij terwijl hij zijn ogen samenkneep.

Tom, die aan het biljart stond, legde zijn keu neer en kwam naar de bar. “Nou wordt het toch tijd dat je eens iets aan die krukken doet, Willem. Zo meteen breekt hier iemand nog zijn nek,” zei hij boos. Hij nam de gelegenheid te baat om Maartje vast te pakken. “Heb je je pijn gedaan?” vroeg hij bezorgd.

“Nee, Jos heeft me net op tijd opgevangen.”

Tom zond Jos een vernietigende blik. Concurrentie was het laatste dat hij kon gebruiken en al helemaal niet van snuffers, van die stadse kakkers die alleen maar voor de frisse lucht kwamen en verder niks met het dorp te maken wilden hebben. Al was Tom zelf soms geïrriteerd door de wortelaars, de eigenheimers, hij beschermde ze wel als het er op aankwam, zeker als het mooie vrijgezelle meisjes als Maartje waren. 

Vloekend kwam Dikke Willem dichterbij. “Je bent ook zo’n wiebelkont, Maartje, blijf toch ook eens stil zitten.”

“Nou zeg!” riep Maartje verontwaardigd. “Nou ben ik het ook nog schuld. Die krukken wiebelen al zo lang ik hier kom. Wat kan ik daar nou aan doen.” 

Tom bewoog een andere kruk heen en weer en die leek nog stevig. “Ga hier maar zitten, Maartje, deze is nog goed,” zei hij en ging zelf meteen op de kruk naast haar zitten. Hij had wel lang genoeg gebiljart en die onbekende jongen zat hem een beetje te dicht bij Maartje. Die twee waren veel te gezellig aan het kletsen, dat had hij allang gezien.

Jos had de wankele kruk van Maartje al omgedraaid en bestudeerde waarom hij stuk was. Hij zag het meteen. “Geen wonder dat die kruk wankel is. De verbindingen zijn versleten,” zei hij effen. “Vroeg of laat donderen ze allemaal in elkaar, hou daar maar rekening mee.”

Dikke Willem krabde in zijn woeste baard. “Wat moet ik daar dan aan doen?” vroeg hij geïrriteerd.

“Nieuwe krukken kopen natuurlijk,” zei Tom, terwijl hij zich voorover boog naar Willem en van de gelegenheid gebruik maakte om Maartjes arm aan te raken. 

“Ik heb geen geld om nieuwe krukken te kopen,” zei Willem kortaf. “En er ook geen zin in. Waarom zou ik, na een half jaar wiebelen ze toch weer. Jullie moeten gewoon wat voorzichtiger zijn en rustig op je gat blijven zitten, zoals alle mensen.” 

Er ging een smalend gelach op in Het Anker. 

Dikke Willem verdedigde zich. “Wat kan ik eraan doen dat er tegenwoordig alleen maar slechte kwaliteit gemaakt wordt,” zei hij verongelijkt. “Je had die krukken van vroeger moeten zien, die we op de boot hadden. Dat was nog eens vakmanschap. Eeuwen gingen die mee, geloof me, maar daar hoef je nu niet meer om te komen.”

“Wat waren dat dan voor krukken?” vroeg Jos met gespitste oren. Hij hield zich net als Maartje voor de zekerheid aan de bar vast.

“Gewoon, scheepskrukken natuurlijk. Goeie degelijke scheepskrukken van ijzer. Hoe zouden goede krukken anders zijn?” Dikke Willem veegde met een lapje de bar af en trok zijn wenkbrauwen op. 

“Die waren vastgeklonken aan de vloer zeker?” vroeg Jos door.

“Ja, wat dacht jij dan hoe de dingen op een schip vastgemaakt zijn, zodat ze je niet om de oren vliegen bij het eerste beste golfje?” Het was duidelijk dat Willem het een stomme vraag vond.

“Maar dan kon je alleen maar zitten waar je zat,” merkte Maartje op.

“Is dat een probleem dan?” Dikke Willem spoelde zijn doekje uit en gooide het in een emmer. Hij liet de gootsteen vollopen met schoon water om de glazen te spoelen. “Het is dat jullie vrouwtjes draaikonten zijn, anders had ik zulke scheepskrukken hier allang staan.” Dikke Willem staarde in de verte. Het was duidelijk dat hij in gedachten weer even op zee zat. “We hebben het meegemaakt met windkracht acht, de golven sloegen zo over het dek aan de andere kant weer de zee in, maar in de bar viel niemand van zijn kruk. Iedereen bleef gewoon rustig zitten en zijn pilsje drinken.”

“Maar ze moesten het wel goed vasthouden zeker?” gooide Tom wat olie op het vuur. Als je Dikke Willem op stang wilde jagen moest je flauwe grappen over het zeemansleven maken. 

“Natuurlijk,” zei Willem en keek Tom vol ongeloof aan over zo’n stomme opmerking. “Is dat een probleem dan?” Hij probeerde van onderwerp te veranderen, want wie nooit op zee gezeten had kon zich er toch niets bij voorstellen. 

“Ik ben het met je eens dat dit niet meer het vakwerk van vroeger is,” zei Jos, terwijl hij de kruk nog in zijn handen had. “Dit is seriewerk natuurlijk, maar ze zijn toch nog wel te verstevigen. Ik wil het best voor je doen, hoor, voordat er weer iemand onderuit gaat.”

Dikke Willem keek Jos aan. Je hoorde de radertjes in zijn hoofd bijna draaien. “Kun je dat dan?” Hij wreef met zijn duim over zijn wijsvinger. “En wat gaat dat grapje me kosten?” 

“Natuurlijk kan hij dat, wat dacht jij dan! Je weet toch wie zijn vader is. Die jongen is in een timmerwerkplaats opgegroeid.”

Iedereen draaide zich om. Aan de andere kant van de bar zat pastoor Eerdmans van een borreltje en een goede sigaar te genieten. Hij knipoogde naar Jos, die hem een dankbare blik toezond. 

“O, nou ik dacht, een dokter werkt niet met zijn handen, die zijn daar te kwetsbaar voor,” zei Willem. Hij kon het niet laten Tom een sneer te geven. De jonge, slanke arts was zijn tegenpool en dat kon hij niet altijd even goed verdragen. Voordat Tom iets kon zeggen, ging Willem door. “Nieuwe ga ik in ieder geval niet kopen, dat is een ding dat zeker is,” zei hij op besliste toon. Hij plukte even aan zijn baard en vroeg: “Nou, heb je een idee wat me dat gaat kosten als jij die krukken naloopt?” 

Jos wreef over zijn kin terwijl hij probeerde in te schatten hoeveel werk het was. Het was best een leuke klus en het gaf hem iets te doen terwijl hij een paar dagen thuis was. Hij ging toch niet terug naar de universiteit. “Ik hoef er niet veel voor te hebben,” zei hij. “En ik heb er wel tijd voor de komende dagen.” 

“Neem er dan eentje mee om het uit te proberen. Dan hoor ik wel wat dat geintje kost,” zei Dikke Willem terwijl hij zich omdraaide. “Als je het maar een beetje binnen de perken houdt,” zei hij over zijn schouder.

“Natuurlijk,” zei Jos tegen Willems brede rug. “Ik mats je wel.” 

Willem draaide zich om en keek wantrouwig naar Jos. “Maar als jij ze allemaal gaat doen, dan gaat me dat toch een kapitaal kosten.” 

“Ze moeten allemaal gedaan worden,” riep Tom uit. “Anders heb je zo de inspectie op je dak.” 

Daar had Willem niet van terug. “Neem die kruk maar mee en dan hoor ik het wel,” zei hij nijdig. Hij liep weg zonder nog iets te zeggen, maar aan het gerammel met de lege flesjes was te horen dat hij het niet naar zijn zin had. Willem kon niet tegen kritiek en zeker niet in zijn eigen zaak, waar hij het voor het zeggen had. 

Tom stak zijn hand naar Jos uit, voor Maartje langs. “Ik had me nog niet voorgesteld, ik ben Tom Benschop, ik werk samen met Govert Lammers.”

“Hoi, ik ben Jos,” zei Jos. “Ik heb al veel over je gehoord.” 

Voordat hij nog meer had kunnen zeggen, vloog de deur open en kwam Saskia naar binnen als een wervelwind. Ze stormde op de bar af, gaf Maartje een snelle zoen en ging toen gauw op de lege kruk naast Tom zitten. Tom gleed bijna tegelijkertijd van de zijne af.

“Ga hier maar zitten, naast je vriendin,” zei hij tegen Saskia en bood haar zijn kruk aan. 

“Blijf toch even zitten, je hoeft voor mij niet weg,” protesteerde Saskia en probeerde hem aan zijn arm tegen te houden.

“Ik was net aan het biljarten,” reageerde Tom en keek naar Jos. “Speel je een potje mee?” vroeg hij. Hij vond Jos niet onsympathiek, maar hij wilde hem ook bij Maartje vandaan krijgen.

Jos nam het aanbod aan. Zijn humeur was plotsklaps helemaal verbeterd. Hij was nieuwe vrienden in het café aan het maken en had zichzelf ook nog eens werk bezorgd. Dat noemde hij een geslaagde avond.

Tijdens het spelletje wierp Tom regelmatig zijn blik op Maartje. Vanuit zijn ooghoeken hield hij elke beweging van haar in de gaten. Af en toe keek hij om zich heen om te zien of het niet opviel. Hij wou er niet van beschuldigd worden dat hij haar stalkte, maar hij kon gewoonweg zijn ogen niet van haar afhouden. Hij zou haar het liefste willen opeten. Wat zou het na zo’n lange gespannen dag als vandaag niet heerlijk zijn als ze haar koele handen op zijn voorhoofd legde. Of nog beter, zijn hals en schouders masseerde. Daarna zou ze haar lieve hoofdje op zijn borst leggen en hij zou haar lange, blonde haren strelen totdat ze allebei in slaap vielen. Daar had hij alles voor over, maar het leek of Maartje totaal niet gefocust was op mannen of in ieder geval niet op hem. Waren haar vriendinnen en de schoolkinderen echt de enigen die er toe deden in haar leven? 

Hij zag hoe Maartje lachend haar haren achterover wierp om de grappen van Saskia. Ze lachte haar prachtige witte tanden bloot en het ontging hem niet hoe ze daarna weer aan haar onderarmen begon te krabben. 

Toen werd hij weer afgeleid, omdat Jos een mooie serie aan het maken was. Met stijgende verbazing en verwondering bekeek hij de zoon van de timmerman, die hij nog niet eerder had leren kennen. De jongen was van zijn leeftijd en studeerde medicijnen had hij net gezegd. Het was nooit weg om een geschikte sparringpartner te hebben voor zijn uurtje ontspanning ’s avonds. Tom ging zo op in zijn spel met Jos, dat hij geen aandacht meer aan de meisjes aan de bar besteedde. 

Toen ze klaar waren met het partijtje, zag hij dat de meiden weg waren gegaan zonder dat hij het gemerkt had. Even flitste er een gevoel van teleurstelling door hem heen, toen greep hij zichzelf in zijn nekvel. Het was juist goed dat hij haar even vergeten had en niet meer op haar gelet had. Ze moest niet denken dat hij constant als een schoothondje beschikbaar voor haar was, hij had ook zijn waardigheid. En hij had gehoord dat je vrouwen af en toe in onzekerheid moest laten. Dat ze dan meer interesse in je kregen en meer van je gingen houden. Het was raar, maar waar.

“Ik trakteer je op een pilsje,” zei hij joviaal tegen Jos, die het partijtje gewonnen had. “Ik ben onder de indruk van je spel. Speel je vaak?”

“Nou, op de universiteit doe ik het veel. Eigenlijk vaker dan naar college gaan,” bekende Jos. 

Tom keek hem met twinkelende ogen aan. “Dat is aan je spel te merken, maar ik hoop niet aan je studieresultaten.” 

Jos haalde zijn schouders op. Zijn studieresultaten waren goed, maar wat deed het er nog toe, hij werd toch geen dokter. Hij nam het pilsje aan van Tom, want het was nou toch te laat om nog met zijn ouders te praten. Op één dag kwam het ook niet aan, dus zo erg was dat niet.



Maartje zag de volgende ochtend, toen ze zich aankleedde, dat de vlekken op haar armen zich hadden uitgebreid. Ze keek over haar schouders in de spiegel en zag met afgrijzen dat de rode vlekken op haar rug ook groter waren geworden. Ze keek automatisch op de wekker hoe laat het was, al was er ’s ochtends nooit tijd om naar de dokter te gaan. Ze smeerde de bodylotion dik op en even was de jeuk verdwenen, maar al snel kwam die weer terug en de plekken begonnen nou ook behoorlijk pijn te doen. 

Ze trok haar bureaulade open en zocht naar de loep om te kijken of het soms blaasjes van waterpokken zouden kunnen zijn. Onder het vergrootglas zag ze dat het geen blaasjes, maar vlekjes waren. Toch was ze er niet gerust op. Misschien was ze door een van de kinderen besmet. Als zij de kinderen hiermee maar niet besmette, dat was veel belangrijker. Ze moest vanavond haar moeder opbellen om te horen of zij als kind waterpokken gehad had.


Jos at zijn boterhammen met grote happen op. Hij ging meteen aan het werk met de barkruk. Zoiets vond hij nou een echte uitdaging. 

“Ik ga naar de werkplaats,” zei hij terwijl hij zijn stoel achteruit schoof.

Op de vragende blik van zijn moeder antwoordde hij: “Ik heb Willem toch beloofd die kruk te repareren.”

“Zou je niet liever wat van je vrije tijd genieten? Zo meteen zit je weer de hele tijd met je neus in de boeken als je in de stad terug bent. Ik dacht dat je juist kwam om een beetje te ontspannen.”

“Laat die jongen toch,” zei zijn vader en stond ook op. “Kom jong, aan de slag.”

Jos liep achter zijn vader aan de keuken uit. Hij voelde de energie terugkomen. Hij zette meteen de radio aan toen hij in de werkplaats kwam. Hij zou ervoor zorgen dat hij vanavond een gelegenheid vond om met zijn ouders te praten, hij kon het nu niet meer te lang uitstellen. 


Maartje legde in de klas alle leerboeken voor die ochtend klaar, terwijl de kleintjes met veel rumoer hun plaatsje zochten. Toen ze wilde beginnen, zag ze vijf lege plaatsen in het klaslokaal. Wat waren er veel zieken vandaag, er was toch geen epidemie uitgebroken? Meteen voelde ze jeuk op haar rug. Hopelijk had ze niets ernstigs, want als zij ziek werd, dan konden haar collega’s ervoor opdraaien, als ze haar klas moesten overnemen en dat wou ze hun niet aandoen. Ze nam zich voor zodra ze vanmiddag klaar was naar het spreekuur van de dokter te gaan. “Jongens, even lief zijn en blijven zitten, ik kom zo terug,” zei ze tegen de kinderen. Ze liep de gang op om op te bellen en een afspraak met de huisarts te maken.

In de wachtzaal van Tom en Govert zaten de nodige mensen te wachten. Tom liet iemand uit en ving in het langslopen een telefoongesprek op, dat Trudy voerde. 

“Nee, Maartje, kom nou maar niet hierheen,” hoorde hij Trudy zeggen. Tom spitste zijn oren en hield zijn pas in voordat hij terugging naar zijn spreekkamer, waar de volgende patiënt al naar binnen ging. “Als je de waterpokken hebt, moet je thuisblijven, want hier besmet je iedereen,” zei Trudy. “Ik zal zeggen dat de dokter je opbelt.”

Tom liep terug en legde zijn hand op het bureau van Trudy. Hij gebaarde dat ze hem de hoorn moest geven. 

Trudy legde haar hand op de hoorn en fluisterde: “Het is Maartje, ze heeft de waterpokken.”

Tom fluisterde terug: “Hoe weet je dat?” Hij nam haar de telefoon uit handen. 

Trudy keek beledigd naar Tom.

“Ja, Maartje, met Tom,” zei hij bezorgd. “Wat is er met je aan de hand?” 

“Ik heb overal rode puntjes en vlekjes,” zei Maartje angstig. “En het jeukt verschrikkelijk.”

“Dan wil ik graag dat je het even komt laten zien,” zei Tom op besliste toon. “Heb je de waterpokken als kind gehad?”

“Dat weet ik juist niet meer, maar als het inderdaad de waterpokken zijn, zoals Trudy zegt, dan wil ik me ziek melden, anders steek ik alle kinderen op school aan.” 

“Je moet niet naar Trudy luisteren. Ik ben hier de dokter. Zeg eens, heb je het overal?” 

Maartje verschoot van kleur. 

“Dan zijn het namelijk geen waterpokken, want die heb je alleen hier of daar. Heb je echt geen waterpokken gehad als kind?”

“Ik geloof het wel, maar ik weet het niet zeker,” herhaalde Maartje.

“Dan kun je het niet nog eens hebben.”

“Dat dacht ik ook al, maar Trudy zei…”

“Trudy is geen dokter. Heb je veel jeuk?”

“Ja, heel erg, het is niet vol te houden.” Maartje huilde bijna van wanhoop. 

“Het is echt beter als je straks even langskomt. Kom maar na mijn middagspreekuur, zo tegen zessen, dan hoef je niet zo lang te wachten.”

“Dat zal ik doen,” zei Maartje opgelucht. Het was echt beter dat ze ermee naar de dokter ging, want het werd steeds erger. Met de gedachte dat Tom er straks naar zou kijken en ze zich voor hem moest uitkleden, jeukten de rode plekken nog erger, maar er zat niets anders op, want ze kon er niet mee blijven rondlopen. Ze liep terug het leslokaal in en haar aandacht werd meteen getrokken door de kleintjes die ongelooflijk braaf op hun stoeltjes waren blijven zitten terwijl ze weg was.

Tom had opgehangen en boog zich naar Trudy. Op zachte toon, zodat de mensen in de wachtkamer het niet konden horen, zei hij: “Wanneer stop je er nou eens mee om zo eigengereid te zijn? Je jaagt de mensen de stuipen op het lijf met dingen die ze helemaal niet hebben. Dat kan echt niet, Trudy, besef dat nou toch eens.”

Trudy liet zich echter niet zo gauw van de wijs brengen. “Ik heb het toch zelf aan de hand gehad met Saskia en Jeroen en dan zou ik niet weten hoe waterpokken eruit zien?” zei ze verbolgen.

“Kon je soms door de telefoon zien dan hoe het eruit zag bij Maartje? Ik kan echt niet tolereren dat je zelf diagnoses gaat stellen.” Tom liep hoofdschuddend zijn spreekkamer in. Hij moest het hier weer eens met Govert over hebben, want Trudy leerde het gewoonweg niet af. 

Trudy keek hem beledigd na. Als blikken konden doden, was Tom ter plekke neer gevallen. Dat was helemaal haar bedoeling niet, maar af en toe verloor ze haar geduld met Tom, omdat hij wilde dat ze alles aan hem vroeg. Met Govert had ze nooit problemen, die was allang blij als ze de mensen een pleistertje en een bemoedigende blik gaf voor hun kwaaltjes, maar van Tom mocht ze zich nergens mee bemoeien. Ze draaide al heel wat langer mee in de praktijk dan hij, dus hij moest niet denken dat ze van niks wist. Het botste af en toe flink tussen haar en Tom. Als hij nou maar eens begreep dat het hem ook zou ontlasten als zij de mensen die maar een kleinigheid hadden hielp, dan zou alles veel soepeler verlopen. 

Tegen het eind van de middag kwam Maartje naar de praktijk. Trudy had haar jas al aan om weg te gaan, maar ze zou Trudy niet zijn als ze niet een beetje rond bleef hangen, totdat Tom zijn spreekkamer uitkwam en Maartje zou zien zitten in de wachtkamer. Ze knoopte een gesprekje aan met Maartje over welke kinderen ziek waren, maar voor Maartje kon reageren, zwaaide de deur van de spreekkamer al open en stond Tom in de wachtkamer.

“Ha Maartje,” zei hij joviaal zonder op Trudy te letten. “Kom binnen.” Hij liet haar zijn kamer in en vroeg haar om te gaan zitten. “Heb je een leuke dag gehad?” vroeg hij. 

“Nou, het is wel eens leuker geweest,” zei Maartje op klaaglijke toon. “Er zijn zoveel zieke kindertjes dat ik geen nieuwe leerstof kon aansnijden, want dan moet ik alles weer herhalen als ze terug zijn. Hoelang duren die waterpokken eigenlijk?” 

Op dat moment stak Trudy haar hoofd om de deur om gedag te zeggen. Tom zei haar met een afwezige blik gedag en bleef met zijn aandacht gericht op Maartje.

“Het duurt hooguit een paar dagen,” troostte Tom haar. “Tegen volgende week zijn de meeste kindjes wel weer beter, dus dan kun je hun hoofdjes weer volproppen met kennis.” Hij keek bewonderend naar het aantrekkelijke meisje, dat zo bezorgd was om de gezondheid van haar kinderen en om de leerstof die ze niet met hen kon doornemen. 

“Laten we het eens over jou hebben, want daar kom je voor. Hoe is het met de jeuk? Mag ik je armen eens zien?” Hij hoopte stiekem dat ze meteen haar truitje zou uittrekken, maar ze stroopte alleen haar mouwen op. Hij zag meteen wat het was.

“Dat ziet eruit als netelroos,” zei hij. Het flitste door hem heen dat hij morgen echt tegen Trudy moest zeggen dat ze absoluut geen diagnoses meer mocht stellen, want ze had het helemaal bij het verkeerde eind gehad. “Dat wordt ook wel 'galbulten' genoemd, dat heb je vast wel eens gehoord. Het jeukt en brandt alsof je in de brandnetels gelegen hebt, of niet soms?” Maartje knikte bevestigend. Ze was opgelucht dat het in ieder geval geen waterpokken waren.

“Heb je het alleen op je armen?” vroeg Tom door. “Je gezicht ziet ook een beetje rood.” Voorzichtig legde hij zijn vingers op haar wang.

“Is het niet besmettelijk?” vroeg Maartje, die opnieuw ongerust werd.

“Nee, maak je maar geen zorgen. Het is vervelend en pijnlijk voor jou, maar je bent niet gevaarlijk voor je omgeving. Echt niet.” Hij glimlachte bemoedigend toen hij haar benauwde gezichtje zag. 

“Misschien moet je toch even je truitje uittrekken, zodat ik op je rug kan kijken.” 

Maartje gehoorzaamde met tegenzin, maar tenslotte was ze bij de dokter en het was geen oneerbaar voorstel dat Tom haar deed.

“Netelroos,” zei ze terwijl ze naar de grond staarde toen Tom haar rug inspecteerde. “Hoe kom ik daar dan aan?” Ze voelde hoe zijn koele vingers haar hier en daar aanraakten. Hij was zo dichtbij, dat ze zijn adem bijna kon voelen op haar huid. 

“Trek je truitje maar weer aan, ik heb het gezien,” zei hij en liep terug naar de stoel achter zijn bureau. “Je hebt het ook hier en daar op je rug, maar het valt wel mee. Tja, waar krijg je het van? Dat kan door van alles zijn. Het kan van binnenuit komen, maar ook door de voeding, maar dan krijg je de jeuk en de vlekken meteen na het eten.”

Maartje dacht na. “Dat heb ik allemaal niet gehad de laatste tijd, alleen melk, maar daar ben ik nog nooit allergisch voor geweest.”

“Je kunt het ook door medicijnen krijgen of door een insectenbeet of door de kou, het is moeilijk te achterhalen. Ik denk dat het een interessantere vraag is hoe kom je er van afkomt.”

“Nou, hoe kom ik er dan van af?” vroeg Maartje terwijl ze haar truitje rechttrok.

“Helaas is er niks voor. Het moet vanzelf overgaan. Ik kan je wel wat geven tegen de jeuk. Wacht even, ik moet nog iets in huis hebben.” 

Tom stond op en rommelde wat in de medicijnkast. Toen liep hij met een klein tubetje naar Maartje. Voorzichtig deed hij haar truitje weer omhoog en smeerde wat crème op de rode plekjes op haar rug. “Zo, dan zit dat er alvast op, want daar kun je zelf natuurlijk niet bij. Als het niet overgaat, kom je over een paar dagen maar terug,” zei hij terwijl hij probeerde het zo professioneel mogelijk te laten klinken, maar het was hem niet ontgaan hoe mooi haar rug was. Hij ging weer achter zijn bureau zitten en schreef een recept uit. Toen hij het aan haar gaf, kneep hij eventjes geruststellend in haar hand. “Ik verwacht dat de jeuk door die crème wel snel over zal gaan. Let ook even op je kleren, dat je alleen katoen draagt, dat is het beste voor je huid.”

“Dat zal ik doen. Dank je wel, Tom,” zei Maartje en nam opgelucht afscheid van hem. Terwijl hij de deur voor haar opende, schoot hem opeens een wondermiddeltje van Govert te binnen. 

“Volgens dokter Lammers helpt het ook om in een stijfselbad te gaan liggen,” zei hij met een lachje. 

“Dat klinkt echt als zo’n wondermiddeltje van een kwakzalver,” zei Maartje ongelovig. Meende hij dat nu serieus?

“Het is ook een oud huismiddeltje,” zei Tom en haalde zijn schouders op. “Ik weet niet of het helpt, maar Govert gelooft in zulke dingen. Baat het niet, dan schaadt het niet, zou ik zeggen. Kijk maar wat je doet. Je kunt het allicht proberen.”

“Ik zie wel,” zei Maartje met weinig overtuiging en liep de deur uit.

Toen ze weg was, zag Tom nog steeds haar welgevormde rug, die onder de vlekjes zat. Hij zou het helemaal niet erg vinden om haar elke dag even met de crème in te gaan smeren. Spijtig dat hij dat niet had voorgeschreven. 

Op hetzelfde moment keek Jos in de werkplaats van zijn vader tevreden naar het stukje werk dat hij die dag verricht had. De kruk stond zo stevig als een huis. Het was een ontspannende dag geweest, zo samen met zijn vader in de werkplaats met de radio aan en Marleen die af en toe een kop koffie kwam brengen. Ze praatten niet veel samen, want ieder ging op in zijn eigen werk, maar dat was juist het fijne eraan. 

Jos had zijn vader niets gevraagd toen hij met de kruk begon. Hij was op zijn eigen manier aan de reparatie begonnen. Zijn vader hield hem vanuit zijn ooghoeken nieuwsgierig in de gaten. Hij was heimelijk van trots vervuld toen hij zag hoe zijn zoon met de gereedschappen omging. Hij zou vast een goede dokter zijn straks, maar er ging wel een goeie timmerman aan hem verloren.

Toen hij klaar was, liet Jos de kruk trots aan zijn vader zien. “Dit ding is nu minstens zo stevig als de scheepskrukken waar Dikke Willem over opschepte.” 

“Dat zie ik,” zei Henk tevreden. “Prima werk. jongen, mijn complimenten.”

Jos nam de kruk op. “Weet je, pap, ik ga het hem meteen even naar het Anker brengen. Tot straks.”

Dikke Willem kwam achter de bar vandaan, toen hij Jos binnen zag komen met de kruk in zijn hand. Die klus was snel gedaan, daar hield hij nou van. 

“Ga hier maar eens op zitten,” zei Jos triomfantelijk en klopte op de zitting van de kruk. Willem nam erop plaats en stelde vast dat de kruk niet alleen niet meer wiebelde, maar ook zo stevig stond als een huis. Zichtbaar tevreden over het werk dat Jos gedaan had, bood hij hem een pilsje aan. Hij liep terug naar zijn vaste plaats achter de bar, tapte een pilsje voor Jos en nam ook het glas van pastoor Eerdmans en vulde het nog eens bij. Els, die naast de pastoor zat, schoof haar glas naar voren. Als iedereen kreeg bijgeschonken, dan zij ook.

“Nou Jos, dat is een knap stukje werk van je,” zei Dikke Willem tevreden. 

Eerdmans liep naar Jos toe en hees zichzelf ook op de bewuste kruk om de stevigheid ervan uit te proberen. 

“Als meneer pastoor er niet doorheen gaat, dan is de proef geslaagd,” zei Willem, terwijl hij zijn forse armen op de bar plantte en afwachtend keek wat er ging gebeuren. 

“Dat zit zo stabiel als wat,” complimenteerde Eerdmans Jos. “Jij kunt er wat van.” 

“Ach,” zei Jos bescheiden. “Het was wel duidelijk dat de verbindingen lam waren, dus die moet je gewoon weer op dezelfde manier in elkaar zetten. Zo moeilijk is dat niet.”

“Je moet jezelf niet onderschatten,” vond Eerdmans. “Ik zou het niet kunnen. Jij hebt het daarentegen in je vingers, dat zie ik zo.” 

Jos haalde zijn schouders op en nam een slok.

“Dat kan wel zijn, maar wat heb ik er aan,” zei hij somber.

“Hoe bedoel je?” vroeg Eerdmans. 

“Ik moet toch mensen gaan repareren in plaats van meubels?” In één teug dronk Jos zijn biertje uit en zette het onbedoeld hard neer op de bar. Hij was van zijn eigen woorden geschrokken. 

Eerdmans zag meteen dat deze jongen duidelijk in de penarie zat en hij ging opnieuw op de kruk zitten. 

“Dokter zijn is toch een mooi beroep,” zei hij langs zijn neus weg. “Je moeder zegt dat je zulke goede studieresultaten hebt. Dan heb je er toch plezier aan.” 

Jos haalde weer zijn schouders op. “Dat zou ze wel willen.”

“Is het niet zo dan?” 

“Dat ik dokter wordt is het enige dat haar interesseert, maar of ik het leuk vind, daar vraagt ze niet naar.” 

Eerdmans hoorde de bitterheid in Jos’ stem. Hij ging er nu eens goed voor zitten.

Dikke Willem zette het glas van Eerdmans voor hem neer en ging toen tactisch een eindje verderop staan en begon de glazen te spoelen. Els bekeek met argusogen hoe hij dat deed en ze stond op het punt er een opmerking over te maken. Willem keek haar dreigend aan. “Je houdt je mond,” zei hij voor ze iets kon zeggen. “Hier worden de glazen schoongemaakt zoals ik dat wil.” 

Els hield wijselijk haar mond, maar dat hield ze niet langer dan drie seconden vol. 

“Heb je al gehoord dat de waterpokken heersen in Lierbeek?” vroeg ze aan Dikke Willem.

“Ach wat,” bromde hij. “Daar ga je toch niet dood aan.” Hij pakte de theedoek van het haakje en begon de glazen op te wrijven.

Eerdmans concentreerde zich op Jos. Hij bekeek de jongen van boven tot onder. De zoon van Henk en Marleen was al een hele man aan het worden. Hij had hem nog gedoopt toen hij een baby was en nu was het een boom van een vent. Nog even en hij zou ook nog dokter zijn. Een hele prestatie en zijn moeder kon terecht over niets anders praten. Er zat hem echter duidelijk iets dwars. Hij zag er bedrukt uit. 

“Wat is er toch, jongen?” polste hij tactisch. “Als je iets kwijt wilt, ga je gang, ik heb alle tijd.” Eerdmans haalde een klein sigaartje uit zijn borstzak en stak het aan.

Jos zat een bierviltje in twintig stukjes te breken. “Ik ga met mijn studie stoppen,” zei hij plotseling. Zo, dat was er uit. 

“Echt waar?” Pastoor Eerdmans keek hem met grote ogen aan. “Wat ga je dan doen?”

“Reizen,” hoorde Jos zichzelf zeggen. “Ik ga net als Willem op de grote vaart.”

“Daar heb je wel zeebenen voor nodig, maatje,” riep Willem vanaf de andere kant van de bar. Els had haar oren al gespitst. Jos op de grote vaart? En die jongen was bijna afgestudeerd als dokter. Dat was groot nieuws voor haar en ze vroeg zich af of zij de enige was die van niets wist. Vanochtend had ze zijn moeder Marleen nog bij Mia gezien in de winkel, maar die had het nergens over gehad. 

“O, ik dacht dat je bijna afgestudeerd was, dat heb ik van je moeder gehoord althans.” Eerdmans draaide de sigaar bedachtzaam rond in zijn mond, haalde hem toen eruit en bekeek de brandende kegel met een innige tevredenheid. Voor hij hem terugstopte in zijn mond, keek hij Jos aan. “Vind je dat nou niet zonde van je studie?” 

Jos haalde opnieuw zijn schouders op. “Ik heb al lang geleden besloten met mijn studie te stoppen, hoor.” 

Els kon zich niet beheersen en Jos zag hoe ze zo onopvallend mogelijk dichterbij kwam. Nu zij het nieuws blijkbaar gehoord had, zou het hele dorp binnenkort weten dat hij geen dokter werd. Dat betekende dat hij het zijn ouders vanavond wel moest vertellen, want de tamtam in het dorp was razendsnel. Het kon Jos niets schelen. Misschien was het maar beter zo, want hij liep al tijden tegen het moment aan te hikken. Nu moest hij het wel zeggen, want anders zouden ze het van Els horen. Die was in staat om Marleen te bellen om te vragen hoe het zat en hij moest haar absoluut voor zijn, dat kon hij zijn moeder niet aandoen. Hij slikte, alsof hij op zijn leeftijd nog bang was voor zijn ouders, maar toen vermande hij zich.

“De verloofde van mijn zus is kapitein, die heeft wel een baantje voor me,” zei Jos alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, maar het schoot hem ter plekke te binnen. Hij ging inderdaad nog liever in de machinekamer van een schip werken dan terug naar de universiteit. “Zodra ik Jannie zie, vraag ik het haar,” voegde hij er aan toe.

Eerdmans kende zijn pappenheimers wel beter. Hij ging schuin zitten, zodat Jos een beetje afgeschermd was van de nieuwsgierige blikken van Els. “Zou je dat echt willen, jongen, op de woelige zee zitten?” vroeg Eerdmans kritisch. Hij bekeek Jos onderzoekend en vond de jongen er niet overtuigend uitzien, maar zijn studie zat hem duidelijk heel erg hoog. Het verwonderde Eerdmans, want zijn moeder Marleen deed altijd voorkomen alsof Jos niets liever wilde dan dokter worden. Daar leek het nu helemaal niet op. 

“Voor het zeemansleven is niet iedereen geschikt,” bemoeide Willem zich met het gesprek. Hij was ook steeds dichterbij gekomen en veegde nu met zijn vaatdoekje tussen de bierglazen van Jos en de pastoor. 

Eerdmans tilde voorkomend zijn glas op, zodat Willem er bij kon. 

“Je ziet dagenlang niks anders dan water en de koppen van de bemanning,” zei Willem tegen Jos. “Wat zeg ik, wekenlang. Ik heb ze gek zien worden op zee, neem dat maar van mij aan. Jij bent volgens mij helemaal niet uit dat hout gesneden. Jij bent een echte studiebol.”

Jos gaf geen antwoord. Dat had ten eerste met Dikke Willem geen zin en ten tweede wat wist die kerel nou helemaal van hem? Over de schouder van Eerdmans stak het magere halsje van Els reikhalzend uit. Het was tijd om naar huis te gaan. Jos legde een briefje op de bar, maar Willem schoof het geld naar hem terug. 

“Laat maar zitten, jong, vanavond hoef je niet te betalen. Bedankt voor de kruk. Misschien moest je maar timmerman worden, dat kun je in ieder geval goed.” Het was de spijker op de kop en Jos werd er blij van, maar hij besloot er niet op te reageren. Hij had al veel te veel gepraat vanavond. 

Op de terugweg naar huis kwam Jos langs de dorpswinkel, die nog laat open was. Hij zag de dames druk babbelend staan. Zo meteen zou Els met haar dribbelpasje aankomen, daar durfde hij om te wedden. Jos sprak zichzelf moed in, want zodra hij thuis kwam zou hij zijn ouders moeten vertellen dat hij de brui aan zijn studie ging geven. Als Els hier zo meteen langs kwam, dan wist het hele dorp binnen een dag dat Jos geen dokter werd. Hij kon er niet meer omheen, vanavond zou hij de knoop door hakken en het aan zijn ouders vertellen.

Hij kwam de keuken binnen en trof zijn moeder goedgezind aan in de keuken.

“Wat is er?” vroeg Jos. Even werd hij aan het twijfelen gebracht. 

“Jannie gaat trouwen,” riep Marleen met een stralend gezicht. “En na de bruiloft stopt Loek met de zeereizen en gaat hij in de haven werken. Hij heeft pap en mij uitgenodigd om mee te gaan als hij de laatste vaart gaat maken.”

“Dat zullen we nog wel zien,” bromde Henk zonder van zijn krant op te kijken. “Ik kan de zaak niet zo lang alleen laten.” 

Jos greep de opmerking van zijn vader meteen aan. “Daar weet ik wel wat op.” Hij liet even een stilte vallen. “Ik kan de zaak wel open houden, want ik stop er toch mee,” zei hij plompverloren. 

Henk liet van verbazing de krant zakken. 

Zijn moeder keek hem niet begrijpend aan. De glimlach bevroor op haar gezicht.

“Hoezo, stoppen? Stoppen met wat?” hakkelde ze.

“Met mijn studie, mam.” Jos was verbaasd hoe gemakkelijk die woorden over zijn lippen kwamen terwijl hij er zo tegen op had gezien.

“Dat meen je niet,” stamelde zijn moeder. “En je bent bijna klaar jongen. Ben je zeker dat je niet gewoon even een inzinking hebt?”

“Nee, mam, ik weet het zeker. Ik heb er heel lang over nagedacht en de beslissing al lang geleden genomen, maar ik durfde het jullie niet te vertellen.”

”Doe me dat niet aan, jongen.” Zijn moeder zonk neer op een stoel en keek hem verpletterd aan. 

Jos zat er bedremmeld bij, maar hij kon nou niet meer terugkrabbelen.

“Ik wilde jullie niet teleurstellen, daarom heb ik het niet eerder gezegd. Mijn besluit staat vast. Ik wil geen dokter worden. Ik maak mijn studie niet af, want dat heeft geen enkele zin.”

Enkele seconden viel er een alarmerende stilte, toen stiet zijn moeder een iele kreet uit. “Hoe bedoel je, dat je je studie niet afmaakt? Ik snap het niet.”

“Mam, ik wil geen dokter worden, dat weet u toch.” Jos leunde stoer achterover op de achterste poten van de keukenstoel. Hij keek zijn moeder uitdagend aan. Nu kwam het op bluf aan. Hij was een volwassen kerel en hij hoefde zich niet door zijn moeder de les te laten lezen.

“Maar je bent bijna klaar met je studie, jongen,” smeekte ze wanhopig. Ze vergat gewoon hem een standje te geven om de manier waarop hij op zijn stoel zat.

“Ik weet het, maar ik hou het geen dag langer meer vol.” Jos ging weer naar voren en de stoel kwam op zijn vier poten terecht. Hij legde een hand op zijn moeders arm. “Mama, ik heb het allemaal voor u gedaan, maar u weet toch dat ik geen dokter wil worden.”

“Wat wil je dan, jongen?” vroeg zijn vader praktisch. 

“Ik wil timmerman worden, net als u.”

“Timmerman!” Zijn moeder was nu helemaal ontredderd. “En dan net zo hard werken als je vader. Hij loopt er helemaal krom van. Je verdient er net genoeg mee om rond te komen. Ik gun je een betere toekomst.”

“Dank je wel, dat wist ik niet dat je zo over mijn werk dacht. Zo kom ik ook nog eens ergens achter,” zei Henk tegen zijn vrouw, die hem in al haar paniek volledig negeerde.

“U hebt hier toch een mooi leven en een prachtig huis, daar teken ik voor,” hield Jos vol. 

Marleen barstte in tranen uit. 

“En daar kom je nu mee, net nu ik zo blij ben om Jannie. Ik mag nou nooit eens gewoon gelukkig zijn.” Jos schoof zijn stoel ongeduldig naar achteren. 

“Sorry, mam, ik heb misschien niet het goede moment uitgezocht, maar ik wil eerlijk tegen u zijn. Zo hebt u ons ook opgevoed. Ik kan er niks aan doen.” Hij legde zijn servet neer en wilde de keuken uit gaan. Het laatste waar hij vandaag tegen kon was een huilende moeder. Het hoge woord was eruit en een last was van hem afgevallen. En schuldgevoelens liet hij zich ook niet meer aanpraten.

Henk was heimelijk blij dat Jos naar hem aardde. De opmerking over zijn werk van zijn vrouw negeerde hij maar, want ze was niet toerekeningsvatbaar op dit moment. 

Marleen was zo overstuur, haar hoofd liep helemaal om. Het ene moment kon ze haar geluk niet op en het andere moment stortte haar wereld in elkaar. 

Jos greep de kans om zijn ouders alleen te laten. Zijn moeder moest het nieuws maar eerst zonder hem verwerken. Met het vooruitzicht van de bruiloft van Jannie had ze iets om zichzelf mee te troosten. 

Jos ging een kleine wandeling maken in de hoop dat het hem op zou peppen. De plotselinge bekentenis, waar hij zo tegen op had gezien, had hem alle energie ontnomen. Hij was hoe dan ook opgelucht dat de kogel door de kerk was. 

Toen Jos na een lange tocht terugkwam in de huiskamer, zat zijn vader alleen voor de televisie te dommelen. Hij werd wakker zodra de deur openging. “Jongen, daar ben je weer,” zei Henk slaperig.

“Waar is mam?” Jos keek zoekend rond.

“Die is al naar bed gegaan. Ze was zo moe van alle emoties, je weet hoe ze is. Ze was helemaal van de kaart.” 

Jos ging met een schuldig gezicht in de stoel tegenover zijn vader zitten.

“Het spijt me, pap, maar ik kon het toch ook niet voor me houden. Ik wil dat wat ik doe goed doen en ik heb niet het gevoel dat ik een goede dokter zal worden.”

“Het is jouw leven, jongen, en je moet je eigen weg zoeken. Je moeder zal zich er bij neer moeten leggen. Ze komt er wel overheen, maak je maar geen zorgen. Heb je er echt goed over nagedacht dat je timmerman wilt worden?”

Jos keek naar zijn vader. “Ja, pap, ik wil niets liever. Ik wil met mijn handen werken. Wat zou u er van vinden als ik in de zaak zou komen?”

Zijn vader keek hem ernstig aan. “Je bent altijd welkom, jongen. Elke vader wil zijn bedrijf aan zijn zoon overdoen. Alleen weet ik niet of we op het ogenblik genoeg werk hebben voor twee mensen. Ik ben al een beetje aan het afbouwen, want je moeder zeurt me gek dat ik het rustiger aan moet gaan doen.”

“Als u het liever niet hebt…” begon Jos aarzelend.

“Dat is het niet, jongen. Ik zou het hartstikke mooi vinden als je in de zaak zou komen. Weet je het echt zeker dat het dat is wat je met je leven wilt doen? Wil je echt timmerman worden? Laat het nog eens bezinken. Het is hard werken en je verdient niet zoveel als een dokter.”

“Geld is niet alles, pap. Als ik goed kan leven, ben ik tevreden. Ik hoef geen chique villa. Ik wil léven, hier waar ruimte is en frisse lucht en waar ik de mensen ken.”

“Die leer je in de stad toch ook kennen. Je hebt toch zeker vrienden?” 

Jos haalde zijn schouders op. “Dat is het niet. Ik ben gewoon liever in Lierbeek. Ik kan al beginnen met alle krukken van het Anker te repareren en volgens mij is er ook nog wel wat werk aan de tafels daar. Als de mensen weten dat we meer werk aankunnen, komt het werk vanzelf.”

Henk bekeek zijn zoon langdurig. Het leek erop dat Jos vastbesloten was om zijn beslissing door te zetten en dan moest het maar. Een frisse wind door de zaak was best welkom. 

Henk stond op. Hij was er de man niet naar om lange, diepzinnige gesprekken te voeren. “Dan zie ik je morgenochtend na het ontbijt in de werkplaats. Goedenacht, jongen.”

“Welterusten, pap. Legt u het mam nog eens uit dat ik echt niet anders kan, dat ik als dokter doodongelukkig word?” 

Henk maakte een geruststellend gebaar met zijn handen. “Ik praat wel met haar, jongen, dat komt wel goed.”



Marleen schoot met een schok wakker. De plek naast haar in bed was leeg en door een spleet van het gordijn zag ze het daglicht naar binnen stromen. Als door een mug gestoken kwam ze overeind. Het was al negen uur zag ze op de wekker. Ze had de hele nacht nauwelijks geslapen, zo had ze liggen piekeren over Jos die zijn studie wilde afbreken. Aan het goede nieuws van Jannie had ze nauwelijks nog gedacht. Wat moest er dan van haar zoon terechtkomen? Hij kon toch niet met zijn handen gaan werken zoals zijn vader? Toch was ze blijkbaar in slaap gevallen, want ze had niet eens gemerkt dat Henk vanochtend opgestaan was. Ze duwde de dekens van zich af en stond op. Ze had nog steeds een denderende hoofdpijn. In het medicijnkastje op de badkamer zocht ze hoofdschuddend naar een aspirientje. Hoe moest dit nu verder? Terwijl ze aan het ontbijt zat, liepen plotseling de tranen over haar wangen. Ze kreeg geen hap meer door haar keel, het was alsof ze stikte. Ze stond op en liep handenwringend rond. Ze moest met iemand praten, iemand die haar zou begrijpen en niet meteen tegen haar in zou gaan, zoals Henk altijd deed. Iemand die haar van haar bedrukte gevoel zou kunnen afhelpen. Ze dronk haar koffie op, trok haar jas aan en ging naar Govert. Hij was al zo lang ze zich herinnerde haar huisarts, hij had al haar kinderen op de wereld geholpen. Hij zou haar goede raad kunnen geven.

De wachtkamer zat overvol. Trudy liet haar blik over alle aanwezigen glijden om te zien wie ze alvast kon helpen, want anders haalden ze het nooit om voor de lunch klaar te zijn met het spreekuur. 

Toen Marleen binnenkwam, was Trudy niet verbaasd, ze had haar zelfs half en half verwacht. Het moest een verschrikkelijke klap voor haar zijn geweest dat haar zoon Jos de grote vaart op wilde gaan, want dat wist Els gisteravond te vertellen. Die Marleen had toch ook wat door te maken met haar kinderen. Eén dochter die maar achter een man bleef aanlopen die niet met haar wilde trouwen, een tweede dochter die op vrouwen viel en nu die jongen, die zijn studie er aan ging geven. 

“Dag Marleen,” zei Trudy alsof haar neus bloedde. “Kom je voor een nieuw recept voor de hartpillen van Henk?” 

“Nee,” zei Marleen, “ik wil de dokter even spreken. Het is voor mijzelf.” 

“Zeg het maar, misschien kan ik je helpen, dan hoef je niet zo lang te wachten,” drong Trudy aan.

“Nee, ik wil liever op dokter Lammers wachten.”

Trudy stelde voor dat Marleen bij Tom eerder aan de beurt zou zijn, maar daar wilde Marleen niets van weten. “Met die jonge vent kan ik niet praten,” mopperde ze. “Ik wacht wel op dokter Lammers, het maakt me niet uit als ik moet wachten.”  

Trudy begreep het wel. Marleen was nou eenmaal al haar hele leven bij Govert. Marleen ging zitten en nam een tijdschrift van de stapel. Ze bladerde het door zonder daadwerkelijk te zien wat ze aan het lezen was.

Toen Marleen eindelijk aan de beurt was, viel ze meteen met de deur in huis. Nog voor Govert achter zijn bureau was gaan zitten en kon vragen hoe het met haar ging, bedolf ze hem onder een stortvloed van woorden. Het was duidelijk dat ze helemaal van de kook was. “Ik dacht dat ik een hartaanval kreeg toen Jos zei dat hij ging stoppen met zijn studie, dokter. Hij heeft het ons niet eens gevraagd, hoe vindt u dat nou!” 

Govert gaf niet direct antwoord. Dat was ook niet mogelijk, want Marleen praatte in één vaart door. 

“We hebben er al zo veel geld in gestoken en hij was bijna klaar. Kunt u zich dat voorstellen! Ik had al mijn hoop op Jos gevestigd, dat mag u best weten. Nou wil hij bij zijn vader in de zaak en timmerman worden, tenminste dat zei hij tegen ons. Ik vraag het u!” 

Ze was zo overstuur dat ze haast geen stem meer had. Govert stak zijn hand uit over de tafel en pakte Marleens hand. 

“Doe nou eens rustig aan, Marleentje,” sprak hij vaderlijk. 

Marleen keek Govert radeloos aan. “Hoe kan ik nou rustig blijven als die jongen zijn toekomst vergooit? Dokter zijn, dat is toch een prachtig mooi leven. Ik wil niet dat hij zo hard moet werken als zijn vader.” 

Govert trok een wenkbrauw op.

“Hoeven dokters niet hard te werken dan?” vroeg de oude huisarts lichtelijk in zijn wiek geschoten.

“Zo bedoel ik het niet, neem me niet kwalijk,” haastte Marleen zich te zeggen. “Ik bedoel dat hij dan zo hard met zijn handen moet werken, altijd vuil is, onder het stof zit. En de tijden zijn er niet op vooruit gegaan. Henk heeft nauwelijks genoeg werk voor zichzelf. Daarom zit ik er op te hameren dat hij met vaker rust moet pakken, maar daar wil hij niet van horen.”

“Als je wilt dat Henk meer rust krijgt, zou het dan niet ideaal zijn als Jos in de zaak kwam?” opperde Govert. “Dan kan Henk zijn mooie bedrijf toch aan hem overdoen? Dat zou een mooie oplossing zijn.” 

Govert moest al zijn diplomatieke talenten aanspreken om Marleen op andere gedachten te brengen. Ze was gewend de lakens uit te delen in haar gezin en dat wilde ze duidelijk blijven doen. 

Marleens ogen schoten vuur. “Ik zal het nooit goed vinden dat Jos timmerman wordt. Hij is bijna klaar met zijn doktersstudie.” Toen begon ze met lange uithalen te snikken. 

Govert zuchtte inwendig. Toen ze enigszins gekalmeerd was, zei hij: “Als hij liever timmerman is dan dokter, dan moet hij dat toch kunnen worden, Marleen.” Hij keek haar doordringend aan. “Die jongen mag toch zeker doen met zijn leven wat hij zelf wil?”

“Dan doet hij dat maar waar ik het niet zie. Hij wordt nog eens mijn dood.” Ze huilde nu met nog grotere uithalen.

“Nou, nou,” suste Govert, terwijl hij zijn geduld begon te verliezen. “Nu ben je echt aan het overdrijven. Waarom is het nou zo erg als die jongen geen dokter wordt? Om het geld dat je eraan hebt uitgegeven? Om wat de mensen zeggen? Dat is toch allemaal niet belangrijk. Wees blij dat je je kinderen kunt helpen.” Govert stond op en liep om zijn bureau naar Marleen toe. Hij ging op de rand zitten en pakte haar bij de schouders. “Kom, droog je tranen, zo erg is het allemaal niet. Er is niemand doodgegaan en niemand is ziek.” 

Marleen nam een tissue uit de doos die hij haar voorhield.

“Wat vindt Henk er eigenlijk van?” vroeg Govert nadat Marleen haar neus luidruchtig had gesnoten. “Hebben jullie het er al over gehad?” Marleen schudde haar hoofd. Nadat Jos gisteravond de deur was uitgegaan, was Henk in zijn stoel gaan zitten voor de televisie en ze hadden nergens meer over gepraat. 

“Ik ben vroeg naar bed gegaan, want ik had barstende hoofdpijn ervan.”

“Dan maak je er straks maar eens tijd voor om er met je man over te praten en met Jos. Zul je dat doen?” Hij keek haar dwingend aan. 

Marleen knikte teleurgesteld. Ze had verwacht dat Govert met een voorstel zou komen om Jos over te halen zijn studie af te maken. Nu stond ze er nog alleen voor. 

“Hoe is het eigenlijk met je dochters?” vroeg Govert. 

Eindelijk kwam er een lachje op Marleens gezicht.

“Jannie gaat trouwen,” zei ze.

“Kijk aan, dat is toch goed nieuws. Zie je wel, Marleen, er gebeuren ook goede dingen. Je moet niet overal zo zwaar aan tillen. Alles komt goed, dat geef ik je op een briefje.” 

“Maar mijn andere dochter wil haar vriendin komen voorstellen.” Ze keek wanhopig naar Govert. 

Hij was niet verbaasd, want dat nieuws had hij al via Trudy opgevangen. “En dat vind je een probleem?”

“Weet je wel wat het betekent?”

“Nou?” vroeg Govert. “Zeg jij het maar.”

“Dat… dat…” Marleen was zo verontwaardigd dat ze niet uit haar woorden kwam. Hier zat ze tegenover haar vertrouwensarts, maar hij stond in niets aan haar kant. “Wat moeten de mensen wel niet zeggen?”

“Is dat waarom je er tegen bent?” Govert keek haar meewarig aan. “Dat valt me van je tegen, Marleen. Ik heb je ook wel eens horen zeggen dat een moeder van al haar kinderen houdt, hoe ze dan ook uitgevallen zijn.” 

Nu had hij Marleen met haar eigen woorden gevangen. Ze herinnerde zich nog heel goed hoe ze het had opgenomen voor Harm, die de geestelijke vermogens van een kind van tien had door een zuurstofgebrek bij zijn geboorte. Maria, zijn moeder, was toen behoorlijk onder druk gezet om Harm naar een tehuis te doen, maar dat had ze niet over haar hart kunnen verkrijgen en Marleen had haar verdedigd. Alleen een ontaarde moeder zou zoiets doen, zei ze tegen iedereen die het horen wilde.

“Je was toen zo’n voorbeeld voor iedereen hier in het dorp. Waarom kun je dat nou niet over je eigen kinderen zeggen?” vroeg Govert.

Marleen boog haar hoofd en verfrommelde een zakdoek. 

“Wat is het eigenlijk voor meisje waar Marlies mee omgaat?” vroeg Govert.

“Ik weet het niet. Ze wil er volgende week mee op bezoek komen om haar voor te stellen,” zei Marleen met tegenzin.

“Wie weet wat voor lief meisje het is en hoe gelukkig Marlies met haar is. Zei je niet dat ze hier in Lierbeek willen komen wonen? Het is toch heerlijk als je je kinderen in de buurt hebt? Ik heb je ook wel eens horen klagen dat je ze nooit zag. Weet je, Marleen, geen van je kinderen is lui of op het slechte pad. Het zijn stuk voor stuk fijne mensen, die iets van hun leven maken. Zo heb jij ze toch ook opgevoed. Je bent een goede moeder, Marleen.”

Toen Govert dat zei, begon Marleen te huilen. “Het is allemaal mijn schuld dat mijn kinderen zo zijn.” 

“Hoe kom je daar nou bij! Zo zijn ze nou eenmaal en ze zijn er niet ongelukkig onder, dus dan zou jij dat ook niet mogen zijn. Ik zou willen dat mijn kind homo of wat dan ook was, want het zou betekenen dat ik een kind had.” Govert stopte abrupt met praten. Hij vermeed altijd zijn eigen leven te berde te brengen, maar het was eruit voordat hij zich kon beheersen. 

Marleen keek hem door haar tranen aan. Plotseling schaamde ze zich. Govert had wel heel wat meer verdriet te verwerken gekregen dan zij en hij was altijd vrolijk en joviaal. Hij had altijd een oor voor wie een praatpaal nodig had en hij verloor nooit zijn geduld. 

“Sorry dat ik zo klaag. U hebt helemaal gelijk,” zei Marleen zachtjes. 

Govert gaf een kneepje in haar hand.

“Het geeft niks, hoor, je kunt altijd hierheen komen om te praten.” 

Nadat hij de deur achter Marleen had dicht gedaan, leunde hij er even met zijn voorhoofd tegenaan en zuchtte eens diep. Wat konden de mensen soms zeuren om niets. Toen liep hij hoofdschuddend naar zijn bureau en belde naar Trudy dat ze de volgende patiënt naar binnen kon sturen.



Tussen de middag at Govert met Tom samen een boterhammetje en ze hielden tegelijkertijd hun werkbespreking. “Er is een epidemie van waterpokken gaande,” zei Tom tussen twee happen door.

“Dat is elk jaar om deze tijd,” bevestigde Govert, “dat gaat vanzelf weer over. Hoe jonger de kinderen het krijgen, hoe minder last ze ervan hebben.”

“Ik heb de nodige zalfjes tegen de jeuk voorgeschreven vanochtend. Ik vind het zo jammer als die kinderen door het krabben lelijke littekens eraan overhouden.”

“Met of zonder zalf, krabben doen ze toch wel,” meende Govert terwijl hij nog een kop thee voor hen beiden inschonk. 

“Zeg, je moet wel Trudy eens tot de orde roepen,” veranderde Tom van onderwerp. “Ze had iemand aan telefoon en ik hoorde haar de diagnose waterpokken stellen. Dat kan echt niet, hoor. Ik heb het haar al zo vaak gezegd, maar van mij trekt ze zich niets aan.”

“Ach ja, Trudy. Dat is een geval apart.”

“Ik meen het serieus, Govert. Ze zei tegen Maartje dat ze waterpokken had, terwijl het netelroos was. Dat zag ze blijkbaar door de telefoon. Dat kan toch niet!”

Govert schoot in de lach om de verontwaardiging van zijn jonge collega. “O, zei ze het tegen Maartje. Nee, dan mag het echt niet.”

“Dat is een steek onder de gordel,” reageerde Tom gekwetst.

“Sorry Tom.” Govert lachte nog steeds.

“Straks maakt ze een fout met grote gevolgen en dan hebben wij het gedaan,” foeterde Tom.

“Het is al goed, jongen. Ik zal straks wel met Trudy praten.” Govert schudde zijn hoofd. “Om je de waarheid te zeggen, ben ik wel een beetje gaar van alle klagers die ik vanochtend op het spreekuur had. De mensen worden oud en dan gaan ze zeuren.” Hij schoof zijn bord weg en leunde achterover. “Wat heb je Maartje overigens aangeraden?” vroeg hij. “Een stijfselbad is namelijk het enige dat bij netelroos helpt.”

“Dat heb ik haar inderdaad gezegd,” zei Tom nog steeds een beetje stuurs. “Volgens mij heb ik me volslagen belachelijk gemaakt bij haar.”

“Ach, wie maalt daar nou om.” Govert keek tevreden naar de jonge huisarts, die als een zoon voor hem was. Tom luisterde blijkbaar toch naar zijn adviezen, al waren ze soms ouderwets in zijn jonge ogen. “Van die oude huismiddeltjes is nog nooit iemand doodgegaan en dat kun je van alle moderne medicijnen niet zeggen.” 

Govert ging vervolgens over op het geval Jos en de wanhoop van zijn dominante moeder Marleen.

“Ik zag Jos gisteravond bij het Anker. Hij lijkt me een toffe gozer,” zei Tom terwijl hij in een boterham beet. “En daarbij is hij een volwassen man. Laat hem zelf uitmaken wat voor beroep hij kiest.”

“Je moet het begrijpen van zijn moeder,” zei Govert, die ook nog een boterhammetje smeerde. “Ze wil nu eenmaal graag een dokter in de familie, iemand tegen wie iedereen opkijkt.” 

“Dat is toch allemaal uiterlijke schijn,” zei Tom schamper. “Marleen is net als mijn vader, die wilde dat ik net zo’n beroemde hartspecialist zou worden als hij zelf is. Hij begrijpt het nog steeds niet dat ik juist dicht bij de mensen wil staan. Ik heb geen zin om in zo’n groot ziekenhuis werken, dat is net een fabriek. Geef mij maar zo’n praktijk als die van jou hier in een prachtig mooi dorp op het platteland. Met alle respect, Govert, maar ik kan Jos heel goed begrijpen. Hij moet voor zichzelf kiezen.”

Govert keek Tom nadenkend aan. Het was interessant om te zien hoe de jongere generatie veel meer voor zichzelf opkwam en dat was goed. Op een gegeven moment moesten de ouderen zich aanpassen aan de jongeren, dat was nu eenmaal de wet van het leven. “Je hebt gelijk, Tom, zo denk ik er ook over.” Govert veegde zijn mond af aan zijn servet. “Ik trek me terug, kerel, straks doe ik de huisbezoeken, dus na het middagspreekuur ben je vrij om te doen wat je wilt.”

Het middagspreekuur was gelukkig een stuk rustiger dan dat van de ochtend en toen de laatste patiënt weg was, ruimde Tom alles zo snel mogelijk op. Hij belde naar Maartje, want daar had hij al de hele dag op gevlast. 

“Hoe is het met je rode plekken?” vroeg hij belangstellend. “Heb je het stijfselbad al uitgeprobeerd?”

Maartje lachte. “Ik dacht dat dat een bakerpraatje van je was.”

“Nee, Maartje Smit, het is een oud huismiddeltje. Je weet toch wel dat die soms heel effectief zijn?”

Maartje wist niet of Tom nou serieus was of niet. Daar kwam je bij hem nooit achter. “Nou, het verbaasde me gewoon dat je met zoiets aankwam. Ik dacht dat dat meer iets voor Trudy of Els was.”

“Nou moet je niet gaan beledigen,” plaagde Tom haar. “Ik ben nog altijd de dokter hier.”

“Dat weet ik ook wel, maar nee, ik heb het nog niet uitgeprobeerd, want ik heb geen stijfsel in huis en ik ben er nog niet achteraan gegaan.”

“Dan haal ik wel een pakje voor je,” zei Tom resoluut. “Ik weet zeker dat Mia dat spul in huis heeft en ik moet toch nog even naar de winkel om een paar dingetjes te halen. Weet je wat, ik kom het je meteen brengen, want ik wil toch even zien hoe je er aan toe bent.”

“Het gaat wel goed, hoor, dus doe geen moeite. Ik kom anders morgen na school nog wel even in de praktijk langs.”

“Het is geen enkele moeite voor me, Maartje. Ik kom wel even langs, het is toch op mijn weg,” drong Tom aan. De aanhouder wint, dacht hij. Had ze nou nog niet door dat hij iets in haar zag? Hij legde de hoorn op en ging op weg naar van Mia. 

Toen Tom over de drempel van de winkel stapte, was de stemming daar behoorlijk opgewonden. “Marleen krijgt een hartaanval als Jos zijn studie niet afmaakt,” hoorde hij Mia tegen de aanwezige klanten zeggen. Jos en Marleen waren blijkbaar het nieuws van de dag. 

“O, die arme Marleen, en ze heeft al zoveel te stellen met haar dochters. Het schijnt dat Marlies een vriendin heeft,” zei Els hoofdschuddend. “Niet een gewone vriendin, als je begrijpt wat ik bedoel,” zei ze er veelbetekenend achteraan.

“Maar de oudste, Jannie, die ging toch trouwen?”

“Echt? Dat zou me verbazen. Hoelang heeft ze al niet verkering? Een eeuwigheid.”

“Nee, echt, Marleen heeft het me zelf gezegd. Ze was zo trots als een pauw.”

“Totdat Jos met zijn nieuws kwam natuurlijk,” zei Mia. “Ze is vanochtend nog naar de dokter moeten gaan. Is het niet Tom?”

“Dat klopt, maar het is mij niet bekend dat ze een hartaanval heeft gehad,” zei Tom terwijl hij probeerde buiten de discussie te blijven. 

“Nog niet, maar dat zal niet lang meer duren,” zei Mia met een air van autoriteit. “Waar kan ik je mee helpen?” vroeg ze in één moeite door.

“Ik heb een pakje stijfsel nodig.” 

“Voor je doktersjas?” vroeg Mia, terwijl ze met haar andere oor naar Els probeerde te luisteren. Ze wilde niets missen van deze smeuïge toestanden bij Marleen en Henk. Tom was allang blij dat Mia zo nieuwsgierig was naar wat Els te vertellen had, want nu kon hij er zonder op haar vraag in te gaan met goed fatsoen vandoor gaan. Hij wist uit ervaring dat als je eenmaal met Mia aan de praat raakte, je nog niet weg was en hij popelde om het pakje stijfsel zo snel mogelijk naar Maartje te brengen. Hij zei de dames goedendag en verliet de winkel. Vol vertrouwen ging hij op weg naar Maartje. Misschien bood ze hem wel iets te drinken aan, dan kon hij een gesprekje aanknopen en dan konden ze elkaar weer wat beter leren kennen. Hij begreep er niets van dat ze nog steeds niets in hem zag. Ze waren allebei alleen en hij was toch ook de lelijkste niet. Vroeg of laat zou ze inzien wat voor mooi stel ze zouden vormen.

Toen Maartje de deur open deed, zag hij aan haar gezicht meteen dat ze pijn had. Hij was nauwelijks binnen toen hij vroeg: “Laat me je armen nog eens zien.” 

Maartje stroopte haar mouwen op en hij zag dat haar armen inderdaad nog vuurrood waren. 

“Kijk hier,” zei hij en overhandigde haar het pakje stijfsel. “Neem hier nou een bad mee. Als zalf niet afdoende is, dan is dit echt het enige dat helpt tegen de jeuk, geloof me nou maar. Er is verder niet veel aan te doen.” 

“Het is toch geen gordelroos?” vroeg Maartje opeens angstig.

“Nee,” stelde Tom haar gerust, “dat is het echt niet. Hoe kom je daar nou bij? Heeft Trudy je weer bang gemaakt? Dat mens zou een spreekverbod moeten krijgen. Wat jij hebt, Maartje Smit, is netelroos. Het is vervelend en pijnlijk, maar het gaat vanzelf over, echt. Alleen als je koorts krijgt, moet je het me zeggen, want dan geef ik je iets anders.” Hij haalde een tube mentholgel uit zijn tas. “Kijk, dit laat ik ook hier, dat werkt misschien verlichtend. Zal ik het even op je rug smeren? Kom, het is zo gebeurd.” 

Maartje draaide zich om en trok haar truitje omhoog. Aandachtig smeerde Tom de gel op haar prachtige blanke huid, die hier en daar ontsierd werd door de rode vlekjes. Zelfs de knokkels van haar ruggengraat ontroerden hem. Ze was zo’n mooi meisje. Het liefst had hij haar hele lichaam gestreeld, maar dat was natuurlijk niet aan de orde. Toen hij klaar was, trok Maartje haar truitje recht en bood hem een kopje thee aan. 

“Neem je er zelf ook een?” vroeg hij. 

Maartje schudde haar hoofd. “Ik heb zojuist al thee gedronken,” zei ze. “Maar als je wilt, maak ik voor jou een kopje.”

Tom aarzelde even. Eigenlijk wilde hij haar in zijn armen nemen, zo ellendig zag ze eruit, maar aangezien hij hier in functie was, durfde hij dat niet. “Dan doe maar geen moeite,” zei hij. “Ik kan je beter alleen laten, dan kun jij je stijfselbad nemen en vroeg onder de wol duiken. Je ziet er ziek uit, ik kan beter gaan.” Hij keek op zijn horloge en probeerde zijn teleurstelling te verbergen. Het was nog te vroeg om naar huis te gaan, maar weer naar Het Anker, daar had hij ook geen zin in. Hij nam met tegenzin afscheid van Maartje.

“Bedankt voor het brengen van de stijfsel,” zei ze terwijl ze hem uitliet. Hij overwoog nog of hij haar drie zoenen op haar wangen zou geven, maar dat vond hij ongepast, dus hij volstond met haar hand te schudden.

“Geen dank, graag gedaan,” zei hij, terwijl hij nog even haar schouder aanraakte. “Succes ermee.” Gefrustreerd liep hij naar zijn auto. Hij besloot maar naar huis te gaan en een rustige avond voor de televisie door te brengen. Misschien kon hij wat achterstallige administratie doen. Hij kon zelf ook wel wat rust gebruiken, want het was een gekkenhuis geweest de afgelopen dagen. 



Het was een stralende ochtend, toen Els, Trudy en Mia bij elkaar kwamen in de kerk voor de jaarlijkse grote schoonmaak. Terwijl Trudy koffie inschonk uit een grote thermoskan, die pastoor Eerdmans voor hen had klaargezet - de enige dag per jaar dat hij niet wilde dat Els iets deed in het huishouden - organiseerde Els de emmers, poetslappen en schoonmaakmiddelen. Ze keek rond en telde op haar vingers wie en wat ze nodig had om het koper te poetsen, de vloer te boenen en het altaar in de was te zetten. 

“Zijn we maar met zijn drieën?” vroeg ze wrevelig. “Waar is de rest? Het zijn altijd dezelfde vrouwen die het werk moeten doen. Zo krijgen we het vandaag nooit af.”

Trudy haalde haar schouders op. “Dat is toch elk jaar zo. Er zijn altijd mensen die niet komen opdagen, dat moet je ondertussen toch weten. Alleen ons vaste clubje is overal voor te vinden. Laten we maar gewoon beginnen. Als we het niet klaar krijgen, kan ik Saskia nog wel even vragen, die is vanmiddag toch vrij.”

“Wat is die Sas van jou toch een lieve meid,” zei Mia. “Dat die Tom dat nou niet ziet.” 

Trudy glimlachte gestreeld. “Ik weet het, meid, ik snap er ook niets van. Ze zouden zo’n mooi stel zijn.”

“Mooier dan Marlies en haar vriendin,” zei Mia.

“Wat bedoel je?” vroeg Els.

“Nou, weet je dat dan niet? Was jij er niet bij toen we het erover hadden in de winkel? Jawel toch? Niet? Nou, Marlies is van dattum.”

“Van dattum? Je bedoelt toch niet dat… Dat geloof ik niet.”

“Dat zou ik maar wel doen, want het schijnt dat ze haar vriendin volgende week komt voorstellen bij Marleen en Henk.” Trudy zette haar kopje neer en streek haar schort glad. “Ik heb het zelf gehoord toen Marleen van de week bij Govert was.” 

Iedereen keek met ontzag naar Trudy. Zij had vaak nieuwtjes uit de eerste hand en genoot daardoor een zeker aanzien. Als Trudy iets zei, dan moest het wel waar zijn.

“Die Marleen heeft er toch wat mee te stellen. En met Jos is er volgens mij ook iets aan de hand.”

“Die gaat met zijn studie stoppen, bedoel je dat?”

“Echt? Dat wist ik niet. Nee, ik dacht, zou hij net als zijn zus van de verkeerde kant zijn? Je ziet hem toch nooit met een meisje en je hoort er ook nooit wat over. Dat is toch niet normaal voor zo’n jonge jongen?”

“Als dat zo is, dan zou Tom het ook moeten zijn.”

“Hoezo dat dan?” Trudy’s verbazing veranderde in afgrijzen. Daar ging haar project ‘ideale schoonzoon’. Geen wonder dat hij nooit belangstelling voor Saskia had. “Dat geloof ik niet,” zei ze stellig.

“Nou, het is toch raar dat zo’n jongen geen meisje heeft? Hij is al over de dertig, hoor.”

“Nou moet je niet denken dat iedere vrijgezel van de verkeerde kant is.” Trudy schudde verontwaardigd haar hoofd.

“Nou, wie weet. Je hoort de gekste dingen tegenwoordig.”

“Wat is het nou precies met die Jos? Heeft hij echt de brui aan zijn studie gegeven, terwijl hij bijna klaar is?”

“Wat heeft die studie wel niet gekost! Het is verschrikkelijk voor Marleen en Henk, zeg.” 

De vrouwen praatten nu allemaal door elkaar en het was niet duidelijk of ze nog naar elkaar luisterden.

“Maar de kapitein heeft Jannie eindelijk ten huwelijk gevraagd. Dan heeft Marleen tenminste nog één kind waar het goed mee gaat. Het zal mij benieuwen wanneer de bruiloft is. Ik moet het eerst nog eens zien.”

“Ik hoop dat die arme Marleen eindelijk eens oma wordt, dan heeft ze tenminste iets om naar toe te leven.”

“Ik zou anders niet graag in haar schoenen willen staan.”

“In wiens schoenen?” klonk het plotseling achter hen. 

Onmiddellijk viel er een grote stilte. Pastoor Eerdmans was ongemerkt de kerk binnengekomen en hield hoofdschuddend een heerlijke fruitvlaai in zijn handen. 

“Wat kunnen jullie dames kletsen, zeg, dat is niet bij te benen. En wat een kabaal, ik hoorde het tot in de sacristie. Het lijkt hier wel een kippenhok in plaats van een gewijde plaats.” Hij zette het gebak neer op de kerkbank. “Neem hier alsjeblieft wat van, dan houden jullie in elk geval vijf minuten je mond. Of zal ik het maar mee terugnemen? Als jullie het zo druk met kletsen hebben, hebben jullie vast geen tijd om een stukje vlaai te eten.” Eerdmans boog zich voorover om de vlaai weer op te pakken, maar Mia was hem voor. 

“Nee, nee, laat maar staan, hoor. We kunnen wel wat suiker gebruiken. Extra energie, meneer pastoor,” zei Mia terwijl ze haar rubber handschoenen uittrok om een stuk te pakken. Eerdmans keek rond en telde de aanwezigen. 

“Waar is iedereen eigenlijk?” vroeg hij.

“Dat hebben wij ons ook al afgevraagd,” zei Els. “Het is vrijwilligerswerk, hè, dus daar krijg je alleen de ouwe garde nog voor. De jeugd trekt daar haar neus voor op.”

“Maartje is ziek, die heeft afgebeld,” verdedigde Trudy de schooljuffrouw onverwachts. “Het arme kind heeft netelroos. Het had niet veel gescheeld of het waren waterpokken geweest, dan was ze er nu nog erger aan toe.”

“Dan hadden ze de school wel dicht kunnen doen,” meende Els. “Voor je het weet hebben alle kinderen het te pakken.”

Eerdmans begon aan de koorbanken te sjorren. Hij was zo sterk als een beer, want hij kreeg de zware dingen moeiteloos van hun plaats. Hij keek hijgend naar de dames terwijl hij een lok van zijn dikke grijze haren van zijn voorhoofd veegde. “Als iemand van jullie nou hier onder die banken eens goed veegt, dan kunnen die zo dadelijk weer op hun plaats,” pufte hij. “Het is een kwestie van het werk goed indelen, dan lukt het vandaag allemaal wel, hoor. Els, misschien wil jij die vloer even doen en als Trudy dan aan de kandelaren begint, want die kan met haar rug dat zware werk niet aan, en Mia de trappen doet, dan zijn jullie nog voor vieren klaar en dan breng ik een borreltje.”

De vrouwen keken elkaar veelbetekenend aan. Ze begrepen elkaar in één oogopslag. Typisch Eerdmans weer. 

“We kunnen zelf wel het werk coördineren,” zei Els tegen haar baas. “Laat dat nou maar aan ons over, pastoor, toevallig hebben wij daar meer verstand van.”

“En gaat u nou niet met die zware meubels sjouwen, zo meteen schiet het u ook in de rug,” zei Trudy, die dankbaar was dat de pastoor het voor haar opnam. “Dan zitten we morgen met de mis zonder pastoor.” 

Mia kwam met een bezem het altaar op gelopen en ging achter Eerdmans aan. Hij ging zo snel als zijn dikke buik het toeliet van het altaar af.

“Ik ben al weg,” zei hij lachend en verdween door de deur van de sacristie.

“Zeg, Trudy,” vroeg Mia met volle mond, “hoe zat dat nou met dat ongeluk dat van de week gebeurd is. Ik hoorde dat Govert Tom gestuurd had, maar ze hadden Govert toch gebeld?”

“Dat kun je toch zeker wel begrijpen, dat hij daar niet naartoe ging,” zei Trudy geïrriteerd. “Govert dacht dat het om een zwangere vrouw ging. Nou, dan weet je het wel. Dat brengt allemaal oud trauma zeer boven.”

Els schudde haar grijze hoofd. “Je weet toch dat hij er nooit overheen is gekomen dat zijn vrouw en kind overleden zijn, al is het vijfentwintig jaar geleden,” zei ze tegen Mia en dat was het enige dat ze erover kwijt wilde. 

“Ik kan die Tom niet altijd even goed hebben,” bekende Trudy, “maar ik moet hem nageven dat hij voor Govert doet wat hij kan. Het is een goede jongen in zijn hart. Ik ga hem eigenlijk steeds meer waarderen.”

“Maar wat is er dan precies gebeurd?” drong Mia nog eens aan.

“Ik heb gehoord dat het om een jong meisje ging. Ze reed veel te hard. Ze zal wel pas haar rijbewijs hebben.”

“De mensen doen maar op de weg. Het wordt hier steeds onveiliger met die import. We halen gewoon het gevaar naar binnen.”

“Hoe bedoel je?” Alle ogen keken vragend naar Els.

“Nou, dat al die mensen van buiten er voor zorgen dat het hier straks niet meer pluis is. Of denk je soms dat die brand vorige week bij Schoffeleers toeval was?” zei ze.

“Je bedoelt toch niet dat het een aangestoken brand was? Hij zal de stal wel niet goed hebben schoongemaakt, dat is nou niet bepaald zijn lievelingswerk.” 

“Ach, maak dat de kat wijs, van een vuile stal krijg je geen brand.”

“Maar hij had wel ruzie met zijn buren omdat hij steeds maar open vuur stookte en daar al zijn rotzooi op gooide. Die mensen konden niet meer met goed fatsoen in de tuin zitten of hun was ophangen. De sfeer was goed verpest daar in de straat.”

“Je gaat toch niemand zitten beschuldigen, hè? Het zal wel om het verzekeringsgeld te doen geweest zijn.” 

“Veertigduizend dode kippen. Ik geef het je te doen om dat op te ruimen.”

“Ze hadden een bedrijf uit de stad gevraagd, die zijn wel een paar dagen bezig geweest. Het was niet om aan te zien. Verschrikkelijk.”

“Harm heeft nog willen helpen, heb ik gehoord,” zei Trudy. 

Iedereen lachte ongemakkelijk. 

“Die had meer in de weg gelopen dan wat anders.” 

“Ik weet het, maar hij bedoelde het goed, de schat, hij moest zo huilen om al die dode beestjes. We hadden de wachtkamer trouwens vol met mensen die last hadden van de rook. Ze waren kortademig, vooral die met bronchitis en astma. Er komen altijd veel giftige stoffen vrij bij verbranding, dat is nu eenmaal zo. Wat denk je van al die spaanplaat, het plastic, de beits op het hout aan de buitenkant. Die stoffen zijn intussen verboden, want ze zijn schadelijk voor het milieu en gevaarlijk voor de gezondheid, maar ze hebben nu wel boven Lierbeek in de lucht gehangen.”

“Ach, wat doet het er toe. Het is nou allang weer weg gewaaid.”

“En de gemeente maar zeuren over wat we allemaal niet mogen verbranden. Vroeger gooide je gewoon al je afval in de kachel en nu zeggen ze dat er geurhinder en neerslag van roet komt en dat je er de vreselijkste ziektes van krijgt.”

“Heb je er al eens aan gedacht wat de gemeente aan boetes incasseert? Dat zijn mooi extra inkomsten en daar gaat het om. Je krijgt tegenwoordig overal een boete voor. Als je plastic verbrandt, of tuinafval of afbraakhout. Het maakt niet uit of je dat in de openlucht doet of in de open haard of in een kachel. Ik vraag me af hoe ze het kunnen controleren.”

“Als dat zo is, heeft die Schoffeleers nu voor twintig jaar vervuiling de lucht in geschoten met zijn slordigheid. Ik hoop dat ze hem goed aanpakken.”

Pastoor Eerdmans stak zijn hoofd weer om de deur van de sacristie. 

“Kwek, kwek, kwek. Mag ik even de vergadering onderbreken voor een huishoudelijke mededeling? Ik ben net bij onze Willem geweest en hij zegt dat de borrel en een hapje in Het Anker geserveerd worden. Dus als jullie klaar zijn, dan weten jullie waar je heen moet. Tot straks dan maar en alvast bedankt.” 



Toen Eerdmans naar buiten liep, botste hij bijna tegen Marleen op. Haar bezorgde gezicht viel hem meteen op. 

“Dag Marleen, gaat het goed?” vroeg hij vriendelijk. Ze keek hem aan terwijl de tranen in haar ogen schoten. 

Ze schudde haar hoofd. 

“Wil je praten?” vroeg Eerdmans. “Kom maar, ik heb wel even tijd. Hij liep de sacristie weer binnen en omdat hij haar geen keus gaf, liep Marleen achter hem aan. “Ga maar zitten,” zei hij en trok een stoel voor haar dichterbij. 

Marleen ging zitten en klemde haar boodschappentas onder haar armen.

“Het is Jos, die wil met zijn studie stoppen. Ik had al mijn hoop op die jongen gevestigd.” Ze keek mistroostig naar de pastoor.

“Wat wil hij dan gaan doen?” Eerdmans deed alsof zijn neus bloedde.

“Bij zijn vader in de zaak. Timmerman worden,” zei Marleen met een stem waar de verontwaardiging in doorklonk.

“En dat wil jij niet?” vroeg de pastoor.

“Nee, natuurlijk niet. Dokter is een veel beter beroep, dat zult u toch met me eens zijn.”

“Hoe oud is Jos eigenlijk?” vroeg Eerdmans vriendelijk. “Hij is toch al een volwassen man? Hij mag toch zelf wel bepalen wat hij met zijn leven wil doen?”

Marleen wilde meteen opstaan toen ze dat hoorde. Eerdmans was net als Govert. Wat had ze eraan om met iemand te praten die niet aan haar kant stond? 

“Blijf nou even zitten, Marleen. Dit zit je duidelijk erg hoog.”

“Ja, dat is toch niet vreemd?” vroeg ze met overslaande stem. 

Eerdmans glimlachte. “Je kunt alleen dokter zijn als je het met hart en ziel doet, Marleen, dat is nu eenmaal zo. Het is een roeping en die heb je of die heb je niet, dat is net hetzelfde als bij ons geestelijken,” zei Eerdmans. “Jos heeft die roeping om dokter te worden blijkbaar niet. Daar moet je je bij neerleggen.” 

Marleen wist niet wat ze daar tegen in moest brengen. “En dan zit ik ook nog met Marlies,” zei ze toen maar. “Die wil haar vriendin komen voorstellen. Ik weet niet hoe ik aan zulke kinderen kom en ik heb ze nog wel zelf gemaakt.”

“Ze hebben ook nog een heel stuk van zichzelf, Marleen, dat merk je wel. Wat is het probleem als Marlies een vriendin heeft?” 

Marleen keek Eerdmans aan of ze water zag branden.

“Dat zou ik verschrikkelijk vinden. Wat moeten de mensen wel niet zeggen? En dat vindt de kerk toch ook niet goed.” 

“Onze lieve Heer houdt van alle mensen evenveel,” zei Eerdmans ferm. “Als Marlies op die manier gelukkig is en ze doet er niemand kwaad mee, waarom zou jij er dan bezwaren tegen moeten hebben?” 

Marleen keek hem weifelend aan en toen trok er een opgeluchte glimlach over haar gezicht.

“Dus u vindt het geen schande?”

“Liefde en vriendschap zijn zover ik weet nog nooit een schande geweest. Ben je niet benieuwd naar het meisje? Misschien is ze wel heel lief.”

“Een beetje wel,” bekende ze schoorvoetend. “Het schijnt dat ze heel graag in een dorp wil wonen, dus dan komt Marlies misschien hier terug.”

“En Jos ook nog hier, nou, dan heb je ze allebei hier. Waar klaag je dan nog over? Ik zie alleen maar positieve kanten aan de zaak, ook nog eens omdat Henk dan eindelijk minder kan gaan werken, want ik herinner me dat je de vorige keer erover klaagde dat hij het niet meer zo goed aankon.” 

Marleen zuchtte eens diep. Eerdmans had weer eens gelijk.

“Het spijt me, pastoor, zo had ik het nog niet bekeken.”

“Je hoeft niet sorry te zeggen, Marleen. We hebben allemaal wel eens kwesties waar we geen raad mee weten. Daarom is het goed om erover te praten, want een ander kan je de andere kant van iets laten zien. Je mag altijd bij me komen als je een probleem hebt en ook als je geen probleem hebt, dat weet je.”

Marleen stond op. “Dank u wel, meneer pastoor. Dan ga ik gauw. U hebt vast nog wel meer te doen en ik moet mijn bestelling bij Mia ophalen.”

“Mia is in de kerk, maar ik weet niet of ze jouw boodschappen bij zich heeft,” zei pastoor Eerdmans droog. 

Marleen keek of ze het in Keulen hoorde donderen. Toen zag ze de humor van de situatie in en verontschuldigde zich.

“Ach, wat erg, meneer pastoor. Dat het vandaag poetsdag is, ben ik helemaal vergeten. Ik was ook zo met mezelf bezig.” Marleen spoedde zich de kerk in. “Sorry dames,” riep ze. “Ik ben het helemaal vergeten. Ik ga gauw naar huis zeggen dat ik hier ben. Over tien minuten ben ik terug.”

“Ja, we vonden het al vreemd dat je er niet was,” zei Els. “Zeg tegen Henk dat er straks bij Dikke Willem wat te eten is. We hoeven niet te koken vandaag.”



Govert en Tom zaten bij elkaar in Goverts woonkamer. Ze hadden zojuist een kop soep gegeten, die Govert uit de diepvries had gehaald. Met Trudy en Els in de kerk, hadden ze het rijk voor zich alleen. Ze staarden een beetje uit het raam, naar de merels die achter elkaar aan zaten in de struiken. 

”Wat een rust in huis,” merkte Govert tevreden op.

“Het is inderdaad wel eens lekker als er niemand is,” vulde Tom aan. 

Toen zwegen ze weer een tijdje, elk in beslag genomen door zijn eigen gedachten.

“De waterpokken zijn weer op hun retour,” merkte Tom even later op.

“Ja, het is gelukkig minder erg geworden dan we dachten,” antwoordde Govert. 

Tom dacht aan het bezorgde gezicht van Maartje. Ze was zo bang geweest dat ze waterpokken had en haar schoolkinderen ermee zou besmetten. Hoe zou het eigenlijk met haar netelroos zijn? Hij had niets meer van haar gehoord.

“Ik ga straks maar eens een eindje fietsen,” zei Tom langs zijn neus weg, maar het was in feite een excuus om bij Maartje langs te gaan. 

Het was alsof Govert zijn gedachten kon lezen. “Heeft dat stijfselbad nou geholpen bij Maartje?” vroeg hij. 

Tom greep de gelegenheid meteen aan. “Ze is niet meer teruggekomen naar het spreekuur, dus ik neem aan van wel. Ik kan misschien wel eens bij haar langsgaan,” gooide hij een balletje op.

“Doe dat maar,” zei Govert tegen Toms verwachting in. Was het dan geen overtreding van de beroepsregels als een dokter zomaar bij een patiënt aanbelde? “Een beetje belangstelling tonen kan geen kwaad,” haalde Govert hem de woorden uit de mond. 

Tom glimlachte verholen toen Govert hem veelbetekenend aankeek. Tom wist niet wat hij moest zeggen en keek maar weer gauw uit het raam. De merels waren verdwenen. Toen hij zag dat Goverts ogen langzaam dicht begonnen te vallen, stond hij op en nam afscheid van zijn collega.

Op zijn kamer inspecteerde Tom zijn uiterlijk in de spiegel. Hij kamde zijn blonde haren op verschillende manieren en liet het toch weer bij het oude model. Toen spoot hij wat aftershave op en lachte naar zijn spiegelbeeld om te zien wat Maartje zag als hij tegen haar lachte. Hij stelde vast dat hij er goed uitzag vandaag en hij voelde zich ook goed. Hij had Goverts opmerking om bij Maartje langs te gaan opgevat als een aanmoediging om haar te veroveren. Diep van binnen wist hij dat hij in Lierbeek op zijn plaats was, al baalde hij soms van patiënten die hem nog steeds niet accepteerden. Het vooruitzicht om Maartje te zien, pepte hem weer helemaal op. Hij moest gewoon nog even volhouden. 


Henk en Jos zaten met hun hoofden dicht bij elkaar over een meubelstuk gebogen toen Marleen de werkplaats binnenkwam. Ze hadden haar aanwezigheid niet opgemerkt, zo gingen ze op in hun werk. 

“Zouden we het niet zó aanpakken,” stelde Jos voor. Hij legde zijn vader uit waar hij aan dacht en strekte werktuiglijk zijn hand uit naar een stuk gereedschap. 

“Dat is een goed idee! Dat ik daar nou zelf niet op gekomen ben,” glunderde Henk. 

Marleen zag de trotse blik in zijn ogen toen hij naar zijn zoon keek. Het was zo mooi om te zien hoe die twee mannen met elkaar omgingen. Ze kreeg een warm gevoel van binnen. Misschien moest ze de zaken inderdaad maar op hun beloop laten, zoals Govert had gezegd. Alles zou vanzelf goed komen. Het was duidelijk dat Jos de genen van zijn vader had, het timmervak zat hem in het bloed. Marleen besefte hoe fijn het voor Henk zou zijn als hij zijn levenswerk aan zijn zoon kon overdoen. En voor haar, als echte moederkloek, zou het ook heerlijk zijn, want dan had ze haar jongen altijd in de buurt. 

“Op dat idee was je wel gekomen, pap, ik zag het gewoon eerder,” zei Jos respectvol.

“Toch vind ik het knap. Je hebt er echt gevoel voor,” vond Henk. 

Jos keek zijn vader aan. 

“Praat alstublieft nog eens met mam,” vroeg hij. “Het zou voor u en voor mij toch ideaal zijn als ik in de zaak zou komen.”

“Dat is zo. Dan kan ik een stapje terug doen, want ik word er ook niet jonger op. Ik wil best eens wat vaker gaan vissen. Maar je weet hoe je moeder is. Ze is niet gemakkelijk van haar ideeën af te brengen.”

“Jullie doen maar wat je niet laten kunt,” klonk het opeens. 

Verrast draaiden Henk en Jos zich om. Marleen stond in de deuropening en keek haar mannen aan. 

“Straks is er eten in Het Anker, dus ik kook niet, dan weten jullie dat.” Ze glimlachte onhandig. “Ik ga nu naar de kerk, want het is poetsdag, dat was ik helemaal vergeten. Tot straks bij Dikke Willem.”

Henk en Jos keken elkaar verbaasd aan toen Marleen verdwenen was. 

“Waar kwam dat vandaan?” vroeg Jos. “Het lijkt wel of mam een gedaanteverandering heeft ondergaan.” 

Henk schudde zijn hoofd. “Je moeder blijft me verbazen na al die jaren,” zei hij.

Jos lachte en toen sloeg hij zijn vader amicaal op de schouder. “Ik blijf dus hier, collega! Reken daar maar op,” zei hij. Een last was van zijn schouders gevallen.

Henk straalde ook. “Het is een dag om te onthouden,” zei hij. “Je moeder bedoelt het goed, dat zie je wel,” vergoelijkte hij het gedrag van zijn vrouw. Hij wist dat ze in het dorp roddelden dat hij bij haar onder de duim zat, maar hij kende het karakter van zijn vrouw. “Je moet gewoon weten hoe je met haar om moet gaan, want diep van binnen heeft ze een hart van goud.”

“Dat weet ik, pap. We drinken er straks eentje op,” glunderde Jos.

“Zo is dat,” zei Henk eenvoudig en ging weer aan het werk. Er was genoeg gepraat wat hem betrof.  


Toen Tom bij Maartje aankwam, was ze tot zijn grote teleurstelling niet thuis. Hij fietste maar een beetje doelloos door het dorp en besloot toen maar om naar Het Anker te gaan. Toen hij langs de winkel van Piet en Mia kwam, zag hij hoe Piet de winkeldeur afsloot en naast hem stond tot zijn grote blijdschap Maartje. 

“Hé Tom,” zei Maartje vrolijk. 

“Dag Maartje, hoe is het?” zei Tom en probeerde diep in haar ogen te kijken.

“Stukken beter, dank je wel.” Ze beantwoordde zijn blik niet. Tom draaide zich naar Piet om zijn teleurstelling te camoufleren.

“En Piet, hoe is het met jou, wat doe je al vroeg de winkel dicht.”

“Ach, er komt toch niemand meer. Waarom ga je niet mee naar Het Anker? Dikke Willem heeft voor iedereen eten gemaakt.”

“Ik heb het gehoord. Waar komt dat vandaan?”

“Geen idee. Af en toe heeft hij een oprisping om het gezellig te maken en dan heeft hij het café weer vol, dat zal het wel zijn.”

“Ga jij ook?” vroeg Tom terloops aan Maartje.

“Waarom niet?” zei ze meteen. “Ik heb toch niets anders te doen.” 

“Spring dan maar achterop,” zei Tom, opnieuw aangemoedigd. Hij slingerde het eerste stukje opzettelijk, zodat Maartje zich onder het slaken van een gilletje aan zijn middel vastgreep. “Hou je goed vast,” zei Tom, terwijl hij even zijn hand op de hare legde. “Daar gaan we.” 

Bij Het Anker was het al een gezellige drukte toen Tom en Maartje binnenkwamen. De vrouwen draaiden allemaal tegelijkertijd hun hoofd om en stootten elkaar veelbetekenend aan. 

“Zo, Maartje, zien we jou ook nog eens een keer,” zei een van hen met een kritische ondertoon. Het was duidelijk dat ze dachten dat als ze wel naar het café kon komen, dat ze dan ook naar de kerk had kunnen komen om te poetsen.

Tom verdedigde haar onmiddellijk. “Al dat stof en water met die reinigingsmiddelen zijn niet goed voor haar. Ik heb haar verboden om te gaan helpen.” 

De vrouwen werpen dubbelzinnige blikken naar elkaar. Was er eindelijk iets gaande tussen die twee? 

Tom troonde Maartje mee naar de bar. Hij wou haar voor zichzelf hebben. “Hoe is het je na het bad vergaan? Ik heb je niet meer gezien.”

“O, die netelroos is bijna helemaal weg,” zei Maartje. Ze stroopte haar mouw op om te laten zien dat haar huid weer gaaf was. “Dat stijfselbad heeft echt goed geholpen, geloof ik.”

“Dat wist ik wel,” zei Tom met een air van zelfverzekerdheid. “Daarom had ik het je ook voorgeschreven. Voor sommige dingen gaat er niets boven de oude, beproefde huismiddeltjes.”

“Ik had er nog nooit van gehoord, maar het was echt een goede tip van je,” zei Maartje en gaf hem een dankbare aai over zijn arm. 

Tom veerde onwillekeurig op alsof hij een stroomstoot kreeg. Toen greep hij de kans om haar over haar rug te strelen en liet zijn hand een paar seconden liggen. 

Maartje liet het zich welgevallen.

“Ik ben blij dat ik je heb kunnen helpen,” zei hij.

“En ik ben nog blijer dat het geen waterpokken waren,” vond Maartje.

“Die waterpokkenepidemie is voorbij. Het heeft gelukkig niet lang geduurd.”

“Ik weet het, want bijna alle kinderen zijn weer terug. Gelukkig, want nu kan ik tenminste verder met mijn lessen.”

“Zullen we dat dan vieren met een etentje?” vroeg Tom. Er moesten nou toch vorderingen gemaakt worden in hun vriendschap.

“Dan kunnen we wel een keertje doen,” zei Maartje. 

Tom wist niet of ze het nou leuk vond of dat ze alleen maar beleefd wilde zijn.

“Wanneer dan?” vroeg hij ongeduldig.

“We zien wel. Vanavond gaan we toch al hier eten?” 

“Volgend weekend misschien?” drong Tom aan.

“Volgend weekend misschien,” herhaalde Maartje en glimlachte naar hem. 

Toms humeur slingerde als een thermometer van boven naar beneden. Misschien moest hij haar gewoon een keertje zoenen en kijken hoe ze reageerde. Als ze volgend weekend met zijn tweeën gingen eten moest hij zijn kans waarnemen. Voorlopig zat ze nu alvast naast hem aan de bar, dus ze waren op de goede weg.

De deur van Het Anker ging weer open en daar kwamen Jos en Henk binnen, gevolgd door Jannie en haar kapitein. Ze zwaaiden vrolijk naar Marleen, die meteen op hen af kwam. “Wat een verrassing!” zei ze terwijl ze haar dochter omhelsde. 

“Ja mam, ik wilde je in levende lijve vertellen hoe gelukkig ik ben.” Ze draaide zich om naar haar verloofde en straalde. “Hij vond dat we het zelf moesten komen zeggen, dus zijn we in de auto gestapt en hier zijn we dan.”

“Kind, wat ben ik blij voor je.” Marleen moest een traantje wegpinken.

Henk gebaarde naar Dikke Willem dat hij een rondje wilde geven. “We hebben van alles te vieren,” zei hij met een vette knipoog naar zijn zoon. 

Jos legde zijn arm om zijn vaders schouder. “Zo is dat maar net.”

Marleen keek naar Tom. De enige die ontbrak in het gezelschap was Govert en hij had er nog wel zoveel aan bijgedragen dat zij wat te vieren hadden. “Kun je dokter Lammers niet bellen, dat hij een glaasje met ons komt drinken?” vroeg ze aan Tom.

Even later kwam Govert inderdaad naar Het Anker en hief het glas met de dorpsbewoners op het aanstaande bruidspaar. 

Jannies kapitein herhaalde de uitnodiging aan Henk en Marleen om mee te gaan op zijn laatste bootreis. “Voordat Jannie me aan de ketting heeft gelegd,” grinnikte hij en trok Jannie tegen zich aan. 

Henk reageerde niet meteen, maar Dikke Willem was hem voor. “Als Henk niet meegaat, wil ik zijn plaats wel innemen,” zei hij met zijn zware stem. 

Govert keek naar Henk en Marleen. “Ik zou het maar doen als ik jullie was. Geniet van het leven. Ga er eens uit. Het werk kunnen jullie wel aan Jos overlaten. Die kan dat wel aan, dat weet ik zeker.” 

Marleen nodigde Govert uit om mee te gaan op de zeereis, maar dat wimpelde hij beleefd af. “Ik kan mijn praktijk niet zo lang alleen laten.”

“Maar Tom is er toch!” riep Marleen. 

Tom knikte. “Wat mij betreft kun je gaan, Govert, ik kan het wel alleen met Trudy af,” zei hij, wat hem op een dankbare blik van Trudy kwam te staan. Tom besefte dat hij haar wat vaker complimentjes moest geven. 

“Ik ga echt niet mee, want ik ben bang voor water,” zei Govert in een laatste poging om onder de uitnodiging uit te komen. 

Marleen liet zich echter niet afschepen. “Het zou u ook goed doen er eens uit te gaan, dokter.” 

Henk legde zijn hand op de arm van zijn vrouw.

“Laat de dokter met rust,” zei hij zachtjes. “Hij weet zelf wel wat goed voor hem is.” 

Govert knipoogde naar Henk en stond op.

“Ik zal erover nadenken,” zei hij diplomatiek. “Maar nu ga ik naar huis. Het is bedtijd voor oude mannen als ik. Lieve mensen, ik wens jullie allemaal een goede nachtrust en morgen gezond weer op.”



Arts wordt timmerman & Betoverd door een ster
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml