Arme schapen



Geen makke lammetjes



Ina Schroders-Zeeders



De jonge boer Jan en zijn vrouw Elsa hebben de schapenhouderij van zijn ouders overgenomen. Alles gaat hun voor de wind. Maar toch hapert er iets aan het geluk, want één van hen beiden zoekt de liefde elders. Kan Jan verder met Elsa? 



“De winter is nog lang niet voorbij, Jan,” zei Harmen. Harmen was de buurman van Jan de Groot, en had net als hij een schapenhouderij. Ze zaten in de kroeg in het buurtschap Zevenhuijzen, dat sinds mensenheugenis slechts zes huizen telde, waaronder een kerk uit de zestiende eeuw. Het was een echt landbouwgebied, met vooral schapenteelt.

Jan nipte van de borrel die de waard hem had ingeschonken.

“Ik denk dat we nog wel wat vorst krijgen,” zei Jan.

“Je mist je ouweheer zeker wel?” vroeg de waard. “Bevalt het hem in het verzorgingstehuis?”

“Hem wel, maar mijn moeder vindt het maar zo zo. Gelukkig hebben ze veel aanloop.”

“Op de boerderij ging het toch ook niet langer, met die hartkwaal van hem! De laatste keer dat ik hem zag, zou ik hem niet lang te leven meer geven.”

“Drie keer was het kantje boord. Nu kunnen ze hem goed in de gaten houden. Maar ik mis zijn hulp inderdaad.”

“Je hebt Elsa natuurlijk,” zei Harmen. Het werd even stil.

“Ja, Elsa is een fantastische boerin,” zei Jan. “Ik heb echt met haar geboft!”

“Waar is ze eigenlijk?”

“Ze hebben vanavond toneelrepetitie in Ganzenoord tot half tien.”

“O ja, de uitvoering is over een paar weken, geloof ik?”

Harmen knikte zwijgend en dronk zijn glas in één teug leeg.

“Ik ga maar weer eens naar de schapen. Eentje moet al lammeren, ze lijken daar steeds vroeger mee te beginnen!”

De waard keek op de klok. Het was tien uur.

“Moet jij ook niet eens naar huis, Jan?”

“Ja, inderdaad. Schrijf je het op?”

“Natuurlijk.”

De waard keek Jan na en schudde het hoofd. Hoe oud was die jongen nu helemaal? Vierentwintig? En nu al zo’n enorm bedrijf! Honderden schapen, allemaal voor de wol.

Hij ontdekte dat er nog een gast zat, in de donkerste hoek achter de bar.

“Zo Berend, dus jij bent hier ook, ik had je niet eens gezien.”

“Ik kwam binnen toen jij net in de keuken was. En ik had geen zin om bij dat stelletje sukkels aan de bar te zitten.” Berend kuchte. “Ik heb mot met mijn vriendin.”

“Heb jij een vriendin? Laat me niet lachen. Wat zal het zijn?”

“Een biertje.” Berend had duidelijk al wat gedronken voor hij naar het café was gekomen. Hij zag er onverzorgd uit in zijn versleten kleding en met zijn ongeschoren gezicht. Hij verspreidde een ongewassen lijfgeur.

“Het spijt me, maar nee, Berend. Ik ga sluiten,” zei de waard toen Berend zijn lege glas nog eens voor hem neerzette en aan de bar neerplofte op een kruk.

“Dicht? Zo vroeg al?”

“Ze voorspellen gladheid, er komt vanavond toch niemand meer en jou schenk ik niet, je bent al dronken genoeg.”

“Flauwekul! Ik ben hartstikke nuchter!”

“Zorg maar dat je veilig thuiskomt, Berend. Waar zit je tegenwoordig eigenlijk, nu je er bij Jansen bent uitgeknikkerd?”

“Ik heb een kamer in de herberg in Ganzenoord.”

“Nou, ga dan maar snel die kant op, dat is zeker een half uur lopen. Je bent toch te voet?”

Berend knikte. Hij stond op, zwalkte naar de deur, vloekte toen die knelde en vertrok uiteindelijk.

De waard sloot af. Hij keek toevallig nog even naar buiten en fronste de wenkbrauwen. Hij zag hoe Berend gezelschap kreeg van een vrouw, die hij in het donker niet herkende. Een slanke gestalte in een lange jas en met een sjaal om het hoofd. Ze stak een arm door die van hem. Wat moesten vrouwen nu met Berend? Hij snapte er niets van. De schaapsscheerder had een zwerversbestaan. In de maanden dat er geen schapen geschoren hoefden te worden, hing hij maar wat rond in de dorpjes hier op het Drentse platteland en gaf hij zijn geld uit aan drank.

Niemand wist precies waar hij vandaan kwam, maar hij had een sterk Gronings accent. Hij was goed in zijn werk, snel en behendig, en vrouwen vonden hem blijkbaar aantrekkelijk. 

De waard zuchtte, bekeek zijn eigen kalende schedel in de spiegel, en probeerde zijn dikke buik in te houden, wat niet lukte. Hij spoelde de glazen om en deed het licht uit, voor hij naar achteren ging waar zijn vrouw voor de televisie zat te wachten.

“Ben je al dicht?”

“Er komt toch niemand meer.”

“We kunnen door de week net zo goed helemaal sluiten.”

“Ach, of ik nu hier televisie zit te kijken of achter de bar sta, mij maakt het niet zoveel uit,” zei de waard.

“Wie waren er vanavond?”

“Harmen van der Veen en Jan de Groot, en Berend natuurlijk. Die heb ik eruit geknikkerd.”

“Waarom doe je toch altijd zo naar tegen die arme jongen?”

“Arme jongen? Het is een drankorgel!”

“Nou en? Hij kan prachtig zingen, weet je dat. En hij moet van een heel rijke familie zijn. Adel!” Er verscheen een dromerige blik in de ogen van de waardin.

“Heb ik dat,” zuchtte haar man. “Nou, al was ie de paus zelf, hij deugt niet, die Berend.”

Intussen was Jan aangekomen bij de boerderij, die zo’n drie kilometer buiten het gehucht lag. Het was stil in huis. Er brandde geen licht en de houtkachel was uitgegaan.

“Elsa? Elsa, ben je thuis?”

Hij wist dat die repetities van de toneelvereniging weleens konden uitlopen. Elsa had een belangrijke rol, ze kreeg meestal de rol van verleidelijke schoonheid toebedeeld. Dat paste ook wel bij haar, dacht Jan glimlachend. Hij bofte maar met zijn Elsa. Mooi, handig en zeker niet lui!

Hij deed de kachel aan en nam een kijkje in de stal achter de boerderij waar in een hoekje apart een paar drachtige ooien stonden.

Hij had mooie schapen, Drentse heideschapen, Schoonebekers en Texelse en allerlei kruisingen daarvan die, nu het te koud was, binnen moesten verblijven en iedere dag gevoerd werden. Het viel in de winter niet mee om ze allemaal van het beste voer te voorzien, maar gelukkig konden ze in het voorjaar weer de wei in. Een deel ging dan naar de slager. Hij had een flink stuk heidegrond gepacht en ook wat weiland in bezit.

De schapen zagen er allemaal goed uit, hij controleerde iedere dag of er geen zieken waren.

Tegen elf uur ging hij terug naar binnen. Elsa was er nog steeds niet, ontdekte hij. Nu begon hij zich zorgen te maken, en hij probeerde of hij haar op haar mobieltje kon bereiken. Meestal had ze die uitstaan als ze naar de repetities ging. Ook nu kreeg hij geen gehoor.

Hij ging naar buiten. Het was spekglad, omdat het inmiddels was gaan ijzelen. Elsa was met de auto, er kon wel een ongeluk gebeurd zijn.

Hij aarzelde niet, pakte zijn fiets en begon al slippend en glijdend te fietsen in de richting van Ganzenoord.

Het werd een hachelijk tochtje, hij ging een paar keer onderuit. Er was verder niemand op de weg.

Hij stopte voor de herberg in Ganzenoord, waar de repetities van de toneelvereniging werden gehouden. Elsa’s auto stond als enige op de parkeerplaats. De deur van de herberg was open, in de warme gelagkamer zat alleen de waardin, een vrouw van achter in de zeventig, achter een glas jenever te patiencen.

“Hallo Trijntje, zijn de repetities al afgelopen?”

“Dag Jan. De repetities? Weet je dat dan niet, die zijn niet doorgegaan vandaag, vanwege het slechte weer.”

“Wat? Maar Elsa is al uren geleden van huis vertrokken en ze is nog steeds niet thuis!”

“Je meent het.” Trijntje lachte schamper.

“Hoe bedoel je?”

“Niets, Jan. Helemaal niets. Waar denk jij dat ze is?”

“Ik heb geen idee. Ze is met de auto, de repetities zouden om zeven uur beginnen.”

“Ze is hier niet voor de repetities geweest, hoor.”

“Trijn, haar auto staat toch voor de deur? Als ze hier niet was voor de repetities, waarvoor is ze hier dan wel?”

De waardin van de herberg aarzelde. Ze mocht Jan wel, het was een harde werker en een vriendelijke kerel. Maar nog zo vreselijk jong en naïef!

Trijn deed verslag.

“Elsa was eerst om een uur of zeven hier, ze ging naar Berends kamer, daar maakten ze ruzie, zij en Berend, en toen is ze een uurtje weg geweest, Berend ging ook weg, en later is ze weer samen met Berend naar boven gegaan. Zeker om het goed te maken. Daar zitten ze nu nog. Ik kan ze hiervandaan horen lachen.”

“Wat!” Jan had met verbazing geluisterd, hij begreep er niets van. “Wat moet ze bij die Berend op de kamer? Daar heeft ze niets te zoeken?”

“Ze ontmoeten elkaar wel vaker, Jan. Moet ik het voor je uittekenen? Ze hebben al een paar weken een affaire! En ze zijn niet erg discreet.” Trijn trok een gezicht. “Het kan ze geloof ik weinig schelen wie het weet of niet.”

Jan keek de ander met ongeloof aan.

“Nee, zo is Elsa niet!” zei hij stellig. “En die Berend, dat is toch een enorme klootzak ook nog eens een keer, ik geloof je niet!”

“Dan geloof je het niet.” Trijn stak een sigaret op, wat kon het haar schelen?

Hij was beduusd. Zou Elsa hem echt bedriegen? Zijn Elsa?

“Wat voor kamer heeft die Berend dan?”

“Kamer drie,” zei Trijntje zonder aarzelen. “Ik vind het prima als je hem verbouwt, maar laat je het interieur wel heel?”

Jan wilde de trap opgaan, maar bedacht zich. Hij wist wel genoeg, wat had hij hier verder te zoeken. Hij ging naar huis.

Trijntje zuchtte en nam nog een borrel. Jan was veel te goed.

Hij liep intussen langzaam terug naar huis, met zijn fiets aan de hand, het was te glad om te fietsen. Hij dacht na. Als Elsa echt iets had met Berend, wat betekende dat dan? Was hun huwelijk voorbij? Kon Trijn zich niet hebben vergist? Maar hij had hen toch zelf horen lachen op kamer drie?

Misschien had het iets met het toneelstuk te maken, dat ze daarom bij hem op de kamer zaten. En hij had Berend toch ook nog het café in Zevenhuijzen zien binnengaan, in zijn eentje, zo gluiperig als hij in een hoekje was gaan zitten. Waar was Elsa toen dan?

Hij keek af en toe om, één keer passeerde een langzaam rijdende auto hem, maar het was niet de auto van Elsa.

Thuisgekomen ging hij naar bed. Slapen deed hij echter niet, hij wachtte.

Het was half één toen hij de auto het erf op hoorde rijden.

Elsa klapte het portier dicht en stommelde even later de trap op. Ze was aangeschoten, ze stommelde giechelend de trap op.

“Hé, ben je nog wakker?” Ze plofte naast hem in bed.

“Wat ben je laat?” zei hij.

“Ja, je weet hoe dat gaat, we hebben nog een tijdje zitten kletsen met Trijn van de herberg en zo. Is die ooi al begonnen?”

“Nee. Hoe ging de repetitie?”

“Niet zo goed. We moeten morgen weer.”

“Er was helemaal geen repetitie vanavond,” zei Jan kalm. “Ik heb Trijn gesproken. Vanwege de gladheid is het niet doorgegaan. Trijn heeft me verteld waar je wel was. Kamer drie. Bij Berend. Ik hoorde jullie lachen.”

Elsa verstijfde. Ze zei niets.

Hij lag op zijn zij met zijn rug naar haar toe. De stilte was ondraaglijk, maar hij hield koppig zijn mond verder.

Zo lagen ze een tijdje naast elkaar. Elsa begreep dat hij achter haar verhouding was gekomen. Ontkennen had geen zin.

“Wat zullen we doen?” zei ze uiteindelijk.

“Wat wil jij?”

“Ik trek bij Berend in. Hij heeft dat al een paar keer gevraagd.”

Jan draaide zich om.

“Wat zie je toch in die vent, Elsa?” vroeg hij.

“Hij is charmant. Lief. En van goede komaf. Weet je dat zijn vader minister is geweest in de jaren vijftig?”

“Nou en? Die vent is altijd dronken, hij heeft geen geld, hij wast zich nooit…”

Elsa stond op en deed het licht aan, ze liep nijdig de slaapkamer uit. Ze kwam terug met een koffer, smeet er wat kleren uit de kast in en vertrok. Even later reed haar auto met hoge snelheid weg.

Jan schrok van het geluid van de gierende banden. Hij verweet zichzelf dat hij haar niet had tegengehouden, en verwachtte min of meer het geluid van een harde klap, maar de klap bleef uit. Hij hoorde hoe de auto de weg opreed, en het werd stil.

Hij was als verdoofd. Hij kon nog niet goed beseffen dat Elsa echt weg was. Dat ze hem dit had aangedaan. Hoe moest het nu verder? Zonder Elsa kon hij niet verder!

Hij bleef liggen, en staarde naar de lamp die nog brandde tot het licht hem pijn aan de ogen begon te doen.

Hij stond op en kleedde zich aan. In de kille woonkamer wachtte hij de dag af.

Elsa was weg, zijn huwelijk over. En in de stallen stonden zeshonderddertig schapen, ooien, lammeren en rammen, die allemaal verzorgd moesten worden.

Hij stond er alleen voor.

Intussen had Elsa de herberg bereikt.

“Wat kom jij nu doen?” zei Berend verbaasd toen hij de deur van zijn kamer opendeed.

Elsa stond voor hem, ze was in tranen.

“Hij heeft me eruit gezet!” snikte ze. “Hij weet het van ons, Berend, en nu heeft hij me op straat gegooid!”

“Wat? Jan? Dat lijkt me niets voor Jan!”

“Het is toch zo. Maar ik kan toch wel bij jou blijven? Alsjeblieft?”

Berend vloekte. Hij draaide zich om en wreef zich over zijn kin.

“Ik weet het niet. Ik wil geen problemen met je man. Hij is jonger dan ik en veel sterker.”

“We gaan scheiden.”

“O, mijn god! Is hij erg kwaad op me?”

“Hij was razend!”

“Dan kun je hier beter niet blijven, Elsa. Ik heb geen zin in gedonder.”

“Maak je geen zorgen, Jan is zo mak als een lammetje.” Ze legde een arm om zijn nek en grinnikte. “Misschien is het maar beter ook zo. Nu hoeven we in ieder geval niet langer stiekem te doen. Toch?”

Berend zuchtte. Hij duwde haar arm weg.

“Goed dan. Je kunt blijven, maar als er problemen van komen, moet je weg. Ik wil mijn baan niet kwijtraken!”

“O, dat zit wel goed, je bent de beste scheerder in de regio. Alle boeren willen jou.”

Berend keek de overloop in en ontspande een beetje toen hij er zeker van was dat Jan in ieder geval niet achter Elsa was aangegaan.

“Hoe is hij erachter gekomen?”

“Trijn natuurlijk, die heeft zitten kletsen.”

“Die ouwe heks heeft een enorme hekel aan me, geloof ik. Of aan jou.”

“Wat maakt het uit! We zijn volwassen. Niemand kan ons de wet voorschrijven!” Ze trok hem het bed op. “We hoeven hier toch niet te blijven? Misschien kunnen we samen een huis huren.”

“Ik weet niet, Elsa, vastigheid is niets voor mij. Bovendien verdien ik in de winter geen cent.”

“Maar hier kunnen we toch ook niet blijven? Ik zoek wel een baan. Ik heb in de supermarkt in de stad een advertentie gezien, ze zoeken al een tijdje een caissière. Met de auto kan ik gemakkelijk heen en weer hiervandaan.”

“Dat zou al iets schelen.”

“Ik ben niet lui, dat weet je.”

“Dat weet ik inderdaad!” Hij lachte. Elsa zoende hem en trok zijn broek uit.

De volgende dag liep ze met het hoofd fier omhoog naar haar auto en reed naar de stad om te solliciteren bij de supermarkt.

Vanuit het raam van kamer drie keek Berend haar hoofdschuddend na. Hij zat min of meer vast aan die maffe Elsa, nou ja, het kon erger. En als ze zelf een inkomen inbracht, dan kon hij er alleen maar op vooruitgaan.

Trijn bonkte op de deur.

“Berend, ik moet je spreken!”

“Wat is er?”

“Blijft dat mokkel hier wonen?”

“Tot we een huis gevonden hebben. Als het goed is.”

“Ik vind het best, maar dan moet je wel meer voor de kamer betalen. Ik wil honderd euro per week meer. Kan ik even vangen?” Ze hield haar hand op.

“Je bent een afzetter. Honderd euro meer? Ik pieker er niet over!”

“Het is mijn herberg! Als het je niet bevalt, donder je maar op!”

“Rustig maar! Je krijgt je geld.”

“Wanneer?”

“Morgen.” Hij werkte haar de deur uit.

Zijn gsm ging over. Het was zijn broer.

“Nou, hoe staat het leven?” vroeg Olivier opgewekt.

“Wat moet je?”

“Vader ligt in het ziekenhuis.”

“Nou en? Dat gebeurt toch wel vaker?”

“Hij is er deze keer erg slecht aan toe. Ik dacht dat je hem misschien nog wilde zien voor hij doodgaat.”

“Ik zou niet weten waarom.”

“Mij best. Ik heb je in ieder geval gewaarschuwd.”

De verbinding werd verbroken. Berend smeet zijn mobieltje tegen de vloer en stak een sigaret op.



“Het gaat helemaal niet goed met Jan de Groot,” zei Harmen een week later. Harmen was met zijn broer bezig wat dode takken weg te halen uit de begroeiing naast de boerderij. De vorst was inmiddels overdag verdwenen, en een zonnetje kondigde de lente aan, maar het was nog fris en hun adem kwam in dampwolken uit hun monden.

Overal in de streek begon het lammeren op gang te komen. “Hij kan het werk niet aan in zijn eentje, ik probeer hem wel te helpen, maar ik heb natuurlijk ook mijn eigen schapen. Hij zou een knecht moeten nemen, maar daar ontbreekt hem het geld voor, zegt hij.” Harmen gooide de dode takken op een hoop.

“Ik zag hem gisteren uit de kroeg komen,” zei zijn broer, “hij zag er slecht uit. Ongeschoren, vieze kleren. Volgens mij was hij ook nog dronken. En waar is Elsa nu?”

“Die is bij Berend ingetrokken, in de herberg. Ik heb vanochtend gehoord dat ze nu een baantje heeft in de supermarkt in de stad. Achter de kassa.”

“Dus ze gaan scheiden?”

“Dat lijkt me wel, ja,” zei Harmen zuchtend.

“Ze zijn nog geen jaar getrouwd?”

“Ik had altijd al zo het idee dat die Elsa het niet zo nauw nam met de huwelijkstrouw. Kijk, daar loopt hij.” Harmen stak zijn hand op, maar Jan liep stug door over het erf, in de richting van de stal.

“Zijn ooien zijn nu druk aan het lammeren. Hij is er dag en nacht mee bezig, aan zichzelf kom hij niet toe. Ik denk niet dat hij iedere dag warm eet.”

“Elsa is wel hard hoor, om hem zomaar te laten barsten. En dat voor die Berend. Die vent hoort hier niet eens!”

“Hij is wel een goede schapenscheerder, verder is het een waardeloze kerel.”

Harmen stak de houtstapel in brand.

“Toch vertrouw ik die lucht niet. Volgens mij krijgen we toch weer sneeuw.” Ze keken intussen naar Jan, die weer over het erf liep, met een kruiwagen met mest.

“Jan, alles goed?” riep Harmen.

Jan knikte en liep door.

“Die haalt de zomer niet met zijn bedrijf,” voorspelde Harmen. “Ik heb het vaker gezien, een boer die afglijdt als zijn vrouw wegvalt. Zonde hoor. Die familie heeft altijd keihard gewerkt. Ze waren zo goed bezig, hij heeft de mooiste schapen van de streek!”

“En de meeste. Toen zijn vader en moeder nog meehielpen, en Elsa, ging het net. Onverantwoord dat hij dat nu alleen wil doen. Zeg, heb je het al gehoord van de burgemeester?”

“Wat is er met hem?”

“Zijn dochter is ervandoor!” Harmens broer grijnsde. “Ze is weggelopen. Het is zo’n verwend nest, zo’n rijke puber die gewend is dat alles gaat zoals zij wil.”

“Hoe oud is dat wicht?”

“Bijna achttien. Ze zat in de klas met onze Linda, voor ze naar het gymnasium in de stad ging. Ze kan goed leren. Burgemeester Van den Akker is razend!”

“Nou, als ze achttien is, heeft ie niets meer over haar te zeggen, kan ze gaan en staan waar ze wil.”

“Maar ze is nog geen achttien. Zo, dat fikt lekker. Koffie?”

Jan werkte intussen stug door. Voor hem geen koffiepauzes. Hij had nu nog zo’n veertig schapen die op het punt stonden te lammeren, en van de twaalf lammeren die net geboren waren, moesten er vier met de fles worden gevoerd. Hij had de dierenarts gebeld vanwege een ooi met problemen, maar de dierenarts had het nu ook erg druk en liet op zich wachten.

De ooi blaatte angstig en Jan zag wel dat het niet goed ging, ze kreeg minstens drie lammeren en dat was te veel voor haar.

Hij streek het dier, een Texels schaap, over de vacht.

“We gaan ons best doen, meid,” zei hij. Hij was zelf ook moe, hij had in geen dagen geslapen.

De ooi sloot haar ogen, en bewoog niet meer. Jan probeerde de bevalling te bespoedigen door op de buik van de ooi te duwen, maar er gebeurde niets.

Uitgeput moest hij het na een tijdje opgeven. Hij keek hijgend en machteloos in een hoek van de stal toe hoe het dier af en toe met een poot trok.

Opeens hoorde hij iets. Het was een gezucht, en het kwam van achter het stro dat in de andere hoek lag opgestapeld.

Hij vermoedde eerst dat de kat was binnengeglipt, die vond het in de warme stal tussen de schapen altijd wel prettig, maar door het raampje kon hij de kat over het erf zien lopen, dus die was het niet.

Hij stond op, hij wilde het stervende schaap niet achter laten, maar zijn nieuwsgierigheid won het. Hadden ze weer last van ratten misschien? Hij kon zich nog goed herinneren hoe Elsa in het najaar een heel rattennest had uitgeroeid.

Hij liep naar het stro en schrok. Er lag iemand te slapen!

Het was een meisje, dat een oude deken die ze in de stal gevonden had, over zich heen had getrokken. Ze was nog maar een jaar of zeventien, achttien, schatte Jan. Hij kende haar niet van naam, maar hij had haar weleens in het dorp gezien. Hoe kwam dat kind hier zo verzeild? Had ze hier de nacht doorgebracht?

“Hallo, word eens wakker.” Hij schudde voorzichtig aan haar arm.

Het meisje schrok op. Ze kwam onder de deken vandaan. Ze was mager, maar droeg een ruime zwarte houtje-touwtjejas. Haar rode punkhaar stond alle kanten uit.

“O god, nee hè!” riep ze uit. “Het spijt me dat ik hier zomaar ben gaan slapen, maar ik kon nergens anders naartoe.” Ze tak aarzelend een hand uit.

“Ik ben Jan de Groot.” Hij hield zijn handen in de broekzak.

“Ik heet Nynke.”

“Waarom ben je niet thuis?”

“Ik ben weggelopen. Alsjeblieft, haal de politie er niet bij!”

“Waarom zou ik niet?”

“Mijn vader vermoordt me!”

“Als je hier in deze stal blijft, ga je ook dood.”

Het schaap begon te blaten. Nynke liep erop af.

“Ze moet een lammetje krijgen, hè?”

“Wel drie. Ze kan het alleen niet.”

“Een drieling? Waarom is de dierenarts er niet bij?”

“Die is druk bezig bij een andere boer, hij komt zodra hij daar weg kan.”

“Zal hij nog wel op tijd zijn?”

“Dat denk ik niet.”

“Wat erg. Kan ik helpen?”

“Heb je weleens een lam geboren zien worden?”

“Nee, maar ik heb jarenlang voor paarden gezorgd en de dierenarts weleens geholpen als er een veulen geboren moest worden. Ik kan wel iets, hoor!”

Hij nam haar eens op. Ze was niet al te groot en ze zag er breekbaar uit in die veel te grote jas.

“Goed, hou haar poten vast, dan probeer ik het eerste lam eruit te duwen.”

Ze deden hun uiterste best, de arme ooi was te zwak om zelf mee te helpen. Na een tijdje kon Jan een pootje voelen, en trok daaraan. In een dampige warmte plofte het lam in het stro, meteen gevolgd door een tweede en uiteindelijke een kleintje, dat bewegingsloos bleef liggen.

“Ik wrijf die wel warm,” zei Nynke kordaat. Ze schrok even. “Ik hoor een auto, de dierenarts misschien?”

“Nee, hij rijdt door.”

Met zijn tweeën zorgden ze voor de lammeren. De ooi lag er uitgeput bij, maar leek het wonderwel te overleven.

Uiteindelijk verscheen de auto van de dierenarts op het erf. Nynke stapte snel terug naar haar schuilplaats achter het stro.

Jan haalde de dierenarts op.

“Drie lammeren, ze zijn er redelijk aan toe. De ooi ook.”

“Het spijt me dat ik niet eerder kon komen, heb je de klus samen met je vrouw gedaan?” vroeg de dierenarts.

“Eh, niet met Elsa nee, maar ik had hulp,” zei Jan vaag. Hij keek naar de strostapel waar Nynke achter stond.

De dierenarts onderzocht de ooi en de lammeren. Hij gaf Jan een recept voor een medicijn en wat advies en na een half uurtje vertrok hij weer.

Jan keek naar de andere schapen, alles leek voor het moment rustig. Eén ooi was aan het ronddraaien, die zou ook wel zo beginnen.

“Kom,” zei hij. Nynke kwam tevoorschijn. Ze zag er verkleumd en bleek uit. “We gaan koffiedrinken. En wat eten.”

Ze keek hem dankbaar aan.

Ze volgde hem naar binnen, naar de woonkeuken waar het aangenaam warm was. Hij zette koffie en Nynke nam plaats aan de grote boerentafel.

“Doe je jas uit,” zei hij. 

Ze schudde het hoofd.

“Waarom niet?”

“Ik heb het koud.”

“Er zit wat bloed van de ooi op je jas, als je hem uittrekt, maak ik het even schoon.”

Met tegenzin trok Nynke de houtje-touwtjesjas uit.

Hij keek haar peinzend aan.

“Ben je zwanger?” vroeg hij.

“Kun je het al zo goed zien dan?” zei ze geschrokken.

“Nou ja, je hebt een buik. Hoe ver ben je?”

“Zes maanden.”

“Aha. En je bent zeventien jaar.”

“Bijna achttien!”

“Wie is de vader?”

Nynke zei niets.

“Weet je het niet?” vroeg Jan.

“Jawel. Natuurlijk wel! Maar niemand anders hoeft het te weten.”

Ze griste de jas uit zijn handen.

“Wat ga je doen?”

“Ik ga verder. Ajuus!”

“Prima. Ik heb meer te doen.”

Jan ging zitten en dronk zijn koffie.

“En doe de deur achter je dicht!” riep hij nog.

De deur werd dichtgesmeten.

Jan zuchtte. Hij hoopte maar dat ze weer naar huis ging. Hij kon zo’n wicht er nu echt niet bij hebben!

De telefoon ging, het was Elsa, zag hij. Hij overwoog niet op te nemen, maar uiteindelijk deed hij het toch.

“Ja?”

“Schikt het als ik vandaag of morgen wat spullen kom halen?”

“Heb je dan nog niet alles weggesleept? Wat is hier dan nog dat van jou is?”

“Persoonlijke spullen, zoals de stofzuiger en de wasmachine.”

“Sinds wanneer zijn die dingen van jou, die hadden we al toen mijn ouders hier nog woonden!”

“Berend en ik hebben een huis gevonden en dat zijn we aan het inrichten. Die wasmachine is net zo goed van mij als van jou!”

“Bekijk het!” Hij verbrak de verbinding. Nijdig zette hij zijn mok neer en stond op. Hij had hier geen tijd voor, hij moest weer naar de schapen.

Hij was de hele dag bezig in de stallen. Er werden nog vier lammeren geboren, gelukkig zonder complicaties. Tegen het einde van de middag kwam de dierenarts nog een keertje kijken.

“Je doet het prima, Jan,” zei hij tevreden. “Je schapen zien er nog goed uit. Maar je moet die twee daar wel in de gaten houden.” Hij knikte in de richting van twee Schoonebekers. “Misschien kun je ze beter uit voorzorg apart zetten. Een ziekte kunnen we niet gebruiken!”

Jan knikte. Hij zette de twee meteen in een andere stal. “Ik zal ze goed in in de gasten houden.”

De dierenarts nam voor de zekerheid wat bloed bij de dieren af. Jan liep vervolgens met de dierenarts mee naar buiten.

“Ik zie dat je er alleen voor staat. Lukt je dat wel?”

“Harmen van hiernaast helpt me als het moet.”

“Heeft hij je ook met die ooi geholpen?”

“Eh, nee, dat was iemand anders. Kijk nou, het sneeuwt weer!”

“Ja, ze verwachten een heleboel neerslag vannacht. Morgenochtend moet je weer sneeuwruimen, vrees ik! Ik bel je nog over de uitslag van het lab!”

De dierenarts stapte in zijn jeep en reed weg.

Jan huiverde, het was weer gaan vriezen.

Hij liep naar huis, en zag toen hij eenmaal binnen was tot zijn verbazing dat de halve inboedel tijdens zijn afwezigheid was weggehaald. Het bankstel, de eethoek, de wasmachine, de televisie, alles was weg. Elsa had er geen gras over laten groeien! Hij had het kunnen weten, maar toch kwam het hard aan. Ze had zelfs zijn boeken meegenomen. En dat allemaal zonder een woord te zeggen!

Er stond nog één stoel, waar hij zich op neer liet vallen.

Gelukkig had hij niet veel nodig. Maar vervelend was het wel!

Hij stond na een tijdje op. Er moest nog wel wat meubilair in huis zijn dat hij kon gebruiken. Er stond een oude bank in de bijkeuken, die eigenlijk weg moest, en hij had op de slaapkamer een televisie, die hij nu maar beneden neerzette.

Buiten was het nu donker en een gure wind dreef de sneeuw tegen de ruiten. Hij vroeg zich af hoe het met dat meisje was afgelopen, dat uren geleden was vertrokken. Zwanger, zonder onderdak. Hij begon zich zorgen te maken, trok zijn dikke winterjas aan en liep naar buiten.

Om de oude boerderij huilde de wind, van over de hei waaide een blizzard. Alles lag al onder een laag van zo’n tien centimeter sneeuw en er zou nog veel bijkomen.

Waar was dat wicht naartoe gegaan?

Bij Harmen zou ze geen hartelijk welkom gekregen hebben, dat kon hij zich tenminste niet voorstellen. Verder waren er in de buurt geen plaatsen om te schuilen, in een straal van zo’n drie kilometer in ieder geval niet.

“Hallo!” riep hij in de wind op. Hij verwachtte niet echt een antwoord, ze was vast niet meer in de buurt, maar tot zijn schrik hoorde hij een stem boven het geluid van de wind uit.

“Help!” klonk het zwak. Het kwam vanuit de achterste stal, een bouwval zonder dak die niet gebruikt werd.

Hij liep er zo snel hij kon heen en opende de vermolmde deur. Daar, op de vloer, zat Nynke, half bedekt door een laagje sneeuw. Met een pijnlijk gezicht omklemde ze haar enkel.

“Ik ben gevallen.” Ze bibberde van de kou.

“Is het gebroken?”

“Nee, dat denk ik niet, maar ik kan er niet op staan.”

Jan hielp haar overeind en ondersteunde haar, terwijl ze naar de boerderij hinkte.

“Ver ben je niet gekomen.”

“Nee. Ben je aan het verhuizen? Ik zag een paar uur geleden dat je huisraad in een verhuiswagen werd geladen.”

“Dus jij hebt het gezien? Ik wist van niets, dat is het werk van mijn aanstaande ex.”

Hij hielp haar de woonkamer in.

“O hemel, ze heeft alles meegenomen! Daarnet stonden hier gewoon meubels! En jij wist van niets, heb je dan niets gemerkt?”

“Helemaal niets!”

“Ongelooflijk. Waar is je vrouw nu dan?”

“Ze gaat samenwonen met haar minnaar. Berend van der Weide heet hij, de schaapsscheerder. Misschien ken je hem wel.”

Nynke schrok. Ze moest nu echt even zitten. Berend?

Ze streek over haar buik. De baby schopte.

“Ja, die ken ik inderdaad,” mompelde ze. Beter dan ze hem kon vertellen. “Berend is een rare snuiter. Zou ik hier vannacht mogen blijven?” Ze keek hem smekend aan.

“Natuurlijk,” zei Jan na enige aarzeling. Hij vermoedde dat dit meisje een hoop ellende met zich meebracht, maar hij kon haar toch moeilijk in de sneeuw buiten de deur zetten! “Gelukkig heeft Elsa de logeerkamer met rust gelaten. Maar eerst moet je iets warms eten. En droge kleren! Ik zoek wel wat bij elkaar.”

Nynke knapte een beetje op toen ze gedoucht had en kleren van Elsa had aangetrokken, die Elsa zeker vergeten was mee te nemen. Hinkend kwam ze de woonkamer in, waar Jan het vuur extra had opgestookt.

“Gaat het? Moet ik de dokter niet waarschuwen? Je was volgens mij onderkoeld.”

“Het gaat goed, ik hoef geen dokter. Ik word wel weer warm.”

“En die enkel dan?”

“Die is niet gebroken, hoor. Gewoon verzwikt. Gaat wel weer over.”

“Toch vind ik dat je naar de dokter moet. Sta je wel onder controle?”

“Niet nodig, alles gaat goed.”

“Dat weet je toch niet? Ik kan je wel even naar hem toe brengen zodat hij je kan onderzoeken?”

“Op dit tijdstip? En ik geloof trouwens dat de wegen al onbegaanbaar zijn, er ligt zoveel sneeuw!”

Daar had die Nynke wel een punt, de kans was groot dat ze halverwege in de sneeuw vast zouden komen te zitten.

Hij had wat soep voor haar opgewarmd. Ze at met smaak.

“Dus de vader van de baby…” begon hij, maar Nynke viel hem kattig in de rede.

“Als je daar weer over begint, ga ik ervandoor, zere enkel of niet! Ik wil er niet over praten!”

“Er moet toch een oplossing komen? Wat vinden je ouders van de situatie?”

“Die weten het niet, zei ik toch.”

Stuurs keek ze hem aan van over haar soepkom.

Jan gaf het op, voorlopig viel er met dat kind niet te praten.

Hij ging haar voor naar de logeerkamer en hielp haar de trap op.

“Een bed, heerlijk,” zei Nynke. “Bedankt dat ik vannacht mag blijven.”

Jan knikte.

“Ik vind het best. Morgen ga je weer naar huis, neem ik aan?”

“Naar huis?”

“Ja, naar huis. Je kunt toch niet gaan zwerven, je bent zes maanden zwanger?”

Nynke keek hem fel aan.

“Je gaat mijn ouders toch niet bellen, hè? Alsjeblieft! Dan raak ik mijn baby kwijt! Dan pakken ze hem af! Of haar.”

“Maar kun je dan zelf voor een baby zorgen, denk je?”

“Als ik de kans krijg, wel!”

“Ik zal je ouders niet bellen. Zeg, ben je niet de dochter van de burgemeester?”

“Kom je daar nu pas achter? Ik dacht dat je me wel kende. Ja, de burgemeester is mijn vader en als hij weet dat ik zwanger ben, gaat hij mijn leven tot een hel maken!”

“Ik zeg niets,” beloofde Jan. “Ga nu maar slapen.” Hij sloot de logeerkamerdeur en ging terug naar de stal. Er was weer een ooi bezig te lammeren.



“Ik wil dat mijn dochter naar huis komt!” brieste burgemeester Hans van den Akker tegen zijn vrouw. “Hoe moeilijk kan dat zijn!” Zijn toch al rode gezicht was nog roder aangelopen.

“Hans, je weet heel goed dat schreeuwen niet helpt. De politie is gewaarschuwd, er wordt al drie dagen naar haar gezocht. Meer kunnen we voorlopig niet doen.”

“En het weer werkt ook niet echt mee! Er ligt al dagen een halve meter sneeuw en ze verwachten vannacht nog meer! Waar kan dat kind nu helemaal zitten? En haar vriendinnen weten van niets?”

“Ze zéggen in ieder geval niets, dat is iets anders. Ik weet allang niet meer wat onze dochter bezielt, Hans. Ze is in ieder geval geen klein kind meer, en ze zal heus niet in zeven sloten tegelijk lopen. Ze zit vast wel ergens veilig en warm. En verder zoekt ze het maar uit!”

“Maar waarom is ze weggegaan? Jij had toch ook geen ruzie met haar, Emelie?”

“Welnee, niet meer dan anders in ieder geval.”

“Ik begrijp het niet. Ik begrijp het gewoon niet! We geven haar alle vrijheid die ze wenst, ze mag werkelijk álles, en evengoed loopt ze doodleuk weg, geen briefje laat ze achter, niets!”

“Ze heeft niet veel spullen meegenomen, alleen wat make-up, geen kleren, dus ik denk dat ze wel weer snel terugkomt. Dat zei Jacobsen immers ook, en hij heeft vast meer ervaring in deze dingen als wij, als commissaris van de politie. Misschien heeft ze ergens een vriendje. Ze was de laatste tijd zo teruggetrokken, nog stugger dan anders.”

“Een vriendje? Wie dan? Ik breek hem zijn poten!”

“Ja, natuurlijk. Geen wonder dat ze liever wegloopt. Jouw oplossingen zijn ook zo subtiel!” schampte Emelie. 

“Ze is vast weer voor de één of andere schooier gevallen,” zuchtte Hans. “Afgelopen zomer had ze toch wat met die ellendige schapenscheerder, die Barend of zo?”

“Berend. Dat was meer een bevlieging als je het mij vraagt.”

“Zou ze naar hem toe zijn gegaan?”

“Nee, dat is uitgesloten. Ik hoorde gisteren toevallig van onze huishoudelijke hulp dat hij nu samenwoont met een getrouwde vrouw, dat wist ze omdat haar zus het huis aan hen verhuurd heeft. Dus daar is ze niet, ze heeft trouwens al sinds september geen contact meer met hem gehad. En ze sprak alleen negatief over hem.”

“Ik zal ervoor zorgen dat ze tot haar achttiende de deur niet meer uitkomt!”

De burgemeestersvrouw zuchtte en las de krant verder. Als haar man zich opwond, viel er niet met hem te praten.

De telefoon ging, het was de commissaris van politie.

“Nergens te vinden, geen enkel spoor!” herhaalde Van den Akker zijn woorden. “Dan zoek je niet goed genoeg!” Hij smeet de hoorn op de haak. “Die vent vliegt er uit!”

Zijn vrouw keek naar buiten.

Iemand probeerde een sleetocht te maken, maar de paarden kwamen amper door de sneeuw heen.

“Zou je de wegen niet eens laten schoonvegen?” opperde Emelie.

“Daar wordt aan gewerkt. Niemand had nu nog zo veel sneeuw verwacht, het hele klimaat is in de war! Vorig jaar zaten we om deze tijd al buiten!” Hij drukte wat toetsen in op de telefoon.

“Wat doe je?”

“Nynke heeft toch een gsm?”

“Dat heb ik al zo vaak geprobeerd, ze heeft het ding uitstaan.”

“Ik heb op tv gezien hoe ze iemand konden opsporen met behulp van het gsm-signaal.”

“Ook als ie uitstaat?”

“Ja, dat schijnt te kunnen! Daar weet Jacobsen meer van. Ik ga er meteen achteraan!”

Emelie knikte, stond op en liep naar de kamer van Nynke.

Nynke had de kasten niet onderste boven gehaald voor ze vertrokken was, hier en daar lag een lipstick die zeker niet door de ballotage was gekomen en was achtergelaten. En haar gsm lag in de la van haar bureautje, onder een oude barbiepop.

“Hans, bespaar je de moeite, ze heeft dat ding helemaal niet bij zich!” riep Emelie. “Hij ligt hier!” De politie had de kamer een paar dagen eerder toch grondig doorzocht, maar die gsm was niet gevonden.

Ze keek intussen rond. Een echte meidenkamer, met posters van rockbands aan de wand geprikt. Een versleten teddybeer lag op het onopgemaakte bed. Haar kledingkast was nog steeds een grote puinhoop. Geen enkele aanwijzing waar Nynke naartoe was.

Hans stormde binnen.

“Geef hier dat ding, misschien staat het nummer van die vriend van haar erin!”

“Als er al een vriend is, hè!”

“Pincode. Dat ding heeft een pincode!”

“Probeer eens vier keer een nul.”

“Nee. O, verdraaid.”

“Ga ermee naar Jacobsen. Die krijgt de informatie wel uit dat ding. Als er al iets op staat.”

Weer ging de huistelefoon, Emelie nam op.

“Met Aafje,” klonk het timide. “Mag ik Nynke even spreken, over school? We zijn net terug van skiën en ik weet niet wat voor rooster we hebben na de krokusvakantie.”

“Weet je dat dan niet, Nynke wordt al drie dagen vermist!”

“O! Dus dat is toch waar? Sanne zei al zoiets. Ik dacht dat ze misschien alweer terug was. Ze is toch niet dood?”

“We weten niets. Aafje, als jij weet waar ze kan zijn, dan moet je het ons zeggen, hoor.”

“Ik heb geen idee. Er zal toch niets met de baby gebeurd zijn?”

“Pardon? Welke baby?”

“Niets! Ik weet niets!” Aafje hing snel op.

Emelie staarde perplex naar de telefoon.

“Hans, ik denk dat onze dochter zwanger is!”

“Wat? Van wie dan?”

“Ja, weet ik veel, Aafje had het over een baby!”

“Wel verdorie! Dat moet ze dan weg laten halen! Ze is nog maar zeventien!” Hans sloeg met zijn vuist op tafel. “Het is dus nog erger dan ik al dacht! Het hele dorp weet er natuurlijk binnen de kortste tijd van, en wie kijken ze er dan op aan? Mij!”

“Jij hebt haar niet zwanger gemaakt. Nee, ze zullen mij erop aankijken, ik heb als moeder gefaald in hun ogen. Sowieso zul je hier weg moeten als burgemeester!”

“Wat!”

“Dit is het platteland, Hans, ze denken hier niet zo modern als in de stad.”

“En het blijft verdorie maar sneeuwen! Ik word er niet goed van!”

Emelie keek hem peinzend aan.

“Misschien is ze ergens een abortus laten doen.”

“Laten we het hopen. Wat een schande! Mijn carrière!”

Emelie zuchtte.

“Dat kind doet ons alleen maar verdriet. Nooit luistert ze, en ze gaat haar gang ook al weet ze donders goed dat ze verkeerd bezig is!”

“Maar we hebben toch nooit iets verdachts gemerkt? Behalve dan die aandacht voor die schapenscheerder. O hemel, je denkt toch niet dat dat de vader is, hè?”

“Die Berend? Welnee, dat kan niet. Die is veel ouder dan zij, en ze had meer dan een half jaar geleden contact met hem. Als ze al zes maanden zwanger is, zou ze een heel dikke buik moeten hebben.”

“Ze droeg de laatste tijd van die wijde dingen,” zei Hans.

“Ja, nu je het zegt. Dat was natuurlijk om haar buik te verdoezelen.”

“Als ze echt zes maanden ver is, is het te laat voor een abortus. Dan moet ze het kind afstaan!”

“Maar eerst moeten we Nynke zien te vinden. Bel Jacobsen nog eens, dat hij er werk van maakt!”

Hans begon te bellen. Emelie zette de televisie aan, op alle kanalen werd er melding gemaakt van verkeersongelukken vanwege het onverwacht slechte weer. Ze begon zich nu toch wel zorgen te maken om Nynke. Maar er was nog een bericht dat haar aandacht trok.

“Bij een ooi op een schapenhouderij in de buurt van Ganzenoord is een geval van de zwoegerziekte geconstateerd. Deze dodelijke ziekte wordt veroorzaakt door een virus…”

“Hans!” riep Emelie. “Problemen!” Emelie was zelf afkomstig uit een boerenfamilie en ze wist maar al te goed wat de zwoegerziekte inhield. “Dit kon weleens een grote ramp worden voor de streek,” zei ze. Hans legde de telefoon neer en keek mee.

“Ook dat nog!” De burgemeester zuchtte diep.



Badend in het zweet werd Nynke wakker. Angstig keek ze om zich heen, toen realiseerde ze zich dat ze veilig was. Berend was niet in de buurt, en haar ouders ook niet.

Ze stond op en trok wat dikke truien van Jan over elkaar aan voor ze naar buiten ging. Hij was al in de stal bezig.

“Goedemorgen, heb je vannacht nog wat geslapen?” vroeg hij toen ze de stal inkwam. Ze geeuwde.

“Niet echt, ik had weer nachtmerries.”

“Wat voor nachtmerries?”

“Ik wil er niet over praten. Heeft de dierenarts nog steeds niet teruggebeld?” vroeg Nynke. “Die Gerritsen?”

“Nee.”

“Die ene ooi ziet er echt niet goed uit. Die hoort toch niet zo mager te zijn?”

“En jij hoort niet op je enkel te staan,” zei Jan vermanend.

“Het is echt over, heus. Ik vind het wel leuk om mee te helpen.”

“Ik verwacht Harmen elk moment. Maar je hebt gelijk, die ooi is er slecht aan toe.”

“Zwoegerziekte.”

“Wat?” zei Jan geschrokken.

“Ik hoorde net op het nieuws dat er een geval in de buurt is.”

“Dat is een ramp. Een paar jaar geleden zijn mijn ouders al hun schapen aan die ziekte kwijtgeraakt. Die ooi moet hier weg.”

“En het was ook op het nieuws dat de wegen onbegaanbaar zijn vanwege de onverwachte sneeuwval. Die ooi kan dus nergens naartoe.”

Jan zweeg. Nynke had gelijk. Ze moesten ervoor zorgen dat het dier in ieder geval de andere schapen niet kon besmetten. Het dier stond al afgezonderd in een aparte stal.

“Ze kan toch wel beter worden?” vroeg Nynke.

“Nee, die zwoegerziekte is ongeneeslijk. Hoor je hoe ze ademt? Ik zou haar een dienst bewijzen door haar af te maken.”

Nynke schrok.

“Nee!” zei ze fel. “Dat is gemeen! En misschien heeft ze wel iets heel anders, wij zijn toch geen dierenartsen?”

“Ik bel Gerritsen. Hij zal nu toch de uitslag van die bloedtest wel van het lab binnen hebben. Ik moet toch weten waar ik aan toe ben!”

Jan pakte zijn gsm, maar kreeg geen verbinding.

“Hij doet het niet. Misschien is er iets mis met mijn provider. Heb jij een gsm bij je?”

Nynke schudde spijtig het hoofd.

“Ik ben in een opwelling vertrokken toen ik in de spiegel zag dat mijn buik zich begon af te tekenen, ik heb niets meegenomen.”

“En ik kan de weg zo ook niet op.”

“We moeten kijken of er nog meer ooien zijn die zwaar ademen of vermagerd zijn.”

Jan knikte, Nynke had gelijk.

“Kun je dat wel?” vroeg hij, maar ze was al bezig.

“De verdachte schapen zetten we apart in de achterste stal!” zei ze. “O, Jan! Deze heeft een pasgeboren lammetje!” ontdekte ze.

Harmen liet het blijkbaar afweten, die kwam nog steeds niet. Al met al waren Jan en Nynke de hele dag druk in de weer. Buiten waaide de wind en blies de sneeuw hoog tegen de deurposten op.

“Gaat het nog?” vroeg Jan toen het alweer donker was geworden. “Ik denk dat je nu toch echt moet gaan rusten, Nynke.”

Ze knikte. Hij had gelijk, ze kreeg harde buiken.

“Ja, ik ga naar binnen, even liggen.”

“Harmen komt vast nog wel langs.”

“Die zit vast ook omhoog met dit weer. Maar ik zal me gedeisd houden. Ik wil niet dat iemand me ziet.”

Ze keek eerst om zich heen voor ze snel naar het woongedeelte liep. De kachel was uitgegaan en ze probeerde het vuur weer aan de praat te krijgen.

Jan vond haar een uurtje later verkleumd slapend op de schapenvacht voor de haard. Ze had kaarsen aangestoken.

Peinzend keek hij naar haar. Wat een vreemd kind was het toch! Zes maanden zwanger, maar niet te bewegen om thuis hulp te vragen. Ze wilde het allemaal alleen doen.

Hij vroeg zich af welke knul de vader was, zeker één van die slungels uit het dorp, of uit Ganzenoord, het kon natuurlijk ook een jongen uit de stad zijn. Ze sprak er niet over, en hij vroeg er verder niet naar.

Hij legde een deken over haar heen en stookte het vuur op.

Harmen was niet langs gekomen, die zat zelf natuurlijk met de handen in het haar, en de telefoon werkte niet.

Toch was de paniek van eerder die dag weggeëbd. Hij had er vertrouwen in dat het hen toch wel zou lukken te schapen door deze moeilijke tijden heen te krijgen. Samen wel.

Nynke werd wakker.

“Is er al eten?” vroeg ze.

“Ik warm wel iets op. O, dat is waar ook. De stroom is net uitgevallen.”

“Dat merkte ik, daarom heb ik kaarsen aangestoken. Mijn ouders zullen wel balen, want nu hebben ze geen verwarming. Blij dat er hier op hout gestookt wordt!”

“Ik maak wel wat boterhammen. Met een glas melk en een appel, je moet toch gezond eten nu.”

“Ja, lekker. Ik rammel.”

Nynke kroop behaaglijk onder de deken en keek naar het vuur. Ze had zich in geen tijden zo ontspannen gevoeld. Jan was geweldig, hij stelde geen lastige vragen en hij veroordeelde haar niet. Maar als hij erachter kwam dat de vader van haar kind dezelfde man was die zijn vrouw had versierd, zou hij misschien niet zo aardig meer zijn! En ze hoefde het immers niet te vertellen. Berend speelde geen enkele rol in haar leven en dat zou zo blijven. Ze had een oprechte hekel aan hem.

Jan kwam terug met de boterhammen en de melk en ging naast haar zitten.

“Kom, dooreten, alles moet op!”

Ze lachte. Even leunde ze tegen zijn schouder.

“Ik ben zo blij dat ik hier ben,” zei ze zacht.

Hij zei niets, maar legde zijn wang tegen haar haar.

Dit voelde zo vreemd vertrouwd, het verwarde hem. Hij stond op.

“Ga je naar bed?” vroeg Nynke.

“Ja. Welterusten.”

“Jan?”

“Wat is er?”

“Mag ik vannacht bij jou slapen?”

“Bij mij?”

“Ik zal niet lastig zijn!”

“Het lijkt me niet zo’n goed idee, Nynke.”

“Alsjeblieft! Ik droom zo afschuwelijk!

Hij knikte.

“Vooruit dan maar. Blaas de kaarsen uit, dan gaan we naar boven.”

Ze volgde hem even later.

Hij kleedde zich gedeeltelijk uit en schoof snel onder het dekbed, Nynke deed aan de andere kant van het bed hetzelfde.

“O, de baby schopt!” lachte Nynke. “Dat doet ie altijd, net als ik denk te gaan slapen, begint hij te trappen, moet je eens voelen!”

Ze pakte zijn hand en legde die op haar buik.

“Zo, die gaat tekeer!”

Nynke besefte opeens dat ze wel heel intiem waren nu en keek hem geschrokken aan.

“Bedankt,” fluisterde ze. “Voor alles.”

Jan trok zijn hand terug. Een tijdje lagen ze zwijgend naast elkaar. Ze hoorden een schaap blaten.

“Misschien is er weer één begonnen met lammeren,” zei Jan. Hij stond op. Nynke zuchtte.

“Zo krijg je niet veel slaap, hè.”

“Ik haal het later wel in.” Hij vertrok en Nynke viel in slaap. Toen Jan een uurtje later terugkeerde, glimlachte hij. Ze sliep als een roos, geen nachtmerrie te bespeuren.

De volgende ochtend werden ze wakker van het geluid van een toeterende claxon. Jan stak zijn hoofd door het slaapkamer raam, het was al licht ontdekte hij, ze hadden zich verslapen. Op het erf waar de sneeuw nu aan het wegdooien was, stond de jeep van dierenarts Gerritsen.

“Jan!” Hij zwaaide.

“En?” riep Jan, terwijl hij zich snel aankleedde. “Heb je de uitslag van het lab?”

Nynke rilde intussen onder het dekbed.

“Het is in ieder geval geen besmettelijk virus!” riep Gerritsen terug.

Dat was goed nieuws. Opgetogen gaf Jan de nog half slapende Nynke een zoen.

“Het is geen zwoegerziekte,” fluisterde hij haar in het oor.

“Mooi,” mompelde Nynke en sliep verder.

Jan haastte zich de trap af en begroette Gerritsen op het erf.

“Het is vannacht laat geworden, weer een paar lammeren erbij,” legde hij snel uit.

“Ja, ik begrijp het, ik kon je maar niet bereiken. Gelukkig zijn de wegen weer begaanbaar, en de stroom is ook weer in orde.”

Gerritsen liep mee de stal in. Jan voerde snel wat schapen en de dierenarts onderzocht de zieke ooi.

“Ze heeft wel iets met haar longen, maar haar bloed was in orde. Houd haar voor de zekerheid nog een tijdje apart.”

Gerritsen keek naar de honderden schapen en onderzocht de drieling, die het wonderlijk goed maakte.

“Ik snap niet dat je het redt in je eentje,” zei hij hoofdschuddend.

“Harmen helpt me,” zei Jan vlug.

“Harmen? Maar die heeft eergisteren zijn pols gebroken, weet je dat niet?”

“O. Daarom heb ik hem dus niet meer gezien.”

“Zijn broer is nu op weg om de boel te runnen.”

“Het zijn drukke tijden. Straks wordt het wel weer rustiger,” zei Jan. “Wil je koffie?”

“Geen tijd, maar bedankt. Alles ziet er goed uit, Jan.”

Jan keek de jeep na en wreef zich in de handen. De crisis leek bezworen, hij had geen zwoegerziekte in zijn bedrijf.

Hij luisterde, Nynke lag blijkbaar nog te slapen. Hij zette thee en maakte wat sandwiches, perste een paar sinaasappels uit en droeg het ontbijt op een dienblad naar boven om Nynke te verrassen.

Ze lachte.

“Dat ziet er heerlijk uit! Had Gerritsen nog meer nieuws?”

“Harmen van hiernaast heeft zijn pols gebroken.”

“O jee. Dus die kan voorlopig niets doen.”

“Niet veel, nee, zijn broer komt hem helpen.”

“We redden het wel samen,” zei ze optimistisch. “Hoor je hoe het dooit? Het lijkt wel een waterval.”

“Ik hoop dat het dak niet te veel lekt. De boerderij moet nodig eens goed onderhouden worden. Komt allemaal wel als de schapen eerst weer buiten staan.”

“De winter is nu echt voorbij. Over een week loopt alles in de weide,” voorspelde Nynke. Hij verbaasde zich erover dat ze sprak als een echte boerin.

“Wil je ook wat?”

Hij hapte in het brood dat ze hem voorhield.

“Als ik gedoucht heb, kom ik je helpen met de schapen,” beloofde ze. “Mag ik die badjas van je lenen?”

“Natuurlijk. Doe jij nu maar rustig aan, anders krijg je weer van die harde buiken. En denk er eens over om naar een dokter te gaan. Voor de baby.”

Nynke knikte.

“Ja, misschien moet ik dat inderdaad een keertje gaan doen, ik moet ook achter woonruimte aan, en een baan. Maar ik ben minderjarig. Zodra ik met officiële instanties in aanraking kom, zoals een huisarts of een vroedvrouw, gaan ze mijn ouders waarschuwen en dan moet ik weer thuis komen wonen en pakken ze mijn kind af.”

“Is dat echt zo? Wanneer ben je jarig?”

“Achtentwintig mei. Nog voor de baby geboren wordt. Hoop ik.”

“Ik vind het prima dat je hier zolang blijft. Langer, als je wilt. En ik denk dat ik wel een dokter weet die je kan helpen, zonder dat je ouders het hoeven te weten. Ik ken een vrouw, ze woonde vroeger hier in Zevenhuijzen, maar nu woont ze in de stad en werkt ze veel met illegalen, ze is vroedvrouw van beroep. Ze wil je vast wel helpen.”

“Zou je dat willen doen? Je bent geweldig!”

“Ik heb nu alleen geen tijd, maar zodra het kan, regel ik een afspraak met haar.”

Hij gaf haar een zoen.

“Het komt wel goed met je,” zei hij. “En als de nood aan de man komt, dan trouw ik toch gewoon met je?”

“Zou je dat echt doen?”

“Nou ja, ik moet wel eerst van mijn vrouw zijn gescheiden. Ik denk dat daar wel een paar maanden overheen gaat.”

“Je bent zo lief voor me.” Ze kuste hem terug. “Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zo lief was. Ik hou van je.”

Jan wist niet wat hij moest zeggen. Hij kende haar nog geen week, maar hij voelde ook van alles voor Nynke.

“Laten we er eerst maar eens voor zorgen dat je baby gezond ter wereld komt. En dan zien we wel weer.”

Hij pakte haar hand.

“Ik zal in ieder geval voor je zorgen, dat beloof ik.”

Hij ging naar de stallen. Op het moment dat hij de staldeur achter zich dichttrok, reed er een auto het erf op.



Elsa droeg een zonnebril, die ze even afzette toen ze uitstapte, maar gelijk weer opzette. Ze schikte haar haar wat, trok haar jas goed en haalde diep adem. Dit werd nog even heel moeilijk, wist ze, maar ze moest door de zure appel heen bijten.

Jan zou op dit tijdstip wel aan het werk zijn, ze vermoedde dat hij in de stallen bezig was, maar daar ging ze niet naartoe. Ze wilde zich eerst even optutten voor ze hem onder ogen kwam. Hij kende haar niet met make-up, ze zou hem doen verbazen. Ze moest alle zeilen bijzetten, wilde dit gaan lukken. Wilde hij haar terugnemen.

Ze liep de achterdeur in, naar de keuken, die er opgeruimder uitzag dan ze verwacht had.

Ze liep de trap op naar boven. In de badkamer liep de douche, Jan was zeker laat vandaag. Het bracht haar op een idee.

Snel trok ze haar kleren uit en ging naakt in het bed liggen.

Ze zou hem verleiden…

Zou ze op haar linkerzij beter uitkomen? Misschien moest ze het gordijn dichtdoen, ze zag er beter uit in gedimd licht.

Nerveus stond ze op.

Intussen was Nynke klaar in de badkamer. Ze schoot de badjas van Jan aan en liep naar de slaapkamer. De deur stond wijd open.

Ze schrok en keerde snel om, rende de trap af en vloog zo naar buiten, naar de stal.

“Nynke, wat doe jij hier, zo word je doodziek!” riep Jan.

“Er staat een naakte vrouw in de slaapkamer!” hijgde Nynke.

“Een blonde, naakte vrouw!”

“Elsa?”

“Geen idee.”

Jan haastte zich naar het huis, met Nynke in zijn kielzog.

Hij rende naar boven.

Daar was Elsa inmiddels in het bed gestapt.

“Zo Jan? Ik dacht dat je onder de douche stond.”

“Wat doe jij hier?”

“Ik ben weer terug, dat zie je toch? Het is niets geworden met Berend.” Ze klopte op de matras. “Kom even bij me liggen.”

“Elsa, ben je nou helemaal gek geworden? Denk je dat je hier zomaar weer terug kunt komen?”

“Ik heb me vergist. Ik had nooit iets met Berend moeten beginnen.”

“Daar ben je dan mooi te laat mee! Ik wil dat je vertrekt. Nu!”

“Maar ik kan niet meer bij hem terug!”

“Dat is mijn probleem niet! Kleed je aan en ga weg!”

“Jan, luister nou, we kunnen toch weer opnieuw beginnen! Ik hou nog steeds van je. En jij toch ook van mij? Iedereen maakt fouten! Ik ben maar een week weggeweest!”

Jan trok het dekbed van haar af.

“Eruit!”

Op dat moment ontdekte Elsa wat kleren van Nynke op de vloer.

“Wat is dit?” Ze liet een beha voor zijn ogen bungelen.

“Gaat je niets aan!”

“Heb je een ander? Jij laat er ook geen gras over groeien!”

“Ik heb geen ander!” schreeuwde Jan. Nynke stapte nu de slaapkamer binnen.

“Die kleren zijn van mij, geef hier!” riep ze. Ze duwde Nynke opzij. “Zit niet aan mijn spullen!”

“Wat moet jij hier, je bent toch de dochter van de burgemeester? Die weggelopen is? O mijn hemel!”

Ze keek van Nynke en haar zwangere buik naar Jan.

“Dus zo zit het!”

“Zo zit het helemaal niet!” schreeuwde Jan.

“Weet de burgemeester dat zijn zwangere dochter in jouw bed slaapt?”

“Elsa, hou je er buiten! Dit gaat je helemaal niets aan! Donder op!”

“Ik me er buiten houden? Ik peins er niet over!”

“Toch heb je geen keuze.”

“Best, dan ga ik. De burgemeester zal wel opkijken als hij erachter komt waar zijn kind is!”

Nynke keek Jan angstig aan.

“Ze gaat me verraden!”

Elsa lachte.

“Ben je zo bang voor je papa?”

“Elsa, hou eens even je mond.” Jan zuchtte. “Nynke is mijn gast. Het kind is niet van mij. Als haar ouders erachter komen dat ze zwanger is, willen ze dat ze het kind afstaat. Daarom zit ze hier ondergedoken tot ze eind mei achttien is. Nou weet je alles.”

“Ja, leuk, dankjewel. Die informatie zal de burgemeester ook wel op prijs stellen!”

“Elsa, vertel hem alsjeblieft niets!” smeekte Nynke.

Elsa keek haar minachtend aan.

“Ben jij niet wat te jong voor baby’s?”

“Ik ben bijna achttien! Ik wil er goed voor zorgen!”

Elsa lachte schamper.

“Dat arme kind. Nou, weet je wat, ik zal tegen niemand iets zeggen. Op voorwaarde dat ik hier weer kan intrekken. Hoe is dat?”

Jan fronste de wenkbrauwen.

“Hoe zie je dat voor je? Ons huwelijk is voorbij, Elsa. Ik wil van je scheiden.”

“Dan stap ik naar de burgemeester.”

“Nee! Jan, doe iets!” riep Nynke.

“Goed! Blijf dan maar, Elsa. Je kunt in de logeerkamer terecht.”

“Ik dacht het niet. Dit is mijn kamer net zo goed!”

“Jan, ik ga wel terug naar de logeerkamer,” zei Nynke snel.

Jan richtte zich tot Elsa.

“Als je blijft, verwacht ik dat je meehelpt met de schapen!”

“Ik ben niet lui, dat weet je.”

Jan duwde Elsa de slaapkamer uit en smeet haar haar kleren toe.

“Zal ze haar mond echt houden?” vroeg Nynke angstig.

“Ja, dat denk ik wel. Ze wil haar oude leven terug en ze weet dat haar kans verkeken is als ze jou verraadt. Maar ik wil haar sowieso niet terug. Wat een toestand.”

“Het spijt me heel erg dat ik je zo voor het blok heb gezet!”

“Jouw schuld is het niet. Elsa chanteert ons gewoon, maar we zullen het wel uitzitten. Achtentwintig mei ben je achttien, nietwaar?”

“Ja, nog maar drie maanden. Officieel kan mijn vader dan niet veel meer tegen me uitrichten. Maar tot die tijd heeft hij alles over mij te zeggen. En vergeet niet dat hij heel machtige vriendjes heeft bij justitie. Ik maak geen schijn van kans als ik iets tegen hem wil ondernemen als minderjarige dochter.”

Hij legde zijn armen om haar heen en drukte haar dicht tegen zich aan.

“Maak je geen zorgen. Ga nog maar wat rusten, Elsa kan me nu mooi helpen in de stal.”

“Ik ga naar de logeerkamer en ik zal de lunch wel verzorgen.”

“Dat is fijn. Goed. Doe dat dan maar. We moeten de moed niet opgeven.”

Ze gaf hem een zoen en hij ging naar beneden.

Zodra hij weg was, stak Elsa haar hoofd om de deur.

“Maak het jezelf hier niet al te gemakkelijk, wil je?” grijnsde ze. “Zodra het kan, gooi ik je de deur uit. Dit is mijn huis, en Jan is mijn man. Denk maar niet dat je hem voor je gewonnen hebt, ook al heb je met hem geslapen! Wegwezen, mijn slaapkamer uit!”

Nynke liep zwijgend naar de logeerkamer. Ze sloot de deur en schoof de grendel ervoor.

Ze was in tranen. Ze keek naar het logeerbed en liet zich neervallen. Zou Elsa haar echt niet verraden? Het was zo’n gemeen loeder! 

Ze sloot haar ogen. Jan was zo ontzettend lief, en knap. Maar hij was getrouwd. Elsa zou er alles aan doen om hun huwelijk in stand te houden, dat was duidelijk.

Dat Berend de vader van haar kind was en de ex-minnaar van Elsa, maakte de situatie er ook niet eenvoudiger op. Gelukkig wist niemand daarvan. En dat moest ook zo blijven!

De baby schopte heftig. Ze steek over haar buik. Voor dit kind had ze het allemaal over. Haar eigen kindje! Natuurlijk was ze jong, maar ze zou er goed voor zorgen, en het gelukkig maken. Het maakte niet uit dat ze niet veel geld zou hebben, geld was helemaal geen garantie dat een kind gelukkig werd. Dat had ze zelf wel ondervonden, haar ouders waren zo rijk, maar ze had nooit het gevoel gehad dat ze van haar hielden. Liefde en geborgenheid was veel belangrijker dan een groot huis.

Ze sloot de ogen. Toen ze een paar uur later wakker werd, stond een nijdige Elsa voor haar bed.

“Het is al halfeen, we dachten dat jij het middageten zou verzorgen?”

“O, sorry. Ik maak wel wat sandwiches.”

“We eten hier warm tussen de middag.”

Nynke stond op. Ze liep zwijgend naar beneden en ging in de keuken aan de slag. Het zou allemaal heel moeilijk worden, dat wist ze zeker.



“Hallo Ans?” Het was een dikke week later. Jan was in de stal, die nu leeg was, alle schapen stonden inmiddels in de wei. Hij keek voortdurend naar de deur, of Elsa niet binnenkwam. “Ans, goedemorgen, met Jan de Groot.”

“Jan, dat is jaren geleden dat ik iets van je gehoord heb!” “Ja, dat is inderdaad lang geleden. Ik hoorde dat je nu als vroedvrouw werkt.”

“Dat klopt. Ik werk met illegalen.”

“Ja, dat had ik ook gehoord. Moet je horen, ik ken sinds een week of twee een minderjarig meisje dat van huis is weggelopen, ze is zwanger en ze heeft totaal geen medische begeleiding.”

“Hoever is ze?”

“Zes en een halve maand.”

“Heeft ze klachten?”

“Ze slaapt slecht en is snel moe. Verder lijkt alles in orde, maar ik weet natuurlijk niets af van zwangere vrouwen. Als het nou een ooi was…”

“Tja, Jan, ik denk dat ze toch gewoon naar haar eigen huisarts moet voor een verwijzing naar een specialist, hoor.”

“Maar de huisarts geeft het vast door aan haar vader! En die mag het absoluut niet weten!”

“Welnee, natuurlijk geeft haar huisarts niets door, die man heeft toch een beroepsgeheim!”

“De huisarts zit hier midden in het dorp. Ze kan niet naar de praktijk, dan wordt ze direct gespot. Bovendien vetrouw ik er niet op dat die man zijn mond houdt. Het is een vriend van haar vader. Ze kan hier niemand om hulp vragen, want haar vader is heel machtig. En ze kan nergens naartoe.”

Ans zuchtte.

“Waar is ze nu dan?”

“Dat kan ik je niet zeggen.”

“Goed. Nou, ik kan wel iets doen, misschien, breng me deze week dan maar wat ochtendurine van haar. Dat kan ik in ieder geval wel laten onderzoeken.”

Jan aarzelde.

“Nee, dank je, maar we verzinnen wel iets anders,” zei hij.

“Prima. Als je maar niet te lang wacht. Er zal toch ook iets voor de bevalling geregeld moeten worden. Ik heb voorlopig helaas geen tijd om naar Zevenhuijzen te komen, mijn praktijk zit vol met hoogzwangere vrouwen die ieder moment kunnen bevallen, en ik sta er alleen voor, dus moet ik in de stad blijven, maar als je haar hiernaartoe brengt, wil ik haar wel nakijken.”

“Dank je, maar dat lukt allemaal niet, vrees ik. Ik zal in ieder geval zorgen dat ze medische hulp krijgt.”

Elsa kwam de stal in en hij verbrak snel de verbinding.

“Dus hier zit je! Met wie stond jij te smoezen?”

“Gerritsen.”

“Dat lijkt me stug, want die staat hier op het erf. Hij heeft nog wat ontwormingsspul gebracht. Het scheelde een haartje of hij had dat stomme wicht gezien.”

Jan zweeg.

“Ze is waardeloos, Jan. Ze kookt beroerd en de helft van de tijd ligt ze plat op bed.”

“Ze is zwanger, vind je het gek?”

“Ik weet heus wel dat ze zwanger is. Waarom moet je me dat steeds onder de neus wrijven? Omdat ik geen kinderen kan krijgen?”

“Elsa, dat heeft er toch niets mee te maken!”

“Wat is er toch tussen die Nynke en jou, het is jouw kind niet, maar als ik jullie samen zie, dan lijkt het wel of jullie een stelletje zijn!”

“Ik mag haar graag. Zij mij ook.”

“Werkelijk? En ik dan?”

Jan aarzelde. Als hij Elsa vertelde wat hij en Nynke van plan waren, ging ze direct naar de vader van Nynke om haar te verraden.

“Met jou ben ik getrouwd,” antwoordde hij diplomatiek. Hij wilde verdergaan met het uitmesten van de stal, maar Elsa pakte hem bij zijn arm en zoende hem opeens op de mond.

“Ik wil weer met je vrijen,” hijgde ze. “Jan, je houdt nog van me, dat weet ik zeker.”

“Nee! Dat kan ik niet!” zei Jan. Hij duwde haar weg. “Ik kan niet met je vrijen.”

“Waarom niet!”

“Jij bent weggegaan. Jij had een ander.”

“Maar ik ben toch weer terug! En het is uit met Berend!”

Jan liep naar de ladder, hij wilde wat spullen opbergen voor de winter, een paar hooivorken en scheppen.

Hij beklom de ladder en Elsa volgde hem de vliering op.

“Ik hou van je en ik wil dat alles weer zo is als vroeger!”

“Nee. Het wordt niet meer zoals het was.”

Hij borg alles op. Elsa klampte zich aan hem vast.

“We kunnen het toch proberen!”

Jan antwoordde niet.

“Luister nou!”

“Nee. Ik heb hier geen zin in. Ga liever naar beneden. Straks val je nog, je staat op het randje van het trapgat!”

“Wat ben jij een gemene rotzak!” tierde Elsa. “Ik heb me nog wel zo ingezet voor dit bedrijf! En nu laat je me gewoon barsten! Ik ga weg! Ik haat je! Ik haat je!”

Ze was totaal overstuur. Ze deed een stap naar achteren, en wilde zich omdraaien, maar voor ze dat kon doen, stapte ze in het trapgat. Elsa schreeuwde en stortte naar beneden.

Geschrokken keek Jan over de rand.

“O mijn god, Elsa!” Hij haastte zich naar beneden. Elsa lag buiten bewustzijn op de stalvloer, ze was op haar rug terechtgekomen.

Hij voelde haar pols, ze leefde nog wel. Snel greep hij zijn gsm, maar de batterij was leeg, hij kon niet bellen. Hij rende de stal uit, het huis in.

Nynke stond aan het aanrecht de afwas te doen.

“Gerritsen was er net,” zei ze, “ik kon nog net op tijd wegduiken, anders had hij me gezien!” Maar Jan luisterde niet, hij liep door naar de telefoon en belde het alarm nummer.

“Mijn vrouw is zojuist van de vliering in de stal gevallen, ze beweegt niet en is buiten bewustzijn!”

“O hemel!” riep Nynke ontdaan. Ze liep snel naar de stal en hurkte zo goed als het ging naast Elsa.

“Elsa!”

Elsa opende haar ogen.

“Ik kan me niet bewegen,” zei ze moeizaam.

“Blijf stilliggen, de ambulance is onderweg.”

“Blijf stilliggen? Ik kan me niet eens bewegen! Dit is allemaal jouw schuld! Als jij Jan niet had ingepalmd, was ik niet van de zolder gevallen!”

Jan kwam de stal binnen.

“Ze zijn onderweg. Nynke, ga jij liever naar binnen, anders zien ze je.”

“Maakt niet uit!” riep Elsa. “Ik ga iedereen die het horen wil, vertellen dat die meid hier zit!”

“Doet het veel pijn, Elsa?” vroeg Nynke.

“Pijn? Ik voel helemaal niets!”

Nynke en Jan wisselden een veelbetekenende blik.

Nynke ging het huis in en Jan wachtte bij Elsa op de ambulance.

“Je gaat toch wel mee naar het ziekenhuis, hè?” smeekte ze.

“Ja, ik ga mee.”

Ze hoorden de ziekenwagen het erf op rijden. Jan wees ze de weg. Nynke had wat kleren en toiletspullen van Elsa in een tas gepakt en gaf dat aan de ambulancebroeder, die haar met verbazing aankeek.

“Jij bent toch Nynke van den Akker? Van de burgemeester?”

Nynke schudde het hoofd.

“Nee. Je vergist je.” Ze verdween weer naar binnen.

“Ik weet het zeker,” zei de broeder stellig. “Die meid is van huis weggelopen!”

Zijn collega haalde de schouders op.

“Daarvoor zijn we hier nu niet, Andries. Doe jij de bloeddruk even?”

Het duurde nog een tijdje voor Elsa uiteindelijk werd weggevoerd.

Vanuit het keukenraam keek Nynke de wagen na.

Jan zat naast de brancard en pakte Elsa’s hand. Elsa huilde.

“Ik ga dood, Jan!”

“Je gaat niet dood. Het komt allemaal wel goed. We zijn zo in het ziekenhuis, dan word je onderzocht en kijken ze of je iets gebroken hebt.”

“Ik kan mijn benen niet bewegen!”

“Misschien zit er iets bekneld of zo. Weet je nog, die ooi die toen door haar poten was gezakt, en niet meer overeind kon?”

“Die hebben we toen laten afmaken.”

“Nee, pas veel later! Ze had een beknelde zenuw, Gerritsen heeft haar zelf nog geopereerd. Weet je dat niet meer?”

“Nee. Ik ben zo bang!”

Hij klopte haar op de hand, die slap en koud aanvoelde. Misschien voelde ze dat ook niet eens. Ze was er vreselijk aan toe, vooral emotioneel, en hij kon haar niet geruststellen.

“Help me!” smeekte Elsa. Hij knikte.

“Ik zal er voor je zijn,” beloofde hij.



Andries liep die avond langs de weide van Jan, waar de meeste schapen stonden. De zon stond laag, en scheen een roze gloed over de dieren. Hij leunde peinzend over het hek.

Hij kreeg gezelschap van Jan, die het eind van de bushalte had gelopen om te zien hoe het met de schapen ging.

Samen keken ze naar de ooien en de lammetjes, die bij hun moeder lagen.

“Hoe is het nu met Elsa?” vroeg Andries.

“Ze zijn nog niet zeker, maar het lijkt op een dwarslaesie,” zuchtte Jan. “Ik ben net terug.”

“Ben je dan de hele dag in het ziekenhuis gebleven?”

“Ja, Elsa heeft verder niemand. Ze is doodsbang.”

“Ik dacht eigenlijk dat jullie uit elkaar waren.”

“Niet meer. Ze woont alweer een tijdje bij me.”

“O. Ik zag trouwens dat je nog iemand op de boerderij te gast hebt?”

Jan schrok.

“Nee hoor.”

“Nynke, de dochter van de burgemeester. Mijn dochter was jaren geleden met haar bevriend.”

“O.”

“Ik heb gehoord dat ze ongeveer twee weken geleden weggelopen is, en niemand weet waar ze naartoe is gegaan. Dat was haar toch?”

Jan zuchtte.

“Luister Andries, ze kan niet naar huis, haar vader is nogal streng.”

“En zij is dus zwanger. Ik kon het duidelijk zien. Is het kind van jou?”

Jan antwoordde niet, maar liep weg.

Andries knikte, hij had allang door hoe het zat. Misschien deed hij er wel goed aan om de burgemeester op de hoogte te brengen. Tenslotte was die Nynke minderjarig.

Hij stapte op zijn fiets en reed het dorp in.

Jan haastte zich intussen naar huis, waar Nynke in de woonkamer in slaap was gevallen, met haar hand op haar buik.

Hij wachtte even voor hij haar wakker maakte. Ze zag er moe uit, maar zo mooi.

“Nynke, Nynke word wakker.”

Ze opende haar ogen.

“Jan! Hoe is het met Elsa?”

“Niet goed. Ze heeft van alles gebroken. Het lijkt erop dat ze verlamd is in haar benen. Ze kunnen nog niet met zekerheid zeggen of dit met een operatie verholpen kan worden.”

“O, wat vreselijk!”

“Ja, het is niet niks.” Hij zuchtte. “En er is nog wat. Andries, de ambulancebroeder. Hij heeft je gezien en herkend.”

“Zei hij dat?”

“Ja, nu net, bij het land. Hij stond naar de schapen te kijken.”

“Dan moet ik weg, hij vertelt het natuurlijk aan mijn ouders!”

“Je kunt niet blijven vluchten, Nynke. Je bent al moe als je de trap op moet.”

“Maar ze kunnen nu ieder moment voor de deur staan!”

Ze had het nog niet gezegd, of er werd woest aan de deur gebonsd.

“Nynke! Nynke, ik weet dat je hier bent!”

“Mijn vader!”

“Blijf hier, ik doe open. Ik regel het wel.”

Nynke bleef bleek en angstig achter, en Jan liep naar de deur.

Op de stoep stond burgemeester Hans van den Akker, met naast hem commissaris Jacobsen van de politie, in uniform.

“Mijn dochter zit hier!”

“Nynke is mijn gast.”

“Ze is minderjarig! Wat denk je wel niet?” Hij duwde Jan aan de kant en liep verder naar binnen.

Nynke stond in de deuropening van de keuken.

“Meekomen!” blafte haar vader.

“Nee. Ik blijf hier.”

Nu zag Hans dat zijn dochter een dikke buik had.

“Van wie is dat kind?

“Van mij!” zei Jan achter hem. “Het is mijn kind en Nynke blijft hier.”

“Wel verdorie! Weet je wel wat voor schande je ons toebrengt! Slet!” Hij wilde uithalen en Nynke een klap geven, maar Jacobsen greep zijn arm en schudde het hoofd.

“Niet doen, edelachtbare.”

“Best! Dus je wil niet mee naar huis? Dan trek ik mijn handen van je af! Je bent mijn dochter niet meer!”

Hij beende naar buiten, gevolgd door de commissaris.

Nynke stond te trillen op haar benen.

“Hij loopt zomaar weg!” zei ze verbouwereerd. “Jan, hij houdt helemaal niet van me!” Snikkend zocht ze troost in zijn armen.

“Hij houdt wel van je, vast wel, hij laat het alleen wat vreemd merken.” Jan zuchtte. “In ieder geval kun je nu met een gerust hart naar de dokter, voor onderzoek. Morgenochtend maak ik een afspraak voor je, voor ik naar het ziekenhuis ga.”

“Er zijn twee ooien die moeten lammeren. Ik kan niet weg.”’

“Je gaat naar de dokter! En daarmee uit!”

Ze knikte.

“Kan ik hier nog wel blijven?”

“Natuurlijk! Nynke, ik geef toch om je? Ik wil je nooit meer kwijt, echt!”

“Maar Elsa dan?”

“Zodra ze weer op de been is, zal ik de scheiding doorzetten.”

“Ze is verlamd. Dat gaat misschien niet meer over.”

“Daar wil ik niet aan denken.” Hij zoende haar. “Ga je vriendinnen maar bellen, dat je hier nu woont. En misschien moet je de vader van de baby ook op de hoogte brengen?” Hij gaf haar zijn telefoon.

“Absoluut niet! Hij weet nergens van en dat moet ook zo blijven!”

Hij keek hoe ze de kamer inging. Ja, hij hield echt heel veel van haar. Zijn liefde voor Elsa was over, maar hij kon haar nu niet in de steek laten. Niet nu ze zo zwak was.

Hij liep naar de stal, waar een ooi stond die lammeren moest. Ze had er altijd moeite mee, daarom stond ze apart. Jan trok een deken over zijn schouders en bleef bij de ooi, die na een tijdje inderdaad een lam ter wereld bracht. Jan wachtte tot hij zich ervan overtuigd had dat alles goed was met de ooi en het lam, en ging toen naar huis. Nynke zat bij de open haard te lezen.

“Ik dacht dat jij wel naar bed zou zijn. Wat lees je?”

“Een roman. Ik weet niet hoe ik de baby zal noemen.”

“Tja. Misschien kun je voor een naam kiezen die in de familie voorkomt.”

“Naar mijn ouders?”

“Of grootouders. Hoe heette je grootvader?”

“Mijn vaders vader heette ook Hans en die heb ik nooit gekend. Mijn moeders vader was wel een aardige man. Maar hij heette Berend.”

“O.”

“Die naam komt niet in aanmerking.”

“Vanwege Elsa bedoel je?”

“Ja,” zei Nynke snel. “Als het een jongen wordt, dan wil ik hem misschien wel Jan noemen. Zou je dat leuk vinden?”

“Ik zou vereerd zijn, maar is dat niet lastig, twee Jannen in één gezin?”

“En als het een meisje wordt, Maria.”

“Zo heette mijn moeder.”

“Dat weet ik. Mijn lievelingsnichtje heet ook zo. Is alles goed met de ooi?”

“Ja. Kom, je moet nu echt naar bed, het is al middernacht geweest.”

“Ik heb iedereen gebeld, ze wilden allemaal langskomen, maar ik heb gezegd dat ze moeten wachten, nu Elsa in het ziekenhuis ligt. Het is toch een raar idee om hier gezellig te doen, terwijl zij daar is.”

Hij hielp haar de trap op.

“Je kunt vannacht dus ook bij mij slapen,” zei Jan, maar Nynke schudde het hoofd.

“Dat lijkt me niet eerlijk.”

“Je hebt gelijk. Welterusten.”

Intussen brandde in het burgemeestershuis nog volop licht.

“Misschien moet je eens met haar praten. Je bent toch haar vader?” zei zijn vrouw.

“Het heeft geen zin, ze is vastbesloten die bastaard op de wereld te zetten en op te voeden. Ze krijgt het kind van een getrouwde man!”

“In ieder geval weten we nu zeker dat ze veilig is.”

“Het kan me niet meer schelen wat er met haar gebeurt! Ze komt er niet meer in!”

Hij knipte het licht uit. Zijn vrouw bleef in het donker zitten peinzen. Jan de Groot? Hoe kon het dat haar dochter iets met hem had, en ze daar nooit iets van gemerkt had? Een schapenboer. Nou ja, ze was zelf ook van boerenafkomst. Maar een getrouwde man? En zijn vrouw lag in het ziekenhuis? Dat gaf toch allemaal geen pas!



De daaropvolgende weken bracht Jan veel tijd door bij Elsa in het ziekenhuis. Harmen, die weer op de been was, hielp Nynke met de dieren.

Hij keek haar af en toe van terzijde aan.

“Wat is er, boer?” lachte Nynke. Ze waren bezig een paar lammetjes de fles te geven. “Zie ik er raar uit of zo?”

“Ik heb nooit gemerkt dat je hier ondergedoken zat, meisje. Hoe is het mogelijk!”

“Ik ben Jan heel dankbaar dat ik hier mocht blijven.”

“Maar hij is toch zeker de vader niet? Daar geloof ik namelijk niets van. Ik ken hem. Toen jij zwanger werd, was hij nog heel gelukkig met Elsa. Hij is er nog niet zo lang achter dat ze een ander heeft.”

“En dat is dus weer uit,” zei Nynke monter.

“Ze zijn weer samen, ik weet het. Dus hoe moet het straks nu met jou, als Elsa naar huis komt?”

“Ach, dan trouw ik toch gewoon met jou! Geintje!”

Harmen schudde het hoofd. Hij begreep wel dat Nynke blij was dat ze niet meer verstoppertje hoefde te spelen, maar hij vond het wel onverantwoord dat ze zich blijkbaar geen zorgen over de toekomst maakte. Dat kon toch niet goed gaan, zij en Jan en Elsa en de baby allemaal in één huis?

“Hoe ging het bij de dokter?” vroeg hij.

“Alles is in orde. Ik heb een echofoto van de baby, je kunt al zien wat het wordt!”

“Wat wordt het?”

“Een baby.”

“Dat is een geheim, ik begrijp het. Hoe ga je het kindje noemen?”

“Maria. Als het een meisje wordt, natuurlijk,” voegde ze er snel aan toe.

“Het wordt dus een meisje.”

Nynke knikte.

“Ben je al bezig met de babykamer?”

“Nee, nog niet. Ik heb nog helemaal niets.”

“Mijn zuster heeft nog wel wat babyspullen die ze niet meer gebruikt. Wieg, box, commode. Kleren, badje, weet ik het allemaal. Zal ik vragen of ik het op kan halen? Ze vraagt er vast niet veel voor.”

“Ja, dat lijkt me wel een goed idee, dank je! Zo langzamerhand moet alles in orde zijn voor de bevalling. Ik heb alleen niet veel geld. Ik heb zo’n tweeduizend euro op mijn spaarrekening staan, dat is alles.”

“Dat is meer dan ik heb, hoor,” zei Harmen geruststellend. “Maar doe er zuinig mee. Kinderen kosten altijd veel geld.”

De lammetjes mochten weer naar de wei en Nynke droeg het kleinste dier in haar armen.

Het was prachtig weer, de zon scheen en de weiden stonden vol schapen. Nynke genoot van het boerenleven. Ze kon urenlang bij de schapen rondhangen en kijken naar de wolken aan de horizon.

Er kwam iemand aangefietst, het was een klasgenootje van Nynke. Ze stapte af.

“Hoi Nynke, ik hoorde al dat je terug was! En van de baby. Zeg, wanneer ga je eigenlijk weer naar school?” vroeg ze.

“Dit jaar niet meer. Volgend schooljaar probeer ik het nog eens. Ik ben nu veel te hard nodig op de boerderij en ik kan me ook niet zo goed concentreren op de lesstof. Te veel aan mijn hoofd, zeg maar.”

Het meisje knikte peinzend.

“Je wordt moeder, dat is ook belangrijk. Krijg je geen last met de leerplichtambtenaar?”

“Ik ben door de verloskundige gematst, ze heeft een verklaring geschreven dat ik veel moet rusten. Een aardig mens wel, ik heb haar alles verteld en toen wilde ze wel meewerken, op voorwaarde dat ik volgend jaar mijn school dus wel afmaak.”

“Dat is vast ook beter. Van wie is het kind eigenlijk?”

“Daar praat ik niet over.”

“Van die Jan zeker, met wie je nu samenwoont?”

“Zullen we het over iets anders hebben?”

“Mij best. Weet je al dat die Berend een boel geld heeft geërfd van zijn vader?”

“Welke Berend?”

“Die schaapscheerder, die griezel die ons vorig jaar steeds zat te begluren, toen we aan het zwemmen waren.”

“O die. Zo, is hij nu rijk?”

“Behoorlijk. Ik heb gehoord dat hij een huis heeft gekocht en nog meer onroerend goed wil. Wist je dat, hij heeft een verhouding gehad met Elsa, van Jan de Groot!”

“Je meent het!” deed Nynke verrast.

“Dat wist je zeker al, nu je erbij inwoont. Misschien gaat ze wel weer naar hem terug, ze is dol op mooie spullen en Jan is niet echt welgesteld. En jullie zijn nu een paar. Toch?”

“Tja, wie weet,” hield Nynke zich op de vlakte.

“Wat ben jij flauw tegenwoordig. Ik moet gaan, over een uur begint mijn les. Doei!”

Nynke nam plaats op een bankje onder een boom om op de schapen te letten. Een aantal van hen moesten over een paar uur gemolken worden, maar tot die tijd kon ze het even rustig aan doen. 

Een paar ooien konden ieder moment beginnen met lammeren, maar voorlopig zag alles er rustig uit.

Ze wikkelde de plaid die ze bij zich had om zich heen, en sloot de ogen.

“Zo.”

Ze schrok op, voor haar stond Berend. Hij zag er beter uit dan ze hem ooit had gezien, in nieuwe kleren, en geschoren. Hij was echter dronken en kon amper op zijn benen staan.

“Wie we hier hebben,” lalde hij. “Nynke heet je toch? Ik ken je nog wel.” Hij lachte besmuikt. “Zo, lekker ding!”

“Ga weg!” schreeuwde Nynke. “Wat heb je hier te zoeken!”

“Ik zoek mijn Elsa.”

“Die is hier niet.”

“Dat zie ik. Waar is ze?”

“In het ziekenhuis. Ze heeft een ongeluk gehad.”

“O?” Zijn gezicht betrok. “Wanneer komt ze terug?”

“Dat weet ik niet. Ze is verlamd. Het komt nooit meer goed, zeiden de artsen.”

“Godsamme.”

“Zoek haar maar op.”

“Nee, dat soort narigheid is niets voor mij. Ik ben verhuisd, weet je. Ajuus dan maar.”

Nynke haalde opgelucht adem, terwijl Berend richting het dorp liep. Hij had gelukkig niet kunnen zien dat ze zwanger was.

Ze streek over haar buik.

“Hij komt er niet achter, nooit!” fluisterde ze.

Harmen kwam even later alweer aanzetten.

“Het is geregeld, ik kan de babyspullen morgen ophalen. En ze hoeft er niets voor te hebben. Je ziet er moe uit, ga maar naar huis, ik red het verder wel met de schapen. Ook het melken, komt wel goed.”

Nynke slenterde terug naar de boerderij. Jan kwam net thuis.

“En? Is er nog nieuws?”

“Dat kun je wel zeggen. Elsa komt morgenmiddag naar huis.”

“O! Dan al? Moet ze niet verder revalideren of zo?”

“Dat wil ze niet. Ze wil naar huis en de artsen kunnen haar niet tegenhouden. Ik zal straks hier beneden een bed neerzetten. O, en morgenochtend wil ik het kind gaan erkennen, op het gemeentehuis en dan moet jij wel mee.”

“Oké, dat wordt nog spannend allemaal. Zou het geen problemen opleveren, omdat ik minderjarig ben?”

“Volgens mij niet.”

“En dat jij nog getrouwd bent? Is dat geen beletsel?”

“Dat moet ook niet uitmaken volgens mij.”

“Ik ben zo blij dat jij het erkent. Dan is het echt ons kindje!”

Hij knikte.

“Ik ben eigenlijk ook wel blij, ik dacht dat ik nooit vader worden zou. Nu is alles anders dankzij jou.”

Hij kuste haar.

De volgende dag gingen ze al vroeg op pad.

In het gemeentehuis werden ze nogal verbaasd aangekeken.

“Het kind erkennen? Maar Jan, je bent toch nog getrouwd?” zei de ambtenaar. “Daar moet de rechter dan aan te pas komen. Die moet beslissen of jullie samenleven als man en vrouw.”

“Doen we toch?”

“Maar dat kan wel even duren.”

Verslagen keken ze elkaar aan.

“Wat nu?” zei Nynke.

“We gaan meteen een advocaat zoeken. Wees gerust, het komt allemaal goed!”

Nynke had er echter een hard hoofd in. Jan woonde officieel tenslotte nog samen met zijn vrouw Elsa.

Snikkend liep ze naast Jan mee naar huis.

Vanuit zijn werkkamer zag burgemeester Van den Akker zijn dochter lopen en hij zuchtte. Toen draaide hij zich naar zijn gast.

“Dus, meneer Van der Weide, u bent geïnteresseerd in een perceel grond.”

“Ik wil hier in het dorp een villa bouwen. Volgens mij komen we daar samen wel uit.”

“En waar ongeveer?”

Berend wees op de kaart die op het bureau lag.

“Daar.”

“Pal naast de boerderij van De Groot? Het weiland waar hij zijn nieuwe schapenstal wil laten bouwen?”

“Precies,” grijnsde Berend. “Als het u lukt om het bestemmingsplan te wijzigen, zit er voor u ook een leuk extraatje in.”

Van den Akker werd rood van woede.

“Denk je nou echt dat ik om te kopen ben? Scheer je weg, idioot!” baste hij.

Berend stond op. Hij gooide zijn visitekaartje op het bureau.

“Iedereen is om te kopen. Bel me maar, of zoek me op in de kroeg, daar ben ik meestal wel te vinden. Het bedrag dat u zou kunnen verdienen, staat achterop.”

Berend vertrok en de burgemeester keek geërgerd naar het kaartje. Zijn wenkbrauwen schoten omhoog toen hij het bedrag las. Zo veel?

Hij dacht na en zuchtte diep. Zo’n bedrag zou betekenen dat hij en zijn vrouw naar Spanje konden verhuizen om in hun villa samen oud te worden.

Hij begon door zijn werkkamer te ijsberen. Waarom wilde Van der Weide toch zo graag dat stuk land in bezit hebben? Zo’n fijne plek om te wonen was het niet, zo vlak naast die schapenhouderij. En het zou heel wat voeten in de aarde hebben om het bestemmingsplan te wijzigen, al had hij daar inderdaad wel zo zijn achterdeurtjes voor.

Hij liep de gang op.

“Ik moet even weg,” zei hij.

De bode knikte.

“Uw dochter was hier net ook al.”

“O? Kwam ze dan voor mij?”

“Nee, ze wilden het kind erkennen,” zei de bode argeloos.

“Juist. Natuurlijk.” Van den Akker sloeg de buitendeur achter zich dicht en stapte peinzend de straat op.

Zo veel geld! Geen haan die ernaar kraaide. En als het toch ooit uitkwam, zat hij al hoog en droog in Spanje. Waarom niet? Waarom niet? Het bleef in zijn hoofd hameren.

Hij liep naar het café.



“Dus volgens die advocaat die je gebeld hebt, moeten we kunnen aantonen dat we gewoon een paar zijn, zoals ieder paar,” zei Nynke. Ze keek toe hoe Jan een lam geboren hielp worden. Het lam had wel een beetje hulp nodig.

“Dat zijn we toch ook,” hijgde Jan. Nynke hielp hem door de ooi vast te pakken. “Het komt allemaal goed.”

Het lammetje kwam ter wereld en de moeder likte het dier schoon.

“Zo,” zuchtte Jan, “dan moet ik nu naar het ziekenhuis om Elsa op te halen.”

“Alles is er klaar voor.”

“Het zal niet meevallen, Nynke. Maar we slaan ons er wel doorheen. Zodra Elsa het aankan, ga ik officieel van haar scheiden.”

Nynke knikte, ze moest het nog zien, maar ze geloofde wel dat Jan het meende.

Hij nam even later de bus.

Elsa zat al huilend op hem te wachten.

“Waar bleef je nou?” snikte ze. “Ik dacht dat je me in de steek had gelaten!” Ze zag er triest uit in haar rolstoel. Ze kon zich vanaf haar middel niet meer bewegen. Hij had medelijden met haar, maar ze keek hem woedend aan.

“Je zou me toch een kwartier geleden al ophalen?”

“Het spijt me, maar het is lammerentijd, ik heb het razend druk op de boerderij.”

“Jan, je gaat toch wel voor me zorgen? Je laat me niet barsten, toch?”

“Natuurlijk zorg ik voor je.”

“Beloof me dat je me nooit in de steek zult laten!”

Jan aarzelde. Kon hij dat wel waarmaken?

“Alsjeblieft!” smeekte Elsa. Haar hand greep zijn arm stevig vast.

“Ik beloof het! Alleen, Nynke is er ook nog. Dat moet je wel accepteren.”

“Nynke zal haar weg wel vinden als ze begrijpt dat jij en ik bij elkaar blijven,” meende Elsa. “Dank je, Jan.”

Jan overlegde met de verpleging.

“Uw vrouw zou eigenlijk naar een revalidatiecentrum moeten,” zei de hoofdzuster afkeurend.

“Ze wil niet.”

“We hebben in ieder geval thuiszorg geregeld. Er komt iedere dag iemand die mevrouw zal helpen bij het douchen. Maar voor de rest zal ze toch wel heel erg op u aangewezen zijn.”

“Dat komt goed,” zei Jan kortaf. “Ik neem haar nu mee.”

Hij reed de rolstoel naar de speciale taxi en hielp Elsa met het inrijden van haar rolstoel. De chauffeur moest eraan te pas komen om het allemaal voor elkaar te krijgen.

“Blij dat ik daar weg ben,” zei Elsa tevreden toen ze het terrein afreden. “Jan, hou je nog van me?”

Ze overviel Jan, die naast haar zat.

“Elsa, moet dat nu?”

“Je houdt toch nog wel van me? Ook nu in invalide ben en afhankelijk?”

“Ja, dat maakt me echt niet uit.” Hij kon haar onmogelijk afwijzen, nu. “Ik zal voor je zorgen.”

“Maar hou je ook van me?”

“Ik zal altijd…” verder kwam hij niet, want de chauffeur moest uitwijken voor een bromfietser die opeens opdook en de wagen maakte een snelle draai opzij. “We zien wel.”

Elsa knikte. Ze kreeg hem ooit wel zover dat hij weer van haar hield, dat wist ze zeker. In ieder geval zou ze die Nynke binnen de kortste keren hebben weggepest. Ze lachte.

Naast haar huiverde Jan. Hij kende zijn Elsa niet meer. Ze was erg veranderd in de afgelopen weken. Er was iets vals, iets gemeens in haar blik, in dat lachje. Hij nam zich voor Nynke goed in de gaten te houden, hij vertrouwde het niet helemaal.

Ze naderden Zevenhuijzen, en Nynke had alles versierd om de thuiskomst te vieren.

Misprijzend keek Elsa de kamer rond.

“Het is hier behoorlijk stoffig,” zei Elsa. Nynke negeerde de opmerking.

Nynke liep naar de keuken en voelde tranen branden. Dit ging niet werken, dat wist ze zeker. Maar ze hield nu eenmaal van Jan. Ze moest het proberen, hoe moeilijk het ook was.

“Ik wil eten,” zei Elsa.

“Ik zal zo wat voor je maken, beloofde Jan.

“Laat haar het maar doen. Ze doet verder vast niet veel.”

Nynke ging al. Ze deed haar uiterste best een goede maaltijd te bereiden, maar echt goed koken kon ze nog niet.

Ze flanste iets in elkaar van bonen en vlees, met aardappelpuree uit een pakje.

Elsa spoog haar eerste hap uit.

“Varkensvoer!” snauwde ze.

Nynke haalde zwijgend het bord weg. In de keuken begon ze een potje te huilen, maar zodra Jan verscheen, veegde ze haar tranen weg.

“Het zal wel wennen,” zei Jan. “Ze is natuurlijk gewend dat ze alles zelf kan en nu is ze voor alles afhankelijk van ons. Dat is niet gemakkelijk.”

“Nee, dat begrijp ik ook wel.”

“Nynke! Wat sta je in de keuken met mijn man te flikflooien!” riep Elsa.

“Dit kan nog leuk worden,” mompelde Nynke.

Er werd aangebeld en Nynke deed open.

“Hallo, ik ben de maatschappelijk werkster,” zei de vrouw die voor haar stond. “Jet de Boer. Ik kwam kijken hoe of jullie wonen en zo, voor de erkenning van de baby.”

“O! We hebben helemaal niet op u gerekend!” zei Nynke geschrokken. “Ik heb nog niet eens afgewassen en zo.”

De vrouw glimlachte.

“We komen altijd onverwacht.”

Nynke ging haar voor naar de woonkamer.

“Gaat u zitten, dan haal ik even koffie.”

“Dankjewel.” De maatschappelijk werkster keek goedkeurend rond, het zag er allemaal netjes uit.

Nynke voelde het hart in de keel bonzen. Als die mevrouw doorhad dat Elsa zo tekeerging, kon dat weleens een slechte beoordeling opleveren.

“Er is een maatschappelijk werkster, Jan,” zei ze. Hij wist meteen wat die doen kwam, maar Nynke voegde eraan toe:

“Ze komt kijken of Elsa het hier goed maakt of dat ze terug moet naar het verzorgingstehuis.”

“O nee!” riep Elsa. “Dat verdom ik!”

“Gedraag je dan een beetje,” zei Jan, die niet zo goed begreep waarom Nynke dat zei. Hij duwde de rolstoel de woonkamer in.

“Dit is Elsa,” zei hij. De maatschappelijk werkster schudde haar de hand.

“En, hoe gaat het met u?”

“Prima. Ik word hier uitstekend verzorgd.”

“En u zit er niet mee, dat uw man en Nynke samen een kind krijgen?”

“Natuurlijk niet! Ik zit nergens mee! Kinderen zijn toch zeker altijd welkom? En zij horen bij elkaar. Ik kan daar wel mee leven, hoor. Zelf had ik toch ook een ander? Nee, dit is prima geregeld. We zijn allemaal heel erg tevreden zo.”

Nynke grijnsde schaapachtig en Jan wist niet hoe hij kijken moest. Wat was die Nynke slim!

De maatschappelijk werkster vertrok een uurtje later, nadat ze de slaapkamer had bekeken.

“Jullie vormen gewoon een gezinnetje,” zei ze. “Ik zal de rechter positief adviseren.”

De daaropvolgende weken werd de erkenning dan ook geregeld. Nu Nynke en Jan konden bewijzen dat ze samenwoonden als man en vrouw, vond de rechter dat Jan het kind kon erkennen, ook al was hij officieel dan nog getrouwd met een invalide vrouw die hij in niet de steek kon laten. Dat Nynke nog maar zeventien was, vond de rechter gelukkig niet echt een punt.

“Je bent bijna achttien en ik zie dat jullie er echt voor willen gaan.”

“Dank u, edelachtbare!” zei Jan opgelucht. Nynke vloog hem om de hals. Ze hadden nu echt iets te vieren samen.

Wel maakte Elsa Nynke het leven behoorlijk zuur. Zodra de maatschappelijk werkster weg was, ging Elsa weer verder met haar opmerkingen en ruzies. Ze commandeerde en liet Nynke voor alles opdraven, tot Jan het op een gegeven moment echt zat was.

“Elsa, als je iets nodig hebt, dan vraag je dat maar aan mij. Nynke heeft rust nodig nu. Ze moet aan de baby denken.”

Elsa zond hem een nijdige blik.

“Ze woont hier gratis, dan mag ze er ook wel wat voor doen, dat lijkt me redelijk!”

Jan zweeg.

Hij wendde zich tot Nynke.

“We hebben nog niets voor je verjaardag morgen geregeld. Heb je zin in een feestje?”

“Niet echt,” zei Nynke, die inmiddels een behoorlijke omvang had en moeite had met lopen. “Ik wil alleen lang uitslapen, als dat kan.”

“Dat kan. En je krijgt ontbijt op bed. Ik moet nu even langs het gemeentehuis, vanwege dat bestemmingsplan voor het land hiernaast. Ze willen het wijzigen, maar dat kan zomaar niet!” Hij gaf Nynke een zoen. “Redden jullie je even zonder mij?”

“Natuurlijk wel. Ik ga de lammetjes melk geven,” zei Nynke.

Ze genoot van het warme weer, het was een prachtige meimaand. Ze liep naar het weiland naast het erf om de lammeren te halen die nog moesten worden bijgevoerd. Op een afstandje werd ze in de gaten gehouden. Hans van den Akker keek toe hoe zijn dochter de dieren verzorgde. Het zou niet lang meer duren, of ze ging zelf een kind krijgen, realiseerde hij zich. Zijn dochter werd moeder. Hij veegde een traan weg. Hij wist dat hij gelijk had, toen hij haar uit zijn leven bande, maar hij miste haar vreselijk.

Hij draaide zich om. Achter hem stond Berend van der Weide, die alleen maar oog had voor de grond.

“Dit is een prachtige kavel. Dus je weet zeker dat die wijziging erdoor komt vanavond?” vroeg Berend.

“Kan niet missen,” zei Hans mat. “Ik weet nogal wat van die lui in de gemeenteraad, en ik heb ze duidelijk gemaakt dat ik hun vertrouwen niet zal beschamen, op voorwaarde etcetera. Die wijziging is eigenlijk al rond. De Provincie ligt er niet wakker van, en het is net geen natuurgebied. Komt wel goed.”

Berend haalde een envelop uit zijn binnenzak.

“Tel maar na. Het is de helft. De rest krijg je als ik het stuk land daadwerkelijk in bezit heb.”

“Wat ga je eigenlijk doen met dat huis dat je net gekocht hebt?”

“Verkoop ik weer zodra ik hier kan intrekken.” Hij grijnsde. “Ik heb nu zo veel geld dat ik kan doen wat ik wil.”

“Lijkt me erg prettig,” zei Hans afwezig.

“Heb je eigenlijk al iets van die dochter van je gehoord?” vroeg Berend. “Het hele dorp had het erover, toen ze nog met me spraken tenminste. Nynke heet ze toch? Die was toch weggelopen?”

“Ja, ja ze is terecht. Gaat je verder niet aan. Ik moet zo naar een vergadering.”

“Best. De groeten.” 

Hans keek nog eens naar Nynke en Berend liep alweer naar zijn nieuwe auto. Nu hij in goeden doen was, liet hij het graag breed hangen.

Intussen had Jan op het gemeentehuis een gesprek met een raadslid.

“Maar dat stuk land is toch bestemd voor agrarisch gebruik? En nu gaan jullie dat veranderen?” zei hij aan het einde van het onderhoud.

“Ja, dat staat al min of meer vast, alle officiële kanalen zijn al gepasseerd. De vergadering vanavond is alleen een formaliteit.”

“En wie gaat daar dan een woonhuis bouwen?”

“Berend van der Weide. Het spijt me, ik weet natuurlijk van zijn verhouding met jouw Elsa een tijdje geleden.”

“Iedereen in het dorp wist er blijkbaar van, behalve ik.”

“Maar ze is nu weer bij je terug. Toch?”

“Ze woont bij Nynke en mij in, ja.”

“O. Dus zo staan de zaken.”

“Het ligt ingewikkeld. Nynke en ik vormen samen een huishouden. Wij krijgen samen een kind.”

“En je vrouw dan?”

“Elsa is er alleen nog bij, omdat ze zich nu niet kan redden in haar eentje.”

“Dus je gaat scheiden.”

“Ja. Op den duur wel. Ik moet nu gaan.”

Hij liep het gemeentehuis uit en ging naar de kroeg. Daar zat Berend ook, zoals gewoonlijk op behoorlijke afstand van de andere gasten. Niemand wilde met hem spreken, ook al bood hij gul rondjes bier aan.

“Aha, Jan. Kom je voor mij?”

“Inderdaad.” Jan haalde uit en sloeg Berend van zijn kruk. Hij wreef zijn hand en verliet de kroeg weer. De waard knikte goedkeurend.

“Die heb je verdiend, Berend.”

“O ja? Hoezo?”

“Vanwege Elsa. Wat dacht je, dat Jan je dat niet kwalijk zou nemen?”

“Maar het was toch Elsa die voor mij koos? Daar kan ik toch niets aan doen?”

“Blijf maar uit hun buurt,” raadde de waard hem aan. “Hij en Elsa hebben al genoeg aan hun hoofd zonder jou.”

“Ach, misschien krijgt ze nog weleens spijt dat ze bij hem terug is gegaan, als we eenmaal buren zijn. Ik ga naast Jan een villa bouwen!”

“Wat is je plan, Elsa weer terugwinnen of zo?”

“Die invalide? Ik dacht het niet. Nee, ik hoef haar niet meer. Ik heb mijn geld, mijn huis. Ik denk dat ik heel gelukkig word, zonder haar. En daar mag zij dan getuige van zijn!” Hij lachte. “Hoe denk je dat ze dat zal vinden? Als ze mij iedere dag ziet, met alle luxe die zij ook zo graag wil?”

De waard schudde het hoofd en liet hem alleen. Berend dronk zijn glas leeg, probeerde zijn geluk op de gokkast en vertrok, het geld dat hij gewonnen had, liet hij in de bak liggen.

“Wat is dat toch een ontzettende ellendeling,” zuchtte de waard die de muntstukken dan maar zelf bij elkaar zocht. “Nu Elsa invalide is, kan ze barsten.”

“Ik hoorde dat hij weer gaat verhuizen,” zei Harmen.

“Ja, dat is ook zo, hij komt aan de andere kant van Jan en Elsa wonen. Hij gaat een villa bouwen pal naast Jan.”

“Dat kan niet. Dat land heeft een landbouwbestemming.”

“Niet lang meer, Harmen! De politiek hier in het dorp is gemakkelijk om te kopen, dat weet je.”

Harmen zuchtte. Geld was machtig, dat wist hij inderdaad.



“Lang zal je leven, lang zal je leven!” zong Jan de volgende ochtend. Hij bracht een dienblad met een heerlijk ontbijt naar de slaapkamer, waar Nynke haar ogen uitwreef.

“O wauw, ontbijt op bed!” zei ze blij verrast.

“Dat had ik toch beloofd?”

“Ja, dat is waar ook. En een bloemetje erbij, wat schattig! Dankjewel!” Hij kuste haar.

“Nynke, gefeliciteerd, je ben achttien!”

“Dank je. Nu ben ik volwassen. Vrij!” lachte ze. Ze omhelsde hem. “En het is ook nog gelukt om het kindje te erkennen. Ik ben zo blij!”

“Jan!” klonk het van beneden. “Jan, kom me helpen!”

“Elsa heeft je nodig.”

“Ze moet maar even wachten. Eerst wil ik je iets geven.”

Uit het niets toverde hij een klein doosje tevoorschijn.

“Voor mij? We zouden toch niets doen aan mijn verjaardag?”

“Maak nou maar open!” lachte Jan.

Nynke peuterde het doosje voorzichtig open slaakte een kreet.

“Een ring! En zo’n mooie!”

“Ik hoop dat ie past.”

“Was ie niet veel te duur?” vroeg Nynke, terwijl ze de ring om haar vinger schoof.

“Hij kostte net zo veel als een schaap.”

“Zo veel?”

Jan lachte.

“Ik moet straks, als ik klaar ben met Elsa, wat schapen naar de slacht brengen, maar dan ben ik weer bij je.”

“Wat heb je toch eigenlijk een onromantisch beroep,” zei Nynke. “Ik vind het zo zielig. Die lieve dieren. Moet het nu echt, dat ze geslacht gaan worden?”

“Ik ben bang van wel. Daar verdien ik mijn geld nu eenmaal mee. Van wol alleen kan ik niet bestaan!”

Hij gaf haar nog een zoen en ging weg.

Nynke genoot van haar ontbijt, terwijl ze beneden Elsa kon horen mopperen en schelden. Ze begon er al aan te wennen.

Jan verzorgde zijn vrouw zo goed mogelijk, hij hielp haar met het ontbijt en haar pantoffels en na een uur vertrok hij om de schapen op te halen en ze in een kar achter de trekker naar de slachter te brengen. Zijn lams- en schapenvlees was erg gewild.

Onderweg naar het dorp verderop met de schapen blatend in de kar kwam hij mensen tegen die hun hand opstaken, collega boeren met hun trekkers, een paar toeristen met rugzakken en de waardin van de herberg uit Ganzenoord op de fiets.

“Jan!” Ze wuifde. “Jan, stop eens!” Hij stopte de trekker.

“Wat is er, Trijn?”

“Ik heb vandaag vrij en ik moet jou eigenlijk spreken, vandaar dat ik deze kant op kom! Ze hebben gisteravond ingestemd dat het bestemmingsplan van dat stuk land naast je gewijzigd wordt, Berend van der Weide gaat er een villa bouwen! Ik was erbij, zie je. Ze vergaderden altijd in het zaaltje in de herberg en ik luister dan mee.”

Jan keek haar kalm aan.

“Dat van Berend weet ik al. Het kan me niets schelen. Hij doet maar.”

“O, dus je wist het al. Dan had ik me dit ritje kunnen besparen.”

Jan lachte.

“Wat ben je vrolijk?”

“Nynke is vandaag jarig.”

“Nynke van de burgemeester. Ik weet dat ze bij jou is tegenwoordig. Ze is nu zeker achttien?”

“Precies.”

“Dus jij en Elsa gaan toch scheiden?”

“Jazeker! Maar dat heeft de tijd. Elsa heeft nu nog te veel zorg nodig.”

“Denk je dat ze zich ooit alleen kan redden? Ik denk het niet.”

“Zodra ze het aankan, is ons huwelijk toch echt over. Het is niet te doen, Trijn.”

“Ik weet het. Ik mag haar totaal niet. Maar laat ik je verder niet ophouden.” 

Hij reed verder en Trijn aarzelde. Zou ze weer teruggaan naar Ganzenoord, of even doorfietsen om te zien of er nog nieuwtjes waren in Zevenhuijzen?

Ze besloot tot het laatste.

Ze fietste langs de heide en de weiden, en genoot toch maar van het ritje, al was fietsen niet echt haar hobby. Ze passeerde wat weilanden en probeerde van de natuur te genieten, maar het was gewoon niet haar ding. Hijgend en mopperend stapte ze af op het moment dat ze bij de boerderij van Jan was aangekomen. Ze spitste de oren, hoorde ze daar nu geen fikse ruzie? Ze kon twee vrouwenstemmen horen bekvechten.

Ze smeet haar fiets aan de kant van de weg en liep het erf op.

De ruzie speelde zich binnen af, maar ze kon door het open raam meegenieten. Ze grinnikte, die kleine Nynke hield zich aardig staande in al dat verbale geweld van Elsa.

“Nee, je krijgt de telefoon niet van me! Je wilt Jan zeker weer bellen? Denk maar niet dat je Jan van me kan afpakken,” tierde Elsa. “Hij is van mij! Hij wil alleen mij, en als jij niet zo stom was geweest om zwanger te raken, had hij je heus niet in huis genomen! Ik ben zijn grote liefde! Hij houdt van mij en ik van hem! Jij hebt hier niets te zoeken!”

“Je geeft niets om Jan! Denk eens aan zijn geluk, in plaats van alleen maar aan jezelf!”

“Durf je wel, tegen een invalide vrouw! Ik kan helemaal niets mee, ik ben verlamd!”

“Je kunt heus nog wel wat. Waarom help je niet wat met de administratie, of de afwas voor mijn part!”

“Best, ik zal helpen, kijk maar!”

Trijn hoorde nu wat lawaai alsof er met servies werd gesmeten. Tjonge, dit was smullen! Ze luisterde aandachtig hoe het verder ging.

“En hier, nog meer kopjes!” gilde Elsa. “Ha, raak!”

“Stop!” gilde Nynke opeens, “geef me nu de telefoon!” en Trijn besefte dat er iets anders aan de hand was, iets meer dan een slaande ruzie. Ze had een goed oor voor die dingen, na al die jaren in de herberg te hebben gewerkt. Ze rende de achterdeur in.

“Wat is hier aan de hand?” vroeg ze. Elsa zat met een rood aangelopen gezicht in haar rolstoel, Nynke, nog gekleed in haar nachtpon, lag op de grond. Naast haar een kapot gegooid bord.

“Ik heb geloof ik weeën,” zei ze. “De baby komt eraan!”

“Allemaal aanstellerij!” schreeuwde Elsa. “Ze wil gewoon aandacht!”

“Hoelang heb je die weeën al?” vroeg Trijn.

“Sinds een minuut of tien, dit is de derde en deze is echt heel heftig. Jan was net weg toen het begon en Elsa wil me de telefoon niet geven.”

Trijn duwde kordaat de rolstoel naar een hoek van de keuken, pakte het telefoontje van Elsa af en belde het alarmnummer. Vervolgens drukte ze de sneltoets in die Jan’s naam vermeldde.

“Hij neemt niet op, hij zal zijn mobieltje niet kunnen horen door het lawaai van de trekker. Ik blijf bij je tot de ambulance er is en dan waarschuw ik hem, oké?”

“Dank u,” steunde Nynke. “U bent toch de mevrouw van de herberg?”

“Jazeker. Ik ben Trijn. Kom, ik help je overeind. Ga maar op de bank zitten, ze komen er zo aan. Je gaat moeder worden, meisje!”

“Mooie moeder!” schamperde Elsa vanuit de keuken. “Zo’n stom kind!”

Trijn sloot de tussendeur.

“Alles wordt nat!” gilde Nynke.

“Je vliezen zijn gebroken. Geeft niets. Dat hoort zo. Het geeft wat troep, maar dat maken we later wel schoon.”

Nynke kreunde.

“Het komt eraan, hoor!” zei ze. “Ik kan het echt niet tegenhouden!”

Kordaat nam Trijn een kijkje onder de drijfnatte nachtpon.

“O hemel, het hoofdje is er al uit!”

“Help me,” smeekte Nynke. “Help me met de baby. Ik kan het net alleen!”

“Kind, het komt allemaal goed. Ik heb vroeger een paar jaar als kraamverpleegster gewerkt voor we de herberg kregen. Ik heb Jan zelfs nog geboren zien worden, wist je dat?”

“Waar doen we de baby in?”

Er lag een plaid op de bank.

“Die gebruiken we.”

Terwijl Elsa in de keuken als een razende tekeerging, hielp Trijn Nynke en werd de baby binnen een paar minuten geboren.

“Blijf maar rustig liggen zo, ze komen er aan,” zei Trijn. Ze wikkelde de baby in de plaid en gaf de baby zo aan Nynke, die verbouwereerd naar haar kindje keek. De navelstreng liet ze zitten, die was lang genoeg.

“Gaat het altijd zo?” zei Nynke.

“Nee,” lachte Trijn. “Dit was een heel snelle bevalling. En je hebt een prachtig kindje. Hou goed vast, dan geef ik door dat het er al is.”

“Wat is het eigenlijk?” vroeg Nynke, die begon te trillen.

“Een jongen.”

“O!”

Trijn ondersteunde de baby, terwijl ze met haar andere hand belde.

“Centrale, waar blijft de ambulance, de baby is er al!” riep ze. Op dat moment reed de ambulance net het erf op. Drie mannen in gele jassen kwamen naar binnen.

“Verdorie,” zei één van hen. “Dus de baby is er al!”

In de keuken gromde Elsa. Nijdig keek ze vanuit het raam toe hoe even Nynke even later op een brancard het huis uit werd gereden. Een ambulancebroeder volgde met de baby in haar armen.

“En ik dan!” schreeuwde Elsa. “Laten jullie mij alleen?”

“Nee hoor.” Trijn kwam de keuken in. “Ik heb beloofd bij je te blijven tot Jan er weer is. Maar dat kan dus wel even duren, want hij gaat vast meteen door naar het ziekenhuis als ik hem heb kunnen bereiken. Koffie, Elsa?”

Elsa knikte.

“Daar staat het apparaat,” zei Trijn. “Zet jij maar even, dan bel ik Jan.” Ze duwde de rolstoel naar het aanrecht.

“Moet ik zelf koffiezetten?”

“Ja, dat kun je best.”

Elsa begon weer te tieren. Trijn ging naar de kamer en probeerde het nummer van Jan nog eens.

“Ja, hallo?” zei Jan.

“Jan, je spreekt met Trijn. Ik ben bij je thuis om op Elsa te passen. Er is hier iets gebeurd.”

“Met Elsa?”

“Met Nynke. Ze heeft net haar baby gekregen.”

“Wat!” riep Jan. “Maar hoe kan dat?”

“Weet ik niet, maar ze is nu op weg naar het ziekenhuis met de kleine.”

“Wat is het geworden?” vroeg Jan, maar Trijn verbrak de verbinding. Elsa was in de keuken bezig koffiekopjes tegen de muur te smijten.

Intussen was Jan in het ziekenhuis aangekomen. Zenuwachtig zocht hij zijn weg in het enorme complex. Hij liep op klompen en het stro van de beestenwagen plakte nog aan zijn overall.

Hij vond een balie.

“Ik kom voor mijn… Ik ben net vader geworden,” zei hij.

“Gefeliciteerd, meneer,” zei de medewerkster. “Wat kan ik voor u doen?”

“Ik weet niet precies waar ik zijn moet.”

“U zoekt de kraamafdeling.”

“Ja, dat denk ik wel.”

“De gang in, de tweede liftgroep, tweede verdieping, volg route 26 tot u op afdeling E bent. Daar is ook de kraamafdeling.”

Jan probeerde het te onthouden. Hij sjokte door de gang en vond de lift. Een paar mensen keken hem een beetje verbaasd aan.

“Ik kom rechtstreeks van mijn werk,” zei Jan verklarend. “Ik ben boer.”

“Je meent het,” mompelde een man. “U bent zeker net vader geworden?”

“Ja, ja inderdaad.” Het was allemaal zo onwezenlijk. Hij was nu vader. Officieel was hij vader, en hij wist niet eens van wat. Een jongen, een meisje? En hoe zou het met Nynke gaan?

Zodra de liftdeuren opengingen, rende hij de gang op. Route hoeveel moest hij ook alweer volgen?

Hij doolde wat rond, toen hij de kraamafdeling vond.

“Ik kom voor Nynke van den Akker,” zei hij.

De baliemedewerkster nam hem van top tot teen op.

“Bent u familie?”

“De vader.”

“O! Gefeliciteerd meneer Van den Akker!”

Jan zuchtte.

“Ik heet Jan de Groot. Nynke heet Van den Akker.”

“Nynke en de baby liggen op kamer zeventien. Dat is die kant op!”

“Dank u wel.”

Hij haastte zich ernaartoe.

Nynke lag was beduusd bij het raam, en naast haar stond een doorzichtig wiegje.

“Jan! Jan,” riep ze toen de deur openging. “Het ging allemaal zo snel opeens! Ik kon je niet bereiken en ik was zo bang!”

Hij kuste haar.

“Dat je nu net weeën kreeg toen ik even weg was. Is alles goed?”

“Ja, alles is prima. De baby is wat te vroeg, maar hij hoeft niet in de couveuse. Hij is zes pond zwaar, zeiden ze.”

“Hij. Een jongen dus!”

Jan keek naar het slapende kindje, dat een klein mutsje op had en een wit boxpakje.

“Je mag hem wel optillen, hoor,” zei Nynke. Hij aarzelde, toen tilde hij zijn zoon uit het wiegje. Hij ondersteunde het hoofdje zoals hij het in de afgelopen weken uit de boekjes had geleerd.

“Wat een mooi kindje,” zei Jan. Hij kon maar niet beseffen dat dit zijn zoon nu was. Het was allemaal nog zo vreemd. Hij had nog helemaal geen tijd gehad zich op de komst van de baby voor te bereiden. Het voelde nog helemaal niet echt.

“Geef hem maar aan mij,” zei Nynke. Alsof ze niet anders gewend was, nam ze de baby van hem over.

“Wat een verjaardagscadeau!” lachte Jan. “Maar je zult wel geschrokken zijn?”

“Trijn was er gelukkig, die kwam binnen toen ze ons hoorde ruziemaken, anders was het vast niet goed gegaan. Hoe ben je hier gekomen?”

“Met een taxi. Iemand anders brengt de trekker terug naar de boerderij. Hoe is het precies gebeurd?”

“Ik had al wat lichte weeën gehad, maar dat gebeurde wel vaker, dat weet je. Ik wilde toch even met de verloskundige bellen. Elsa was kwaad op me en begon dus met dingen te gooien. Kopjes deze keer. Ze raakte mijn arm. Ik wilde wegduiken, viel en toen ik op de vloer lag, kreeg ik weeën, en de baby kwam gewoon heel snel.”

“Ik ga er vandaag nog voor zorgen dat Elsa uit huis gaat,” zei Jan. “Ik heb er genoeg van.”

“Vandaag niet,” zei Nynke. “Vandaag hebben we wel iets anders aan ons hoofd.”

Hij ging naast haar zitten. Samen keken ze naar de baby.

“Wanneer mag je naar huis?”

“Vanmiddag al.”

“Wat, zo snel?”

“Ja, alles is immers goed? Je moet de kraamzorg regelen, hoor.”

“Ik zal het hele lijstje afwerken. Komt goed. Jij moet nu eerst uitrusten.”

Er kwam een verpleegkundige die Nynke’s pols pakte en een thermometer neerlegde.

“Wat een snelle bevalling was dat,” zei ze. “De zaalarts komt je zo verder onderzoeken.”

“Dan ga ik even de gang op. Zal ik je ouders bellen, dat ze nu opa en oma zijn geworden?” vroeg Jan.

Nynke dacht even na.

“Nee,” zei ze toen. “Nee, laat maar. Ze komen er wel achter.”

“Misschien kun je thuis even wat babykleertjes en de maxi-cosi ophalen,” zei Nynke, “en kleren voor mij.” Ze vertelde hem precies wat ze nodig had.

“Goed, dan ga ik nu, en dan kom ik zo snel mogelijk terug met de spullen. Tot straks!” Hij gaf haar een zoen.

“O, mag ik je gsm? Ik wil mijn vriendinnen bellen!”

“Natuurlijk.”

Hij liep met een zweverig gevoel in zijn hoofd het ziekenhuis uit. De taxichauffeur keek hem onderzoekend aan.

“Boer zeker?”

“Jazeker. Boer en vader!” grijnsde Jan.

Trijn had er inmiddels voor gezorgd dat Harmen en zijn vrouw de woonkamer hadden versierd met slingers. Er stond een ooievaar op het erf en Trijn blies lichtblauwe ballonnen op.

“Beschuit met muisjes moeten we nog! En de borrel!” zei Harmen. “Dit moet een feestelijke thuiskomst worden!”

“Die haal ik wel,” zei zijn vrouw.

Elsa zat intussen mokkend in een hoekje. Broeierig keek ze naar de wieg die in de woonkamer was neergezet. Trijn legde er een kleine schapenvacht in. Ze had alle spullen gevonden die nodig waren, een kruik, kleertjes en dekentjes.

Toen Jan met de taxi arriveerde, was alles geregeld.

“Dankjewel,” zei Jan, “dit is geweldig. Hij is zo mooi, onze zoon!”

“Gefeliciteerd, jongen!” Trijn gaf hem een zoen op zijn wang en ook Harmen feliciteerde hem van harte.

“Het is een bastaard!” snauwde Elsa. Jan negeerde de opmerking en pakte wat kleren in.

“De planning is dat ze om zes uur thuiskomen,” vertelde hij aan Trijn.

“Ik zal zorgen dat er soep is en broodjes.”

“Je bent fantastisch.”

“Ze moet opdonderen uit mijn huis!” schreeuwde Elsa.

“Is de thuiszorg al geweest?” vroeg Jan.

“Nee, die heeft ze een paar dagen geleden immers ook weg gescholden.”

“Dat is zo, ze zeiden al dat ze niet meer zouden komen. Dit gaat zo niet langer. Ik ga ervoor zorgen dat ze wordt opgenomen.”

“Dat lijkt me ook beter.”

“Maar vandaag heb ik geen tijd.”

“Ga maar snel naar je vrouw en kind,” zei Harmen. “Wij blijven wel hier.”

Ze keken even naar Elsa, die met een gemeen lachje naar de wieg keek.

“Dat kan hier nog gezellig worden,” mompelde Trijn. “Hoe gaat de baby eigenlijk heten?”

Jan grijnsde.

“Hans. Naar haar vader.”

Trijn was stomverbaasd.

“Apart,” mompelde ze. “Was dat haar eigen idee?”

Jan knikte.

“Ik zie het als een gebaar.”

“Misschien komt het nog weleens goed tussen haar en haar familie.”

“Wie weet.”



De eerste dagen met de baby thuis waren zwaar, niet alleen vanwege de slapeloze nachten die ze hadden, maar vooral omdat Elsa absoluut de sfeer probeerde te bederven. Jan deed zijn best om via de huisarts een opname voor haar geregeld te krijgen, omdat de situatie onhoudbaar dreigde te worden, maar het lukte hem niet. Er was geen plaats, zo werd hem verteld, en Elsa wilde absoluut niet, dat maakte het ook nogal ingewikkeld.

Jan verbood Elsa in de buurt van Nynke en de baby te zijn, en de rolstoel werd niet meer naar de woonkamer gebracht. Elsa bracht haar tijd door in de woonkeuken met het kijken naar televisie.

Nynke moest natuurlijk ook nog weleens in de keuken zijn, en dan keek ze naar het verwrongen gezicht van Elsa, die vol haat tegen haar schreeuwde. Elsa was totaal niet meer de vrouw die ze geweest was.

Gesprekken met de dominee en de huisarts mochten ook niet baten. Ook Harmen kon haar niet doen inzien dat ze zichzelf onmogelijk maakte. Ze bleef vervelend doen tegen Nynke, die door dit alles overwoog om dan maar weg te gaan.

“Dit is geen goede situatie, Jan,” zei ze op een middag in juni. “Ik denk dat ik probeer of mijn ouders me weer terug willen.”

Jan schrok.

“Wil jij dat dan zelf ook?”

“Nee, natuurlijk niet, ze hebben nog niet eens iets laten horen sinds Hans geboren is, maar ik heb niet veel andere opties. Ik kan mezelf en mijn kind toch niet iedere dag zo laten behandelen?”

“Je hebt gelijk. Ik moet iets doen, deze situatie werkt niet.”

“Ik heb de scheiding aangevraagd,” deelde hij de volgende avond mee, terwijl hij in de keuken benzine voor de tractor uit een jerrycan in een kleinere fles overgoot. Hij deed zo veel mogelijk klusjes in de keuken zodat hij tegelijkertijd een oogje op Elsa kon houden.

Elsa begon, zoals verwacht, woedend te tieren.

“Smeerlap! Wou je zomaar een invalide in de steek laten!”

“Ik zal ervoor zorgen dat je ergens onderdak hebt en geldzorgen zul je ook niet hebben. Maar hier thuis kun je niet blijven,” zei Jan. “Ik ga verder met mijn gezin. Met Nynke en Hans.

“Dat kun je niet maken! Je hebt beloofd dat we verder zouden gaan! Dat ons huwelijk niet stuk was!”

“Dat is het wel. Hoor eens, Elsa, ik heb geprobeerd je te ontzien tot je wat sterker was, maar ik wil een scheiding en ik wil dat je hier weggaat.”

“Nooit!”

Hij beende de keuken uit.

Nynke kwam om een kopje thee voor zichzelf te zetten.

“Loeder!” schreeuwde Elsa vanuit haar hoek. “Donder op, ga weg!”

“Elsa, doe nu eens normaal tegen me,” zei Nynke kalm. “Als we gewoon met elkaar kunnen omgaan, is het voor iedereen prettiger, toch?”

“Jij moet mijn huis uit! Jij hoort hier niet!”

Elsa stak een sigaret op en liet de aansteker vallen.

Met de baby op de arm bukte Nynke zich om de aansteker op te rapen. Opeens, toen ze weer recht stond, begon de baby te krijsen.

“Wat doe je nu?” riep Nynke ontdaan uit. “Je sloeg Hans!”

“Welnee.”

“Ik zag het toch zeker? Ben je nu helemaal gek geworden! Je geeft een baby toch geen klap tegen het hoofd!”

Nynke was totaal over haar toeren.

“Dit kan echt niet! Ik haal de politie erbij!”

Elsa lachte.

“De politie? Omdat ik dat stomme wurm een tikje gaf? Denk je echt dat ze je serieus nemen?”

“Je hoort in een gesticht!”

“En jij hoort hier niet!”

Elsa begon weer met van alles te smijten, en ook haar brandende sigaret vloog door de keuken en belandde in de opening van de jerrycan met benzine die Jan had vergeten dicht te doen.

Een enorme knal was het gevolg.

Buiten, een kleine honderd meter verderop, stond Jan die probeerde wat te kalmeren. Zoals Elsa zich gedroeg, dat was toch niet normaal meer? Dat had toch niets meer te maken met haar verlamming? Hij kon hier niet goed mee omgaan en de huisarts had makkelijk praten, dat er op den duur wel een plekje voor Elsa zou vrij komen. Op den duur! Hoelang duurde dat nog? Voorlopig zat hij met de handen in het haar. Nynke trok het niet meer, en dat was te begrijpen. Als Nynke met Hans zou vertrekken…

Hij hoorde iets knetteren en draaide zich om. Vlammen sloegen uit de keuken en vonden hun weg naar het rieten dak, dat binnen een paar tellen in lichterlaaie stond.

Hij rende naar de deur die vanwege het mooie weer openstond, en wilde naar binnen rennen. De rook belemmerde hem iets te zien.

“Nynke!” schreeuwde hij. “Nynke, waar ben je?”

Hij probeerde weer naar binnen te gaan. Hij haalde diep adem en stormde met zijn kraag omhoog door de bijkeuken de keuken in.

In de vlammen zag hij Nynke, die wanhopig probeerde met haar baby in veiligheid te komen.

Hij greep Nynke en sleepte haar naar buiten, de baby in zijn andere hand. In de verte klonken sirenes.

Hoestend vielen ze allebei in het gras neer. Hans huilde.

“Gaat het?” vroeg Jan.

Nynke knikte. Ze drukte de baby stevig tegen zich aan.

“Elsa is er nog!”

Hij ging terug, maar het was één grote vlammenzee.

De hoeve brandde voor een deel helemaal af.

“Er is nog iemand binnen!” schreeuwde Jan tegen de brandweerlieden, die snel slangen uitrolden. “In de keuken, mijn vrouw is daar nog, in een rolstoel!”

Er arriveerde nu ook een ambulance. Hans had rook binnengekregen, hij kreeg zuurstof en Nynke een deken.

Terwijl ze met de baby bezig waren, keek Nynke huilend naar de brand. Was Jan nu weer naar binnen gegaan?

De ambulancebroeder hielp haar instappen en de ziekenwagen reed weg. Met ontzetting keek Nynke naar de rode gloed aan de hemel.

“Jan!” riep ze wanhopig. Had hij het gehaald?

Het werd een verschrikkelijke rit naar het ziekenhuis in de stad. Nynke maakte zich doodongerust om Jan en ook om Hans. Had de baby niet te veel rook binnengekregen? Zouden zijn kleine longetjes het aankunnen?

In het ziekenhuis werden ze allebei onderzocht. Nynke hoefde niet opgenomen te worden, maar Hans ging naar de intensive care van de kinderafdeling. Daar wachtte Nynke op de gang op nieuws.

“Nynke?” klonk er een verbaasde stem.

“Mama!” Nynke sprong overeind en vloog haar moeder om de hals.

“Kindje, wat is er? Is er iets met de baby?”

“Er was brand!” snikte Nynke. “Wat doe jij hier?”

“De kleindochter van de wethouder heeft een been gebroken, ik ben op bezoek. Hoe is het met je kindje? En waar is Jan?”

“De baby heeft rook binnengekregen, ze willen hem minstens een nacht hier houden, kan ook langer zijn. En ik weet nog niets over Jan! Hij en Elsa zijn vast dood!”

“Ik bel wel even,” zei haar moeder. “Blijf jij nu kalm. Denk aan je kind. Ook in het ergste geval moet je in de eerste plaats aan hem denken. Hij heeft je nodig.”

Nynke bedaarde wat en knikte. Haar moeder had gelijk, ze had de verantwoordelijkheid voor Hans. Bleek bleef ze naast haar moeder staan terwijl die belde.

“Jacobsen, wat weet je van de brand bij De Groot?”

“Die is onder controle. Er is wel één dode gemeld, die is nog niet geïdentificeerd. Uw dochter en de baby zijn in het ziekenhuis.”

“Dat weet ik, daar ben ik nu. En Jan de Groot? Waar is hij?”

“Ik weet verder ook niets.”

Nynke wachtte gespannen af tot haar moeder klaar was met bellen.

“En?”

“Ze weten nog niets over Jan. Jacobsen had geen verdere informatie.”

“En Elsa?”

“Ik weet niets. Ik bel de brandweercommandant wel. Blijf rustig, kindje. Blijf kalm nu.”

Nynke liep naar het raam, waarachter Hans lag. Hij sliep zo te zien. Ze wachtte tot ze er zeker van was dat hij ademhaalde, toen draaide ze zich weer om naar haar moeder.

“En?”

“De commandant neemt niet op.”

Er zat niets anders op dan af te wachten. Er kwam een kinderarts die Nynke ervan wist te overtuigen dat Hans geen blijvende schade had opgelopen.

“Hij komt er wel bovenop,” zei hij geruststellend.

Nynke liet haar moeder nog een paar keer bellen, en uiteindelijk kreeg ze iemand die haar iets meer kon zeggen over de brand.

Ze luisterde aandachtig, knikte, maar zweeg. Nynke hield het niet meer.

“Leeft Jan nog!” riep ze.

Haar moeder knikte.

“Jan leeft nog. Hij is lichtgewond, maar niet in levensgevaar. Ze hebben hem naar een ander ziekenhuis gebracht.”

Nynke barstte opgelucht in huilen uit.

“En Elsa dan?” vroeg ze.

“Nee, die heeft het niet gehaald, vrees ik. Nynke, ik moet nu weg.” Ze gaf haar dochter snel een zoen en beende de gang uit, Nynke verbouwereerd achterlatend. Ze begreep er niets van, hoe kon haar moeder haar nu zomaar weer achter laten?

Buiten barstte de burgemeestersvrouw intussen in snikken uit. Haar kleinkind lag op de IC en ze moest net doen of het haar verder niet interesseerde! Maar ze wilde zich niet hechten aan een kind dat ze toch niet zou mogen zien opgroeien. Hij was in goede handen. Hij zou het heus wel halen.

Nynke bleef die nacht in het ziekenhuis bij Hans, die zover opknapte, dat hij de volgende dag naar huis mocht. Maar de boerderij lag half in puin.

Er kwam een agent aan wie ze verslag deed over het ontstaan van de brand. Hij zei dat er in Zevenhuijzen eventueel wel opvang voor Jan, haar en Hans was, maar dat bleek niet nodig. Harmen was namelijk ook in het ziekenhuis aangekomen en vertelde dat ze bij hem en zijn vrouw hartelijk welkom waren.

Harmen haalde wat babyspullen en kleren uit het gedeelte van de boerderij dat nog overeind stond. Tot Nynkes verbazing was Jan ook bij Harmen, met zijn beide handen in het verband.

Ze omhelsden elkaar.

“Wat een verschrikkelijke brand!” zei Nynke. “Ik vind het zo erg van Elsa!”

“Ja, ik ook. Ze was misschien niet altijd even aardig, maar zoiets wens je niemand toe. Afschuwelijk. Ik heb nog geprobeerd haar eruit te halen, maar het was te erg.”

“Je hebt je best gedaan, Jan,” zei Harmen.

Verslagen zaten ze bij elkaar. Ze konden vanuit het raam de half uitgebrande boerderij zien, met dakspanten die in de lucht staken.

Jan en Nynke hadden elkaar veel te vertellen, maar dat kwam pas toen ze al op bed lagen. Door het open raam konden ze nog de brandlucht ruiken.

Jan vertelde hoe hij het vuur had zien uitbreken.

“Wat is er eigenlijk gebeurd?” vroeg hij. Nynke vertelde hem alles.

“Gaf ze Hans een klap?” zei Jan ongelovig.

“Ja. We hadden weer eens ruzie, maar ze liet haar aansteker vallen. Ik wilde haar helpen en ik raapte hem op. Ze sloeg Hans! En toen begon ze met dingen te gooien. Ze gooide die brandende sigaret precies in de jerrycan met benzine, die twee meter van haar af op het aanrecht stond. De hele handel ontplofte. Ik dacht dat we allemaal doodgingen!”

“Zou ze dat expres hebben gedaan?” vroeg Jan zich af.

“Ik weet het niet. Was ze echt zo krankzinnig?”

“Ze was behoorlijk ver heen, ja. Dat had ik niet goed ingeschat.”

Hij legde zijn verbonden arm om haar heen.

“Ik had haar niet hier moeten laten wonen. Het is mijn schuld. Jullie hadden wel dood kunnen zijn.”

“Jij hoeft jezelf niets te verwijten, Jan. Jij wilde haar alleen maar helpen. Je hebt haar onderdak gegeven en verzorging, terwijl ze eigenlijk alleen maar naar tegen je deed. Tegen ons alle drie.”

Ze luisterden naar de regen op het dak.

“Ik heb mijn moeder ontmoet in het ziekenhuis, ze heeft me zelfs goed geholpen,” vertelde Nynke.

“O? En, is alles nu weer goed tussen jullie beiden?”

“Absoluut niet. Opeens moest ze er nodig vandoor en ik heb niets meer van haar gehoord. Ik denk niet dat ze me ooit vergeeft dat ik ben weggelopen. Maar ze was wel cool.”

“Koel?”

“Cool.”

Hij gaf haar een zoen.

“Probeer maar wat te slapen. Hans is in ieder geval in orde.”

“Dankzij jou. Jij hebt ons gewoon uit het vuur gesleept. Ik zal het nooit vergeten.”

“Het scheelde niet veel, of ik was jullie kwijt geweest.”

“Wat een dag,” zuchtte Nynke. “En nacht.” Haar ogen vielen toe.

Jan streek over haar haar. Ze hadden het gered, maar de boerderij was half verwoest. Hoe moest het nu verder?

In de dagen vlak na de brand moest Nynke haar verhaal verschillende malen opnieuw vertellen, tegen de politie, de verzekering en uiteindelijk ook tegen de pers. Ze kwam zelfs op de televisie. Haar vader keek op van zijn krant en zijn vrouw keek naar hem. Zwijgend roerde ze in haar koffie.

Ook Berend van der Weide zag de beelden. Baby? Had ze het nu over een baby? Sinds wanneer had die kleine Nynke een kind?

Hij gromde. Hij had het kunnen weten, die hoer ging natuurlijk met iedere kerel naar bed. En hij maar denken dat ze zo puur natuur was! Ongerepte natuur! Nou, blijkbaar was ze nogal gemakkelijk in die dingen. Gek dat hij daar niets van gemerkt had. Hij had nogal wat overredingskracht moeten gebruiken, waaronder zijn vuist, om zijn zin te krijgen.

Hij grinnikte. Wat een stom kind eigenlijk, om niet naar de politie te gaan. Hij had voor jaren de bak in kunnen draaien als die trut niet zo bang voor haar vader was geweest. Pappie mocht er absoluut niet achterkomen dat ze hem op een avond stiekem gesmeerd was om te gaan zwemmen met haar vriendinnen. Tja. Dan moet je maar doen wat je ouders zeggen, troela.

Hij nam nog een glas bier. Het was prettig om veel geld te hebben, dat merkte hij nu iedere dag. Voor hem geen schapen meer.

Hij zag de baby op de televisie en die koter leek verdomd veel op een foto van hemzelf, toen hij zo oud was.

Hij proestte en spuwde het bier uit.

Dat bestond toch zeker niet? Was dat kind misschien van hem? Maar die Jan dan?

Hij pakte de krant, waarin een artikel over de brand stond, dat hij maar half had gelezen. Hij had wel gehoord dat Elsa dood was, maar daar had hij verder geen traan om gelaten.

Hij begon te rekenen, het kon haast niet anders. Dat kind was van hem!

Hij stond op en begon te ijsberen door zijn enorme kamer. Dat kind was van hem. Hij had rechten, als vader, en die rechten konden ze hem niet ontnemen!

Broeierig keek hij naar de foto in de krant. Het was een vage foto, maar toch zag hij heel duidelijk zijn trekken terug in die van kleine Hans. Niet dat hij te springen zat om een kind, maar het was toch wel belachelijk dat ze hem nooit iets had gezegd! Het was ronduit krenkend! Zo ging niemand met hem om!

Intussen probeerde Jan zo goed mogelijk de begrafenis van Elsa te regelen, wat niet meeviel, naast het werk dat gewoon doorging, en waar hij met zijn verbonden handen niet opschoot.

Gelukkig kregen ze veel hulp van mensen uit het dorp. En Trijn paste regelmatig op als ze weer eens ergens naartoe moesten.

Op de dag van Elsa’s begrafenis regende het pijpenstelen. Het was een sobere plechtigheid. Jan had gezorgd voor bloemen en een fraaie kist, maar veel mensen kwamen niet opdagen. De toneelvereniging liet verstek gaan, de collega’s van Elsa in de supermarkt kwamen ook niet. De kroegbaas was er met een paar stamgasten, maar die gingen allemaal al snel terug toen het weer echt verschrikkelijk werd. Harmen was aanwezig in zijn hoedanigheid als begrafenisondernemer, zijn bijbaan, en een beetje achteraan stond de burgemeester met zijn vrouw, beiden keken ze naar Nynke. Nynke en Jan lieten als enigen wat aarde op het deksel vallen. De dragers waren al vertrokken.

Opeens stormde Berend van der Weide het kerkhof op, rende naar het graf en begon tegen Nynke te schreeuwen.

“Zeg op, is het kind van mij?” riep hij.

“Wat moet je hier, man!” zei Jan. “Dit is een begrafenis!” Hij duwde Berend terug.

“Ik wil het weten!” hield Berend echter vol.

“Waarom wil je dat weten?” schreeuwde Nynke terug. “Na wat jij hebt gedaan, hoe durf je!”

“Als je echt niet had gewild, had je de politie wel gebeld of zo! Ik heb me drie weken schuilgehouden, maar je hebt nooit een aanklacht wegens verkrachting gedaan, is het wel?”

Op het kerkhof hield iedereen verbijsterd de adem in.

“O, mijn god!” riep Nynkes moeder uit. “Kind, is dat waar?”

Nynke knikte.

“Hij heeft me gepakt op een avond, toen ik stiekem naar het ven was. Het spijt me zo, mam!”

Jan voelde zijn bloed koken. Hij had zijn handen nog in het verband, maar hij kon zich niet bedwingen en rende op Berend af.

“Bespaar je de moeite!” zei Berend. “Ik ga al.”

“Zodra je je gezicht hier weer in het dorp laat zien, weet ik je te vinden!”

“Wat maak jij je druk? Dat kind is een hoertje.”

Jan haalde uit, maar de burgemeester greep in en pakte zijn arm.

“Laat mij maar, Jan,” zei hij en sloeg Berend tegen de vlakte.

“Geweldig,” zuchtte zijn vrouw, “maar ik ben wel trots op je.”

Berend krabbelde overeind.

“Jullie zijn allemaal gestoord!” zei hij en rende weg.

Nynke omhelsde haar vader en haar moeder gaf Jan een voorzichtige hand.

“Zullen we naar het café gaan, we worden drijfnat hier,” stelde ze voor.

“Zullen we eerst de begrafenis afmaken?” stelde Harmen de begrafenisondernemer voor.

Het was een merkwaardige ceremonie. Jan leek de enige die nog aandacht voor de kist had.

Nynke stond tussen haar ouders en vertelde nu het hele verhaal.

“Had het toch gezegd!” zei haar moeder. “Die vent behoort in de gevangenis voor wat hij gedaan heeft!”

“Ik zal zorgen dat hij gearresteerd wordt,” zei de burgemeester.

“Nee, nee niet doen,” zei Nynke. “Hij is de vader van mijn zoontje, ik wil niet dat die hier ooit achter komt. Jan is zijn vader, en meer hoeft hij niet te weten.”

Haar ouders zuchtten, toen omhelsden ze Nynke weer. Ze liepen alvast naar het café, waar Jan en Harmen even later ook kwamen.

“Dus de baby is niet van jou?”

“Nee. Maar wat mij betreft, is het mijn kind. Dus zeg alsjeblieft niets hierover.”

“Ik zal wel zwijgen.” Ze liepen naar de kroeg, en hingen hun natte jassen aan de kapstok.

“Nu ik alles weet, kijk ik wel een beetje anders tegen je aan, Jan,” fluisterde Hans. “Het spijt me heel erg, dat Nynke meende weg te moeten lopen. Ik heb spijt van mijn houding.”

Nynke gaf hem een zoen.

“Kan ik nu naar mijn kleinzoon?” vroeg Hans. “Ik heb al gehoord dat hij naar me vernoemd is.”

“Natuurlijk. We logeren bij Harmen en zijn vrouw,” zei Nynke.

“Je kunt nu ook wel weer gewoon thuiskomen met de baby,” zei haar moeder.

“En met Jan?”

“En met Jan!”

Ze wachtten nog tot het droog was, toen liepen ze naar de boerderij van Harmen. Ernaast stond de boerderij van Jan al in de steigers.

“Hoelang zal het duren voor alles weer is opgebouwd?” vroeg Hans.

“Een maand of drie.”

Ze gingen naar binnen.

“Wat krijgen we nu, de burgemeester op bezoek?” fluisterde Harmens vrouw geschrokken.

“Nynke en haar ouders hebben het goedgemaakt.”

“O? Nou, kom dan allemaal in de woonkamer, dan haal ik de baby uit bed.”

Hans mocht de baby als eerste vasthouden.

“Zo klein en al zo veel meegemaakt,” mompelde de grootvader.



Die zomer boerde Jan beter dan hij verwacht had. Hij kon de schapenstallen bij zijn boerderij uitbreiden, want het land dat Berend gekocht had, kwam weer op de markt en kreeg zijn oude bestemmingsplan weer terug.

De boerderij werd gerestaureerd en van de brand was niets meer te zien.

Jan zag zich genoodzaakt wat knechten aan te nemen, maar het geld had hij er eigenlijk niet voor. Hij en Nynke leefden uiterst zuinig om de eindjes aan elkaar te knopen, maar toen hij zijn wol die zomer had verkocht, konden ze zich een feest veroorloven en werd hun huwelijk gesloten.

Nynke zag er prachtig uit in haar witte jurk.

“Dat is niet erg punk,” meende haar vriendin, die bruidsmeisje was en zich nogal ongelukkig voelde in haar jurk.

“Ik ben allang niet meer punk,” zei Nynke. “Ik ben boerin!”

Jan had Hans op zijn arm toen ze de kerk uitkwamen. Vanaf dat moment waren ze echt een gezin.


Arme schapen & Leven vol beelden
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml