Storm van gevoelens
Haat en liefde
Mayo de Graaf
Het grote licht in de feestzaal floepte aan. Het bruidspaar stond er verslagen bij. De dag die de gelukkigste in hun leven had moeten worden, had een afschuwelijke wending genomen. De broeders knielden bij tante Hélène neer. Dokter Maas diende een injectie toe. Het werd stil. De muziek zweeg. En buiten bliksemde het aan één stuk door…
Renate Sybrands liep door de tuin die volstond met bramenstruiken, zonnebloemen, lavendel en munt. Ze werd vrolijk van de zoemende bijen en de vlinders die van struik tot struik fladderden.
Het was hier echt heerlijk. Een betere koop hadden ze niet kunnen doen. Tijdens het eerste bezoek met de makelaar waren Richard en zij meteen verkocht. Dit gezellige, oude huisje had alles wat ze verlangden. Twee lage opkamertjes, een knusse keuken en op de romantische zolder twee slaapkamertjes met uitzicht op de vier geweldige kastanjebomen.
Een van die bomen raakte met zijn takken hun zolderraam, zag Richard, die meteen op zijn hoede was. Die boom moest worden gekapt, veronderstelde hij. Stel dat het stormde, dan viel hij zo door de voorgevel. Dat moesten ze niet hebben. Te zijner tijd moesten ze een kapvergunning aanvragen, maar gelukkig voor Renate liet dat nog even op zich wachten.
Ze wilde geen statige, oude bomen omhakken. Dat ging sterk tegen haar gevoel in. Die boom stond er misschien al honderd jaar en er was nog nooit iets gebeurd.
Richard echter, had alweer andere zaken aan zijn hoofd. Als bioloog was hij bezig met belangrijk wetenschappelijk onderzoek. Hij schreef zijn rapporten in het zolderkamertje links van de trap. Er stond een bureau voor het raam en het licht brandde er vaak tot diep in de nacht.
Renate zelf was drie dagen per week bij een modeblad werkzaam. Ze maakte lay-outs en moest vaak vergaderen. Het was een druk bestaan. Van het stadscentrum naar hun huisje was het slechts tien minuten rijden. Hun landelijke paradijsje lag onder de rook van hun geboortestad en was werkelijk ideaal.
Ze hadden drie weken geschuurd en geverfd. De vloeren waren gebeitst, er stond een comfortabele driezitter onder het raam en in de keuken was een kookeilandje gekomen.
Alles even bescheiden en netjes. Geen overdadige luxe, dat was aan Renate en Richard niet besteed. Ze hielden van het pure leven. Van de regen tegen de ruiten net zo goed als van de zon op hun bol. Het buitenleven was heerlijk. Ze zouden nooit meer naar de drukke stad terug willen.
“Moet jij niet werken vandaag?” klonk het onverwacht.
Renate draaide zich om. Alles hier was echt perfect en ideaal, behalve hun buurvrouw Mabel Brenner. Ze waren directe buren en hadden dus vaak met elkaar te maken. Dat wil zeggen, meende Richard, als je beleefd wilde blijven. Voor hetzelfde geld groette je elkaar slechts zonder bij elkaar over de vloer te komen. Het was echter anders gegaan.
Al meteen bij het uitladen van de verhuiswagen, had Mabel de regie in handen genomen. Ze kwam broodjes en koffie brengen. Deelde later op de dag biertjes uit, ging rond met worst en kaas en zat de verhuizers achter hun vodden.
“Als je dat niet doet,” lachte ze tegen Renate, “dan maken ze er een potje van. Je vindt het toch niet erg, dat ik je help? Beter een goede buur dan een verre vriend, zeg ik altijd maar. Hé hállo? Doen jullie een beetje voorzichtig met die doos?” schreeuwde ze vanaf een keukenstoel, “dat is serviesgoed!”
Renate zuchtte. Hoe kwamen ze hier met goed fatsoen van af? Richard maakte er geen punt van. Sterker nog, die vond het wel vriendelijk. Het probleem met Richard was echter dat hij een tikje naïef was.
Volgens hem bestond de wereld slechts uit vriendelijke, behulpzame mensen. Renate moest blij zijn met zo’n fijne buurvrouw, had hij zelfs gezegd. En wat schuilt er nou voor kwaad in. Straks waren ze gesetteld en dan zagen ze Mabel niet meer dan strikt noodzakelijk was. Dat kon immers niet anders. Ze hadden allemaal hun eigen leven en dat moest vooral zo blijven.
“Ik dacht dat je altijd moest werken op woensdag?”
“Ja, maar vandaag niet. Ik heb geruild met een collega die naar de kaakchirurg moest.” Renate bleef bij de bessenstruik staan en inspecteerde de vruchtjes langer dan eigenlijk nodig was. Ga nou maar weer, dacht ze. Ik heb geen zin om met je te praten, Mabel Brenner.
“Je moet ze altijd goed nakijken op luis, hè?” zei Mabel, die vanwege het hoge gras haar benen hoog moest optillen toen ze de aangrenzende tuin inkwam. “Kijk, zie je die witte vliegjes? Dat is dus luis. Dat moet eraf, anders wordt het niets. Ik heb speciaal spul ervoor, wacht ik pak het even uit mijn schuur. Jullie moeten wel maaien hoor, Renate. Dat heb ik vorige week toch al gezegd? Het is zo gebeurd, ik heb een goede grasmaaier. Ik neem hem meteen wel even mee.”
“Doe geen moeite, Mabel. Ik heb zelf dat spul tegen luis. En ik beloof je deze week nog te maaien, oké?”
“Graag. Je moet je tuin wel goed onderhouden, oké? Mijn borders zijn net helemaal op orde, ik wil geen ongedierte van jullie.”
“Het is geen ongedierte. Het is gewoon luis. Kleine beestjes, niets bijzonders.”
“Jij bent een stadsmens, Renate. Met alle respect, maar jij weet niet hoe het is om hier te wonen. Heb ik je al gezegd, dat jouw huis vroeger van mijn oom was? En dat het eigenlijk bij onze familie hoort?”
“Dan hadden jullie het niet te koop moeten zetten. Toch?” benadrukte Renate toen Mabel niet direct reageerde. “Het klinkt bijna alsof je het ons kwalijk neemt dat we dit huis gekocht hebben.”
Dat klopt dus ook, dacht Mabel. Vroeg of laat krijgen wij het weer in ons bezit. Dit is maar een tijdelijke oplossing, maar dat hoef je nu nog niet te weten. Ooit gaan jullie hier weg. Daar zal ik persoonlijk voor zorgen.
“Heb je zin in koffie?” vroeg ze echter liefjes. Die Richard was trouwens een leuke vent. Misschien zou ze hem gebruiken om haar doel te bereiken. Waarom niet? Ze was nu alweer zeven jaar vrijgezel. Als ze Richard strikte, had ze twee vliegen in één klap. Dan had ze een leuke man en haar huis terug. Ze moest er eens goed over nadenken.
“Ik drink nooit koffie.”
“Thee dan? Ik heb heerlijke thee uit Engeland.”
“Ik heb net theegedronken, dank je. Ik ga trouwens weer eventjes verder,” zei Renate en snel vloog ze de hoek om.
Ze moest dus zo min mogelijk in de achtertuin komen, concludeerde ze. Alleen als Mabel niet thuis was. Anders kreeg je steeds vaker van dit soort vervelende gesprekjes. Dat mens bemoeide zich overal mee. Ik vertrouw haar niet, dacht ze bij zichzelf. Richard vindt haar vriendelijk en behulpzaam, ik vertrouw haar gewoonweg niet. Nog voor geen cent.
Dit is waar ik wil trouwen, dacht Sabine Altenau. Ze pakte de hand van haar aanstaande, Patrick Münster en keek hem stralend aan. “Dit is het!” riep ze enthousiast uit. “Kijk eens, schat, wat een sprookje!”
Ook de aanstaande bruidegom was enthousiast. Zijn grootmoeder had gelijk gekregen. Trouwen in kasteel Kerckheim was een droom, had zij hem verteld. Ze was er ooit getuige geweest op het huwelijk van haar beste vriendin.
“Alle huwelijken die daar gesloten worden,” had ze hem voorgehouden, “zijn lang en gelukkig.”
Natuurlijk had hij zijn oma niet echt geloofd, maar de omgeving was inderdaad prachtig. Het slot was een oase van rust en werd omzoomd door wuivende lindebomen.
“Vind je niet, Patrick?” zei Sabine opgewonden. “Ik vind het hier werkelijk fantastisch!”
“Ik ook,” beaamde de jonge zakenman, die strak in het pak stak en de duurste leren schoenen droeg.
Zijn beide ouders kwamen uit de betere milieus, maar ook de familie van Sabine mocht er zijn en beschikte over een groot familiekapitaal. Geld speelde voor dit aanstaande bruidspaar dus geen enkele rol.
“Kijk eens, dat binnenplein! Als het mooi weer is, kunnen we buiten eten!” klonk Sabines vrolijke stem over de plaats.
“En die spiegelzaal binnen,” zei Patrick tegen zijn aanstaande, “vergeet die niet. Daar kunnen we de avond voor het huwelijk een geweldig diner geven.”
“Ons vuurwerk is tot in de wijde omgeving te zien, Patrick. O, is het geen sprookje? We mogen je grootmama wel dankbaar zijn.”
“En vergeet niet jouw lieve tante Hélène, die ons aan elkaar heeft voorgesteld,” glimlachte Patrick voordat hij haar in zijn armen trok en zachtjes haar mond kuste.
Sabine was een schoonheid. Geen moderne meid, maar een klassieke schoonheid met een prachtige huid en ogen om compleet in weg te zinken. Ze was een kop kleiner dan hij, eigenlijk een tikje aan de kleine kant zelfs, maar haar figuurtje mocht gezien worden.
Hij was dol op haar, al kon ze niet in de schaduw staan van haar jongere zusje Mimi, die eigenlijk Mylène heette. Mimi was een verhaal apart. Die was niet ingetogen en bescheiden, zoals zijn Sabine. Mimi was zelfstandig, opvliegend, vurig en welbeschouwd een tikje te knap.
Ze had alles mee, die donderse meid, maar hij zou gek van haar worden. Ze was hem te uitbundig en te vrolijk. Ze had het hart op de tong en zei altijd precies wat ze dacht. Diep vanbinnen was hij bang voor haar. Ze was hem in alle opzichten de baas. Zijn eigen Sabine paste veel beter bij hem. Bij haar was hij volledig op zijn gemak, terwijl hij bij Mimi altijd op zijn hoede moest zijn.
Boyd, zijn broer, werd echt gek van haar. Die kon haar niet luchten of zien. Zodra ze haar opwachting maakte, begon hij kreunend te zuchten en wendde meteen hoofdpijn voor.
Na de uitgebreide rondleiding door kasteel Kerckheim stapten ze tevreden in hun auto. Gelukkig, de trouwlocatie was eindelijk bekend. Dat was een pak van hun hart. Iedereen zou enthousiast zijn. Van grootmoeder Sophie tot aan tante Hélène.
Hoe Boyd en Mimi zich door de trouwdag heen zouden slaan, bleef punt twee. Ze waren echter beiden keurig opgevoed en uiterst beschaafd. Ze zouden elkaar zeker respecteren, al zouden ze nooit goede vrienden worden.
Theolieke Orlow gilde moord en brand. Ze gilde zo hard dat haar onderbuurman zich afvroeg wat er gaande was. Geschrokken kwam hij overeind. Wat nu weer? Die ouwe dwaas had steeds iets anders. Dan weer was ze gestruikeld en een volgende keer wist ze niet meer waar ze haar sleutels had gelaten.
Ze klaagde over haar astma, reuma en haar heupen en vooral over de eenzaamheid. Er kwam nooit meer iemand langs, zei ze dan tegen hem op de trap. Hij was zo vriendelijk haar post mee te nemen, want de trappen waren hoog en steil. Het was haast geen doen voor het oudje, wist Josef Kreuz die zelf nog geen veertig was en altijd lezend voor de pc zat. Hij had geen behoefte aan gezelschap en leidde een teruggetrokken leven zonder enige afwisseling. Alle dagen leken op elkaar en dat vond hij fijn.
Hij gooide nu snel de deur open. “Wat is er!” schreeuwde hij naar boven. “Mevrouw Orlow? Gaat het?”
Hij hoorde haar stommelen. Af en toe slaakte ze een kreet. Ze was op de overloop en toen hoorde hij een geweldig kabaal. Met twee treden tegelijk rende hij naar boven om zijn buurvrouw onderuit gezakt aan te treffen. Ze zat met gesloten ogen en met gespreide benen tegen de muur en bewoog niet. Nog geen vinger.
“Wat zullen we nou krijgen,” mompelde hij, “mevrouw Orlow! Hoort u mij? Mevrouw Orlow!” Hij hapte naar adem. Dit was ook niet meer te doen. Ze was te oud om zelfstandig te blijven wonen.
“Wakker worden,” riep hij, terwijl hij op haar bleke wangen sloeg. “Kom nou, wakker worden, mevrouw Orlow!”
Niks. Geen enkele reactie. Hij rende naar beneden en toetste het alarmnummer in. Binnen drie minuten hoorde hij de sirenes naderen en korte tijd later kwamen er twee broeders en een eerstehulparts boven. De arts was een jonge, blonde vrouw. Ze knikte hem slechts vluchtig toe en ontfermde zich toen over het hoogbejaarde slachtoffer, dat eindelijk haar ogen geopend had.
“Wat is er gebeurd?” vroeg Anne Maas. “Kunt u me vertellen wat er gebeurd is?”
“Een spin,” mompelde Theolieke en Josef zuchtte hoofdschuddend. Nu was het weer een spin. Vorige week was het een slang. Daarvoor een muis. Elke keer weer verzon ze weer iets anders. “Een vreselijk grote vogelspin,” zei ze. “Ik schrok. Ik wilde mijn buurman roepen, maar toen ben ik over het kleedje gestruikeld. Dat denk ik tenminste, dat ik gestruikeld ben, bedoel ik,” ratelde ze nerveus.
Intussen werd ze onderzocht. De arts beluisterde hart en longen. De broeders zetten de monitor klaar. Ze werd aangesloten op een infuus en Josef keek zwijgend toe. Het kon ook niet meer, dacht hij weer. Ze had hulp nodig.
“Weet u wat voor dag het is vandaag?” vroeg Anne vriendelijk. Ze had te doen met dit oudje, dat haar zo kwetsbaar voorkwam.
“Zondag?”
“Nee, het is dinsdag, mevrouw. Weet u nog wat u vanochtend gedaan hebt?”
“Gevist,” klonk het nu resoluut. “Met mijn vader in zijn roeiboot. We gaan altijd vissen op zondag. Samen met mijn broer. Mijn moeder niet. Die vindt het zielig. Ik ook, hoor. Ik…”
Anne Maas opende haar koffer las daarna de gegevens op de monitor af. “Woont mevrouw hier alleen?” vroeg ze aan Josef.
“Ze heeft niemand meer, dokter.”
“Gebruikt ze medicijnen?”
“Niet dat ik weet. Zo ver gaat ons contact niet. We spreken elkaar soms op de trap, dat is alles. En ik neem de post voor haar mee. Verder is ze nogal op zichzelf.”
“Ze moet even met ons mee,” besloot de eerstehulparts, waarna de brancard werd gehaald. “We nemen u even mee naar het ziekenhuis, mevrouw Orlow. We moeten even kijken of alles goed met u is, snapt u dat?”
“Naar het ziekenhuis? Wanneer ben ik dan weer terug?” reageerde ze geschrokken.
“Zo snel mogelijk.”
“Goed. Als ik maar niet alleen ben. Ik vind het vervelend om altijd alleen te zijn.”
Anne knikte. Voor veel ouderen was eenzaamheid een groot probleem. Ze verloren familie en vrienden en trokken zich vaak terug in hun eigen wereldje.
Er werden maaltijden vergeten en geen bedden meer verschoond. De was stapelde zich op en voedsel beschimmelde, hoewel het hier nog leek mee te vallen. Mevrouw was nog redelijk schoon op zichzelf. Het huis moest nodig gelucht worden, maar er was geen sprake van echte verwaarlozing.
“Ze is een gevaar voor zichzelf,” merkte Hein echter op. “Vandaag of morgen staat hier alles in de fik. Ik houd mijn hart vast.”
Anne moest hem gelijk geven, maar helaas, er was weinig aan te doen. Ouden van dagen hadden nou eenmaal hun eigen wil. Het waren zelfstandige mensen die zelf hun beslissingen namen. Niemand kon hen dwingen in een verzorgingshuis te gaan wonen of op een andere manier hulp te zoeken. Ook deze mevrouw Orlow was een vrouw die je niet zomaar even kon wegstoppen.
“We gaan naar de Landau-kliniek,” hoorde Josef Kreuz de dokter zeggen. “Bent u er klaar voor?”
“Weet ik niet,” zei Theolieke met bevende stem. “Ik weet niet of ik dat wil, hoor.”
“Eventjes maar,” troostte de arts. “Het komt wel goed. U hoeft zich geen zorgen te maken.”
Alle genodigden waren aanwezig in het geboortehuis van de bruid. Ze zaten aan de lange tafel, waar voor twintig mensen gedekt was. Er fonkelde kristal op het damast, het bestek was gepoetst en er stonden roze boeketten van de beste bloemist uit de stad.
De maaltijd was rijk en overvloedig. Er werden speeches gehouden. De glazen werden geheven en er werd vriendelijk geproost. Dat Patrick en Sabine maar erg gelukkig zouden worden. Dat hun liefde tegen alle problemen bestand was. Dat ze maar lang gezond zouden blijven.
Men keek de tafel rond. De dames waren netjes gekleed en droegen glinsterende broches of parelkettingen. De heren hadden een pochet in hun borstzakje, precies zoals het in hun kringen hoorde. De bruid zat aan het ene hoofd van de tafel, de bruidegom aan het andere. Ze konden elkaar slechts over de bloemen heen aankijken en knipoogden zo af en toe even naar elkaar.
Iedereen heeft het naar zijn zin, zag tante Hélène. Er wordt druk gepraat en gelachen. Er werden grapjes verteld en ervaringen uitgewisseld. Men had over het algemeen dezelfde interesses, zoals antiek, kunst, paarden en de jacht. Gespreksstof te over, zou je zo denken, dacht de wijze tante die dwars door iedereen heenkeek.
Ze was niet snel onder de indruk en had een scherpe blik. Al was haar lichaam broos en erg tenger, haar geest was nog helder. Boyd en Mimi negeren elkaar weer, stelde ze nu vast. Ze gunden elkaar geen blik en spraken slechts tegen de ander als het echt niet anders meer kon.
Tante Hélène bracht het servet naar haar mond om een glimlach te verbergen. Die rare, jonge mensen ook, dacht ze. Ze deden zo vreemd en ingewikkeld. In plaats van interesse te tonen, negeerden ze elkaar. Vreemd. Kennelijk moest het zo zijn en toen na afloop van diner koffie en cognac werd geserveerd, zochten de gasten ieder hun eigen weg.
De bruid en de moeders waren helemaal vol van de aanstaande gebeurtenissen. De bruidegom en aanhang spraken over de komende jacht en Boyd liep naar buiten, waar hij tot zijn grote ongenoegen Mimi op het bordes aantrof. Ze rookte een sigaret en blies de rook door haar neus naar buiten. Ze lijkt wel een kerel, schoot het door Boyd heen. Ik vind een rokende vrouw sowieso al vreselijk, laat staan zo’n driftkop als die Mimi.
“Sorry, dat ik je stoor,” zei hij langs haar heenkijkend. “Als ik had geweten dat jij hier stond, was ik binnengebleven.”
Ze keek demonstratief om zich heen. “Wie houdt je tegen?” vroeg ze. “Ik niet, in elk geval.”
“Hetgeen voor mij meteen een reden is om te blijven. Trek je niets van mij aan.”
“Dat was ik niet van plan.” Ze inhaleerde weer.
“Wil je de rook de andere kant uitblazen, alsjeblieft?” vroeg hij daarna korzelig.
“Ga er dan niet in staan, wil je Boyd?”
“Je vervuilt de lucht.”
“Jij hebt natuurlijk nooit gerookt.”
“Inderdaad, nog nooit.”
“Zou je eens moeten doen. Het is lekker.”
“Het maakt je ziek.”
“Zeggen ze. Maar ze zeggen zoveel, hè?” snoof ze minzaam.
“Ik zou het niet weten.”
“Waarom heb jij eigenlijk zo’n hekel aan me?” vroeg ze recht op de man af. “Over het algemeen heb ik niet te klagen over mannelijke belangstelling.”
“Dan ben ik dus de uitzondering.”
“Je broer is bang voor me.”
“Terecht. Iedereen zou bang voor je moeten zijn.”
“Jij dus ook.”
“Als ik bang was, zou ik me voor je moeten interesseren en dat doe ik dus niet. Het maakt me niks uit. Je laat me compleet koud.”
“En dat moet familie worden van elkaar,” verzuchtte ze. “Twee mensen die elkaar het licht in de ogen niet gunnen.”
“Het is geen kwestie van gunnen, beste Mimi. Het is meer een kwestie van totale onverschilligheid.” Hij nam plaats op de balustrade en keek naar het bos aan de overkant van het landweggetje.
Het was hier zo rustig en mooi. De zon was onder. De sterren fonkelden aan de hemel van diepblauw fluweel. Het zou een romantisch moment kunnen zijn als die heks hier niet was. “Ik krijg hoofdpijn zodra ik je zie,” zei hij zonder haar aan te kijken.
“Bespaar me je lichamelijke gebreken, alsjeblieft.”
“Een stekende, bonkende koppijn. En jeuk. Over mijn hele lijf een verschrikkelijke jeuk.”
“Daar zie je ook naar uit. Naar iemand die snel allerlei kwaaltjes ontwikkelt. Een beetje zielig figuur, als je het mij vraagt.”
Hij zweeg. Het had geen zin om nog iets te zeggen. Ze vlogen elkaar toch steeds weer in de haren. Hij knikte naar haar en kwam weer overeind.
Een wandelingetje zou hem goed doen. De honden kwamen hem al tegemoet. Omringd door vier, vijf jonge labradors liep hij over het kronkelpaadje het donkere bos in. Mimi doofde haar sigaret en toen ze naar binnen ging, ontmoette ze de ogen van tante Hélène, die blijkbaar alles gezien had.
“Renate heeft me zelf beloofd dat ze het gras zou maaien, Richard.” Ze verborg haar irritatie achter een stralende glimlach en Richard, die net een moeilijk hoofdstuk had afgerond, had zoals altijd niets door. “Dat vind ik echt iets voor haar,” voegde Mabel eraan toe. “Ja zeggen en nee doen.”
“Hoezo?” vroeg hij met hoog opgetrokken wenkbrauwen. Wat zag ze er aardig uit, vandaag. Een luchtig zonnejurkje met een decolleté waarvan hij duizelig werd. Zoiets droeg Renate nooit. Die vond dat ordinair, wist hij. Daar begon ze niet aan. Alleen bepaalde types kleedden zich zo, moest hij toegeven. Mabel kon het hebben, maar zijn Renate zou het niet staan.
“Ze had me oprecht beloofd het gras te maaien.”
“Dit gras?” wees hij naar de halmen die tot zijn knieën reikten. “Hoezo maaien?”
Ze bleef vriendelijk. “Omdat het te lang is, Richard. Dat zie je toch zelf ook wel?”
“Wij houden van lang gras. We vinden het mooi.”
“Je bent niet wijs. Wie houdt er nou van lang gras. Dat is toch zeker geen gezicht?”
Hij haalde zijn schouders op. “Wij maken er niet zo’n punt van. Ik vind het zelfs wel gaaf, zo’n wuivend veldje in onze eigen achtertuin.”
Ze schudde haar hoofd. Daar moet straks wel verandering in komen, lieve Richard, dacht ze. Straks als ik jouw huis weer terug heb en Renate eruit gewerkt is. Ik vind je leuk. Eigenlijk vind ik je zelfs steeds leuker worden. Je bent sexy, omdat je het zelf niet weet. Je bent een onhandige kluns en juist daarom zo verdomd aantrekkelijk.
Die Renate kan je niet geven wat jij verdient, Richard. Ik wel. Ik ben een vrouw met ervaring, weet je? Ik breng je het hoofd op hol en maak je helemaal gek. Ik weet wat een man nodig heeft namelijk, dacht ze, terwijl ze door het hoge gras naar hem toe liep en vriendschappelijk een arm door die van hem stak.
Verbaasd bleef hij staan. Wat deed ze nou opeens? Hij had ook zo weinig ervaring met vrouwen. Renate was zijn eerste en enige vriendinnetje geweest. Werd er nu wellicht iets van hem verwacht? Wat deed een man in zo’n geval? Hij wist met zijn houding geen raad en trok zomaar opeens een paar sprieten uit de grond.
“Kijk eens aan,” giechelde ze overdreven. “Jij voegt tenminste meteen de daad bij het woord. Zal ik je helpen in de tuin? Die van mij ligt er al prachtig bij, immers?” Ze trok haar arm terug. Gelukkig maar, dacht hij op zijn beurt. Dat amicale gedoe was aan hem niet besteed. Het maakte hem erg ongemakkelijk en hij wist werkelijk niets te zeggen.
Hij keek intussen naar de strak aangelegde borders, het betegelde tuinpad en het keurige terras van de buurvrouw. Nergens een verdwaald sprietje te zien. Geen onkruid of vlinders of wilde struiken, zoals hier.
“Renate en ik willen de natuur zijn gang laten gaan.”
“Dat kan niet, Richard. Dat wordt een wildernis.”
“Ja, gaaf,” glunderde hij. “En dat zo dicht bij de stad.”
“Als jij de boel laat versloffen, krijg ik meer werk in mijn eigen tuin. Dat onkruid schiet alle kanten op.”
“Onkruid is mooi. En ik kan het weten, want ik ben bioloog,” lachte hij zo charmant, dat haar hart een slag miste. Oef, ik ben bezig om zwaar verliefd te worden, dacht ze. Ze draaide om hem heen. Raak me even aan, Richard, dacht ze. Sla even een arm om me heen. Ik wil je geur opsnuiven, je mannelijke, opwindende lichaamsgeur.
Je bent zo sterk en gespierd. Laatst zag ik je zonder hemd door de tuin lopen en ik heb je gevolgd tot je uit zicht was. Je zag mij niet, maar ik jou wel en ik weet nog precies hoe ik me daarbij voelde. Je hebt een prachtlijf voor een nerd.
“Biologen zijn wetenschappers, lieve Richard,” lachte ze hoog. “Ik ben iemand uit de praktijk en ik zeg je dat dit gras gemaaid moet worden. Anders verstikt het en ben je verder van huis.”
“Dat valt wel mee, toch?” Hij was perplex. Niet alleen had ze haar arm door die van hem gestoken, ze zei nu ook nog ‘lieverd’ tegen hem. Was dat normaal tegenwoordig? Gebeurde dat vaker? Hij had geen idee en maakte zich snel uit de voeten. Hij mompelde iets en wees naar boven, naar zijn werkkamer waar ze elke avond het licht zag branden. “Je werkt te hard,” zei ze daarom. “Soms ga je pas om tien uur, half elf naar beneden.”
“Hoe weet jij dat?” Hij stond versteld. Wat nou weer. Wat wist Mabel allemaal over hem?
“Omdat het licht van jouw bureaulamp bij mij naar binnen schijnt.”
“Is dat zo? Wat vervelend.”
“Ik vind het geen punt. Juist wel gezellig. Het geeft een gevoel van saamhorigheid, vind je niet?”
Hij schudde zijn hoofd. Nee, bepaald niet. Hij ging een verduisteringsgordijn kopen. Vanmiddag nog. Het idee dat Mabel hem in de gaten hield, benauwde hem geweldig. “Ik zal ervoor zorgen dat je er geen last meer van hebt,” zei hij daarom. “Had het me maar eerder gezegd. We moeten elkaar maar zo min mogelijk lastigvallen, vind je niet?” en voordat ze kon protesteren, liep hij al om de schuur heen.
Jammer, dacht ze. Ik ben op de goede weg, maar hij moet nog wat ontdooien. Dat komt wel. Ik moet geduld hebben. Alles komt goed, ik weet het zeker.
Dat was nou al de tweede keer dat mevrouw Orlow hier lag. Zuster Diana Thonhäuser liep haar kamer binnen, zuster Edith stond al bij het aangrenzende bed van de jonge Mark Müller, die vannacht in de disco was neergestoken. De jongen verkeerde gelukkig niet in levensgevaar, maar moest nog wel enkele dagen opgenomen blijven.
“Bent u hier nu alweer, mevrouw Orlow?”
“Het is mijn onderbuurman, die Griek,” stak ze meteen van wal. “Of die Rus, ik weet niet goed waar hij vandaan komt. Polen, misschien, geen idee. Hij heet Josef Kreuz. Hij wil me weg hebben, zuster,” sprak ze verward. “Hij pest me de hele nacht met zijn muziek. Boink, boink, boink, de hele nacht door. Ik kan er niet van slapen en als ik niet slaap, raak ik in de war en dan word ik vergeetachtig en dan zorg ik slecht voor mezelf en dan vergeet ik te eten en dat is niet goed voor mijn suiker en ga zo maar door. Daarom lig ik nu weer hier. U hoeft niet zo boos te kijken, zuster. Ik kan er echt niets aan doen.”
Diana glimlachte vriendelijk. “Ik ben niet boos. Ik ben hooguit een tikje bezorgd. Wat is er deze keer gebeurd?”
“Die klier van beneden, die Rus of die Pool, ik heb geen idee waar hij vandaan…”
“Josef Kreuz,” onderbrak Diana haar, terwijl ze op de monitor keek. De hartslag was zwak maar regelmatig. De bloeddruk leek ook in orde. Het zuurstofgehalte was prima.
“Die Rus dus, die heeft de roedes van de trap losgemaakt. Expres. O ja, ik hoor en zie alles, zuster. Hij heeft het opzettelijk gedaan, zodat ik naar beneden zou vallen. Ik heb hem gehoord, eergisternacht. Hij sloop naar beneden, op zijn tenen. Zonder licht te maken. Ik snapte al niet wat hij deed, maar nu weet ik het. Hij heeft het opzettelijk gedaan, maar straks breek ik mijn nek nog.”
“U moet hem niet de schuld geven, mevrouw Orlow. Hoe gaat het inmiddels met uw enkel?”
“Vreselijk slecht. Ik kan er niet op staan.”
“U moet in beweging blijven. Als u die enkel niet gebruikt, wordt het gewricht stijf en wordt het van kwaad tot erger.”
“Nee, en die fysiotherapeut snapt er ook helemaal niets van. Ik weet zelf wel wat goed voor me is,” klonk het eigenwijs.
“U moet proberen te lopen.”
“Wie zegt dat? Ik ben een oude vrouw, zuster. Je kunt me niet dwingen. Als ik erop sta, doet het pijn.”
“U moet ook een beetje oefenen.”
“Nee, daar ben ik te oud voor.”
“Elke dag een stukje verder.”
Theolieke Orlow sloeg demonstratief de armen over elkaar en schudde haar hoofd. Haar mond was een smalle streep geworden.
“U wilt toch zeker weer fijn naar huis?”
Er kwam geen reactie.
“Lekker in uw eigen bed?”
“Met die pestherrie van die Turk zeker. Mij niet gezien, zuster.”
“U kunt hier niet blijven, mevrouw Orlow. Dit is een ziekenhuis.”
“Ik weet niet, hoor,” klonk het verongelijkt. “Ik vind het fijn thuis, maar niet met die Pool beneden. Die zit de hele dag met zijn snufferd voor de tv.”
“Zullen we proberen samen een stukje te lopen?”
“Ik? Met u?” reageerde het oudje verbaasd.
“Waarom niet. Probeert u maar uit bed te komen.”
“Nu?”
“Dat lijkt me wel verstandig.”
Eenmaal op de gang vergat het oudje haar toneelspel en stiefelde ze rechtstreeks naar een oude bekende, die in een kamer verderop was opgenomen. Ze voerde het hoogste woord en de twee hadden veel plezier, al vergaten ze telkens elkaars naam en vertelden ze elk verhaal steeds weer opnieuw.
“Ilse! Kom nou eten, het wordt koud!”
Peter en Jeanne keken elkaar aan. Die pubers waren vreselijk. Was hun oudste Marco er eindelijk overheen, nu was het de beurt aan hun dochter. Ze zat midden in de puberteit, gooide haar kont tegen de krib en deed precies waar ze zelf zin in had.
“Ze hoort het gewoon niet,” zei Peter, die een stukje vlees naar zijn mond bracht. Kinderen, hij werd er zo moe van. Zolang hij ze nog op de schouders kon nemen, was het te doen. Zodra ze echter een eigen mening kregen, was het hard werken voor de ouders.
“Ilse!” schreeuwde hij boos naar boven en inderdaad, het had effect. De deur ging open en even later schoof ze aan.
“Wat heb je op je ogen zitten?” vroeg Peter echter verbaasd. Was dat zijn dochter? Deze vamp met die zwarte troep op haar wimpers? Was dat zijn kleine poppetje dat in een vrolijk zomerjurkje achter haar kinderwagentje dribbelde?
“Wat denk je nou zelf, papa?”
“Haal het eraf, wil je. Het is geen gezicht. Je lijkt wel dertig.”
“Ik vind het gaaf. En Eric ook.”
Hij legde zijn bestek neer en zuchtte. Daar had je het gedonder in de glazen. Eric? Wie was dat? Waarom kende hij hem niet? Wat had dit te betekenen?
“Eric wie?”
“Jung. Hij doet dit jaar eindexamen gym.”
“Dus hoe oud is Eric Jung?
“Bijna negentien.”
“Te oud,” besloot Peter meteen en Jeanne bestudeerde het gezichtje van haar dochter nauwgezet. Opeens wist ze het. Ilse was geen maagd meer. Er was iets veranderd in haar oogopslag en dat had niets met die mascara te maken.
De schrik sloeg haar om het hart. Straks gebeurde er nog iets! Was ze wel goed voorgelicht? Gebruikte ze voorbehoedsmiddelen? Ze moest vanavond echt eens goed met haar praten.
“Ik ben verliefd op hem,” klonk het alsof ze om de melk vroeg. “Ontzettend verliefd, zelfs. Eric is heel cool namelijk.”
“Maar jij bent en blijft pas zestien, Ilse,” zei Peter. “Je hebt je school. Je hebt je huiswerk en je vriendinnetjes en je tennislessen.”
“Dat wil ik dus niet meer. Tennis is voor kakkers.”
“Ja?”
“Dus ik ga niet meer. Tennis is zo niet gaaf.”
“Zo niet gaaf? Je hebt net een nieuw racket!” reageerde Peter ontsteld.
“Ik ga dit weekend naar hem toe, trouwens. En o, mam, ik eet ook geen vlees meer. Ik word vegetariër. Vlees kan echt niet meer tegenwoordig. Al die koeienscheten zijn slecht voor het milieu. Jullie zouden ook geen vlees meer moeten eten. Eric eet zelfs geen eieren.”
“Dus omdat Eric geen eieren eet, mogen wij geen karbonaadje meer?”
“Ik wist wel dat je het niet zou begrijpen, pap. Je bent ook zo ouderwets.”
“Dankjewel, Ilse.”
“Ik slaap dit weekend bij Eric trouwens.”
“Op je bolle hoofd,” reageerde haar vader verschrikt. “Hoe kom je erbij.”
“Hij geeft een feest en iedereen blijft daar slapen. Niets bijzonders, hoor. Als we seks willen, gaan we wel ergens anders naartoe.”
“Seks?”
“Ik ben al zestien.”
“Je bent net zestien.”
“Het is net alsof we elkaar al ons hele leven kennen. We zijn soulmates, Eric en ik. We blijven altijd samen. Dat hebben we elkaar beloofd.”
“Je bent een tiener. Er kan nog van alles gebeuren. Je begint pas, meisje.”
“Jawel, mam, maar dit weet ik heel zeker. Eric is gewoon mijn maatje. We horen bij elkaar. We gaan samen over de wereld zwerven. Andere volken leren kennen. Andere culturen en zo. Supergaaf.”
“Waar heb ik dat eerder gehoord,” mompelde Peter. Al zijn idealen van vroeger kwamen weer terug. Sterker, ze stonden hem nog steeds scherp voor de geest. Ook hij ging de wereld verbeteren, hulp bieden en waterputten graven. Maar hij was verliefd geworden op Jeanne, vond een baan bij een multinational en stichtte een gezin.
Zo was het gegaan en hij had geen dag spijt gehad van zijn leven. Alleen Ilse bezorgde hem nu de nodige hoofdbrekens, maar daar groeide ze weer snel overheen. Tot die tijd was het hun taak om dochterlief veilig door de puberjaren te loodsen. Nogal een moeilijke opgave, als je het hem vroeg. Toch had hij er alle vertrouwen in.
De dag voor de bruiloft was een sprookje. Kasteel Kerckheim was een oase van rust in een glooiend landschap. De bruidskoets stond te glimmen in de stallen. De gasten wandelden over het landgoed, dronken een glas in de blauwe salon of deden een dutje om de grote dag uitgerust aan de feestelijkheden deel te nemen. De tafels waren gedekt, de wijnen stonden klaar en in de keuken was het een drukte van belang. De Franse kok had flink de wind eronder en eiste het uiterste van zijn personeel. De bloemen waren knispervers, de bruidsjapon hing klaar.
“Wat is jouw zus eigenlijk klein,” hoorde Mimi haar aanstaande zwager zeggen. “Veel kleiner dan jij. Een piggelmee,” en dat vond hij zelf een erg grappige opmerking. “Een dwerg, een tuinkabouter!”
“Je broer houdt anders heel veel van haar.”
“Van haar wel, ja. Maar niet van jou.”
“Waarom heb je eigenlijk zo’n hekel aan ons? Wat hebben we je ooit misdaan?”
Hij keek haar onthutst aan. “Misdaan? Niets natuurlijk. Je hebt gewoon iets wat me vreselijk irriteert.”
“Zodat je jeuk en hoofdpijn krijgt?” Ze zag er goed uit, wist ze. Ze droeg een pakje van Yves Clairmont. De lichtgroene zijde flatteerde haar en deden haar ogen geweldig uitkomen. De bekende couturier was meer dan tevreden geweest met zijn creatie.
“Je hebt goed naar me geluisterd, Mimi. Waar komt dat eigenlijk vandaan? Mimi is meer een naam voor een circusartiest,” grinnikte hij. “Iemand die in glazen bollen kijkt en wijde rokken draagt.”
Ze schraapte haar keel en negeerde die opmerking, terwijl ze zijn ogen over zich heen voelde gaan. Ja, dacht ze, kijk maar eens goed, rotvent. Ik ben perfect op gewicht, geen gram teveel. Mijn benen zijn lang en slank, het pakje staat geweldig, ik draag de diamanten ring van mijn grootmoeder en mijn haar is precies goed geföhnd. Ik mag toch zeggen dat ik in niets op een circusartiest lijk en dat weet je zelf net zo goed. Je weet gewoon niet hoe je me kwetsen kunt, want dat is het enige dat je wilt.
“Mimi komt van Mylène. Mylène, Josephine-Louise. Niet dat het je iets interesseert natuurlijk, maar ik schaam me nergens voor. Trouwens, Boyd, hoe kom jij aan die volkse naam? Boyd doet me denken aan een Ierse worstelaar,” giechelde ze. “Afschuwelijk, als je er goed bij nadenkt. Boyd.”
“Een verzinsel van Patrick, ooit. We hebben het zo gelaten. Boyd klinkt immers vlotter dan Ludwich, Xavier, Alexander.”
Ze knikte. Touché, dacht ze. Die is raak, dat moet ik toegeven. “Xavier, Alexander?” herhaalde ze. “Ludwich, Xavier, Alexander? Dat klinkt op zijn zachtst gezegd nogal conservatief,” zei ze uit de hoogte, terwijl ze door haar haren streek.
“Dat klopt, Mylène.”
“Zeg maar Mimi.”
“Liever niet. Ik noem je Mylène, als je het goed vindt.”
“Nee, niemand noemt me zo. Ik wil niet dat jij een uitzondering bent.” Ze keek hem nu recht aan. Haar ogen fonkelden en haar neusvleugels trilden. Wat verbeeldde hij zich niet. “Ik heb nog nooit zo’n verwaande kwast meegemaakt,” siste ze. “Jij denkt dat je je alles kunt veroorloven. Dat alle vrouwen aan je voeten liggen.”
“Je vergist je. Jij bent van mening dat je alle mannen het hoofd op hol kunt brengen, weet je nog? Iedereen, behalve ik, beste Mylène,” hoonde hij. “Ik kijk namelijk dwars door je heen. Ik ken al je maniertjes en je trucjes namelijk allang.”
“En ik al jouw domme praatjes,” snoefde ze boos. “Ik word misselijk van je, Alexander zus en zo.”
“En jij bezorgt me jeuk, Mylène.”
“Vergeet die hoofdpijn niet,” voegde ze daar gemelijk aan toe. “Je bent een aansteller. Een overdreven, vervelend ettertje met je Italiaanse schoenen.”
“Frans.”
“Frans?” herhaalde ze. “Meen je dat?”
“Jazeker,” maar toen herstelden ze zich weer. “Wie koopt er nou Franse schoenen. Dat zegt al genoeg, hè?”
“Die couturier van jou? Was dat trouwens ook geen Fransman?”
“Alsof jij soms verstand van mode hebt.”
“Dat heb ik inderdaad. Ik herken in jouw outfitje zelfs de hand van Yves Clairmont.”
Ze verstrakte.
“Ik heb gelijk, hè? Yves is een persoonlijke vriend van me. Hij heeft me weleens uitgenodigd op zijn buiten ten westen van Parijs.” Hij keek demonstratief op zijn horloge en probeerde een geeuw te onderdrukken. “Het is wel weer mooi geweest voor vandaag, vind je niet? We hebben elkaar gezien en gesproken en daar moesten we het nu maar bij houden.”
“Heel graag,” zei ze, “als je me nu met rust wilt laten, zou ik dat erg waarderen.”
“Die wens is volkomen wederzijds. Prettige dag nog, Mylène,” en woest keek ze hem na.
Wat een vreselijke vent. Wat een arrogante opschepper. Hij zei maar wat. Ze moest hem niet serieus nemen, in het vervolg was hij lucht voor haar. Ze zou hem nog meer negeren dan anders. Bah, haar goede bui was verdwenen voor vandaag. Ze had geweldig de pest in.
Dokter Anne Maas liep rustig naar het bed toe. Mevrouw Theolieke Orlow hield zich slapende, zag de arts. Haar wimpers knipperden en de ademhaling was te oppervlakkig voor iemand die zogenaamd in diepe rust was.
Voorzichtig legde ze een hand op haar schouder. “Mevrouw Orlow? Hoe gaat het met u vandaag?”
Het oudje deed of ze wakker schrok. “O dokter, ik droomde dat ik aan het vissen was met mijn vader. ’s Zondags gingen we altijd vissen,” brabbelde ze en Anne luisterde met gefronste wenkbrauwen. Wat was er eigenlijk met deze dame aan de hand? Ze was van goede afkomst, kon nog altijd goed uit haar woorden komen, maar deed zich anders voor dan ze was. Anne had genoeg ervaring om haar toneelspel te doorzien.
“Het gaat weer helemaal niet goed met me, dokter. Ik voel me zo vreemd. Zo duizelig. Alsof ik elk moment ga flauwvallen, zo ongeveer.”
“Bent u al uit bed geweest vandaag?”
“Hoe kunt u dat nou vragen, dokter. Ik ben een oude, invalide vrouw. Ik kan helemaal niet meer lopen.”
“U bent niet invalide. U moet uw enkel goed bewegen, dan komt alles weer heel snel in orde.”
Theolieke trok boos het laken tot haar kin op. “Jullie willen gewoon van me af, hè?”
“We willen dat u weer gezond bent en naar huis kunt gaan.”
“Naar huis? Naar die Pool? Of hoe heet hij, die Rus?”
Mevrouw Orlow speelde een spelletje, maar waarom? Wat was daarvan de achterliggende reden?
Anne was hier gekomen om dat uit te zoeken. Ook de verpleging keek door haar heen. Het oudje deed zich veel zieker voor dan ze was.
“Uw buurman bedoelt het goed, mevrouw Orlow. U mag niet zo achterdochtig zijn.”
“Dat zegt u? Terwijl hij de roedes losmaakt op de trap?”
“Hij was oprecht bezorgd. Meneer bedoelt het echt goed.”
De verontwaardiging stond duimendik op Theoliekes gezicht te lezen. Hoe kwam de dokter erbij? Hoe haalde ze het in haar hoofd? “U bent er toch niet bij als hij de hele nacht van die rotmuziek draait? Hij pest me weg, dokter. Dat is het. Hij aast op mijn woning, dat heb ik altijd al geweten.”
“Ik heb meneer Kreuz gesproken. Hij draait geen muziek. Het was uw eigen wekkerradio, die u uit de slaap heeft gehouden.”
“Mijn wát?”
“Hij was zo vriendelijk om dat persoonlijk te komen vertellen.”
“Wát? Hier? Die engerd?”
“Meneer Josef Kreuz maakt op ons een uiterst vriendelijke indruk. Hij maakt zich zorgen om uw welzijn.”
“En dat gelooft u?” klonk het neerbuigend, zoals oudjes soms kunnen zijn. “U moet niet alles geloven wat er gezegd wordt, dokter. U bent nog jong, maar ik weet wel beter. Die man deugt niet.”
“Hij heeft ons gebeld toen u bewusteloos op de overloop lag,” maar aangezien ze nu geen weerwoord had, sloeg Theolieke de armen over elkaar. Ze snoof daarbij zo demonstratief dat Anne een glimlach niet kon onderdrukken. “De zuster komt zo bij u.”
“Ik heb geen enkele zuster nodig, dokter.”
“U gaat met haar oefenen op de gang.”
“Daar heb ik dus absoluut geen zin in.”
“Voordat u ontslagen wordt, moet u redelijk kunnen lopen.”
“Ik wil niet ontslagen worden. Zolang ik invalide ben, blijf ik hier.”
“Zo werkt het helaas niet in de gezondheidszorg. Mensen die zichzelf kunnen redden, gaan weer fijn terug naar hun eigen huis.”
“Waarom? Als ik nou liever hier blijf?”
“We hebben de bedden nodig, mevrouw Orlow. Als u hulp nodig hebt, kunt u zich laten inschrijven in een bejaardentehuis. Dit is een ziekenhuis, hier proberen wij zieke mensen te genezen,” legde Anne geduldig uit. “Dit bed is bestemd voor de patiënten.”
“Dus ik moet echt weg?” en die opmerking zei dokter Anne Maas genoeg. Mevrouw Orlow wilde helemaal niet terug naar huis. Ze wilde blijven.
“Ja, u wordt waarschijnlijk binnenkort ontslagen.”
“En dan?”
“Dat weet u zelf goed genoeg.”
“Dat wil ik niet, dokter,” klonk het kleintjes. “Ik ben daar zo eenzaam. De enige die ik nog weleens spreek, is die pestkop.”
“Ik zal zien wat ik voor u kan doen,” merkte de arts op, terwijl ze de gang opliep. Mevrouw was misschien wel beter af in een bejaardentehuis tussen haar leeftijdsgenoten. Ze werd echter opgepiept en vervolgde haar weg naar de EHBO, waar op dat moment een jochie van zeven jaar werd binnengebracht. De broeders tilden hem over op het behandelbed en Anne ontfermde zich over het been van het jongetje dat van knie tot enkel open lag. Een verkeerde manoeuvre op zijn skateboard, begreep ze al snel. Ze ging aan het werk. Het jochie moest meteen geholpen worden.
“Het is toch jammer dat ik ’s avonds niet meer over het veld kan uitkijken,” zei Richard tegen Renate. “Ik genoot er juist zo van.”
“Het is beter zo, Richard,” zei zijn vrouw met een schuine blik naar buiten. Je wist tegenwoordig nooit of Mabel ergens naar hen stond te loeren. De ene keer hield ze zich toevallig op in de tuin, de volgende keer naast de schuur en gisterochtend zelfs bij hun voortuin waar ze helemaal niets te zoeken had.
“Ja, het is verstandiger, ik weet het.” Hij dacht weer terug aan het moment dat de buurvrouw haar arm door die van hem stak en hem ‘lieverd’ genoemd had. Wat een raar mens, zei ook Renate, die van alles op de hoogte was. Wie deed zoiets nou? Dat was veel te amicaal.
Ze moesten haar wel accepteren als buurvrouw, maar meer zat er niet in. Die juffrouw moest zich geen rare dingen in haar hoofd halen. “Ik schrok me wild toen bleek dat ze zoveel van ons weet.”
“Ze begluurt ons,” fluisterde Renate. “Ik weet het, ik voel het ook. Soms lopen opeens de rillingen over mijn rug,” maar dat vond hij te ver gaan. Richard lachte vrolijk. “Je moet geen spoken gaan zien, hè?” grinnikte hij. “Mabel is onze buurvrouw, maar daar blijft het ook bij. Het is geen spookverschijning of zo.”
“Ze wil haar huis terug, Richard.”
“Dat zegt ze. Maar als dat zo is, waarom heeft ze het dan te koop gezet? Dat is toch niet logisch?”
“Misschien dat ze het geld nodig had. En nu ze uit de penarie is, wil ze er één groot huis van maken.”
“Vast niet, liefje.”
Renate zuchtte. Richard was ook zo’n oen. Zelfs nu hij het rolgordijn had bevestigd, bleef hij nog veel te positief. “Ik zeg het je, Richard. Zo steekt die tante echt in elkaar. Ik merkte het al tijdens de verhuizing. Toen nam ze al ongevraagd de touwtjes in handen.”
“Dat is iets anders dan ons huis terug willen kopen.”
“Zo steekt ze in elkaar, bedoel ik. Ze is gewend haar zin te krijgen,” en daarmee sloeg Renate inderdaad de spijker op de kop.
Mabel wist veel meer dan ze konden vermoeden. Zo wist ze tegenwoordig precies wanneer Renate wegging en Richard alleen thuis was. Ze wist wanneer er boodschappen werden gedaan, wanneer de was werd buiten gehangen en hoe laat haar buurtjes naar bed gingen.
Soms liep ze zelfs het kronkelweggetje op om te zien hoe laat het licht in de slaapkamer precies uitging en als dat te lang duurde naar haar zin, had ze geweldig de pest in. Ze kon zich immers voorstellen wat er onder het schuine dak gebeurde.
Richard beminde zijn vrouw en omgekeerd. Bah. Terwijl zij alleen en verlaten was. Haar ex had immers nooit meer iets van zich laten horen. Ze leidde het bestaan van een non, terwijl hiernaast in volle overgave de liefde werd bedreven.
Op zulke momenten kon ze de slaap niet vatten en schoot ze telkens overeind. Ze was namelijk serieus verliefd, maar Renate stond haar in de weg. Wat moest ze daar aan doen? Ze was geen crimineel. Ze wilde haar handen niet vuil maken, alsjeblieft zeg. Zo’n type was ze nou ook weer niet.
Toch diende haar buurvrouw het veld te ruimen. Hoe kreeg ze dat voor elkaar? Ze piekerde en piekerde. Richard, zo wist ze opeens, moest zijn vrouw vergeten. Hoe kreeg ze dat gedaan? Door zelf het heft in handen te nemen. Alles hing van haar af, realiseerde ze zich.
Het beeld werd steeds duidelijker. Haar plannen namen vaste vormen aan. Ze moest Richard op een natuurlijke manier voor zich winnen. Zonder problemen, want die ging hij vast uit de weg. Ze moest hem dus verleiden. Hem laten zien wat ze hem allemaal te bieden had. Hem gek maken van verlangen, precies zoals ze destijds al gedacht had.
Pas als ze de toekomst scherp omlijnd voor zich zag, draaide ze op haar zij om uiteindelijk toch nog in slaap te vallen. En toen Renate de volgende ochtend wegreed, daalde er een geweldige rust over haar heen. Hij was alleen, wist ze dan. Ze kon toeslaan wanneer ze wilde. Het was slechts een kwestie van tijd.
“Bent u daar weer, mevrouw Orlow?”
Josef stond in de deuropening met de post in zijn handen. Hij had haar schuifelende voetstapjes gehoord en besloot even een kijkje te nemen. Dat oudje zat daar maar in haar uppie. Dat was ook niets natuurlijk. Zelf had hij amper behoefte aan gezelschap. Hij had meer dan genoeg aan zijn pc en zijn boeken.
“Wat kom je doen?”
“Nou zeg,” grijnsde hij, “dat klinkt ook niet erg vriendelijk.” Daar stond ze. In haar peignoir. Het verblijf in de Landau-kliniek had haar goed gedaan Ze was wat voller in haar gezicht en leek iets rustiger te zijn.
“Waarom zou ik vriendelijk tegen je zijn? Jij hebt de traproedes los gelegd.”
“Ik?” reageerde hij verbijsterd. “Ik heb wát?”
“Ik heb je wel gehoord, hoor. Midden in de nacht,” zei ze met toegeknepen ogen. “Toen heb je die dingen losgemaakt, hè? En die spin heb je hier binnengebracht, dat heb jij gedaan. En je hebt mijn sleutels verstopt, hè? Geef het maar toe. En nu draai je constant muziek, zodat ik niet kan slapen. Ik ken jouw soort wel, hoor,” sneerde ze volkomen onterecht. “Je probeert me eruit te krijgen. Je bent een vuile pestkop!” Ze wilde de deur in zijn gezicht dichtslaan, maar hij hield haar tegen. Kom op zeg, dacht hij. Wat zullen we nou beleven. Dit was niet eerlijk.
“Die sleutels, mevrouw Orlow, die heb ik op uw keukentafel gevonden, weet u nog? Die spin is er nooit geweest en ik ga al helemaal niet midden in de nacht de trap op. Wat denkt u slecht over mij.”
“Ja, ja! Dat doe ik inderdaad.”
“Uw wekkerradio stond aan. Dat is de muziek die u hoort. Uw eigen radio!”
“Dat zeg je maar, jongeman.”
“Ik haal elke dag de post voor u. Ik doe soms een boodschapje, als het slecht weer is. We lopen de deur niet plat bij elkaar, maar ik bedoel het toch goed? Dat weet u toch?”
“Je bent een vuile gluiperd, dat ben je. Dat zijn al die Polen.”
“Pardon?”
“Of Russen, weet ik veel. Of was je een Griek?” zei ze achterdochtig en hij schudde zijn hoofd.
“Ik ben hier geboren, mevrouw Orlow. In deze stad. Ik ben geen buitenlander.”
“Dat zeggen ze allemaal,” zei ze gemelijk. “Je hebt ook die slang in mijn wc-pot gestopt.”
“Ik?” reageerde hij verbijsterd. Het moest immers niet gekker worden.
“Ja, ik heb het gezegd. Tegen de dokter.”
Ze is echt de weg kwijt, constateerde Josef Kreuz, die zich grote zorgen maakte. Tot nu toe had mevrouw Orlow zich nog kunnen redden, maar nu was dat veranderd. Ze was in de war. Dusdanig, dat ze waarschijnlijk binnenkort niet meer zelfstandig kon wonen.
Zagen ze dat niet in het ziekenhuis? Dit was toch onverantwoord? Ze had geen familie of vrienden, hij voelde zich verplicht haar zo af en toe eens na te lopen. Maar was dat een oplossing? Hij dacht oprecht van niet.
“U zou wat meer gezelschap moeten hebben,” zei hij daarom. “U zit hier maar in uw eentje te piekeren en dan gaat het mis.”
“Hoe weet jij dat?” vroeg ze weer achterdochtig. “Kom jij stiekem bij me binnen, soms? Wat doe je dan? Steel jij geld van me? Of mijn zilver?”
“Nee, natuurlijk niet. Ik leg alleen soms de post op de keukentafel. Dat is alles. U bént toch vaak alleen? Dat moet u toch toegeven?”
“Helemaal niet.”
“Waarom schrijft u zich niet in voor een bejaardentehuis. U wordt daar fijn verzorgd en hebt altijd iemand om mee te praten.”
“Ik? In een bejaardentehuis?” Haar stem sloeg over van pure verontwaardiging. Ze prikte met haar wijsvinger op zijn magere borst. “Ik ben niet oud, ja?” siste ze woest. “Ik ben misschien op leeftijd, maar ik ben niet oud. Ik ga niet tussen die idiote bejaarden zitten kwijlen. Ik ben nog vief voor mijn leeftijd, vergeet dat niet.”
“U loopt anders moeilijk.”
“Dat komt door mijn enkel. Jouw schuld dat ik van de trap gevallen ben.”
Hij gaf het op. Er was geen land met haar te bezeilen vandaag. Misschien had ze morgen een betere dag.
Intussen moest hij hopen dat ze geen kraan liet openstaan en de boel niet in de hens stak. Het was eigenlijk geen doen meer. Hij moest op zijn hoede zijn en haar goed in de gaten houden.
De bruid kwam aan de arm van haar vader binnen. Ze was beeldschoon en Patrick kreeg een brok in zijn keel. De bruidsmeisjes droegen lichtgele jurkjes, een bloemenkrans in hun haar en strooiden bloemblaadjes op de rode loper.
De dames waren vertederd. De heren verrast. Wat was Sabine een pracht van een bruid. Ze droeg een lange, witte jurk met een sleep van antiek kant.
Tante Hélène knikte goedkeurend. Dit was precies zoals een bruid er in hun kringen uit hoorde te zien. De lieve Sabine voldeed aan alle voorwaarden. Een stralende huid, dik, glanzend haar, een mooi figuurtje en een bescheiden voorkomen. Niet sexy of uitdagend, maar beschaafd en integer.
Patrick droeg een donkere smoking. Zijn haar zat perfect en hij was lichtgebruind. Zijn broer volgde hem met zijn ogen. Als getuige had hij een belangrijke rol, net als Mimi, de zus van de bruid.
Jammer genoeg moesten ze daarom naast elkaar staan, al had hij persoonlijk graag anders gewild. Haar parfum was weliswaar niet overheersend, maar de geur irriteerde hem. Uitkijken dat hij geen hoofdpijn kreeg, sprak hij zichzelf toe.
Het was een mooie dag. De zon scheen aan een strakblauwe hemel, al werd er straks noodweer verwacht. Het lagedrukgebied naderde met rasse schreden, werd er bezorgd gemompeld. Gelukkig was er nog genoeg tijd om het huwelijk in de buitenlucht te voltrekken, zoals iedereen zo graag wilde.
Ik negeer hem, dacht Mimi op haar beurt. Ik doe er niet aan mee. Ik kijk naar mijn stralende zus. Ze is intens gelukkig en dat gun ik haar. Sabine is een schat en nog mooi ook. De hoge hakken stonden haar goed evenals het collier van hun grootmoeder.
Het jawoord werd gegeven, de handtekeningen gezet en bruidsmeisjes huppelden door de tuin, maar Boyd en Mimi negeerden elkaar tot tante Hélène een ingeving kreeg.
“Nu jullie officieel familie van elkaar zijn, moeten jullie elkaar feliciteren met een kus,” kirde ze met haar stok zwaaiend. Een van de nichtjes moest haar daarbij ondersteunen. De violetkleurige japon stond haar beeldig en ze droeg de familiejuwelen met aangeboren gemak.
“Ik, tante?” reageerde Mimi verbijsterd. Alsjeblieft zeg, wat had tantetje nu weer in haar hoofd gehaald? Ze piekerde er niet over.
“Ja jij, lieve Mimi.”
“Moet ik hem kussen?” vroeg ze met overslaande stem.
“Maar natuurlijk! We zijn nu één grote, gelukkige familie van elkaar.”
“Boyd stelt geen prijs op mijn kus, tante.”
“Onzin liefje,” besloot tantetje, “dat zegt hij maar, nietwaar lieve Boyd?”
“Ik word nog liever gezoend door een miereneter,” grinnikte hij, maar dat was fout. Totaal verkeerd. Ondanks alles was Mimi diep beledigd. Tot nu toe had ze haar uiterste best gedaan om de sfeer niet openlijk te bederven. Die grens had hij hiermee overschreden en dat nam ze hem zeer kwalijk.
“Ik zal doen of ik dit niet gehoord heb, Boyd. Eén van ons tweeën moet beschaafd blijven. Laat mij dat dan maar zijn,” ze knikte hem ijskoud toe en tante schudde haar hoofd. Hadden die twee dan werkelijk niets door? Ze snapte er niets van. Die gekkerds vlogen elkaar om het minste geringste in de haren.
“Ik moet heel eventjes gaan zitten,” zei ze tegen de behulpzame nichtjes, “ik heb het opeens een beetje benauwd.”
“U maakt zich ook zo druk, tante.”
“Jawel, maar ik snap het niet. Mylène en Boyd, ze zijn voor elkaar…” maar toen hield ze opeens haar mond. Ze drukte een hand tegen haar borst en werd bleek. De nichtjes schrokken zichtbaar. Wat gebeurde er? Werd tante niet goed?
“Wat hebt u, tante Hélène?” vroegen ze dan ook bezorgd, maar de bejaarde dame wuifde hun zorgen weg. “Dat heb ik wel vaker tegenwoordig,” zei ze, “het is niets bijzonders. Het gaat zo wel weer over, laat me maar even.”
De nichtjes keken elkaar aan. Dit was vreemd. Ze kenden dit niet van tantetje. Die was altijd vrolijk en opgewekt en leek het eeuwige leven te hebben. Nu ze opeens benauwd was, drong de realiteit tot hen door. Ook tante werd ouder, met alle gevolgen van dien. Hopelijk was er niets ernstigs aan de hand.
De taart werd binnengebracht en aangesneden, de champagne ingeschonken, er werd geproost en gedronken, iedereen had het naar de zin. En tante? Die krabbelde op en had weer kleur op haar wangen. Haar ogen schitterden. Ze leek met volle teugen van deze trouwdag te genieten.
Ilse sprong achterop en sloeg haar armen om Eric heen. Het leven was fantastisch. Sinds Eric en zij verliefd waren, leek alles mooier en kleurrijker. De zon was warmer, het eten smaakte beter, ze had constant vlinders in haar buik.
Eric fietste tegen de wind in. De zon was verdwenen. Aan de horizon waren donkere wolken verschenen.
Ze legde haar hoofd tegen zijn rug en snoof de geur van zijn T-shirt op. Heerlijk. Zelfs zijn kleren roken lekker. Straks gingen ze naar huis en wie weet wat er dan gebeurde. Misschien hetzelfde als vorige week, wie weet.
Ze vond het nog een beetje vreemd om met hem te vrijen. Wel spannend, maar vreemd. Ook eigenlijk niet echt vreselijk lekker, zoals haar vriendinnen zeiden. Diep in haar hart was ze er misschien nog niet helemaal aan toe. Vorig jaar was ze nog een echt meisje geweest en nu was ze al ontmaagd. Misschien was het een beetje te snel gegaan, maar het was geweldig om een vriend te hebben en geen kind meer te zijn. Ze hoorde er nu echt bij en Eric was de man met wie ze oud zou worden.
“IJsje?” vroeg hij over zijn schouder en ze knikte.
“Lekker!”
Ze stopten bij de snackbar, waar ze uitdagend werden opgenomen door rokende hangjongeren. De keurige Ilse voelde zich niet op haar gemak. Ook Eric keerde het stel de rug toe. Dit was geen goede buurt, wisten ze beiden. Ze hadden naar het centrum moeten gaan, niet naar deze armoedige achterbuurt.
Ze bestelden een ijsje, maar een van de jongens had zin om te klieren. Hij stak zijn been uit, duwde Ilse hard tegen Eric aan en lachte hen uit toen het ijs op de grond viel.
“Hé man, kappen!” riep Eric. Ilse schrok en was bang. Dit hoorde je nou zo vaak. Relschoppers die de buurt onveilig maakten. Ze moesten hen negeren. Doen alsof ze er niet waren. Jammer dan van het ijsje, ze moesten hier weg! Maar zo makkelijk ging dat niet. Een van de jongens ging voor hen staan. Eric maakte zich breed. Hij balde zijn vuisten.
“Lekkere chick heb jij,” smaalde de ander. Intussen liet hij zijn ogen uitgebreid over haar heengaan.
“Wat ben jij walgelijk,” kon ze niet nalaten op te merken.
“En jij bent hot.”
“Hou je kop, man,” zei Eric.
De ander haalde uit, maar sloeg expres langs hem heen.
“Doe niet zo idioot!” riep Ilse. “Handen thuis, ja?”
Deze keer was de klap raak. Eric tuimelde tegen een van de tafeltjes. Er viel een stoel om en toen kwam de patatbakker achter de toonbank te voorschijn. “Oprotten!” riep hij, “allemaal wegwezen hier!”
Hij hielp Eric overeind en joeg de anderen naar buiten. “Jij ook, wegwezen hier,” zei hij tegen Eric. “Je moet je vriendin niet hiernaartoe nemen. Het is veel te link, jullie horen hier niet.”
Onder zijn toezicht stapten ze op de fiets en reden weg. Zonder ijs en met de schrik in hun benen. Ilse trilde nog toen hij haar thuis afzette. Ze moest even bijkomen. Nu had ze zelf meegemaakt waarover zo vaak gesproken werd. Het was beangstigend geweest en ze hoopte het nooit meer mee te maken.
De storm naderde sneller dan iedereen had verwacht. De hemel kleurde donkergrijs, daarna zwart. De natuur zweeg. Het werd bladstil. De vogels hielden zich schuil. Mensen spoedden zich naar huis. Kinderen keken een beetje bang om zich heen. Elk moment kon het natuurgeweld losbarsten.
Niet alleen de gasten op de bruiloft van Sabine en Patrick zochten beschutting in het romantisch verlichte kasteel Kerckheim, maar ook Ilse schoot snel naar binnen, terwijl Eric vlug naar huis fietste.
Theolieke Orlow op haar beurt, stond voor het raam en haar buurman, Josef Kreuz vroeg zich af of hij polshoogte bij haar moest nemen. Hij besloot nog even te wachten. Het oudje was nog steeds erg onvriendelijk tegen hem, hij moest de boel niet op de spits drijven.
Ook Richard Sybrands keek naar de dreigende, zwarte wolken die langs de horizon joegen. Renate was bij haar moeder en zou er blijven tot het buiten weer veilig was. In dit slechte weer durfde ze niet over de smalle landweggetjes naar huis te glibberen en hij gaf haar groot gelijk. Hij had veel liever dat ze veilig en wel bij haar moeder zat.
Hij knipte het licht boven zijn bureau aan en vergat het rolgordijn dicht te trekken. Enige tijd zat hij over zijn boeken gebogen en Mabel zag het. Ze bestudeerde zijn stille gestalte lange tijd en wist dat hij alleen thuis was. Zou ze het erop wagen? Zou ze nu naar hem toe gaan en haar plannen in werking stellen?
Ze keek in de spiegel. Haar haren waren net gewassen en hing in blonde golven over haar schouders. Niet slecht, al zei ze het zelf. Ze zag er bovendien goed uitgerust uit en het zwarte truitje stond haar perfect.
Ze bracht was extra mascara aan en ging met haar handen door haar haren. Ja, dacht ze. Ik doe het nu. Kan mij wat schelen. Ik neem eerst poolshoogte en als de kust veilig is, is hij van mij.
Hij luisterde. Hoorde hij nou wat? Was het weer mis, boven? Hij hield zijn hoofd scheef, maar het was stil en hij ontspande zich. Waar was hij gebleven. Zijn ogen vlogen over het scherm. O ja, hij wist het weer. Even zijn aantekeningen nakijken. Had hij die feiten al genoteerd? Hij pakte zijn pen en ging ermee langs de regels. Daar stond het inderdaad. Mooi zo, dan was het nu tijd voor een kopje…
“Brand!”
Hij hoorde het duidelijk. De schrik sloeg hem om het hart. Ja hoor, dit had hij dus altijd al verwacht. Die oude dwaas had het voor elkaar. Als je niet uitkeek, brandde dit hele pand tot de grond toe af.
“Brand, help! Help me dan!”
Hij stoof de gang op. Daar stond het oudje. Bovenaan de trap! Midden in de rook. Het was dus echt mis! Wat moest hij doen!
“Kom hier,” zei hij gehaast. Hij rende naar boven, pakte haar hand en hielp haar zo goed en zo kwaad als het ging naar beneden. De treden waren echter steil. Haar handen waren vochtig. Ze was doodsbang. Net als hij, trouwens.
“Ik pak mijn telefoon!” riep hij. Er kwam steeds meer rook. Wat moest hij pakken? Zijn geld? Cheques? Paspoort? Er was geen tijd meer, hij moest bellen.
Gelukkig lag het mobieltje op zijn vaste plaats naast zijn pc. Hij griste het van de tafel, toetste het alarmnummer in en meldde wat er gaande was. “Ja, we gaan naar beneden!” hoorde Theolieke hem roepen. Hij zat lekker binnen, terwijl zij hier nog op haar benen stond te trillen.
“Ga dan toch naar beneden,” zei hij gehaast. Hij pakte haar hand weer en ging haar voor. “Voorzichtig, stapje voor stapje.”
“Maar er is brand!”
“Dat weet ik. We moeten nu eerst naar buiten. Niet vallen, hè?” hijgde hij. Hij zou wel naar beneden willen stormen, maar kon haar natuurlijk niet alleen laten. Natuurlijk niet. Ze had hem nodig.
“Kalm aan, maar,” zei hij, hoewel hij zelf stond te popelen om de frisse lucht in te gaan. De rook kringelde nu al naar beneden. Dikke, witte wolken waren het. Vochtig ook. Hij snapte er niets van, maar gunde zich nu geen tijd om verder na te denken. In de verte hoorde hij de sirenes. Dat was snel.
“Daar zijn ze al,” zei hij bemoedigend tegen Theolieke, die stram was van de zenuwen. Kon ze maar wat sneller. Haar lichaam liet het weer afweten. Ze kon geen kant uit met die enkel. En de dokter maar zeggen dat ze moest oefenen.
“Hoort u ze? De sirenes?”
Ze waren pas halverwege de trap. Kom op, wilde hij zeggen. Probeer eens wat sneller te lopen. Je kunt het best. “Leun maar op mij, hoor. Dat hindert niets. Ik ben sterk genoeg.”
Nog zes treden, vijf, vier. Allemachtig, hij was allang buiten geweest. Rustig aan, nu. Hij moest zich niet gaan ergeren, daar schoot hij helemaal niets mee op. “Nog meer sirenes!” riep hij. “Ze komen eraan om ons te helpen!”
Ze reageerde echter niet. De angst maakte haar duizelig. Ze kreeg haast geen adem meer. De rook verstikte haar.
“Ik kreeg geen lucht!”
“We zijn er bijna. Kom maar, nog één treetje,” en toen waren ze eindelijk helemaal beneden. Hij gooide de voordeur wijd open. Aan de overkant bleef er iemand staan. De buurman kwam naar buiten. “Is het bij jullie?” vroeg hij ongerust. “Hebben jullie brand?”
“Bij mevrouw Orlow, ja,” antwoordde Josef gehaast.
“Allemachtig, bij mevrouw Orlow? De brand is bij mevrouw Orlow,” zei de man tegen de anderen die aan kwamen lopen. “Bij haar boven. Het is ook geen doen, zo’n bejaarde op zo’n bovenhuis. Dat is vragen om moeilijkheden.”
“Ze is al eerder opgehaald door de ambulance,” zei een ander. “Het is onverantwoordelijk.”
“Kijk, de brandweer!”
“Heeft er iemand een jas voor haar? Ze heeft het ijskoud! Haar handen zijn helemaal wit!”
Opeens kreeg ze een vest om haar schouders gelegd. Er kwam iemand aan met een deken. Er werd een stoel gebracht, een glas water, een zakdoekje. Theolieke mompelde wat. Haar handen beefden, zagen de omstanders. Ach, wat zielig. De ambulance werd intussen schuin op de stoep geparkeerd.
“U moet hier zijn, dokter!” werd er geroepen en dokter Maas schudde haar hoofd toen ze mevrouw Theolieke Orlow herkende. Alweer? Hoe lang bleef dit nog doorgaan? Wat was er gebeurd?
De broeders ontfermden zich over haar, terwijl de brandweermannen de trap opstormden. De slang werd uitgerold. De kerels wisten wat hen te doen stond, liepen de trap op en verdwenen in de rook.
Intussen werd de ladder uitgeschoven. De motoren van de wagen ronkten zwaar. De patiënte werd meegenomen naar de ziekenwagen, waar Anne naast haar plaatsnam.
Het werd snel duidelijk dat mevrouw compleet over haar toeren was. Haar bloeddruk was veel te laag en haar hart pompte nerveus. “Gaat u maar even liggen.” De arts hielp haar en glimlachte bemoedigend.
“Het is toch wat,” zei ze vriendelijk. De vrouw werd aangesloten op de monitor. Anne Maas werkte snel. Er was weliswaar geen sprake van een levensbedreigende situatie, er moest wel voorkomen worden dat mevrouw in shock zou raken. Haar oude lichaam zwoegde tegen de stress. De arts diende een rustgevende injectie toe en broeder Klinkmüller sloot nu het infuus aan.
Theolieke opende haar ogen. “Ik moet zeker weer mee naar het ziekenhuis,” vroeg ze schor en de arts knikte bevestigend. “Ik wil u even een nachtje ter observatie bij ons opnemen,” bevestigde ze. “U bent nogal van slag, hè?”
“Ja,” beaamde de patiënte. “Ik ben helemaal van de kaart,” en toen werd er op de deur de ziekenwagen geklopt. Een van de brandweermannen stak zijn hoofd naar binnen.
“Loos alarm,” kwam hij melden. De andere spuitgasten waren alweer beneden. De slang werd ingerold, de ladder ingeschoven.
“Is er geen brand?” vroeg Anne verbaasd. Ze snapte er niets van. Er was overal rook te zien geweest.
“Nee, de slang van de wasdroger was losgeschoten,” zei de man. “Overigens een stokoude wasdroger die allerlei kuren vertoont. Zoveel rook als dat ding produceerde. Nog even en er was echt een binnenbrand uitgebroken.”
“De wasdroger?” herhaalde Anne hoofdschuddend. “Allemachtig, dat is dan een hele opluchting. Hoort u dat, mevrouw Orlow? Er is dus niets aan de hand. Het was uw wasdroger,” maar het oudje hield zich weer van de domme en liet zich even later alsnog naar de Landau-kliniek vervoeren. De schrik zat immers nog in haar benen. Ze wilde vanavond niet weer alleen zijn. De dokter moest maar goed voor haar zorgen.
Op het moment dat de eerste, dikke regendruppels uit de lucht vielen, belde Mabel bij hem aan. Het was opeens koud geworden. Er vloog een rilling over haar rug. Ze huiverde nog steeds toen Richard in de deuropening verscheen.
“O, gelukkig dat je thuis bent,” fluisterde ze. “Er komt onweer aan, hè? Heb je het gezien?”
“Ja, ik hoorde zoiets op het nieuws. Het schijnt nogal heftig te worden.”
“Weet je, Richard,” zei ze kleintjes, “ik ben vreselijk bang voor onweer. Je zult me wel kinderachtig vinden en zo. Een aanstelster, maar mag ik alsjeblieft heel even bij jullie binnenkomen?”
Hij grinnikte. Wat zouden ze nou beleven. Een volwassen vrouw die bibbert als een klein poesje? Ach, wat aandoenlijk. “Natuurlijk Mabel,” zei hij allervriendelijkst. “Kom maar verder, hoor. Vind je het zo eng?”
“Heel erg eng. Als kind kroop ik altijd onder de tafel. Het liefst zou ik dat weer doen, als het niet zo stom was.”
“Ach jee, nou toch. Je hoeft niet bang te zijn, hoor.”
Ze liep achter hem aan naar binnen. Het was gezellig ingericht. Na de verhuizing was ze hier nooit meer geweest. De kleine woonkamer was knus en sfeervol. De inrichting was eenvoudig gehouden en de bank stond onder het raam met uitzicht op de vier kastanjes.
“Mag ik heel even hier gaan zitten?” Ze wees op de bank.
“Maar natuurlijk, Mabel. Doe of je thuis bent. Wil je wat drinken?”
“Een wijntje? Heb je een wijntje open? Tegen de schrik?” vroeg ze meteen.
“Een cognacje misschien?” Zelf dronk hij nooit cognac op dit uur, maar kom, hij moest niet moeilijk doen. Gezellig samen een glas drinken, terwijl het buiten tekeerging, was niet verkeerd. Renate zou waarschijnlijk hetzelfde doen.
“Cognac? O heerlijk.”
Hij haalde twee mooie glazen uit de kast, hield die tegen het licht en wreef ze zorgvuldig op met een speciale doek. “Ik wist niet dat je zo precies was, Richard.”
Ze vergat haar angst, hoorde ze. Uitkijken dus. Niet te hard van stapel lopen. Een trillende stem is nu van het grootste belang.
“Wat sommige dingen betreft, ja. Dan ben ik erg zorgvuldig. Een mooie drank hoort in een mooi glas, waar of niet.”
Ze knikte hem toe. Haar gezicht stond nog strak, wist ze. Dat moest voorlopig ook nog zo blijven. Richard was een schat. Ze hield wel van mannen die de glazen nog een poetsbeurtje gaven voordat ze gebruikt werden. Dat was helemaal goed.
“Heerlijk,” zei ze proostten en juist op dat moment knetterde de eerste slag door de lucht. Als vanzelf dook ze in elkaar. Het was niet gespeeld. De onverwachte klap deed haar inderdaad de rillingen over de rug lopen. “Mijn hemel,” schrok ze. “Wat een knal!”
Ik moet haar zien af te leiden, dacht Richard bij zichzelf. Anders raakt ze helemaal gestrest. Het is weliswaar een rare tante, deze Mabel, hij vond het vervelend voor haar dat ze zo bang was. Als hij kon helpen, zou hij het zeker niet laten.
“Vertel eens iets over de geschiedenis van deze huisjes,” begon hij, terwijl hij naast haar op de bank plaatsnam. “Renate en ik vroegen ons laatst af of hier een familie gewoond heeft.”
“Over Renate gesproken, Richard. Is ze boven?” vroeg ze tegen beter weten in, want ze had haar zelf zien wegrijden.
“Nee, bij haar moeder. Ze wist dat het slecht weer zou worden en durfde niet naar huis te rijden. Ik heb liever dat ze veilig en wel daar zit en de bui afwacht.”
“O ja, natuurlijk.”
Het begon te waaien. De bladeren van de oude bomen ritselden wild door elkaar heen. Een van de takken tikte telkens venijnig tegen het raam, maar Richard bleef onverstoorbaar. Hij controleerde ramen en deuren. “Alles is dicht,” zei hij daarna, “er kan ons niets gebeuren. Wees maar niet ongerust.”
Hij pakte zijn glas, ging weer zitten en nam een slok. Die laatste woorden, echter, bleven lang in de lucht hangen. Als een soort waarschuwing, dacht Mabel nog. Alsof ze beter niet hardop uitgesproken hadden kunnen worden. Ze snapte zelf niet waarom ze dat dacht, maar die uitspraak berustte wel op de waarheid. Helaas…
Eric ploeterde door de striemende regen op zijn fiets naar huis. De rukwinden trokken aan zijn T-shirt. Hij was door en door nat. Verdomme, dacht hij. Je zag dat onweer toch zeker wel aankomen?
Waarom ging je dan naar die stomme snackbar? Je had Ilse er nooit naartoe moeten nemen. Je weet dat er in die buurt van alles kan gebeuren. Idioot. Je hebt niet nagedacht. Ilse is dat niet gewend. Ze is nog zo jong en onervaren.
Ook in bed is ze nog maar een meisje. Oké, we houden best van elkaar, maar we hadden nog moeten wachten met seks. Ze heeft het waarschijnlijk alleen voor mij gedaan.
Je weet toch hoe die meiden zijn, tegenwoordig? Die willen erbij horen. Meedoen en kunnen meepraten. Zelf heb je al veel meer ervaring, je had haar moeten respecteren. Je weet ook hoe Kirsten erover denkt. Die heeft je toch verteld hoe meisjes in elkaar steken? Je hebt alleen aan jezelf gedacht, Eric Jung. De volgende keer moet je er met Ilse over praten.
In gedachten verzonken fietste hij verder. Hij hapte naar adem, zo hard moest hij trappen. De regen kletterde op hem neer. Het had geen zin meer om te schuilen, want hij was al helemaal doorweekt. Dan maar even doorzetten en thuis een warme douche.
Shit, het stoplicht sprong net op rood. Moest hij nog wachten ook. Achter hem naderde een brommer, hoorde hij. Van links kwam een auto. Hij zag de koplampen vanuit zijn ooghoeken. De brommer merkte zeker niet dat het licht op rood stond. Hij vloog vol gas over het kruispunt, raakte met een geweldige klap de naderende auto en ging onderuit.
De wagen remde, draaide en slipte. Eric zag het gevaarte stuurloos op zich afkomen. Hij probeerde opzij te springen, maar was te laat en werd geraakt. De auto kwam toen pas tot stilstand. Eric lag op het natte asfalt. Er gilde iemand, hoorde hij. Er riep iemand om hulp en toen hoorde hij helemaal niets meer. De arme jongen zakte weg in een diepe, donkere put. Hij zakte verder en verder weg. Zijn bloed vermengde zich met het regenwater. “Een dokter!” werd er geschreeuwd. “112!”
“Een ambulance! Wie belt er een ziekenwagen!”
Het diner was uitstekend. De glazen werden telkens gevuld. Eerst witte wijn, daarna een uitstekende rosé en bij het vlees een volle, rode Bourgogne. Het bestek tikte overal op de porseleinen borden. Speeches werden afgewisseld door sketches, er werden foto’s gemaakt, de bruidegom dankte alle aanwezigen.
De glazen werden weer geheven en de bruid ging naar boven om zich voor het bal te verkleden. De avondjurk met de spaghettibandjes was werkelijk oogverblindend, zag Mimi die haar zusje hielp. Hij was gemaakt van roomwitte zijde en bezet met talrijke kristalletjes. Voor de avond was het decolleté wat dieper, zonder ordinair te worden.
Ze droeg haar haren nu opgestoken en de diamanten oorbellen van hun grootmoeder. Sabine was nog steeds een beeldschone bruid, vond iedereen. De balzaal was veranderd in een ware feestzaal met hoge palmen in het kaarslicht, flonkerende kroonluchters en sierlijke stoeltjes rond de tafels met bloemen en kristal.
Het licht was hier intiem gehouden en de eerste wals was voor het bruidspaar. De zoete klanken werden echter zo af en toe onderbroken door de knetterende bliksemflitsen, die tante Hélène dan naar haar borst deed grijpen. De nichtjes zagen het en wisselden bezorgde blikken met elkaar. Ging het wel goed met tante? Ze was zo schrikachtig opeens.
Tante echter, ontkende alles. Ze voelde zich prima en was zo gelukkig met dit sprookjesachtige huwelijk. Nee hoor, trek je van mij maar niets aan en ze wiegde voorzichtig op de maat mee. De bruid danste nu met haar trotse vader, zag tantetje. Wat een lief gezicht. Wat was hij gelukkig.
“Zie je dat, Mimi? Hoe gelukkig je vader is vandaag?”
Mimi knikte en drukte even de oude, gerimpelde hand. “Ik zie het, tante. We zijn allemaal heel gelukkig. Patrick is een schat. Sabine had het niet beter kunnen treffen.”
Ondanks de flitsen en de dreunende bliksem speelde het orkestje gewoon door. De gasten bleven dansen. Overal walsten heren in avondkostuum en dames in fantastische baljurken over de vloer. De juwelen glinsterden en de champagne vloeide. Het was feest! Ondanks het noodweer, werd hier vrolijk feestgevierd en zo moest het ook.
“Ach Boyd,” zei tante Hélène. Ze stak haar hand naar hem uit. De saffieren in haar collier glinsterden. “Ach, lieve Boyd,” voegde ze eraan toe en Mimi zuchtte.
Laat die man toch alsjeblieft, tante, dacht ze bij zichzelf. Het was net zo gezellig. Nu is de sfeer weer bedorven. Direct heeft hij weer een onaardige opmerking en dan sta ik niet meer voor mezelf in. Ik heb al zoveel van dit heerschap geslikt, meer kan er echt niet meer bij.
“Tante?” zei hij welwillend, waarbij hij het vermeed om Mylène aan te kijken. Hij gunde haar geen blik. Sterker nog, hij negeerde haar compleet en haar hart bonkte van boosheid. Zijn arrogantie maakte haar woest. Het ging compleet tegen hun goede manieren en gewoonten in. Elke heer diende zich charmant te gedragen, maar Boyd was een lompe hannes zonder enige beschaving.
“Heb je geen zin om te dansen, Boyd?” kirde tantetje. “Het is een heerlijke avond, vind je ook niet?”
“O zeker, tante. Het is een zeer geslaagde dag,” glimlachte hij. “Het bruidspaar is zichtbaar gelukkig.”
“En jij, Boyd? Ben jij ook gelukkig?”
Hij kuchte met de hand voor zijn mond. “Jazeker, zo af en toe. Ik geloof niet dat een mens constant gelukkig kan zijn. Geluk bestaat uit enkele tevreden momenten.”
“Dat is mooi gezegd, Boyd. Daar heb je over nagedacht, zeker?”
“In tegenstelling tot wat sommige mensen van me denken, ben ik soms een echte filosoof.”
Hij doelt op mij, schoot het door Mimi heen. Hij denkt dat ik hem een dombo vind. Nou, dan heeft hij nog gelijk ook. Je bent een arrogante kwast, Boyd. Een vreselijk arrogante kwast, zelfs.
Ze haalde diep adem en keek hem van opzij aan. Hij is knapper dan zijn broer, zag ze. Zijn trekken zijn scherper, zijn kaak is breed en zijn kin is krachtig. Als ik niet zo’n grote afkeer van hem zou hebben, zou ik hem zelfs knap kunnen vinden. Nou ja, knap. Aantrekkelijk, laat ik het zo zeggen. Een beetje aantrekkelijk.
Niet dat hij mijn type is, in geen honderd jaar. Alsjeblieft, zeg. Ik moet er niet aan denken en op dat moment gleed er een glimlach over haar gezicht. Ik zie het al. Boyd en ik. Samen voor het altaar, het is om je wild te lachen. Ik zou het voor de grap eens tegen Sabine moeten zeggen. Misschien als ze terug zijn van huwelijksreis? Zal ik haar dan vertellen welke onzinnige gedachten er nu door mijn hoofd zijn gegaan? Beter van niet, zeg. Sabine zou haar voor gek verklaren en Patrick net zo goed.
“Ik denk graag na over de serieuze zaken van het leven,” hoorde ze hem zeggen en tante draaide zich geïnteresseerd naar hem toe. Ze stelde een vraag, die hij vriendelijk glimlachend beantwoordde, maar de betekenis van die woorden drong niet tot Mylène door. Ze zag hem praten zonder de woorden te horen. Ze zag zijn mond bewegen. Zijn ogen knipperen, zijn hand die af en toe even door zijn haar ging, ze keek en keek, zonder zich te bewegen.
Opeens gebeurde er iets vreemds. Alsof ze naar zichzelf keek in een stomme film. Alle geluiden drongen naar de achtergrond. Het licht werd zachter en ergens diep vanbinnen werd er een snaar geraakt. Het was een gevoelige snaar die haar flink deed duizelen.
Ze zag Boyd zoals ze hem nooit eerder had gezien. Als een totaal andere man, met klassieke gebaren en een innemend voorkomen. Een gentleman die nu in gesprek was met tante Hélène, die zichtbaar van hem gecharmeerd was. Ze zag zijn lippen bewegen, zijn mondhoeken krullen, hij lachte zachtjes en kuchte weer even, zonder zich iets van haar aanwezigheid aan te trekken.
Tante had het reuze naar haar zin, zag ze. Ze maakte bevallige gebaartjes en had duidelijk schik in de situatie. Vond ze hem aardig? Was ze onder de indruk? Ze duwde af en toe even koket haar haar op en dan knikte hij haar vriendelijk toe. Die stem, dacht Mimi. Hij heeft een interessante stem. Dan weer laag, dan weer een vrolijke uithaal. Vreemd dat ze dat nog niet eerder had gehoord en toen stroomde de regen langs de ruiten.
De zoveelste bliksem rolde door de inktzwarte lucht. Iedereen was gelukkig binnen. De koets stond in de stal, waar de paarden door de staljongens kalmerend werden toegesproken. Het orkest zette echter een nieuwe wals in. Het was een Weense wals en het bruidspaar zweefde al over de vloer.
“Ga ook eens dansen, Boyd,” hoorde Mylène haar tante zeggen. “Vraag mijn lieve nichtje eens voor deze wals.”
Ze wist niet waarom, maar haar hart sloeg een slag over. Hoe kon tante dat nou doen, dacht ze opstandig. Ze weet toch hoe ik over hem denk? Ik durf niet goed met hem samen te zijn, schoot het door haar hoofd. Ik zou me opeens geen houding meer weten te geven. Ik ben ook een beetje in de war, geloof ik. Ik weet opeens niet goed meer hoe ik nu over hem denk.
“Boyd?” zei tante weer. “Doe me een plezier en vraag mijn lieve nichtje ten dans.” Het was haast geen vraag meer, hoorde Mylène. Het leek bijna een opdracht. Waarom deed ze dat nou!
Alsof hij zich nu pas van haar aanwezigheid bewust was, draaide hij naar haar toe. Met een opgetrokken wenkbrauw liet hij zijn ogen over haar gezicht dwalen. Ze haalde diep adem. De seconden leken uren te duren. Haar borst deinde op en neer. Haar handen werden klam. Nu moest ze nog met hem dansen ook! Ze zou over haar voeten struikelen, wist ze opeens. Ze zou op zijn tenen staan, uit de maat raken, nog duizeliger worden dan ze al was. Hij opende zijn mond, zag ze. Ze keek naar zijn lippen die langzaam vaneen weken.
“Zeker niet, tante,” hoorden ze hem zeggen. “Mylène is wel degelijk een mooie vrouw, maar bepaald niet mijn type. Ik kan niet aan uw verzoek voldoen, helaas.”
Ze geloofde haar oren niet en verstijfde. Wankelde en greep naar haar hoofd. Het hart bonkte als een gek tegen haar ribben. Nog nooit in haar leven was ze zo diep beledigd! Dit kwam harder aan dan een mokerslag, ze was totaal uit haar evenwicht.
De tranen sprongen zelfs in haar ogen. O, wat was dit laag. Wat een vreselijke man was dit! Ze wist niets te doen. Niets beters dan haar baljurk op te tillen en de gang op de vluchten. Daarna rukte ze de deur open en rende naar buiten. Ze haatte hem immers! O, wat had ze een hekel aan die vreselijke man!
“Ze is naar buiten!” riep Sabine geschrokken. “Wat is er gebeurd? Mimi is naar buiten gerend! En het onweert net zo erg!”
Anne Maas liep in haar lichtgroene overall van het ene slachtoffer naar het andere. De bromfietser had gelukkig een helm gedragen. Hij had slechts enkele schaafwonden aan handen en knieën. Klinkmüller was met hem bezig. De automobiliste was weliswaar met de schrik vrijgekomen, maar de vrouw beefde over haar hele lichaam. Het was zo snel gegaan. Haar hersens konden het niet bevatten. Ze kon slecht nadenken, kwam moeilijk uit haar woorden en moest in elk geval vannacht in de Landau-kliniek opgenomen blijven.
De argeloze fietser in zijn witte T-shirtje baarde de arts echter de meeste zorgen. Volgens getuigen had hij in de stromende regen rustig gewacht tot het licht op groen sprong. De regen daalde op hem neer, maar hij was geduldig geweest en had geen aanstalten gemaakt om door rood te fietsen.
“En toen kwam die auto op hem af,” vertelde iemand haar. “Zomaar, vanuit het niets. Ik zag het gebeuren. Hij probeerde opzij te springen, maar was te laat. Wat heeft ie, dokter?”
De mensen stonden in gele regenponcho’s om hen heen. De capuchon op, met natte haren en doorweekte schoenen. De arts gaf geen antwoord. De knul werd over getild op de brancard. Pas in de ziekenwagen kon de arts hem aan een nader onderzoek onderwerpen. De hoofdwond moest worden gehecht en verbonden, ze had een bovenbeenfractuur geconstateerd en hij had een gebroken pols.
“Blijf bij me, wil je?” vroeg ze gehaast een natte lok van haar voorhoofd strijkend. De broeders schoven de draagbaar naar binnen. De deur werd gesloten. De arts en Tünnes de broeder, gingen aan het werk.
“Hoe heet je?” vroeg de broeder, terwijl Anne hem snel onderzocht. “Ik ben Tünnes. Dit is dokter Maas en hoe heet jij?”
“Eh…”
“Denk eens na? Nee, niet wegzakken, blijf hier. Wakker blijven. Hoe heet je nou?”
“Eric.”
“Oké, Eric jongen, we gaan je helpen. Weet je nog wat er gebeurd is?”
Hij schudde zijn hoofd.
“Blijf maar gewoon stilliggen,” zei Anne meteen. “Zo stil mogelijk. Ik breng nu een nekkraag aan voor de zekerheid. En wakker blijven, hè? Niet in slaap vallen, blijf bij ons.”
Het bliksemde weer. Anne hield haar hart vast. Het was echt noodweer. De rukwinden deden de ziekenwagen schommelen. Het was gevaarlijk op straat. De slachtoffers moesten zo snel mogelijk naar de EHBO. Er waren nog meer ambulances genaderd, er stonden twee politiewagens dwars op het kruispunt en daar kwam ook nog de brandweer aan.
De hulpverleners trokken zich niets aan van de barre weersomstandigheden. Kou en nattigheid deden er nu niet toe. Er was grote kans dat de slachtoffers onderkoeld raakten. Er moest dus zo snel mogelijk ingegrepen worden.
“Is er iemand die we kunnen waarschuwen, Eric?”
Hij haalde zijn schouders op. Geen idee. Waarschuwen? Waar was hij eigenlijk? Wat was er aan de hand?
“Je bent aangereden door een personenwagen,” vertelde Anne langzaam en duidelijk. Klinkmüller nam plaats achter het stuur. De patiënt was stabiel. De rit naar de Landau-kliniek kon beginnen. Het was weliswaar een kort stukje, toch moest de jongen onafgebroken in de gaten gehouden worden.
“Je moet even nagekeken worden, Eric,” voegde ze eraan toe. “Je hebt een hoofdwond, dat doet misschien een beetje pijn. Verder moeten we foto’s maken van je bovenbeen en je pols.”
Hij knikte en vond alles goed. Best hoor, wilde hij zeggen, maar erg ver kwam hij niet. De arts sloot hem aan op de monitor. De broeder controleerde zuurstofgehalte en hartslag. De jongen verkeerde gelukkig in een goede conditie. Hij was sterk en gezond en zou snel herstellen. Nu was het eerst zaak om hem veilig en wel in de Landau-kliniek te krijgen.
O, o, dacht Mabel op dat moment, die kastanjes! Vooral die ene grote, hier vooraan! Die staat te kraken en te zuchten. Die oude boom had al lang gekapt moeten worden. Straks waait hij nog om. Dit kan hij niet hebben!
“Smaakt de cognac?” hoorde ze naast zich en ze liet de bomen de bomen. Kon haar wat schelen. Richard was veel belangrijker. Ze sloeg bevallig haar benen over elkaar en trok haar omhoog gekropen rokje daarbij niet naar beneden. Richard schoof ongemakkelijk op de bank heen en weer. Zoals het zich nu liet aanzien, was Mabel niet van plan om snel naar huis te gaan. Hij was echter door de gespreksstof heen en ze keek hem zo af en toe vreemd aan. Had ze altijd al zo geloenst? Hij had het nooit eerder gezien. Ze draaide soms even met haar ogen, alsof ze niet goed werd of zo. Het was kennelijk de cognac.
“Heerlijk, ik zou nog wel een klein glaasje lusten.”
O jee, dacht hij. Daar had je het weer. Die vreemde ogen. Alsof ze die niet open kon houden. “Heb je zo’n slaap?” vroeg hij daarom. “Komt het door de drank? Dan zou ik geen tweede glas meer nemen. Zal ik koffiezetten?”
“Nee, geen koffie voor mij, lieve Richard.”
Oei, ook dat nog. Opeens was hij weer de ‘lieve Richard’ geworden. Voor hem hoefde dat niet, hoor. Zo lief was hij niet. Ze moest eens weten dat hij haar liever zag gaan dan komen. Hij was vriendelijk uit medelijden. Niet omdat hij haar zo graag mocht.
Ik ben een beetje naïef, dacht hij. Tenminste, dat zegt Renate altijd. Was ze maar hier, zijn vrouw. Die wist wel raad met zo’n situatie. Die zou haar nooit hebben binnengelaten, hij wist het opeens zeker. Als hij haar dit vertelde, zou ze haar hoofd schudden op een manier die boekdelen sprak.
Ze vonden Mabel immers samen een vervelende troela. Een bemoeial die alles beter wist. “En de tuin,” begon hij ten einde raad, “hoe is het daar mee? Alles nog onder controle?”
Ze glimlachte en schoof een stukje naar hem toe, merkte hij. Allemachtig, zeg. Wat deed ze nu? Zo dicht hoefde ze toch niet bij hem te zitten? Hij kreeg het er Spaans benauwd van. “Alles onder controle. Ricky,” fleemde ze. “Hoewel het me spijt dat er hier nog steeds niet gemaaid is.”
“O dat, ja,” grinnikte hij onhandig, terwijl hij zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd vermoedde. Ricky? Wat klonk dat idioot. Zo had nog nooit iemand hem genoemd. Het sloeg helemaal nergens op.
“Of vind je het vervelend als ik je zo noem.”
“Eh… niet direct vervelend, maar wel een tikje raar. Het klinkt me vreemd in de oren.”
“En dit is nog maar het begin.” Ze legde een hand op zijn knie. Hij voelde haar warmte door zijn jeans in zijn huid trekken. Hé, ga eens weg, wilde hij zeggen. Schuif eens een eind op. Je zit veel te dicht bij me, ik krijg het er warm van.
“Over dat maaien gesproken,” begon hij nadat hij aandachtig zijn keel had geschraapt. “Renate en ik zijn overeengekomen dat we…”
“Het gaat nu helemaal niet om de tuin, Rick. Het gaat niet om het gras, niet om het onkruid, niet om de struiken. Wat maakt dat allemaal eigenlijk uit. Het gaat me om jou. Vertel eens, ben je gelukkig hier?”
“In dit huis, bedoel je?”
Ze knipoogde en tuitte haar lippen. Hè jasses, dacht hij, wat doet ze nou met haar mond? Dat gebeurde weleens in die films op tv, hij keek zelden. Maar dit gebaar herkende hij.
“Ja, ben je gelukkig hier?” vroeg ze zwoel.
“Wij zijn hier erg gelukkig, mijn vrouw en ik.” Kon ze niet weggaan en een eind ophoepelen? Gek mens. Dat zat hier een beetje te flirten met hem, hij wist het nu zeker.
Ze giechelde op haar beurt. Hij was uit zijn doen, zo ver had ze hem al gekregen. Mooi, ze vond het grappig dat hij zo zichtbaar nerveus werd. Zijn jongensachtige onhandigheid amuseerde haar. Hij wist niet wat hem te doen stond, maar ze zou graag de helpende hand uitsteken. Uiteindelijk kreeg ze toch altijd haar zin. O ja, dacht ze, laat dat maar aan mij over, Richard Sybrands. Ik speel op safe en laat me niet snel uit het veld slaan.
“Dus je bent niet van plan om snel te verhuizen?” vroeg ze zachtjes, waarbij ze met haar vingers over zijn schouder trippelde.
“Te verhuizen? O nee, zeker niet.” Zijn stem schoot uit. Ga ergens anders spelen, gek, dacht hij. Wie loopt er nou met zijn vingers over mijn arm? Je bent niet goed wijs, raar mens.
“Je ziet jezelf hier wel oud worden?”
“Samen met Renate, natuurlijk. Ja, daar hebben we al eens over gesproken. We hebben het hier heerlijk,” antwoordde hij als in een reflex.
“Je houdt dus wel van het buitenleven?”
Hij schrok. Ze kwam nog dichterbij. Hij rook de geur van haar haar. Een sterke geur, die hij buitengewoon onprettig vond. Hij kon echter niet verder achteruit en zat al met zijn rug tegen de armleuning. Direct moest hij dus opstaan. Zonder dat het al te veel in de gaten liep. Het moest een natuurlijke beweging zijn.
“We houden beiden van het buitenleven, Mabel. Renate en ik, bedoel ik,” zei hij snel voordat er verwarring kon ontstaan.
Ze glimlachte en terwijl het aan één stuk door bliksemde, bracht ze haar hoofd dichterbij. Kus me, dacht ze. Je moet me kussen, Richard. Ik verlang naar je. Ik wil je helemaal tegen me aanvoelen.
Allemachtig, dacht hij op zijn beurt. Ze gaat me zoenen! Wedden? Vandaar dat rare gedoe. Ze is hier gekomen om vreemde spelletjes te spelen. Hij wilde meteen opstaan, maar ze hield hem tegen. Haar hand lag om zijn pols.
“Niet weggaan nu,” zei ze hees, “ik weet wat mannen willen, schatje. Ik weet ook wat je verdient. Ik zal je geven waar je al jaren stiekem naar verlangt.”
Ze ging met haar vingers door zijn haar en trok net zijn hoofd naar hem toe, toen met een krakend geweld de kastanjeboom naar binnenzeilde. Dwars door de ruit boven de bank waar ze zaten.
De dreun ging verloren in het geweld van de donder. Ze hoorden glas rinkelen en hout kraken en waren toen omgeven door scherven, takken en bakstenen. De dakgoot bungelde boven de salontafel aan de ingestorte gevel. Dakpannen vlogen in het rond, de wind blies met alle kracht naar binnen. De spulletjes vielen op de grond, schilderijen en serviesgoed alles aan diggelen, de gordijnen werden natgeregend en zaten vast onder de enorme boom, die tot ver in de woonkamer reikte.
Mabel schreeuwde. Ze riep om hulp. Richard Sybrands echter, zweeg in alle talen. Hij maakte geen enkel geluid en kon zich met geen mogelijkheid verroeren. Nog geen pink kon hij bewegen. Hij zat klem en had pijn. Zijn hele lichaam deed pijn, er schoten felle scheuten door zijn rug, zijn hoofd bonkte en hij sloot zijn ogen.
“Help!” schreeuwde Mabel, “ik zit vast! Ik kan er niet uit!”
Dat klopte. Ook zij zat verstrikt in een wirwar van takken en bladeren en lappen gordijn en grote brokken buitenmuur. Ze zaten bekneld onder alles wat er nu nog meer naar beneden kwam, nog meer troep en takken en scherpe stukken glas. Ze zaten volledig vast.
Mabel kon zich niet bewegen. Ze voelde een been van Richard in haar zij, maar kon hem niet wegduwen. Ze kreeg bijna geen adem meer. Er moest hulp komen, snel! Snel, voordat ze hier stikte! Er was helaas in de verre omtrek niemand die zag wat er gebeurd was. Het afgelegen huisje lag veel te ver van de bewoonde wereld…
Tante Hélène sloeg een hand voor haar mond. Dit was allemaal haar schuld. Mimi was naar buiten gerend. Met dit weer! Het onweerde aan één stuk door en dat arme kind liep ergens over het grasveld of door het bos? Dit was haar schuld. Haar eigen, domme schuld.
Ze legde een hand op haar borst. Daar kwam dat nare gevoel weer opzetten. Het was nu erger dan ooit. Ze hapte naar adem. Even rustig aan, sprak ze zichzelf toe. Dan komt het direct weer goed. De schrik was echter te groot. Ze kon het niet aan en probeerde wat lucht te happen. Om haar heen werd geroepen. Geschreeuwd. Ze zag echter zwarte vlekken voor haar ogen en zakte weg. Ze gleed van de stoel en toen was het over.
De arme tante Hélène had het bewustzijn verloren en als er iemand zich schuldig voelde, was het Boyd wel. Verdomme, dacht hij bij zichzelf. Jij met je grote kop. Kon je niet een beetje vriendelijker zijn? Je bent een gentleman, de broer van de bruidegom, zijn getuige. En wat doe je? Je bent geen knip voor je neus waard en nu is dit lieve tantetje daarvan de dupe geworden. Ze had het juist zo naar haar zin en had nog zo van alles genoten.
“Het spijt me,” mompelde hij. “Dit spijt me vreselijk voor jullie.”
De bruid knielde al bij tante neer. Er werd gebeld. Geroepen, 112! De mooie Sabine huilde. Er was rode wijn op haar witte baljapon terechtgekomen, iedereen was geschrokken, er waren ook enkele bloemstukken overhoop gelopen, de bruidegom keek naar buiten, wat was er verdorie opeens allemaal aan de hand!
“Ga haar achterna!” zei hij tegen zijn broer. “Ga Mimi zoeken! En neem een jas voor haar mee!”
Ja, dacht Boyd. Dat zal ik doen. Natuurlijk doe ik dat. Hij griste een jas van de kapstok en rende ermee naar buiten. Hij schreeuwde telkens weer haar naam, maar de wind was te sterk. Er was niets te horen. Er kwamen slechts enkele vage klanken uit zijn mond.
Verdomme, dacht hij. Idioot. Wat ben je een plompe lomperd. Als haar iets overkomt, is het jouw schuld. En als tante Hélène iets overkomt, is het net zo goed jouw schuld. En het is ook jouw schuld dat deze prachtige bruiloft een donker randje heeft gekregen. Allemaal jouw schuld!
Hij rende kriskras over het veld. “Mimi! In hemelsnaam, Mimi!”
De regen kletterde op zijn rokkostuum en liep onder zijn hemd over zijn huid. Hij rilde, maar vermande zich. Geen aanstellerij, dacht hij. Mimi, die heeft het pas koud.
Ze droeg slechts een laag uitgesneden jurk van ragfijne zijde, verder niets. De hele dag had hij voorzichtig naar de blanke huid van haar schouders gekeken en nu plensde de regen in dikke stralen recht op dat ranke figuurtje dat hij het liefst in zijn armen… “Mimi!”
Theolieke pakte de telefoon en toetste het trillende vingers het alarmnummer in. Ze moest geholpen worden. Het noodweer was te erg. De donderslagen deden de oude muren kraken. Ze was helemaal alleen in huis. Die Pool was een paar dagen weg, had hij gezegd. Iets met een congres, ze had niet goed geluisterd.
“Met Theolieke!” hoorde de telefoniste in de alarmcentrale. “Ik moet dokter Maas hebben! Nu meteen!”
“Wat mankeert u, mevrouw?”
“Dokter Maas heeft me gezegd dat ik altijd kan bellen. Ik moet haar spreken!”
“Hebt u directe hulp nodig? Wat is er gebeurd?”
Het oudje perste de dunne lippen op elkaar. “U moet me helpen!” riep ze in de hoorn. “Ik mag dokter Anne Maas altijd bellen. Ze werkt in de Landau-kliniek.”
Er werd geschakeld en vervolgens werd ze in de wacht gezet. Theolieke snapte er niets van. Wat deden ze nou? Het bleef maar onweren, ze werd er niet goed van. Ze kreeg het benauwd en haar voeten waren opgezet en ze werd straks vast ook weer duizelig. Er moest iemand komen om haar te helpen.
“Met de alarmcentrale?”
“Ik had gevraagd naar dokter Maas van de Landau-kliniek!” gilde de bejaarde. “Maar u hebt me opgehangen!”
“Ik moest u even in de wacht zetten.”
“Ik wil niet wachten! Ik heb haar nodig! Snel dan toch!”
Slechts dertig seconden later meldde de eerstehulparts zich. Ze had zich met moeite vrij kunnen maken.
“Met Anne Maas?”
De arts hoorde wat opgewonden gebrabbel aan de andere kant en spitste haar oren. Intussen liepen haar collega’s gehaast door de gang. Slecht weer bezorgde hen altijd extra patiënten. De behandelkamers lagen vol. Er werd hard gewerkt op de unit, de verpleging had geen tijd voor een kop koffie of onderonsjes. Iedereen werkte hard. Anne klemde de hoorn in haar hand.
“Met wie spreek ik?”
“Dokter met mij,” hoorde ze nu duidelijk. De vrouw hyperventileerde. Anne wist niet wie ze aan de lijn had, maar de gejaagde ademhaling wees in de richting van grote paniek. “Met mevrouw Orlow. Theolieke Orlow.”
Anne zuchtte. Dit kon ze er nu echt niet bij hebben. Het was te druk op haar post. De deur vloog alweer open en een bebloede jongeman strompelde naar binnen. Hij leunde zwaar op een oudere man, die vast zijn vader zou zijn.
“Mevrouw Orlow, wat is er aan de hand?” informeerde de arts intussen.
“Ik ben bang, dokter Anne. Het onweert zo erg, ik ben bang. U moet komen.”
Anne gebaarde de jongen even plaats te nemen. De man liep alvast naar de balie om de verzekeringspapieren te overleggen.
“Er kan u niets gebeuren, mevrouw Orlow. Het is zo weer over. U moet rustig blijven.”
“Nee! U moet echt komen! Ik ben doodsbenauwd!”
“Mevrouw Orlow, ik ben eerstehulparts. Ik kan niet voor elk wissewasje mijn afdeling verlaten. Het spijt me.” Mevrouw was totaal de weg kwijt, dat bleek maar weer. Ze kon de hoofdzaken niet meer van de bijzaken scheiden.
“Maar wat moet ik dan doen? Ik ben helemaal alleen!”
“Daar wringt de schoen, als u het mij vraagt. U moet eens nadenken over een verhuizing naar een bejaardenhuis. Het spijt me, meer kan ik op dit moment niet voor u doen. Ik moet de verbinding verbreken,” want inderdaad, er kwam alweer een oproep binnen.
Er was iets gebeurd in kasteel Kerckheim, snapte ze al snel. Iemand die onwel was geworden op een bruiloft. Wellicht was er ruzie in het spel, of overmatig alcoholgebruik. Dat zou niet de eerste keer zijn.
“Dokter! Help me dan!” hoorde ze voordat ze de verbinding verbrak.
“Neemt u maar lekker een kopje thee en probeer rustig te blijven, mevrouw Orlow. Ik neem binnenkort weer contact met u op, maar nu moet ik echt verder. Het komt wel goed. Welterusten voor straks.”
Theolieke was razend. Niemand nam haar meer serieus, het was een schande! Bejaarden telden zeker niet meer mee. Zelfs dokter Maas zette haar zomaar aan de kant. Dat was gemeen. Zoiets had ze nooit van haar verwacht.
Kirsten stond langs zijn bed. Zijn ouders stonden aan het voeteneind. Godzijdank was hij niet levensgevaarlijk gewond. Als de breuk was geheeld en zijn hoofdwond genezen, dan was hij weer snel de oude. Af en toe zakte hij even weg, maar toen Ilse binnenkwam, verscheen er een glimlach op zijn gezicht en mompelde hij haar naam.
Het tienermeisje knikte de anderen toe. Ze was hier een vreemde eend in de bijt en had gehoopt Eric even voor zichzelf te hebben. Maar daar stond een vreemde meid aan zijn bed. Ouder dan zij en ook knapper. Ze had iets bijzonders, iets waar Ilse nog lang niet tegenop kon. Ze knikte haar een beetje minzaam toe. Ilse had ogenblikkelijk de pest aan haar. Wat deed die stomme del hier? Waarom had Eric nooit over haar gesproken? Had hij een ander?
De schrik sloeg haar om het hart. Ja, dacht ze, dat moest het zijn. De tranen sprongen in haar ogen en ze draaide zich verward om. De ouders van Eric probeerden haar tegen te houden. “Ilse! Ga nou niet weg, je bent er net! Blijf nou even, hij vindt het veel te fijn om je te zien!”
Maar nee, ze kon het niet aan. Was ze verdomme helemaal door die stortregen naar de kliniek gefietst, werd ze daar geconfronteerd met een nieuwe vriendin. Ze kon eerlijk gezegd niet in haar schaduw staan.
Die rotmeid was veel volwassener en vrouwelijker. Bij haar vergeleken was zij nog maar een kind. Een onhandig kind dat niet eens wist wat ze moest doen tussen de lakens.
Ze wist met haar houding geen raad en bleef even staan. Hoofdzuster Obermann, die voorbijliep, wierp een snelle blik de kamer in. Er was daar zeker iets aan de hand, constateerde ze. Familieproblemen, zoiets. Die deden zich bij een onverwachte opname vaker voor dan je zou denken.
“Het bezoek mag niet te lang blijven,” zei ze dan ook, terwijl ze de woedende blikken van het jongste meisje in zich opnam. Ja, voelde ze, er speelde hier iets. Dat was wel duidelijk.
“Eric heeft zijn rust nodig, wilt u afscheid nemen?”
Dat stomme wijf boog zich over hem heen, zag Ilse tot haar verbijstering. Ze kuste hem ook nog! Weliswaar een kus op zijn wang, maar toch. Vervolgens stak Eric zijn hand naar haar uit, maar Ilse bewoog niet. Ze piekerde er niet over. Hij was dus tegen de lamp gelopen en wilde nu zijn excuses aanbieden. Nou, mooi niet. Ze ging weg. Bah, ze had echt geweldig de pest in.
Intussen was de ambulance op weg. Kasteel Kerckheim lag slechts enkele kilometers buiten de stad, maar onder deze barre omstandigheden was het een geweldige onderneming.
De wind nam nog meer in kracht toe. De ruitenwissers konden de regen niet aan. Automobilisten hadden hun wagen aan de kant gezet. Verder rijden was immers onverantwoordelijk. Tünnes echter, was een goede chauffeur. Ook Klinkmüllers ogen priemden zich in de duisternis en dokter Maas verbeet zich. Wat ging het langzaam. Veel langzamer dan ze gewend was. De vliegende storm rukte aan de wagen. Overal lagen omgewaaide bomen. Stukken dakbedekking vlogen door de lucht.
“Het is gevaarlijk!” riep ze boven het regengekletter uit. “We moeten goed uitkijken!”
Het was inderdaad een hele klus om de ziekenwagen op de weg te houden. De chauffeur klemde zijn handen om het stuur. De onverwachte bewegingen die de wagen maakte, brachten hen inderdaad in gevaar.
Ze vorderden maar langzaam en dat maakte de drie hulpverleners onrustig. Ze waren gewend om overal op tijd te zijn. De rit kon altijd wel enkele minuten uitlopen, maar dit was anders! Ze kropen over de weg, zo langzaam dat Anne het ergste begon te vrezen. Het asfalt stond blank. De middenstreep was niet meer te zien. De weg was één grote, stromende watermassa geworden.
“Kijk!”
Er stond een auto dwars over de weg. De bestuurder stapte uit en was blijkbaar niet gewond. Even later stond Tünnes bovenop zijn remmen. De andere twee moesten zich stevig vasthouden.
“Een boom!”
Het was waar. Er lag een boom dwars over de weg. De takken staken recht omhoog. Tünnes berekende zijn kansen en koos om half over de vluchtstrook, half door het gras te rijden. Ze moesten immers door. Er wachtte een patiënt op hen! De blauwe zwaailichten draaiden. De sirenes loeiden boven de rukwinden uit.
“O snel,” prevelde Anne Maas. “Sneller dan toch!”
Ze keek naar buiten. Er was weinig te zien. Terwijl ze de kleine huisjes van Richard en Renate Sybrands en dat van Mabel Brenner in de verte passeerden, reden ze verder. Dan weer stapvoets, dan weer wat sneller. Het was bijna geen doen. De natuur was hen letterlijk de baas.
Mimi had beschutting gevonden in de stal. Ze zocht een plaatsje in het hooi en was tot op haar huid doorweekt. Haar avondjurk kon ze uitwringen, haar schoenen weggooien. Het haar hing in natte slierten langs haar gezicht en op het moment dat ze rilde, viel het licht uit.
Ook dat nog, dacht ze. Nu kan ik geen hand voor ogen meer zien, maar dat hinderde eigenlijk niks. Ze was zo in de war. Zo verbaasd over zichzelf en vooral zo vreselijk boos!
Boyd, die ze opeens een knappe, aantrekkelijke man had gevonden, had haar te diep beledigd. Ze zou zijn woorden nooit vergeten. Oké, ze was ook niet altijd even vriendelijk geweest, dat moest ze toegeven. Ze had hem nooit haar vriendelijke kant getoond en was altijd afstandelijk gebleven.
Ze hadden voor elkaar niet ondergedaan, dat was waar. Maar om haar zo diep te raken toen ze zich voorbeidde op de Weense wals; dat was hard aangekomen.
Ze voelde nog steeds het hart in haar keel bonken. De gedachte om in zijn armen over de dansvloer te zweven had haar knieën doen trillen. Haar handen waren zelfs vochtig geworden van nervositeit en haar mond was kurkdroog geworden. En nu zat ze hier als een verzopen kat in het stikdonker op de grond van een paardenstal. Bah.
Dat kwam allemaal door hem en opeens spitste ze haar oren. Hoorde ze nou haar naam buiten? Ze strekte haar rug en draaide haar hoofd naar het geluid toe. Was daar iemand? Werd ze geroepen? Werd ze gezocht?
Nee, ze vergiste zich natuurlijk. Er was niemand die zich nu buiten zou wagen. Natuurlijk niet zeg, hoe kwam ze daar nou bij. Toch bleef ze luisteren. Ze hoorde nog één keer een verdacht geluid maar snapte toen wat er gaande was. Het was een sirene die haar aandacht getrokken had. De sirene van een politiewagen. Of de brandweer, er was misschien ergens een kelder ondergelopen.
Met dit weer kon je immers van alles verwachten. Ze luisterde weer en merkte toen dat het geluid hun kant uitkwam. Opeens was ze op haar hoede. Het was onmiskenbaar. Het kwam dichterbij! Was er iets aan de hand? Hadden ze voor haar de politie gebeld? Nee, toch zeker? In dat geval moest ze iedereen geruststellen en nu meteen teruggaan!
Het gaat maar door, dacht Richard die af en toe bij bewustzijn kwam. Mabel huilde aan één stuk door, maar hij had niet de kracht om haar moed in te spreken.
Dit was verdorie allemaal haar schuld. Zij had het nodig gevonden om naar hem toe te komen, op zijn bank met hem te flirten en hem naar zich toe te trekken toen hij wilde opstaan.
Nu zat hij hier bekneld. Hun benen drukten tegen elkaar aan. Die boom was natuurlijk toch wel naar binnen gekomen, realiseerde hij zich bij vlagen. Dat was niet tegen te houden en het was dom om hem zomaar te laten staan.
Normaal gesproken zat hij nu nog boven aan zijn bureau. Dat wist hij zeker. Hij zou Renate nog even gebeld hebben voordat hij naar bed was gegaan, maar hoe anders was het gelopen. Hij zat hier vast met die rare buurvrouw en haar snode plannetjes.
Wedden dat het allemaal opzet was geweest? Dat ze helemaal niet bang was voor onweer en dat ze had gewacht tot hij alleen was? Bah, wat een draak. Wat een ellendig mispunt, maar dat was voorlopig het laatste dat hij dacht.
Hij zakte weer weg in een bevrijdende bewusteloosheid en was zich nergens meer van bewust. Zijn benen waren stram. De bloedsomloop werd gestremd. Zijn rug deed pijn, maar het was allemaal niet belangrijk. Hij merkte toch niets meer. Terwijl de gordijnen driftig de kamer in wapperden, was het helemaal stil in zijn hoofd. Stil en volkomen leeg.
Het bruidspaar stond er verslagen bij. De dag die de mooiste in hun leven had moeten worden, had een afschuwelijke wending gekregen. De gasten wisten niet wat te doen. Het grote licht was aan. De broeders zaten geknield op de grond bij de lieve Hélène, die geen kleur meer op haar wangen had.
“Ze komt alweer bij,” fluisterde er iemand.
“Dat komt door de injecties die ze gekregen heeft.”
“Ja, het zijn wel vakmensen. Ze weten precies wat ze doen.”
“Moeten we hen niet iets aanbieden? Een kop koffie?”
“Nee, ze zijn aan het werk. Daar hebben ze nu geen tijd voor,” en op dat moment strompelde Mylène binnen. Ze stond rillend en bevend in de deuropening, op haar blote voeten en compleet doorweekt.
De dames kwamen meteen in beweging. Ze werd naar boven gebracht, in bed gestopt. Er werd haar thee en een glas cognac gegeven en uiteindelijk viel ze terug in de kussens.
“Hoe is het met haar? Met tante Hélène?” was het laatste dat ze vroeg en toen ze werd gerustgesteld, viel ze als een blok in slaap. Buiten echter, liep Boyd nog steeds te zoeken. Hij vermoedde dat tantetje door de broeders werd meegenomen, ze was dus in goede handen.
Nu was het eerst zaak om Mylène te vinden. Mimi. Die duivelse meid die hem het hoofd op hol bracht zodra hij haar zag. Daarom was hij zo tegen haar uitgevallen. Hij snapte zichzelf namelijk niet. De ene keer haatte hij haar, de volgende keer stroomde de begeerte woest door zijn lijf. Ze maakte hem gek, maar hij deed alles om dat brandend verlangen te onderdrukken.
Hij rende verder. Door het bos, waar ze onder de bomen misschien beschutting had gezocht. Het was echter vergeefse moeite. Hij kon geen hand voor ogen zien en merkte dat het licht was uitgevallen.
“Mimi!”
Hij luisterde, maar hoorde niets. Geen enkele reactie, al zou ze die waarschijnlijk ook niet geven. Hij moest zijn excuses aanbieden. Hij moest haar vertellen tussen welke gevoelens hij heen en weer geslingerd werd. Al zou ze hem vierkant uitlachen, toch mocht hij geen verstoppertje meer spelen.
“Mylène! Het spijt me zo!” riep hij toen de verlichting weer aanfloepte. Hij liep verder. Regen en wind deden er niet meer toe. Het interesseerde hem niets. Hij moest haar vinden, ze moest immers door en door koud zijn, ze zou zeker ziek worden.
“Mimi! Mylène, het spijt me echt! Ik meen het, ik moet met je praten! Toe, alsjeblieft!” Hij draaide zich om, maar zag niets. Er werd niet gereageerd en hij voelde de moed in de schoenen zakken.
“Oké, jongens, overtillen op mijn drie!”
De arts had de leiding. De lichten op de afdeling waren fel. De storm was gaan liggen. De terugweg was gelukkig vlot verlopen. De regen nam af. Alleen heel in de verte bliksemde het nog.
“Is Manfred er al?”
“Dokter Keller komt eraan, Anne.”
Het hartteam werkte snel door. De elektroden werden aangebracht. De hartslag werd gemeten, de bloeddruk opgenomen.
“Zuurstof oké.”
Ogenschijnlijk viel het allemaal mee. Deze frêle dame was sterker dan verwacht. Ze had een licht hartinfarct gehad, de situatie was echter niet levensbedreigend.
“U wordt verder opgevangen door het hartteam,” deelde Anne haar rustig mee. Ze knikte het oudje vriendelijk toe.
De spanningen van de bruiloft waren haar kennelijk teveel geworden. Dat kon, wist Anne Maas, zomaar gebeuren. Zeker als het emotionele en gevoelige patiënten betrof.
Dokter Manfred Keller, de cardioloog van de Landau-kliniek, was binnengekomen. Op de gang stonden verschillende familieleden in avondkleding. Twee heren en een dame, zag dokter Maas, die hen op de hoogte stelde van de laatste ontwikkelingen. Nee, er was geen levensgevaar, verklaarde ze rustig. De cardioloog was nog met haar bezig, maar zodra er nader bericht was, zou hij zeker naar hen toekomen.
Daarna liep dokter Anne Maas naar haar spreekkamer. De rit naar kasteel Kerckheim had veel van haar gevergd. De opgelopen spanning had haar parten gespeeld. Nooit eerder had het hen zoveel moeite gekost om een slachtoffer te kunnen bereiken.
Normaal gesproken sjeesden ze door het verkeer, over kruispunten, door het centrum, over de snelwegen. Daarstraks hadden ze soms zelfs stapvoets moeten rijden! Gelukkig was alles toch goed gekomen. Mevrouw was alsnog geholpen en Manfred had meteen de behandeling in gang gezet.
Anne liep verder, langs de kamer van de jonge Eric, die eerder op de avond was opgenomen. Ze wilde de kamer binnengaan, toen ze een luide, verontwaardigde meisjesstem hoorde. De arts hield haar pas in. Wat was daar aan de hand? Hield het dan nooit op, vandaag?
“Ik wist het, Eric Jung!” snoof het tienermeisje. “Je hebt een ander, ik wist het! Nee, ik wist het niet,” klonk het verward, “maar ik heb er altijd rekening mee gehouden. Ik vind het gemeen van je,” klonk het kinderlijk. “Wie doet nou zoiets. We zouden samen oud worden, weet je nog? Nee, hou je mond maar. Ik wil niet dat je iets zegt, namelijk. Je hebt verteld dat je van me hield, weet je dat misschien nog? In bed, ja? Daar heb je me verteld dat we altijd samen zouden blijven en nu? Ik vind het…” Anne Maas liep resoluut naar binnen. Dit kon immers niet. Eric was een patiënt. Dit was teveel voor hem. Ze moest voor hem opkomen.
“Ik ben de arts die jouw vriendje hier heeft binnengebracht,” klonk het afgemeten. “Wil je niet zo tegen hem tekeergaan, alsjeblieft? Dat is niet goed in deze omstandigheden. Eric heeft echt zijn rust nodig. Dit is niet de tijd noch de plaats om problemen uit te spreken. Wil je nu afscheid nemen en weggaan?”
Ze bleef demonstratief wachten en sloeg veelzeggend de armen over elkaar. Ze had te maken met een tiener, zag ze. Een boos meisje, bij wie de tranen over de wangen biggelden. Ze keek over haar schouder naar Eric, besloot geen afscheid te nemen en liep rakelings langs de arts heen, de gang op.
Anne controleerde de gegevens op de monitor en zag dat dit gesprek haar patiënt geen goed had gedaan. De bloeddruk was veel te hoog. Het hart roffelde snel en de ademhaling was erg oppervlakkig geworden.
“Ze snapt het niet,” prevelde Eric vermoeid. “Ze begrijpt er niets van, maar ze wilde niet naar me luisteren.”
“Vergeet het alsjeblieft snel, Eric. Denk nu eerst aan jezelf. Eventuele ruzies kunnen later uitgepraat worden, jij moet nu eerst tot rust komen. Probeer te slapen en zet de problemen van je af. Vannacht komt de zuster bij je kijken. Maak je geen zorgen, je zult snel genezen.”
De eerstehulparts stond net op het punt om naar huis te gaan, toen er alsnog een oproep binnenkwam. Een spoedgeval, snapte ze meteen. Ze rende naar de ambulance en hoorde wat er gaande was.
Een omgewaaide boom. Een ingestort huis. Bekneld zittende mensen. Dit was ernstig! Met loeiende sirenes stoven ze achter de politie aan over de snelweg. Ook de brandweer was uitgerukt. In colonne zoefden de verschillende wagens over de snelweg, namen de afslag, bereikten de smalle binnenweggetjes, het donkere glibberpaadje, de kastanjebomen en waren toen ter plekke. De brandweer richtte sterke spots op de ruïne. De boom was dwars door het dak gegaan.
“Ik reed hier langs,” meldde een van de naaste buren. “Ik wist niet wat ik zag! Er is nog niemand bij geweest! Ga naar binnen! Er woont een jong echtpaar, o hemel, als ze maar niets overkomen is,” sprak de man tegen beter weten in.
Het leek haast onmogelijk om levend onder deze brokstukken vandaan te komen.
De aanblik van deze verwoesting was vreselijk. Alles was stuk. De inboedel, de muren, er waren loshangende kabels en stuk geslagen schilderijen. De brandweer ging aan het werk. Anne Maas schudde haar hoofd. Waar moesten ze zoeken? In het ingestorte gedeelte? Boven, waar de zolder was geweest? Ergens binnen, waar ze de keuken vermoedde?
Ze bleef staan en luisterde. Ze hoorde een zwak stemgeluid. Een vrouw. Onmiskenbaar! “Daar!” riep ze. “Ik hoor iets!”
De anderen hoorden het nu ook, er werd gezaagd en gesjord en getrokken, het was een geweldig karwei om de twee slachtoffers te ontzetten. Twee jonge mensen op de bank onder de boom. Verkleumd en stijf en half buiten bewustzijn.
“Ik heb assistentie nodig,” zei Anne. Dit kon ze niet alleen af. De gewonden hadden ogenblikkelijk een infuus nodig. De broeders deden wat ze konden.
Eerst werd Mabel uit haar benarde positie ontzet. Ze zat onder het bloed. Haar gezicht was besmeurd, er zat boomschors in haar haar dat was natgeregend. Vervolgens werd Richard bevrijd. Er zaten glasscherven in zijn been en hij had diepe striemen in zijn rug, zijn beide onderbenen waren gebroken.
Er werd snel gewerkt op de plaats des onheils. De oude kastanje werd opgetakeld. Anne Maas had zich over Richard ontfermd, haar collega’s brachten Mabel naar het Elisabeth-ziekenhuis. Hoewel de man nog wel aanspreekbaar was, sprak hij soms wartaal en riep hij de naam van zijn vrouw.
“Renate,” mompelde hij daarna. “Renate, kom bij me.”
“Uw vrouw wordt op dit moment naar het Elisabeth overgebracht.” Anne probeerde hem te kalmeren. Natuurlijk wilden ze samen zijn, maar door de drukte van vanavond was er geen plaats meer op trauma-afdeling.
“Renate,” zei hij weer. “Ze is thuis.”
“Nee meneer, we hebben haar echt meegenomen, hoor. Ze ligt in de andere ziekenwagen. U zult elkaar zo snel mogelijk weer zien. Misschien morgenochtend al.”
“Nee… Renate,” zei hij met zijn laatste krachten. Hij zakte weg, zag Anne. Ze controleerde de instrumenten en stelde ze bij. “Renate is eh… bij haar… bij haar…” probeerde hij vergeefs.
De arts maakte zich zorgen. Er moesten foto’s gemaakt worden, zei ze meteen bij binnenkomst. Het team was weliswaar moe, maar stond paraat. Op avonden als dit konden ze steevast op elkaar vertrouwen. Iedereen zette zich honderd procent in. De slachtoffers moesten geholpen worden. Dit was hun taak en het werd van hen verwacht.
De volgende ochtend hield de ambulance stil voor het statige herenhuis, waar Anne Maas al eerder was geweest. Na een korte nacht was ze weer fris aan de slag gegaan. Ze had goed geslapen, flink ontbeten en energie voor tien. De overbuurman stond al klaar. Hij wees naar de bovenste verdieping, waar het raam wagenwijd openstond. “Mevrouw Orlow heeft nooit de ramen openstaan,” zei hij bezorgd. “Er moet iets gebeurd zijn! Daarom heb ik gebeld!”
Anne trof de arme Theolieke verkleumd aan. Ze was onderkoeld en al het bloed was uit haar gezicht verdwenen. Het oudje droeg niet meer dan haar nachtkleding, had blote voeten en keek haar verdwaasd aan.
“Wat heb u nou gedaan!” vroeg Tünnes, terwijl de brancard werd uitgeklapt. “Waarom staat het raam zo wijd open?”
“Het raam?”
“Ja, kijkt u maar!”
“Dat heeft die Pool gedaan,” lispelde ze. “Of die Rus. Hij heeft het vast opengezet.”
“Open gewaaid waarschijnlijk,” concludeerde de Klinkmüller, terwijl Anne zich over haar ontfermde. “Met die storm gisteravond. Mevrouw heeft waarschijnlijk de hele nacht in de kou gezeten.”
Anne schudde haar hoofd. Ze had het lang genoeg aangezien, maar nu kon het niet langer. De arme Theolieke had hulp nodig. Het was niet langer verantwoord om haar zelfstandig te laten wonen. “We gaan een oplossing zoeken,” zei ze bedaard. “U kunt hier niet blijven wonen, mevrouw. Snapt u dat?”
“Waar?” vroeg Theolieke. Deze keer was ze echt in de war. Had ze voorheen de boel weleens aangedikt en overdreven, nu drongen de woorden van de arts amper nog tot haar door.
“U kunt niet langer zelfstandig blijven wonen,” zei Anne weer. “U moet hulp hebben.”
“Maar wie helpt me dan?” klonk het zo hulpeloos, dat de arts op slag medelijden kreeg. “Ik heb immers niemand meer? Iedereen is dood, dokter.”
“Ik zal zien wat ik voor u kan doen,” en Anne had geluk.
Nog geen twee weken later zat Theolieke Orlow veilig en wel in een gezellig bejaardentehuis, waar ze genoot van de gezonde maaltijden en het gezelschap van medebewoners.
Ze kwam in gesprek met een dame die bij haar op de kleuterschool had gezeten en de twee werden dikke vriendinnen. ’s Avonds werd er bingo gespeeld of gekaart, soms kwamen er artiesten optreden, ze hoefde zich niet langer zorgen te maken over zaken die alleen in haar verbeelding bestonden.
Kort en goed, dokter Anne Maas had de juiste beslissing genomen. Theolieke Orlow knapte zienderogen op en beleefde samen met haar jeugdvriendin nog enkele mooie jaren.
Renate zat aan zijn bed. Dokter Maas kwam de kamer binnen. “U mag niet te lang blijven, mevrouw,” zei de arts kort en zakelijk. Wie was dit nu weer? Iedereen liep hier maar in en uit. Er moest echt strenger opgetreden worden. Dit kon zo maar niet.
“Wilt u direct afscheid nemen?”
Renate stond op. Ze was geschrokken, bang en helemaal de weg kwijt. Waarom deed die arts zo onaardig? Anne Maas stond toch juist bekend vanwege haar betrokkenheid bij haar patiënten en haar vriendelijkheid?
“Moet dat echt?” vroeg ze bedremmeld. Ze was er pas net. De buren hadden haar op de hoogte gesteld toen ze nietsvermoedend ’s ochtends vroeg was thuisgekomen. Ze had echter de schrik van haar leven gekregen. Haar huis was volledig verwoest. Er was niets meer van over en toen ze hoorde dat Richard in de Landau-kliniek was opgenomen, reed ze er meteen heen. Vandaar dat hij niet op haar sms’jes had gereageerd. Het was dus geen kwestie geweest van slordigheid of een lege accu!
“We kunnen echt niet iedereen toelaten, mevrouw,” zei Anne iets vriendelijker nu. De vrouw zag er vreselijk uit. “Bent u familie?”
“Ik ben zijn vrouw, dokter. Ik ben Renate Sybrands.”
Anne fronste haar wenkbrauwen. “U bent Renate?” herhaalde ze verbaasd. “Dan heeft uw man gister enkele keren naar u gevraagd.”
“Ach, die lieverd.”
“O, dit spijt me,” klonk het oprecht. “Ik dacht dat de dame die bij hem op de bank is aangetroffen zijn echtgenote was.”
“Bij hem op de bank?” reageerde Renate verbaasd.
“U weet nog van niets?”
Nu snapte Renate waarom de buren haar een tikje bedremmeld hadden aangekeken. Zij wisten namelijk wel van de hoed en de rand, terwijl zij zelf nog in het ongewisse verkeerde.
“Uw man en de dame in kwestie, zaten samen op de bank toen de boom omwaaide en uw huis vernielde. Vanaf dat moment zaten ze bekneld en konden geen kant meer op. Wij hebben ten onrechte aangenomen dat het hier een echtpaar betrof.”
“Mabel,” prevelde Renate met bleke lippen. “Ik durf te wedden dat het onze buurvrouw Mabel is geweest.”
“Die naam heb ik inderdaad horen vallen, dat klopt. Ze is overgebracht naar het Elisabeth en wordt daar verpleegd. Het gaat redelijk goed met haar.”
“Mabel is naar hem toe gegaan toen ze zag dat ik weg was,” sprak Renate meer tegen zichzelf dan tegen de arts.
“Mogelijk, ja,” beaamde Anne. “In elk geval kunt u natuurlijk blijven zo lang als u wilt. Het spijt me,” zei ze nog. “Het was een misverstand.”
“U kunt er niets aan doen, dokter.”
Ze ging weer zitten en keek naar het stille gezicht op het kussen. Wat was er gebeurd in haar afwezigheid? Wat had Mabel gedaan? Ze had immers al eerder rare dingen gezegd en hem ‘lieverd’ genoemd. Wat dat betreft hadden Richard en zij gelukkig geen geheimen voor elkaar. Ze vertelden alles en speelden open kaart.
De tijd verstreek. De zusters kwamen en gingen, ze stelden het infuus bij, controleerden de monitor, de arts knikte tevreden. De bloeddruk was genormaliseerd, de fracturen zouden mooi genezen en Renate wachtte tot haar man eindelijk weer aanspreekbaar was.
Ik moet haar zien, dacht Boyd. Hij had een beroerde nacht achter de rug en was vanochtend gebroken opgestaan. Mylène, dacht hij. Godzijdank was ze toch nog naar kasteel Kerckheim teruggekeerd. Hij hoopte oprecht dat zij beter had geslapen dan hij.
Nu was het eerst zaak om tante Hélène te bezoeken. Die arme stakkerd. Ze had zich alles veel te veel aangetrokken, hij moest zo snel mogelijk zijn excuses aanbieden.
Daarom sprong hij onder de douche, haalde een kam door zijn haar en reed naar de kliniek. Hij was de enige, zag hij. Voor de andere familieleden was het nu zeker nog te vroeg. Tante was overgebracht naar een gewone kamer, vertelde zuster Edith hem. Hij mocht haar wel even zien, mits hij kort hield. Er was immers al bezoek.
“O ja?” reageerde hij verbaasd. “Wie dan?”
“Een dame, die even naar buiten is voor wat frisse lucht. Ze komt zo terug.”
Dat zou dan wel een tante zijn. Of zijn moeder wellicht of misschien een nichtje. Wie zou het zeggen. Hij hoopte dat Sabine en Patrick alsnog op huwelijksreis waren gegaan en de zaken snel weer op een rijtje kregen.
“Lieve tante nou toch,” zei hij. Hij liep naar haar toe en kuste liefdevol haar voorhoofd. “Hoe gaat het nu?”
Ze knikte. “Beter,” fluisterde ze. “Veel beter. Ze zijn hier zo knap, Boyd. Dokter Maas heeft me zo goed opgevangen. Ze is mijn steun en toeverlaat.”
“Daar ben ik erg blij om.”
“Maar de cardioloog net zo goed, hoor. En de verpleging, iedereen is zo lief. Dat kun je haast niet bevatten. Ik ben blij je te zien, Boyd.”
“Ik moet u mijn excuses aanbieden,” zei hij. “Het is onvergeeflijk wat ik gedaan heb.”
“Ik had al langer klachten, Boyd. Het is jouw schuld niet. Het is mijn eigen schuld. Ik had al veel eerder medische hulp moeten zoeken. Ik ben erg dom geweest en dacht dat het vanzelf wel weer over zou gaan.”
“Toch spijt het me.”
“Mij ook, Boyd,” zei ze op een geheimzinnige manier. Zonder dat hij het wist, was Mylène namelijk weer teruggekomen. Ze stond stilletjes achter hem en hield haar adem in. Wat was hier aan de hand? Waarom was Boyd hier?
“Wat spijt u, tante?” hoorde ze hem zeggen. “Dat u niet eerder naar de huisarts bent gegaan? Bedoelt u dat?”
“Niet op dit moment. Het spijt me dat Mylène en jij niet zien wat er gaande is.”
Hij schoof ongemakkelijk om zijn stoel heen en weer en schraapte zijn keel. “Ik moet haar ook mijn excuses aanbieden, hoewel ze me waarschijnlijk nooit zal vergeven,” reageerde hij spijtig.
“Je kunt het proberen, Boyd.”
“Natuurlijk,” zei hij zachtjes. “Ik weet niet wat me bezielde, tante.”
Mylène keek strak naar zijn rug en bewoog nog steeds niet. Tante Hélène negeerde haar en sprak alleen hem toe.
“Ik wel, Boyd. Ik weet heel goed wat jou bezield heeft.”
“U?” vroeg hij verbaasd. “Wat weet u dan?”
“En ik weet het ook van haar, Boyd. Van Mylène.”
Hij fronste zijn wenkbrauwen. Was tante toch verwarder dan hij had aangenomen? Wat wist ze dan? Wat bedoelde ze precies?
“Wat weet u van Mylène? En van mij?” polste hij.
Tante glimlachte fijntjes en pakte zijn hand, die ze zachtjes drukte. “Dat jullie van elkaar houden, Boyd,” fluisterde ze. “Iedereen ziet het, behalve jullie zelf. Jullie durven elkaar amper onder ogen te komen. Jullie boosheid en afkeer is slechts gebaseerd op onzekerheid en verlegenheid. Zien jullie dat eens onder ogen, wil je?” wendde ze zich nu ook tot Mimi, die met haar houding totaal geen raad wist.
Tante had immers gelijk. Ze wist het zelf pas sinds gisteravond, maar het was zonneklaar. Haar hart begon onwillekeurig sneller te slaan zodra ze Boyd zag. Haar weerzin was omgeslagen in verlangen, ze kon er echt niets aan doen. Het gevoel was sterker dan zijzelf, ze kon er niet tegen vechten, ze moest zich wel overgeven.
Boyd draaide zich verbaasd om. Mimi was hier? Hoelang dan al? Wat had ze gehoord? Beduusd stond hij op en ging met een hand door zijn dikke, donkere haar. Zijn ogen vlogen over haar knappe gezicht, zo knap dat hij er inderdaad verlegen van werd. Tante had gelijk. Onder zijn stoere voorkomen ging een onzekere jongen schuil die uit pure onzekerheid telkens fel naar haar uithaalde.
“Het spijt me allemaal vreselijk, Mylène,” prevelde hij schor. “Ik kan het nooit meer goedmaken. Ik heb zulke vreselijke dingen gezegd.”
“Ik ook, Boyd. Ik net zo goed.”
Ze keken elkaar aan. Hun ogen boorden zich in die van de ander. Hij schraapte zijn keel en stak zijn hand naar haar uit. Een hand echter, die ze niet van hem aannam. Nee, dacht ze. Ik durf het niet. Hij heeft alles wat ik in een man zoek, ik ben te verlegen.
“Weet je, Mylène, ik eh… ik heb je niet de waarheid gezegd gisteravond. Het was een grove leugen. De waarheid is namelijk heel anders. Ik zei je dat je mijn type niet was.”
“Ja,” beaamde ze zachtjes, “dat zei je.”
“Dat is niet waar. Jij bent de vrouw die ik altijd gezocht heb, maar ik vind je zo overweldigend aantrekkelijk dat ik er bang van word. Nee, niet bang. Het maakt me onzeker,” hakkelde hij. “Ik ken dit niet van mezelf, dus gaf ik jou de schuld. Dat snap ik nu pas, maar het is de waarheid. Natuurlijk heb je nu voor altijd een hekel aan me. Ik zal je uit de weg gaan, maar je moet weten dat ik eh… van je houd.”
“O Boyd!”
“Het spijt me dat ik je pijn heb gedaan, terwijl ik je eigenlijk wil liefhebben. Met heel mijn hart, Mimi. Ik zou je willen liefhebben en beschermen, maar ik heb het verknoeid.”
“Ik wilde niets liever dan met je dansen,” zei ze echter onverwacht. “Ik stond te wachten met knikkende knieën, Boyd. Ik was zo verlegen, zo huiverig om jouw armen om me heen te voelen. Terwijl ik aan de andere kant niets liever wilde. Ik wilde zo graag dat ik me voor mezelf schaamde.”
“Echt waar?” vroeg hij zachtjes.
“Het is de waarheid,” zei ze simpel. “Ik stond net zo goed versteld van mijn gevoelens. Ik heb ze ook lange tijd niet begrepen.”
“Net als ik en…”
De cardioloog kwam binnen. In gezelschap van dokter Maas liep hij naar het bed, waar tante Hélène met een gelukzalige glimlach op haar gezicht de twee gadesloeg.
Dokter Maas was meer dan tevreden. Een patiënt die zo’n gelukkige indruk maakte, herstelde snel. Dat wisten ze hier uit ervaring. Manfred controleerde de gegevens op de monitor, Anne het infuus.
“Ik ben blij dat het zo goed met u gaat,” zei ze vriendelijk, “Ik vermoed dat de specialist tevreden is.”
“Dat ben ik zeker,” reageerde Manfred, terwijl Boyd en Mylène samen de kamer verlieten. Anne zag hoe haar collega de bejaarde onderzocht en wachtte zijn oordeel af. Mevrouw zou vast snel weer ontslagen worden, vermoedde ze. Dokter Keller zou haar de nodige medicijnen voorschrijven en het bed niet langer bezet houden dan hoogstnoodzakelijk was.
“Ze kan begin volgende week naar huis,” zei hij inderdaad op de gang. “Ik houd haar nog even hier voor observatie. Maar zo te zien gaat het sneller dan verwacht.”
“Wie was dat gister aan je bed?” vroeg Ilse op hoge toon. Ze was nog altijd uit haar doen. Eric was heel anders dan ze zich had voorgesteld. Al zeiden haar ouders dat ze veel te jong was voor een serieuze relatie, toch was ze naar hem teruggegaan. Eric zat nu rechtop in de kussens. De hoofdwond was gehecht en zijn arm hing in een mitella.
“Zou je niet vragen hoe het met me is?” Ze was lief, maar te jong. Dat zag hij nu zelf ook wel in. Kirsten had hem verschillende malen gewaarschuwd. Ilse, zo zei ze, was nog maar een meisje. Een schoolkind. Ze hadden zich laten meeslepen door enkele onschuldige, verliefde momenten.
“Oké, hoe gaat het met je?” bokte Ilse. Wat zocht ze hier nou? Ze wilde vrij zijn en met haar vriendinnen shoppen en stappen en feesten en veel te laat thuiskomen. Eric bedoelde het best goed, maar ze was er opeens helemaal klaar mee.
Ze wilde niet jaloers hoeven zijn op een ander. Dat was allemaal verspilde energie en zonde van haar tijd. Je bent maar eens jong, hadden haar ouders haar voorgehouden en de betekenis daarvan drong steeds duidelijker tot haar door.
“Het gaat goed. Ik mag morgen naar huis.”
“O fijn.”
“Ja hè? Ik zal blij zijn als ik hier weg kan. Mijn ouders komen me halen en dan ga ik lekker terug naar huis.”
“Fijn,” zei ze weer. Wat konden gevoelens eigenlijk snel veranderen. Tot voor kort was ze gek geweest op hem. Ze dacht aan geen ander, wilde steeds bij hem zijn en opeens voelde ze niks meer.
Misschien was ze niet eens zo jaloers op dat meisje. Misschien had die ontmoeting haar zelfs aan het denken gezet. Ze was inderdaad nog erg jong en wilde nog van alles beleven.
“En je vriendin? Komt die dan ook mee?”
“Waarom denk je eigenlijk dat ik een ander heb?” wilde hij weten. “Heb ik je ooit die indruk gegeven?”
Ze aarzelde. “Nee, dat niet.”
“Waarom denk je het dan? Alleen omdat ze aan mijn bed stond?”
“Het zou toch zeker kunnen?” merkte ze op. “Jongens gaan toch vaak vreemd.”
“Sommige wel, ja. Maar niet allemaal. Dat moet je nog leren, Ilse.”
“Ik moet nog heel veel leren. Wie is het dan?” drong ze niettemin aan.
“Mijn zus.”
Hij liet een stilte vallen en Ilse zuchtte beschaamd. Zijn zus. Daar had ze geen moment aan gedacht. Die mogelijkheid was werkelijk geen seconde in haar opgekomen.
“Kirsten is mijn zus. Ze vindt me een onbeholpen tiener en daarom praten we veel met elkaar.”
“Ook over mij?”
“Ja, over ons.”
“Wat zei ze dan?”
“Dat je te jong bent. Dat we er geen van beiden aan toe zijn. Eerst wilde ik haar niet geloven, maar nu denk ik daar anders over.”
“Ik ook.”
Dokter Maas kwam binnen en keek van de een naar de ander. “Alweer problemen?” vroeg ze verbaasd, maar Inge schudde haar hoofd. “We zijn het juist met elkaar eens,” zei ze. “Hè Eric?”
Hij grinnikte op de manier die Inge onweerstaanbaar had gevonden, maar nu opeens ontdekte ze een scheve kies en een rare rimpel als hij dat deed.
“Ja,” gaf hij toe, “we zijn het inderdaad helemaal met elkaar eens. Maar we blijven goede vriendin, toch Ilse?””
“Natuurlijk,” zei ze, maar toen ze elkaar aankeken, wisten ze beiden dat ze elkaar niet terug zouden zien. De liefde was over. Ze gingen ieder hun eigen weg en zo was het goed. Anne Maas keek het meisje na en liep toen naar het bed.
“Ik weet niet wat er aan de hand is,” zei ze, “het gaat me ook niet aan, maar op de een of andere manier voel ik dat hier een wijs besluit is genomen.”
“Dat klopt, dokter. Het is onverwacht helemaal duidelijk geworden. We zijn er nog niet aan toe,” sprak hij en de arts knikte. Het was kennelijk goed zo, want Eric straalde nu veel meer rust uit. Zo was het goed, wist de arts. Er was hier kennelijk een knoop doorgehakt.
“Ze stond opeens voor mijn neus. Of ze binnen mocht komen, omdat ze bang was voor het onweer. Of ze kon schuilen. Nou ja, wat moest ik zeggen? Zoiets kun je toch niet weigeren?” vroeg hij met de onschuldige oogopslag die haar zo lief was. Ze kon niet onder woorden brengen hoe blij ze was. Richard had het er levend vanaf gebracht en dat mocht een waar wonder genoemd worden. Dankzij het kordate optreden van dokter Anne Maas lag hij hier in de Landau-kliniek. Al was hun huis veranderd in een complete ruïne, zijn leven was haar vele malen meer waard.
“Ze ging meteen op de bank zitten en toen heb ik haar een glaasje cognac gegeven tegen de angst. Ze zag er zielig uit, vond ik. Heel anders dan toen ze later cognac had gedronken. Het ging inderdaad vreselijk tekeer.”
“Bij ons in de stad ook.”
“Aan de ene kant was ik blij dat je veilig en wel bij je moeder bleef en aan de andere kant wist ik me geen raad met die juffrouw op de bank. Ze ging maar niet weg en bleef maar plakken. Het zweet brak me uit, ik kreeg het Spaans benauwd. Opeens begon ze heel raar met haar ogen te draaien en een beetje raar te praten. Alsof ze schor was. Ik dacht dat ze niet goed werd, of zo. En ze trok haar benen op, terwijl haar rok omhoog schoof. Ik vond het vreemd dat ze die niet naar beneden trok. Ze bleef zitten en ik zag haar onderbroek. Ik schaamde me dood. En ze tuitte haar lippen alsof ze me wilde gaan zoenen.”
“Dat heet nou flirten, lieverd.” Renate legde haar hand om zijn hoofd en bracht haar gezicht nog dichter bij dat van hem. “Ze heeft gewoon geprobeerd je te verleiden.”
“Mij? Maar waarom in hemelsnaam?” klonk het oprecht verbaasd.
“Ze wilde haar huis toch terug? En ze wilde jou er wel bij hebben. Ik neem aan dat ze dat van plan was.”
“Ze loenste ook zo raar met haar ogen. En ze probeerde me te zoenen. Ze zat zo dichtbij dat ik de geur van haar haar rook. Bah, het stonk. Jouw haar,” zei hij, terwijl hij een glanzende lok om zijn vinger draaide, “ruikt lekker. Dat van haar niet. Ik wist niet meer waarover ik met haar kon praten. Mijn gespreksstof was op, maar zij scheen zich wel te vermaken. Ze noemde me Ricky en schatje, en weet ik veel allemaal. Ik wilde opstaan, maar ze greep me vast. En toe kwam die boom naar binnen. Ik ben nog nooit zo geschrokken. Een donderend geweld, was het. Een geluid dat ik nooit zal vergeten.”
“Dat kan ik me zo goed voorstellen. Alles is stuk, lieverd. We zullen een ander huis moeten zoeken.”
“Heel ver van Mabel vandaan, alsjeblieft.”
“Ergens aan een binnenweggetje, waar we ongestoord het gras tot aan onze knieën laten staan en de vlinders van struik tot struik gaan.”
“Een vrijstaand huisje dat niet groot hoeft te zijn.”
“En vooral zonder buren. En laten we de bomen niet vergeten. Geen oude bomen meer in onze tuin.”
“Dat vooral,” beaamde ze. “Geen bomen en geen buren. Wij samen hebben niemand nodig. En al helemaal niet iemand die ons vertelt wanneer we moeten maaien en onkruid moeten wieden.”
Dokter Maas liep voorbij en zag het gelukkige paar samen praten. Dit echtpaar was dankbaar nog bij elkaar te zijn. Het had veel slechter kunnen aflopen, wist de arts die naar haar spreekkamer ging en haar witte doktersjas uittrok.
Ze ging naar huis. Het was een erg drukke week geweest. Een week met ongelukken, misverstanden en natuurgeweld. Ze hadden lange dagen gemaakt en waren er keer op keer met de ambulance op uitgetrokken.
Eenmaal buiten werd haar aandacht getrokken door twee smoorverliefde jonge mensen. Ze kusten elkaar liefdevol en sloegen de armen om elkaar heen. Het waren Mylène en Boyd die onafscheidelijk waren geworden. Hun toekomst stond vast. Na de bruiloft van Sabine en Patrick zou snel een tweede volgen. De huwelijksdag stond al vast en tante Hélène zou dan zeker van de partij zijn.
Over TWEE WEKEN, in DOKTER ANNE MAAS nr. 903, brengt Annes werk haar weer in ongewone en dramatische situaties. Natuurlijk staat haar taak als trauma-arts voorop, maar ze neemt er geen genoegen mee om alleen eerste hulp te verlenen. Als ze haar patiënten ook op andere gebieden kan helpen, zal ze dat zeker doen.
Ook voor DOKTER ANNE MAAS nr. 903 hebben we weer twee complete romans voor u geselecteerd, die u beslist weer van de eerste tot de laatste bladzijde zullen boeien. Haal de nieuwe uitgave van deze populaire Favoriet-reeks over TWEE WEKEN bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.