Allemaal slachtoffer
Leven na de dood?
Josje Maas
Als twee jonge vrouwen worden aangereden tijdens een avondje stappen, verandert dat hun hele leven. Een van hen overlijdt vrij snel na het ongeval, evenals de chauffeur van de auto. Het andere meisje raakt verlamd, maar blijft leven. Ze leert een man kennen in de Landau-kliniek en voelt zich tot hem aangetrokken. Tot ze achter bepaalde feiten komt die hij had verzwegen. Dat zet haar toekomstplannen opnieuw op de tocht.
Die hoofdpijn was moordend. Hannes kreunde en streek met zijn hand over zijn slapen. Straks als hij thuis was, zou hij een heel buisje pijnstillers innemen, nam hij zich voor, dan ging het vast beter. Niet normaal die pijn, hij kon er haast niet meer van denken. De hele dag al werd hij geplaagd door hoofdpijn. In plaats van minder te worden, leek het alleen maar slechter te gaan. Waaraan hij die hoofdpijn te danken had, begreep hij niet. Hij had goed geslapen, was niet te laat naar bed gegaan, niet later dan normaal in ieder geval. Of het moest door de stress op de zaak komen. Dat zou niet zo heel vreemd zijn, bedacht hij.
Tientallen mensen zouden hun baan verliezen als Mulder en hij geen oplossing wisten te bedenken. Mensen die hun baan en het geld hard nodig hadden. Iedereen had immers een gezin te onderhouden. Hijzelf was een van de weinigen die nog geen gezin had. Zijn baan bleef behouden, dat wist hij nu al. Zijn leeftijd speelde natuurlijk ook mee. Wat dat gezin betrof, was hij nog jong genoeg om daarmee te beginnen. Afgezien nog van het feit dat hij haast geen tijd had om een normale relatie te onderhouden. Wel wrang dat hij juist daardoor mocht blijven in het bedrijf. Hij was immers enorm flexibel door zijn ongebonden staat. Dat zagen ze graag.
Opnieuw kreunde Hannes. De lichtflitsen, die nu voor zijn ogen verschenen, ontnamen hem een fatsoenlijk zicht op de weg voor hem. Dit was echt niet normaal meer. Migraine, iets anders kon hij niet bedenken. Het was jaren geleden dat hij voor het laatst een aanval had. Zo heftig had hij het nog niet eerder meegemaakt. De straatlampen en de fel oplichtende reclameborden aan de gevels leken de lichtflitsen nog erger te maken.
Opeens trok er een heftige pijn door zijn hele hoofd heen. Het leek uit elkaar te klappen zo hevig was het. Met een luide kreun schoten zijn beide handen naar zijn hoofd en omklemden het. Nog geen tel later werd het zwart voor zijn ogen en zakte hij tegen de deur van het portier.
“Heeft iedereen zijn Irish coffee op?” vroeg Debbie met een enigszins dubbele tong. Ze zwaaide daarbij met haar lege glas, zodat de laatste kleverige druppels op de tafel belandden.
Karen lepelde nog vlug het laatste restje uit haar glas.
“Volgens mij moeten we weg,” giechelde Janella. Ze dook vrolijk lachend in elkaar en wees naar de donkerharige ober, die met een brede, tandpastawitte glimlach op zijn gezicht kwam aangelopen.
Merle keek eens om zich heen. Ze waren inderdaad de laatste gasten die nog in het restaurant zaten. Niet zo vreemd ook gezien ze pas om halfnegen waren binnengekomen. Eerst hadden ze op het terras gezeten, genietend van een echte zomerse avond, koude rosé en van het beachvolleybaltoernooi dat juist vanavond was begonnen.
“Gaan we nog terug naar het volleybal kijken? Al die lekkere kerels in korte, strakke broekjes en met spannende hemdjes aan, die duiken in het zand,” zei Karen, daarbij veelbetekenend met haar ogen draaiend.
“Jij hebt anders dik verkering,” riep Debbie. “Je mag helemaal niet naar andere mannen kijken.”
“Kijken wel, hoor, aankomen niet,” joelde Janella.
“Wat Bert niet weet, dat Bert niet deert,” ging Karen daarop in.
“Wensen de dames nog iets anders te gebruiken?” vroeg de jonge ober gedienstig.
“Nou, ik weet wel iets bedenken,” riep Debbie, daarbij wellustig de man van top tot teen bekijkend.
“Deb, terug in je hok,” hikte Janella. “Die arme man verschiet nog van kleur.”
Mario, de ‘arme man’, was echter prima bestand tegen het geflirt en geplaag van de meisjes. In een Italiaans restaurant stroomde het bloed eenvoudig wat sneller, zeker naarmate de wijn vlotter vloeide. De ober knipoogde naar Karen en overhandigde met een zwierige zwaai een bordje met daarop de rekening.
“Ach, hij was er al op voorbereid.” Debbie pakte de rekening en rekende snel uit wat iedereen bij moest dragen om aan het totaalbedrag te komen.
Alle vier telden ze een bedrag uit en legden dat op het bordje, plus nog wat extra’s voor de lekkere bediening, zoals Debbie eraan toevoegde.
Voldaan, aangeschoten en ontzettend melig en gierend van de pret om niets, stapte het viertal weer naar buiten. Ze schoven de armen in elkaar en liepen in een brede slinger over het trottoir terug in de richting van het plein waar het toernooi plaatsvond.
Janella zette een vrolijk liefdesliedje in en zingend vervolgden ze hun weg. Ze moesten een brede straat oversteken en dan nog een paar honderd meter lopen voordat ze op het plein waren om daar weer een plekje te zoeken.
Een oude man, die zijn hondje uitliet, werd vrolijk begroet door Karen. Ze verklaarde onmiddellijk verliefd te zijn geworden op het hondje, een onooglijk vuilnisbakkenras, en ze bleef dan ook even gehurkt zitten om het diertje te aaien.
“Wat een schatje, mag ik hem meenemen?” lispelde ze.
De oude man keek zuinig en liep zo snel hij kon verder.
Karen trok Janella mee en beloofde net zo’n hondje voor haar te kopen als ze braaf meeging. Lachend en grappen en grollen makend, staken ze gevieren de weg over, nog altijd gearmd. Op dit tijdstip was het niet druk meer op straat. Bovendien was de weg naar het plein afgezet zodat er alleen verkeer van de doorgaande weg reed.
Merle hoorde wel het geluid van een auto, maar doordat ze als tweede van rechts liep, zag ze niets. Daarnaast had ze voldoende gedronken om geen gevaar meer te zien. Ze voelde zich net als haar vriendinnen geweldig en onoverwinnelijk.
“Hé, kijk uit!” begon de oude man opeens te roepen, wild met zijn arm gebarend naar links. “Ga van die weg af!”
“Tuurlijk, ouwe, dat zullen we zeker doen,” riep Janella. “En straks nemen we er nog een op jouw gezondheid.” Ze draaide zich naar hem toe en zwaaide uitbundig, achteruit lopend op straat.
Merle zag vanuit haar ooghoeken een beweging, draaide haar hoofd die richting uit en begreep eerst niet goed wat ze zag. Haar benevelde brein registreerde wel de auto, maar kon het verband met de auto en hun aanwezigheid op de straat, in de rijbaan van de naderende wagen, niet goed plaatsen. Hij slingerde bovendien enorm. Dacht die kerel dat hij in de achtbaan zat? Merle liet Karen los en bleef staan kijken.
“Oh, kijk, die komt op ons af,” wees Karen. “Die kerel heeft vast nog meer gedronken dan wij.”
Op het gezicht van Debbie veranderde de vrolijk uitdrukking naar een angstige, toen de wagen gevaarlijk snel dichterbij kwam, nog altijd hevig slingerend. “Rennen!” krijste ze en ze zette het op een lopen, Karen met zich meetrekkend.
Merle bleef staan, Janella een paar meter bij haar vandaan, nog altijd niet goed beseffend wat er aan de hand was. Merle bleef stomverbaasd naar de auto staan kijken, die met een vliegende vaart op hen af leek te komen. Het geluid om haar heen, het roepen van mensen, het gillen van haar vriendinnen, leek te zijn verstomd alsof ze in een stille wereld terecht was gekomen. Ze registreerde Janella, die in slow motion weg leek te rennen, viel en overeind probeerde te krabbelen. De auto reed recht op Janella af, die op handen en voeten op het asfalt zat. Haar mond ging open, waarschijnlijk om te gillen, al hoorde Merle dat niet. De klap waarmee de auto op haar vriendin inreed, was echter misselijkmakend hard en opeens was het geluid ook weer terug. Janella werd weggeslingerd en belandde een heel eind verder op de straat. Het lawaai was opeens oorverdovend. De wagen maakte een schuiver, kwam dwars op de straat te staan en schoot opeens recht op haar af.
“Luchtpijp mogelijk geblokkeerd. Ik ga een tracheacanule aanbrengen, anders stikt ze. Klinkmüller, assisteren, de incisie is al gemaakt. Tünnes, kijk bij de bestuurder van de wagen!” Trauma-arts Anne Maas werkte vakkundig en snel verder.
Haast was geboden. De ademhaling was zeer zwak en de hartslag zakte steeds verder weg. Ze bracht een slangetje rechtstreeks in de luchtpijp van het meisje en onderzocht haar daarna pas verder.
Politie hield nieuwsgierigen op een afstand zodat het traumateam ongestoord hun werk kon doen, niet dat het er rustig en kalm aan toeging. Dat niet bepaald; ze werkten in een hoog tempo door om de slachtoffers zo snel mogelijk naar het ziekenhuis te kunnen vervoeren. Ze waren wel zeer zorgvuldig, iedere verkeerde beweging met de patiënt kon immers een einde aan haar leven maken.
Het meisje was met een flinke snelheid geraakt door de auto en had vast en zeker verschillende botbreuken opgelopen. Hier op straat moesten ze het zonder röntgen doen en was het gokken in hoeverre de rug of nek van de patiënt beschadigd kon zijn.
“Bloeddruk zakt,” waarschuwde Klinkmüller, de tweede ambulanceverpleger.
“Oké, de canule zit, haar ademhaling gaat nu beter. Nu de nekkraag en de rugplank nog. We moeten haar naar de kliniek brengen voordat ze bezwijkt aan mogelijke inwendige bloedingen. Hoe gaat het met dat andere meisje?”
“Die reageert nergens op. Zwakke hartslag. Ook de pupil verandert niet. Een schedelbreuk is vrijwel zeker.” Klinkmüller keek haar met een zorgelijke blik aan.
“We moeten ze zo snel mogelijk naar de kliniek brengen. Waarschuw de centrale maar dat we eraan komen. Tünnes, hoe staat het met de chauffeur van de auto?”
“Buiten bewustzijn, geen enkele reactie. Geen zichtbare uiterlijke verwondingen. De auto heeft de klap tegen de paal opgevangen en de airbags hebben de rest gedaan. De linkerkant van zijn gezicht lijkt scheef te hangen. Heel vreemd,” meldde hij.
“Een infarct?” gokte Anne.
“Goed mogelijk. Daar lijkt het inderdaad op,” knikte de verpleger.
“Oké, ik wil ze alle drie naar de kliniek laten brengen. Geef dat even door aan die andere ambulances,” wees ze naar de collega’s van het streekziekenhuis.
Even later reden drie ambulances met loeiende sirenes achter elkaar aan naar de Landau-kliniek.
Anne Maas liet de slachtoffers niet alleen daarheen brengen omdat ze er zelf werkte, ze wist dat haar collega’s fantastisch werk konden leveren met ernstig rug– en hoofdletsel. Ze deed het ook simpelweg omdat de Landau-kliniek het dichtst bij lag. Met een inwendige bloeding, hersenletsel of een infarct telde iedere minuut.
In de kliniek was iedereen gewaarschuwd en werd alles in gereedheid gebracht om de drie patiënten op te vangen.
Bij de kliniek aangekomen ging alles razendsnel. Anne en Klinkmüller renden naast de brancard, die zij vervoerd hadden, mee. Het meisje was er slecht aan toe, ademde door de canule die rechtstreeks in haar luchtpijn stak. Haar bloeddruk was tijdens die korte rit nog verder gezakt, ondanks het bloed dat ze kreeg toegediend. Angstwekkend laag. Anne had de bloedgroep van het meisje op een donorkaart in haar tas gevonden. Merle was haar naam, had Anne in de gauwigheid gezien, Merle Hornbaum, tweeëntwintig jaar oud. Veel te jong om vanavond dood te gaan.
Terwijl ze samen met Klinkmüller het meisje klaarmaakte om naar de röntgen te rijden, gaf ze de handtas aan een van de verpleegsters. Zij moesten de ouders waarschuwen. Als die mensen nog maar op tijd waren om hun dochter te zien. Anne huiverde even en schudde de gedachte die daarop automatisch volgde van zich af.
Ze zou er nooit aan wennen dat ze patiënten kon verliezen. Toch bracht haar beroep met zich mee dat het haast onvermijdelijk was ernstig gewonde mensen te verliezen aan de dood. Zij was vaak als eerste met haar team bij een ongeval. In het verkeer gebeurden helaas nog altijd met enige regelmaat dodelijke ongevallen. Ze zette bewust die nare gedachten van zich af en concentreerde zich op het meisje.
De twee andere meisjes waren met een politiewagen eveneens naar de Landau-kliniek gebracht en zaten te wachten in een kamertje met koffie voor zich. Ze waren hierheen gebracht omdat ze heel graag bij hen vriendinnen wilden blijven en omdat de agenten hun verklaring op moesten nemen van wat er precies was gebeurd. De beide meisjes waren verder niet gewond, maar wel in shock door wat ze voor hun ogen hadden zien gebeuren.
Anne ging naar hen toe nadat ze haar patiënten aan collega’s had overgedragen. Op dit moment kon zij zelf niets meer doen. Het was nu aan de andere artsen.
“Hoe gaat het met Janella en Merle?” was de eerste vraag die haar gesteld werd. Een van de meisjes kwam half overeind en keek haar met een angstige uitdrukking op haar gezicht aan.
“En jij bent? Ik ben dokter Anne Maas, traumatoloog.” Anne bekeek de meisjes met professionele blik. De bleke gezichtjes en uitgelopen make-up door het huilen, vormden een scherp contrast met de hooggehakte schoentjes en uitdagende kleding.
“Janella, is ze… ze lag er zo vreemd bij,” vroeg het meisje, dat zichzelf stamelend had voorgesteld als Debbie Lienz, met een door tranen verstikte stem. Ze wreef over haar voorhoofd.
“Op dit moment kan ik daar nog niets over zeggen. Jullie vriendinnen worden nu geopereerd,” zei Anne, al wist ze ten dele natuurlijk wel hoe de toestand van de meisjes was. Niet best, zeker niet van het meisje dat Janella werd genoemd. De klap waarmee de auto haar had geraakt en daarna meters verder tegen de grond had geslingerd, had zowat al haar botten in haar lichaam gebroken en voor inwendige verwondingen gezorgd. Het ergste was echter de schedelbreuk. Felix Landau, geneesheer-directeur van de kliniek en hersenchirurg, had al direct mistroostig zijn hoofd geschud toen hij het meisje had zien liggen op de brancard.
“En Merle? Ze worden toch weer beter, dokter?” vroeg het andere meisje smekend.
“Het hele team doet ontzettend hun best voor hen,” beloofde Anne. “We doen alles wat in onze macht ligt om hen te helpen.”
De agent kwam tussenbeide. “Is het mogelijk nu een verklaring op te nemen?”
“Van deze dames wel,” knikte Anne.
“De bestuurder van die auto, hoe is hij eraan toe?” wilde Debbie nog van Anne weten. “Die gek reed zo idioot hard en hij slingerde enorm. Janella had niet eens een kans. Hij reed recht op haar af. Was die vent dronken of zo?”
Anne schudde haar hoofd. “Voor zover wij weten niet, hij ligt op dit moment nog in coma.”
“Door de klap tegen de lantaarnpaal? Het spijt me, dokter, maar ik kan niet zeggen dat ik het jammer vind dat hij er zo aan toe is. Dat is toch zijn eigen schuld!” riep Debbie uit.
Anne sloot die ochtend met een vermoeide zucht het rapport. Ze had vannacht tot op dit moment nog geen patiënt verloren, maar wel twee mensen die er zo ernstig aan toe waren dat nog altijd voor hun leven werd gevreesd.
De chauffeur van de auto was niet eens gewond. Hij zou ongeschonden uit de auto zijn gestapt als hij die hersenbloeding niet had gekregen. Felix had hun eerdere vermoeden bevestigd. De chauffeur, die de twee meisjes had aangereden, had vermoedelijk net voordat het ongeluk gebeurde een hersenbloeding gekregen. Zo ernstig dat hij vrijwel direct het bewustzijn had verloren en dus ook de macht over zijn voertuig. Hij verkeerde nog altijd in een zeer diep coma, wat Felix al voorzichtig en zorgelijk de voorbode van hersendood had genoemd.
Janella Meister, het meisje met de schedelbreuk, lag eveneens in coma. Het was nog maar de vraag of ze daar uitkwam en hoe ze er dan aan toe zou zijn. De overige verwondingen zouden vast genezen. Die schedelbreuk had echter een hersenbeschadiging veroorzaakt, haast zeker met ernstige gevolgen als ze weer bij zou komen. Als ze al bijkwam. Felix had hierover ernstige twijfels en had zijn zorg gedeeld met de ouders van het meisje, die in de loop van de nacht in de kliniek waren aangekomen.
Het derde slachtoffer, Merle Hornbaum, was weliswaar bij bewustzijn – al was ze suf van de operatie en door de zware pijnstillers en medicatie die ze kreeg – maar ook zij was dermate ernstig gewond dat ze daar blijvende schade van zou ondervinden. Ze was vrijwel zeker verlamd aan haar benen. Haar rug was gebroken, een lage dwarslaesie, zonder enig uitzicht op herstel. De canule was uit haar hals verwijderd, zodat ze weer normaal kon ademen. Haar kaak was gebroken en gezet, praten en eten zou de eerste tijd niet gaan, maar dat zou wel genezen.
Een klop op de deur deed Anne opkijken van haar werk. “Binnen.”
Jörg Siebert, de algemeen chirurg die eveneens een groot deel van deze nacht in touw was geweest, kwam binnen. “Hé, hoe gaat het?” vroeg hij.
“Ik ben bekaf,” gaf Anne toe. “Het was me het nachtje wel. Heb jij nog opbeurende nieuwtjes, die kan ik nu wel gebruiken.”
“Niet echt.” Hij trok een stoel bij en plofte erop neer. Grote wallen lagen onder zijn ogen. Ook hij was de hele nacht in de weer geweest met de beide meisjes. “Rond tien uur heeft Felix een gesprek met de ouders van die meisjes. Hij dacht dat jij dat wel wilde weten en er misschien bij wilt zijn.”
“Oh, inderdaad, daar ben ik graag bij. Bedankt voor de waarschuwing.” Ze sloot haar bureaulades, stond op en rekte zich uit. “Dan zal ik eerst eens een paar uurtjes slaap gaan pakken.”
Samen met Jörg verliet ze het kantoor. Anne vervolgde haar weg naar het personeelshuis, waar ze een kamer wist die vrij was, zodat ze even een paar uur ongestoord kon slapen.
Op de afdelingen was het nu nog rustig, zo vroeg in de ochtend. Over een halfuurtje werd de nachtploeg afgelost, was het tijd om de diensten over te dragen en de bijzonderheden door te nemen.
Merle knipperde met haar ogen tegen het licht, dat ergens achter haar hoofd moest schijnen. Vreemd genoeg lukte het haar niet om haar hoofd te draaien. Haar mond voelde droog aan en ze had een smerige smaak in haar mond. IJzer en nog iets onbestemds, een bittere smaak. Ze wilde wel slikken en haar mond iets bevochtigen door een kauwbeweging te maken, maar iets zorgde ervoor dat die beweging het niet ging worden. Bovendien bezorgde het haar een felle pijn. Haar hoofd deed ook al zoveel pijn, eveneens als haar keel, armen en haar rug.
Wat had ze gedaan? Het voelde aan alsof ze stuiterend van een metershoge berg af was komen zetten. Ieder botje en iedere spier in haar lijf deden pijn. Alleen haar benen leken niet aan die pijngolf mee te doen. En waarom kon ze zich niet bewegen?
Nog altijd met haar ogen knipperend tegen het licht, trachtte ze haar hoofd op te tillen. Draaien? Niets lukte. Wat was er aan de hand? Paniek dreigde zich nu van haar meester te maken.
“Hé, je bent wakker,” klonk opeens een vriendelijke vrouwenstem.
Een rond, blozend gezicht verscheen in haar gezichtsveld.
“Ik ben Sabine. Hoe voel je je?” De vrouw schudde met een weemoedige glimlach haar hoofd. “Stom van me, je kunt niet praten. Probeer het maar niet. Je kaak is gebroken en zit nu gefixeerd om te genezen. Het zal wel enige tijd duren voordat je kunt praten en echt kunt eten.”
Merle knipperde verward met haar ogen. Niet praten, niet eten? Gebroken kaak? Wat was er dan gebeurd? Ze sloot haar ogen, omdat ze merkte dat het haar moeite kostte die open te houden. Ook al was het onbeleefd om midden in een gesprek je ogen te sluiten. Wie was Sabine? Ze klonk wel aardig. Wat deed ze hier? Waar was ze eigenlijk?
Met een ruk opende ze opnieuw haar ogen. Sabine stond er nog altijd, bezig met iets dat naast haar hing, wat kon ze niet zien. Nu pas zag Merle dat ze gekleed was in een soort uniform. Wit, als van een… verpleegster? Was ze in een ziekenhuis? Waarom dan?
“Je hebt een ernstig auto-ongeluk gehad. Kun je je daar nog iets van herinneren? Knipper één keer voor nee en twee keer voor ja.” Sabine stond half over haar heen gebogen, zodat Merle de lichtere vlekjes op haar pupillen kon zien.
Merle knipperde een keer met haar ogen. Een auto-ongeluk? Zij? Hoe had dat kunnen gebeuren? Ze spande zich in om zich daar iets van te herinneren, maar het enige wat gebeurde was dat de hoofdpijn en de druk achter haar ogen erger werd. Vermoeid sloot ze die weer.
“Probeer te rusten en niets te forceren. Je hebt tijd nodig om te herstellen. De dokter komt straks naar je kijken. Hij zal je vast kunnen vertellen hoelang dit alles gaat duren,” klonk de stem van Sabine.
Merle voelde dat ze langzaam weer wegzakte.
Gerlof stond naast het bed van zijn broer. Zo op het eerste gezicht was er niets bijzonders aan hem te zien. Hij leek te slapen. Zijn ouders zaten aan weerszijden van het bed. Moeder praatte zachtjes tegen haar zoon, op advies van de verpleging, en streelde onafgebroken zijn hand. Zijn vader zat aan de andere kant van het bed en keek het met een zorgelijke blik aan. Hij streek herhaaldelijk door zijn grijze haardos, waardoor die alle kanten uit leek te steken.
Hannes was de oudste van hun twee, anderhalf jaar was het leeftijdsverschil, maar uiterlijk leken ze zoveel op elkaar dat menigeen hen voor een tweeling hield. Al was Hannes nu wel bleker dan normaal. Een hersenbloeding had de arts gezegd. Hannes met zijn achtentwintig jaar was door een hersenbloeding getroffen. Een zeer ernstige ook nog. Het was een wonder dat hij nog leefde. Dat hij het ongeluk zelfs had overleefd.
Gerlof probeerde zich voor te stellen hoe het gebeurd moest zijn. Hannes was door die hersenbloeding bewusteloos geraakt en zijn auto was stuurloos verder gereden. Was de snelheid hoog geweest? Vast wel, die beide jonge vrouwen die aangereden waren door Hannes waren zwaargewond geraakt, had de arts hen verteld. Nee, Hannes had hen niet aangereden, het ongeluk kon zijn broer niet aangerekend worden. Niet echt. Hij had onbewust die vrouwen geraakt. Had het niet eens geweten.
Vanuit zijn ooghoek zag hij zijn vader moeizaam opstaan. Hoewel hij pas zesenvijftig was, leek Franz Franke binnen een paar uur te zijn veranderd in een stokoude man. Het grijze haar leek binnen een paar uur veel witter te zijn geworden. Gerlof had die verhalen nooit willen geloven, dat mensen in een nacht grijs of wit haar konden krijgen. Nu kon hij dat met eigen ogen aanschouwen.
“Hoe kan het dat zo’n jonge kerel een hersenbloeding krijgt?” vroeg Franz op gefluisterde toon.
“De dokter had het over een kluwen aders die niet goed op elkaar aan zijn gesloten. Dat schijnt hij vanaf zijn geboorte al te hebben gehad.” Er was een scan gemaakt waarop dit te zien zou zijn, had dokter Landau hen verteld. Dat gegeven leek niet echt tot zijn vader door te dringen. Dit was de derde keer dat hij een verklaring vroeg aan zijn jongste zoon. “Een arterioveneuze malformatie.”
“Dat zegt mij toch allemaal niets. Ik kan er met mijn pet niet bij dat dit nooit eerder ontdekt is.” Franz krabde zich op zijn hoofd en keek met een verwezen blik naar de jongeman, die doodstil en lijkbleek in het ziekenhuisbed lag. Zijn vrouw prevelde nog altijd hele verhalen tegen Hannes. “Denk je dat hij nog bijkomt?”
Op die vraag kon Gerlof zijn vader geen antwoord geven. Hij schudde mismoedig zijn hoofd. Als hij op de reactie van de arts af moest gaan, gaf hij zijn broer niet veel kans nog bij te komen. Het gebied waarin de kortsluiting had plaatsgevonden, lag te diep om te opereren. Het was dan ook een hersenbloeding met vrijwel zeker ernstige gevolgen.
“Ik weet het echt niet, pap,” zei hij dan ook eerlijk.
“Het is niet echt Hannes’ schuld, toch? Dat ongeluk. Dat kunnen ze hem toch niet verwijten?” vroeg Franz verder. “Het is toch al erg genoeg wat Hannes is overkomen.”
“Hij heeft het ongeluk niet met opzet of door nalatigheid veroorzaakt,” verzekerde Gerlof zijn vader. “Dat zeer zeker niet. Ze kunnen iemand die plotseling onwel wordt een ongeluk niet aanrekenen. Het is niet dat hij van tevoren ziek was of zware medicijnen gebruikte.”
“Die meisjes, denk je dat die het zullen overleven?”
Gerlof legde zijn arm om de schouders van de tengere man, die zijn vader was. “Laten we het hopen. Je gunt niemand zo jong de dood.”
“Mijn zoon ook niet,” mompelde Franz. Hij slofte terug naar de stoel naast het bed van zijn zoon en nam weer plaats.
Gerlof bleef even besluiteloos staan. Hij wilde wel blijven, maar voelde zich overbodig. Zijn ouders zaten aan weerszijden van het bed. Moeder was constant op zachte toon tegen zijn broer aan het praten en zijn vader zat wezenloos voor zich uit te staren. Het benauwde hem opeens in de ziekenkamer.
Hij draaide zich om en ging naar de gang. Daar wist hij niet waarheen hij moest gaan, kon gaan. Niet te ver bij zijn broer vandaan. Misschien even naar buiten. Het was nog vroeg in de ochtend.
Op de gang heerste al volop bedrijvigheid. Verpleegsters liepen kamers in en uit, deelden maaltijden en medicijnen rond of liepen met beddengoed en handdoeken op en neer.
Gerlof liep voorbij een intensive care-kamer. Hij bleef even staan en keek door de openstaande deur naar binnen. Een meisje lag bewusteloos op bed. Haar gezicht haast net zo wit als het beddengoed. Bloederige sneden ontsierden haar gelaat. Haar hoofd was ingepakt met een dik verband, uit haar mond kwam een dikke slang en ook in haar neus verdween een slangetje. Armen en benen zaten in het gips en één been hing ook nog eens in een stellage. Ze was aangesloten op allerlei apparatuur die, net als bij zijn broer, haar functies in de gaten moest houden.
Zou dit een van die meisjes zijn die door Hannes’ auto was geraakt? Hij weigerde te denken dat Hannes haar had aangereden. De auto had haar aangereden, Hannes had er alleen maar in gezeten. Hij was net zo goed een slachtoffer.
Een verpleegster liep langs hem heen naar binnen, kwam even later weer naar buiten en keek hem verwonderd aan. “Het is nog lang geen bezoekuur, meneer. Kan ik u ergens mee helpen?” vroeg ze vriendelijk.
“Nee, dat denk ik niet.” Hij aarzelde even. “Dat meisje daar in het tweede bed. Wat is er met haar gebeurd?”
“Een auto-ongeluk. Ze ligt in coma. Kent u haar?”
“N…nee, nee, ik ken haar niet.” Gerlof draaide zich om en liep vlug de andere kant uit. Dus toch!
In een nis met een groot raam, dat uitzicht bood op de parkachtige tuin van de kliniek, bleef hij staan. Hij drukte zijn vuisten tegen zijn ogen en kreunde zacht. Twee levens vernield, hoe was het derde slachtoffer eraan toe? Lag zij ook in coma? Die hersenbloeding had tot nu toe drie levens totaal ontwricht.
Opeens drong tot hem door dat hetgeen Hannes was overkomen, ook bij hem kon gebeuren. Ze waren broers. Een aangeboren afwijking kon dus net zo goed ook bij hem aanwezig zijn! Hoe groot was die kans? Wilde hij dat wel weten?
Anna had een intens medelijden met de ouders van Merle en Janella. Ze zaten verslagen voor het bureau van Felix.
“Het spijt me dat ik u geen beter nieuws kan geven.” Felix zette de toppen van zijn vingers tegen elkaar aan en keek de vier mensen met een ernstige blik aan.
“En de kans dat Janella weer bijkomt, hoe groot is die?” vroeg de vader van Janella.
“Ik praat liever niet in percentages, dat zegt u immers heel erg weinig. Bovendien is iedere comapatiënt anders. De coma van uw dochter is vrij diep. De scan heeft daarnaast ook uitgewezen dat er sprake is van een grote hersenbeschadiging.” Hij schudde zijn hoofd.
“Dus a…als z…ze bij…k…komt,” snikte de moeder van Janella, “dan is ze z…zwaar ge…h…handicapt?”
Haar man sloeg zijn arm om haar schouders heen en trok haar tegen zich aan.
“Daar moeten we wel rekening mee houden,” knikte Felix.
Anne wist hoe zwaar het hem viel toe te moeten geven dat hij niet iedere patiënt kon helpen of redden. Zeker niet als ze nog zo jong waren als dit meisje.
“Die man die hen aan heeft gereden,” wilde de vader van Merle weten. Hij sprak op een zeer agressieve toon. Zijn hele houding, de gebalde vuisten, de norse uitdrukking op zijn gezicht en de gespannen schouders straalden vijandigheid uit. “Ik hoorde dat hij hier ook in het ziekenhuis ligt. Sinds wanneer behandelen jullie moordenaars?”
“Vooralsnog is er niemand gestorven. Daarnaast is de chauffeur van de wagen net zo goed een slachtoffer. Hij heeft de aanrijding niet met opzet veroorzaakt.”
“Nee, dat mag ik hopen,” onderbrak Merles vader Felix op ruwe toon.
Felix maakte een sussend gebaar. “Zoiets gebeurt haast nooit met opzet. De chauffeur verloor het bewustzijn door een hersenbloeding. Hij ligt eveneens in coma en is er slecht aan toe.”
“Ha, net goed voor die doodrijder. Ik mag lijden dat hij het niet overleeft. Hoewel, het is misschien wel beter dat hij het wel overleeft, het liefst zwaar gehandicapt zodat hij er iedere dag weer aan herinnerd wordt wat hij heeft veroorzaakt. De dood lijkt me nog een te milde oplossing voor die moordenaar!”
De vader van Janella stiet een verontwaardigde kreet uit. “Man, je bent niet wijs! Niemand rijdt toch met opzet een paar mensen aan! Een hersenbloeding, zegt de dokter net. Begrijp je eigenlijk wel wat dat betekent?”
De twee mannen stonden opeens als kemphanen tegenover elkaar.
Anne sprong geschrokken op en ging tussen de beide mannen in staan. “Heren, alstublieft. Dit is een ziekenhuis, wij behandelen zieken en slachtoffers van ongevallen. De chauffeur van de wagen treft geen schuld, net zomin als uw dochters. Het zijn allemaal slachtoffers met ouders, broers en zussen die daar verdriet van hebben!” Ze keek de beide mannen met felle ogen aan, bleef onverzettelijk staan, ook toen de grootste van de twee zich dreigend naar haar toeboog.
“Dokter, ik zal het die vent nooit vergeven wat hij mijn kind heeft aangedaan,” beet de vader van Merle haar met een door tranen verstikte stem toe. “Mijn dochter zal nooit meer kunnen lopen dankzij die rotzak!”
Zijn vrouw stond op en trok hem aan zijn arm. “Arnold! Zeg zulke dingen toch niet.”
Hij schudde de arm van zijn vrouw van zich af, draaide zich om en beende met grote passen het kantoor van Felix uit.
Anne ging achter hem aan. Ze wilde voorkomen dat hij met die boze kop naar zijn dochter toeging. Het meisje was daar allerminst bij gebaat. Ze haalde Arnold Hornbaum halverwege de gang in, inderdaad op weg naar de kamer van Merle. “Meneer Hornbaum,” riep ze op dringende toon.
Hij bleef staan en draaide zich om. “U weer, hebt u niets beters te doen? Moordenaars redden of zo?”
Anne trok zich van zijn bijtende toon niets aan, ze wist dat die veroorzaakt werd door woede en machteloosheid, die niet tegen haar gericht was. “Zullen we even het park ingaan? Het is mooi weer, nog niet zo warm dat het niet aangenaam meer is om buiten te zijn. We hebben jonge zwanen. Zwarte, heeft u die jongen daarvan weleens gezien? Als je ze ziet, zou je niet zeggen dat daar zulke elegante en mooie dieren uit groeien.”
Arnold liet zich door haar meevoeren naar buiten, zonder protesteren. “Het spijt me, dokter, dat ik me zo liet gaan. Die zwanen interesseren me geen moer, maar u hebt gelijk dat ik zo niet bij mijn dochter kan aankomen. Niet met zo’n kwaaie kop.” Hij streek met beide handen door zijn borstelige haarbos en schudde zijn hoofd. “Mijn kleine meisje zal nooit meer kunnen lopen. Beseft u wat dat inhoudt?”
“Dat besef heb ik inderdaad, maar ook met een dergelijke beperking kan ze verdergaan met haar leven. Ze zal zich erdoorheen slaan, daar ben ik van overtuigd,” hield Anne hem voor.
“Dat zegt u nu. U hebt toch geen idee hoe het verder zal gaan met mijn meisje. Ze kan voorlopig niet praten en vertellen wat ze voelt, wat ze wil,” mompelde Arnold op sombere toon.
“Dat klopt, maar dat is slechts tijdelijk. Jonge mensen zijn flexibel.”
“Ik heb het gevoel dat die gast haar haar leven heeft ontnomen,” ging Arnold verder. “Dat is toch niet zo’n vreemde gedachte?”
“Niet direct, maar met woede en wrok komt ze ook niet verder. Dat zal haar leven verzieken. Geloof me, de chauffeur heeft geen enkele schuld aan het ongeluk, precies zoals professor Landau vertelde. Hij is er bijzonder slecht aan toe. Het is maar de vraag of hij de gevolgen van die hersenbloeding overleeft.”
“Hoe oud is die kerel?”
“Achtentwintig.”
“Onze oudste zoon is net zo oud,” mompelde Arnold. “Een hersenbloeding op die leeftijd… Hoe is het mogelijk!”
Terwijl Anne het pleit leek te winnen voor de onfortuinlijke Hannes Franke vocht deze zelfde Hannes voor zijn leven. Hoewel, van een gevecht was niet eens sprake. Zelf had hij waarschijnlijk nauwelijks een besef van wat er precies aan de hand was, meende Gerlof. Zijn ouders waren naar huis gegaan om zich wat op te knappen en te proberen iets te slapen. Zelf zou hij hier blijven en naar huis gaan als zijn ouders terug waren. Ze wilden Hannes niet alleen laten. Er moest iemand van hen bij hem blijven, waren ze van mening. Niet zozeer voor het geval hij bijkwam, die kans was bijzonder klein, maar meer voor het geval hij plotseling slechter zou worden. Nog slechter? dacht Gerlof. Zijn ouders durfden het woord dood niet in hun mond te nemen, al wist hij zeker dat ze beseften dat ze Hannes niet meer terug zouden krijgen.
Gerlof keek naar de handelingen die de verpleegster verrichtte. Een kleine, pittig uitziende verpleegster met donkere krullen was bezig Hannes te verzorgen. Ricky, stond er op haar naamplaatje, dat op haar borst was gespeld.
“Hoe gaat het met die twee meisjes die aangereden zijn?” vroeg Gerlof na lang aarzelen. Misschien mocht ze niets vertellen of wilde ze niets zeggen tegen de broer van degene die verantwoordelijk was voor het ongeluk.
“Janella en Merle?” vroeg Ricky.
“Ze liggen toch ook hier ergens? Overleven ze het ongeluk? Of houden ze er blijvend letsel aan over?”
Ze schudde meewarig haar hoofd. “Het ziet er niet zo best uit voor Janella. Ze ligt nog altijd in coma. Ze heeft een schedelbreuk en daardoor ernstig hersenletsel opgelopen.”
“Hoe komt ze daar uit? Zal ze een kasplantje zijn? Altijd verzorging nodig hebben? Ik weet dat mijn broer er slecht aan toe is, nee, zeg maar niets, dat is gewoon de waarheid. En dat meisje, is er voor haar nog hoop?”
“Als u het mij vraagt, is het voor het meisje humaner – ik mag het eigenlijk niet zeggen – maar het lijkt mij voor het meisje beter dat ze niet meer bijkomt uit die coma. Het hersenletsel zit op een dusdanige plek dat ze haast niets meer zelf zal kunnen, letterlijk geleefd moet worden door allerlei apparaten.”
Gerlofs kaken verstrakten. “Dat mag je inderdaad niet zeggen. Denken, oké, maar hardop uitspreken niet. Wat ben jij voor verpleegster?”
Ricky haalde haar schouders op. “Sorry, ik had het zeker niet mogen zeggen, maar u vroeg ernaar.”
Gerlof staarde naar zijn broer. “Net als Hannes.”
Ricky aarzelde nu, uiteindelijk knikte ze en zei zacht: “Net als uw broer en dat mag ik eigenlijk ook niet zeggen.”
“Dokter Landau heeft het niet met zoveel woorden gezegd, maar ik begreep van hem hetzelfde. Wanneer komt het moment dat hij ons zal vertellen dat de stekker eruit gaat?” De toon waarop Gerlof sprak was hard. Niet zozeer omdat het hem niets kon schelen, maar meer om zijn emoties, die ermee gepaard gingen, het zwijgen op te leggen.
“Dat is aan professor Landau om te beslissen. Dat zal hij echter altijd in overleg met de familie doen,” wist Ricky.
“Dat mag ik hopen,” mompelde Gerlof. “Het tweede meisje. Hoe is het met haar? Ligt zij net als Hannes en Janella in coma?”
“Gelukkig niet. Ze heeft iets meer geluk gehad. Iets, zeg ik met opzet. Ze zal de rest van haar leven in een rolstoel door moeten brengen. Ze is verlamd vanaf haar middel.”
Gerlofs gezicht verstrakte. “Ik weet niet wie er dan beter af is.”
“Nu zegt u iets wat u beter niet kunt zeggen. Ook in een rolstoel kun je nog een heel goed leven hebben. Alleen haar benen weigeren dienst, de rest zou normaal moeten functioneren.”
“Weet… weet ze dat Hannes haar heeft aangereden?”
“Dat lijkt me wel. Ze is bij kennis.”
“Op welke kamer ligt ze?” wilde Gerlof weten. “Mag ik naar haar toe?”
“Ik denk niet dat het verstandig is dat u haar opzoekt. Haar vader is nogal boos op uw broer.”
“Waarom? Denkt hij dat Hannes met opzet zijn dochter heeft aangereden?” Gerlof keek haar strijdlustig aan.
Ricky schudde haar hoofd. “Dat niet, maar denkt u zich de gevoelens van die man eens in. Zijn dochter is tweeëntwintig, staat aan het begin van haar volwassen leven en dan gebeurt er zoiets. Het is voor niemand prettig om op die leeftijd in een rolstoel te belanden.”
“Ze leeft nog.”
“Net zei u nog dat u niet wist of dat op die manier wel zo geweldig was.” Ricky keek hem met iets van triomf op haar gezicht aan.
Gerlof lachte even wrang. “Je hebt me te pakken.”
Ricky ging verder met haar werk en hij verdiepte zich in een tijdschrift, af en toe naar de jonge verpleegster kijkend.
Toen zijn ouders een paar uur later terugkwamen, vertelde hij wat er zoal gebeurd was – er viel niets anders te melden dan dat Hannes verzorgd was – en pakte hij zijn spullen om op zijn beurt naar huis te gaan en wat rust te nemen.
Zijn nieuwsgierigheid kon hij echter niet bedwingen toen hij voorbij de kamer kwam waar Merle Hornbaum moest liggen. Ricky had het hem niet willen vertellen. De verzorgster, die met drinken rond kwam, kende geen bezwaren, of ze was niet van de situatie op de hoogte. Ze had hem zonder schroom het kamernummer van Merle gegeven.
Ook hier stond de deur open zoals bij veel patiënten het geval was. Voorzichtig tuurde hij naar binnen, na eerst geluisterd te hebben of hij stemmen hoorde van andere mensen. Ze lag alleen op een kamer wist hij van de verzorgster.
Hij zag en hoorde niemand, dus zette hij nog een stap verder de kamer binnen. De aanblik van het meisje, gedeeltelijk in het gips en met een soort schroeven en pennen aan haar kaken, deed hem schrikken. Het bleke gezichtje zat onder de schrammen en verwondingen. Stalen pennen leken in haar kaak te verdwijnen. Ricky had niet precies verteld wat het meisje nog meer mankeerde, alleen van haar verlamming. Natuurlijk was dat vast niet de enige verwonding. Ze was geschept door een auto, dat gebeurde niet zonder kleerscheuren en de nodige verwondingen.
Gerlof bleef naar het meisje staan staren. Ze sliep, haar ogen bewogen zich onrustig achter haar oogleden. Zijn blik gleed verder naar het gebied waar haar benen onder de dekens moesten liggen. Daar bewoog zich niets, daar bleef het rustig. Ze was verlamd. Wat had hij dan verwacht? Dat ze onbewust nog wel met haar benen kon bewegen?
Een geluidje trok zijn aandacht en hij richtte zijn ogen weer op haar gezicht. Het meisje staarde hem nu aan met een blik waaruit onbegrip en angst sprak. Waar was ze bang voor? Een onbestemd geluid kwam uit haar keel en op hetzelfde moment ging er een alarm af, ergens achter haar. Een infuus dat leeg was?
Geschrokken door dat alarm maakte hij dat hij wegkwam. Zo meteen kwam de verpleging binnen. Hij mocht hier niet zijn. Hij haastte zich naar buiten, de gang op. Vanaf de zusterpost zag hij al een vrouw in het wit aan komen rennen.
Met grote passen beende hij weg, naar de lift. Ze zou toch geen hartaanval krijgen omdat ze van hem was geschrokken? Jonge mensen kregen toch geen hartaanval? Jonge mensen behoorden ook geen hersenbloeding te krijgen, gaf hij zichzelf antwoord. Waarom Hannes dan wel? Hij had het leven van twee jonge vrouwen meegesleept in zijn ongeluk. Een van hen zou naar alle waarschijnlijkheid niet meer bijkomen uit haar comateuze toestand en de andere kon niet meer lopen. Nooit meer!
Die man! Ze kende hem toch? Aan haar ogen mankeerde niets. Haar geheugen was nog niet helemaal wat het zijn moest. Dat was normaal had de dokter gezegd, misschien herinnerde ze zich wel nooit meer wat er precies gebeurd was. Zoiets gebeurde vaak bij een ernstig trauma. Dat zou een zegen moeten zijn. Stel je voor dat ze telkens wanneer ze haar ogen sloot die wagen op zich af zag komen. Haar verbeelding werkte nog prima. Ze moest er niet aan denken iets dergelijks steeds weer te zien. Dat wilde ze best uit haar geheugen bannen, daar was ze niet rouwig om.
Ook van hetgeen er vlak voor het ongeluk was gebeurd, wist ze niet veel meer. Ze was met de meiden iets wezen eten, dat herinnerde ze zich nog wel. Met Debbie, Karen en Janella. Borsalino, het Italiaanse restaurant, daar waren ze heen geweest. Ze hadden gelachen, een beetje geflirt met de knappe, donkerharige ober die daar werkte. En daarna… Ze moesten weg zijn gegaan. Waarheen? Dat gebied bleef vaag en zweefde in het duister. Als dat ellendige gepiep maar stopte, misschien lukte het dan wel om beter na te denken.
Sabine kwam de kamer binnen, drukte de knop van het alarm uit.
“Je infuus is leeg,” wees ze met een knik van haar hoofd naar de zak waarmee ze via een slangetje verbonden was.
Ik vind alles best. Vertel me dan nu onderhand maar eens wat er precies gebeurd is. Waar zijn Janella, Karen en Debbie? Zijn zij ook aangereden? Zoveel vragen die ze wilde stellen. Waarom kon ze niet praten? Gebroken kaak. Aan elkaar geschroefde kaak was een betere uitleg daarvoor.
Ze bewoog haar goede rechterarm naar Sabine toe en maakte een gebaar dat ze wilde schrijven.
“Wil je pen en papier? Ah, je wilt iets opschrijven. Momentje, ik vervang eerst deze zak, dan breng ik een bord met een pen voor je mee.”
Merle kon niet veel meer doen dan wachten tot Sabine klaar was en eindelijk schrijfgerei ging halen. Ze kwam terug met een whiteboard en een stift.
“Zo, hiermee kun je schrijven en ook hetgeen je hebt geschreven weer uitwissen. Meer dan een natte doek heb je er niet voor nodig. Zal dat lukken zo?” Sabine legde het whiteboard op Merles buik en gaf haar de pen. Een vochtig doekje hing ze over de rand van het bed. Afwachtend bleef ze staan kijken naar het gestuntel van Merle.
Het viel nog niet mee om met één hand het bord op de juiste manier neer te zetten. Ze legde haar ingegipste linkerarm zo dat het bord daar tegenaan rustte zodat ze een steun had. Met de rechter begon ze te schrijven.
‘Wat is er gebeurd?’
“Het ongeluk? Ik weet niet of ik dat mag vertellen,” aarzelde Sabine.
‘Waarom niet?’
“Je hebt een ongeluk gehad, daardoor kun je je niet alles meer herinneren. Het kan averechts werken als ik je vertel wat er gebeurd is. Dat laat ik liever aan onze psychotherapeut over, of aan een arts.”
‘Kom op!!!!’ pende Merle driftig neer. ‘Vertel!!!’ Het was toch verdorie haar ongeluk. Ze had er toch recht op te weten wat er gebeurd was.
Sabine schudde haar hoofd. “Nee, dat mag ik niet doen. Ik zal overleggen met de arts.”
‘Mijn ouders?’
“Wil je het aan je ouders vragen?”
Merle knipperde twee keer met haar ogen. Ja!
“Ik denk dat zij dezelfde instructies hebben gekregen.” De verpleegster beet op een randje van haar nagel. “Ik vraag het even aan de hoofdzuster. Zij kan vast wel vertellen wanneer er een arts bij je komt. Momentje.”
Met een inwendige zucht keek Merle de verdwijnende verpleegster na. Ze haatte het dat ze niets kon zeggen. Dat was bijna nog erger dan dat ze zich niet kon bewegen. Waarom vertelde niemand precies wat er met haar aan de hand was? Haar benen zaten in het gips. Dat wel, maar was dat ook de reden dat ze ze niet kon bewegen? Ze moest toch haar tenen kunnen voelen bewegen? Of waren die soms ook gebroken en verpakt in het gips?
Haar ouders had ze wel gezien, vaag, omdat ze toen steeds wegzakte en niet lang genoeg wakker kon blijven. Iemand moest haar toch kunnen vertellen wat er precies met haar aan de hand was?
Sabine kwam terug met in haar kielzog een slanke vrouw met een aardig gezicht en blond haar.
“Hai, ik ben dokter Anne Maas. Hoe gaat het met je?” Ze stak haar een hand toe en drukte Merles rechterhand voorzichtig. “Je zit met een hoop vragen, begreep ik van Sabine.”
Merle knipperde twee keer met haar ogen.
“Vertel maar, of schrijf het op. Ik luister naar je.” Anne trok een stoel bij het bed en ging zitten.
Merle begon te schrijven. ‘Ik wil weten wat ik mankeer’, en ‘Wat is er gebeurd?’
“Oké, je hebt vast nog veel meer vragen. Laat ik bij het begin beginnen. Weet je nog iets van wat er precies is gebeurd die avond?”
Merle knipperde één keer.
“Niet, oké. Eens kijken wat je nog wel weet. Je was met je vriendinnen in de stad.” Anne keek vragend naar Merle en toen die weer een keer met haar ogen knipperde, ging ze verder. “Jullie hebben bij de Italiaan iets gegeten en wilden terug naar de stad. Naar het beachvolleybaltoernooi. Bekend?”
Nee, dat herinnerde ze zich niet, wel dat ze eerder naar het beachvolleybal hadden zitten kijken. Na de Italiaan wilden ze daar dus nog naar toe. ‘Verder?’, schreef ze.
“Op weg daarheen is het ongeluk gebeurd. Een auto schepte Janella en jou,” vertelde Anne. Ze hield de jonge vrouw goed in de gaten en registreerde nauwkeurig iedere reactie.
Merle knipperde twee keer. ‘Wat heb ik?’
“Er zijn ribben gebroken. Je linkerarm is gebroken, vandaar het gips uiteraard.”
Merle sloot even haar ogen voordat ze het bord schoonveegde en opnieuw begon te schrijven. ‘En mijn kaak?’
“Ook gebroken. Je zult een aantal weken niet kunnen praten en ook niet kunnen kauwen. Je krijgt vloeibaar voedsel.”
‘Handig om die extra kilo’s kwijt te raken’, schreef Merle en bewoog haar ogen dramatisch heen en weer.
Anne grijnsde. “Niet dat jij wat te veel hebt. We letten er wel op dat je niet te veel verliest. Je beide benen zijn gebroken,” ging ze verder.
‘Ik voel ze niet. Kan me niet bewegen.’
Hier aarzelde Anne. Ze keek even van Merle weg.
‘Wat???’ schreef Merle met een driftige beweging op het bord. Ze was niet gek, die dokter verzweeg iets voor haar.
“Voel je helemaal niets?”
Eén keer een knipper, snel. Een starre blik hield de ogen van Anne gevangen.
“Je rug is gebroken, vandaar dat je je niet verder kunt bewegen. Je ligt in een speciaal bed met een korset dat de wervels op hun plaats moet houden.”
Oké, dat begreep ze. Daarom kon ze zich dus niet bewegen, op haar armen na. ‘Verder? Tenen?’
“Aan je tenen mankeert niets. Waarom vraag je dat? Doen ze pijn?”
‘Voel ze niet!’
Anne schraapte haar keel, boog zich iets naar Merle toe en keek haar strak aan. “Je rug is gebroken, de zenuwen zijn beschadigd ter hoogte van de zesde lendenwervel. Ze zijn onherstelbaar beschadigd.” Hier zweeg Anne om Merle de kans te geven het bericht tot haar door te laten dringen.
De hand met daarin de stift bleef roerloos op het bed liggen. Merle sloot opnieuw haar ogen, ademde zo diep in dat het pijn deed aan de gebroken ribben. Zenuwen beschadigd. Onherstelbaar. Was ze verlamd? Voelde ze daarom haar benen helemaal niet meer? Maar dat kon niet! Ze kon niet verlamd zijn. Hoe moest ze dan paardrijden? Jockey kon haar niet missen! Zij kon en wilde Jockey niet missen!
‘Kan ik ooit nog lopen?’ schreef ze, na een paar minuten de pijn te hebben verbeten.
Anne schudde haar hoofd en meteen legde ze een hand op de ongeschonden rechterarm van Merle. “Het is niet het einde van de wereld, weet je. Wij gaan je helpen je leven zo normaal mogelijk verder te kunnen leven.”
‘Mijn paard, Jockey?’
Anne las de woorden en knikte. “Ook dat gaat lukken. Je kunt straks weer paardrijden als je verlost bent van al dat gips. Niet zoals je gewend was te doen, maar met een speciaal zadel en onder begeleiding is het mogelijk weer te gaan rijden. Dat is ook belangrijk, maar dat is van later zorg. Eerst moet je volledig hersteld zijn.”
‘Volledig?’ Een grimas was al wat Merle kon bewerkstelligen met haar gefixeerde kaken. In een woest gebaar slingerde ze opeens het bord en de pen van zich af. Ze sloot haar ogen. De enige manier op dit moment om iemand buiten te kunnen sluiten. Wat zou ze graag hebben geschreeuwd, gegild, weg zijn gerend, tegen stoelen aan getrapt, gegooid met iets. Dat alles was niet voor haar weggelegd op dit moment. Zij moest stil en lijdzaam alles over zich heen laten komen. Een traan drupte uit haar ooghoeken, nog een, tot het aanzwol tot een niet te stuiten stroom. En wat deed dat pijn, lichamelijk zowel als geestelijk om zo te moeten huilen.
Anne wilde het meisje wel troosten, haar zeggen dat dit niet het einde van alles was, maar soms was het beter om iemand alleen te laten. Ook al leek het verdriet te zwaar om te dragen voor zo’n jong meisje nog, ze moest dit verwerken. Dat kon zij alleen doen, niemand anders nam die taak van haar over.
Misschien had ze het aan Helmut Klein, hun psychotherapeut over moeten laten om het nieuws tegen Merle te vertellen. Felix had echter gevraagd of zij het nieuws wilde gaan brengen, na het telefoontje van Sabine. Hij wist hoe begaan Anne altijd was met haar patiënten. Al vele malen had zij patiënten uit de put kunnen helpen als hun bestaan uitzichtloos had geleken. Felix grapte vaak dat Anne meer een psycholoog dan een traumatoloog was.
Ze glimlachte. Een groot deel van haar werk kwam ook wel op psychologie aan. Op mensen moeten inpraten tijdens die vreselijke momenten dat ze hen uit een wrak moest helpen, na ongevallen, of als ze plotseling getroffen werden door een hartaanval of een beroerte. Lang niet iedereen die ze moesten bijstaan was buiten bewustzijn. Dan moest je mensen op hun gemak kunnen stellen, ervoor zorgen dat ze niet in paniek raakten, wat hun toestand vaak vele malen erger maakte.
“Weet ze het?” wilde Sabine weten toen Anne de zusterpost binnenkwam.
“Ik heb het haar verteld. Laat haar maar even. Geef haar een kwartiertje om het ergste te verwerken. Geef haar daarna iets om te kunnen slapen. Ze heeft rust nodig, moet niet steeds liggen piekeren over wat ze niet meer kan. Al is denken het enige wat ze kán doen op dit moment,” eindigde ze op wrange toon.
Anne groette de verpleegsters en ging naar de kamer waar Janella Meister lag. Aan het bed zaten haar ouders. De moeder van Janella streelde de hand van haar dochter. Haar man las met een diepe welluidende stem voor uit een boek.
Hij kleurde enigszins toen hij opmerkte dat Anne in de deuropening naar hem stond te luisteren. Hij schraapte zijn keel en liet het boek op zijn schoot zakken. “Dokter Maas.”
“Meneer Meister, stoort u zich vooral niet aan mij. Ga gerust door met voorlezen. Ik kwam alleen even naar uw dochter kijken,” zei Anne snel.
“Ik ga zo meteen wel verder,” bromde Meister.
Anne controleerde de infusen en apparaten, die achter het bed stonden. Ze keek ook naar de beademingsslang in de keel van het meisje en de sonde die in haar neus zat.
“Heeft het zin om Janella zo toe te takelen met slangetjes en plakkers?” wilde mevrouw Meister weten. Ze wreef langs haar ogen en snifte. “Ik bedoel… wat voor kans heeft Janella dat ze nog bijkomt uit die coma?”
“Mieke, zo moet je niet praten!” reageerde haar man fel.
“Het is toch zo, Gustaf? Ik zou willen dat het anders was, daar zou ik mijn eigen leven voor willen geven als dat onze Janella zou helpen, maar dat zit er niet in. Toch, dokter?”
Anne haalde haar schouders op. Mocht ze zeggen dat er weinig hoop was dat Janella zou ontwaken uit haar coma? Er bestond altijd een kans, bij haar was die weliswaar heel klein, maar een kans was er wel. Mocht ze dat kleine sprankje hoop dat meneer Meister nog had ontnemen?
“Ik ga niet op de stoel van de specialist zitten, mevrouw. Professor Landau is daarin veel meer thuis. Op dit moment hebben we nog niet veel zekerheid. Misschien is die er morgen wel.” Ze drukte de hand van de vrouw. “Hoe goed waren Janella en Merle met elkaar bevriend?”
“Ach ja, Merle, het arme schaap. Het is een leuk groepje, die vier meisjes. Ze volgen dezelfde studie, wonen in hetzelfde studentenhuis en trekken veel met elkaar op. Ja, ik kan wel zeggen dat ze goed met elkaar bevriend zijn. Karen en Debbie komen vanavond op het bezoekuur. Dan zullen ze vast ook bij Merle langsgaan.”
“Dat moeten ze zeker doen. Ik heb Merle zojuist verteld dat ze niet meer zal kunnen lopen. Haar ouders wilden dat niet zelf doen, begreep ik van professor Landau.”
“Nee, begrijpelijk, Arnold was helemaal overdonderd,” knikte Gustaf. “U moet zijn uitval van vanochtend maar niet kwalijk nemen. Merle is zijn alles, ze delen de liefde voor de paarden. Gingen vaak samen rijden. Hij organiseert paardenkampen voor de jeugd, moet u weten. Zijn manege staat goed aangeschreven. Ze hebben al heel wat jonge kampioenen afgeleverd.” Hij glimlachte even voordat zijn gezicht weer een ernstige blik kreeg. “Merle zal nu wel niet meer mee kunnen gaan. Ze kan natuurlijk niet meer paardrijden.”
“Er zijn mogelijkheden waardoor dat wel gaat, maar dat is nog niet van belang op dit moment.”
“Janella was als de dood voor die grote beesten,” vertelde Mieke Meister en er verscheen een kleine glimlach op haar gezicht. “Ze ging wel mee naar de manege, een enkele keer een weekend als de meisjes naar huis kwamen, maar erop rijden deed ze nooit.”
Anne praatte nog even met de ouders en beloofde nog een keer terug te komen en verliet peinzend de kamer. Twee jonge levens verwoest, nee, drie, de chauffeur van de auto was ook nog jong en zijn leven was ook zo goed als voorbij.
Hè, wat een vervelend en naar gevoel hield ze hier aan over. Bij veel ongevallen waren er toch wel wat lichtpuntjes aan de horizon. Nu niet. Vanavond zou ze Max bellen. Hij zat in Egypte en als het goed was, zat hij vanavond bij de satelliettelefoon. Op momenten zoals deze haatte ze het dat haar geliefde niet gewoon in Duitsland werkte en iedere avond thuiskwam. Dat ze niet even op zijn schouder kon zuchten of alleen maar het nare gevoel van zich af kon praten met zijn armen om haar heen.
Niet die avond, maar de volgende avond, kwamen Debbie en Karen bij Merle op bezoek. Al had Merle er nauwelijks erg in dat er weer een dag verstreken was. Ze had genoeg om over na te denken en te verwerken. De boodschap, die dokter Maas haar gebracht had, was zwaar en moeilijk te verteren. Nooit meer kunnen lopen, niet meer normaal kunnen rijden op Jockey. De ponykampen zouden voortaan aan haar voorbijgaan. Wat moest ze dan gaan doen met haar leven? De rest van haar leven zittend in een stoel doorbrengen, of was dat ook niet voor haar weggelegd? Ze wist nog steeds niet veel meer.
Sabine kon haar niet echt veel zinnigs daarover vertellen. Dergelijke dingen moest ze aan dokter Maas vragen, was steeds haar antwoord, of aan de orthopeed, dokter Landau die haar regelmatig zou bezoeken en controleren. Morgen kwam dokter Landau weer, dan zou ze hem beslist vragen wat de prognose was.
Vanuit haar ooghoek zag ze beweging bij de deur, daar ze haar hoofd niet kon draaien, moest ze wachten tot de binnenkomer dichterbij kwam. Het gemompelde “Daar heb je je vriendinnen,” van haar moeder zei echter al genoeg.
“Hé, Merle, hoe gaat het met je?” klonk de schijnbaar vrolijke stem van Karen. Met Debbie in haar kielzog kwam ze naar het bed toegelopen.
“Hé, meisjes, wat leuk dat jullie langskomen.” Heidi Hornbaum stond op en begroette de jonge vrouwen met een kus.
Ook Arnold schudde hen de hand, al stond zijn gezicht een stuk minder vrolijk.
“Zullen wij dan beneden even een kopje koffie gaan drinken, Arnold?” stelde Heidi voor. “Dan kunnen die meiden gezellig bijkletsen.”
Nou, dat zou een partij kletsen worden en zeker gezellig, dacht Merle wrang. Ze verbeet de pijn toen Karen haar voorzichtig omhelsde en een kus op een vrij gedeelte van haar wang drukte. Debbie hield het bij een kneepje in haar hand.
“Hoe gaat het?” wilde Debbie weten. Ze keek met grote schrikogen naar de stellage die rondom Merles gezicht zat. “Je kunt niet praten, hè?”
Merle stak bij wijze van antwoord de viltstift omhoog en begon op het bordje te schrijven. ‘Het gaat niet snel, tegen dat ik hier weg mag heb ik een enorm gespierde rechterarm.’
“Ha, ja, dat zal wel,” grijnsde Karen. Ze stak haar handen in de zakken van haar spijkerbroek en wipte op de bal van haar voeten heen en weer. “Heb je iets van Janella gehoord?”
Merle knipperde een keer met haar ogen. Niemand vertelde haar veel over de toestand van Janella. Alsof ze ontzien moest worden. Omdat Karen niet reageerde, legde ze op het bord uit dat een keer knipperen ‘nee’ betekende en twee keer ‘ja’.
“Oké, dat is duidelijk.”
‘Ga voor me staan, kan mijn hoofd niet draaien.’
“Oh, natuurlijk, anders zie je ons niet,” begreep Debbie. “Weet je iets van Janella?” zei ze overdreven articulerend.
‘Ben niet doof of achterlijk, kan alleen niet praten!’
“Sorry.” Debbie keek hulpzoekend naar Karen.
“Janella ligt in coma. Ze is er niet best aan toe. Volgens haar moeder komt ze misschien niet eens meer bij.” Karen keek naar een punt achter Merles hoofd en knipperde heftig met haar ogen. “Kun je je dat voorstellen? Dat Janella er straks misschien niet meer is?”
Merle knipperde twee keer met haar ogen. ‘Ik lig hier ook, ja, kan ik me voorstellen.’ Ze sloot haar ogen korte tijd om het bericht van Karen te verwerken. Janella in coma. Zij was er duidelijk nog veel erger aan toe. Waarom had niemand haar dat verteld? Waren ze bang dat zij het niet aankon? Natuurlijk had ze al genoeg te verwerken, maar dan nog wilde ze weten hoe het met haar vriendin was. Daar had ze toch recht op? Ze was al blij dat Karen en Debbie het er zonder kleerscheuren vanaf hadden gebracht.
“Hoe gaat het straks verder, Mer? Als je uit het gips bent?” wilde Debbie weten.
‘Kan nooit meer lopen.’
“Dat zeggen ze nu, maar misschien blijkt straks wel dat ze het niet goed hebben gezien. Dat er toch nog iets is genezen,” begon Debbie op hoopvolle toon.
‘Nooit meer!’ Merle onderstreepte het drie keer, waarna ze in een driftig gebaar het vol gekalkte bord schoonveegde. ‘Niet meer paardrijden, niet meer stappen met ons vieren.’
“We nemen je gewoon mee, met rolstoel en al,” zei Karen.
‘En Janella dan?’
Debbie begon zachtjes te huilen.
Merle stak haar rechterhand naar haar uit en toen Debbie naast haar kwam staan, sloeg ze troostend, zo goed en kwaad als het ging, haar arm om het huilende meisje heen. Ook Karen ging naast Debbie staan, pakte de handen van Merle en Debbie vast en zo huilden ze gedrieën tot Merle gebaarde dat het genoeg was.
‘Heb pijn als ik moet lachen of huilen.’
“Sorry, Mer, natuurlijk, je hebt ook een paar gebroken ribben. Meid, wat een toestand.” Karen veegde langs haar ogen en snoot haar neus.
Debbie hielp Merle en veegde met voorzichtige bewegingen haar wangen droog en haar neus af.
‘Wat weten jullie van de chauffeur?’ schreef Merle. Ze moest het weten. Leefde die man nog, was hij ook gewond geraakt? Van haar ouders werd ze niet veel wijzer en de verpleging zei steeds maar dat ze het aan de dokter moest vragen.
“Hij schijnt in coma te liggen, hier in het ziekenhuis,” wist Karen. “Dat begrijp ik dus echt niet! Zo’n vent moeten ze dan toch naar een andere kliniek brengen! We kunnen een proces tegen hem aanspannen.”
‘Denk je dat hij ons expres heeft aangereden? Was hij dronken?’ wilde Merle weten.
“Nee, dat geloof ik niet. Wat zei mevrouw Meister daar ook weer over, Deb?”
“Hij kreeg een hartaanval of zo in de auto. Zoiets was het volgens mij.” Debbie knikte. “Ja, dat was het: een hartaanval.”
“Maar hij ligt in coma! Van een hartaanval raak je toch niet in coma?”
“Weet ik veel,” bromde Debbie.
“Ik hoef hem hier echt niet tegen te komen, dus is het maar goed dat hij in coma ligt. Hij heeft Janella en Merle aangereden. Dat vergeef ik hem nooit van mijn leven meer,” riep Karen hartstochtelijk uit. “Ik help wel met procederen. Voor hetzelfde geld had hij ons ook nog geraakt. De idioot!”
Debbie keek gespannen naar het bord waarop Merle al weer druk aan het schrijven was.
‘Hij kon er toch niets aan doen. Deed hij vast niet expres.’
“Dat mag ik toch hopen!” riep Karen uit.
“Karen,” siste Debbie haar vriendin toe. “Reageer niet zo heftig. Natuurlijk is het hartstikke erg wat er gebeurd is, maar die vent kon er niets aan doen. Het is vreselijk wat voor gevolgen die hartaanval, of wat het dan ook geweest is, heeft veroorzaakt. Hij is er zelf ook niet best aan toe.”
Merle kon wel begrip voor de woede van Karen opbrengen. Zelf voelde ze het ook zo; die machteloze woede. Een onverwacht gebeuren had haar leven en dat van Janella voorgoed veranderd. Nu wist ze tenminste dat het niet door dronkenschap of nalatigheid gebeurd was. Hij had een hartaanval gekregen. Hij lag in coma.
Een paar deuren verder werd een heel andere strijd gevoerd. Professor Felix Landau had een zwaar en emotioneel gesprek te voeren met de ouders van Hannes Franke. “Uw zoon is hersendood. De scans wijzen geen enkele activiteit meer uit.”
Helga snikte in een zakdoek. Franz sloeg een arm om haar schouders heen en drukte haar tegen zich aan. Gerlof stond er wat verloren bij naast zijn ouders.
“Hannes droeg een codicil bij zich waarin hij aangeeft zijn organen beschikbaar te stellen voor donatie,” ging Felix verder.
“Komt hij daarvoor in aanmerking dan?” vroeg Franz op stroeve toon.
“Jazeker. Buiten de hersenen zijn er geen organen beschadigd,” knikte de arts met overtuiging.
Iets te veel overtuiging naar zijn idee. Gerlof liet zijn ogen over zijn broer gaan. Hannes lag doodstil, bijna alsof hij al overleden was. Hersendood, dat wilde zeggen dat hij in feite al dood was. Hij merkte niets meer, hoorde, zag en voelde niets. Er werden geen signalen meer doorgestuurd door zijn lichaam. Hij werd alleen in leven gehouden door de zuurstofpomp die nog altijd lucht in de longen blies. Hij had eens gelezen dat iemand die hersendood was een prima kandidaat was voor orgaandonatie. Alle organen konden zo lang mogelijk in het lichaam blijven tot de donatie geregeld was. Wie kreeg welke organen, alles wat nog te vergeven viel, werd verdeeld. Pas op het moment dat de zuurstofpomp werd uitgeschakeld, moest er haast gemaakt worden.
Wrang dat alleen die pomp hem nog in leven hield, maar ergens ook wel een fijn idee dat er nog mensen geholpen konden worden met de organen van Hannes. Misschien redde hij daarmee wel levens. Hannes had er onbewust drie verwoest, incluis dat van hemzelf. Om over het leed dat hij de families had berokkend nog maar te zwijgen. Nu kon er nog iets goed gemaakt worden.
Gerlof snoof diep. Natuurlijk deed die arts alleen maar zijn werk. Hij moest dit verhaal vertellen. Uitleggen wat Hannes ervan merkte als de stekker eruit ging, wat het betekende voor doodzieke mensen die lagen te wachten op een donororgaan. Een ander leven kon ermee gered worden. Dat maakte er het verdriet van zijn ouders en van hemzelf niet minder om. Zij verloren een zoon, een broer.
“Neem rustig afscheid. Wanneer u er klaar voor bent, kunt u het ons aangeven. Wij laten u nu met rust.” Felix keek de beide ouders met een ernstige blik aan, knikte naar Gerlof en ging weer weg.
“Dus dit is het? Wij beslissen vanavond, hier en nu dat Hannes er niet meer mag zijn?” zei Gerlof zacht.
Zijn moeder barstte opnieuw in tranen uit en wierp zich op het bed van Hannes. “Mijn jongen. Waarom heeft het zo moeten gaan?”
Gerlof schraapte zijn keel en keek zijn vader aan. Beide mannen hadden tranen in hun ogen. Franz knikte naar zijn jongste zoon.
“Het is uitzichtloos, dat begrijp je toch wel?”
“Ja, pa, dat begrijp ik.” Dat begreep ik al toen we hier voor het eerst stonden, dacht hij in stilte.
Franz nam zijn vrouw bij de schouders, haalde haar van het bed af en ging met zijn armen om haar heen geslagen naast het bed staan, in stilte afscheid nemend van zijn oudste zoon.
Gerlof vouwde zijn handen en sprak in gedachten zijn broer een laatste keer toe. Daar ga je dan, Han. Je hebt een goed leven gehad, ook al was het veel te kort. We hadden nog zoveel lol met elkaar kunnen beleven. Bovendien weet ik nu nog altijd niet of je wel of niet iets hebt met die kleine Lise die boven je woont. Daar zullen we nu ook niet meer achter komen. Houd vanaf boven wel pap en mam een beetje in de gaten, als je wilt. Ik zal er niet altijd zijn om dat te doen. Wij zien elkaar vast weer als het mijn tijd is, dan maken we die schaakpartij af die nu nog steeds op mijn kamer staat te wachten.
Zijn vader knikte na een poos naar hem ten teken dat hij en zijn moeder zover waren. Ze duwden op een knop en een paar tellen later stonden Felix Landau en een verpleegkundige bij hen. Medelevend keek de professor hen aan en toen deed hij wat gedaan moest worden.
“Gecondoleerd met uw verlies,” mompelde hij en ook de verpleegkundige toonde haar respect.
Zijn ouders moesten nog het een en ander aan papierwerk invullen, zelf ging hij naar de gang. Het liefst zou hij bij die twee meisjes gaan kijken hoe zij eraan toe waren. Zijn voeten brachten hem tot bij de kamer waar het meisje in coma lag. Janella, wist hij. Mooie naam. Was ze een mooi meisje? De verwondingen in haar gezicht waren zodanig dat hij daar niets van kon zeggen, had hij gisteren gezien. Was het pas gisteren geweest dat zijn broer naar het ziekenhuis was gebracht? Het leek wel alsof hij hier al weken rondliep.
Hij gluurde om het hoekje van de kamer. Haar ouders zaten naast het bed en nog een paar mensen stonden eromheen. Er werd op zachte toon gepraat. Hoelang zou het duren voordat bij haar de stekker eruit werd getrokken? Of was ze er misschien minder ernstig aan toe? Dat hoopte hij dan maar. Er was nog steeds een kleine kans dat zij wel uit het coma ontwaakte.
Hij liep verder, bleef opnieuw staan, nu voor de kamer van Merle. Daaruit kwamen een paar meisjesstemmen. Er werd fel gepraat, tweestemmig. Merle kon daar niet aan meedoen, wist hij. Ze kon immers niet praten door die bouten in haar kaken. Procederen, ving hij op. Wat waren die mensen van plan? Een proces aanspannen tegen Hannes? Wat had dat voor zin? Kregen ze hun leven daarmee terug? Maakte geld het verlies van haar beenfunctie goed? En Janella? Kreeg zij daarmee haar hersenfuncties terug die beschadigd waren door het ongeluk? Toch niet?
Procederen, wat zou hij zelf hebben gedaan als het omgekeerd was? Als een van die meisjes zijn broer aan had gereden? Hij wist het niet, kon er niet redelijk over nadenken. Het maalde te veel in zijn kop. Hannes was dood. Niet eens door de schuld van iemand. Wie mochten zij daarop aanspreken?
Anne vergezelde Martin Landau op zijn ronde langs de patiënten die hij onder zijn controle had. Een aantal van de patiënten had ze zelf opgehaald met de ambulance, daarom liep ze ook met hem mee.
Halverwege kwamen ze bij de kamer van Merle Hornbaum. Martin ging als eerste naar binnen, gevolgd door Anne en een paar arts-assistenten in opleiding. Martin was een aantal jaar jonger dan zij en ze kenden elkaar al zolang Anne hier in de kliniek werkte. Daarnaast was ze ook nog bevriend met zijn moeder Irene Landau, zodat ze regelmatig bij hen op visite kwam in een andere hoedanigheid dan die van collega. Irene zorgde er wel voor dat er niet te veel medische zaken besproken werden in de huiskamer door haar man, zoon en vriendin.
“Jongedame, hoe gaat het ermee?” begon Martin op zijn geëigende vrolijke manier. Hij had er slag van om met jonge mensen om te gaan. Zeker als het vrouwen betrof.
Merles mond bewoog zich voor zover het frame dat toeliet. Het werd een grimas, een scheef getrokken mond, maar haar ogen stonden helder, zag Anne. De jonge vrouw begon driftig op haar schrijfbord te pennen en draaide het even later zo dat Martin het kon lezen.
‘Kan ik straks nog zitten? Bewegen en paardrijden?’ las Anne. Ze begreep dat het meisje met vragen zat. Kwellende vragen.
“Ja, ja en ja,” antwoordde Martin. “Je benen zijn verlamd, verder werken alle functies boven je bekken zoals ze behoren te functioneren. Je darmen werken normaal, je kunt naar het toilet, je wordt ongesteld en je zou in theorie zelfs kinderen kunnen krijgen. Je kunt jezelf trainen in het krijgen van een zeer stabiele zit, die nodig is voor het rijden. Ik begrijp dat paardrijden van cruciaal belang voor je is.” Hij zweeg even en wachtte de reactie van Merle af. Die kwam in de vorm van twee keer knipperen. “Ja, dus. Er is een speciaal zadel ontwikkeld waardoor je kunt paardrijden, zelfs met een lage dwarslaesie zoals jij die hebt. Wel onder begeleiding. Zeker in het begin. Je kunt immers je paard niet meer aansturen met je benen. Ook het paard moet daar aan wennen.”
Anne bewonderde Martin er om dat hij dit allemaal uit had gezocht voordat hij hierheen was gegaan. Ze had hem wel ingeseind dat die vraag van Merle omtrent het paardrijden niet zou uitblijven. Het was belangrijk voor het meisje, dat bleek wel uit haar vragen.
Merle knipperde heftig met haar ogen, die daarna nog verdacht vochtig bleven.
Martin praatte nog een poosje met Merle, stelde haar gerust door haar vragen op een open manier te beantwoorden. Toen het groepje dan ook weer vertrok, lag er een zichtbaar ontspannender uitdrukking op haar gezicht.
Gerlof had vanaf een afstandje het hele gebeuren gadegeslagen. Toen het groepje de kamer van Merle verliet, glipte hij vlug naar binnen. “Hoi.” Hij ging voor haar bed staan zodat ze hem goed kon zien.
Een verwonderde blik trok over het gehavende gezichtje van het meisje. Haar rechterhand ging direct naar de pen en begon driftig op het blok te schrijven.
‘Wie ben jij?’ las Gerlof. ‘Ik ken jou!’
“Ken je mij? Waarvan dan? Ik ben de eerste dag even bij je op de kamer geweest, maar toen was je nog zo groggy dat je me amper gezien hebt. Weet je dat nog?”
‘Ja, heb je gezien. Wie ben je?’
“Gerlof. Mijn broer lag hier in de kliniek.”
‘Waar is hij nu?’
“Hij…” Gerlof schraapte zijn keel en streek met een hand door zijn haar. “Hij is overleden. De stekker is er gisteren uitgetrokken.”
Merles hand bleef even werkeloos op het bed liggen. Na een korte aarzeling pakte ze de pen weer op en schreef iets op, waarna ze het bordje naar hem toedraaide. ‘Gecondoleerd. Wat had hij?’
“Hij heeft een hersenbloeding gehad en raakte daardoor in coma. Hij is niet meer bijgekomen uit die coma. Ik had verwacht dat het heel akelig zou zijn om te zien, als ze de knop van de beademing om zouden zetten. Dat was het eigenlijk helemaal niet. Hij hield gewoon op met ademen, dat was alles. Van het ene op het andere moment stopte zijn borst met uitzetten en was het eigenlijk gebeurd,” vertelde Gerlof. Hij aarzelde of hij wel meer kon vertellen. Wist ze wel dat zij door toedoen van zijn broer hier lag? En als dat niet zo was, moest hij haar dat dan vertellen? Iets weerhield hem daarvan. Hij kon het altijd nog vertellen. Waarom nu direct al het leven van dit meisje nog verder op zijn kop zetten. Ze leek hem heel aardig en hij wilde haar graag beter leren kennen. Bovendien leek ze een beetje eenzaam omdat ze hier zo alleen op een kamer lag.
‘Hoe oud was hij?’
“Achtentwintig pas.” Hij schraapte opnieuw zijn keel. Waarom hij vandaag toch weer hierheen was gegaan, wist hij eigenlijk niet. Hij had niets meer in de kliniek te zoeken nu Hannes overleden was. Behalve dan dat het idee dat die beide meisjes hier lagen hem niet met rust liet. Hij kon ze toch niet zomaar laten liggen? Ze wisten niet eens van zijn broer!
‘Waarom ben je hier?’, kraste Merle weer op het bord.
Gerlof schokschouderde. “Ik had je al eerder zien liggen, was gewoon benieuwd hoe het met je ging. Je rijdt paard hoorde ik.”
‘Heb je staan gluren?’
“Oh, nee, dat zou ik niet durven. Nee hoor, dat ving ik toevallig op toen ik voorbij liep. Mijn broer lag iets verderop en ik moest nog wat spullen van hem ophalen. Mijn ouders regelen de begrafenis, dat is allemaal zo triest dat ik er echt even uit moest en daarom hierheen reed. Vind je het vervelend dat ik hier ben?”
Merle knipperde één keer met haar ogen.
Hij lachte even. “Dat is nee. Fijn. Krijg je wel bezoek?”
‘Mijn vriendinnen en mijn ouders. Maar die weten nu ook niet zo goed meer wat ze moeten zeggen.’ Met die lange zin was het bordje bijna vol, zodat ze het laatste erop moest krabbelen in kleine letters.
Gerlof las het en knikte, waarna Merle het bordje schoonveegde. “Dat begrijp ik best, het is een nogal eenzijdig gesprek. Het kost je vast moeite om veel te schrijven.”
‘Valt wel mee’, schreef Merle.
“Wat doe je verder als je niet hier ligt?”
‘Studeer rechten, derdejaars.’
“Ah, een advocate in de dop en je rijdt paard. Kom je hier vandaan?”
‘Zit in Aken op kamers in een studentenhuis met drie vriendinnen.’ Haar hand bleef even werkeloos op het dekbed liggen en ze staarde peinzend naar een punt naast Gerlofs hoofd. Toen vervolgde ze het schrijven weer. ‘Zal naar iets anders moeten uitzien, zit op de derde verdieping met veel trappen.’
Gerlof las het bordje en knikte begrijpend. “Dat lijkt me ook, maar je kunt misschien ruilen met een van je benedenburen. Er is vast wel een oplossing te bedenken.”
‘Ben jij altijd zo positief?’
Hij lachte voluit nu en schudde zijn hoofd. “Niet zo vaak als ik zou willen, maar ik doe mijn best.”
‘Wat doe jij in het dagelijks leven, vertel eens wat meer, word moe van dat schrijven.’
“Oké, dat snap ik. Wat ik doe. Leraar op een middelbare school. Ik geef les in aardrijkskunde. Een boeiend en interessant vak. Helaas is een deel van mijn leerlingen het daar lang niet altijd mee eens. Vandaar dat ik nu ook zeeën van tijd heb. Het is immers zomervakantie. Die mazzel heb jij toch ook. Je hoeft niets van je colleges te missen en straks kun je weer gewoon lekker meedraaien.” Gerlof trok een stoel bij en zette die aan haar rechterkant neer, zodat hij direct op het bord kon lezen wat ze schreef. “Wist je trouwens dat de vriend van dokter Maas een bekend archeoloog is? Ik ken hem door onze gezamenlijke interesse in de aarde en de geschiedenis daarvan. Heb zelfs een keer het genoegen gehad samen met hem naar een opgraving te zijn geweest. Professor Maxim Fräser, misschien zegt de naam je iets.”
‘Ken hem niet, houd me meer bezig met droge materie in het heden.’ Ze tekende een smiley achter haar tekst en het lukte zelfs haar lippen iets te plooien zodat het op een glimlach leek.
“Meneer, wat doet u hier? Het is nog lang geen bezoekuur,” klonk opeens de strenge stem van niemand minder dan hoofdzuster Obermann.
Geschrokken draaide Gerlof zich naar de deur toe. Hij had haar in die korte tijd leren kennen als iemand die zich strak aan de regels hield. “Het spijt me, zuster Obermann, ik zag Merle liggen en ben zomaar bij haar naar binnen gelopen zonder erover na te denken. We zaten zo gezellig te kletsen dat ik de tijd helemaal vergeten ben.”
“Ach, Gerlof Franke, jij bent het. Ik had je niet herkend vanaf de rug gezien,” nam zuster Obermann gas terug. Ze glimlachte nu vriendelijk naar hem.
“Maakt niet uit. Ook ik moet me aan de regels houden. Mag ik morgen weer terugkomen?” vroeg hij aan Merle. “Dan zal ik wel netjes tijdens het bezoekuur komen.”
Ze knipperde twee keer met haar ogen en keek hem na, voor zover de stramme stand van haar hoofd dat toeliet.
“Aardig van hem dat hij je op komt zoeken,” meende zuster Obermann.
Merle knipperde weer twee keer met haar ogen. ‘Was echt leuk praten met hem’, schreef ze.
“Nou, meisje, het zou leuk voor je zijn als hij morgen weer komt.” Ze verschikte iets aan het bed en controleerde de infuuszakken. “Het is een aardige jongeman. Zijn broer heeft hier ook gelegen, wist je dat?”
Opnieuw knipperde ze ja.
“Hij is gisteravond overleden. Heel jammer. Zo jong nog, met een heel leven voor zich. Een hersenbloeding waardoor hij…” Opeens stopte ze met praten alsof ze zich plotseling iets herinnerde wat ze niet mocht vertellen.
Merle keek haar verwachtingsvol aan. Wat had zuster Obermann willen vertellen? Iets wat zij niet mocht weten? Of ging het om privédingen die de zuster uiteraard niet aan andere patiënten door mocht brieven? Ze had de hoofdzuster verstandiger geacht. Die leek haar niet zo’n kletser die zonder erover na te denken allerlei informatie spuide tegen anderen.
Zuster Obermann schudde haar hoofd. “Pieker er maar niet te veel over. Maak je maar niet te veel zorgen om wat anderen overkomen is.” De zuster maakte haar klaar om te draaien in het speciale bed om te voorkomen dat ze doorligwonden kreeg. Dat gebeurde drie keer per dag, ze werd gedraaid zonder dat haar rug bewogen werd.
Weer zo’n rare opmerking, of doelde de zuster op Janella? Zij lag immers ook in coma, net als die broer van Gerlof. Stel je voor dat Janella er ook zo slecht aan toe was dat er geen herstel meer mogelijk was. Debbie had gisteren ook zoiets gezegd. Daarmee had ze het de rest van de nacht bar moeilijk gehad. Als de situatie voor Janella uitzichtloos was, zou bij haar vroeg of laat ook de stekker eruit gaan.
Hè, wat een vreselijke benaming was dat. De stekker eruit trekken. Het leven van iemand beëindigen door de stroom uit te schakelen. Ze hadden voldoende casussen op de universiteit behandeld om te weten dat daar nogal wat om te doen was. Er werden rechtszaken aangespannen om het beëindigen van levens te voorkomen. Lang niet iedereen meende dat mensen het recht hadden zo over het leven van een ander te beslissen. Er was veel over te doen geweest, een tijd terug nog met die vrouw in Italië. Die vrouw lag zeventien jaar in coma zonder dat er uitzicht op was dat ze ooit nog zou ontwaken. Zelfs het Vaticaan had zich ermee bemoeid.
Om het bed van Janella stond het gezin Meister verzameld, haar ouders, broer Aaron en zusje Tanja. Felix had hen zojuist uitgelegd wat de vooruitzichten waren; niet bijster goed. De coma, waarin Janella verkeerde, leek zich nog verder te verdiepen. De laatste scan had aangetoond dat er nauwelijks meer sprake was van enige hersenfunctie, wat tot een week geleden nog wel het geval was geweest.
“Er is weinig hoop op herstel. Heeft u enig idee wat Janella zelf van een dergelijke situatie zou vinden? Ze is immers volwassen en mag derhalve zelf over dergelijke zaken beslissen,” eindigde Felix zijn uiteenzetting. Hij keek daarbij ook naar Anne, die hij erbij had gevraagd omdat zij het meisje als eerste op had gehaald, maar ook omdat ze al een band had opgebouwd met Gustaf en Mieke Meister.
Gustaf Meister slikte zichtbaar een brok in zijn keel weg en schraapte deze een paar keer voordat hij het woord nam. “Janella kon zich bijzonder opwinden over zinloos lijden, daaronder verstond ze ook het in leven houden van, in haar eigen woorden, hopeloze gevallen.”
Haar broer Aaron knikte met een glimlach rond zijn mond. “Die discussie hebben we vaak gevoerd. Zeker als ze weer eens een casus op de universiteit hadden behandeld die daarmee verband hield.”
“Maar… dan gaat Janella dood,” stamelde Tanja, het jongere zusje van Janella.
“Ze heeft toch geen leven zo,” hield Aaron haar voor. “Dit zou Jannela niet willen, niet vegeteren als een kasplantje!” Hij ramde zijn handen diep in de zakken van zijn spijkerbroek en staarde naar de grond.
Gustaf legde een hand op de schouder van zijn zoon.
Mieke ontfermde zich over hun jongste kind. “Een andere beslissing zou Janella niet willen, Tanja, dat weet je denk ik zelf ook wel.”
“Hoe vreselijk het ook is, we moeten haar laten gaan,” zei Gustaf met een stem dik van emotie.
Tanja drukte zich huilend tegen haar moeder aan. Haar schouders schokten hevig.
Felix keek haar even vragend aan, maar Anne schudde haar hoofd. Ze wist niet goed wat ze hier nog aan toe moest voegen, alles was gezegd. Aaron en Tanja verwoordden eigenlijk wat het hele gezin ervoer. Niemand wilde het leven van de jonge vrouw beëindigen, maar een andere keuze was er toch niet? Ze moesten handelen in de geest van Janella zelf. Hoe moeilijk dat voor hen ook moest zijn.
De afgelopen weken had Anne talloze gesprekken gevoerd met Gustaf, Aaron en Mieke. Tanja was wat stiller en hield zich meer op de achtergrond. Ze las haar grote zus krantenberichten voor, maar trok zich terug als er iemand anders dan haar moeder de kamer binnenkwam. Op de gang had Tanja wel met Debbie en Karen, die gelukkig met enige regelmaat hun beide vriendinnen bleven bezoeken, gepraat en ze was ook een paar keer bij Merle op bezoek geweest. Die twee leken goed met elkaar op te kunnen schieten.
Anne had ook al een paar keer Gerlof Franke op de kamer van Merle gezien. Volgens de verpleegsters bezocht hij Merle regelmatig. Opeens vroeg ze zich af of Merle wel wist dat Gerlof de broer van Hannes was, de jongeman die Merle en Janella had aangereden. Dat hij was overleden weerhield Gerlof er niet van toch naar de kliniek te komen. Bij Janella had ze hem nog niet gezien. Of zocht hij alleen Merle op omdat hij met haar nog enigszins kon communiceren?
“Oké, dokter, u mag de machine stopzetten,” klonk de door tranen verstikte stem van Gustaf.
De vier overgebleven gezinsleden pakten elkaars hand vast en keken naar het bewegingsloze meisje in het bed. In die weken dat ze hier nu lag, waren de wonden in haar gezicht geheeld en het verband om haar hoofd verwijderd. Om het kaalgeschoren hoofd had Tanja een fleurige sjaal gewonden zodat de littekens van de forse wond niet zichtbaar waren. Janella was ook behoorlijk wat aan gewicht kwijtgeraakt sinds ze hier lag. Haar gezicht was ingevallen en zag bleek. Een vreemd contrast met de rest van het gezin, die stuk voor stuk een gezonde, bruine kleur hadden.
Anne schakelde op een bijna eerbiedige manier de machines uit, die ervoor zorgden dat Janella in leven bleef. De infusen die haar van vocht en voedingsstoffen verzagen, stopten met druppelen. Niet dat Janella zou verhongeren of verdrogen, de beademing uitzetten was in haar geval voldoende om het overlijden te bespoedigen.
Het duurde niet heel erg lang. Anne controleerde de hartslag van het meisje en kon vrij snel na het uitschakelen van de apparatuur met een knikje aangeven dat Janella daadwerkelijk overleden was. Ze condoleerde de familie en verliet samen met Felix de kamer.
Op de gang slaakte ze een hartgrondige zucht. “Vreselijk,” mompelde ze.
“Helemaal mijn idee en dat twee keer in een relatief korte tijd,” stemde Felix ermee in. Hij schudde mistroostig zijn hoofd. “Regel jij de papierwinkel verder? Ik moet eigenlijk direct door naar de universiteit voor een lezing.”
“Natuurlijk, komt in orde,” knikte Anne.
Felix liep met haastige stappen verder de gang door. Anne bleef wat dralen in de gang. De familie wilde vast nog even met hun dochter alleen zijn voordat ze hier weggehaald zou worden. Ze besloot even naar de kamer van Merle te gaan. Zou het meisje weten dat haar vriendin een paar minuten geleden overleden was?
Merle keek verrast op toen Anne binnenkwam.
“Hé, Merle, hoe gaat het?” Anne controleerde plichtmatig de status van de jonge vrouw. Het zag er allemaal goed uit. “Nog twee weken, dan word je uit dit harnas verlost. Kijk je er al naar uit?”
‘Wat dacht u dan! Weer een biefstukje eten en weer normaal rechtop kunnen zitten. Al dat gips is een crime!’, kalkte ze het bordje vol.
Anne glimlachte. “Dat geloof ik graag. Dan begint ook de therapie om je spieren weer aan te sterken. Voorlopig ben je nog wel even bij ons.”
‘Gezellig toch’, schreef Merle. ‘Zolang ik hier maar uit mag.’
“Nog een paar weekjes geduld.” Anne aarzelde even.
Merle, die door het lange liggen en de starre houding die ze gedwongen was aan te nemen, haar andere zintuigen aan had gescherpt, pikte feilloos het aarzelen van de dokter op. ‘Wat is er aan de hand, dokter?’, schreef ze dan ook.
“Het gaat over Janella,” begon Anne.
De hand met daarin de pen bleef even hangen boven het schrijfbord. Merle sloot haar ogen een paar tellen, toen ze deze weer opende, stonden er tranen in. ‘Is ze dood?’
Anne knikte en legde haar hand op die van Merle.
‘Ze heeft niet geleden, toch? Niets gemerkt van de aanrijding en daarna toch ook niet?’, schreef ze even later op het weer schoongeveegde bord.
Anne schudde haar hoofd. “Waarschijnlijk niet. Ze zag er tenminste altijd zo kalm en vredig uit.”
‘Mag ik naar haar toe?’, was Merles volgende vraag.
“Dat denk ik wel. We kunnen je bed naar haar kamer rijden.” Anne wist dat Merle al een paar keer eerder bij haar vriendin op bezoek was geweest. “Ik ga wat regelen.” Ze haastte zich weg zodat Merle Janella nog kon zien voordat ze hier weggehaald zou worden.
Merle gaf zich over aan haar verdriet. De dood van Janella kwam niet helemaal onverwacht. Hoe meer tijd er verstreek, hoe kleiner de kans werd dat ze bij zou komen, dat had ze beseft. Tanja hield haar ook op de hoogte van de toestand van haar zus, maar dat het vandaag zou gebeuren, had het meisje voor haar verzwegen.
Op dit moment haatte ze het meer dan ooit dat ze aan bed gekluisterd was, dat ze niet naar de ouders van Janella kon gaan en hen even vast kon houden en troosten in hun verdriet. Ze verlangde naar de aanwezigheid van Gerlof.
Hij was haar al die weken dat ze hier lag trouw blijven bezoeken, leek het niet eens vervelend te vinden dat hij de enige was die praatte. Al had zij nu al zoveel handigheid gekregen in het schrijven op het bordje dat ze een bijna normale conversatie konden hebben. Hij vrolijkte haar steeds weer op, verraste haar met kleinigheden; een beertje, een kaart. Vaak met een lekker drankje of een bijna vloeibaar softijsje in een beker met een rietje, een lekkernij die ze echt miste. Met hem kon ze over de meest uiteenlopende dingen praten. Gerlof bracht kleur aan haar leven hier in de kliniek. Ze keek steeds meer uit naar zijn bezoekjes.
Wel jammer vond ze het dat hij alleen maar kwam als er verder niemand bij haar was. Zo had hij haar ouders nog nooit ontmoet en ook haar vriendinnen niet. Zij had zijn bezoekjes ook voor hen verzwegen. Waarom wist ze zelf niet eens goed. Misschien de angst te horen te krijgen dat hij haar alleen maar opzocht uit medelijden. Dat ze er vooral niet meer achter moest zoeken. Van de andere kant hoefde er niemand anders bij te zijn als Gerlof er was. Ze wilde hem het liefst helemaal voor haar alleen hebben.
Nu ze toch met deze zelfbeschouwing bezig was, vroeg ze zich af of ze niet bezig was stiekem verliefd op hem te worden. Wat had dat voor zin? Wat moest hij met een half verlamde vrouw? Waarom zou ze zichzelf zo pijnigen als het over een paar weken toch weer voorbij zou zijn? Als Gerlof weer aan de slag moest op die school waar hij werkte, had hij vast geen tijd meer om hierheen te komen. Misschien ging zij wel naar een revalidatiecentrum als ze hier niets meer voor haar konden doen. Was dat niet de gebruikelijke gang van zaken?
Over een paar weken mocht ze uit het harnas dat haar nu gevangen hield. Het gips van haar arm en haar benen zou verwijderd worden, al zou ze veel meer dan nu vast nog niet kunnen. Ja, praten en haar bovenlichaam bewegen. Het zou nog heel wat tijd kosten om al haar spierkracht weer op te bouwen zoals die vroeger was geweest. Gerlof had haar wel mooi voorgespiegeld dat ze vast terug naar het studentenhuis kon en haar studie weer op kon pakken, zelf zag ze dat zo snel nog niet gebeuren.
Haar vader praatte al over het aanpassen van haar slaapkamer. Ze zou verhuizen naar de benedenverdieping naar de slaapkamer waar nu haar ouders sliepen. Dan had ze tevens de beschikking over een eigen badkamer.
De huur van haar studentenkamer was nog niet opgezegd, meende ze, maar als ze haar ouders zo hoorde praten, gingen die er min of meer van uit dat ze terug thuis kwam wonen. Dat ze haar studie vaarwel zei. Dat was toch niet wat ze zelf wilde? Wat moest ze dan? De rest van haar leven bij haar ouders blijven wonen op de manege? Daar een beetje rondrijden in een rolstoel en zich alleen nog maar met het reilen en zeilen van de manege bemoeien?
Dat wilde ze beslist niet. Ze had de laatste drie jaar zelfstandig gewoond en geleefd, terug naar haar ouderlijk huis zag ze niet zitten. Ze zou er aan gaan werken dat ze haar studie kon voortzetten, dat ze samen met Debbie en Karen in het studentenhuis kon blijven wonen. Daar zou ze zich sterk voor maken. Ze kon het tegenover Janella toch niet maken om nu op te geven en alles vaarwel te zeggen? Janella zou woest zijn als ze dat deed. Die gaf niet op, zocht mogelijkheden waar ze niet leken te zijn. Nee, ze was het aan Janella en aan zichzelf verplicht iets van haar leven te maken.
Of Gerlof ook in dat plaatje paste, zou vanzelf blijken. Dat was niet haar eerste streven. Waarschijnlijk zou hij toch geen blijvertje zijn. Wat moest een man zoals hij ook met een verlamde vrouw. Ze was een vakantiebezigheid, hij kwam vast omdat hij toch niets anders te doen had. Uit medeleven. Daarbij kon hij best wel wat beters krijgen. Een leukere, knappere vrouw die wel kon lopen en hem kon geven wat hij verlangde. Die ontluikende gevoelens moest ze maar zo ver mogelijk wegstoppen, misschien was het zelfs beter als hij hier helemaal niet meer kwam, besloot ze opeens. Beter om nu gelijk door de zure appel heen te bijten, dan straks door hem in de steek gelaten te worden.
Met haar rechterhand veegde ze haar wangen droog, snoot haar neus en knikte in gedachten ferm. Zo zou ze het doen. Hier blijven wonen, revalideren, haar studie afmaken en er sterker uitkomen, zonder Gerlof. Als hij weer kwam, zou ze hem zeggen dat hij niet meer moest komen.
Tanja zat aan het bed van Merle. Ze was direct na afloop van de begrafenis van Janella hierheen gekomen.
Merle was er vanzelfsprekend niet bij geweest. Het deed haar goed dat Tanja begreep dat ze toch een beetje mee wilde beleven hoe het geweest was.
“Het was enorm druk. Het halve college was aanwezig en een hoop leraren eveneens. Dat deed pap en mam wel goed, volgens mij. Jouw ouders waren er ook. Ze hadden het er moeilijk mee.”
‘Begrijpelijk’, schreef Merle. ‘Hoe gaat het bij jullie thuis?’
“We gaan verder waar we gebleven zijn. Volgende week begint de school weer. Niet dat ik sta te trappelen om weer te gaan, maar goed, dat moet. Aaron vertrekt morgen alweer naar zijn kamer, hij is nauwelijks thuis geweest vanaf het moment dat Janella overleed. Hij zei iets over zijn flat opknappen. Hij en pap hebben er zelfs ruzie over gehad. Waarom hij niet thuis kon blijven en hen steunen. Aaron schreeuwde dat hij kapotging door het gejank en de trieste bedoening bij ons in huis.” Tanja zuchtte en staarde naar haar handen. “Daar heeft hij wel gelijk in, hoor. Het is soms ook een trieste bedoening bij ons. Iedereen die langskomt en huilt en steeds weer datzelfde verhaal dat verteld wordt over hoe het gegaan is. Zelfs ik word daar een beetje misselijk van. Voor pap en mam zal het wel nodig zijn om het te verwerken, maar Aaron kan daar helemaal niet tegen. Ik ben zelf ook meer bij jullie op de manege dan thuis.”
‘Iedereen verwerkt verdriet op zijn eigen manier’, schreef Merle. ‘Rijd je op Jockey? Hij heeft dat nodig. Mist hij me?’
“Volgens mij wel. Ik rijd zoveel mogelijk op Jockey. Weet je dat je vader al aan het kijken is voor zo’n speciaal zadel?”
Merle trok een grimas zover het frame dat toeliet. ‘Dat zal best, het duurt nog wel even voordat ik weer kan rijden. Eerst revalidatie.’
“Natuurlijk. Nog een week, Mer, dan gaat het gips eraf. Je arm en je benen zullen wel dunne spijltjes zijn geworden, denk je ook niet?”
‘Niet om aan te zien, natuurlijk.’
Tanja lachte. “Dat wordt stevig trainen voor jou. Die fysiotherapeut die hier komt, is wel een leuke kerel.”
‘Heb jij hem al gezien? Hij is hier nog niet geweest. Ben benieuwd.’
“Ik hoorde toevallig van dokter Maas wie het is. Weet je wie er trouwens ook was bij de begrafenis? Ik ken die mensen zelf niet, maar mama wees me erop.”
Merle keek haar afwachtend aan.
“De ouders van die man die jullie heeft aangereden en zijn broer ook, tenminste, dat zei mam. Franke, zo heten die mensen. Kun jij je nog altijd niets van dat ongeluk herinneren?”
‘Nee, zit ik ook niet op te wachten’, pende Merle vlug neer. ‘Heeft hier in de kliniek gelegen, toch?’
“Die man, ja, dat is zo. Hij is vrij snel na het ongeluk al overleden, vertelde mam. Die mensen schijnen een paar dagen geleden bij ons te zijn geweest. Ik was toen net op de manege.”
Merles hartslag leek opeens te versnellen. ‘Heten ze Franke?’
“Ja, zegt die naam je iets?” vroeg Tanja. Ze keek Merle nieuwsgierig aan.
‘Weet niet, heb die naam al eerder gehoord.’ Merle pijnigde haar geheugen af, maar kon zich niet herinneren waar ze hem eerder had gehoord. Af en toe leek haar geheugen net op een zeef. Er zaten gaten in die er niet behoorden te zijn. Ze vergat soms zo snel dingen dat het haar weleens beangstigde, hoewel het de laatste tijd beter leek te gaan. Stel je voor, zeg, een advocate met geheugenverlies. Dat zou niet best zijn in de rechtbank. Hele processen moest ze uit haar hoofd kennen om haar toekomstige cliënten te kunnen helpen.
“Misschien heeft iemand van de verpleging die naam eerder genoemd. Die man heeft tenslotte ook hier gelegen, kan best dat ze over hem hebben gepraat. Hij is een paar dagen na het ongeluk overleden aan de gevolgen van een hersenbloeding, vertelde mam. Hij kreeg een hersenbloeding in de auto en zo heeft het ongeluk kunnen gebeuren. Hij was al buiten westen toen hij jullie aanreed.” Tanja zweeg toen ze de grote schrikogen van Merle zag. “Oei, zeg ik nu iets wat je liever niet wilt horen? Wat stom van mij, ik had niet over het ongeluk moeten beginnen. Het spijt me, Mer. Gaat het een beetje?” Bezorgd boog ze zich naar de jonge vrouw in het bed toe.
‘Maakt niet uit’, krabbelde Merle op het bord. Ze sloot haar ogen, om ze direct daarna weer te openen. ‘Een paar dagen na het ongeluk?’
“Ja,” zei Tanja aarzelend. “Waarom wil je dat weten? Je kunt hem niet gezien hebben. Toch niet?”
‘Zijn broer, hoe heet hij?’
“Dat weet ik niet. Zal ik het eens aan mam vragen?”
‘Graag, heb je hem gezien? Hoe zag hij eruit?’ Ze probeerde haar hart tot bedaren te brengen. Kon het Gerlof zijn, of was het toeval dat zijn broer ook door een hersenbloeding was gestorven? Toevallig in diezelfde week. Debbie had het haar verteld – al had zij gemeend dat die man een hartaanval had gekregen tijdens het rijden – ze kon het eenvoudig niet voor zich houden. Dezelfde dag toen Gerlof bij haar op bezoek was geweest, was Debbie met het nieuws gekomen dat de man die Janella en haar had aangereden overleden was. Hij was niet meer bijgekomen uit zijn coma. Was het echt toeval of…
“Donkerblond haar, krulletjes. Een aardige man om te zien. Vrij lang ook,” beschreef Tanja de man die ze bedoelde. “Grijze ogen, ik heb hem uiteraard gezien toen hij ons condoleerde. Zijn naam heb ik niet gehoord.”
Die beschrijving leek wel heel erg veel op Gerlof. De hoeveelheid toevalligheden beangstigde haar. Als advocaat in de dop wist ze dat er veel van toeval af kon hangen en dat al te veel toevalligheden verdacht waren. Toeval bestond niet volgens sommigen. Het waren de omstandigheden die de loop der dingen bepaalden. Twee mensen met hetzelfde letsel stierven niet toevallig in dezelfde week en in dezelfde kliniek. Was Gerlofs broer…
“Mer, je ziet helemaal grauw! Gaat het wel goed met je? Moet ik iemand van de verpleging halen?” vroeg Tanja verschrikt.
‘Niet nodig. Laat me maar, komt wel goed’, schreef ze.
“Ik moet weer terug,” zei Tanja op haar horloge kijkend. “Anders haal ik de trein niet. Ik kom snel weer.”
‘Kijk naar je uit. Doe ze de groeten daar en geef Jockey nog een keer een knuffel van me.’
“Doe ik.” Tanja boog zich over haar heen en drukte een kus op haar wang.
Merle bleef alleen achter met haar gedachten. Zelfs toen Ricky haar bed kwam draaien, reageerde ze nauwelijks. Gerlof was de broer van de man die haar en Janella had aangereden. Verstandelijk kon ze beredeneren dat die man niet veel te verwijten viel. Hij had een hersenbloeding gehad, was bewusteloos geraakt en had daardoor de controle over de wagen verloren. Zo had hij hen aan kunnen rijden. Debbie en Karen hadden op tijd weg kunnen komen, Janella en zij niet en nu was Janella dood.
Een rechtbank zou hem waarschijnlijk niet schuldig achten. Hem viel niets te verwijten. Niemand zag van tevoren een hersenbloeding aankomen. Gerlof had het geweten. Kwam hij daarom steeds als er niemand anders was? Wilde hij niet gezien worden door haar ouders of door Debbie en Karen? Wisten zij wel wie hij was? Ze had niemand verteld over Gerlofs bezoekjes, had het steeds voor zichzelf gehouden. Niet dat ze hem per se verborgen wilde houden, ze zag er de noodzaak niet van in.
Hij had het geweten! Was dat de reden dat hij haar bleef opzoeken? Uit medelijden? Om iets goed te maken dat door toedoen van zijn broer was veroorzaakt? Hij hoefde niet meer te komen, dat wist ze wel. Zodra hij weer kwam, zou ze hem wegsturen. Voorgoed. Dat had ze al eerder moeten doen. Ze wilde zijn medelijden niet. Hij hoefde geen schuld in te lossen. Het ongeluk was niemands schuld geweest. Als zij beter had opgelet en net als Karen en Debbie sneller had gereageerd, was er niets gebeurd, had Janella nog geleefd. Niet dat ze zich iets van het ongeluk kon herinneren, maar in haar dromen ging het steeds zo. Haar fantasie had kennelijk een geheel eigen invulling aan de missende stukken gegeven, vast ook gebaseerd op hetgeen ze van Debbie en Karen had gehoord. In haar droom stond ze verstard naar de naderende auto te staren en was ze niet bij machte weg te rennen. Alsof ze verlamd was. Nou, dat was nu dan ook.
Martin pakte de status van zijn patiënte. “Het lijkt wel of juffrouw Hornbaum stilstaat. Haar herstel vordert veel te langzaam. Ook Heinze, haar fysiotherapeut, is het met me eens. Hij probeert haar te stimuleren vooral te oefenen, maar ziet veel te weinig resultaat. Ze is niet meer zo enthousiast en gedreven als toen ze nog in het gips zat, alsof het haar niet meer zo veel kan schelen.” Hij richtte nu zijn blik op Anne. “Zou jij niet eens met haar kunnen gaan praten. Helmut heeft het al geprobeerd, maar hij komt ook niet verder.”
Helmut Klein, de psychotherapeut, knikte bevestigend. “Ze praat over een hoop dingen, over het ongeluk, de dood van haar vriendin, maar dieper kom ik niet. Enige tijd geleden meende ik nog dat ze vol goede moed was omdat ze het vervolgen van haar studie voor ogen had, het weer gaan wonen in het studentenhuis, maar de laatste tijd hoor ik haar daar helemaal niet meer over. Ze zit ergens mee, maar wil dat kennelijk niet aan mij kwijt.”
Anne vouwde haar vingertoppen tegen elkaar aan en keek haar collega’s aan. Dit teamoverleg was ervoor bedoeld om dergelijke problemen samen te bespreken en zo te bekijken of er oplossingen voor gevonden konden worden. Zij was, naast Ursula Bender, de enige vrouw in het team van artsen dat hier werkte. Haar hulp werd wel vaker ingeroepen. Vrouwen praatten soms gemakkelijker tegen een andere vrouw dan tegen een man.
“Ik kan het proberen. De laatste keer dat ik bij haar was, viel me wel op dat ze somber leek te zijn. Ik zal eens met haar gaan praten.”
“Mooi, houd je ons op de hoogte van het resultaat?” vroeg Felix. “Het volgende punt is de arts-assistent die volgende week ons team komt versterken. Ik wil haar om te beginnen indelen op jouw afdeling, Walter. Ze wil waarschijnlijk interne geneeskunde gaan doen en heeft speciaal om een plaats in onze kliniek gevraagd.”
Anne luisterde met een half oor naar de discussie die daarop volgde.
Een halfuurtje later was de bespreking afgelopen en stond ze weer buiten. Vreemd dat Merle zo was veranderd. Dat had ze niet verwacht. Ze had de sombere stemming geweten aan een kleine terugval. Dat gebeurde wel vaker. Van zes weken stilliggen naar al die therapie was behoorlijk heftig, wist ze. Maar dan nog. Het meisje had zo vol gezeten over haar toekomst, had zeker geweten dat ze weer verder wilde met haar leven, ondanks de verlamde benen.
Ze keek op haar horloge, ze had nog wel even de tijd voordat haar dienst begon. Dan eerst maar langs Merle gaan, besloot ze. Met uitstel was ze niet gebaat.
Merle zat in haar rolstoel voor het raam naar buiten te kijken. De kamer deelde ze met nog een andere vrouw, die net als zij herstellende was van een zware ingreep en revalidatie nodig had.
“Hé, Merle, heb je zin om naar de tuin te gaan? Het is zulk mooi weer vandaag,” begon Anne.
“Best,” schokschouderde de jonge vrouw, die er zo mogelijk nog slechter uit was gaan zien sinds ze weer mobiel was.
Anne keerde de rolstoel en duwde hem naar de lift. Merle liet het gelaten toe, ook al wist Anne dat ze best een eind zelf kon rollen. Bovendien was dat een goede training voor haar armspieren, maar Merle taalde er niet naar om de hoepels aan de wielen te pakken.
Het eerste stuk legden ze zwijgend af. Anne was nog steeds aan het verzinnen hoe ze dit het beste kon aanpakken. De jonge vrouw moest niet de indruk krijgen dat ze haar wilde uithoren, ze moest zelf ter sprake brengen wat haar dwarszat.
“Heeft Heinze je gestuurd?” vroeg Merle. Ze keek niet om naar Anne.
“Hoe gaat de revalidatie?” Anne wist dat Merle er voor had gekozen hier te revalideren, dicht bij haar studiegenoten en niet te ver bij haar familie vandaan. “Kan Heinze je een beetje aan?”
“Lijkt me wel. Ik doe wat hij zegt.”
“Merk je ook dat er vooruitgang in zit?”
Merle haalde haar schouders op. “Een beetje wel, denk ik. Ik heb best veel pijn aan mijn arm en aan mijn rug als ik te veel moet doen.”
“Heeft dokter Landau daar nog naar gekeken?”
“Martin zegt dat er niets fout zit en dat het mijn spieren zijn. Volgens hem moet ik harder trainen om die sterker te maken. Hij heeft gemakkelijk praten. Hij zit niet in die rolstoel,” mompelde Merle.
“Hij probeert je alleen maar te helpen,” hield Anne haar voor.
“Zal best.”
“Heb je voor jezelf al een doel gesteld dat je wilt halen binnen niet al te lange tijd?”
“Waarom zou ik? Binnenkort ga ik naar huis, dan kan ik met de paarden aan de slag.”
“Ook dan zul je voldoende getraind moeten zijn, wil je in het zadel blijven zitten. Lukt het al een beetje op de simulator?”
“Gaat wel.”
Anne stopte de stoel en draaide hem zo dat hij naast een bankje kwam te staan. Ze nam zelf plaats op het bankje en bleef een poosje zwijgend zitten.
“Volgens mij zit je met heel iets anders,” begon ze na een paar minuten stilzwijgen.
“Oh, wat dan? Of denk jij soms ook al dat ik niet hard genoeg mijn best doe?” Het klonk haast vijandig.
Nu was het Annes beurt om haar schouders op te halen. “Het is jouw lijf, jouw toekomst. Ik dacht dat jij graag verderging met je studie en dat je zo snel mogelijk zelfstandig wilde wonen in die studentenflat.”
“Pff, om wat te doen? Zielig gevonden worden door de rest? Alsof die erop zitten te wachten een verlamde mee op sleeptouw te nemen.”
“Volgens mij doen ze dat inderdaad. Je hebt hen een aantal weken geleden iets beloofd. Dat je zo hard je best zou doen, dat je voor het einde van het jaar weer in het studentenhuis zou zitten. En dat je niet achteropraakte met je studie.” Anne was er bij geweest toen Merle dat met haar vriendinnen afsprak, nog voor de dood van Janella weliswaar. Was de dood van de vierde vriendin zo’n grote klap geweest voor het meisje? Hadden ze zich daarin zo erg vergist?
Merle keek stug voor zich uit naar de zwarte en witte zwanen die sierlijk door het water gleden. Enkele grauwe, jonge zwanen zwommen achter hun ouders aan. Zo voelde ze zich ook; een lelijke, jonge zwaan die scherp afstak tegen haar perfecte vriendinnen. Ze wist best waarom Anne met haar wilde praten. Heinze of Helmut hadden vast over haar gepraat. Dat ze niet voldoende haar best deed. Martin zeurde daar ook steeds over.
En wat dan nog? Ze had gewoon geen zin om zich in het zweet te werken. Waarvoor? Op de manege hoefde ze niet veel meer te doen dan het papierwerk verzorgen. Papa zou vast een elektrische rolstoel voor haar aanschaffen. En een jutter, zo’n stoel met van die grote wielen, waarmee ze ook in het bos en in het zand kon rijden. Waar moest ze dan supersterk voor worden? Het zitten op het speciale zadel zou ze in de praktijk vast veel sneller leren dan hier op die duffe simulator.
Martin had gezegd dat ze niet eerder naar huis mocht voordat ze op een bepaald niveau van spierkracht zat. Ze moest sterk genoeg zijn om zichzelf met haar armen op te kunnen duwen en om een flink eind te kunnen rollen met haar stoel. Net of ze dat nodig had. Zelfs als dat nog maanden ging duren, kon het haar niet echt meer iets schelen. Jockey werd al die tijd al door anderen bereden, door Tanja en vast nog door meer meiden die bij hen reden. Hij miste haar vast niet, kende haar natuurlijk allang niet meer. Hier in de kliniek werd ze in ieder geval geaccepteerd, op de manege zou ze een bezienswaardigheid worden. Zeker als ze met die jutter ging rijden.
“Wil je niet verder met je leven dan?” vroeg Anne op zachte toon.
“Ik ga toch verder,” bromde Merle onwillig.
“Hmm, daar heb ik toch een heel ander idee bij. Wat is er gebeurd met die vrolijke, positieve meid? Je bent zo veranderd sinds je uit het gips bent en je weer kunt praten.”
“Het valt me gewoon zwaar tegen, dat is alles,” deed ze het met een schouderophalen af. “Dat kan toch?”
“Natuurlijk kan dat. Ik vind het alleen zo jammer. Is er soms iets gebeurd in de laatste weken? Iets waardoor je de moed om verder te gaan hebt opgegeven?” Anne keek haar niet aan, maar staarde net als Merle naar de zwanen.
“Waarom zou er iets gebeurd moeten zijn?”
“Dat idee heb ik. Zie je Gerlof nog weleens?” bedacht Anne opeens.
“Die heeft toch geen tijd meer voor mij. Hij staat voor de klas. In de zomervakantie was het vast een aardige afleiding voor hem om naar dat zielige meisje dat niet kon praten te gaan, maar daarna was de lol er snel af. Ik heb hem niet meer gezien.” Ze zei er niet bij dat ze daar zelf de oorzaak van was. Zij had hem immers gezegd dat ze hem niet meer wilde zien. Dat hij beter weg kon blijven. Gerlof had verbaasd gereageerd en het goed gespeeld. Hij had net gedaan alsof hij het hartstikke erg vond dat hij niet meer mocht komen. Knap staaltje acteerwerk, dacht ze grimmig terug aan de manier waarop Gerlof had gereageerd op haar boodschap. Beter zo, dan dat hij haar dumpte. Hij had het toch alleen maar uit medelijden gedaan en vast ook uit schuldgevoel, omdat het nog altijd zijn broer was die haar hier had doen belanden.
“Volgens mij vond Gerlof jou helemaal niet zielig. Het leek er eerder op dat hij het leuk vond om telkens terug te komen en dat hij het echt niet alleen maar voor jou deed.”
“Heb je weleens met hem gepraat dan?” Merle keek verrast op.
“Een paar keer, toen zijn broer nog in de kliniek lag.” Anne zweeg abrupt waardoor Merle haar vragend aankeek. “Ik bedenk opeens iets. Wat weet je van die broer van Gerlof? Heeft hij je over hem verteld?”
“Je bedoelt zeker of ik weet dat zijn broer Janella en mij heeft aangereden?” Merle vertrok haar gezicht in een grimas. “Ja, dat weet ik.”
“Heeft hij het zelf verteld?” vroeg Anne verwonderd.
“Wat denk je? Natuurlijk niet, ik moest het van een ander horen. Hij durfde niets te zeggen over het ongeluk en over degene die me aangereden had. Dat onderwerp werd angstvallig verzwegen tussen ons. Dacht je dat ik zo stom was dat ik niet in de gaten had dat zijn broer en die chauffeur een en dezelfde persoon waren?” Het had vijf weken geduurd voor ze tot die conclusie was gekomen door iets wat Tanja vertelde na de begrafenis van Janella.
“Dus je wist het,” mompelde Anne. “Wat vind je daarvan? Dat Gerlof je steeds bleef bezoeken? Jij dacht natuurlijk dat hij terugkwam uit een soort van schuldgevoel, een boetedoening voor zijn broer.”
“Dat was het toch ook. Hij zei het wel niet met zoveel woorden, maar ik kon duidelijk merken dat hij er erg mee zat,” loog Merle. Ze had nooit iets aan Gerlof gemerkt, maar dat vertellen zou niet stroken met het beeld dat ze nu voor Anne probeerde te schetsen. “Meen je dat? Ik had een heel ander idee van hem.” Anne keek haar verwonderd aan.
“Geloof dat maar niet.”
“Als jij het zegt, zal het wel zo zijn, maar dan nog begrijp ik niet waarom je je studie opgeeft. Je kunt zoveel meer doen als jurist.”
“Oh, denk je dat. Het werk op de manege is natuurlijk niks in jouw ogen,” deed Merle neerbuigend.
“Zo bedoel ik het helemaal niet. Natuurlijk is dat niet niks, misschien ben je daarvoor wel in de wieg gelegd, maar dan nog zul je sterker moeten worden. Hoe wil je jezelf op een paard krijgen als je armen niet eens sterk genoeg zijn om van hier naar de kliniek te rollen?”
“Dat zijn ze wel!” riep Merle beledigd uit. Die dokter zat haar uit te dagen, op te jutten. Ze had wel een beetje gelijk natuurlijk. Op de manege had ze vast meer kracht nodig dan wanneer ze zou gaan studeren. Opeens had ze er genoeg van. Ze wilde hier niet langer blijven, maar naar huis gaan. Het was hier dan wel veilig en iedereen hield rekening met haar en hielp haar. Niemand keek vreemd op als zij door de gangen rolde met haar stoel, hier was ze een van de velen. Dat zou op de manege wel anders zijn. Daar viel ze op, was ze de enige met een handicap, in een rolstoel. Daar wachtte haar wel een leven, haar ouders zouden haar vast met alles helpen. Daarvan was ze overtuigd. Ze hoefde maar te kikken of pap holde voor haar. Hij zag haar liever helemaal niet meer teruggaan naar het studentenhuis.
Anne stond op. “Ik zag Gerlof laatst nog. Wist je dat hij een keer met mijn vriend mee is geweest naar Friesland naar een opgraving? Ze hebben dezelfde interesse in opgravingen.”
Merle keek met een ruk op. Had de dokter hem gezien? Wat had hij gezegd tegen haar? Dat zij hém had weggestuurd? “Ja, dat wist ik,” mompelde ze.
“Ik ga terug naar de kliniek, mijn dienst begint zo.” Zonder te vragen of Merle mee wilde en ze de stoel moest duwen, liep Anne alleen terug in de richting van de kliniek, Merle aan haar lot overlatend.
Vol verbazing bleef Merle zitten. Ze vond het haar eer te na Anne terug te roepen; ze had daarnet immers zelf gezegd dat ze echt wel alleen terug kon rollen. Nu zou ze dat blijkbaar nog waar moeten maken ook. Rotmens! schold ze in gedachten op de traumatoloog. Ze had haar hier expres naartoe gereden en haar achtergelaten. Wat een rotstreek. Als er iets gebeurde, zou ze haar aanklagen, dat nam Merle zich stellig voor. Ongehoord voor een arts om zo te handelen!
Anne bleef op geruime afstand, uit het zicht, staan kijken naar wat Merle deed. Als het haar echt ontzettend veel inspanning kostte, zou ze haar uiteraard gaan helpen, maar nu wilde ze de koppige, jonge vrouw eerst zelf laten werken. Ze moest het kunnen. Haar armen moesten sterk genoeg worden, bovendien moest ze flink in beweging zijn. Het gevaar voor een dwarslaesiepatiënt bestond vooral uit overgewicht en het gebrek aan conditie. Sporten werd daarom extra gestimuleerd. Merle was jong genoeg om een goede conditie op te kunnen bouwen. Die had ze sowieso nodig om te kunnen paardrijden. Dat wilde ze toch zo graag? Of was dat nu opeens ook van de baan? Net als haar studie en het zelfstandig wonen.
Max kende Gerlof. Ze moest hem eens vragen om zijn telefoonnummer. Iets aan het verhaal van Merle klopte niet. Gerlof leek haar er de man niet naar om Merle zo te laten zitten. Hij had haar vast niet uit medelijden opgezocht toen ze nog in het gips in bed lag en ze niet kon praten. Daar geloofde ze niets van.
Vanaf haar plek achter een paar flinke bomen, zag ze Merle zwoegen met de stoel. Het pad ging op dat punt een klein stukje omhoog, maar was niet zo steil dat een rolstoelrijder er niet tegenop zou kunnen. Met een rood hoofd en het puntje van haar tong tussen haar lippen geklemd, kwam ze langzaam voorbij gereden.
Nu was het gemakkelijk haar te volgen zonder gezien te worden. Nadat ze zich ervan had verzekerd dat Merle inderdaad veilig en wel terug op haar kamer was – uitgeput mocht ze best een keer zijn, wat meer inspanning kon geen kwaad voor die jonge meid – ging ze terug naar beneden om haar dienst te beginnen.
Vanavond zou ze Max vragen naar het nummer van Gerlof, nam ze zich voor. Misschien kon hij hem wel uitnodigen om eens naar hen te komen. Dan kon zij mooi met hem praten over Merle. Er moest iets gebeurd zijn tussen die twee. Ze wist zeker dat het contact goed was geweest toen Merle nog in het gips had gezeten. Waarom was dat plotseling veranderd? Had hij iets gezegd over het ongeluk? Anne kreeg het idee dat Merle tijdens die eerdere bezoekjes van Gerlof niet had geweten dat hij de broer was van de man die haar had aangereden.
De volgende avond was het al zover. Max opende de deur voor hun gast en ging hem voor naar de woonkamer waar Anne zat te wachten. Ze had Max uiteraard deelgenoot gemaakt van haar twijfels en vragen.
“Hé, Gerlof, leuk jou weer een keer te zien,” begroette Anne hem.
De jongeman nam plaats in een grote fauteuil en nam met een glimlach de koffie aan die ze voor hem neerzette. “Lekker, dat zal wel smaken. Wat een raar weer, hè? Het lijkt wel herfst met al die regen en wind van vandaag.” Gerlof nam genietend een slok van zijn koffie voordat hij hem op de salontafel zette. “Heb je nog iets interessants gevonden de afgelopen tijd? Ik begreep dat je nog altijd met Egypte bezig bent.”
“Of ik nog iets interessants heb gevonden, vraagt hij.” Max lachte vrolijk. “Dat kun je wel zeggen. Herinner je nog dat ik…”
Tijdens de uiteenzetting van Max over de vondsten van de afgelopen tijd, luisterde Anne geboeid mee. Max was een goed verteller. Toen er een stilte viel in het gesprek tussen de beide mannen, greep Anne uiteindelijk haar kans. “Hoor je nog weleens iets van Merle?”
Gerlof keek met een ruk op. Even trok er een zweem van verdriet over zijn gezicht, maar al snel had hij zichzelf weer onder controle. Het was Anne echter niet ontgaan. Zie je wel, dacht ze, daar is meer aan de hand.
“Merle gaf een poos geleden te kennen dat ze mijn gezelschap niet langer op prijs stelde,” vertelde Gerlof. “Hoe gaat het met haar? Ze is zeker al uit het gips en kan vast ook weer praten.”
“Dat klopt. Al is ze de laatste tijd niet erg vrolijk. Ze werkt ook niet echt mee aan haar revalidatie. Alsof het haar niet zoveel meer kan schelen.”
“Is dat zo? Wat vreemd. Ze was er steeds zo zeker van dat ze terug naar de universiteit en naar die studentenflat ging. Haar vriendinnen hadden al kunnen regelen dat ze een kamer op de begane grond kon krijgen. Ze wilde verder studeren, niet opgeven met nog een jaar voor de boeg.”
“Dat idee had ik ook. Ze zet zich lang niet voor de volle honderd procent in tijdens de therapie,” vertelde Anne hem. “En over verder studeren praat ze niet meer.”
“Vreemd, het kan natuurlijk dat ze van gedachten is veranderd. Eenmaal uit het gips is het een voldongen feit dat ze nooit meer kan lopen. Toch had ze zich voor mijn gevoel daarop ingesteld. Ik had het idee dat ze wilde blijven vechten en zo ver mogelijk zien te komen, ondanks die verlamming.”
“Dat idee had ik ook.”
“Gaf jij haar de indruk dat je er alleen maar kwam omdat je haar zielig vond?” mengde Max zich nu in het gesprek.
“Nee, dat dacht ik niet. Ik vond haar echt leuk. Daarom begreep ik niet dat ze me opeens niet meer wilde zien.”
“Wanneer was dat? Zat ze toen nog in het gips?”
“De laatste week, meen ik. Haar vriendin was net begraven. Ik dacht nog dat ze daardoor erg van slag was en dat ze me vast nog wel wilde zien. Ik waagde het nog een keer om bij haar op bezoek te gaan, maar opnieuw kreeg ik te horen dat ik niet langer welkom was.”
“Wat vreemd, jullie hadden toch een goed contact met elkaar?” vroeg Anne.
“Dat hadden we zeker. Althans, dat dacht ik. Blijkbaar was het voor Merle toch iets anders.” Hij staarde somber naar zijn handen.
“Heb je haar ooit verteld dat jouw broer haar heeft aangereden?”
“Nee, dat durfde ik niet goed. Denk je dat ze het van iemand anders heeft gehoord? Dat ze me daarom niet meer wilde zien?”
“Daar lijkt het wel op. Ze doet het voorkomen alsof jij haar alleen bezocht uit een misplaatst schuldgevoel en uit medelijden. Is dat zo?” Anne keek hem onderzoekend aan.
Merle was niet te genieten die dag. Zelfs Marleen, haar meestal toch heel geduldige kamergenote die heel veel accepteerde, zei er iets van. “Als jij niet aan jezelf gaat werken, laat ik me overplaatsen naar een andere kamer,” waarschuwde de oudere vrouw. “Dit is echt geen leven zo. Ga alsjeblieft sporten of zo.”
“Dat kan ik nogal,” beet Merle de ander toe.
“Dat kun je inderdaad! Je kunt nog een heleboel, jongedame. Je moet het alleen wel willen en daar ontbreekt het jou volgens mij aan.”
Merle draaide met een ruk haar stoel om en rolde boos de kamer uit. Zelfs hier was ze niet langer welkom. Ze wilde naar huis! Vandaag nog! In deze kliniek wilde ze geen minuut langer meer blijven. Met een ruk stopte ze de rolstoel midden in de gang, waardoor Sabine haast over haar heen viel met haar armen vol verbandmiddelen.
“Wil je dat nooit meer doen! Als jij zo plotseling stopt, kan een ander je niet meer ontwijken.”
Merle keek geschrokken op in het boze gezicht van de verpleegster. “Sorry,” mompelde ze en ze rolde haar stoel naar de zijkant van de gang waar ze niemand in de weg zat. Toen Sabine was doorgelopen, diepte ze haar mobiel op uit haar broekzak. Ze drukte het nummer van thuis in. Het duurde lang voordat er opgenomen werd. Uiteindelijk ging het gesprek door naar de voicemail. Met een geïrriteerd gebaar verbrak ze verbinding en bleef verbeten voor zich uit kijkend zitten. Oké, dat er niemand opnam, wilde niet zeggen dat ze niet thuis waren. Misschien was mam even naar de badkamer en hoorde ze de telefoon niet. Pap zou niet ver uit de buurt van de manege zijn, maar als hij in de stallen bezig was, droeg hij vast geen telefoon bij zich. Ze zag hem haast voor zich, lopend door de stallen, rijbroek aan, het leren vest zonder mouwen, rijlaarzen aan zijn voeten en een pet op zijn hoofd. Ze verbeeldde zich de geur van het verse hooi en de paardenlijven te ruiken en het zachte gesnuif van de dieren als je voorbij een box liep te horen. Tranen sprongen in haar ogen. Hoelang was het geleden sinds ze thuis was geweest? Niet meer sinds dat ongeluk. Dat had ze niet gekund in het begin en later wilde ze niet. Nu wel, nu hunkerde ze ernaar hier weg te gaan.
Ze drukte nog een keer het nummer in en sprak dit keer wel de voicemail in. “Mam, pap, ik wil weg hier. Komen jullie me ophalen?” Ze verbrak snel de verbinding op het moment dat haar stem het dreigde te begeven.
“Ga je ons verlaten?” hoorde ze achter zich opeens de stem van Martin Landau, haar orthopeed.
“Ik wil naar huis,” antwoordde ze op stugge toon. “Hier kom ik toch niet verder.”
Martin zoog zijn wangen naar binnen. Ze kende hem als een geduldige man die wel wat hebben kon. Hij was nog niet één keer boos op haar geworden omdat ze niet erg haar best deed, maar nu zette ze zich toch schrap bij het zien van de blik in zijn ogen.
“Dat is niet erg verstandig. Je bent nog lang niet zover dat je je zelfstandig kunt redden,” begon Martin.
“Ik ga naar mijn ouders toe, daar hoef ik niet zelfstandig te zijn.”
“O nee? Dus je moeder gaat je helpen met douchen, aankleden, in en uit bed gaan?”
“Dat kan ik echt wel zelf.”
“Tot nu toe heb je daar altijd hulp bij gehad.”
“Dat wil toch niet zeggen dat ik het niet kan!”
Martin streek nadenkend over zijn kin. Na een poosje knikte hij. “Oké, ga een tijdje naar huis. Je zit hier al een paar maanden zonder dat je één keer naar huis bent geweest. Ik kan best begrijpen dat je het nu spuugzat bent. Daarna verwacht ik je weer terug. Je bent er nog lang niet,” hield hij haar voor.
“Ik ben niet verplicht om terug te komen.”
“Dat ben je zeker niet. Je kunt wegblijven, maar verstandig zou het niet zijn. Je hebt nog een hele weg te gaan, Merle.” Hij legde even zijn hand op haar schouder. “Ik vertrouw op je gezonde verstand. Ga naar huis, geniet van de rust en als je eraan toe bent, zie ik je wel weer.” Met een knipoog liep hij weg.
Merle staarde hem verbaasd na. Alles had ze verwacht, een uitbrander, een boze uitval, maar niet deze kalme berusting. Dat stemde haar een stukje beter. Ze voelde een beetje van de spanning van zich afglijden.
Behendig draaide ze haar rolstoel en ze reed terug naar haar kamer.
“Een beetje gekalmeerd?” wilde Marleen weten.
“Ik ga naar huis,” kondigde Merle aan.
“Doe dat. Ik weet zeker dat het je goed zal doen er even uit te zijn,” knikte Marleen.
Merle vroeg zich verbaasd af waaraan ze zo veel begrip had verdiend. Ze had zich werkelijk onmogelijk tegenover Marleen gedragen. Martins adviezen had ze vaak genoeg naast zich neergelegd en ze negeerde hem meestentijds wanneer hij in de oefenruimte kwam kijken als ze bezig was met Heinze. Niet bepaald het toonbeeld van het nette opgevoede meisje dat ze toch was.
Martin was direct door naar zijn kantoor gelopen en drukte het privénummer van Anne in. Dat ze geen dienst had, wilde niet zeggen dat hij haar niet mocht bellen.
“Merle gaat naar huis,” zei Martin toen Anne zich slaperig meldde.
Het bleef even stil, toch begreep Anne direct waar het over ging. “Heb je haar weggestuurd? Heeft ze het zo bont gemaakt?”
“Nee hoor, ze kwam er zelf mee. Ik denk ook wel dat het haar goed zal doen. Even geen therapie, een andere omgeving. Ze zit er helemaal doorheen. Jij hebt haar toch nog gesproken na de teambespreking?”
“Klopt. Ik heb haar gezegd dat ze haar schouders eronder moet zetten als ze iets wil bereiken. Ik denk trouwens dat er een heel andere reden is dat ze niet mee wil werken aan de revalidatie.”
“Oh? Wat is dat dan?” vroeg Martin nieuwsgierig. Hij dacht even na voordat hij verderging: “Ga me niet vertellen dat er een man in het spel is.”
“Juist wel, of beter gezegd: die is er niet meer.” Anne vertelde hem in een paar korte zinnen wat ze van Merle en van Gerlof had gehoord.
“Hmm, dat zou een hele goede reden kunnen zijn. Kunnen wij daar iets aan doen om dat te veranderen?”
“Ik heb al met Gerlof gepraat en zijn kant van het verhaal gehoord. Met Merle valt niet echt over dat onderwerp te praten. Ze vertelt bovendien een heel ander verhaal dan ik van Gerlof hoorde.”
“Goed, dan zullen we het los moeten laten en af moeten wachten hoe het verdergaat. Dat ben je toch met me eens?”
“Wij zijn er voor de medische kant van het verhaal, Martin. Al geef ik mensen weleens een zetje in de juiste richting, ik bemoei me liever niet met zaken in de relationele sfeer. Ze zullen er samen uit moeten komen. Aan Gerlof zal het niet liggen, het is eerder Merle die de boot afhoudt.”
“Begrijpelijk,” meende Martin, “het is wel zijn broer die haar die verlamming heeft bezorgd en haar vriendin heeft doodgereden.”
“Niet met opzet.”
“Gelukkig niet! Dan nog, het blijft de vraag of die man echt om haar geeft of dat hij haar opzoekt uit een vorm van medelijden of schuldgevoel. Hier houdt het voor ons op. Ik hoop alleen dat ze beseft dat ze terug moet komen. Ze is er nog lang niet.”
“Wat ze ook besluit te doen, dat zullen we moeten respecteren. Het is haar leven,” hield Anne hem voor.
“Jammer genoeg wel. Misschien kan ik die ouders bewerken. Hen doen inzien dat hun dochter nog therapie nodig heeft om sterker en beter te worden.”
“Martin, push niet te veel anders raak je haar vast en zeker kwijt,” waarschuwde Anne hem.
Martin humde nog wat en verbrak het gesprek, waarna hij een aantekening in het dossier van Merle maakte.
Merle had geen weet van de bezorgdheid om haar persoontje. Haar vader had gereageerd op haar bericht en teruggebeld met de boodschap dat hij tegen twee uur die middag in de kliniek zou zijn om haar op te halen.
“Jockey zal wel opkijken nu je er weer bent,” zei haar vader toen ze de manege naderden. Hij had eerdere pogingen om een gesprek met zijn dochter gaande te houden opgegeven. Ze reageerde haast nergens op en dan nog alleen met eenlettergrepige antwoorden.
“Ik ben benieuwd of hij me nog herkent.” Naarmate de manege dichterbij kwam, voelde ze zich zenuwachtiger worden. Hoe zou het thuis gaan? Kon ze daar wel iets doen? Ze kende het huis met de veranda eromheen en de trapjes. Hoe had pap dat opgelost? In het hele huis lagen drempels. Het huis was al een eeuwigheid in het bezit van de familie. Opa en oma hadden er eerst gewoond. Pap en mam woonden in het begin in het huisje ernaast. Toen er kinderen kwamen, werd er van woning geruild. Zo ging het bij hen in de familie. Degene die de manege overnam, kreeg het grote huis, de rest diende te verhuizen. Zou zij hier ooit komen te wonen? Alleen?
Haar oudere broer Bernd had geen enkele ambitie om de manege over te nemen. Hij had voor de scheepvaart gekozen en bevoer de wereldzeeën als werktuigbouwkundige. Zij had die ambitie tot voor kort ook niet. Paardrijden was een leuke sport en ze deed het graag, maar het had haar nooit zo getrokken om het bedrijf over te nemen. Ze had altijd advocaat willen worden. En nu?
De laatste tijd had ze hier vaak over nagedacht, maar nog altijd was ze er niet over uit. In de tijd dat ze nog in het gips had gezeten, was het haar plan geweest terug te keren naar het studentenhuis en verder te gaan met haar studie. Dat moest mogelijk zijn. Ze zou niet de eerste in een rolstoel zijn die de universiteit bezocht. Vanaf het moment dat ze de rol van Gerlof kende, waren die plannen veranderd. De lust om weer te gaan studeren, was samen met hem verdwenen.
Het besef dat ze waarschijnlijk altijd alleen zou blijven, knaagde aan haar. Als ze dan toch alleen bleef, kon ze dat toch beter in haar eigen omgeving zijn? Daar was ze nooit echt alleen. Ze had er haar ouders, de paarden, de mensen die er werkten en de mensen die kwamen rijden. Iedereen zou er snel genoeg aan gewend zijn dat ze in een rolstoel rondreed, hield ze zich voor.
Arnold Hornbaum zette de wagen vlak voor het huis stil. Direct al zag Merle het spandoek met ‘Welkom thuis’ erop en een oprijbaan naar de veranda toe. Ze wierp een dankbare blik op haar vader. “Wat lief. Heb je het hele huis voor mij verbouwd?”
“Niet het hele huis, de benedenverdieping is aangepast. Mocht het nodig zijn, kunnen we zelfs een traplift maken zodat je naar boven kunt.” Hij keek met een omfloerste blik naar zijn dochter. “Welkom thuis, meisje, we hebben je gemist.”
Haar moeder kwam het huis uit met een brede glimlach op haar gezicht. “Dag, lieverd, is de reis meegevallen?” Ze hield het portier van de auto open terwijl haar man de rolstoel van Merle uit de achterbak tilde.
Toen ze eenmaal zat, draaide ze eerst een rondje op het grote erf. “Ik ga even bij Jockey kijken,” mompelde Merle.
“Doe dat maar, ik heb koffie als je terugkomt,” knikte haar moeder.
Merle worstelde met de singel van het zadel. Ze wilde het per se zelf doen. Zo moeilijk was het toch niet om een paard te zadelen? Een pony nota bene! Maar ze moest uiteindelijk toegeven dat het niet lukte. Met een boze snik liet ze de singel vallen, keerde met een ruk haar rolstoel en reed zonder iets tegen de stalknecht te zeggen weg.
Ze reed naar de rand van de weide waarin de paarden liepen. Jockey herkende haar fluitje en kwam op een draf naar haar toe gerend. Hij boog zijn hoofd over de omheining heen en nam het klontje op haar hand aan met zijn grote, gevoelige mond.
Sinds ze hier was, had ze nog niet één keer op een paard gezeten. Niet dat ze daar zo naar verlangde. Stiekem was ze bang er vanaf te vallen en iets te breken, dus stelde ze zich ermee tevreden de paarden te aaien en vanaf de zijlijn toe te kijken.
“Heb je al gereden?” klonk er opeens een stem achter haar. Geschrokken bleef ze doodstil zitten. Wat deed hij hier? Haar hart leek een moment stil te staan, waarna het in hoog tempo begon te hameren. Het suisde in haar oren, als ze niet al had gezeten, zou ze nu vast gevallen zijn.
“Nog niet.” Haar stem klonk haar op dat moment vreemd in de oren. Strak van de spanning en veel ijler dan hij normaal was.
Gerlof leunde tegen het hek aan. Hij stak zijn hand uit naar Jockey, die zich geduldig over zijn neus liet aaien.
“Wat kom je doen?”
“Jou opzoeken.”
“Waarom?”
“Ik mis je, Merle.” Hij draaide zich naar haar toe.
“Ik dacht dat ik duidelijk was geweest de laatste keer,” probeerde ze, haar stem trilde. Ze moest hem haten. Hij had haar alleen maar uit medelijden en schuldgevoel bezocht, meer was het niet geweest. Kon het niet zijn geweest. Welke normale man wilde een vrouw in een rolstoel?
“Je hebt een prettig klinkende stem,” ging Gerlof verder alsof ze niets had gezegd. “Dit is de eerste keer dat ik je hoor praten. Hij past bij je.”
“Je kunt beter weggaan, dan bespaar ik je de vernedering dat mijn vader of een van de knechten je van het terrein moet verwijderen.”
“Waarom zouden ze dat doen? Ik doe je geen kwaad.”
“Weten mijn ouders al dat je de broer bent van die man die mij aanreed en die Janella doodreed?”
“Ja.”
Merle keek hem verward aan. “Wat doe je hier dan nog?”
“Met jou praten, ik wilde je zien. Begrijp je dat niet?”
“Nee, dat begrijp ik inderdaad niet. Ik wil je niet meer zien. Je kunt je medelijden en je misplaatste schuldgevoel beter oppakken en ergens anders gaan spuien.”
“Medelijden? Waar heb jij het over?” Gerlof keek haar strak aan. “Ik heb nooit gezegd dat ik jou uit schuldgevoel of medelijden opzocht. Ik dacht dat wij het leuk hadden samen.”
“Toen kon ik niet eens praten of weggaan, nu kan ik dat wel. Ik wil je niet meer zien. Vaarwel, Gerlof.” Ze probeerde zo waardig mogelijk haar stoel te keren in het lange gras, maar kwam hopeloos vast zitten met de kleine voorwielen.
“Hulp nodig?”
“Nee!” beet ze hem toe. De tranen stroomden inmiddels over haar wangen, van frustratie en van woede.
“Ik denk dat je helemaal niet wilt dat ik ga,” mompelde hij achter haar.
“Geloof maar van wel!”
“Waarom huil je dan?”
“Omdat… omdat… Ga weg!” gilde ze.
“Merle, als je niet had geweten van mijn broer, als ik heel iemand anders was geweest, zou je me dan ook wegsturen?” Hij ging voor haar op zijn hurken zitten, raakte haar niet aan, keek alleen maar.
In die ogen meende ze heel iets anders te zien dan medelijden of een schuldgevoel. Nee, dat was onmogelijk. Ook al mocht hij haar misschien, zíj kon het niet opbrengen. Niet met hem.
Waarom niet? riep een stemmetje in haar hoofd. Hij kan het niet helpen dat zijn broer jou heeft aangereden. Je vindt hem leuk, geef nou maar toe. Je hebt hem gemist. De gesprekken, de lol die je met hem had. Je was bezig verliefd op hem te worden. Geef het maar toe.
Merle drukte haar handen tegen haar oren om die stem niet meer te horen, maar haar eigen gedachten kon ze niet buitensluiten. Ze gilde haar frustratie uit. “Stop! Houd je kop!” en schudde wild met haar hoofd, haar ogen stijf dichtgeknepen om Gerlofs ogen niet meer te hoeven zien.
Ze voelde hoe een paar zachte en sterke handen die van haar pakten en vasthielden. “Ik wil niet weggaan. Ik wil bij je zijn en je helpen. Laat mij je helpen. Niet uit medelijden, maar omdat ik… ik van je hou, Merle.”
“Nee,” huilde ze, “dat kan niet. Hoe kun je nu houden van een verlamde vrouw. Ik heb je niets te bieden. Met mij heb je geen toekomst.”
“Ssst, niet van die rare dingen zeggen. Ik kan het niet helpen. Ik hou van je en wil alleen maar bij je zijn, de rest van mijn leven. Je bent veel meer dan die verlamde benen. Je bent mooi en lief en ik hou van jou. Je kunt nog zoveel. Wij kunnen veel samen. Geef me de kans dat te bewijzen. Ik weet zeker dat jij ook iets voor mij voelt. Ik heb het gezien in de kliniek. Je ogen die begonnen te stralen als ik binnenkwam. Zeg me dat ik dat niet gedroomd heb.”
Ze schudde verward haar hoofd. Ze wilde hem wel geloven. Hij zei van haar te houden. “Doe je dit niet voor je broer? Om iets goed te maken?”
“Natuurlijk niet.” Hij bracht haar handen naar zijn mond en drukte er een kus op. “Zou ik anders hierheen zijn gekomen? Als het alleen maar uit medelijden of schuldgevoel was, zou ik echt niet terugkomen nadat jij me in de kliniek wegstuurde. Ik heb je wat tijd gegeven om tot rust te komen. Erover na te kunnen denken. Ik kan je niet vergeten, Merle. Geef me een kans, geef ons een kans.”
“Hier?”
“Hier, in Aken, maakt me niet uit. Als ik maar bij je mag zijn.”
“En als ik wil studeren?”
“Dan moet je dat doen. Maak je studie af, maakt iets van je leven, van ons leven.” Hij boog zich naar haar toe en kuste haar. Misschien had hij wel gelijk, was er een toekomst voor hen beiden. Ze kuste hem vol overgave terug.