HOOFDSTUK XV

 

In januari trouwde Loutje. Ze was een stille, lieve bruid en Kaki een zeer nerveuze bruidegom. De Bobbel beweerde, dat op een trouwdag alle kinderlijke eigenschappen van een man te voorschijn kwamen. Ze zouden hun huwelijksreis naar Noorwegen maken en eind februari terugkomen. Twee dagen bleven ze dan nog in de stad, voor ze verder trokken naar Domburg.

Toen stelde ik, in overmaat van levensvreugde, voor: "Laten we dan die eerste dag, wanneer is het, de 25ste? in S. & M. nog een volledige reünie houden. Hoe lijkt jullie dat?" Ik annonceerde dit aan Loutjes trouwdiner en er was een daverend applaus van instemming.

"Maar hoe stel jij je dat dan voor?" vroeg Pop.

"Kijk, ik ga half februari weer naar huis, omdat Leo begin maart terug komt."

"Ik zou maar hier blijven tot Leo terugkomt," sprak Kees me tegen.

"Och stil toch, boy," zei Pop.

"Als jullie dan getrouwd en verloofd en wat al meer zij, de 25ste februari bij me komen, dan bied ik jullie een uitgezocht diner aan. Ik vind het veel te aardig om de jonggehuwden, die elkaar onder het dak van S. & M. hebben leren kennen, nog eens, met al de anderen aan een feestdis in S. & M. te vergaren."

"Bravo, bravo," riep de Bobbel. "Joop, weet je wel, dat dat een speech was? Nu moet je verder je mond houden, Jodocus, anders bederf je dit prachtig effect."

Zo werd er dan beslist. Pop zei: "Ik schrijf Noortje wel. Die kan dan met of zonder jonkheer komen, al naar de verhouding gevorderd is." En Kees trok een gezicht, alsof die wijze woorden hem met mijn plan - dat hij op de voorhand natuurlijk onwijs vond - verzoende.

Nu buitelde ik letterlijk door de dagen. Zelfs tante Suzanna sleepte ik in de buiteling mee. Kwam niet elke dag de Jan Pietersz. Coen nader? De scheepslijst had ik uit de krant geknipt, daarin stond: L. van Dil en dat krantenknipseltje droeg ik in mijn tasje overal mee. Schoonpapa zei en hij wreef zijn handen: "Flink heeft onze jongen daarginder de boel aangepakt. Je mocht hem eigenlijk wel naar Genua tegemoet reizen, Joop."

Ik zat in de vensterbank en schommelde met mijn benen.

"Papaatje, 20 februari trek ik weer met mijn hofstoet naar S. & M. Daar en nergens anders wil ik mijn man voor het eerst weer ontmoeten."

"Dus, dan hebben we het maar weer zonder jou te stellen," zuchtte schoonpapa.

"Bijna een half jaar ben ik hier geweest. Bent u nu nog niet blij, dat ik weg ga, papaatje?" schertste ik maar.

Papa zuchtte alleen even en hij dreigde me: "We halen je met de auto terug en ontvoeren je desnoods op gewelddadige manier, als we te eenzaam worden, tante Suzanna en ik."

"Nu daarmee kan ik akkoord gaan gelukkig," prees ik blij. "Ik zie u al als gemaskerde bandieten. Dol." Ik klakte met mijn tong. En dan sprong ik weer weg, rende naar boven, draafde naar beneden, zelfs het enorme huis van schoonpapa was voor mij te klein. Mol was weer beter, alleen nog wat mager en bleek. En een avond, toen ik bij Jog en Julie kwam, vond ik ze samen op de divan onder de schemerlamp zitten, terwijl Jog speelde met Julies ringen.

"Ik rol van het ene parkietenhuis in het andere," wuifde ik vanaf de deur. "Ik ben net bij Pop en Kees weggekeken. Dag kinderen. Zal ik weer rechtsomkeert maken?"

"Welnee, Joop," zei Julie. "Je mag zelfs naast ons komen zitten."

"O, ik vlij me wel aan jullie benen neer. Nog nieuws?"

"Ja," zei Julie. "Nurse gaat weg."

"Hè?" Ik veerde overeind.

"Ja. In mei."

"Maar waarom? Toch geen vervelende reden hoop ik?" Jog glimlachte en streelde Julies hand.

"Nee, helemaal niet." Julie vlijde haar hand over Jogs hand en ik keek genietend toe. "Ik vind het erg naar voor nurse, maar ik wil me liever helemaal alleen aan Mol wijden." Ze zei het wat plechtig en Jog keek aanbiddend naar haar.

Ik wipte overeind en draaide rond op mijn hiel. "O, lieve engelen, ik geloof dat de wereld te goed en te mooi wordt. Julie, ik moet je even omhelzen. Ik ben zo kusserig aangelegd tegenwoordig. Ik zoen iedereen. Ik heb bijna vanmorgen de visboer omhelsd, zo maar, van uitbundig plezier."

"Maar Joop," kreet Julie en nu was er toch enige afschuw in haar stem.

"Nu, gelukkig komt Leo gauw weer hier," plaagde Jog olijk. "Dan kun je weer op hem experimenteren."

Ik klom nu op een hoek van de tafel en slingerde mijn armen om mijn knieën. "Geloof jullie ook, dat men van geluk en opwinding sterven kan? Mijn hart klopt soms zo raar. Het slaat dubbel gewoonweg."

"Ik zou de Jan Pietersz. Coen maar tegemoet zwemmen," ried Jog me. "Je houdt het anders nooit uit Jopie."

Ik blies mijn wangen op. "O, toch wel." Ik sprong van de tafel. "Ik heb nergens rust meer, kinderen."

"Ik herhaal mijn woorden van zopas, Jopie ..." begon Jog.

"O zeg," viel ik hem in de rede. "Nurse moet in mei maar een tijdje bij mij komen logeren. Dan kan ze langzaam naar wat anders uitkijken. Wil jij haar dat zeggen, Julie? Dit was maar een klein filmbezoekje, want ik moet ook nog naar Pien en de Bobbel. Een nieuwe stoel bewonderen. En dan nog even naar Connie."

"Je werkt zeker 's nachts door," veronderstelde Jog.

"O, ik zou het dolgraag doen. Want slapen is haast een luxe geworden."

"Je ziet ook erg mager. Vind je niet, Jog? Je moet heus wat meer rusten, Joop."

"Als Leo terug is, dan rust ik hele dagen en drink kilo's room." Ik zwaaide mijn armen boven mijn hoofd en sloeg ze dan om de saamgeleunde hoofden van Julie en Jog, in een grote omhelzing. "Dag jongens, ik kom nog wel eens."

Mijn voeten dansten over de straat en ik neuriede het liedje van Kitty: 'J'aime ta casquette, tes deux rouflaquettes, et ton bout d' mégot'. Ik zou hardop kunnen zingen, ik zou...  

Toen hoorde ik een stemmetje, vlak naast me.

"Weet u hoe laat het is, juffrouw?"

Een klein jongetje en een klein meisje keken naar me op.

Ik strekte mijn arm uit voor mijn horloge. "Half tien, kleine bazen. Jullie moesten allang in bed liggen."

"Wij magge niet voor elf uur thuis komme," zei het meisje eenvoudig en een beetje onverschillig.

"Wie zegt dat?" De verontwaardiging schoot uit in mijn stem. "Vader."

Ik rilde in mijn bontjasje.

Dan stak ik mijn hand naar hen uit. "Willen jullie even met mij mee gaan? Ik woon hier vlak bij."

En zo kwam ik thuis bij tante Suzanna die rustig te lezen zat, haar grijze hoofd onder de leeslamp. Ze knipperde met haar ogen, alsof ze dacht zich te vergissen, toen ik de beide kinderen voor me uitschoof, de kamer in. "Wat is dat, Joop?"

Ik vertelde het, terwijl ik de slordige, blonde piekjes van het kleine meisje om mijn vinger wond. Dan belde tante Suzanna om chocola en boterhammen en haar scherpe stem kreeg iets teders, zoals ook, wanneer ze tegen Hans sprak. Ik had mijn ellebogen op de tafel geleund en steunde mijn kin in mijn handen. Zo keek ik naar het meisje dat een blauw gevlekt jurkje aanhad. Een puntig rood elleboogje stak erdoor. En het jongetje droeg zijn paarse gescheurde trui met een waardige onverschilligheid.

"Nu kan Laurens" - schoonpapa's chauffeur - "ze aanstonds even thuis brengen," besliste tante Suzanna.

"Als het elf uur is," zei ferm het kleine jongetje.

Ik zweeg maar. Ik wist niets te zeggen. De roodonstoken oogjes, het korstige neusje, de magere, groezelige halsjes, een wereld van armoede en leed sprak er uit.

"Ja," zei tante Suzanna later, toen we weer samen zaten, "wat heb ik je onlangs gezegd? Duizenden kinderen zijn er zoals de dochtertjes van Hillegonda en duizenden zijn er nog veel erger aan toe." Ik richtte me op.

"Maar daaraan moet iets gedaan worden, tante Suzanna. Ik kan niet deze zomer maar blij en vrolijk en zorgeloos daarbuiten leven en me in weelde baden, terwijl hier in de stad al die arme kindertjes..."

"Ja, zo is nu eenmaal het onrechtvaardige leven," zei tante Suzanna bitter.

"O, maar ik wil het niet. Ik wil helpen. Er is toch wel wat op te vinden, tante Suzanna."

"Je zou met geld kunnen steunen," stelde deze voor.

"Nee, zo bedoel ik het niet. Ik zou iets daadwerkelijks willen doen. O, ik zou mijzelf kunnen slaan, dat ik maar altijd zo onverschillig en egoïst al die ellende heb voorbijgezien."

Tante Suzanna zweeg. Ik had altijd wel geweten, dat zij aan liefdadigheid deed, zoals wij dat soms een weinig minachtend genoemd hadden. Maar omdat ze daar nooit over sprak, had ik ook nooit de moeite genomen er dieper op in te gaan. Ik sprong op en beende door de kamer.

"Weet u wel, dat aan het einde van onze laan een huis leeg staat, zo'n oud herenhuis, 'de Heemhoeve'?"

"Jawel. En?"

"Wanneer we dat eens huurden, tante Suzanna. Er is een heerlijke grote tuin bij. Er zouden wel twintig kindertjes in kunnen worden ondergebracht. En we kunnen allemaal steunen met geld: schoonpapa, Leo, papa in Noordwijk, Jog, Kees. Dan maar een auto minder per jaar, of een landgoed, of een reis naar Egypte."

"Maar hoe stel jij je dat dan eigenlijk voor?"

Ik klom op tantes stoel. "Dat weet ik nog niet. Ik heb helemaal geen organisatietalent. Maar waar een goede wil is... En u wilt me wel helpen, hè tante Suzanna?"

"Er moet natuurlijk een verpleegster aan het hoofd staan," begon tante Suzanna.

"O!" jubelde ik en schudde even tante heen en weer. "Nurse gaat bij Julie vandaan. Julie wil zelf voor Mol zorgen. Nurse is allerliefst voor kinderen. Het zou echt iets voor haar zijn, dat weet ik zeker..."

"Ik zal er eens over nadenken en een becijfering maken," zei tante Suzanna.

Langzaam werd haar arm om mijn middel gelegd. Zo bleven we zitten. De plannen dwarrelden door mijn hoofd. Ik zag het huis en de grote tuin. Veel kindertjes draafden door de tuin, de eens zo fletse oogjes zouden stralen en de magere halsjes zouden gebruind worden en rond. Juichende kinderstemmen zouden schateren en kwetteren en klinken als muziek... Had ik dan niet het geluk gekregen om er van mee te delen met volle handen?

Toen kwam schoonpapa binnen. Hij zag tante Suzanna's arm om mijn middel liggen. Hij wreef zijn handen.

"Zo laat nog op?"

Ik sprong van de stoei. "Spreekt u er eens met schoonpapa over?" fluisterde ik aan tante Suzanna's oor.

"Geheimen?" dreigde hij mij.

"Ja meneer, maar u zult er direct in delen."

Minder uitbundig dan gewoonlijk klom ik naar boven. Het zou een goede zomer worden voor mij en voor vele, vele anderen.

 

En toen kwam de dag, dat ik weer naar S. & M. terugging. Grietje was al vooruitgegaan om het huis op te knappen en te verwarmen. Ik zou volgen met Hans en G 2.  

"Je lijkt wel een bruidje," plaagde schoonpapa. Ze hadden allemaal bloemen gebracht, Pien en de Bobbel, Kit en Frits, Pop en Kees, Connie en Ru, Julie en Jog.

"Toch overdreven," knorde tante Suzanna.

Maar ik hief de prachtige doos bonbons en ik knipoogde tegen haar. Schoonpapa lachte daverend.

"Nu Joost, zondag komen we wel eens even kijken, hoor."

"Prachtig." Nog eens wuifde ik en nog eens. De auto reed de straat uit. En behaaglijk vlijde ik me in de kussens. Wat was het goed weer naar mijn eigen huis te gaan. Met knipperende oogjes lag Hans vanaf mijn arm naar buiten te kijken en tegenover me zat G2, die gegroeid was en glimlachte als ik naar haar keek. De auto reed langzaam, maar toch was daar de brug over het kanaal al en daar de lange, rechte weg. Daar stond 'Heyendaal', waar nu een familie in woonde met twaalf kinderen, een zwenking, onze laan ...

"Ik zie het huis al, Gijbertje." En ik voelde de blijdschap trillen in mijn stem. Het was of ik jaren weg was geweest. In de deur stond Grietje, breeduit in haar beste zwarte japon met haar mooiste witte schort.

"Welkom thuis, mevrouw. Welkom thuis."

Ze nam Hans van me over en ik laadde de bloemen uit de auto met G 2. In de hal stond ik even stil met mijn armen vol bloemen. De haard onder de grote schouw brandde, de halklok tikte, de bomen in de laan bewogen heen en weer, o, wat was het goed om weer thuis te zijn.

 

Nu telde ik de dagen nog. Leo had me geschreven, dat hij dacht 2 maart thuis te zijn. Ook mijn nieuwe kalender stond al weer vol vinnige, kleine krasjes.

De dag van het diner naderde spoorslags. Noortje kwam ook, met de jonkheer. Het engagement was reeds officieus. Zodra de jonkheer zijn doctoraal had gedaan, werd het officieel. Noortje scheen zo ver van me af te staan... en vreemd, toch vond ik het leuk, dat ze kwam.

Hans troonde nu elke dag een paar uur in de box. G 2 groepeerde dan het speelgoed om hem heen, als ze met haar kamelentred voorbij schreed en dat was om de haverklap. "Kijk eens, Hans, je beer en je bal. En kijk eens, die mooie pop."

Pats... gooide Hans zijn bezittingen door de spijlen.

"Och G 2, laat hem maar," zei ik dan. "Je verwent Hans op die manier.

Grietje sleept je toch zeker ook niet je stofdoeken en je zwabbers overal na?"

Dan kronkelde G2 zich weer van haar geluidloze, onbedwingbare lach en bleef nog bij de deur naar Hans staan kijken. En ik zat in mijn stoel met een boek. O, ik deed of ik Hans niet zag: zijn parmantige kleine lijfje in de witte trui waarover zich een der gekleurde door mij gewrochte broeken slingerde met de eigenwijze schouderbandjes. Maar natuurlijk zag ik alles. De krul op zijn kruin en de pientere donkere ogen, de kleine, bezige handen, die aan de beer plukten en aan de blokken. Soms rolde hij omver en viel zo maar onverwacht in slaap met zijn hoofd op een pop. Dan kwam G 1 met een deken, die ik over hem heen vlijde.

"Och, dat lieve hart," zei ze dan. "Het is goed om weer thuis te zijn, mevrouw."

En zo werd het de 25ste februari. Terwijl ik bezig was de kamers met verse bloemen te vullen en uit de keuken het gezellig gerinkel van pannen kwam, dacht ik weer aan het dineetje, dat zo jammerlijk geëindigd was met het Geheim van de Insteek. Toch glimlachte ik even: Kaki, die met mij eens de Insteek had gedeeld, had nu voor niemand ogen meer dan voor Loutje, Loutje, Loutje!

Ik liep met mijn armen vol bloemen naar de kalender. Een zalige maand was februari, maar achtentwintig dagen. Gelukkig, dat het geen schrikkeljaar was. Nog vijf dagen en dan was Leo weer hier. Waarom scheen nu plotseling de tijd stil te staan?

Toen ik me om zes uur voor het dineetje gekleed had, in een goudbruin zijden japonnetje, dat Leo het liefst van me zag - in mijn haar tussen de goudfluwelen band had ik een van de prachtige rozen gestoken, die schoonpapa me gestuurd had, de engel - liep ik nog even door de kamers. In Leo's kamer stonden de sigaren en de sigaretten klaar. Ik streelde even het leer van zijn stoel. En ik gooide de kussens wat nonchalanter op de divan. Nog vijf dagen... eigenlijk maar vier. Want 2 maart kon ik gevoeglijk wegrekenen. Ik nam zijn pijp op, die in de asbak lag op het Moorse tafeltje naast zijn stool. Ik legde even de pijp tegen mijn wang. Ik dacht: Ik zal zijn oude jasje over zijn stoel hangen. Ik wilde wel graag even dat oude jasje weer in mijn handen hebben. Ik stond te dromen in Leo's kamer. Toen hoorde ik in de verte reeds het getoeter van de feestauto's. Ze kwamen allen per auto, eigen of geleend. Ja, daar waren de gasten en nog vijf dagen, o nee, vier, dan was Leo weer bij me.

In de hal bleef ik onwillekeurig op de trap staan, terwijl Grietje open deed. Natuurlijk dolde direct Kits luidruchtige stem: "O, Joost, wat plechtig, moeten we naar boven lopen om jou te begroeten?"

Toen sprong ik de trappen af met beide armen uitgestrekt: "Dag jongens."

Noortje, slank en deftig, stelde me voor aan haar jonkheer, die bleek en enigszins verpieterd leek, maar wel verliefd. Kaki en Loutje stonden gearmd.

"Ze hebben aldoor gearmd gezeten, die tortelduiven," bromde de Bobbel. "Net als trouwens die broer van jou, Jodocus. Ik weet wel, dat ik in een andere auto terugga. Ben jij ook van dat soort, Katharina?"

"Natuurlijk niet," riep Kit. "Nietwaar, Frits? Wij kussen niet in het openbaar."

"Dat doen wij ook niet," zei Kaki verontwaardigd.

"Al dat handjesdrukken is even erg," vond de Bobbel.

"Kom kinderen, laten we dit dispuut binnen voortzetten."

"Maar eerst het clubkind," verzocht Kit.

"Het clubkind wordt straks vertoond," beloofde ik.

"Joop, je bent net zo'n grote, blijde moederkip, die al haar kuikens om Zich heen heeft verzameld," zei de Bobbel.

"O, vleiend ben je wel," vond Pien.

"Och ik hoor niet eens wat hij zegt, ik kan toch niet naar alle kleine jongetjes luisteren."

Connie gooide me een kersenbonbon toe en ik knikte tegen haar. Ik had wel tegen iedereen willen knikken en al die mannen had ik kunnen omhelzen. G 1 kwam binnen met het clubkind in een schone trui en een schone blauwgekleurde broek. Hij hield angstvallig met zijn ene hand Grietjes haardot vast. Grietje verdroeg het als een heldin. Een gejuich van bewondering ging op. Mijn wangen brandden van gelukzaligheid. Maar het clubkind legde zijn hoofd op Grietjes schouder en krijste!

"Och, de dot," riepen al de vriendinnen. Ook Noortje. Maar Kees zei: "Breng dat kind toch weg," waarop Kit tegen zijn schoen schopte en verontwaardigd prevelde: "Kwaadaardig jongetje." Pop streelde Kees z'n lokken. "Och," zei ze zacht en keek Kees teder aan, "hij meent het zo kwaad niet."

"O jé," zuchtte de Bobbel. "Ze beginnen weer. Hoe laat vangt het diner aan?"

Ik drukte het kopje van Hans tegen me aan. "Zo direct," beloofde ik. "Als Grietje het clubkind naar bed heeft gebracht."

"Zouden we de Ehe- en verloofde paren maar niet scheiden?" vroeg de Bobbel. "Kit en Frits mogen wel naast elkaar blijven zitten en ik wil me best aan jouw zijde neervlijen, Pientje. Maar de rest..." De Bobbel had een breed, welsprekend gebaar.

Het was een zalig dinertje. Zelfs de jonkheer fleurde wat op en kreeg enige glans op zijn verpieterde wangen. Toen we aan het dessert genaderd waren, stond de Bobbel op. Hij tikte aan zijn wijnglas.

"Is het me vergund, gastvrouw, een woordje te spreken aan deze dis?"

"Als je maar niet tragisch wordt, Bobbel."

"Natuurlijk niet. Dan huil ik zelf het hardst. Ik heb ook niet veel te zeggen. Ik wil alleen even een dronk wijden aan onze gastvrouw en dan wens ik meteen even te memoreren, wat zij voor ons allen in het afgelopen jaar is geweest, namelijk de lieve, vrolijke Joop, die altijd voor iedereen haar gastvrije woning wijd heeft opengezet, die altijd klaar is geweest met een vrolijk opbeurend woord, als je in de put zat of vervelende dingen aan je hoofd had en die nooit een ogenblik heeft geweifeld om naar je toe te snellen, wanneer je haar nodig had bij ziekte en verdriet..."

Ik zag hoe Kees me verwonderd aanstaarde. Dat deed me bijna proesten. Maar ik hief mijn hand. "Bobbel schei uit, ik kruip onder de tafel."

"Ik ben klaar. Lof wil je nooit horen, hè Jodocus? Dan besluit ik met deze dronk te wijden aan Leo, die heel spoedig weer hier zal zijn. En dan wens ik, dat het trio Van Dil, wat misschien een kwartet zal worden, wellicht zelfs een kwintet - who knows - nog vele, vele gelukkige rijke jaren mag doorbrengen onder het brede dak van 'Sweet & Merry'. Ik heb gezegd."

"Zie je wel, Bobbel, ik ween al," klaagde ik. "Ik kan niet tegen gevoeligheid."

We klonken onze glazen tegen elkaar. Connie kneep mijn hand. Ze boog zich naar me over: "De Bobbel heeft de woorden uit mijn hart gegrepen, Joost."

"Nu zou ik ook nog graag iets willen zeggen," zei ik. "Het is maar heel kort. Ik vind het heerlijk, dat jullie allen hier bent. Het zou natuurlijk nog veel heerlijker voor me zijn, als Leo hier ook was. Daarom wilde ik voorstellen, om één dag in het jaar vast te stellen voor onze gezamenlijke reünie bier. Zal dat dan de 25ste februari blijven? Een andere datum is natuurlijk ook goed. Dat laat ik aan jullie over."

Er klonk gebons op tafel, geklink van glazen, voetengestamp.

"En dan tot slot nog dit: Jullie weet allen, dat de 'Heemhoeve' deze zomer zal worden ingericht tot Kinderhuis. Ik wilde jullie nog even vragen, om er bij familie, vrienden en kennissen een beetje propaganda voor te maken. Er is veel geld voor nodig. En elke gift is welkom. Tante Suzanna zal getrouw verslag uitbrengen van de ingekomen giften. We hopen, dat we 1 mei het Kinderhuis zullen kunnen openen. En ik besluit met de wens, dat de 'Heemhoeve' veel kleine, zwakke, stumperige kindertjes tot zegen moge zijn."

"Joop, je bent een geboren redenaar," fluisterde de Bobbel plagend.

"Ja," zei ik, "ik heb me altijd met Demosthenes verwant gevoeld."

Even lachte hij. Dan zei hij zacht: "En alles zal goed gaan, Joop. Ik weet het. Er kan jou niets mislukken."

Maar Kees legde zijn arm om Pop heen en ze dronken samen uit één glas. De Bobbel deed of hij flauw viel op Piens schouder en Kit mikte naar de parkieten met een amandel. Onder gejuich werd de tafel opgeheven.

"We trekken ons maar even terug hoor," zei de Bobbel. "Om een half sigaartje te roken. Dus behandel maar vlug al jullie geheimen."

Toen zaten we met ons zevenen - de oude vriendinnen - om de grote haard in de zitkamer.

"Als vanouds," zei Loutje en stak haar smalle voeten uit naar het vuur.

"Toch is er veel veranderd," vond Noortje. Ze schokte de zijlokjes over haar oren. "Hoe vinden jullie Eugène?"

"O, een engel," zei Kit. "En hoe vind je mijn Frits?"

"Heel aardig. Zo Engels," vond Noortje.

Toen zei Pien: "Ik heb altijd gedacht dat die jeugdvriendschappen verdwenen als sneeuw voor de zon. Wij schijnen hierop een gelukkige uitzondering te zijn." Ze gaf mijn knie een kneepje. "Hè Joost?" Pop leunde achterover in haar stoel. Ze glimlachte met dichte ogen. "Het is goed weer allemaal bij elkaar te zijn."

Connie zei: "Toch wordt elk jaar ons leven anders. O, ik ben dankbaar, dat ik zo gelukkig ben." Achter Pien om tikte ze me even op mijn schouder. "Hè Joost?"

"Toch ben jij altijd het middelpunt gebleven, Joost," zei Kit opeens. Ik geloof zeker, dat we, als jij er niet geweest was, verstrooid zouden zijn als kaf voor de wind."

"Och, dwaasheid, Kit," ik wuifde afwerend met beide handen.

"Nee dat voel ik precies zo," zei Connie.

"En ik ook," riep Pien.

"En ik óók," zeiden Pop en Loutje.

Zelfs Noortje knikte me toe: "Ja Joop, waarom verzet jij je daartegen. Het is zo."

"Ik verzet er me tegen omdat ik mezelf ken. Ik zou zo ijdel worden als de koningin van Sheba. Heus." Maar ik dacht, hoe goed het was, hoe innig-goed om zo weer met ons zevenen bij elkaar te zijn. Veertien schoentjes werden naar het haardvuur uitgestoken. Toen kwamen de heren binnen.

"Zijn onze zonden voldoende behandeld?" riep de Bobbel. "Dan wens ik nu muziek en dans. En zang... kom Kit, kweel eens iets."

"Nee, eerst Joop," zei Kit.

Ik liep al naar de piano Ik zou wel kunnen zingen. Nog vijf dagen, o nee, maar vier...

"Ik weet niéts," zei ik over mijn schouder.

"Toe dat negerliedje van Leo," zei Pop.

Ik legde mijn handen op de toetsen, preludeerde: 'There was an old nigger, and they called him uncle Ned. He is dead long ago, long ago ...'  

Ik zong, maar ik hoorde hoe een auto de laan kwam inrijden. De auto stopte. Het grind voor het huis knerpte. Ik lichtte mijn handen van de toetsen. Verbeeldde ik het mij?  

"Kom dan Joop?" riep Kaki.  

Nog eens begon ik: 'There was an old nigger, and they called him uncle Ned...'  

De slag van de buitendeur. Stappen in de hal. Ik sprong op. Nu klopte het hart in mijn keel. De deur werd opengeduwd en op de drempel stond Leo... Ik hield me aan de piano vast.  

Dan zag ik de anderen opspringen. Ik hoorde gelach, vrolijke begroetingen. Maar met een paar grote stappen was Leo bij me. Hij knelde zijn armen om me heen.

"Klein vrouwtje," zei hij zacht, "o lieve, lieve kleine vrouw."

 

"Zulke festijnen heeft Joop in je afwezigheid elke avond aangericht," plaagde de Bobbel later.

"O, dat mocht ze doen," zei Leo. "Ze had carte blanche."

"We zullen deze gevaarlijke jongen opbergen," lachte Pien. En Kit sprong op. "Francois-au-petit-nez, ons beider baas en jouw oom verwacht ons morgen om negen uur weer in de effecten. We mogen het niet te laat maken."

"O, ik zou hier niet eens meer willen blijven," knorde de Bobbel. "Joop heeft geen blik meer voor me over. Zien jullie wel? Maar ik hoop al, dat onze volgende reünie niet zo plotseling wordt afgebroken."

"Ben je moe, Poppie?" kweelde Kees.

"O, gelukkig, hij begint weer. Ik bel G 1 om onze goederen. Als je nog eens een huisknecht neemt, moet je hem Gerrit noemen, Joost. G 3. Hè, ik ben nog in de war. Wat heb je ons doen schrikken, Leo."

"Je bent natuurlijk van Genua over land gekomen, hè?" vroeg Kees.

"Dat zou jij zeker ook gedaan hebben, hè?" vroeg de Bobbel Kees. Alle woorden gingen onbegrepen over me heen. Later stond ik met Leo in de deur. We wuifden de auto's na. De grote lantaarns gaven de laan een zoéklichtenglans. Ze verdwenen, de een na de ander. Lieve jongens, dacht ik. O, het was toch een goede avond geweest.

 


 

En toen zaten we in Leo's kamer. Ik hief het oude jasje. Ik hief de pijp. "Woorden ontbreken me," zei ik zacht.

"Nu moet ik onze jongen zien. Maar eerst moet je nog even bij me komen." Hij opende zijn armen wijd. Ik dacht: Groter geluk bestaat er niet.

En dan liepen we samen naar het ledikantje van Hans. Hij lag te slapen met vuurrode wangetjes en een handje gekneld om de spijlen van zijn ledikant. Zijn ogen gingen knipperen van het licht. En opeens slaapdronken richtte hij zich op. Daar zat hij eventjes. Hij keek in de lamp. Hij keek over ons heen. Hij viel weer neer, rolde zich om, sliep rustig door.

"O, jongen," zei Leo. Hij bleef gebogen over het bedje staan. Maar hij hield me dicht tegen zich aan. Ik dacht aan mijn Kinderhuis, wat zou Leo ook daar een grote steun voor me zijn.

Dan richtte Leo zich op. Hij nam mijn gezicht tussen zijn beide handen.

"O, wat ik naar jou verlangd heb," zei hij haast plechtig.

"En ik dan... en ik dan... maar nu..." ik verhief me op mijn tenen en knelde mijn armen om zijn hals, "nu heb ik niets meer te wensen!"

 

Einde