Richie stond stipt om halftien op de stoep. Zoals altijd verbaasde ze zich erover dat hij zo punctueel was, heel anders dan zijzelf toen ze een tiener was. Zodra Hugo hem door de hordeur zag, slaakte hij een kreetje en rende door het halletje. Het was voor haar heel duidelijk: Hugo moest een broertje hebben. Ze móésten nog een kind krijgen.
‘Hé, knul.’
Hugo sprong omhoog en probeerde de grendel van de hordeur te bereiken, maar kon er niet bij.
‘Wacht, wacht,’ zei Rosie lachend. Ze schoof de grendel opzij en deed de deur open. Ze boog zich en gaf Richie een zoen op zijn wang. Hij bloosde. Hugo nam hem onmiddellijk bij de hand en trok hem de gang door, naar de achtertuin. Richie draaide zich om en zei geluidloos: Sorry.
Ze gebaarde dat ze door moesten lopen. ‘Ga maar spelen,’ riep ze.
Het was zo’n opluchting om achter het stuur te zitten, even over haar schouder naar het lege kinderzitje te kijken, hard een oude cd van Portishead te draaien, het raampje open te hebben, te rijden. Om alleen te zijn. En het mooiste was dat ze wist dat ze dit gevoel niet lang zou vasthouden. Over een paar uur zou ze weer bij Hugo willen zijn.
Kirsty, Shamira’s zusje, zou op Sonja en Ibby passen. Kirsty en Shamira hadden dezelfde zware oogleden en hetzelfde bleke, Ierse, ovale gezicht, maar voor de rest had het verschil tussen de twee vrouwen niet groter kunnen zijn. Kirsty’s T-shirt was diep uitgesneden en het logo van een Balinees biermerk zat strak om haar volle borsten. Ze droeg zwarte skinny jeans en slippers en haar donkere haar met blonde puntjes viel slordig over haar wangen en schouders. Shamira beweerde dat Kirsty haar bekering al lang geleden had geaccepteerd, maar Kirsty’s ordinaire, trashy uiterlijk leek een welbewust, fel protest. Het was toch zeker geen toeval dat ze een T-shirt met een bierreclame aanhad? Maar Ibby en Sonja waren dol op hun tante, dat was wel duidelijk: ze wedijverden om haar aandacht en genegenheid. Sonja zat bij Kirsty op schoot in een kleurboek te krassen en Ibby stond naast zijn tante en boog zich naar haar toe in de hoop dat ze haar armen om hem heen zou slaan. Rosie ging net tegenover het drietal zitten toen Bilal met een paar laarzen in zijn handen de kamer binnenkwam. Hij knikte Rosie toe, ging zitten en trok de laarzen aan. Daarna zei hij tegen zijn zoontje: ‘Goed luisteren naar je tante, begrepen?’
Ibby knikte resoluut en trok opeens een ernstig, vastberaden gezicht.
Bilal gaf hem een knipoog. ‘Je bent een grote vent.’
Het joch reageerde met een blije, trotse glimlach, meende Rosie.
Ze stond erop dat zij achterin zou zitten. Toen ze de gordel omdeed, keek ze even naar Bilals gezicht in het achteruitkijkspiegeltje, maar toen hij terugkeek, wendde ze haar blik haast beschaamd af. Ze hoorde Gary’s scherpe verwijt. Je bent zo godvergeten gespannen, Rosie, je weet niet hoe je met een zwarte om moet gaan, hè? Je bent doodsbang dat je iets verkeerds zegt, denkt of doet. Je bent zo godvergeten burgerlijk, Rosie. Dat was natuurlijk de ergste belediging die hij haar naar het hoofd kon slingeren, want het was niet alleen gemeen, maar nog waar ook. Ze vond het belachelijk dat zij geen geld en geen eigen huis had, dat ze zo arm was dat ze de kleertjes voor haar zoontje in kringloopwinkels kocht en ze muntjes van één en twee dollar bij elkaar moest schrapen om boodschappen te kunnen doen voor het weekend. Maar het ergste was dat ze inderdaad ontiegelijk, stompzinnig burgerlijk was. Ze voelde zich nooit op haar gemak in de omgang met aboriginals, en dat was al zo vanaf de keer dat haar vader haar als jong meisje mee de stad in had genomen en ze zijn hand stevig had vastgehouden wanneer ze aboriginals tegenkwamen op straat. Ze was bang dat er iets akeligs, iets afschuwelijks met haar zou gebeuren als ze hen recht in de ogen keek. Ze had geen idee waar die angst vandaan kwam. Haar ouders waren latent racistisch geweest, zeker niet fel of agressief. Haar moeder had medelijden met de zwarten en haar vader had geen respect voor hen gehad, maar voor de rest waren ze er prat op gegaan dat ze zo tolerant waren. Rosies angst was op een of andere manier bij haar binnengedrongen zonder dat ze zich ervan bewust was, zonder dat ze het zich kon herinneren, alsof de lucht van Perth er simpelweg van doortrokken was geweest. Voor zwarten uit Afrika of Amerika kende ze geen angst. Als tiener was ze helemaal niet bang geweest toen de fregatten van de Amerikaanse marine aanmeerden in de haven van Fremantle en de straten van Perth wemelden van de rondparaderende zwarte matrozen uit de VS. Ze had genoten van hun aandacht, de vaaglijk obscene opmerkingen, de verleidelijke, brutale blikken, hun gefluit, hun gebedel: toe nou, schatje, ga iets met me drinken, schoonheid. En Aish, haar beste vriendin, was Indiaas. Die was toch ook zwart? Maar Bilal durfde ze niet aan te kijken.
Ze slaakte een diepe zucht. Shamira draaide zich met vragende, opgetrokken wenkbrauwen om. Rosie schudde verontschuldigend haar hoofd, gaf haar vriendin een klopje op de schouder en zei geluidloos: het is goed. Het kwam door het nieuws van de aanstaande rechtszitting dat ze zich zo voelde. Ze moest geen doem over zich afroepen, mocht er niet aan twijfelen dat haar beslissing terecht was geweest. Ze was wel degelijk een goed mens, en dat ze zich onbehaaglijk voelde in het bijzijn van Bilal kwam niet alleen doordat hij aboriginal was. Ze herinnerde hem zich nog toen hij jong was; vlak nadat ze in Melbourne was aangekomen, had ze hem ontmoet. Hij lachte indertijd heel vaak en zangerig en was aantrekkelijk en jeugdig onstuimig geweest. Maar hij leek de hele tijd opgefokt, alsof hij elk moment kon uitbarsten en gewelddadig kon worden. Ze had hem niet gemogen en was zelfs bang voor hem geweest. Nu hij in de veertig was, leek het alsof Bilal niets meer te maken wilde hebben met de jongen die hij was geweest. Déze man vertrouwde ze, hem zag ze liever, maar ze hoorde hem nog maar zelden lachen. Ze was ervan overtuigd dat hij niets van haar moest hebben, dat hij haar nog steeds dat domme blanke wicht uit Perth vond dat hem niet in de ogen durfde te kijken. Al die tijd hadden ze hooguit dertig zinnen met elkaar gewisseld. Maar nu was ze bevriend met zijn vrouw en wilde ze hem laten zien dat ze niet meer dat domme, onnozele, blánke wicht was: dat had ze een eeuwigheid geleden achter zich gelaten.
Ze werden omringd door de eindeloze saaie straten van de noordelijke voorsteden. Hoe verder ze reden, hoe lelijker alles werd, vond Rosie: de lage grijze lucht drukte op het landschap, verpletterde hen. De gazonnetjes en stroken groen waar ze langsreden, waren geel verkleurd, verdord en naargeestig. De natuur leek ontdaan van alle kleur. Rosie dacht dat het kwam doordat dit gebied zo ver van zee lag, dat het snakte naar adem. Ze begreep dat haar man er niet over peinsde hier te gaan wonen, om neer te strijken in deze naargeestige leegte. Maar het was het enige wat ze konden betalen. Of ze moesten naar het platteland verhuizen. Maar daar moest Gary ook niet aan denken, al zou het goed zijn voor Hugo en zou Gary er beter kunnen schilderen. Ze wist echter dat hij daar niets van wilde horen. Ze keek naar Bilals weerspiegeling in het raampje. Het was een goed mens, een geweldige vader en een liefhebbende echtgenoot. Heel even kwam er een duizelingwekkende gedachte bij haar op, zo’n gedachte waarvan je adem stokt, en wilde ze dat zíj de vrouw was die naast hem zat in de auto. Ze wilde dat zij tot het echtpaar behoorde dat naar een huis ging kijken. Ze huiverde.
Ze boog naar voren en legde een hand op de schouder van haar vriendin. ‘Spannend?’
Shamira haalde haar schouders op. ‘We laten ons niet meer meeslepen. Daarvoor zijn we te vaak teleurgesteld.’
Bilal liet de versnellingspook los en pakte de hand van zijn vrouw vast. ‘We vinden heus wel een huis, liefje, maak je maar geen zorgen.’ Zijn stem klonk schor, gegeneerd. Rosie leunde weer achterover. Hij wilde haar er niet bij hebben, dat was wel duidelijk. Ze had niet mee moeten gaan; dit moest een stel alleen doen. Maar wanneer zou zij nog eens zo’n kans krijgen? Ze wilde niet in haar eentje op zoek gaan naar een huis, een thúís.
De woning stond in een doodlopend straatje dat niet ver weg van de hoofdstraat lag. Om de hoek was een school, de kinderen konden er te voet heen. Het huis zelf, dat uit het begin van de jaren zeventig stamde, was een vierkant, met platen van nepbaksteen bekleed geval met lage plafonds. Boven het hek van kippengaas hing een veilingbord: eengezinswoning. Rosie grinnikte in zichzelf. Gary zou gruwen van dat woord. Gezinsleven. Het gezin, hoeksteen van de samenleving. Alles met ‘gezin’ haatte hij. Sommige buren leunden over hun eigen hek en keken onverschillig naar de gestage stroom mensen die het huis in en uit liep. Een van de buren was een oude, Grieks uitziende man en verderop in de straat waren kinderen aan het voetballen onder het toeziend oog van een Afrikaanse vrouw met een hoofddoekje die bezorgd het verkeer in de gaten hield. Het was een rustig straatje. Ze zou zich geen zorgen hoeven maken als Hugo in zo’n straat buiten speelde.
Het was een saai huis, iets anders kon je het niet noemen. De huurders waren verhuisd en nu was het zielloos, vond Rosie, het had totaal geen karakter, geen enkele charme. De kamers waren klein, het tapijt was verschoten, en in de badkamer en het washok rook het onmiskenbaar naar vocht. Maar het stond wel op een flinke lap grond, met achter in een hoek een gammel schuurtje van een redelijk formaat. De tuin was in geen jaren onderhouden; de kleine borders waren overwoekerd door armetierig onkruid. Maar Rosie zag dat haar vrienden de tuin, de ruimte en de mogelijkheden fantastisch vonden. Stilletjes glipte ze het huis weer in. Ze voelde zich dwaas, ze was de enige die in haar eentje was. In het huis liepen allemaal stelletjes rond die de wc doortrokken, op de dunne wanden klopten en de vertrekken opmaten. Via de voordeur liep ze weer naar buiten. Toen ze de eerste keer het huis was binnengelopen, had de makelaar, een man met bolle wangen, haar een brochure aangeboden, maar die had ze geweigerd. Hij stond nog steeds in de portiek en deed een stap naar voren om haar opnieuw een brochure aan te bieden, maar toen hij haar herkende, deed hij glimlachend weer een stap naar achteren. In een opwelling stak ze haar hand uit. De foto toonde het huis vanuit de meest aantrekkelijke hoek en was vanuit een lage positie genomen om het huis de hoognodige hoogte en breedte te geven. Ze draaide de brochure om en bekeek de plattegrond. Er waren maar twee slaapkamers; de kinderen zouden een kamer moeten delen, maar dat deden ze in de flat die Shamira en Bilal in Preston huurden ook al.
‘Spreekt Thomastown u aan?’ Er klonk een zweempje sluw cynisme door in de stem van de makelaar, alsof hij Rosie aandachtig had geobserveerd en had gezien dat ze haar kleding, hoewel die duidelijk tweedehands was, stijlvol combineerde en dat ze dure Birkenstock-sandalen droeg.
Ze ontweek de vraag. ‘Hoeveel zal het opbrengen, denkt u?’
De makelaar antwoordde behoedzaam en zei gissend. ‘Ergens tussen de tweehonderddertig en tweehonderdzestig. Maar…’ Hij hoefde niets meer toe te voegen aan dat vervloekte maar. Tussen de tweehonderddertig en tweehonderdzestig – een koopje, vlak bij winkels, scholen en het station. Een koopje dat zij niet kon betalen en dat waarschijnlijk voor veel meer zou gaan dan de genoemde prijs. Driehonderdduizend dollar. Voor deze bouwval, voor dit toonbeeld van saaie, troosteloze burgerlijkheid? Ze gaf de brochure terug.
‘Zoekt u een beleggingsobject?’ De man haalde een visitekaartje uit zijn zak en gaf het aan Rosie. ‘U kunt me altijd bellen.’
Flirtte hij nou met haar? Hoe oud was hij? Vijfentwintig? Jonger? Ze was er zeker van dat hij flirtte, wat ze zowel vleiend als belachelijk vond. Ze keek naar het kaartje in haar hand. Lorenzo Gambetto.
‘Dank je, Lorenzo.’
‘Graag gedaan.’
‘Ik ben meegekomen met vrienden van me.’
‘O, ja. Ik heb dat echtpaar gezien.’ Zijn toon was vlak, achteloos, maar ze bespeurde iets van nieuwsgierigheid. Dat echtpaar. Vanaf het moment dat Shamira en Bilal uit de auto waren gestapt, was ze zich bewust geweest van de blikken, de meeste discreet, maar sommige onbeschoft en een paar zelfs dreigend. De man was onmiskenbaar een aboriginal, de vrouw moslim, maar met de gelaatskleur en het gezicht van een stereotiep Australisch arbeidersmeisje. Wat voor mensen zijn dat?
‘Wat vond je ervan?’
Tactisch stelde ze Shamira een wedervraag. ‘Wat vond jíj ervan?’
‘Het heeft maar twee slaapkamers, maar meer kunnen we ons niet veroorloven, behalve als we een huis zoeken dat nog verder weg ligt. Maar ik wil dicht bij mijn moeder en Kirsty wonen en Bilal dicht bij zijn werk. Ik zou er zo kunnen wonen.’ Shamira’s ogen straalden van enthousiasme.
Rosie wist precies wat ze moest zeggen. ‘Ik vond het echt een leuk huis. Het lijkt me een gezellige straat, met veel kinderen, en de basisschool is om de hoek.’
‘Verderop in de straat is ook nog een middelbare school, voor later.’
Rosie glimlachte naar Bilal en vroeg zich af of hij er doorheen kon kijken, of hij het ongeloof zag dat ze achter haar glimlach verborgen hield. Hoe lang zou je hier wonen, als jullie het huis zouden krijgen? Hoe lang zouden jullie het hier uithouden?
‘Het is ideaal.’
Op de terugweg luisterde ze met een half oor naar haar vrienden en was ze zich bewust van hun opwinding, angst en zenuwen. Ze vroeg zich af hoe ze Gary ooit zo ver zou kunnen krijgen dat hij samen met haar naar een huis zou gaan kijken, en of hij dan daadwerkelijk zou komen opdagen bij de bezichtiging.
Spring Street ging over in St Georges Road en plotseling kwam de skyline van Melbourne in zicht. Hier wilde ze wonen, dit was jarenlang haar wereld geweest, de buurt waar ze het liefst een huis zou willen kopen. Maar als een krot in Thomastown al driehonderdduizend dollar kostte, dan konden ze het wel vergeten dat ze hier ooit iets zouden kunnen kopen. In Melbourne-Noord, binnen de ringweg. De kroegen. De winkeltjes waar ze graag kwam. Het zwembad. Met de tram naar Smith Street en Brunswick Street. De luxe om lange wandelingen te kunnen maken langs de Yarra River en Merri Creek. Het was niet eerlijk. Hier hoorden zij thuis.
‘Wanneer is de veiling?’
‘Over een maand.’
Het weekend na de rechtszitting. Dat zou een drukke week worden. Bilal werkte fulltime, dus moest Shamira alles regelen. Rosie had geen idee wat er allemaal bij kwam kijken, maar ze ging ervan uit dat Shamira langs moest bij banken, juristen, makelaars en Joost mocht weten wie nog meer.
Shamira las haar gedachten, draaide zich om en pakte haar hand vast. ‘Ik zal er zijn.’
Rosie was haar ongelooflijk dankbaar.
Aanvankelijk dacht ze dat er niemand thuis was, dat Richie met Hugo naar het park was gegaan. Maar vanuit de keuken hoorde ze geluiden achter het huis. Zachtjes schopte ze de hordeur open en liep de tuin in. Door een kapot ruitje van het aangebouwde schuurtje ving ze een glimp op van Gary, die stond te roken.
Toen ze het schuurtje binnenkwam, keken ze allemaal op. Ze had het gevoel dat ze een of ander mannenspelletje verstoorde, dat ze een exclusieve club was binnengelopen. Gary’s gezicht verried niets. Richie, die met een stapel tijdschriften op schoot in kleermakerszit op de vloer van aangestampte aarde zat, schrok en keek haar met open mond schuldbewust aan. Van Hugo’s gezicht was alleen ongecompliceerde bewondering en plezier af te lezen. Hij rende op haar af en ze tilde hem op, maar toen ze dat deed, viel ze bijna achterover en moest ze houvast zoeken bij de deurpost. Hij werd groot, hij paste niet meer knusjes in haar armen. Zijn lichaam begon een eigen leven te leiden, los van het hare. Ze voelde een steek van verlangen: ze wilde dat hij weer een baby was, een piepklein wezentje dat precies in haar armen paste. Nadat ze haar zoontje een paar kusjes had gegeven, zette ze hem weer zachtjes op de grond.
‘Mammie,’ riep hij uit. ‘We zijn tietjes aan het kijken.’
Toen ze was binnengekomen, had Richie snel een tijdschrift dichtgeslagen, maar ze had onmiddellijk gezien wat voor bladen hij op schoot had: Gary’s verzameling Playboys; daar had hij op een vlooienmarkt in Frankston een doos vol van gekocht toen ze nog maar net iets met elkaar hadden. Sindsdien was die doos overal mee naartoe verhuisd. Het waren vooral exemplaren uit eind jaren zeventig en uit de jaren tachtig, toen de hoogtijdagen van het tijdschrift al lang voorbij waren: tegenwoordig leken ze heel onschuldig. Maar toch, hoe haalde Gary het goddomme in zijn hoofd? Naaktfoto’s laten zien aan een kind en een tiener. Besefte hij dan niet hoe pervers dat overkwam?
Gary nam nog één flinke trek van zijn sjekkie en trapte het vervolgens uit op de grond. ‘Rich had nog nooit een Playboy gezien. Ongelooflijk, hè?’ Hij knipoogde uitdagend. ‘Maar dat hoeft tegenwoordig ook niet meer, neem ik aan. Hij heeft internet.’
Toen Gary dat zei, kwam Richie met een beschaamd hoofd overeind, waardoor de tijdschriften op de grond gleden. De centerfolds waaierden open: de tieten van Miss January 1985 naast de kont van Miss April 1983. Richie, die zich nu nog meer geneerde, ging op zijn knieën zitten, raapte de bladen lukraak bij elkaar en legde ze op een stapel. Ze had met hem te doen en was vertederd; de arme ziel durfde haar niet aan te kijken. Ze wist precies waar Gary mee bezig was. Hij had het tijdstip waarop hij de jongens de tijdschriften had laten zien weloverwogen gekozen, net toen zij ieder moment thuis kon komen. Hij pakte haar terug omdat ze huizen was gaan kijken. Niet reageren, dat was het beste. Dat had ze al geweten toen ze het schuurtje binnenliep. Niet boos worden, dat was het beste. Want die lul was uit op ruzie.
Rosie ging op haar hurken zitten en hielp Richie de tijdschriften bij elkaar te rapen. ‘Mijn vader las vroeger altijd de Playboy,’ zei ze simpelweg. ‘Vanwege de artikelen.’
Richie begreep het afgezaagde grapje niet. Kennelijk had hij het nog nooit gehoord. Hij durfde haar nog altijd niet aan te kijken en zijn wangen waren nog steeds vuurrood.
‘Ik ga iets klaarmaken voor de lunch. Als je mee wilt eten, ben je van harte welkom.’
Richie mompelde iets onverstaanbaars, maar ze maakte eruit op dat zijn moeder thuis met het eten op hem wachtte.
Ze kwam overeind en keek naar Hugo. ‘Zal ik je voeden, lieverd?’
Daarna draaide ze zich om en liep met haar zoontje aan de hand de schuur uit. Ze wist zeker dat Gary haar met zijn blik volgde.
Gary kreeg zijn zin. Natuurlijk maakten ze ruzie. Hij had behoefte om te bekvechten, wilde tegen haar kunnen schreeuwen, tieren, haar kleineren, wilde een smoes om naar de kroeg te kunnen en daar dan tot sluitingstijd te blijven, en daarna misschien te verdwijnen in de nacht en pas ergens na het ochtendgloren stommelend, stomdronken en onbegrijpelijke taal uitkramend thuis te komen. Dat was wat hij wilde. Dat wilde hij altijd.
Aanvankelijk weigerde ze toe te happen. Je bent vast boos omdat ik Richie die tijdschriften heb laten zien. Nee, hoor. Dat kan me niet schelen. Daarna klaagde hij dat de pepperonati-schotel die ze had gemaakt te flauw was en hij snauwde toen Hugo na de lunch de borst wilde. Mopperend en vloekend banjerde hij door de hal omdat hij de Good Weekend niet kon vinden, die hij zocht vanwege de foto van een jonge Grace Kelly op de cover. Die heb je zeker weggegooid, hè? Nee, Gary. Dat heb ik niet gedaan. Jij gooit altijd míjn spullen weg. Ik heb ‘m niet weggedaan. Waar is-ie dan? Dat weet ik niet, Gary. Wat weet je godverdomme eigenlijk wél? Weet je überhaupt wel iets, stomme trut?
Ze probeerde een dutje te doen, maar hij draaide keiharde muziek, Marquee Moon van Television, iets zwaars, zonder enige melodie, waardoor ze niet kon slapen. Onmiddellijk na de lunch was hij aan het bier gegaan, tegen vieren had hij al een sixpack achter zijn kiezen gehad, en daarna was hij tegen haar tekeergegaan omdat ze aarzelde hem twintig dollar te geven voor nog meer bier: ik werk voor dat geld, het is mijn geld – jij doet geen reet. Geef me verdomme geld. Toen hij naar de kroeg was, belde ze Aisha, maar ze kreeg het antwoordapparaat. Ze besloot naar Simone te gaan, die een eind verderop in de straat woonde. Dan kon Hugo met Joshua spelen. Ze stonden net op het punt de deur uit te gaan, toen Gary terugkwam van de kroeg.
‘Ik wou met Hugo naar Simone gaan.’
‘Hugo vindt Joshua niet leuk.’
‘Wel waar.’
‘Nee, niet. Joshua knijpt hem. Ja toch, Huges?’
‘Joshua knijpt je helemaal niet, hè lieverd?’
‘Hij knijpt hem godverdomme wel.’
‘Zeg maar tegen Joshua dat hij je niet mag aanraken zonder jouw toestemming.’
‘O, sodemieter toch op, Rosie, wat is dat nou weer voor pedagogisch verantwoorde flauwekul?’
‘Kom, we gaan, schat. Trek je jasje maar aan.’
‘Ja, ga maar, Hugo, en als Joshua je iets doet, zeg je maar tegen hem dat je moeder hem voor de rechter zal slepen. Zeg maar dat je moeder dat doet.’
Toen knapte er iets bij haar.
Werd ze razend.
Vloog ze hem aan.
Even later, toen het allemaal voorbij was en Gary het huis uit was gestormd en was teruggegaan naar de kroeg, en zij uitgeput, bevend en ineengedoken op bed lag, verbaasde ze zich erover dat het wel had geleken alsof ze Hugo’s bestaan helemaal waren vergeten.
Hun ruzie was even heftig geweest als in de tijd dat ze nog geen kind hadden. Wat ze nog het meest angstaanjagend vond was dat Hugo niet op hun strijd had gereageerd met tranen of angst of met begrijpelijke woede, kinderlijk en egocentrisch, maar gewoon weggelopen was naar de zitkamer, heel dicht op de tv was gaan zitten en het geluid hard aan had gezet. Alleen als ze ruziemaakten, eiste hij niet dat hij het middelpunt van haar leven was, van hun leven. Als ze ruziemaakten, had hij geen behoefte daar de strijd over aan te gaan. Wat zou dat met hem doen? Zou hij conflicten gaan mijden? Zou hij op haar gaan lijken? Of zou hij net zo worden als Gary? Belust op een conflict, tegendraads, twistziek, altijd hunkerend naar ruzie? Maar dat bedacht ze allemaal pas toen ze bevend met Hugo naast zich in bed lag en hij zijn mond stevig om haar tepel had gesloten, iets waar ze allebei rustig van werden. Dat had ze allemaal pas achteraf bedacht. Eerst was er die ruzie geweest.
Wat ze wilde was heel simpel: zijn steun. Ze kon er niet tegen dat hij die haar onthield. Ze begreep zijn zorgen over de rechtszaak en zijn angst te schande te worden gemaakt. Zij was daar ook bang voor. Ze wilde dat ze er samen naartoe zouden leven, dat ze samen plannen zouden maken, er samen aan zouden werken, samen zouden hopen. Dus was ze tegen hem uitgevallen en had ze gezegd: donder op. Meer niet, alleen die twee beledigende woorden die ze zich had laten ontglippen, maar dat was al genoeg geweest om hem te laten ontploffen. Jij hebt ons hierin meegesleurd. Wat haar stak was dat het verwijt zo onredelijk was. Dat ze in deze situatie waren beland was te wijten aan een buitenstaander, een beest dat hun kind pijn had gedaan. Gary wist dat, ze was ervan overtuigd dat hij het net zo beledigend had gevonden als zij. Ze was heel trots op hem geweest toen hij zich tijdens de barbecue tegen de schoft had gekeerd, heel trots dat hij Hugo onmiddellijk en onvoorwaardelijk in bescherming had genomen. En later was hij het volkomen met haar eens geweest toen ze zei dat ze naar de politie moesten stappen. Hugo was ontroostbaar geweest, hij wilde niet slapen, weigerde haar te laten gaan en klampte zich aan haar vast als een gewond, doodsbang dier. Gary was het ermee eens geweest, was kalm gebleven, ervan overtuigd dat ze de juiste stap zetten. De schoft mocht er niet ongestraft mee wegkomen. Ze was dankbaar, want ze wist dat Gary, door alles wat hij had meegemaakt in zijn leven, de politie wantrouwde en eigenlijk niets met ze te maken wilde hebben. Maar dat verleden had er niet toe gedaan: hij had gebeld en zij was trots op hem geweest. Ik heb helemaal geen spijt van wat we gedaan hebben, flapte ze eruit, zie je dan niet dat het niet onze schuld is, dat hij degene is die ons dit heeft aangedaan? En toen schreeuwde Gary – hij schreeuwde echt, de hele straat kon het horen – Nee, het komt door jou, jij hebt dit veroorzaakt. Je had de politie niet moeten bellen. Ze weigerde erop in te gaan en probeerde langs hem heen te glippen om verder te gaan met het snijden van de groenten voor de soep. Maar hij wilde haar er niet langs laten. Jij heb de politie gebeld. Zo, ze had het gezegd. Omdat jij me daartoe dwong, gromde hij. Ze probeerde hem tot rede te brengen, maar dat was zinloos. Hij was al te dronken, niet meer voor rede vatbaar. Nog maar een paar weken, Gary, dan is het voorbij. Het is nu al voorbij, schreeuwde hij terug, of dat had zo moeten zijn. Het is gebeurd en Hugo is het allang vergeten. Niet waar, hij weet het nog. Alleen omdat jij hem daar de godganse dag aan herinnert. Jíj kunt het niet van je afzetten. Hij smeekte haar: Laat het toch rusten, Rosie, laat het toch zitten. Haar woede laaide op. Hoe kunnen we het er nu bij laten zitten? Wil je soms dat hij ermee wegkomt? Ben je zo’n vader? Hij griste zijn portemonnee van haar af en haalde er de laatste briefjes uit. Toen ze probeerde die terug te pakken, sloeg hij haar hand weg. Hij liep de gang door en ging naar de kroeg, waar hij de hele avond zou blijven. Ze probeerde hem bij de deur tegen te houden, maar hij duwde haar hard tegen de muur. Ik haat je. Hij brulde niet, schreeuwde niet, maar zei die drie woorden heel beheerst. En hij meende het. Daarna was hij weg en leek de middag gevuld door stilte. Ze was alleen.
Nee, niet alleen. Hugo was er, haar Hugo, haar lievelingetje. Hij was bij haar in bed komen liggen, en had haar gezicht gestreeld en haar hoofd geaaid alsof ze een hond was. Stil maar, mamma, stil maar. Bij Hugo kon ze huilen, kon ze haar tranen de vrije loop laten. Toen ze met haar zoontje tegen zich aan in bed lag, kwam ze weer tot rust.
Ze keek naar hem terwijl hij sliep. Nu zijn haast transparante, lichtblauwe ogen, die hij van haar had, dicht waren, herkende ze alleen Gary in hem. Hij had Gary’s kin, zijn teint, zijn grote flaporen. Hij was helemaal het kind van haar man, en toen ze haar man in Hugo herkende, moest ze onwillekeurig aan zijn opa’s denken. Ze vroeg zich af of ze hem kon beschermen tegen zijn genetische afkomst. Er werd steeds vaker beweerd dat psychische aandoeningen, alcoholisme en verslaving genetisch bepaald waren. Hoe kon ze hem beschermen tegen de microscopisch kleine deeltjes van zijn biologische lot? Bij haar vader had het alcoholisme niet in de genen gezeten, die ziekte kwam in haar familie niet voor. Dat hij dronk had een oorzaak, was een gevolg. Hij had zijn baan, zijn huis, zijn vrouw en uiteindelijk ook zijn kinderen verloren. Maar bij Gary zat de ziekte wel in het bloed. Zijn vader was alcoholist geweest. Net als zijn moeder. En zijn grootouders. Waarschijnlijk ging de alcoholverslaving helemaal terug tot de generatie die met het eerste gevangenenschip was aangekomen. Ze moest denken aan een gesprek van meer dan tien jaar geleden, toen Hector tijdens een etentje uiteengezet had dat er in de Australische cultuur veel meer werd gedronken dan in andere culturen en dat Australiërs niet voor de gezelligheid dronken, aangezien ze het in de kroeg deden en niet thuis tijdens het eten. Ze was toen rood aangelopen, zoals nog altijd gebeurde als ze eraan terugdacht. Zonder in zijn toon enig blijk te geven van kwade opzet of afkeuring, was het Hector gelukt dat woord Australisch heel honend te laten klinken.
De eerste keer dat ze haar toekomstige schoonvader had gezien, was ze geschrokken. Hij was nog maar net vijftig geweest, maar zijn huid, zijn lichaam en zijn houding waren die van een stervende oude man. Zijn lever is naar de klote, had Gary haar gewaarschuwd, maar dat zou ze zelf ook onmiddellijk geweten hebben. Zijn huid was asgrauw en zijn armen waren bezaaid met rode en paarse open zweertjes. Als hij praatte, piepte hij en om de zoveel minuten sloeg hij dubbel als gevolg van een pijnlijke, folterende hoestaanval, resulterend in een dikke fluim die hij op de grond of in een papieren zakdoekje spoog. En toch had hij altijd een sigaret in zijn hand. Rosie was ter plekke gestopt met roken. Dat deden drank en sigaretten met je. Die waren inderdaad dodelijk. Het lichaam wreekte zich voor al dat gif dat het binnenkreeg. Het leidde tot een dood zonder enige waardigheid. Gary’s moeder, die indertijd nog maar achtenveertig was, was véél te zwaar. Van de drank had ze een knobbelneus gekregen waar kriskras rode adertjes overheen liepen. Om haar mond zaten diepe plooien. De zus van Gary was er ook bij geweest, altijd met een peuk in haar ene hand en een biertje in haar andere.
Ze had het schokkend gevonden: er leek maar geen einde te komen aan de twee avonden die ze bij hen doorbrachten. Het huis was piepklein, een sociale-huurwoning aan de westrand van Sydney, niet echt in de stad, maar ook niet buiten. Er was niets te doen, viel niets te beleven, er was alleen een buurtcafé een eindje verderop in de straat. Daar waren ze beide avonden gaan eten, en dat was de eerste keer dat ze Gary dwangmatig had zien drinken tot hij helemaal van de wereld was. Toen ze ’s nachts naast hem in bed lag, had ze de slaap niet kunnen vatten door zijn gesnurk, gepiep en de scheten die hij liet. Ze was doodsbang geweest, en toen ze teruggingen naar Melbourne, had ze zich voor het eerst afgevraagd of ze wel met deze man moest trouwen.
Het was liefde op het eerste gezicht geweest. Nog geen maand nadat ze elkaar hadden leren kennen, had Gary haar ten huwelijk gevraagd en had zij ja gezegd. Een van de spullen die ze koesterde en die Hugo zou erven, was een klein zelfportret van Gary op doek, niet groter dan een foto, waarop hij met zwarte inkt de woorden ‘Wil je met me trouwen?’ had gestempeld.
Toen ze elkaar ontmoetten, was ze nog niet zo lang terug uit Londen. Zoals veel andere Australiërs had ze daar acht jaar van haar leven verspild aan uitzendbaantjes en feesten op het hoogtepunt van de house- en technorage, en was ze – alweer als zoveel andere meisjes – heel dom en voorspelbaar verliefd geworden op een oudere, getrouwde man. Ze had het liefde genoemd, hoewel ze geen hartstocht had gevoeld voor Eric. Ze was in elk geval nooit echt gelukkig geweest als ze bij hem was en nooit verdrietig. Ze wisten allebei heel goed waarom ze bij elkaar bleven, waarom hij bereid was overspel te plegen en waarom zij ermee instemde zijn minnares te zijn: Eric had een prachtig jong meisje om te neuken en zij mocht in het appartement wonen dat hij voor hen huurde, die fantastische flat die uitkeek op Westminster. Ook kocht hij prachtige kleren voor haar en betaalde hij de marihuana, de xtc en de cocaïne. Ze zagen er fantastisch uit samen, modieus en mondain. Eric wist hoe hij een pak moest dragen. Hij was een goede minnaar, was bereid mee te gaan in elke fantasie en ze vond het fijn dat hij ouder was en ze benadrukte met plezier dat zij zo veel jonger was: Pappie, mag ik je neuken? Hij nam haar mee naar de première van Racing Demon van David Hare en had kaartjes voor prachtplaatsen op de kop weten te tikken voor Madonna’s Girly Show in Wembley. Maar het allerbelangrijkste was dat hij nooit had aangeboden voor haar bij zijn vrouw weg te gaan, die schandelijke belofte had hij nooit gedaan, dat moest ze hem nageven. Er was nog een andere reden waarom ze zo lang bij Eric was gebleven: omdat dat haar moeder razend had gemaakt. Maar uiteindelijk was ze ervan overtuigd dat ze toch wel terug naar huis zou zijn gegaan, terug naar haar vrienden, zelfs als ze dat telefoontje van Eddie niet had gehad: Rosie, ik heb slecht nieuws: vader is dood. Hij heeft zich opgehangen.
Ze had gehuild toen ze wegging bij Eric, maar ze hadden allebei geweten dat de tranen niet voor hun relatie waren, dat ze allebei een rol hadden gespeeld in een soapserie waar een einde aan moest komen. Ze waren op elkaar uitgekeken. Als altijd op en top een heer had hij het vliegticket geregeld, haar geholpen haar spullen te pakken en de flat leeg te ruimen, en hij had haar naar het vliegveld gebracht, en toen hij haar voor het laatst een kus gaf, had hij haar een valiumtablet in de hand gedrukt voor de ellenlange nachtvlucht.
De begrafenis had de dag na haar aankomst in Perth plaatsgevonden. Haar moeder was er niet bij geweest en om haar te treiteren was Rosie een week bij Eddie blijven logeren, ondanks de overal rondslingerende pizzadozen, de smerige wc en het beschimmelde bad. Vervolgens had ze een auto gehuurd om helemaal naar Melbourne te rijden. Ze had Australië weer willen voelen, zich willen onderdompelen in het gigantische lege doek van de hemel en de woestijn en het zand. Ze had telkens tien uur achter elkaar gereden en niets anders gezien dan het verschroeide struikgewas en het oneindige blauwe firmament, en had de auto geparkeerd bij afgelegen benzinestations en de ijzige kou van die leegte weerstaan terwijl ze zich dwong te slapen. Tegen de tijd dat ze in Port Augusta was aangekomen, waar ze de doodse blikken van de aboriginals had gemeden toen ze in een goedkoop tentje een hamburger zat te eten waarvan het broodje oud was, had ze het gevoel gehad dat ze Europa van zich af had gespoeld, dat de acht jaar waren verdwenen.
In Melbourne had ze eerst bij Aisha en Hector gelogeerd, waar ze leerde de pasgeboren Melissa te verschonen, en ze was gaan werken als receptioniste bij een kledinggroothandel in Fitzroy en had een flatje gevonden in Collingwood. Twee maanden later was ze Gary tegengekomen op een vernissage in Richmond. Hij was de enige die het lef had gehad om het hopeloos achterhaalde postmoderne knutselwerk van de kunstenaar af te kraken. Die dag had hij een grijs wollen confectiepak gedragen en een smalle zwarte stropdas en lichtrode bretels met knopen die hij in een tweedehandswinkel in Footscray had gevonden. Zelfs nog voordat hij de kunstenaar begon te beledigen was hij haar al opgevallen, omdat hij de enige man in dat gezelschap was die zich even goed kleedde als Eric. Maar in tegenstelling tot Eric was Gary niet van nature elegant. Hij volgde zijn instinct, had zijn eigen stijl. Hij was ook niet zo knap als Eric, maar dat deed er niet toe. Hij had opvallende, markante gelaatstrekken, een scherpe kin, hoge jukbeenderen en felle ogen. En hij geloofde heilig in oprechtheid. Ze had hem opwindend en gevaarlijk gevonden. Dat had ze nooit voor Eric gevoeld, want die had de charme van haar vader en de voorkomendheid van haar moeder gehad, verhullende karaktereigenschappen die de waarheid maskeerden.
Ze was meteen op Gary afgestapt en had hem verweten dat hij niet fair was tegenover de kunstenaar, dat een opening bedoeld was als een feestje, niet om kritiek te leveren. Hij had haar commentaar weggehoond – was dat de eerste keer dat hij haar burgerlijk had genoemd? – maar ze hadden allebei moeten lachen. Hij had haar telefoonnummer gevraagd en had haar al de volgende dag gebeld. Toen ze die vrijdagavond uit eten waren, had ze het fantastisch gevonden wat hij allemaal zei over muziek, film en kunst en over de manier waarop de evolutionaire psychologie de vloer aanveegde met de feministische dogma’s. Ze had het geweldig gevonden dat hij van alles en nog wat had gelezen, maar nooit had gestudeerd, dat hij op zijn zestiende van school was gegaan en timmerman was geworden, maar dat vak ook opgegeven had om te verhuizen naar de Cross, de rosse buurt van Sydney, en daar te leven als een bohemien en eindelijk alle sporen van zijn eerdere leven uit te wissen. Hij had niets voor haar achtergehouden: hij was schandknaap geweest, had zijn vriendin voor zich laten tippelen, had drie jaar verspild aan heroïne en was uiteindelijk Sydney weer ontvlucht met een schuld die in de duizenden liep. Zij had de hele avond nauwelijks een woord gezegd en was diep onder de indruk geweest van zijn welbespraaktheid, zijn zelfverzekerdheid en zijn onweerstaanbare uitstraling. Ze had nog dezelfde avond met hem willen neuken, maar had hem niet binnen gevraagd. De volgende dag had hij weer gebeld en de zondagmiddag hadden ze doorgebracht aan de oever van de Yarra. Die nacht was hij wel blijven slapen en toen hij de volgende ochtend weg was en zij zich klaarmaakte om naar haar werk te gaan, had ze Aish gebeld: Ik ben verliefd.
Van meet af aan had Gary een grote afkeer gehad van haar vrienden en vriendinnen. Hij vond Aisha kil, Anouk arrogant en hij moest vooral niets hebben van Hectors geforceerde kameraadschappelijkheid. Hij vond hen allemaal blasé en Rosie betrapte zich erop dat ze, als ze met haar vrienden waren, dwangmatig begon te kletsen om te voorkomen dat er ruzie zou ontstaan. Ze zijn allemaal zo godvergeten burgerlijk, zo saai, schreeuwde Gary altijd als ze terugkwamen in haar flatje, dat jij goddomme geen hekel aan ze hebt. Ze nam het dan voor haar vrienden op, maar tot haar verrassing merkte ze dat ze zijn afkeer heimelijk fantastisch vond. Haar vrienden leken niet meer zo succesvol, zo zelfverzekerd, zo perfect, als je door Gary’s ogen naar hen keek. Toen ze terugkwam van het bezoek aan zijn familie in Sydney, had ze Aisha niet veel over hen verteld. Ze had haar twijfels voor zich gehouden. Ze zou met hem trouwen. Ze hield van hem. Ze konden allemaal de pot op met hun afkeuring. Uiteindelijk waren haar vriendinnen loyaal geweest. Anouk was naar de bruiloft gekomen en Aisha en Hector waren hun getuigen geweest.
Zachtjes gaf ze haar zoontje een kusje op zijn wang. Hij rook naar karamel, naar kind. Hugo werd wakker, dreinde even en draaide zich daarna om. Ze wist dat het vreselijk was om zo te denken, maar ze was blij dat allebei zijn opa’s dood waren. De ene was snel gestorven, door de hand aan zichzelf te slaan, de andere traag, door de drank. En zijn oma’s hadden net zo goed dood kunnen zijn: de ene was aan de drank, de andere weigerde liefde te geven. Het ging om Gary, Hugo en haar. En haar vrienden. Die waren de enigen die er toe deden. Dat was haar familie. Het komt goed, liefje, fluisterde ze, het komt allemaal goed.
Toen ze Gary de volgende ochtend uitgevloerd aantrof op het gras achter het huis, brachten ze geen van beiden de ruzie ter sprake. Ze bakte een omelet voor Gary en zichzelf, maakte tosti’s voor Hugo en met z’n allen keken ze Finding Nemo. Gary maakte zijn zoontje aan het lachen door de complete tekst van Dory te playbacken.
De weken voor de rechtszitting duurden eindeloos, maar de dagen leken om te vliegen. Er was geen moment waarop de gedachte aan de op handen zijnde rechtszitting niet dreigend opdook. Wat ze het liefst van alles wilde, was Hugo afschermen voor alles wat er stond te gebeuren. Ze richtte zich op het huis en begon een gigantisch grote schoonmaak, schuurde de oven schoon, ging het spinrag in alle hoeken van de kamers te lijf en deelde de keukenkastjes opnieuw in. Ze bedacht wat ze die week zouden eten, ging naar de markt en om de dag met Hugo naar de winkels in Smith Street. Ze stemde zich af op Gary’s humeur. Als hij tobberig thuiskwam van zijn werk, hield ze haar mond tot hij zijn eerste biertje had gehad en gaf ze hem de tijd zich te ontspannen. Ze belde Margaret en zeurde net zo lang tot ze nog een afspraak mocht maken met het Bureau Rechtshulp, en hoewel de advocate haar niets anders kon vertellen dan dat ze rustig moest blijven, putte ze er toch moed uit. Margaret herhaalde dat Rosie en Gary er goed aan hadden gedaan naar de politie te stappen, dat mishandeling van een kind niet ongestraft mocht blijven. Rosie zou willen dat Gary Margaret niet zo wantrouwde. Hij vond haar een onvolwassen mannenhaatster. Maar ze hoefden niet te betalen voor haar diensten en Rosie vond dat ze dankbaar moesten zijn.
Ze was ook dankbaar voor de hulp die Connie en Richie al die weken boden. Ze pasten samen of om de beurt op Hugo, zodat zij naar het zwembad kon of naar yoga en zich over kon geven aan fantasieën. Hoewel Margaret de saaie, bureaucratische procedure van de rechtszitting had uitgelegd, veroorloofde Rosie zich de luxe te dagdromen. Ze zag zichzelf in het getuigenbankje hartstochtelijk en overtuigend het misdrijf beschrijven dat de schoft had gepleegd, een misdrijf waar haar zoontje het slachtoffer van was geweest. In dat soort gedachten verzonken trok ze vijftig baantjes achter elkaar.
Shamira bewees ook dat ze een echte vriendin was: ze belde iedere dag en op de dagen dat ze niet in de videotheek werkte, bracht ze haar kinderen om met Hugo te spelen. Op een middag vroeg Shamira haar mee naar een park in Northcote, waar een stel moeders, allemaal met kinderen op dezelfde school als Ibby, vaak samenkwamen om er hun kinderen te laten spelen. Rosie waardeerde de moeite die haar vriendin nam om haar afleiding te bieden, maar ze vond de middag vermoeiend. De andere vrouwen waren allemaal moslima’s, en behalve Shamira hadden ze allemaal Arabische of Turkse ouders. Ze waren hartelijk en beleefd, maar Rosie was zich ervan bewust dat er sprake was van een subtiele afstand tussen deze vrouwen en haarzelf. Het was niet het geloof dat de barrière vormde. Slechts een handjevol vrouwen droeg een hoofddoekje. Maar de ongedwongen kameraadschappelijkheid waarmee ze elkaar en hun ouders plagend uitmaakten voor wog, en hun gebrek aan belangstelling voor háár leven, haar huwelijk, haar wereldje ergerden haar. Ze vroeg zich af of Shamira ook een zekere vervreemding voelde – zou zij altijd dat ‘Aussie-meisje’ blijven voor deze zelfverzekerde, luidruchtige moslimmeiden? Zou ze altijd een buitenstaander blijven, hoe vaak ze per dag ook bad? Rosie keek naar Hugo, die probeerde mee te voetballen met de andere jongetjes. Zijn huid leek zo licht, zo blánk. Ze zei niets meer en keek naar haar kind. Hij voetbalde niet meer mee en klauterde nu in zijn eentje in het klimrek. Shamira zag dat ook en riep streng tegen Ibby dat ze Hugo weer mee moesten laten spelen.
Doe dat nou niet, dacht Rosie bitter. Benadruk toch niet dat mijn zoontje er niet bij hoort. Met een glimlach stond ze op. ‘Het was heel leuk jullie te leren kennen, maar we moeten naar huis.’
Shamira wilde ook opstaan, maar Rosie hield haar tegen. ‘Je hoeft niet mee, het is een lekker wandelingetje.’
De waarheid was dat ze Aisha ineens miste met een haast kinderlijke verontwaardiging. Op dit soort momenten zou haar vriendin haar moeten bijstaan. Nooit eerder had ze de steun van haar vriendin zo hard nodig gehad. Ze wist dat ze onredelijk was. Aisha en Anouk waren er voor haar geweest tijdens de scheiding van haar ouders en het verlies van het huis en hadden haar opgevangen toen ze net naar Melbourne was verhuisd. Ze waren er ook voor haar geweest toen ze terugkwam uit Londen, toen haar vader zelfmoord had gepleegd. Aisha was naar de begrafenis gekomen. Ja, het was onredelijk en toch ervoer ze het zo. Shamira was aardig maar ze hadden geen gemeenschappelijk verleden. En Connie was hartelijk en behulpzaam, maar was nog maar een tiener. Ik ben eenzaam, dacht Rosie, terwijl ze Hugo’s handje vastpakte en Heidelberg Road overstak. Sinds ze Hugo had gekregen, bestond haar wereldje slechts uit haar gezin en een paar vrienden. Het was al meer dan een jaar geleden dat ze haar vroegere collega’s had gezien. Jij bent mijn leven, Hugo. Ze wilde die gedachte niet hardop uiten, hij mocht die vooral niet horen. Maar het was wel waar. Hij was het enige wat ze had, hij was haar leven.
Dus was ze blij en opgelucht toen ze bij thuiskomst een bericht van Aisha op het antwoordapparaat aantrof. Hé, Rosie, hoe is het met je? Heb je zin om donderdagavond met Anouk en mij een borrel te gaan drinken? Bel me even. We leven allebei met je mee. Kus.
Ze had het gevoel alsof ze een date had. Aangezien ze toch al van plan was geweest voor de rechtszitting naar de kapper te gaan, maakte ze meteen nadat ze Aish had teruggebeld een afspraak met Antony. Dat was precies wat ze nodig had. Zodra ze de zaak binnenliep, begon Antony haar omstandig te betuttelen: hij leidde haar naar een stoel en klaagde luid dat ze haar uiterlijk had verwaarloosd. Ze moest giechelen om zijn geplaag. Toen hij vroeg hoe het met Hugo ging, vertelde ze hem dat de rechtszitting over een week was.
‘Laat die kutrechtszaak toch zitten. Laat al dat gedoe met advocaten toch zitten. Als je wilt, regel ik wel dat mijn neef Vincent die lul onder handen neemt. Hij zal hem zijn ballen afsnijden.’
Antony zei tegen zijn hulp: ‘Weet je dat die lul zomaar op Rosies zoontje is afgestapt en hem een lel heeft verkocht? Zomaar.’
Zijn hulp keek hem met open mond en onmiskenbaar ontzet aan. Antony knikte grimmig. ‘Ja, we zouden die klootzak moeten vermoorden. Sorry voor mijn taalgebruik. Maar we zouden het wel moeten doen.’
Ze was al vroeg in de bar en bestelde in een opwelling een fles bubbels. In de wetenschap dat Anouk zou willen roken koos ze een tafeltje op het terras. Toen ze ging zitten, keek ze heel even naar haar spiegelbeeld. Antony had haar haar zoals altijd kort geknipt, met een lange lok die over haar rechterwang viel. Daar hield ze van, het had iets ondeugends, iets jarentwintigachtigs. Ze droeg een oud wit overhemd van Gary met daaroverheen een blauw fluwelen gilet dat ze ergens in de jaren negentig had gekocht. Het rokje, dat duur, kort, zwart en chic was, had ze bij David Jones gekocht toen ze Hugo nog niet had. Ze was dolblij dat ze er nog steeds in kon. Met een tevreden gevoel ging ze zitten. Niemand kon haar er vandaag van betichten dat ze eruitzag als een hippie.
Tien minuten later kwam Anouk, gekleed in een mannenpak. Ze liet haar geverfde haar uitgroeien en de dikke zwarte lokken, waar wat grijs doorheen schemerde, vielen op haar schouders. Met een bewonderende grijns namen ze elkaar op.
Anouk kuste haar vluchtig op de wang.
‘Je ziet er prachtig uit.’
‘Jij ook. Je ziet er fantastisch uit.’ Anouk tikte een sigaret uit haar pakje en stak hem aan. Ze knikte waarderend naar een jonge ober die onopvallend nog een champagneglas op hun tafeltje had gezet en dat nu volschonk. ‘Ben je niet samen met Aish gekomen?’
‘Je weet hoe het soms gaat op haar werk.’ Rosie hief haar glas. ‘Ik heb de tram genomen, dan kan ze me straks thuis afzetten.’
‘Mooi zo.’ Anouk keek Fitzroy Street in en zag aan het einde het grijsgroene water van de baai glinsteren in de ondergaande zon. ‘Prachtig, hè? Veel mooier dan al dat beton en leem in jouw buurt.’ Rosie zweeg. Hoewel ze inmiddels lang genoeg in Melbourne woonde om de verschillende wijken van de stad en alle mythes daarover te kennen, was ze er nog steeds niet van onder de indruk. Natuurlijk was het ontzettend leuk om naar St. Kilda te komen en had ze het fijn gevonden om tijdens de lange tramrit de Vanity Fair te lezen, net zoals ze het een feest had gevonden zich op te tutten en uit te gaan, maar de baai haalde het niet bij de zee van haar jeugd. Ze zwom er in elk geval nooit in. De paar keer dat ze dat had gedaan, had ze het water vuil gevonden; ze had het gevoel gehad alsof haar huid bedekt was met een laagje vet.
‘Hoe staat het met je boek?’
Anouk kreunde.
‘Gaat het zo goed?’
‘Ik ben een ijdele Joodse prinses, lieverd, en nu moet ik tot mijn grote schande toegeven dat het middelmatig is. Ik ben alleen nog maar aan het schrijven, aan het proberen het verhaal op papier te krijgen, maar toen ik vanochtend een hoofdstuk nog eens teruglas, voelde ik me klote.’ Anouk haalde diep adem. ‘Het is zo godvergeten vróúwelijk. Zo soft, het gaat alleen maar om gevoelens, van dat kleffe geklets.’ Er verscheen een brede grijns op haar gezicht. ‘Ik heb tegen Rhys gezegd dat het volgende boek pornografisch wordt. Nichtenporno. Niks geen gevoelens, niks geen emoties, niks van dat meidengedoe. Alleen maar keiharde seks.’
‘Wanneer kan ik het lezen?’
‘Die nichtenporno?’
‘Nee, wat je nu aan het schrijven bent.’
‘Als ik de moed heb het je te laten lezen. Als ik het niet meer slecht vind.’
‘Het wordt niet slecht.’ Daar was Rosie van overtuigd. Anouk deed altijd alsof haar talent niets voorstelde. In het dagelijkse leven was ze arrogant, hard en onverschrokken, maar als het om haar schrijfkunst ging, had ze niet genoeg zelfvertrouwen. Aisha en Rosie hadden het altijd vluchtgedrag gevonden dat Anouk voor de televisie, voor soapseries was gaan schrijven. Ze had bakken geld verdiend, maar dat werk was niet waarvoor ze in de wieg was gelegd. Zelfs toen ze nog jong waren, waren Aisha en Rosie ervan overtuigd geweest dat hun vriendin beroemd zou worden en hadden ze haar plagend gevraagd wie van hen tweeën met haar mee mocht naar de Oscaruitreiking. Ze waren helemaal in vervoering geweest toen Anouk aankondigde dat ze ophield met de soaps om een boek te gaan schrijven. Het zou goed worden ontvangen, ze zou geprezen worden, ze hoefde nergens bang voor te zijn. Anouk was altijd veelbelovend geweest.
‘Hoe is het met Rhys?’
‘Hij speelt in een studentenfilm en is helemaal in de wolken. Het betaalt niks, maar het is een mooie rol.’
Rosie nam een slokje van haar bubbels. Anouk zou niet naar Gary of Hugo vragen. Ze kende haar vriendin goed genoeg om te weten dat ze dat niet bewust deed. Ze was gewoon niet in hen geïnteresseerd. Als Aisha erbij was, ging het makkelijker, om een of andere reden verliep het gesprek dan veel soepeler. Ze zette haar glas neer en wilde gaan vertellen over iets wat ze tijdens de tramrit in een tijdschrift had gelezen, maar Anouk was haar voor.
‘Ik ben blij dat Aisha te laat is. Ik moet je iets vertellen.’ Anouk keek haar strak aan. ‘Je moet beloven dat je er niet over praat, dat je het niet aan Aish doorbrieft.’
‘Met m’n hand op m’n hart.’
‘Ik meen het. Je móét het beloven.’
‘Beloofd, echt.’
‘Aisha heeft afgelopen weekend enorme ruzie gehad met Hector. Ze wilde dinsdag met je meegaan. Ze voelt zich klote omdat ze je niet bij kan staan.’
Rosie zweeg.
Anouk leek zenuwachtig. ‘Is er iets?’
Of er iets was? Ze was dolblij. Het was precies waar ze behoefte aan had. Niet dat ze blij was dat haar vriendin een echtelijke ruzie had gehad, maar ze had er behoefte aan te weten dat Aisha met haar meeleefde, dat ze precies begreep wat het voor haar betekende. Ze was dan wel niet fysiek aanwezig, maar in gedachten wel. Dat was ze de hele tijd geweest.
‘Ik ben blij dat je het me hebt verteld.’
Anouk haalde opnieuw diep adem. ‘Rosie, ik ga wel met je mee als je dat wilt.’
Rosie barstte bijna in lachen uit. Moeten voorkomen dat Gary en Anouk elkaar in de haren zouden vliegen, was wel het laatste waar ze die dag op zou zitten te wachten. Ze pakte Anouks hand vast.
‘Dank je, lieverd, maar dat hoeft niet.’ Ze knipoogde. ‘Ik ben bang dat jij een goede getuige voor de verdediging zou zijn.’ Ze zag dat haar vriendin schrok toen ze dat zei, en deze keer schoot Rosie echt in de lach. ‘Ik maak maar een grapje. Dank je. En bedankt dat je me dat van Aish hebt verteld. Ik weet dat ze niet kan komen. Shamira gaat met ons mee.’
Omdat ze merkte dat Anouk het fysieke contact onbehaaglijk vond, haalde ze haar hand weg.
‘Hoe gaat het met haar en Terry, ik bedoel Bilal?’ vroeg Anouk. Ze schudde misprijzend haar hoofd. ‘Waar is dat nou voor nodig, die stomme naamsverandering? Mag een moslim soms geen Terry heten?’
Diep in haar hart was Rosie het met haar eens. Waarom kon Shamira niet gewoon Sammi blijven heten en Bilal Terry? Ze had het altijd gekunsteld gevonden dat ze een andere naam hadden aangenomen, alsof ze wisten dat ze nooit echte moslims zouden zijn. Ze moest denken aan de Libanese en Turkse vrouwen van laatst in het park. Een van hen heette Tina en een ander Mary. Zij hoefden hun geloof niet te bewijzen. Rosie keek naar haar vriendin. Net als jij. Jij bent Joods. Dat is echt, zo ben je gewoon geboren. Toch vond ze dat ze voor haar vrienden moest opkomen.
‘Het is denk ik net zoiets als de doop, het bewijs dat je het nieuwe geloof aanvaardt. Dat je er openlijk voor uitkomt.’
‘Ik denk niet dat het iemand ook maar iets kan schelen.’
‘Ik vind het heel moedig van Terry om zich Bilal te noemen.’
‘Omdat hij een aboriginal is?’
‘Ja.’
Anouk stak weer een sigaret op. ‘Ik vraag af me of een aboriginal daar meer moed voor nodig heeft dan een blanke.’
Rosie haalde haar schouders op. ‘Ik denk dat er tegenwoordig sowieso moed voor nodig is om moslim te worden.’
‘En Shamira? Ik neem aan dat zij moslim is geworden om met Bilal te kunnen trouwen.’
‘Nee, dat is niet zo. Ze was daarvóór al bekeerd. Ze hebben elkaar in de moskee leren kennen.’
‘O ja?’ Anouk keek verbaasd. ‘Hoe komt het dat zo’n typisch Aussiemeisje als zij moslim is geworden?’
‘Ze voelde zich geroepen.’
‘Ze voelde zich wát?’
Rosie had het idee dat ze dat niet goed kon uitleggen. Eerder had zij Shamira precies dezelfde vraag gesteld, waarschijnlijk uit hetzelfde onbegrip. Het antwoord van Shamira was heel eenvoudig geweest, en in al zijn eenvoud zo mooi dat Rosie wist dat ze Shamira onrecht zou doen als ze het doorvertelde aan haar cynische, atheïstische vriendin. Sammi was aan het werk geweest in de videotheek, dezelfde zaak in High Street waar ze nog altijd werkte, toen een man samen met zijn zoontje was binnengekomen om een video uit te zoeken. Sammi luisterde naar Triple J, de radiozender voor jongeren, die in de zaak aanstond, toen het tot haar doordrong dat het jochie een liedje zong. Ze besloot de radio uit te zetten. Ik voelde licht, Rosie, had ze gezegd. Ik voelde licht en ik voelde vrede. Toen de vader met zijn zoontje naar de toonbank kwam, had ze hun gevraagd wat voor liedje het jongetje zong, en de lange Afrikaanse man had toen lachend gezegd dat het geen liedje was, maar een vers uit de koran dat zijn zoontje aan het leren was. Shamira leek zich alles nog tot in de kleinste details te herinneren: het rode kalotje dat de vader had gedragen, de voortand van het jongetje waar een stukje af was, de video van The Lion King die ze hadden meegebracht naar de toonbank. En, Rosie, had Shamira haar toevertrouwd, toen ik die avond thuiskwam en mijn moeder en Kirsty op het punt stonden te gaan stappen en ze mij een biertje en een jointje aanboden, heb ik die voor het eerst in mijn leven afgeslagen. Vanaf mijn twaalfde heb ik geblowd en gezopen. Maar toen zei ik nee. Ik wilde alleen maar in bed liggen en aan dat gezang denken. Echt, zo is het gegaan. Zo is het begonnen. Natuurlijk heb ik in het begin een hoop gezeik gehad. Ik moest mijn best doen om mensen ervan te overtuigen dat ik meer wilde weten over de islam. De Libanese meisjes op school dachten dat ik knettergek was. En mijn moeder ook. Kirsty begrijpt het nog steeds niet. Maar ik hoorde God, ik hoorde hem praten.
Rosie schonk Anouk nog een glas bubbels in. ‘Ik weet niet waarom ze zich heeft bekeerd. Dat moet je haar zelf maar een keer vragen. Waarom wordt iemand gelovig?’
‘Uit angst voor de dood. Onwetendheid. Gebrek aan voorstellingsvermogen. Keuze zat.’
Je bent hard. Je bent keihard, Anouk. Op dat moment werd er lang getoeterd en draaiden ze zich om. Het was Aisha, die vanuit haar auto naar hen zwaaide en gebaarde dat ze probeerde een parkeerplaatsje te vinden. Anouk wees naar de boulevard. De auto’s achter Aish begonnen te toeteren. Aisha knikte en reed weg. Rosie trok de aandacht van de ober en vroeg nog een glas.
Aisha zag er geagiteerd uit toen ze aan kwam lopen. ‘Ik heb net de duivel in eigen persoon ontmoet: een trut van zeventien uit Preston die stijf stond van de dope.’
Anouk gniffelde. ‘Blijkbaar kan Satan zich steeds minder veroorloven.’
Aisha ging zitten en lachte mee. Ze hief haar glas. ‘Wat ben ik hieraan toe.’
Aisha keek fronsend naar haar vriendinnen. ‘Wat zien jullie er goed uit. Ik voel me oud en slonzig.’
‘Hou op, je ziet er geweldig uit,’ zei Anouk bestraffend.
‘Ik voel me anders niet geweldig. Ik heb geen tijd gehad om naar huis te gaan en me om te kleden. Ik ruik vast naar hondenpis en kattenbloed.’
Weer lachte Anouk. ‘Ja, klopt. Zo ruik je altijd.’
Rosie glimlachte naar Aisha. Aisha droeg een simpel olijfkleurig truitje en haar blauwe broek was eenvoudig en functioneel, maar ze zag er altijd prachtig uit, wat ze ook aanhad. Zelfs nu ze in de veertig was, was ze nog steeds slank, ze had een lange, sierlijke hals en de scherpe gelaatstrekken en het katachtige gezicht van een fotomodel. En een onnatuurlijk gave, haast porseleinen huid. Ze was de schitterendste vrouw die Rosie kende. ‘Je ziet er prachtig uit. Maar vertel eens wat er is gebeurd.’
‘Mijn laatste consult was met dat meisje dat stijf stond van de dope. Ze had een jong katje bij zich. Het beestje moest ingeënt worden, niks ernstigs. Maar goed, op een gegeven moment kwam een klant van ons binnenstormen met een bloedende hond in zijn armen, de hele vloer kwam onder te zitten. Het dier was aangereden door een auto en Tracey kwam de behandelkamer binnenrennen om me dat te vertellen, dus zei ik tegen dat meisje: Sorry, ik moet even weg, een spoedgeval.’ Aanvankelijk klonk Aisha driftig, maar toen ze eenmaal aan het vertellen was, kalmeerde ze een beetje. ‘Dus ik probeer die hond te reanimeren, maar toen hoorden we plotseling geschreeuw in de wachtkamer. Het meisje schreeuwde dat ze een afspraak had, dat we eerst haar moesten helpen en dan pas die hond. Tracey is naar haar toe gegaan om haar tot bedaren te brengen, maar toen begon ze nog harder te gillen. Ben ik aan het proberen die hond te redden terwijl zijn baasje naast me staat te huilen, en dan begint die stomme trut de hele kliniek bij elkaar te schreeuwen. Maar goed, de hond sterft onder mijn handen, ik voel me zwaar klote, maar maak het consult met het meisje gewoon af, ook al beweert ze dat ze een klacht tegen ons zal indienen. En daarna heeft ze ook nog het lef om tegen Tracey te klagen dat we mensen met een uitkering geen korting geven.’ Met een ongelovige blik keek Aisha van Rosie naar Anouk. ‘Ik kon haar wel wurgen. Dat zulke mensen bestaan. Wat denken ze wel, dat ze menen zich zo te kunnen gedragen?’
Anouk sloeg haar armen over elkaar en leunde achterover in haar stoel. ‘Breek me de bek niet open, Aish, breek me de bek niet open. Ongelooflijk zoals die kids zijn. Alsof de wereld hun van alles en nog wat verschuldigd is. Van hun ouders, leraren en de media hebben ze op een of andere manier het waanidee meegekregen dat ze wel rechten hebben maar geen plichten en dus hebben ze geen fatsoen, geen normen en waarden. Het zijn egoïstische, onwetende etters. Ik heb een pesthekel aan ze.’ Anouks uitbarsting was zo fel dat het haast grappig was. ‘Weet je wat je had moeten zeggen? Je had moeten zeggen dat ze nooit aan een kat had moeten beginnen als ze geen dierenarts kan betalen. Losers zijn het. Het spijt me, maar ik heb er geen ander woord voor. Waar halen ze in godsnaam het idee vandaan dat wij hen zouden moeten onderhouden? Hoe komt het toch dat ze zo zijn?’
Aisha knikte. ‘Vertel mij wat.’
Rosie deed er het zwijgen toe. Het was natuurlijk een vreselijk verhaal, dat van dat egocentrische meisje dat niet inzag hoe belangrijk het was het leven van die hond te redden, maar de keiharde reactie van haar vriendinnen stak haar. Soms heb je gewoon geen geld en wil je korting, maar vind je het zo gênant die te vragen dat je onaangenaam en agressief overkomt. Het gedrag van dit meisje klonk egocentrisch. Maar niet iedereen die geen geld had was zo.
‘Het klinkt alsof ze niet helemaal goed bij haar hoofd was.’
Aisha draaide zich met een ruk om naar Rosie. ‘O, daar hoef je je geen zorgen om te maken, ze was duidelijk onder invloed van het een of ander. Dat kan niet anders. Ze had geen geld, had een uitkering, gebruikte drugs: een typisch slachtoffer. Typisch. En natuurlijk zou ze een klacht indienen bij het veterinair tuchtcollege. Natuurlijk. Zij had réchten.’ Met dat laatste woord leek Aisha een dreun te willen uitdelen.
Rosie haakte haar vingers in elkaar. Ik zeg niks. Ik moet mijn mond houden.
Anouk wenkte de ober en bestelde nog een fles bubbels. ‘Het gaat om onze wereld,’ zei ze vlak. ‘Kun je je voorstellen hoe de toekomst eruit zal zien als die kids het voor het zeggen krijgen? Ze verwachten dat ze alles op een presenteerblaadje aangereikt krijgen, zonder er iets voor te hoeven doen. Dat wordt een ramp.’
Aisha knikte instemmend.
Rosie dacht: hoe krijgt zo’n meisje het ooit voor het zeggen?
Aisha keek de ober quasispijtig aan toen hij een nieuwe fles op tafel zette. ‘We kunnen maar beter wat gaan eten, anders kan ik straks niet meer rijden.’ Ze sloeg haar armen stevig om zich heen. De schemering ging over in duisternis. ‘Zullen we naar binnen gaan?’ Ze stak haar tong uit naar Anouk. ‘Het is veel te koud om rokers ter wille te zijn.’
‘Maar dan moet je me na het eten ook niet om een sigaret vragen.’ Anouk liet haar stem dalen. ‘Ik weet niet of je hier wel lekker kunt eten.’ Ze noemde een Italiaans restaurant om de hoek. Rosie verstijfde. Ze had Aish er ooit over gehoord. Het scheen duur te zijn. Niet te betalen.
Aisha knikte. ‘Goed idee.’ Rosie voelde dat haar vriendin onder tafel in haar hand kneep. ‘Maar wij betalen,’ zei Aisha snel terwijl ze Anouk aankeek, die knikte.
‘Dank je,’ zei Rosie zwakjes.
Het eten was hemels. Dat was het juiste woord – een woord dat ze nooit gebruikte in het bijzijn van Gary, die minachtend zou hebben gesnoven. Zo lekker had ze in geen jaren meer gegeten: ossobuco die zo van het bot viel, versgebakken kruidenbrood en heerlijke tiramisu, waar Hugo van zou hebben gesmuld.
Toen ze later Anouk naar huis brachten, was Rosie blij dat Aisha Anouks uitnodiging om mee naar binnen te gaan voor een kopje koffie afsloeg. Hugo zou haar missen, waarschijnlijk zou hij niet kunnen slapen nu zij er niet was. Toen ze over Punt Road reden en de Yarra overstaken, begon Aisha voor het eerst die avond over de naderende rechtszitting.
‘Je weet toch wel dat ik erbij had willen zijn, hè?’
‘Je bent erbij.’
‘Ik hoop dat ze Harry keihard aanpakken, de schoft.’
Rosie, je hebt een geweldige vriendin, dacht ze. Een geweldige vriendin.
Op dinsdagochtend werd ze wakker voor het licht was. Haar eerste idee was dat ze moest overgeven, omdat ze een heel misselijk gevoel had in haar buik. Even dacht ze dat het krampen waren, maar toen herinnerde ze zich dat ze vorige week nog ongesteld was geweest. Voorzichtig glipte ze uit bed – Hugo en Gary waren allebei diep in slaap – en ze rende naar de wc. Ze dwong zich te kokhalzen, maar er kwam niets naar boven. Ze ging op de bril zitten en prevelde een yogamantra. Het zijn de zenuwen, herhaalde ze zachtjes, als deze dag om is, is het allemaal achter de rug.
Rosie zette muntthee voor zichzelf, trok haar kamerjas strak om zich heen en liep de tuin in. Er stond geen wind maar het was ijskoud, zo’n ochtend tegen het einde van de winter, wanneer in Melbourne de nacht alle voorbodes van de lente leek te hebben verdreven. Ze dwong zich op de oude verroeste keukenstoel te gaan zitten wachten tot de zon opkwam. De gedachte rustig te moeten blijven vond ze ondraaglijk, maar ze wist dat dat precies was wat ze moest doen, rustig en kalm blijven, en vechten tegen de misselijkheid, die alleen maar het gevolg was van haar angst, van haar lafheid.
Toen ze Gary de keuken in hoorde stommelen, had ze net haar thee op. Ze ging naar binnen en samen dronken ze zwijgend koffie aan tafel. Toen ze een sjekkie vroeg, draaide hij er zonder commentaar een voor haar. Ze wekte Hugo, die begon te krijsen omdat hij niet mee mocht. Maar liefje, zei ze, Connie komt speciaal hierheen om de hele dag met jou te spelen. Wat was ze haar dankbaar. Connie zou vandaag een dagje spijbelen om op te passen. Zo vlak voor haar examens kon ze zich dat eigenlijk niet veroorloven, maar ze had erop gestaan. Rosie, dat doe ik graag voor jou en Hugo. Voor deze ene keer liet Rosie het aan Gary over om Hugo’s driftbui te sussen en ze ging zich aankleden. Ze zou hem vanochtend niet de borst geven. Daar had ze geen tijd voor. Bovendien moest ze strenger zijn en mocht ze het überhaupt niet meer doen. Het werd hoog tijd om te stoppen met borstvoeding.
Maanden geleden had ze al besloten wat ze zou aantrekken: een klassiek geelbruin mantelpakje dat ze tijdens sollicitatiegesprekken had gedragen toen ze net terug was uit Londen. Tegen de tijd dat ze zich had opgemaakt, was Gary nog bezig Hugo tot bedaren te brengen. Ze roosterde brood voor haar zoontje terwijl Gary douchte en zich aankleedde. Toen hij haar vroeg hem te helpen zijn das te strikken, merkte ze dat zijn handen trilden. Ze pakte ze vast en kuste zijn vingers, die naar sigaretten en zeep smaakten. Met een haast erotische kracht zoende hij haar op de mond. Het komt goed, fluisterde hij. Shamira stond even voor achten op de stoep, samen met Connie, die ze onderweg had opgehaald. Rosie moest bijna huilen toen ze haar vriendin zag. Shamira droeg een dunne zwarte wollen trui met een bijpassende lange zwarte rok. Ze had haar haar niet helemaal bedekt. Ze droeg nog wel een hoofddoekje, maar dat was een gewone blauwe sjaal die ze losjes om haar hoofd en schouders had gedrapeerd, zodat het merendeel van haar blonde haar golvend op haar rug viel. Ze had haar haar niet helemaal bedekt. Voor het geval de rechter niets van moslims moet hebben, zei ze grappend toen Rosie haar omhelsde. Dat risico kunnen we niet lopen. Gary leek geen woord te kunnen uitbrengen. Hij omhelsde Shamira ook stevig. Zie je wel, zei Shamira lachend terwijl ze een traan wegveegde, ik heb toch gezegd dat ik onder mijn kleren maar een doodgewone blanke sloerie ben.
Shamira bracht hen naar het gerechtsgebouw in Heidelberg. Hoewel het nog voor negenen was toen ze parkeerden, stond de stenen trap van het gebouw toch al vol mensen die allemaal onafgebroken leken te roken. Voor de glazen toegangsdeuren stonden twee politieagenten met een verveelde blik zacht te praten. Toen ze op het gebouw af liepen, leek het allegaartje van mensen dat stond te wachten de hele wereld te vertegenwoordigen. Er waren blanken, aboriginals, Aziaten, Italianen, Grieken, IJslanders, Serven, Afrikanen en Arabieren. Ze maakten een nerveuze indruk en leken zich niet op hun gemak te voelen in hun goedkope synthetische pakken en jurken. De advocaten waren er zo uit te halen: zij droegen een goedzittend kostuum van fijn geweven stof.
Gary fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waar is die advocaat van ons?’
‘Ze zal wel zo komen.’
‘Wanneer dan?’ Toen Gary een sjekkie draaide, maakte een jongeman in een lichtblauw overhemd dat een maatje te klein voor hem was, zich los uit de menigte en kwam naar hen toe.
‘Mag ik een sjekkie van je bietsen?’
Zwijgend gaf Gary hem zijn pakje. De jonge man draaide een sigaret en gaf de shag met een brutaal lachje terug.
‘Waarvoor zijn jullie hier?’
‘Geweldpleging.’
‘Man,’ riep de jongen uit. Hij hield het woord zo lang aan dat het gezang werd, ‘ik ook.’ Hij knipoogde. ‘Maar we hebben het natuurlijk niet gedaan, hè?’ Grinnikend liep hij weer naar de andere wachtende mensen en ging naast een oude vrouw staan die er afgeleefd uitzag. Rosie glimlachte naar haar, waarop de vrouw haar een trieste, vermoeide, angstige blik toewierp.
Triest, vermoeid, angstig. Dat gaf de gezichten van de mensen om haar heen aardig weer. Ze keek even naar haar echtgenoot. Hij had een andere uitdrukking op zijn gezicht die ze ook bij sommige andere mannen zag. Alert, arrogant en gespannen, alsof de dag een uitdaging was die ze bereid waren zo dadelijk aan te gaan. Net als haar echtgenoot wierpen die mannen iedereen die hen aankeek meteen een boze blik toe. Een aantal van hen had niet de moeite genomen hun joggingbroek, hiphophoodie en leren jack te verruilen voor een pak, stropdas en goedkoop overhemd. Ze wist dat Gary daar bewondering voor had, dat hij respect had voor hun weigering mee te doen aan deze poppenkast. Ze kon zijn gedachten zo lezen. Ze beet op haar lip. Maar het ging niet om hem of om haar. Het ging om Hugo.
Toen de deuren van het gerechtsgebouw opengingen, dromden de mensen naar binnen. Gary had nog tijd voor een sjekkie voordat Margaret eindelijk buiten adem arriveerde en zich, klagend over de verkeersdrukte, verontschuldigde. Hij wierp Margaret zo’n kwade blik toe dat ze halverwege een zin stokte. Daarna negeerde ze hem en richtte ze haar aandacht op Rosie, die haar voorstelde aan Shamira.
‘Zullen we maar naar binnen gaan?’
‘Ja,’ antwoordde Gary nors. ‘Laten we dat maar doen.’
Het gerechtsgebouw was pas een paar jaar oud, een grijs monument van staal ter ere van de economische groei aan het begin van de nieuwe eeuw, maar het bood nu al de troosteloze, naargeestige aanblik die elk overheidsgebouw leek te verwerven. Het rook er naar schoonmaakmiddelen en vervlogen hoop, vond Rosie – alles leek kleurloos en het beetje kleur dat er was in de landschappen en stillevens aan de muren, leek te vervagen, alsof alles zich aanpaste aan een grauwe toekomst. Door een lange gang liepen ze achter Margaret aan, die hen naar een enorme wachtruimte bracht, waar hoog boven de hoofden een klein tv-scherm hing. Het geluid stond uit en de televisiekok zag er belachelijk uit toen hij het publiek geluidloos vertelde hoe je Thaise curry maakt. Toen ze gingen zitten, liet Margaret hen even alleen en bekeek het schema dat op de deur van de rechtszaal hing.
‘Het is druk vandaag,’ zei ze toen ze terugkwam, en ze liet haar blik over de aanwezigen gaan zonder iemand aan te kijken. ‘Maar we staan lang niet onderaan. Met een beetje geluk worden we voor twaalf uur opgeroepen.’
Gary keek haar aan. ‘Wie is de rechter?’
‘Emmett. Die is oké.’ Margaret keek hem nog steeds niet aan.
‘Wat bedoel je met oké?’
Rosie legde waarschuwend een hand op de knie van haar echtgenoot. Erger haar nou niet. Ze staat aan onze kant.
‘Dat ze goed is.’ Margaret wilde daar nog iets aan toevoegen, maar zweeg toen ineens. Allemaal tegelijk draaiden ze hun hoofd om.
Rosie had hem niet meer gezien sinds die afschuwelijke dag dat hij langs was gekomen om zijn excuses aan te bieden. Niet dat hij dat had gemeend. Ze zou die grijns nooit vergeten. Hij had helemaal geen spijt gehad, hij was alleen gekomen om neerbuigend tegen hen te doen. Hij had zijn grijns niet één keer van zijn gezicht gehaald. Nu zag ze hem weer een beetje grijnzen, toen hij de wachtruimte rondkeek. Hij had hen nog niet in de gaten. Maar alle anderen hadden hén wel opgemerkt. Rosie voelde de moed in haar schoenen zakken. Harry en zijn vrouw vielen enorm op in dit gezelschap, staken er hoog boven uit, maar niet omdat ze er zo elegant, gedistingeerd of stijlvol uitzagen. Dat aura verleenden het nieuwe pak, de nieuwe jurk, de nieuwe schoenen, de nieuwe handtas en het nieuwe kapsel hun niet. Ze stonden voor geld, dat was het enige wat ze uitstraalden. Dat Harry en zijn vrouw stinkend rijk waren. En toch was dat genoeg om hen boven alle anderen in de zaal te verheffen. Rosie keek naar hun advocaat, een onmenselijk lange man die eruitzag als een gemuteerd insect dat in een pak was gehesen; hij ging hen voor naar hun stoelen. En op dat moment ving ze Harry’s blik. Die grijns, de zelfingenomen, arrogante klootzak had nog steeds die grijns op zijn gezicht. Maar dat was niet waardoor haar adem stokte, wat haar deed verstijven van de zinderende, blinde woede die door haar heen ging. Achter hen liep Manolis, Hectors vader.
Ze stapte meteen op hem af. Gary sprong op om haar tegen te houden, maar ze sloeg zijn hand weg. Harry wilde iets tegen haar zeggen, maar ze weigerde hem aan te kijken, weigerde de lul of dat jonge ding met wie hij getrouwd was te zien staan. Ze liep op Hectors vader af en hoewel haar stem niet trilde toen ze haar mond opendeed, kon haar woede niemand ontgaan. Wat doet u hier? Schaamt u zich niet? U hoort hier niet te zijn. Haar spuug belandde op zijn overhemd, maar dat interesseerde haar geen moer. Hun advocaat kwam op haar af om iets tegen haar te zeggen, maar ze had zich al omgedraaid en liep terug naar haar man en haar vriendin. Trillend ging ze zitten, maar ze had bereikt wat ze wilde. Ze had hem aangetast in zijn eer, dat had ze in de ogen van de oude man gezien. Ze had hem vernederd. Mooi zo. Dat was zijn verdiende loon. Aisha had hier moeten zijn, maar zij had het fatsoen gehad rekening te houden met haar familie. Maar familie bestond niet alleen uit bloedverwanten. Aisha en zij waren als zusjes, en dat wist Manolis. Zijn vrouw Koula en hij waren op Hugo’s naamgevingsceremonie geweest en hoe vaak hadden zij wel niet die stomme Griekse Kerstmis en Pasen en naamdagen en verjaardagen gevierd met Manolis en Koula? Te vaak om bij te houden. Ze was blij dat ze niet hoefde te huilen. Hij zat fout. Ze zou het hem nooit vergeven.
Ze moest haar teleurstelling onderdrukken toen ze eindelijk de rechtszaal in liepen, want die was totaal niet indrukwekkend. Het Australische wapen hing eenzaam boven de stoel van de rechter en in een hoek van de zaal was al een vage citroengele vochtvlek te zien. Ze gingen vrij ver vooraan zitten en wachtten tot hun zaak zou worden behandeld.
Het onbeduidende leven van mensen, de alledaagse treurnis van wat ze deden, meestal om geld, soms uit liefde of verveling, maar meestal uit nijpend geldgebrek, dat is wat Rosie bij zou blijven van die dag. Jonge mannen – eigenlijk nog maar jongens, maar wel al met een lang, eentonig strafblad dat door al even jonge, verveelde agenten aarzelend en monotoon werd voorgelezen – stonden in het beklaagdenbankje omdat ze speelgoed hadden gestolen, en radio’s, iPods, televisies, handtasjes, gereedschap, eten, drank. Er waren jonge moeders die de bijstand belazerden, jonge meisjes die in winkels prullaria, mascara, dvd’s, cd’s en barbiepoppen hadden gestolen voor hun kind. Er zaten berouwvolle mannen tussen die waren aangeklaagd wegens rijden onder invloed of het in elkaar slaan van een onbekende omdat die hen buiten voor de kroeg met een verkeerde blik zou hebben aangekeken. De politie las de aanklachten voor, een advocaat – ongetwijfeld afkomstig van het Bureau voor Rechtshulp, want ze waren stuk voor stuk jong, nerveus en vermoeid – hield een pleidooi, waarna de rechter kort en bondig uitspraak deed. Het leek haar zwaar te vallen, ze legde boetes en voorwaardelijke straffen op en stuurde een jonge vent die al voor de vierde keer terechtstond wegens inbraak een tijdje de gevangenis in.
Op een gegeven moment luisterde Rosie niet meer. Om de zoveel tijd stond Gary op om weer een sjekkie te roken, maar ze keek hem niet aan. Ze wist wat hij dacht, want zij begon hetzelfde te denken. Wat doen we hier? Dat mocht ze niet denken. Hun aanklacht stelde wel wat voor. Het was veel te warm in het bomvolle, kale vertrek zonder ramen, de sfeer was beklemmend, claustrofobisch. Dit was de wereld waarin Gary was geboren, die hij had willen ontvluchten. Het drong tot haar door dat geld kwijtraken niet hetzelfde was als nooit geld hebben. Dat was de reden waarom Gary zo bang was geweest om hierheen te gaan, waarom hij zich daar zo tegen had verzet, waarom hij zo kwaad was geweest. Hij had haar hier niet aan willen blootstellen.
Rosie hield Shamira’s hand stevig vast. Het zou zo voorbij zijn. Ze was zich ervan bewust dat die schoft en zijn vrouw aan de andere kant van de zaal zaten. Manolis zat naast hen. Ze keek niet één keer hun kant op. Ze concentreerde zich op het vermoeide gezicht van de rechter. Het was duidelijk dat ze het beste voorhad met deze jonge mannen en vrouwen en dat ze er helemaal niet op gebrand was hen naar de gevangenis te sturen. Maar het was ook duidelijk dat ze al lang geen belangstelling of animo meer kon opbrengen voor het hele gebeuren. Haar woorden, uitspraken, uitleg van het protocol en samenvattingen sprak ze allemaal op dezelfde vermoeide, verveelde toon uit.
Lieve God, bad Rosie stilletjes, laat me winnen, laat me alstublieft winnen.
Achteraf besefte ze dat ze geen schijn van kans hadden gehad. De politieman die naar voren was gekomen om de aanklacht voor te lezen was dezelfde man die bij hen langs was gekomen op de avond dat Hugo was geslagen. Toen had hij ervaren en zakelijk geleken, was hij bemoedigend geweest en leek hij hun verontwaardiging te delen. Maar nu hij met een rood hoofd in het getuigenbankje stond, kwam hij stuurs en onzeker over. Hij struikelde over zijn woorden. De aanklacht was geweldpleging met de opzet het kind ernstig letsel toe te brengen. Hakkelend deed de jonge politieman verslag van het incident dat zich afgelopen zomer had voorgedaan, vervolgens ging Margaret staan, herhaalde de aanklacht en stelde koel dat het zeer laakbaar was dat een man een kind van drie sloeg. In deze tijd, zo eindigde Margaret, zijn er voor zulk gedrag geen excuses aan te voeren. En toen stond de reus van een advocaat op en maakte haar af.
Buiten de rechtszaal had hij potsierlijk en belachelijk geleken, maar ín de rechtszaal was hij goed, heel goed. Hij deed iets wat Margaret niet had gedaan: hij vertelde een verhaal. Margarets oprechtheid legde het af tegen zijn talent. Hij spon een verhaal om de dag heen en iedereen was ervan overtuigd dat dat de waarheid was. Rosie was bij de barbecue aanwezig geweest, had gezien dat dat beest haar kind had geslagen, maar nu werd ze voor het eerst gedwongen het voorval door de ogen van Harry te zien. Ja, het was waar, Hugo had het cricketbat opgeheven. Ja, Hugo zou het zoontje van de beklaagde kunnen hebben geslagen. Ja, het was allemaal heel snel gegaan, binnen een paar tellen was het gebeurd. Ja, het was betreurenswaardig, maar ook heel menselijk, heel begrijpelijk. En ja, het was waar dat ouders hun kind instinctief beschermen. Het was allemaal waar, maar Rosie wilde opstaan en tegen het publiek in de afgeladen rechtszaal schreeuwen en brullen: Zo is het helemaal niet gegaan. Die man, die man die er daar zo onschuldig bij staat, die man heeft een kind geslagen en ik heb de uitdrukking op zijn gezicht gezien. Hij wilde Hugo pijn doen, hij genoot ervan. Ik heb zijn gezicht gezien, hij wílde het. Hij heeft het helemaal niet gedaan om zijn kind te beschermen, hij deed het om Hugo pijn te doen. Dat was de waarheid, dat wist ze zeker, ze zou zijn grijns nooit vergeten. De advocaat was precies zoals in haar fantasieën. Hij was als de advocaat in Law and Order en Boston Legal, als Susan Dey in LA Law, Paul Newman in The Verdict. Híj was de advocaat die je inhuurde als je geld had. Maar hij verdraaide de waarheid, hij loog. Ze had de triomfantelijke blik van Harry gezien toen hij haar kind sloeg. Rosie was er helemaal kapot van, alle hoop was vervlogen. De advocaat had zijn pleidooi beëindigd en keek nu verwachtingsvol naar de rechter. Ze hoorde Gary naast zich een lange, diepe zucht slaken. Shamira kneep in Rosies hand. Ze hoefde niet naar haar echtgenoot te kijken. Ze wisten allebei dat het gedaan was. En toch, toch boog ze naar voren en hoopte ze op een wonder.
De uitspraak van de rechter was nauwgezet, intelligent, barmhartig, maar verpletterend. Voor het eerst die ochtend leek ze oprecht geïnteresseerd in de aard van de zaak, alsof ze wist dat die niet thuishoorde in deze veel te warme, propvolle, afschuwelijke rechtszaal. Eerst sprak ze de politieman berispend toe. Wellicht, zo zei ze op bijtende, geringschattende toon, bent u een beetje hard van stapel gelopen toen u een aanklacht wegens geweldpleging formuleerde. De jonge agent keek strak voor zich uit, recht in de gezichten van het publiek, waarvan hij wist dat het hem haatte. Vervolgens keek de rechter naar de man die voor haar stond. Rosie boog zich verder naar voren in een poging zijn gezicht te zien. Het vertoonde geen spoortje arrogantie of sarcasme, hij zag er beschaamd en angstig uit. Hij speelde toneel, daar was ze van overtuigd. De schoft speelde toneel. In geen enkele situatie is geweld de oplossing, sprak de rechter hem bestraffend toe, zeker niet wanneer er een kind bij betrokken is. Hij knikte respectvol en instemmend, de lul. Vuile leugenaar, vieze vuile wog. Maar, zo vervolgde de rechter, ze besefte dat de omstandigheden van dit specifieke geval uitzonderlijk waren en dat ze hem bij gebrek aan aanvullend bewijs het voordeel van de twijfel moest geven. Hij was een hardwerkende zakenman, een goed burger en een goede echtgenoot en vader. De enige keer dat hij eerder in aanraking was gekomen met de politie was jaren geleden geweest in verband met een overtreding die hij als tiener had begaan. Een veroordeling, daar zag ze het nut niet van in. Ze bood excuses aan. Ze verontschuldigde zich zelfs voor het feit dat hij zijn tijd had verdaan. Daarna keek de rechter koel de rechtszaal in. Zaak gesloten.
Shamira zat te huilen, maar bij Rosie kwamen de tranen niet. Ze keek naar haar man. Hij staarde strak voor zich uit en meed oogcontact met haar. De volgende zaak zou zo beginnen en plotseling sprong hij overeind en beende de rechtszaal uit. Rosie en Shamira stonden snel op. Toen Gary naar de parkeerplaats liep, moesten ze haast rennen om hem in te halen. Pas toen iemand Rosies naam riep en daarna die van Gary, bleef hij staan en draaide hij zich om.
Margaret kwam langzaam op hen afgelopen. ‘Ik vind het heel vervelend.’
Gary lachte wrang. ‘Je bent een kutwijf.’
Margaret keek alsof ze een klap in haar gezicht had gekregen – door dat woord, door de haat die eruit sprak.
‘En weet je waarom je een kutwijf bent?’ vervolgde Gary. ‘Niet om wat er daarbinnen is gebeurd. Het is overduidelijk dat ze hun advocaat goed hebben betaald en hij was het geld meer dan waard. Je bent ook geen kutwijf omdat jij het voor niets doet en ook niet omdat je je werk niet hebt gedaan. Je bent een kutwijf omdat je Rosie niet hebt tegengehouden, omdat je haar ermee door hebt laten gaan.’ En voor het eerst in wat uren leken te zijn geweest keek hij Rosie recht aan. Zijn blik was vol wrok, verachting en hoon.
Hij geeft mij de schuld. Rosie was geschokt. Hij geeft mij de schuld van alles.
Margaret sloeg haar armen over elkaar. Er speelde een lachje om haar mond. ‘Het spijt me dat het niet beter voor u heeft uitgepakt. Aan de aanklacht kon ik niet veel meer doen.’ Haar toon en haar lachje waren ijzig toen ze Gary aankeek. ‘Ú bent naar de politie gestapt.’
Plotseling liet Gary zijn schouders hangen. Rosie wilde naar hem toe gaan en haar armen om hem heen slaan, maar de angst voor wat hij zou doen, verlamde haar.
Hij knikte traag en beschaamd. ‘U hebt gelijk. Sorry. Het spijt me dat ik u daarnet zo heb genoemd.’ Hij draaide zich om en liep naar de auto van Shamira. ‘Ík ben een klootzak.’
Onderweg naar huis was hij stil. Rosie zei ook nauwelijks een woord en reageerde zo nu en dan alleen met instemmend gemompel op Shamira’s woede over de uitspraak van de rechter. Ze luisterde maar met een half oor. In gedachten was ze alleen met Hugo bezig. Wat moest ze hem vertellen? Dat het goed was wat er was gebeurd? Dat iemand het recht had je te slaan, je pijn te doen, zelfs als je weerloos was? In deze hele puinhoop was er maar één slachtoffer en dat was haar zoontje. Hij mocht niet denken dat het zijn schuld was.
Nog voordat Shamira de auto voor hun huis had geparkeerd, gooide Rosie het portier open en sprong ze de straat op. Terwijl ze Gary’s snelle voetstappen achter zich hoorde, holde ze naar de voordeur. Zij moest als eerste bij Hugo zijn. Ze draaide de sleutel om, smeet de deur open en rende de gang door. Connie en Hugo zaten aan de keukentafel, die bedolven was onder tekenpapier, pennen en stiften. Connie keek verwachtingsvol op.
Rosie hoorde haar man aan komen stampen door de hal. Ze nam Hugo in haar armen en kuste hem. ‘Het is voorbij, liefje,’ fluisterde ze en ze gaf hem weer een kus. ‘Die afschuwelijke man die jou heeft geslagen heeft straf gekregen. Hij heeft nu een groot probleem. Hij zal je nooit meer aanraken. Hij gaat de gevangenis in.’
Ze draaide zich om. Gary stond haar met open mond aan te staren.
‘Zo is het toch, pappa?’ zei ze. ‘De stoute man heeft straf gekregen, hè?’ O, hij móést het begrijpen. Hij móést begrijpen dat ze dit voor hun zoontje deed.
Toen Gary een stap naar voren deed, deinsde ze terug omdat ze dacht dat hij haar zou slaan. In plaats daarvan plofte hij neer op een stoel en knikte traag. ‘Dat klopt, Huges. Die stoute man heeft straf gekregen.’ Zijn stem klonk somber en gelaten, meer niet.
Rosie wilde alleen zijn met haar zoontje. Ze wilde Connie niets hoeven uitleggen, wilde niet meer getroost worden door Shamira, wilde niet dat haar man haar de schuld gaf of zich erbij neerlegde. Het enige wat ze wilde was alleen zijn met haar zoontje. Ze nam Hugo mee de tuin in en ging in het hoge gras liggen. Ze vertelde hem het verhaal dat ze hem al zo lang had willen vertellen. Ze beschreef hoe de aardige politieman die die avond bij hen thuis was geweest – herinnerde Hugo zich hem nog? Wist hij nog hoe vriendelijk die was geweest? – nou, die heeft aan de rechter uitgelegd wat er is gebeurd. Je had hem moeten horen. De rechtszaal zat vol mensen en die waren allemaal geschokt, ze konden het niet geloven, ze waren verbijsterd. Daarna vertelde ze hem dat de rechter – en de rechter, Hugo, dat was een vrouw – was opgestaan en naar die afschuwelijk man had gewezen die hem pijn had gedaan. En denk je dat je weet wat ze tegen hem zei? Hugo knikte en keek haar glimlachend aan. Dat niemand een kind ooit mag slaan? Precies, liefje, dat is precies wat ze zei. En moet hij nu de gevangenis in? Ja, de stoute man moet de gevangenis in. Hugo trok graspolletjes uit de droge, harde grond. Hij keek haar weer aan. Zal Adam niet boos op me zijn omdat ik ervoor gezorgd heb dat zijn oom de gevangenis in moet? Nee, nee, lieverd, natuurlijk zal hij niet boos zijn. Niemand is boos op je. Niemand. Hugo raakte haar borsten aan. Mag ik een tietje? Ze aarzelde. Hugo, zei ze ferm, volgend jaar ga je naar de kleuterschool. Het jochie knikte, toen klaarde zijn gezicht op en raakt hij haar borst weer aan. Maar mag ik nu een tietje? Ja, zei ze lachend en toen ze hem kuste, had ze het idee dat ze daar niet meer mee op kon houden. Met Hugo op haar buik en borsten lag ze in het gras. Ze hoorde de hordeur dichtslaan en even later torende Gary boven hen uit.
‘Shamira brengt Connie naar huis.’
Ze knikte. Ze had geen zin om te praten.
‘Ik ga naar de kroeg.’
Natuurlijk ga jij naar de kroeg.
Ze sloot haar ogen. Ze voelde de zon, en het aangename gesabbel van Hugo die aan haar tepel zoog. Toen ze de voordeur hoorde dichtslaan, slaakte ze een zucht van verlichting.
Tegen etenstijd was hij nog niet terug. Ze had de hoorn naast de haak gelegd en haar mobieltje uitgezet. Ze dacht dat ze gek zou worden van alle telefoontjes die middag. Shamira had een bericht ingesproken, daarna Aish, vervolgens Anouk en daarna Shamira weer. Ook Connie had gebeld. Toen Hugo en zij die middag eindeloos naar een video van Sesamstraat zaten te kijken, hadden ze iemand horen aankloppen. Ze had een vinger op haar lippen gelegd. Sst, had ze gefluisterd, we doen alsof we niet thuis zijn. Hij had haar gebaar nagedaan en net als zij een vinger op zijn lippen gelegd. Sst, siste hij. Daarna schoot hij ineens recht overeind.
‘Maar misschien is het Richie.’
‘Richie zit op school. Het is Richie niet.’
‘Zullen we Richie bellen? Zullen we hem vertellen dat de stoute man in de gevangenis zit?’
‘We bellen hem morgen wel.’
Hij wilde een broertje, had behoefte aan een broertje. Het was de hoogste tijd het daar weer eens over te hebben. Gary en zij aarzelden daar al veel te lang mee. Nee, dat was niet fair tegenover haarzelf. Het enige waar ze de afgelopen maanden aan had kunnen denken was die vervloekte rechtszaak. Maar die was nu achter de rug en ze moest verder, ze mocht niet wegzinken in een depressie. Ze was er klaar voor om nog een kind te krijgen, ze zou het heerlijk vinden om opnieuw zwanger te zijn. Vanavond konden ze er niet over praten, want daar zou hij te dronken voor zijn. Ze zouden het er in het weekend over hebben, en over een school voor Hugo en misschien zou ze kunnen opperen dat ze een huis zouden kopen. Hij kon de pot op. Als hij ertegen was, zou ze gewoon een gaatje in het condoom prikken. Hij zou het niet eens merken. Zag hij dan niet dat zijn zoontje heel graag een broertje wilde, dat hij ernaar hunkerde met andere kinderen te spelen, dat hij een broertje nodig had?
Om tien uur was Gary nog steeds niet thuis. Ze zat aan haar derde glas witte wijn en had de helft van een oud valiumtabletje ingenomen dat ze in het badkamerkastje had gevonden. En toch kon ze niet slapen. In het weekend bleef Gary nooit tot zo laat weg. Hij had zijn mobieltje thuisgelaten, dus kon ze hem niet bellen. Ze probeerde naast Hugo in slaap te vallen, maar dat wilde niet lukken. De hele tijd spookte de gedachte door haar hoofd dat hij zich iets vreselijks zou aandoen. Ze kon niet stil blijven zitten, ijsbeerde door de keuken en keek voortdurend naar de klok. Om halfelf nam ze een besluit. Met trillende vingers toetste ze het nummer in. Nadat de telefoon drie keer was overgegaan, nam Shamira op.
‘Rosie, wat is er aan de hand?’
Rosie was onverstaanbaar, in tranen, het enige wat ze kon uitbrengen was een luid, dierlijk gesnik. Eigenlijk had ze Aisha willen bellen, maar het idee dat Hector zou opnemen vond ze onverdraaglijk. Ze hoorde de paniek in Shamira’s stem en hoorde Bilal aan de andere kant van de lijn vragen wat er aan de hand was.
Nadat ze een paar keer heel diep had ademgehaald, vond ze de woorden. ‘Ik weet niet waar Gary uithangt. Ik ben zo bang.’
‘Wil je hierheen komen?’ Ze hoorde Bilal bezwaar maken, waarna Shamira hem snel het zwijgen oplegde. ‘Kom naar ons toe. Kom maar meteen.’
Hugo dreinde toen ze hem naar de auto droeg, maar viel weer in slaap zodra ze hem in het kinderzitje had vastgegespt. Ze wist nauwelijks hoe het haar lukte naar het huis van haar vriendin te rijden: ze was dronken, verdoofd en kon door haar tranen nauwelijks iets zien.
Shamira nam Hugo van haar over en legde hem naast Ibby in bed.
Toen Rosie de zitkamer binnenliep, zat Bilal, gekleed in een hoodie en een joggingbroek, thee te drinken.
‘Ik ben bang dat hij zichzelf iets vreselijks aandoet.’
‘Weet je waar hij is?’
Rosie schudde haar hoofd. ‘Hij zei dat hij naar de kroeg ging.’
‘Welke?’
Bilal stelde de vragen kortaf en op scherpe toon. Ze wist de antwoorden niet en keek naar haar voeten. Ze moest nieuwe sloffen hebben. De randen waren gerafeld, ze vielen bijna uit elkaar. Ze had geen flauw idee in welke kroeg haar man zat, ze wist niet naar welke kroegen hij ging. Dat was zíjn leven, zijn leven dat los stond van dat van Hugo en haar. Ze wilde niet weten waar hij heen ging, welke mensen hij trof en wat hij deed als hij dronken was.
‘Weet ik niet.’
Bilal klokte zijn laatste restje thee naar binnen. ‘Ik ga hem wel zoeken.’
Rosie zag de blikken die haar vriendin met haar echtgenoot wisselde. Shamira’s ogen straalden pure, oprechte dankbaarheid uit.
Moeizaam kwam Rosie wankelend overeind. ‘Ik ga met je mee.’
‘Nee.’
Ze bevrijdde zich uit Shamira’s greep en liep achter Bilal aan de gang in.
‘Bilal vindt hem wel,’ riep haar vriendin haar na.
‘Nee, ik ga mee. Het is mijn man. Ik móét mee.’
Eerst gingen ze naar Clifton, vlak bij haar huis, maar die was al dicht. Ze probeerden Terminus en de Ierse pub aan Queens Parade en reden daarna naar Collingwood. Ze vonden hem in een café in Johnston Street: met drie andere mannen zat hij achterin aan een tafeltje. Toen ze op hem af liepen, zag ze dat twee van die mannen aboriginals waren. Ze was blij dat Bilal bij haar was. Hij zou weten wat hij moest zeggen, hoe hij moest optreden, wat hij moest doen. Hij kon haar beschermen.
Gary was zo bezopen dat hij zijn ogen tot spleetjes moest knijpen voordat hij hen herkende. Hij begon te snuiven van het lachen en zei iets tegen een van de mannen, een reusachtige kerel met een enorme buik en kabels van armspieren, maar die voor de rest blubberde van het vet. Hij had een vollemaansgezicht en een kaalgeschoren hoofd dat de kleur had van donker bier, zijn huid leek net leer en was verweerd. Verder had hij een lelijk blauw oog dat halfdicht zat. Gary wees naar Bilal.
‘Dat is ’m,’ zei hij met dubbele tong. ‘Dat is degene over wie ik het had.’
Gary leek trots op zichzelf, alsof hij Bilal met zijn eigen wil had opgeroepen.
De dikke man stak zijn hand uit. Rosie zag dat zijn neus een paar keer was gebroken en dat zijn arm vol kriebelige, fletse tatoeages zat.
‘Hoe gaat het, man.’
Bilal schudde de twee aboriginals aan tafel de hand. De andere man, een jonge slungelige vent met een honkbalpetje, tikte dwangmatig met zijn vinger op tafel.
‘Drink een biertje mee, man.’
‘Ik drink niet.’
De dikke kerel begon te lachen. De glanzende rollen vet deinden over zijn hele lichaam mee.
‘Eéntje. Toen nou.’
Bilals weigering was nauwelijks waarneembaar, hij schudde alleen heel even zijn hoofd. Hij wees naar Gary. ‘Ik kom deze man ophalen. Hij heeft verantwoordelijkheden. Hij heeft een zoontje thuis.’
‘We nemen er nog een en dan kun je hem meenemen. Geen probleem.’ De dikke kerel knipoogde naar Rosie. ‘Jij wilt vast wel iets drinken, hè schatje?’
Bilal gaf haar geen kans iets te zeggen.
Hij tikte Gary op zijn schouder.
Gary deinsde voor hem terug. ‘Donder op, ik wil een biertje. Bestel een biertje voor me of donder op.’
De andere mannen aan het tafeltje begonnen te lachen. Gary leek verrast, maar daarna verscheen er een vergenoegde grijns op zijn gezicht.
De dikke kerel hief zijn hand om Bilal te waarschuwen. ‘Het ziet ernaar uit dat je vriend hier wil blijven, man. Maar maak je geen zorgen, wij nemen hem wel onder onze hoede.’ Die laatste woorden richtte hij tot Rosie.
Rosie was zich ervan bewust dat iedereen in het café naar hen keek en dat de kroegbaas op de bar leunde. ‘Gary, toe nou, kom mee naar huis,’ smeekte ze.
Als een kind schudde Gary heftig en vastberaden zijn hoofd. Hij leek net Hugo. ‘Ik wil niet naar huis. Daar heb ik niets meer te zoeken.’
Het gebeurde heel onverwacht: Bilal greep Gary bij zijn kraag en hees hem uit zijn stoel. Op het moment dat ze de stof hoorde scheuren, slaakte ze een kreet. Ze was doodsbang. Bilal was weer Terry geworden, de jongeman die graag dronk, die van knokken hield, de jongeman voor wie ze doodsbang was geweest. Ze was bang dat hij haar man zou slaan. Toen ze gilde, kwam de kroegbaas naar het tafeltje gerend.
De dikke kerel probeerde moeizaam overeind te komen, maar de kroegbaas legde waarschuwend een hand op zijn schouder.
‘Ik regel het wel.’
Bilal hield Gary, die er geschokt en angstig uitzag, nog steeds vast. Weer leek Gary net een klein jongetje.
De kroegbaas was klein, maar had een goede conditie en de borstkas van een bodybuilder. Hij keek Bilal strak aan. ‘Je gaat nu weg, of ik bel de politie.’
Heel even dacht ze dat Bilal hem zou slaan. In plaats daarvan liet hij Gary’s overhemd los, draaide zich om en liep het café uit. De blanke man aan Gary’s tafeltje loeide honend. ‘Je bent geen Mohammed Ali, hè.’ De twee aboriginals vertrokken geen spier en zeiden niets.
‘Gary, ga alsjeblieft mee naar huis.’
‘Donder op.’
Ze had geen idee wat ze moest doen.
Gary zuchtte en keek haar meewarig aan. ‘Rosie, ga nou naar huis. Ik doe heus geen domme dingen. Ik wil me alleen maar bezatten, begrijp je dat dan niet?’ Hij keek haar smekend aan. ‘Ik wil me alleen maar zó bezatten dat ik het bestaan van Hugo en jou helemaal vergeet.’
Bilal zat in de auto op haar te wachten. Zodra hij haar zag, startte hij de motor. Ze stapte in en deed de veiligheidsgordel om.
‘Het spijt me.’
Bilal wees naar een man die achter haar aan de kroeg uit was gekomen. Hij had een sigaret opgestoken en keek naar de auto.
‘Weet je wat hij doet?’
Ze keek achterom. Ze had geen idee wie de man was. Ze schudde haar hoofd.
‘Hij is aardig voor vreemden,’ zei Bilal zachtjes terwijl hij optrok. ‘Hij zorgt ervoor dat ik jou niks aandoe. Dat doet hij door me te laten merken dat hij mijn kenteken heeft gezien. Hij vraagt zich af wat een leuke blanke vrouw doet met een roetmop zoals ik.’ Daarna schaterde Bilal het uit, schuddend van het lachen zat hij achter het stuur, zo hilarisch vond hij het.
Hij bracht Hugo en haar naar huis, ze mocht niet rijden van hem. Je bent dronken, zei hij. Ze stopte Hugo in bed en liep de keuken in. Bilal zat een sigaret te roken. Er ging een golf van opwinding door haar lichaam. Hij rook naar de nacht, naar adrenaline en zweet, een scherpe bedwelmende geur. Bilal domineerde haar keuken: zijn gezicht, zijn ruwe huid, zijn glanzend zwarte ogen, heel knap en tegelijkertijd heel lelijk. Als ik nou eens voor je op mijn knieën ging? dacht ze plotseling. Als ik je nou eens zou pijpen. Zou je me aardiger vinden als ik je zou pijpen? Ze hoorde flarden van Gary’s pornovideo’s: Hou je van een zwarte lul? Wil je mijn grote zwarte lul in je mond?
Toen Bilal naar een stoel gebaarde, ging Rosie tegenover hem zitten. Hij wees naar zijn pakje sigaretten en met trillende handen haalde Rosie er een uit. Hij gaf haar een vuurtje.
‘Ik ga je iets vertellen, maar ik wil dat je me helemaal laat uitpraten en me niet in de rede valt. Begrepen?’
Ze knikte. Ze was belachelijk verlegen.
‘Dat was voor het eerst in jaren dat ik een café ben binnengelopen, ik was al heel lang niet meer in een kroeg geweest.’ Zijn stem klonk merkwaardig, alsof hij zelf stond te kijken van wat hij zei. ‘Ik heb geen idee waarom ik zo graag naar de kroeg ging, het zijn verderfelijke tenten.’ Hij kneep zijn ogen tot spleetjes.
Ze mocht niet wegkijken, ze mocht niet bang voor hem zijn.
‘Ik wil niks met je man, je zoontje of jou te maken hebben. Jullie doen me denken aan een leven dat ik niet meer terug wil. Ik wil niet dat je met mijn vrouw praat, ik wil niet dat je haar vriendin bent. Ik wil een goed mens zijn, mijn gezin beschermen. En ik vind jullie geen goede mensen, Rosie. Sorry, het ligt gewoon aan jullie soort. Er stroomt fout bloed door jullie aderen. Sammi en ik zijn jullie soort ontvlucht. Begrijp je me? Beloof je dat je mijn vrouw niet meer zult bellen of zien? Ik wil alleen dat je dat belooft, dat je belooft dat je mijn gezin met rust zult laten.’
Ze voelde niets. Nee, dat was niet helemaal waar. Ze was opgelucht. Ze had het bij het rechte eind gehad: hij had haar nooit vertrouwd. Hij wist precies hoe ze was.
‘Ja,’ antwoordde ze. ‘Dat beloof ik.’
‘Mooi zo. Morgenvroeg breng ik je auto terug. Ik zal de sleutels in de brievenbus doen.’ Bilal drukte zijn sigaret uit, pakte zijn eigen sleutels en liep zonder nog een woord te zeggen het huis uit. Een hele tijd bleef ze roerloos zitten. Daarna liep ze naar de koelkast, pakte de fles en schonk nog een glas wijn in.
Ze was een slet. Dat was ze geworden toen haar vader bij hen was weggegaan en ze het huis uit hadden gemoeten. Ze was toen zestien. De meisjes op school praatten niet meer met haar – dat deden ze niet onmiddellijk en zelfs niet bewust: ze vroegen haar alleen niet meer mee naar huis en niet één schoolvriendinnetje kwam naar hun nieuwe flat. Ze beweerden dat het te ver weg was, dat het wel duizend kilometer van het strand leek. Dat was de tijd waarin ze had geleerd hoe belangrijk geld was, dat alles om geld draaide.
Ze pakte hen terug door met hun vriendjes en hun broers het bed in te duiken. Ze neukte met hun vader. Dat deed ze ook op haar nieuwe school, de openbare school waar talloze jongens waren met wie ze kon neuken. Ze had eindeloos geneukt, op een avond had ze zich zelfs door zeven jongens laten neuken, om de beurt. Ze had gebloed, haar kut was uitgescheurd. Iedereen op de nieuwe school had geweten wat ze was. Het nieuwe meisje was een slet.
Alleen Aisha had haar in bescherming genomen. Wat had ze graag gehad dat Aish met Eddie was getrouwd, maar Aish was natuurlijk te goed voor hem geweest. Aish had haar in bescherming genomen en haar voorgesteld aan Anouk. Ze had opgekeken tegen haar nieuwe vriendinnen, die ouder waren dan zij. Ze lieten haar zien dat er nog meer was dan het leven in Perth, meer dan de woestijn en de zee, en spoorden haar aan dat leven te ontvluchten. Ze had hun nooit laten merken wat ze was, hield haar ware aard voor hen verborgen. En toen waren ze allebei weggegaan, naar het oosten, naar Melbourne, en was zij alleen achtergebleven. Ze had Qui leren kennen, een zakenman. Hij was nog maar vijfendertig, maar indertijd had ze hem oud gevonden. Hij was haar suikeroompje geweest, haar geheime minnaar uit Hongkong. Qui had haar onderhouden, was de eerste die dingen voor haar kocht. Ze had niet meer met andere jongens geneukt. En toen was hij weggegaan. Zomaar. Zonder een woord. Ze had geen telefoonnummer, geen adres, niets: ze had zijn achternaam niet eens geweten. Hij was gewoon verdwenen, had genoeg gehad van haar. Qui had geweten wat ze was: hij had dwars door haar heen gekeken. De mensen van wie ze hield hadden geen idee wat ze was, wat ze was geweest. Aisha wist van niets, Gary wist van niets, Anouk wist van niets. Hugo zou er nooit achterkomen. Alleen Bilal had haar doorzien. Hij had altijd dwars door haar heen gekeken, net als haar moeder. Je deugt niet, Rosalind. Je bent gewoon een del, Rosalind, je bent een sloerie. Een slet.
Nee, ze was moeder. Het leek een eeuwigheid te duren voordat het haar lukte op te staan van de stoel. Maar het moest. Ze wankelde de gang door, duwde de slaapkamerdeur open en stortte neer op het bed, naast Hugo, die huilend wakker geworden was. Ze hield hem heel dicht tegen zich aan, zo dicht dat ze één werden, één waren. Het is goed, Hugo, de stoute man is weg, de stoute man zal ons geen kwaad meer doen. Dat herhaalde ze eindeloos, en toen viel ze samen met haar kind in slaap.
De volgende ochtend trof ze haar man aan in de zitkamer; hij lag uitgevloerd op de grond en stonk zo erg dat ze ervan moest kokhalzen. Hij had in zijn broek gepoept. Ze hees hem overeind en liep wankelend met hem naar de badkamer, waar ze zijn vuile kleren uittrok en hem in bad deed. Vervolgens legde ze hem in bed. Ze gaf Hugo de borst en belde Gary’s baas om door te geven dat Gary te ziek was om te komen werken. Daarna nam ze Hugo mee naar het park om hem te laten schommelen. Toen ze terugkwam, stond haar auto voor hun huis, de sleutels zaten inderdaad in de brievenbus. ’s Middags belde ze Aisha op haar mobiel, en toen haar vriendin haar troostte, barstte Rosie in tranen uit. Hij is ermee weggekomen, Aish, hij is ermee weggekomen, godverdomme.
Gary, berouwvol en schuldbewust, dronk geen druppel tot vrijdagavond. Zaterdagavond bakte ze vis en maakte ze friet voor Hugo. Ze waren midden in de film Sjakie en de chocoladefabriek toen Aisha belde om te vertellen dat Shamira en Bilal een bod hadden gedaan op het huis in Thomastown. En ze hadden het gekregen, het was van hen.
‘Wat ontzettend fijn,’ riep Rosie overdreven luid en opgewekt door de telefoon en hoewel Aisha haar niet kon zien, zorgde ze er toch voor dat ze breed en stralend glimlachte. ‘Ik ben heel blij voor ze,’ zei ze, ‘heel erg blij.’