Voorzichtig legde Patrik de plastic tas met de rugzak op zijn bureau. Hij wist niet of het nodig was, de politie had alles drieënhalf jaar geleden immers al onderzocht, maar voor alle zekerheid trok hij plastic handschoenen aan. Dat was niet alleen om onderzoekstechnische redenen. Hij vond het geen prettige gedachte om het gedroogde bloed met zijn blote handen aan te raken.

‘Bah, wat een eenzaam leven. Zo verdomd tragisch,’ zei Martin, die naast hem stond en keek wat Patrik aan het doen was.

‘Ja, het lijkt alsof ze alleen haar zoon maar had,’ zei Patrik met een zucht, terwijl hij voorzichtig de rits opentrok.

‘Het was vast niet makkelijk. Een alleenstaande moeder te zijn. En vervolgens dat ongeluk…’ – Martin aarzelde – ‘en de moord.’

‘En dan niet geloofd worden,’ vulde Patrik aan, terwijl hij een voorwerp uit de rugzak haalde. Het was een draagbare muziekspeler, al vermoedde Patrik dat die benaming vooral iets zei over zijn leeftijd en zijn gebrek aan belangstelling voor techniek. Zo’n ding heette anders, dat wist hij, maar hij had geen idee hoe hij het moest noemen. Het was in elk geval een muziekapparaatje met bijbehorende oortjes. Hoewel hij betwijfelde of het ding het nog deed. Het leek een flinke klap te hebben gehad bij de val van de brug en rammelde onheilspellend toen Patrik het optilde.

‘Hoe hoog was de val?’ vroeg Martin. Hij pakte een stoel en ging naast Patriks bureau zitten.

‘Tien meter,’ zei Patrik en hij haalde geconcentreerd de hele rugzak leeg.

‘Oeps,’ zei Martin met een vertrokken gezicht. ‘Dat was vast geen fraai gezicht.’

‘Nee,’ antwoordde Patrik kortaf. De foto’s van de plek waar Rasmus was overleden flitsten in zijn gedachten voorbij. Hij wisselde van onderwerp.

‘Ik maak me er een beetje zorgen over hoe we onze middelen moeten verdelen nu we twee onderzoeken naast elkaar moeten doen.’

‘Dat begrijp ik,’ zei Martin. ‘En ik weet wat je denkt. Dat het een vergissing was om ons door de media in een situatie te laten brengen waar het onderzoek naar Marits dood is blijven liggen. En natuurlijk, dat is ook zo, maar gedane zaken nemen geen keer en daar kunnen we nu niets meer aan doen. Behalve onze aandacht verstandiger verdelen.’

‘Ja, ik weet dat je gelijk hebt,’ zei Patrik en hij haalde een portemonnee tevoorschijn, die hij op het bureau legde. ‘Maar ik kan de gedachte dat we het anders hadden moeten aanpakken niet goed loslaten. En ik weet ook niet hoe we verder moeten met het Lillemor Persson-onderzoek.’

Martin dacht even na. ‘Waar we volgens mij nu verder mee kunnen, zijn de hondenharen en de films die we van de productiemaatschappij hebben gekregen.’

Patrik opende de portemonnee en nam de inhoud door. ‘Ja, dat had ik ook in gedachten. De hondenharen zijn een buitengewoon interessant spoor waar we wat mee moeten doen. Volgens Pedersen is het een nogal onbekend ras, misschien is er een register, een lijst met eigenaren, verenigingen, ja, willekeurig wat, wat ons helpt de eigenaar te vinden. Ik bedoel, als er in heel Zweden slechts tweehonderd honden zijn, zou het relatief makkelijk moeten zijn een eigenaar hier in de buurt te identificeren.’

‘Ja, dat klink logisch,’ zei Martin. ‘Wil je dat ik dat doe?’

‘Nee, ik dacht dat Mellberg dat zou kunnen doen. Zodat het gron dig wordt gedaan.’ Martin keek hem beteuterd aan en Patrik lachte. ‘Wat dacht jij nou? Natuurlijk wil ik dat jij dat doet.’

‘Ha ha, heel grappig, hoor,’ zei Martin. Vervolgens werd hij serieus en boog zich over het bureau.

‘Wat heb je daar?’

‘Niets echt opwindends,’ zei Patrik. ‘Twee briefjes van twintig, een munt van tien kronen, een identiteitsbewijs en een briefje met zijn adres en het telefoonnummer van zijn moeder, zowel thuis als mobiel.’

‘Verder niets?’ vroeg Martin.

‘Nee, of toch…’ – hij glimlachte – ‘een foto van hem en Eva.’ Patrik hield hem omhoog zodat Martin hem kon zien. Een jonge Rasmus had zijn arm om de schouders van zijn moeder geslagen en ze glimlachten breed naar de camera. Rasmus was twee hoofden groter dan zijn moeder en je kon iets beschermends in het gebaar zien. De foto moest voor het ongeluk zijn genomen. Daarna waren de rollen omgekeerd. Eva had de beschermer moeten zijn. Patrik legde de foto voorzichtig terug in de portemonnee.

‘Wat zijn er toch veel eenzame mensen,’ zei Martin en hij keek naar een punt in de verte.

‘Ja, die heb je genoeg,’ zei Patrik. ‘Dacht je aan iemand in het bijzonder?’

‘Tja… Ik dacht gedeeltelijk aan Eva Olsson. Maar ook aan Lillemor. Als er toch niemand is die om je rouwt! Haar ouders zijn alle twee overleden. Er is geen andere familie, niemand om op de hoogte te stellen. Het enige dat je achterlaat zijn een paar honderd uur tvopnames die ergens in een archief zullen verstoffen.’

‘Als ze dichterbij had gewoond, was ik naar de begrafenis gegaan,’ zei Patrik stilletjes. ‘Niemand verdient het om begraven te worden zonder dat er mensen bij zijn die om je rouwen. Maar kennelijk is de begrafenis in Eskilstuna en ik zie geen mogelijkheid daarheen te gaan.’

Ze bleven een tijdje zwijgend zitten. In gedachten zagen ze een kist die in alle eenzaamheid in de aarde zakte, zonder familie, zonder vrienden. Zo onnoemelijk verdrietig.

‘Een notitieboekje,’ riep Patrik uit, daarmee de stilte verbrekend. Het was een vrij dik boekje, zwart, met gouden randen. Je kon zien dat Rasmus er zuinig op was geweest.

‘Wat staat erin?’ vroeg Martin nieuwsgierig. Patrik bladerde in de volgeschreven velletjes.

‘Ik geloof dat het aantekeningen over de dieren in de winkel zijn,’ zei hij uiteindelijk. ‘Hoor maar: “Hercules, drie keer per dag één pellet, regelmatig vers water bijvullen, kooi elke dag schoonmaken.

Gudrun, één muis per week, het terrarium één keer per week schoonmaken.”’

‘Hercules is vast een konijn of een cavia of zo, en ik gok dat Gudrun een slang is.’ Martin glimlachte.

‘Ja, Rasmus was nauwkeurig. Net zoals zijn moeder zei.’ Patrik bladerde het hele boekje voorzichtig door. Alles leek over dieren te gaan. Niets anders wat voor hen van belang kon zijn.

‘Dat was kennelijk alles.’

Martin zuchtte. ‘Ik had ook niet echt verwacht dat we een baanbrekende vondst zouden doen. De politie in Borås heeft alles al een keer bekeken. Maar je kunt altijd hopen.’

Toen Patrik het notitieboekje voorzichtig weer onder in de rugzak legde, hoorde hij een geluid.

‘Wacht even, er zit nog iets in.’ Hij pakte het notitieboekje weer, legde het op het bureau en stak zijn hand in de rugzak. Toen hij het voorwerp op de bodem tevoorschijn had gehaald, keken Martin en hij elkaar ongelovig aan. Dit hadden ze niet verwacht aan te treffen. Maar het bewees ontegenzeglijk dat er een verband was tussen Rasmus’ dood en die van Marit.

Ola had niet echt blij geklonken toen Gösta hem op zijn mobiel belde. Hij was op zijn werk en wilde liever dat ze later kwamen praten. Gösta, die zich aan Ola’s superieure houding ergerde, was niet in een goedmoedige bui geweest en had rustig gezegd dat Ola hen over een halfuur bij Inventing kon verwachten. Ola had in zijn zingende Zweeds-Noors iets gemompeld over de ‘staatsmacht’, maar hij had wel geweten dat hij niet moest protesteren.

Hanna leek nog steeds in een slecht humeur en toen ze in de auto stapten om naar Fjällbacka te gaan, vroeg Gösta zich af wat er met haar aan de hand was. Hij had het gevoel dat er aan het thuisfront iets loos was, maar hij kende haar niet goed genoeg om ernaar te durven vragen. Hij hoopte dat het niets ernstigs was. Ze leek überhaupt niet van een kletspraatje te houden, dus hij liet haar met rust. Toen ze langs de golfbaan bij Anrås reden, keek ze uit het raam en vroeg: ‘Is dit een goede golfbaan?’

Gösta nam deze vredespijp meer dan bereidwillig aan. ‘Ja, hartstikke goed. Vooral hole zeven is uitdagend. Het is me één keer gelukt hier een hole-in-one te slaan, al was dat niet bij hole zeven.’

‘Een hole-in-one is goed, zoveel weet ik ondertussen wel van golfen,’ zei Hanna met een glimlach, de eerste van vandaag. ‘Hebben ze je in het clubhuis toen champagne aangeboden?’ vroeg ze. ‘Dat doen ze toch altijd?’

‘Ja,’ zei Gösta en bij de herinnering lichtte zijn gezicht op. ‘Ze hebben me inderdaad champagne aangeboden. Maar het was helemaal een heerlijke ronde. Mijn beste tot nu toe.’

Hanna lachte. ‘Het is niet overdreven om te stellen dat je besmet bent met het golfvirus…’

Gösta keek haar aan en glimlachte, maar moest zijn blik weer op de weg richten toen die bij Mörhult smaller werd. ‘Ja, verder heb ik niet zoveel,’ zei hij en de glimlach stierf weg.

‘Je bent weduwnaar, heb ik begrepen,’ zei Hanna mild. ‘Geen kinderen?’

‘Nee.’ Gösta ging er niet verder op in. Hij wilde niet over de jongen vertellen die nu een volwassen man zou zijn geweest, maar die slechts één dag oud werd.

Hanna ging er niet op door en ze bleven zwijgen tot ze bij Inventing waren. Toen ze uitstapten, zagen ze de vele nieuwsgierige ogen die op hen werden gericht. Een geërgerde Ola kwam hen al bij de entree tegemoet.

‘Ik hoop toch echt dat dit belangrijk is gezien het feit dat jullie me op mijn werk komen storen. Hier zal weken over worden gepraat.’

Gösta begreep wat hij bedoelde en eigenlijk hadden ze wel een uurtje kunnen wachten. Ola had echter iets waardoor Gösta hem tegen de haren in wilde strijken. Misschien was dat niet zo edel of professioneel, maar hij ervoer het wel zo.

‘We gaan naar mijn kantoor,’ zei Ola verbeten. Gösta had de beschrijving van Patrik en Martin over Ola’s extreem perfecte bestaan thuis gehoord, dus hij was niet verbaasd toen hij de kamer zag. Hanna, die het verhaal niet had meegekregen, trok een wenkbrauw op. Het bureau was klinisch schoon. Er was geen pen of paperclip op het glimmende oppervlak te bekennen. Een groene onderlegger was het enige dat er lag en die was precies in het midden neergelegd. Aan de ene muur stond een boekenkast vol ordners. Strak en recht geplaatst, met keurig geschreven etiketten. Niets stak uit, niets was wanordelijk.

‘Neem plaats,’ zei Ola en hij wees naar de bezoekersstoelen. Zelf ging hij achter het bureau zitten en leunde er met zijn ellebogen op. Gösta kon het niet nalaten zich af te vragen of er geen glimmende plekken op het colbertje zouden komen van de hoeveelheid was die moest zijn gebruikt om het oppervlak zo te laten glanzen dat je je erin kon spiegelen.

‘Waar gaat het over?’

‘We onderzoeken een mogelijk verband tussen de dood van je exvrouw en een andere moordzaak.’

‘Een andere moordzaak?’ zei Ola vragend en even leek hij zijn beheerste masker te verliezen. Het volgende moment had hij zijn gezicht weer in de plooi.

‘Wat voor moordzaak? Toch niet die vermoorde bimbo?’

‘Je bedoelt Lillemor Persson?’ vroeg Hanna. Haar gelaatsuitdrukking gaf overduidelijk aan wat ze ervan vond dat Ola zo denigrerend over het vermoorde meisje sprak.

‘Ja, ja.’ Ola wuifde afwerend met zijn hand en liet net zo duidelijk zien dat hij zich niet veel van Hanna’s mening over zijn woordkeuze aantrok.

Gösta merkte dat hij deze kerel graag de mond wilde snoeren. Hij had zin zijn autosleutel te pakken en genietend een grote kras op het glimmende bureau te maken. Wat dan ook, als Ola’s verstikkende perfectie maar uit haar evenwicht raakte.

‘Nee, we hebben het niet over de moord op Lillemor.’ Gösta’s toon was ijskoud. ‘We hebben het over een moord in Borås. Iemand die Rasmus Olsson heet. Klinkt die naam bekend?’

Ola keek oprecht verbouwereerd. Maar dat betekende niets. Gösta had in de loop van zijn carrière ontelbaar veel acteertalent gezien. Sommige mensen waren zo goed dat ze zó het toneel op hadden gekund.

‘Borås? Rasmus Olsson?’ Zijn woorden klonken als een echo van het gesprek dat ze een uur eerder met Kerstin hadden gevoerd. ‘Nee, nooit van gehoord. Marit heeft nooit in Borås gewoond. En een Rasmus Olsson kende ze absoluut niet. In elk geval niet toen wij samen waren. Ik heb geen idee wat ze daarna heeft gedaan. Van alles en nog wat waarschijnlijk, gezien het lage niveau waarop ze zich toen begaf.’ De afkeer droop van zijn stem.

Gösta stak zijn hand in zijn zak en voelde aan zijn autosleutels. Zijn handen jeukten.

‘Je kent dus geen verband tussen Marit en Borås, of de naam die we noemden?’ Hanna herhaalde Gösta’s vraag en Ola richtte zijn blik op haar.

‘Druk ik me op de een of andere manier niet duidelijk uit?’ vroeg hij. ‘Misschien moet je aantekeningen maken in plaats van mij alles te laten herhalen.’

Gösta’s greep om de autosleutels werd steviger. Maar Hanna leek niet onder de indruk van Ola’s venijnige toon en ging rustig verder: ‘Rasmus was ook geheelonthouder. Misschien dat daar een verband is? Een vereniging of zo?’

‘Nee,’ antwoordde hij kortaf. ‘Zo’n verband is er ook niet en ik begrijp niet waarom jullie er zo’n heisa van maken dat Marit niet dronk. Ze had er gewoon geen belangstelling voor.’ Hij stond op. ‘Als jullie niets relevanters hebben dan dit, dan moeten jullie maar terugkomen zodra dat wel het geval is. En ik zou graag zien dat jullie dan bij mij thuis langskomen.’

Bij gebrek aan nadere vragen en met de oprechte wens de kamer te verlaten en ver uit Ola’s buurt te zijn, stonden Gösta en Hanna op. Ze namen niet de moeite Ola een hand te geven of goedendag te zeggen. Dergelijke beleefdheden leken verspilde moeite.

Het gesprek met Ola had hen geen nieuwe informatie opgeleverd. Toch was er iets wat Gösta’s gedachten bezig bleef houden toen Hanna en hij naar Tanumshede reden. Iets in Ola’s reactie, iets wat was gezegd, of niet gezegd, knaagde in zijn achterhoofd en vroeg om aandacht. Maar hij kon met de beste wil van de wereld niet verzinnen wat het was.

Hanna was ook stil. Ze keek naar het landschap en leek in haar eigen wereld op te gaan. Gösta wilde een hand uitsteken, iets troos tends zeggen. Maar hij zag ervan af. Hij wist niet eens of er wel een reden was om haar te troosten.

Nu pa op zijn werk zat, was het lekker rustig in het appartement. Sofie gaf er de voorkeur aan alleen thuis te zijn. Pa zat haar altijd op haar nek, zeurde over haar huiswerk, vroeg waar ze was geweest, waar ze naartoe ging, met wie ze had gebeld, hoeveel geld ze aan telefoneren uitgaf. Gezeur en nog eens gezeur. Bovendien moest ze aldoor in de gaten houden of alles in orde was. Geen kringen van glazen op de salontafel, geen servies in de gootsteen, de schoenen moesten in keurige rijen op het schoenenrekje staan, er mochten geen haren in het bad zitten als ze had gedoucht… Je kon de lijst eindeloos lang maken. Ze wist dat dat een van de redenen was waarom Marit was weggegaan, ze had de ruzies gehoord en herkende op tienjarige leeftijd elke nuance in de discussies. Maar haar moeder had de mogelijkheid gehad te vertrekken, en toen ze nog leefde had Sofie elke week een adempauze gehad, ver weg van het strikte, perfecte leven. Bij Kerstin en Marit kon ze haar benen op de salontafel leggen en de mosterd midden in de koelkast zetten in plaats van in het vakje in de deur. Het was niet erg als de franje van het kleed lekker rommelig lag in plaats van in rechte, gekamde rijen. Dat was heerlijk geweest en ze had daarna ook weer een week van strikte discipline aangekund. Maar nu was die vrijheid, die uitweg er niet meer. Ze zat hier vast, tussen alle schone en glimmende spullen. Waar ze voortdurend werd verhoord en uitgevraagd. De enige keer dat ze kon ademhalen was als ze vroeg uit school kwam. Dan mocht ze van zichzelf even rebels zijn en bijvoorbeeld op de witte bank chocolademelk drinken, popmuziek op Ola’s cd-speler draaien en de kussens van de bank verleggen. Maar voordat hij thuiskwam, bracht ze alles altijd weer gauw op orde. Er was geen spoor meer van te zien als hij door de deur stapte. Ze was doodsbenauwd dat hij een keer vroeg uit zijn werk zou komen en haar zou betrappen. Hoewel dat hoogst onwaarschijnlijk was. Haar vader moest doodziek zijn om zelfs maar te overwegen een minuut eerder van zijn werk te gaan. Als manager bij Inventing beschouwde hij zichzelf als een belangrijk voorbeeld, en laat op je werk verschijnen, je ziek melden en vroeg naar huis gaan tolereerde hij van zichzelf net zomin als van zijn ondergeschikten.

Marit had voor warmte gezorgd. Sofie kon het nu duidelijk zien. Ola had voor het duidelijke, het schone, het koele gestaan, terwijl Marit geborgenheid, warmte, een lichte chaos en vreugde had gebracht. Sofie had zich vaak afgevraagd wat ze in het begin in elkaar hadden gezien. Hoe hadden twee mensen die zo verschillend waren elkaar gevonden? Hoe waren ze verliefd geworden en getrouwd? Hoe hadden ze samen een kind gekregen? Al zolang ze zich kon herinneren vond Sofie dit één groot raadsel.

Er kwam een gedachte in haar op. Het duurde nog ruim een uur voordat haar vader van zijn werk kwam. Ze ging naar Ola’s slaapkamer, die vroeger ook van haar moeder was geweest. Ze wist waar alles lag. In de klerenkast helemaal achterin, in de hoek. Een grote doos met spullen die Ola ‘Marits sentimentele onzin’ noemde, maar die hij altijd had bewaard. Het verbaasde haar dat haar moeder die niet had meegenomen toen ze verhuisde, maar misschien wilde ze alles achterlaten toen ze met haar nieuwe leven begon. Het enige dat ze had willen meenemen was Sofie. Dat was genoeg geweest voor haar.

Sofie ging op de vloer zitten en deed de doos open. Die zat vol met van alles en nog wat: foto’s en knipsels, een haarlok van Sofie toen ze een baby was en de plastic bandjes die Marit en zij op de kraamafdeling om hun arm hadden gehad als bewijs dat ze bij elkaar hoorden. In een blikje zat iets wat rammelde en toen Sofie het opende, constateerde ze vol afschuw dat er een paar tandjes in lagen. Ongetwijfeld die van haarzelf. Maar daarom niet minder smerig.

Een halfuur lang nam ze langzaam de inhoud van de doos door. Nadat ze alles nauwkeurig had bestudeerd, legde ze het in keurige stapels op de vloer. Verbaasd stelde ze vast dat de oude foto’s van Marit als tiener een meisje lieten zien dat precies op haarzelf leek. Ze had er nooit bij stilgestaan dat ze op elkaar leken. Maar ze was er blij om. Ze keek intensief naar de huwelijksfoto van Marit en Ola, in een poging de problemen te ontdekken die zouden volgen. Wisten ze toen al dat het nooit zou lukken? Ze vermoedde bijna van wel. Ola zag er streng maar tevreden uit. Marit had een bijna onverschillige uitdrukking op haar gezicht, alsof ze alle gevoelens had buitengesloten. Ze zag er allerminst uit als een stralend bruidje. De krantenknipsels waren een beetje vergeeld en ritselden droog toen Sofie ze oppakte. Het waren de aankondiging van het huwelijk, de geboorteadvertentie van Sofie, een patroon om kindersokken te haken, recepten van feestmaaltijden, artikelen over kinderziekten. Sofie had het gevoel dat ze haar moeder tussen haar handen hield. Ze kon Marit bijna naast zich voelen, lachend om de uitgescheurde artikelen over hoe je het beste je oven kunt schoonmaken en hoe je met Kerstmis de perfecte ham klaarmaakt. Ze voelde hoe Marit een hand op haar schouder legde en glimlachte toen Sofie een foto van haar moeder op de kraamafdeling pakte, met een rood, rimpelig pakje in haar armen. Marit zag er gelukkig uit. Sofie legde haar hand op haar eigen schouder en stelde zich voor hoe die op die van haar moeder lag. Maar de werkelijkheid drong zich weer op. Ze voelde alleen de stof van haar trui onder haar ijskoude hand. Ola wilde altijd dat de verwarming laag stond om op de elektriciteitsrekening te besparen.

Toen ze bij het krantenartikel onder in de doos kwam, dacht ze eerst dat het er per ongeluk in was beland. De kop klopte niet en ze draaide het knipsel om om te kijken of er op de achterkant iets stond waarom Marit het had uitgescheurd. Maar daar stond alleen een advertentie voor een zeepmerk. Verstrooid begon ze de inleiding te lezen en al na één zin verstijfde ze. Met ongelovige ogen las ze verder tot ze elke zin, elke letter had verslonden. Het kon gewoon niet waar zijn. Dat kon gewoon niet.

Sofie legde alles langzaam terug in de doos en zette die op zijn plek in de klerenkast. Allerlei gedachten tolden door haar hoofd.

‘Annika, zou je me ergens mee kunnen helpen?’ Patrik plofte neer op een stoel in haar kamer.

‘Natuurlijk,’ zei Annika en ze keek hem bezorgd aan. ‘Je ziet er belabberd uit,’ constateerde ze toen en Patrik moest lachen.

‘Dank je wel, nu voel ik me een stuk beter…’

Annika trok zich niets van zijn sarcastische toon aan en las hem gewoon de les. ‘Ga naar huis, eet wat en rust uit. Jouw tempo de laatste tijd is niet menselijk.’

‘Ja, ik weet het,’ zei Patrik zuchtend. ‘Maar wat moet ik dan doen? Twee parallelle moordonderzoeken, de pers die ons als een troep hongerige wolven aanvalt en dan ook nog het feit dat een van de moordonderzoeken op een verband wijst dat buiten de gemeentegrens valt. Daar zou ik graag jouw hulp bij willen hebben. Zou jij contact kunnen opnemen met alle overige politiedistricten en willen vragen of ze onopgeloste moordzaken hebben of onderzoeken naar ongelukken of zelfmoorden die de volgende kenmerken hebben?’

Hij gaf Annika een lijst met een aantal punten. Ze las ze zorgvuldig door, deinsde terug bij het laatste en keek hem aan. ‘Denk je dat er meer zijn?’

‘Ik weet het niet,’ zei Patrik, terwijl hij met gesloten ogen zijn neuswortel masseerde. ‘Maar we kunnen het verband tussen de dood van Marit Kaspersen en de zaak in Borås niet vinden en ik wil gewoon zeker weten dat er niet meer soortgelijke gevallen zijn.’

‘Denk je aan een seriemoordenaar?’ vroeg Annika. Ze had zichtbaar moeite met de gedachte alleen al.

‘Nee, niet direct. Nog niet,’ zei Patrik. ‘We kunnen een duidelijke link tussen de slachtoffers over het hoofd hebben gezien. Aan de andere kant is de definitie van een seriemoordenaar dat er een reeks van twee of meer slachtoffers is, dus puur formeel kun je zeggen dat we daarnaar op zoek zijn.’ Hij glimlachte scheef. ‘Maar zeg dat niet tegen de pers. Stel je eens voor wat voor consternatie dat zou geven. En welke koppen er in de kranten zouden staan. “Seriemoordenaar slaat toe in Tanumshede”.’ Hij lachte, maar Annika zag er de humor niet van in.

‘Ik zal een informatieaanvraag rondsturen,’ zei ze. ‘Maar ga jij nou naar huis. Meteen, stante pede.’

‘Het is nog maar vier uur,’ protesteerde Patrik, hoewel hij Annika het liefst gehoorzaamde. Ze had iets moederlijks waardoor niet alleen kinderen maar ook volwassen kerels bij haar op schoot wilden kruipen om zich over het hoofd te laten strijken. Patrik vond het zonde dat ze zelf geen kinderen had. Hij wist dat zij en haar man Lennart het jarenlang hadden geprobeerd, maar zonder resultaat.

‘Zoals je nu bent, doe je toch niets nuttigs. Ga dus maar gewoon naar huis, rust uit en kom morgen met hernieuwde kracht terug. En dit regel ik wel, dat weet je.’

Patrik worstelde even met zichzelf en zijn normbesef, maar besloot toen dat Annika gelijk had. Hij voelde zich uitgewrongen en niet in staat iemand van nut te zijn.

Erica stak haar hand in die van Patrik en wendde haar gezicht naar hem. Ze keek over het water toen ze langs het Ingrid Bergmanstorg kwamen en haalde diep adem. De lucht was koud maar voorjaarsachtig en de schemering zorgde voor een rode gloed langs de horizon.

‘Wat fijn dat je vandaag iets eerder thuis kon komen. Je ziet er aldoor zo moe uit,’ zei ze en ze leunde met haar wang tegen zijn schouder. Patrik streek over haar wang en trok haar dichter tegen zich aan.

‘Ik was ook blij dat ik naar huis kon. Eigenlijk had ik geen keuze, Annika stuurde me min of meer weg,’ zei hij.

‘Help me onthouden dat ik Annika bij de eerste de beste gelegenheid bedank.’ Erica’s hart was licht, maar haar voetstappen waren dat niet echt nu ze de heuvel op liep. Ze waren nog maar halverwege de Långbacken en zowel zij als Patrik hijgde een beetje.

‘Onze conditie is op dit moment niet zo goed,’ zei ze en ze stak haar tong als een hond uit om te laten zien hoezeer ze buiten adem was.

‘Nee, dat kun je wel stellen,’ zei Patrik met ingespannen ademhaling. ‘Voor jou is dat niet zo erg omdat je tijdens je werk de hele dag kunt zitten, maar ik ben een schande voor het korps.’

‘Welnee,’ zei Erica en ze kneep hem in zijn wang. ‘Jij bent de beste die ze hebben…’

‘God helpe de inwoners van de gemeente Tanumshede,’ antwoordde hij lachend. ‘Maar ik moet zeggen dat het lijkt alsof het dieet van je zus werkt, in elk geval een beetje. Vanochtend vond ik mijn broek iets losser zitten.’

‘Dat ben ik met je eens,’ zei ze. ‘Maar je weet dat we nog maar een paar weken hebben, dus we moeten er nog even tegenaan.’

‘Daarna kunnen we weer gaan bunkeren en samen dik worden,’ zei Patrik en ze sloegen bij Evas Livs linksaf.

‘En oud. We kunnen samen oud worden.’

Hij trok haar nog dichter naar zich toe en zei ernstig: ‘En samen oud worden. Jij en ik. In het bejaardentehuis. En Maja komt één keer per jaar op bezoek. Omdat we anders dreigen haar te onterven…’

‘Hè, doe niet zo eng,’ zei Erica en ze sloeg hem lachend op de schouder. ‘We gaan bij Maja wonen als we oud zijn, dat snap je toch wel. We moeten alleen wel alle toekomstige aanbidders wegjagen.’

‘Geen enkel probleem,’ zei Patrik. ‘Ik heb immers een wapenvergunning.’

Ze waren bij de kerk gekomen en bleven een tijdje staan. Ze keken alle twee naar de toren, die zich hoog boven hen verhief. De kerk was een stevig granieten gebouw en lag hoog boven Fjällbacka, waardoor je mijlenver over het water kon kijken.

‘Toen ik klein was, droomde ik ervan hier te trouwen,’ zei Erica. ‘En het voelde altijd heel ver weg. Maar nu sta ik hier. Ik ben volwassen, ik heb een kind en ik ga trouwen. Dat voelt af en toe zo absurd.’

‘Absurd is zelfs zwak uitgedrukt,’ zei Patrik. ‘Vergeet niet dat ik ook nog gescheiden ben. Dan ben je toch écht volwassen.’

‘O ja, hoe kon ik Karin nou vergeten. En Leffe,’ lachte Erica. Toch had haar stem iets zuurs, zoals altijd als ze het over Patriks ex had. Ze was weliswaar niet echt jaloers van aard en ze had zeker niet gewild dat Patrik een vijfendertigjarige maagd was geweest toen ze hem ontmoette, maar de gedachte aan hem met iemand anders was niet leuk.

‘Zullen we kijken of de kerk open is?’ vroeg Patrik en hij liep naar de deur.

Ze deden hem open en stapten voorzichtig naar binnen, niet zeker wetend of ze een ongeschreven regel overtraden. Iemand voorin bij het altaar draaide zich om.

‘Nee maar, hallo!’ Het was Harald Spjuth, de dominee van Fjällbacka, en hij leek even opgewekt als altijd. Patrik en Erica hadden niets dan goeds over hem gehoord en verheugden zich erop dat hij hen in de echt zou verbinden.

‘Zijn jullie hier om een beetje te oefenen?’ vroeg hij, terwijl hij hen tegemoet kwam.

‘Nee, we waren een wandelingetje aan het maken en hadden opeens zin om naar binnen te gaan,’ zei Patrik en hij gaf de dominee een hand.

‘Dan zal ik jullie niet storen,’ zei Harald. ‘Ik ben maar wat aan het rommelen, dus doe alsof je thuis bent. Als jullie vragen hebben over de bruiloft, stel ze gerust. Anders stel ik voor dat we een week van tevoren samen de ceremonie doornemen.’

‘Heel fijn,’ zei Erica. Ze vond hem met de minuut aardiger. Via via had ze gehoord dat hij op latere leeftijd de liefde had gevonden en gezelschap in de pastorie had gekregen, en daar was ze blij om. Zelfs de oudste en meest kerkelijke dames zeiden er niets van dat hij nog niet met zijn Margareta was getrouwd, die hij volgens de geruchten via een contactadvertentie had leren kennen, en met wie hij ‘in zonde’ in de pastorie woonde. Dat gaf wel aan hoe geliefd hij was.

‘Ik zou graag rode en roze rozen ter decoratie hebben. Wat vind jij daarvan?’ vroeg Erica terwijl ze rondkeek.

‘Hartstikke goed,’ zei Patrik verstrooid. Toen hij haar gelaatsuitdrukking zag, kreeg hij last van een slecht geweten. ‘Zeg,’ zei hij, ‘het spijt me dat jij het leeuwendeel voor je rekening moet nemen. Ik zou best meer bij de bruiloft betrokken willen zijn, maar…’ Hij spreidde zijn handen en Erica pakte er een beet.

‘Ik weet het, Patrik. En je hoeft je niet aldoor te verontschuldigen. Ik heb hulp van Anna. Wij regelen het wel. Ik bedoel, het is maar een kleine bruiloft, hoe moeilijk kan dat nou zijn?’

Patrik trok een wenkbrauw op en ze lachte. ‘Oké, het is nogal moeilijk. Lastig. Vooral om je moeder in toom te houden. Maar het is ook leuk. Echt.’

‘Gelukkig,’ zei Patrik. Hij voelde zich iets minder schuldig.

Toen ze de kerk uit kwamen had de schemering plaatsgemaakt voor de avond. Langzaam liepen ze dezelfde weg terug, langs de Långbacken en verder richting Sälvik. Ze genoten alle twee van de wandeling en de mogelijkheid om even rustig met elkaar te kunnen praten, maar ze wilden ook graag naar huis voordat Maja naar bed moest.

Voor het eerst in lange tijd had Patrik het gevoel dat het leven goed was. Gelukkig waren er dingen die opwogen tegen al het kwaad. Dingen die hem met voldoende licht en energie vervulden om verder te kunnen.

Achter hen viel de duisternis steeds verder over Fjällbacka. De kerk torende boven het dorp uit. Wakend. Beschermend.

In zijn kleine flat in Tanumshede was Mellberg als een bezetene in de weer. Achteraf kon je zeggen dat het lichtelijk idioot was geweest om Rose-Marie voor het eten uit te nodig terwijl hij maar zo weinig voorbereidingstijd had. Maar hij had zo verdomd naar haar verlangd. Hij had haar stem willen horen, met haar willen praten, willen weten hoe haar dag was geweest, wat haar bezighield. Dus had hij haar gebeld. En zichzelf horen vragen of ze zin had om om acht uur te komen eten.

Zijn paniek was nu dus groot. Hij was om vijf uur in grote haast van het politiebureau vertrokken en had vervolgens besluiteloos in de Konsum-supermarkt gestaan. Met één grote stilte in zijn hoofd. Geen enkel gerecht was hem te binnen geschoten, en gezien zijn beperkte kookkunsten was dat wellicht ook niet zo gek. Mellbergs drang tot zelfbehoud was groot genoeg geweest om te beseffen dat hij zich niet aan haute cuisine moest wagen en beter halffabricaten kon kiezen. Hij had hulpeloos door de gangen gedoold tot de vriendelijke, kleine Mona hem had gevraagd of hij iets speciaals zocht. Hij had haar meteen zijn dilemma voorgelegd en ze had hem rustig naar de vleesafdeling geloodst. Met gegrilde kip als uitgangspunt had ze hem vervolgens geholpen de rest te vinden: aardappelsalade, groenten voor een salade, verse baguettes en Carte d’Or-ijs voor het toetje. Het was geen fijnproeversmaal, maar wel iets wat zelfs hij niet kon verprutsen. Na thuiskomst had hij een uur lang getracht de orde te herstellen die er vrijdag nog had geheerst en nu probeerde hij het eten zo mooi mogelijk op een schaal te leggen. Dat bleek een grotere uitdaging te zijn dan verwacht. Met plakkerige handen keek hij nijdig naar de gegrilde kip, die hem smalend aan leek te staren. Wat een hele prestatie was, gezien het feit dat die al lang geleden was geplukt.

‘Wel godver…’ vloekte hij, terwijl hij zachtjes aan een vleugel trok. Hoe kreeg hij dit ding in vredesnaam appetijtelijk op een schaal? Het kreng was bovendien zo glad als wat. Uiteindelijk was hij het beu en rukte voor hen alle twee een borststuk en een poot los en legde die op de schaal. Dan moest het maar zo. Vervolgens schepte hij er een flinke portie aardappelsalade bij en begon met de salade. Komkommer en tomaat snijden was in elk geval iets dat hij kon. Hij legde de salade niet op de schaal, maar in een grote plastic kom. Die was rood en een beetje beschadigd, maar iets anders had hij niet. En het belangrijkste was toch de wijn. Hij ontkurkte een fles rode wijn en zette die op tafel. Voor de zekerheid had hij nog twee flessen in de kast staan. Hij wilde niets aan het toeval overlaten. Tonight’s the night, dacht hij en hij floot vergenoegd. Over zijn mate van inspanning zou ze niets te klagen kunnen hebben. Zoveel had hij nog nooit voor een vrouw gedaan. Ooit. Zelfs niet alles bij elkaar opgeteld.

Het laatste detail dat voor de stemming moest worden geregeld, was de muziek. Zijn collectie cd’s was aan de magere kant, maar eentje met het beste van Sinatra had hij gelukkig wel. Die had hij goedkoop bij de benzinepomp op de kop getikt. Op het laatste moment dacht hij eraan de kaarsen aan te steken. Vervolgens deed hij een pas naar achteren en bewonderde zijn creatie. Mellberg was verdomd tevreden over zichzelf. Niemand kon zeggen dat hij geen echte romanticus was.

Hij had net een schoon overhemd aangetrokken toen er werd aangebeld. Hij zag op zijn horloge dat ze tien minuten te vroeg was en probeerde snel zijn overhemd in zijn broek te stoppen. ‘Shit,’ vloekte hij toen het vogelnestje op zijn hoofd opzij gleed, en terwijl de deurbel nogmaals ging, repte hij zich naar de badkamer om zijn haar in alle haast weer in orde te brengen. Dat was hij natuurlijk wel gewend, dus in no time had hij zijn kale schedel weer zorgvuldig bedekt. Na een laatste blik in de spiegel constateerde hij dat hij er heel stijlvol uitzag.

Uit de bewonderende blik die Rose-Marie hem schonk, maakte hij op dat zij zijn mening deelde. Zelf kon hij amper ademen toen hij haar zag. Ze droeg een schitterende rode jurk met als enige sieraad een dikke gouden ketting. Toen hij haar jas aannam, rook hij haar parfum en hij sloot een tel lang zijn ogen. Hij begreep niet wat hem zo raakte in deze vrouw. Hij voelde zijn handen trillen toen hij haar jas op een hangertje hing en hij haalde een paar keer diep adem om tot zichzelf te komen. Hij moest zich niet als een zenuwachtige tiener gedragen.

Het gesprek tijdens het eten verliep vlot. Rose-Maries ogen dans ten in het schijnsel van de kaarsen en Mellberg vertelde allerlei verhalen over zijn carrière bij de politie, aangemoedigd door Rose-Maries duidelijke enthousiasme. Toen het warme eten en het toetje op waren en er twee flessen wijn leeg waren, gingen ze op de bank in de woonkamer zitten voor een kopje koffie met een glaasje cognac.

Mellberg voelde de spanning in de lucht en raakte er steeds meer van overtuigd dat het vanavond raak zou zijn. Rose-Marie keek hem aan met een blik die maar één ding kon betekenen. Maar hij wilde niets riskeren door op het verkeerde moment zijn zet te doen. Hij wist hoe gevoelig vrouwen waren voor timing. Maar uiteindelijk kon hij zich niet langer inhouden. Hij keek naar de glinstering in Rose-Maries ogen, nam een flinke slok cognac en wierp zich naar voren.

En ja, het was onvergetelijk… Af en toe dacht Mellberg dat hij was gestorven en in de hemel was beland. Midden in de nacht viel hij met een glimlach op zijn lippen in slaap en hij gleed meteen een mooie droom over Rose-Marie binnen. Voor het eerst van zijn leven was Mellberg gelukkig in de armen van een vrouw. Hij draaide zich op zijn rug en begon te snurken. Naast hem lag Rose-Marie in het donker naar het plafond te kijken. Ook zij glimlachte.

‘Wat is dit, verdomme!’ Mellberg kwam tegen tienen het politiebureau binnengestormd. Hij was sowieso geen ochtendmens, maar vandaag leek hij nog vermoeider dan anders.

‘Hebben jullie dit gezien?’ Zwaaiend met een krant stormde hij langs Annika heen en smeet zonder te kloppen Patriks deur open.

Annika stak haar nek uit om beter te kunnen zien wat er gebeurde, maar ze hoorde alleen gevloek uit Patriks kamer komen.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Patrik rustig toen Mellberg eindelijk was uitgeraasd. Hij gebaarde dat zijn chef kon gaan zitten. Mellberg leek elk moment een hartinfarct te kunnen krijgen en hoewel Patrik hem op zwakke momenten dood had gewenst, wilde hij niet echt dat Mellberg in zijn kamer overleed.

‘Heb je dit gezien?! Die verdomde…’ Mellberg was zo woest dat hij zelfs niet uit zijn woorden kwam en in plaats daarvan de krant op Patriks bureau smeet. Patrik had geen idee wat hij te zien zou krijgen, maar had ondertussen wel allerlei duistere vermoedens. Hij draaide de krant om zodat hij de tekst op de voorkant kon lezen. Toen hij de zwarte koppen zag, werd hij zelf ook kwaad.

‘Verdomme,’ zei hij. Mellberg kon alleen maar knikken en plofte zwaar op de stoel tegenover Patriks bureau.

‘Hoe komen ze hier in godsnaam aan?’ vroeg Patrik en hij zwaaide nu ook met de krant.

‘Geen idee,’ zei Mellberg, ‘maar als ik die klootzak te pakken krijg…’

‘Wat staat er verder nog in? Even kijken. In het midden.’ Patrik bladerde met trillende vingers naar de gezochte pagina’s en begon met een steeds nijdiger gezicht te lezen. ‘Die… die… stomme…’

‘Ja, het is een fraai instituut, de media,’ zei Mellberg en hij schudde zijn hoofd.

‘Dit moet Martin zien,’ zei Patrik en hij stond op. Hij liep naar de deur en riep zijn collega. Vervolgens ging hij weer zitten.

Even later stond Martin in de deuropening. ‘Ja?’ zei hij vragend. Zonder iets te zeggen hield Patrik de avondkrant omhoog.

Martin las hardop: ‘Vandaag. Exclusief – dagboekfragment vermoord meisje. Kende ze haar moordenaar?’ Hij viel stil en keek Patrik en Mellberg ongelovig aan.

‘Het fragment staat middenin,’ zei Patrik grimmig. ‘Hier, lees maar.’ Hij rekte zich uit en gaf Martin de krant aan. Niemand zei iets terwijl Martin las.

‘Kan dit kloppen?’ vroeg Martin toen hij klaar was. ‘Is het echt, denken jullie? Had ze een dagboek? Of heeft de krant dit gewoon verzonnen?’

‘Dat gaan we uitzoeken. Onmiddellijk,’ zei Patrik en hij stond op. ‘Wil je mee, Bertil?’ vroeg hij plichtsgetrouw.

Mellberg leek het even te overwegen, maar schudde toen zijn hoofd. ‘Nee, ik heb van alles te doen. Gaan jullie maar.’

Mellberg zag er zo moe uit dat een van die belangrijke taken waarschijnlijk een dutje was. Maar Patrik was blij dat hij hem niet mee hoefde te nemen.

‘Dan gaan wij samen,’ zei Patrik en hij knikte naar Martin.

Ze liepen snel naar het dorpshuis. Het politiebureau lag aan het ene eind van de korte winkelstraat in Tanumshede en het dorpshuis aan het andere, dus ze waren er binnen vijf minuten. Als eerste klopten ze aan bij de bus die voortdurend voor het gebouw geparkeerd stond. Misschien hadden ze geluk en was de producent daar, anders moest hij maar worden opgeroepen.

Het geluk was aan hun kant, want de stem die hen verzocht verder te komen, was zonder meer die van Fredrik Rehn. Hij zat met een van de technici de uitzending van de volgende dag te bekijken en draaide zich geïrriteerd om toen ze binnenkwamen.

‘Wat nu weer?’ zei hij, zonder te verbergen dat hij het politieonderzoek als een storend element in zijn werk beschouwde. Of beter gezegd, hij was blij met alle aandacht die er door het onderzoek voor de realitysoap was, maar hij verafschuwde de momenten dat de politie zijn tijd en die van de deelnemers in beslag nam.

‘We willen met je praten. En met de deelnemers. Roep ze allemaal bijeen en zeg dat ze naar het dorpshuis komen. Nu.’ Patriks geduld was definitief op en hij was niet van plan tijd te verspillen aan beleefdheden.

Fredrik Rehn, die niet helemaal in de gaten had hoezeer het Patrik ernst was, begon zeurderig te protesteren. ‘Maar ze zijn op hun werk. En we zijn bezig met opnames. Jullie kunnen niet zomaar…’

‘nu!’ bulderde Patrik, en zowel Rehn als de technicus maakte een sprongetje van schrik.

Mopperend pakte de producent zijn telefoon en begon de mobieltjes te bellen die de deelnemers hadden gekregen. Na vijf gesprek ken wendde hij zich tot Patrik en Martin en zei chagrijnig: ‘Zo, klaar. Ze zijn over een paar minuten hier. Mag ik vragen wat er zo verdomde belangrijk is dat jullie komen storen bij een miljoenenproject, dat bovendien door jullie gemeente wordt gesteund omdat het jullie veel oplevert?’

‘Dat vertel ik als we elkaar over een paar minuten binnen zien,’ zei Patrik en hij liep samen met Martin de bus uit. Vanuit zijn ooghoek zag hij dat Fredrik Rehn zich weer op de telefoon wierp.

Een voor een kwamen ze binnendruppelen. Sommigen leken ge irriteerd dat ze op staande voet hadden moeten komen, terwijl anderen, zoals Uffe en Calle, het een welkome onderbreking leken te vinden.

‘Waar gaat het over?’ vroeg Uffe en hij ging op de rand van het grote podium zitten. Hij haalde een pakje sigaretten tevoorschijn en wilde er een opsteken. Hij werd onderbroken door Patrik, die de onaangestoken sigaret uit zijn mond rukte en hem in een prullenbak gooide.

‘Je mag hier niet roken.’

‘Verdomme,’ zei Uffe nijdig, maar hij durfde niet harder te protesteren. Iets in Patriks en Martins houding zei hem dat ze hier niet waren om over de brandveiligheidsvoorschriften te praten.

Precies acht minuten nadat Patrik op de deur van de bus had geklopt, slenterde de laatste deelnemer naar binnen.

‘Jezus, wat een begrafenisstemming hangt hier!’ zei Tina lachend, terwijl ze op een van de bedden ging zitten.

‘Bek houden, Tina,’ zei Fredrik Rehn en hij ging met gekruiste armen tegen de muur staan. Hij zou ervoor zorgen dat deze onderbreking zo kort mogelijk duurde. En hij had zijn contacten al gebeld. Hij was niet van plan pesterijen van de politie te accepteren. Daarvoor werd hij te goed betaald.

‘We zijn hier omdat we één ding willen weten.’ Patrik keek rond en liet zijn ogen even op ieder van de deelnemers rusten. ‘Ik wil weten wie het dagboek van Lillemor heeft gevonden. En wie het aan een avondkrant heeft verkocht!’

Fredrik Rehn fronste zijn wenkbrauwen. Hij keek perplex. ‘Een dagboek? Wat voor dagboek?’

‘Het dagboek waaruit de Kvällstidningen vandaag een fragment publiceert,’ zei Patrik zonder hem aan te kijken. ‘En dat vandaag op de aanplakbiljetten wordt genoemd.’

‘Staat we vandaag op de aanplakbiljetten?’ vroeg Rehn en zijn gezicht lichtte op. ‘Shit, geweldig, dat moet ik zien…’

Een blik van Martin deed hem zwijgen. Maar Rehn kon zijn glimlach maar met moeite onderdrukken. Een aanplakbiljet was goud waard in deze branche. Niets gaf zulke goede kijkcijfers.

Alle deelnemers waren stil. Uffe en Tina waren de enigen die naar de agenten keken. Jonna, Calle en Mehmet staarden naar de vloer en leken van streek.

‘Als ik niet te horen krijg waar dat dagboek lag,’ ging Patrik verder, ‘wie het gevonden heeft en waar het nu is, dan zal ik alles doen wat binnen mijn vermogen ligt om dit circus te stoppen. Jullie konden ermee doorgaan omdat wij dat goed vonden, maar als ik nu geen antwoord krijg…’ Hij liet de woorden in de lucht hangen.

‘Kom op!’ zei Fredrik Rehn gestrest. ‘Als jullie iets weten, moeten jullie het nu zeggen. Als iemand van jullie hier meer over weet, maar zijn bek niet opendoet, daag ik hem of haar voor de rechter en zorg ervoor dat hij of zij nooit weer in de buurt van de tv komt.’ Hij sprak iets zachter toen hij snauwde: ‘Wie nu niet praat, ligt eruit! Begrijpen jullie dat?’

Iedereen schoof onrustig heen en weer. De stilte echode tussen de muren van de grote zaal in het dorpshuis. Uiteindelijk schraapte Mehmet zijn keel. ‘Tina heeft het. Ik zag dat ze het pakte. Barbie bewaarde het onder haar matras.’

‘Hou je bek! Hou je bek, jij stomme buitenlander!’ snauwde Tina en ze keek Mehmet vol haat aan. ‘Ze kunnen ons niets maken, snap dat dan! God, wat ben jij stom. Je had gewoon je bek moeten houden.’

‘Nu hou jij je mond!’ riep Patrik en hij liep naar Tina toe. Ze hield haar mond zoals haar was opgedragen en zag er voor het eerst een beetje bang uit.

‘Aan wie heb je dat dagboek gegeven?’

‘Je moet je bronnen nooit noemen,’ mompelde Tina in een laatste poging eigenwijs te zijn.

Jonna zuchtte en zei: ‘Je bent zelf de bron.’ Ze keek nog altijd naar de vloer en leek er maling aan te hebben dat Tina zich omdraaide en haar een nijdige blik toewierp.

Patrik herhaalde zijn vraag en benadrukte elke lettergreep, alsof hij met een kind sprak. ‘Aan… wie… heb… je… dat… dagboek… gegeven?’

Onwillig noemde Tina de naam van de journalist. Patrik draaide zich subiet om zonder nog een woord aan haar te verspillen. Hij was bang dat als hij nog wat zou zeggen, hij niet meer te stoppen was.

Toen Martin en hij langs Fredrik Rehn liepen, zei de producent jammerend: ‘Hoe… hoe… gaat het nu verder? Jullie bedoelden toch niet… Ik bedoel, we kunnen toch wel verder gaan? Mijn bazen…’ Rehn besefte dat hij tegen dovemansoren sprak en hield zijn mond.

Bij de deur draaide Patrik zich om. ‘Blijf vooral jezelf op tv belachelijk maken. Maar als jullie dit onderzoek op de een of andere manier nog een keer ophouden of belemmeren, dan…’ Hij liet de dreiging in de lucht hangen.

Hij liet een zwijgend, terneergeslagen groepje achter. Tina zag er vernederd uit, maar wierp Mehmet een blik toe waaruit bleek dat het laatste woord hierover nog niet was gezegd.

‘Terug naar jullie werk. We moeten cameratijd inhalen.’ Fredrik Rehn wuifde dat ze naar buiten moesten gaan. Ze sjokten weg in de richting van de Affärsvägen.The show must go on.

‘Wat was er aan de hand?’ Simon keek Mehmet bezorgd aan toen hij zijn schort weer aantrok.

‘Niets. Gewoon wat gedonder.’

‘Vinden jullie dit nou echt gezond? Blijven filmen nadat er een meisje is overleden? Het voelt een beetje…’

‘Wat?’ vroeg Mehmet. ‘Een beetje ongevoelig? Een beetje onsmakelijk?’ Hij verhief zijn stem. ‘En wij zijn van de pot gerukte idioten die alleen maar zuipen en neuken op tv en ons vrijwillig belachelijk maken. Niet dan? Dat denk je toch, nietwaar? Snap je niet dat dit misschien een beter alternatief is dan wat we thuis hebben, dat dit een mogelijkheid is om iets te ontvluchten wat ons uiteindelijk toch zal inhalen?’ Zijn stem stokte en Simon duwde hem mild op een stoel achter in de bakkerij.

‘Waar gaat dit eigenlijk om? Voor jou?’ vroeg Simon, terwijl hij tegenover Mehmet ging zitten.

‘Voor mij?’ Mehmets stem klonk bitter. ‘Voor mij is dit rebellie. Ik wil alles vertrappen wat iets waard is. Ik wil alles vertrappen tot ze me niet langer kunnen dwingen de scherven te lijmen.’ Hij verborg zijn gezicht in zijn handen en snikte. Simon streek hem over zijn rug, met een zachte ritmische beweging.

‘Je wilt niet het leven leiden dat zij voor jou voor ogen hebben?’

‘Ja en nee.’ Mehmet hief zijn hoofd op en keek Simon aan. ‘Het is niet zo dat ze me dwingen, dat ze dreigen me naar mijn vaderland te sturen of wat jullie Zweden ook maar denken dat alle buitenlanders doen. Het is eerder een kwestie van verwachtingen. En opofferingen. Mijn vader en moeder hebben veel opgeofferd voor ons, voor mij. Zodat wij, hun kinderen, een beter leven zouden krijgen, waarin alles mogelijk was. Ze hebben alles achtergelaten. Hun huis, hun families, het respect dat ze van hun gelijken hadden, hun werk, alles. Alleen opdat wij het beter zouden krijgen. Voor hen werd het alleen maar slechter. Ik zie dat. Ik zie het verlangen in hun ogen. Ik zie Turkije in hun ogen. Voor mij betekent dat lang niet zoveel. Ik ben hier geboren. Turkije is een plek waar we ’s zomers naartoe gaan, maar mijn hart ligt daar niet. En hier hoor ik ook niet thuis. Hier, het land waar ik hun dromen en hun hoop moet waarmaken. Ik ben geen studiebol. Mijn zussen wel, maar ik, hun zoon, ironisch genoeg niet. Ik, de drager van mijn vaders naam. Degene die die naam door moet geven. Ik wil gewoon werken. Met mijn handen. Ik heb geen grote ambities. Ik ben tevreden als ik naar huis kan gaan met het gevoel dat ik iets met mijn handen heb gedaan. Ik kan niet studeren. Maar ze willen het niet begrijpen. Dus moet ik hun droom verpletteren. Eens en voor altijd. Ik moet die droom vertrappen. Tot er alleen nog scherven over zijn.’ De tranen stroomden over zijn wangen en door de warmte van Simons handen werd zijn pijn nog intenser. Hij was het zo zat. Hij was het zo zat om nooit goed genoeg te zijn. Hij was het zo zat te liegen over wie hij was.

Langzaam hief hij zijn hoofd op. Simons gezicht was maar een paar centimeter van het zijne verwijderd. Simon keek hem vragend aan, terwijl hij Mehmets tranen wegveegde met warme handen die naar verse bolletjes roken. Vervolgens drukte Simon voorzichtig zijn lippen op de zijne. Mehmet verbaasde zich erover dat die zachte mond op de zijne zo juist voelde. Vervolgens verloor hij zichzelf in een werkelijkheid waarvan hij eerder alleen een vaag vermoeden had gehad, maar die hij nooit had durven zien.

‘Ik zou graag even met Bertil spreken. Is hij er?’ vroeg Erling en hij knipoogde naar Annika.

‘Ik doe de deur open,’ zei ze kort. ‘Je weet waar hij zit.’ ‘Dank je,’ zei Erling en hij knipoogde weer. Hij begreep niet goed waarom zijn charme geen effect had op Annika, maar hij troostte zich met de gedachte dat dat waarschijnlijk een kwestie van tijd was. Hij liep snel naar Mellbergs kamer en klopte aan. Hij kreeg geen antwoord en klopte daarom nog een keer. Nu hoorde hij een vaag gemompel en mysterieuze geluiden achter de deur. Erling vroeg zich af wat de man daarbinnen aan het doen was. Het antwoord kwam toen Mellberg ten slotte opendeed. Hij zag er slaapdronken uit en achter hem zag Erling een kussen en een deken op de bank liggen. Op Mellbergs gezicht was ook een duidelijke afdruk van een kussen te zien.

‘Bertil toch, je kunt toch niet zomaar midden op de ochtend een tukje doen?’ Erling had er grondig over nagedacht hoe hij zich tegenover het hoofd van het politiebureau zou opstellen en hij had besloten eerst een luchtige, vriendschappelijke houding aan te nemen en dan ernstig te worden. Hij had zelden problemen met Mellberg. Bij de gemeentelijke vraagstukken die onder zijn verantwoordelijkheid vielen en waarbij het politiekorps betrokken was, had hij met behulp van vleierij en omkoperij, in de vorm van af een toe een fles goede whisky, een zeer pijnloze en soepele samenwerking tot stand weten te brengen. Hij zag geen reden waarom dat deze keer anders zou zijn.

‘Ach, je weet hoe het gaat,’ zei Mellberg. Hij leek een beetje in verlegenheid gebracht. ‘Er is de afgelopen tijd zoveel te doen geweest, dat slokt al je energie op.’

‘Ja, ik heb begrepen dat jullie het heel druk hebben,’ zei Erling en hij zag tot zijn verbazing dat er een dieprode kleur over het gezicht van de hoofdinspecteur trok.

‘Waar kan ik je mee helpen?’ vroeg Mellberg en hij gebaarde naar een stoel.

Erling nam plaats en zei met een bezorgd gezicht: ‘Ik ben zojuist gebeld. Door de producent van Fucking Tanum, Fredrik Rehn. Een paar van je mannen zijn kennelijk nogal tekeergegaan in het dorpshuis. Blijkbaar hebben ze ook gedreigd de productie stil te leggen. Ik moet zeggen dat ik heel verbaasd en ook wel een beetje teleurgesteld was toen ik dat hoorde. Ik dacht dat we in deze kwestie dezelfde mening waren toegedaan en dat we een goede samenwerking hadden. Ja, Bertil, ik was echt teleurgesteld. Heb je hier een verklaring voor?’ Hij keek Mellberg met gefronst voorhoofd aan, wat tijdens zijn carrière vele tegenstanders angst had aangejaagd. Voor de verandering leek de hoofdinspecteur echter niet onder de indruk. Hij keek Erling rustig aan, zwijgend, zonder te reageren. Erling begon zich een beetje zorgen te maken. Misschien had hij een fles whisky mee moeten nemen. Voor alle zekerheid.

‘Erling…’ zei Mellberg en zijn toon gaf Erling W. Larson het gevoel dat hij deze keer misschien iets te ver was gegaan.

‘Erling…’ herhaalde Mellberg. De wethouder schoof onrustig heen en weer. Kon die vent niet gewoon ter zake komen? Hij had een simpele vraag gesteld. Met het oog op de gemeentelijke belangen. Dat was toch geen ramp?

‘We zijn met een moordonderzoek bezig,’ zei Bertil Mellberg en hij staarde de man tegenover zich strak aan. ‘Iemand binnen de productie heeft niet alleen belangrijk bewijsmateriaal achtergehouden, maar het ook nog eens aan de pers verkocht. Dus op dit moment ben ik geneigd het met mijn collega’s eens te zijn. Het zou het beste zijn om die hele handel stop te zetten.’

Erling merkte dat hij begon te zweten. Fredrik Rehn had niet de moeite genomen hem van dit kleine detail op de hoogte te stellen. Dit was inderdaad niet best. Helemaal niet best. Hij stamelde: ‘Staat het… staat het in de krant van vandaag?’

‘Ja,’ zei Mellberg. ‘Het staat op het aanplakbiljet en ook in de krant zelf. Een fragment uit een dagboek dat de vermoorde vrouw kennelijk bijhield, maar waarvan wij niet op de hoogte waren. En dat iemand heeft achtergehouden. In plaats daarvan besloot de persoon in kwestie om naar de Kvällstidningen te stappen en het te verkopen. Dus nu proberen mijn agenten Hedström en Molin dat dagboek te pakken te krijgen zodat ze kunnen zien of dat ons kan helpen, of had kunnen helpen, om de moordenaar te vinden.’

‘Ik had geen idee…’ zei Erling W. Larson en in gedachten oefende hij het gesprek dat hij zodra hij hier weg was met Rehn zou hebben. Naar een zakelijke vergadering gaan zonder volledig geïnformeerd te zijn was net zoiets als je zonder wapen op een slagveld begeven, dat wist iedere beginneling. Stomme idioot. Maar Rehn moest niet denken dat hij spelletjes met de wethouder van Tanumshede kon spelen.

‘Geef me één reden waarom ik nu, op dit moment, niet de stekker uit dit project zou trekken.’

Erling zweeg. Alles in zijn hoofd was stilgevallen. Alle argumenten leken weggevaagd. Hij keek Mellberg aan, die grinnikte.

‘Eindelijk weerloos. Ik dacht dat ik dat nooit zou meemaken. Maar ik ben de slechtste niet. Ik weet dat veel mensen graag naar die rommel kijken. Als zich echter nog één keer een probleem voordoet…’ Hij hief dreigend zijn vinger op en Erling knikte dankbaar.

Hij had geboft. Hij huiverde bij de gedachte dat hij tegenover het gemeentebestuur zou moeten bekennen dat het project niet kon worden afgerond. Hij zou het gezichtsverlies nooit te boven komen.

Hij wilde net de kamer verlaten toen hij Mellberg iets hoorde zeggen. Hij draaide zich om.

‘Zeg… mijn whiskyvoorraad is aardig aan het slinken. Je hebt niet toevallig nog ergens een fles staan?’

Mellberg knipoogde en Erling glimlachte geforceerd. Het liefst had hij de fles door Mellbergs strot geduwd. In plaats daarvan hoorde hij zichzelf zeggen: ‘Natuurlijk, Bertil. Dat valt wel te regelen.’

Het laatste dat hij zag voordat de deur achter hem dichtviel, was Mellbergs tevreden glimlach.

‘Verdomd laag,’ zei Calle en hij keek naar Tina, die een dienblad met drinken in haar handen hield dat naar een tafel moest worden gebracht.

‘Alsof jij zelf zo’n degelijk type bent. Bovendien heb jij makkelijk praten, jij zwemt in het geld van je pa!’ snauwde Tina. Ze kieperde bijna het glas bier om dat ze net op het dienblad had gezet.

‘Sommige dingen doe je niet voor geld.’

‘Sommige dingen doe je niet voor geld,’ bauwde Tina hem met hoge stem na terwijl ze haar gezicht vertrok. ‘Shit, wat kun jij zelfgenoegzaam zijn. En die hufter van een Mehmet ram ik in elkaar.’

‘Doe normaal,’ zei Calle, terwijl hij tegen het aanrecht ging staan. ‘Ze dreigden de hele productie stop te zetten als niemand wat zei. Jij wilt kennelijk alleen je eigen huid redden, maar je hebt niet het recht de rest van ons mee te sleuren in je shit.’

‘Ze bluften maar wat, snap dat dan! Ze zetten het enige dat hun nog wat aandacht geeft heus niet stop. Ze léven hier godverdomme voor.’

‘Ik vind het hoe dan ook niet Mehmets fout. Als ík had gezien dat je dat dagboek had gepakt, had ik mijn mond ook opengedaan.’

‘Ja vast, jij bent zo’n schijtluis,’ zei Tina. Ze was zo boos dat haar handen en het dienblad trilden. ‘Jouw probleem is dat je altijd in de buurt van het Stureplan rondhangt en denkt dat het leven er zo uitziet. Je wappert met je vaders creditcard, rolt door de wereld, voert geen reet uit en profiteert van iedereen. Het is zo verdomd pathetisch! En nu ga jij mij vertellen wat goed en fout is. Ik doe in elk geval iets met mijn leven, ik wil iets, ik heb enige ambitie! En ik heb talent, wat die trut van een Barbie ook zegt!’

‘Aha. Dus daar wringt de schoen,’ zei Calle honend. ‘Ze heeft iets over je zogenaamde zangcarrière geschreven en jij bent zo verdomd min dat je besloot haar leven in de pers openbaar te maken. Ik heb best gehoord waar jullie die avond dat ze stierf over stonden te schreeuwen. Je kon het niet hebben dat ze zei wat iedereen denkt.’

‘Ze loog, die teef. Ze ontkende dat ze tegen iedereen had gezegd dat het nooit iets zou worden met mijn carrière, dat ik totaal geen talent had. Ze loog toen ze zei dat ze het tegen niemand had gezegd, dat het gewoon een gemeen verzinsel was, een leugen, wie het ook maar had gezegd. Vervolgens zag ik dat ze het in haar dagboek had opgeschreven, dus het was wel waar! Ze vond het wel degelijk en had echt allerlei leugens over mij verspreid.’ Tina gooide een van de glazen om en het viel van het dienblad. De glassplinters vlogen alle kanten op toen het op de grond belandde.

‘Kut,’ zei Tina en ze zette het dienblad met de overgebleven glazen neer. Ze pakte de mop en begon de splinters bij elkaar te vegen. ‘Stomme klerezooi.’

‘Nou,’ zei Calle rustig, ‘ik heb Barbie nooit één onvertogen woord over jou horen zeggen. Ik heb alleen maar gehoord dat ze je oppepte en dat heb je tijdens de laatste bijeenkomst met Lars zelf ook gezegd. Je huilde nog een paar krokodillentranen, als ik het me goed herinner.’

‘Je denkt toch niet dat ik zo stom ben dat ik lelijke dingen ga zeggen over iemand die is overleden?’ vroeg Tina, terwijl ze de laatste restjes glas opruimde.

‘Wat ze ook in haar dagboek schreef, je kunt het haar niet kwalijk nemen. Ze schreef gewoon de waarheid. Je zingt zo vals als een kraai en als ik jou was zou ik nu bij McDonald’s gaan solliciteren.’ Hij lachte en keek even in de camera.

Tina liet de mop pardoes op de grond vallen en deed een snelle pas in zijn richting. Ze drukte haar gezicht tegen het zijne en snauwde: ‘Zeg jij nou maar niets, Calle. Jij was niet de enige die hoorde wat er werd gezegd op de avond dat ze overleed. Je hebt haar zelf ook behoorlijk hard aangepakt. Had ze niet gezegd dat je ma zelfmoord had gepleegd vanwege je pa? Maar dat ontkende ze ook. Dus ik zou me maar heel stil houden als ik jou was.’

Ze pakte het dienblad en liep door de deur naar het restaurant. Calle was lijkbleek geworden. Hij dacht terug aan de beschuldigingen, de harde woorden die hij Barbie die laatste avond had toegeschreeuwd. Hij herinnerde zich ook dat haar blik vol ongeloof was geweest, dat ze hem bijna huilend had verzekerd dat ze zoiets niet had gezegd en ook nooit zou zeggen. Het ergste was dat hij het gevoel niet kwijtraakte dat ze dat echt had gemeend.

‘Heb je een momentje, Patrik?’ Annika zweeg toen ze zag dat hij zat te bellen.

Hij stak zijn vinger op ten teken dat ze moest wachten. Het leek alsof het gesprek bijna was afgelopen.

‘Oké, dan spreken we het zo af,’ zei Patrik geïrriteerd. ‘Wij krijgen de beschikking over het dagboek en jullie krijgen het als eerste te horen als we de dader in de kraag vatten.’

Hij gooide de hoorn met een klap op de haak en keek Annika gekweld aan. ‘Stomme idioten,’ zei hij nadrukkelijk en hij zuchtte.

‘De verslaggever van de avondkrant?’ vroeg Annika terwijl ze ging zitten.

‘Ja,’ antwoordde Patrik. ‘Nu heb ik officieel een overeenkomst gesloten met de duivel. Waarschijnlijk had ik het dagboek hoe dan ook wel gekregen, maar dat zou veel te lang hebben geduurd. En we zijn al drie dagen met ze aan het sjacheren, dus nu moet het maar zo. We moeten ze dat pond vlees maar toewerpen.’

‘Ja,’ zei Annika. Pas nu merkte Patrik dat ze ongeduldig wachtte tot zij wat mocht zeggen.

‘Wat heb je op je hart?’ vroeg hij.

‘De informatieaanvraag die ik maandag heb rondgestuurd, heeft iets opgeleverd,’ zei ze, niet in staat haar tevredenheid te verbergen.

‘Nu al?’ vroeg Patrik verbaasd.

‘Ja, dat alle aandacht van de media op Tanumshede is gericht, heeft kennelijk in ons voordeel gewerkt.’

‘En, wat ben je te weten gekomen?’ Er was een opgewonden klank in zijn stem geslopen.

‘Mogelijk nog twee gevallen,’ zei ze terwijl ze in haar papieren keek. ‘De manier waarop de slachtoffers zijn overleden komt in elk geval helemaal overeen. En…’ – ze aarzelde – ‘in beide gevallen hebben ze hetzelfde aangetroffen als bij Rasmus en Marit.’

‘Wauw,’ zei Patrik en hij boog zich naar voren. ‘Vertel verder, ik wil alles weten wat je hebt.’

‘De ene zaak komt uit Lund. Een man van in de vijftig, zes jaar geleden overleden. Hij was zwaar aan de drank en hoewel zijn letsel een aantal vraagtekens opriep, werd toch geconcludeerd dat hij zich dood had gedronken.’ Ze keek Patrik aan, die haar aanmaande verder te gaan.

‘De andere zaak is tien jaar oud en komt uit Nyköping. Een vrouw van in de zeventig. Haar dood is als moord bestempeld, maar de zaak is nooit opgelost.’

‘Nog twee moorden, dus,’ zei Patrik en hij realiseerde zich hoe groot de taak was die hen wachtte. ‘We hebben in totaal dus vier moor den die vermoedelijk met elkaar verband houden.’

‘Ja, daar lijkt het wel op,’ zei Annika en ze zette haar bril af en liet die door haar vingers ronddraaien.

‘Vier moorden,’ zei Patrik mat. De vermoeidheid lag als een grijs vlies over zijn gezicht.

‘Vier plus de moord op Lillemor Persson. Ik denk dat we de grens van onze capaciteiten nu beginnen te bereiken,’ zei Annika ernstig.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Patrik. ‘Denk je dat we het onderzoek niet aankunnen? Vind je dat we de rijksrecherche erbij moeten halen?’ Hij keek haar nadenkend aan en besefte dat ze misschien gelijk had. Aan de andere kant hadden zij het overzicht en konden zij alle puzzelstukjes samenvoegen. Samenwerking tussen de districten zou noodzakelijk zijn, maar toch had Patrik het gevoel dat ze zelf competent genoeg waren om de touwtjes in handen te houden.

‘We gaan er eerst maar eens naar kijken, dan komen we er vanzelf achter of we hulp nodig hebben,’ zei hij en Annika knikte. Als Patrik het zo wilde, gebeurde het zo.

‘Wanneer ga je hiermee naar Mellberg?’ vroeg ze, terwijl ze met haar aantekeningen wuifde.

‘Zodra ik de onderzoeksleiders in Lund en Nyköping heb gesproken,’ zei hij. ‘Heb jij hun telefoonnummers?’

Annika knikte. ‘Ik laat mijn aantekeningen wel hier. Daar staat alles in wat je nodig hebt.’

Hij keek haar dankbaar aan. Ze aarzelde voordat ze naar de gang liep.

‘Een seriemoordenaar dus?’ vroeg ze. Ze kon zelf amper geloven dat ze dat zei.

‘Daar lijkt het op,’ zei Patrik. Vervolgens tilde hij de hoorn van de haak en begon te bellen.

‘Wat een leuk huis.’ Anna keek rond op de benedenverdieping.

‘Tja, het is wel een beetje kaal. Pernilla heeft de helft van de spullen meegenomen en ik… ik heb nog geen tijd gehad iets anders te kopen. En nu lijkt dat ook geen goed plan meer. Ik moet het huis wegdoen en in een flat heb je niet zoveel ruimte.’

Anna keek hem meelevend aan. ‘Het is zwaar,’ zei ze en hij knikte.

‘Ja, het is zwaar. Alhoewel, als ik het met jou vergelijk…’

Anna glimlachte.‘Maak je geen zorgen, ik verwacht niet dat iedereen zijn zorgen vergelijkt met de mijne. Iedereen heeft zijn eigen perspectief en ik ben geen maatstaf voor waar je je over mag beklagen. Dat begrijp ik wel.’

‘Dank je,’ zei Dan grijnzend. ‘Dus ik mag net zoveel jammeren als ik wil?’

‘Nou, er zijn wel grenzen,’ zei Anna en ze lachte. Ze liep naar de trap en keek met een vragend gezicht naar boven.

‘Natuurlijk, ga gerust boven kijken. Ik heb vandaag zelfs de bedden opgemaakt en de was van de vloer geraapt, dus er is geen enkel gevaar. Je wordt niet aangevallen door vuile onderbroeken.’

Anna trok een vies gezicht en lachte toen weer. Ze had de laatste tijd vaak gelachen. Het was alsof ze een paar maanden lachen moest inhalen. En in zekere zin was dat ook zo.

Toen ze weer naar beneden kwam, had Dan een paar broodjes klaargezet.

‘Mmm, lekker,’ zei ze en ze ging zitten.

‘Ja, ik dacht dat dat er wel in zou gaan. En brood is het enige dat ik in huis heb. De meisjes hebben de koelkast geplunderd en ik heb nog geen tijd gehad om boodschappen te doen.’

‘Brood is prima,’ zei Anna en ze nam een grote hap van haar broodje kaas.

‘Hoe gaat het met de plannen voor het feest?’ vroeg Dan bezorgd. ‘Ik heb begrepen dat Patrik de afgelopen tijd zowat vierentwintig uur per dag heeft gewerkt, en de grote dag is al over vier weken!’

‘Ja, die komt snel dichterbij… Maar we helpen elkaar, Erica en ik. Dus het lukt vast wel. Als Patriks moeder zich er maar niet mee bemoeit.’

‘Hoezo?’ vroeg Dan nieuwsgierig en hij kreeg een levendige beschrijving van Kristina’s laatste bezoekje.

‘Je maakt een grapje,’ zei hij, maar hij kon het niet laten te lachen.

‘Ik zweer het,’ zei Anna. ‘Het was echt zo erg.’

‘Arme Erica,’ zei Dan. ‘En ik dacht nog wel dat Pernilla’s moeder zich overal mee bemoeide toen wij gingen trouwen.’ Hij schudde zijn hoofd.

‘Mis je haar?’ vroeg Anna en Dan deed alsof hij haar verkeerd begreep.

‘Pernilla’s moeder? Nee, absoluut niet.’

‘Hou op, je weet best wie ik bedoel.’ Ze keek hem onderzoekend aan.

Dan dacht een poosje na. ‘Nee, als ik eerlijk ben nu niet meer,’ zei hij toen. ‘Eerst wel, maar ik weet niet zeker of ik Pernilla zelf miste. Eerder dat wat we hadden als gezin, als je begrijpt wat ik bedoel.’

‘Ja en nee,’ zei Anna en ze keek opeens erg verdrietig. ‘Wat ik denk dat je zegt, is dat je het dagelijkse leven miste, het geborgene, het voorspelbare. Dat heb ik met Lucas nooit gekend. Echt helemaal nooit. Maar in al mijn zorgen, en later in mijn angst, verlangde ik daar wel naar. Een beetje sleur. Een beetje voorspelbaarheid. Het dagelijkse leven.’

Dan legde zijn hand op de hare. ‘Je hoeft er niet over te praten.’

‘Het is oké,’ zei ze en ze knipperde haar tranen weg. ‘Ik heb de afgelopen weken zoveel gepraat dat ik mijn eigen stem beu begin te worden. En jij hebt geluisterd. Geluisterd en geluisterd, terwijl ik al mijn ellende herkauwde. Jíj zult mijn stem onderhand wel beu zijn.’

Ze lachte en veegde haar neus af met haar servet.

Dan liet zijn hand op de hare liggen. ‘Ik ben het geen moment beu geweest naar je te luisteren. Je mag wat mij betreft de hele dag doorpraten.’

Er viel een aangename stilte en ze keken elkaar aan. De warmte van Dans hand verspreidde zich door Anna’s hele lichaam en ontdooide de delen waarvan ze niet eens had geweten dat ze bevroren waren. Dan opende zijn mond om iets te zeggen, maar net op dat moment ging Anna’s mobieltje over. Ze veerden op en Anna trok haar hand naar zich toe om de telefoon uit haar zak te pakken. Ze keek op het display.

‘Erica,’ zei ze verontschuldigend en ze stond op om op te nemen.

Deze keer had Patrik zijn collega’s gevraagd in de keuken bijeen te komen. Wat hij te vertellen had was niet mis, en waarschijnlijk hadden ze er allemaal wel een kop sterke koffie met een paar koffiebroodjes bij nodig. Hij wachtte tot iedereen zat, maar bleef zelf staan. Ze keken hem allemaal gespannen aan toen ze binnenkwamen. Het was duidelijk dat er iets gaande was, maar Annika had niets onthuld, dus niemand wist nog wát. Alleen dat het iets groots was. Ze zagen het aan Patriks verbeten gezicht. Er vloog een vogel langs het keukenraam en alle ogen gingen automatisch naar de beweging buiten, maar richtten zich toen weer op Patrik.

‘Neem eerst maar koffie en een koffiebroodje, dan beginnen we daarna,’ zei Patrik ernstig. Er klonk gemompel toen iedereen koffie inschonk en het mandje met de broodjes werd doorgegeven. Maar toen werd het stil.

‘Annika heeft op mijn verzoek maandag een informatieaanvraag rondgestuurd. We zochten sterfgevallen die gelijkenissen vertoonden met de moorden op Rasmus en Marit.’

Hanna stak haar hand op en Patrik knikte naar haar.

‘Wat stond er precies in die aanvraag?’

Patrik knikte weer, nu om aan te geven dat hij de vraag had begrepen.

‘We hebben een lijst met punten verstuurd. Punten die karakteristiek zijn voor deze beide moordzaken. En in de praktijk komt dat neer op twee dingen: de manier waarop de slachtoffers zijn overleden en de voorwerpen die in hun buurt zijn aangetroffen.’

Dat laatste was nieuw voor Gösta en Hanna en ze bogen zich met een vragende blik naar voren.

‘Wat voor voorwerpen?’ vroeg Gösta.

Patrik keek even snel naar Martin en zei toen: ‘Toen Martin en ik de rugzak doorzochten die Rasmus bij zich had toen hij stierf, vonden we iets wat ook in de buurt van Marit is aangetroffen, in haar geval op de zitting naast haar in de auto. Aanvankelijk reageerden we er niet op, we hadden de indruk dat het gewoon afval was dat in de auto lag, maar toen we in de rugzak hetzelfde vonden…’ Hij spreidde zijn handen.

‘Maar wat was dat dan?’ Gösta boog zich nog verder naar voren.

‘Een pagina die uit een boek was gescheurd. Een kinderboek,’ zei Patrik.

‘Een kinderboek?’ herhaalde Gösta ongelovig. Ook Hanna keek verbijsterd.

‘Ja. De pagina’s komen uit Hans en Grietje, je weet wel, een van de sprookjes van de gebroeders Grimm.’

‘Dat meen je niet.’

‘Helaas wel. En dat is niet alles. Die informatie, samen met details van de manier waarop Rasmus en Marit zijn overleden, heeft ertoe geleid dat we nu weten dat er nog twee zaken zijn die vermoedelijk verband houden met de onze.’

‘Nóg twee zaken?’ Nu was het Martins beurt om ongelovig te klinken.

Patrik knikte. ‘Ja, de informatie is vanochtend binnengekomen. Er zijn nog twee moordzaken die in het patroon passen. Een in Nyköping en een in Lund.’

‘Nóg twee zaken, dus?’ Martin klonk als een echo en zijn hersenen draaiden op volle toeren om de feiten die Patrik presenteerde binnen te laten. Patrik begreep hem.

‘Is het echt helemaal zeker dat die vier gevallen iets met elkaar te maken hebben?’ vroeg Hanna. ‘Dit klinkt toch wel heel onwaarschijnlijk.’

‘Ze zijn op precies dezelfde wijze overleden en bij ieder lichaam lag een pagina uit hetzelfde boek. Ja, we kunnen er wel van uitgaan dat deze zaken verband met elkaar houden,’ zei Patrik droog. Hij was een beetje verbaasd en ook beledigd dat zijn woorden in twijfel werden getrokken.

‘Hoe dan ook gaan we er bij ons onderzoek, of de onderzoeken, van uit dat er een verband is.’

Martin stak een hand op en Patrik knikte.

‘Waren de andere slachtoffers ook geheelonthouders?’

Patrik schudde aarzelend zijn hoofd. Dat gegeven stoorde hem het meest. ‘Nee,’ zei hij. ‘Het slachtoffer in Lund was zwaar aan de drank en de politie in Nyköping beschikte niet over dit soort gegevens van het slachtoffer. Ik had gedacht dat jij en ik maar met ze moesten gaan praten om de details te horen.’

Martin knikte. ‘Prima. Wanneer vertrekken we?’

‘Morgen,’ zei Patrik. ‘Goed, als niemand nog iets toe te voegen heeft, kunnen we deze bijeenkomst nu beëindigen en aan de slag gaan. Als er nog onduidelijkheden zijn, stel ik voor dat jullie mijn samenvatting lezen. Annika heeft kopieën gemaakt en jullie kunnen ieder een exemplaar meenemen als je hier weggaat.’

Toen de collega’s weer uiteengingen, waren ze nog steeds stil en in gedachten verzonken. Iedereen dacht aan de omvang van de taak die nu voor hen lag. En ze probeerden het woord ‘seriemoordenaar’ aan hun vocabulaire toe te voegen. Dat was in de geschiedenis van het politiebureau in Tanumshede nog nooit voorgekomen. Het was geen leuke mijlpaal.

Gösta draaide zich om toen hij hoorde dat er iemand achter hem in de deuropening stond.

‘Martin en ik gaan morgen op pad en blijven twee dagen weg,’ zei Patrik.

‘Ja?’ zei Gösta vragend.

‘Ik had gedacht dat jij en Hanna ondertussen wat andere dingen voor jullie rekening zouden kunnen nemen en bijvoorbeeld Marits dossier kunnen doorpluizen. Ik heb het nu zo vaak gelezen dat ik denk dat het goed is als iemand er met een verse blik naar kijkt. En neem dan ook het materiaal door dat we over Rasmus Olsson hebben. Verder is Martin begonnen een lijst te maken van eigenaren van Galgo Españolhonden. Het zou goed zijn als jullie daarmee verder konden gaan. Praat vanmiddag even met Martin om te kijken hoe ver hij is gekomen. Wat was er nog meer? O ja, de journalist van de Kvällstidningen heeft de pagina’s van Lillemors dagboek op de fax gezet. We krijgen het origineel ook nog, maar dat komt per post dus daar kunnen we niet op wachten. Ik neem een set kopieën mee, maar jij en Hanna kunnen er ook wel even naar kijken.’

Gösta knikte vermoeid.

‘Mooi,’ zei Patrik. ‘Dan gaan we aan de slag. Zeg jij het tegen Hanna?’

Gösta knikte. Nog vermoeider. Hij baalde dat hij zo hard moest werken. Hij zou nog voordat het golfseizoen begon al compleet uitgeput zijn.

’s Nachts voelde het onheil het dichtstbij. Wat als ze kwamen terwijl zij sliep! Wat als ze niet wakker werd. Voordat het te laat was. Zusje en hij hadden ieder een eigen bed in de kamer. Ze stopte hen ’s avonds in, trok de deken tot aan hun kin omhoog en gaf eerst hem een kus op zijn voorhoofd en dan haar. Een zacht ‘welterusten’ en vervolgens deed ze het licht uit. En de deur op slot. Dan kreeg het kwaad in hun geest vrij spel. Maar ze hadden troost gevonden. Hij glipte met voorzichtige, sluipende passen naar het bed van Zusje en ging onder de deken dicht tegen haar aan liggen. Ze praatten nooit, ze lagen alleen dicht tegen elkaar aan en voelden de warmte van elkaars huid. Zo dichtbij dat ze elkaars adem deelden, hete uitgeademde lucht die hun longen vulde en zich met een gevoel van geborgenheid naar hun hart verspreidde.

Soms lagen ze wakker. Lang. Beiden zagen ze de angst in de ogen van de ander, zonder die te kunnen benoemen. Op die momenten voelde hij zo’n liefde voor Zusje dat hij dacht dat hij zou barsten. Elk deel van hem raakte ervan vervuld en hij wilde het liefst elke centimeter van haar lichaam strelen. Ze was zo weerloos, zo onschuldig, zo bang voor wat er buiten was. Nog banger dan hij. Zijn angst werd juist vermengd met een verlangen naar wat er buiten was. Waar hij toegang toe had kunnen krijgen, ware het niet dat hij een pechvogel was en het onbekende daar op de loer lag.

Soms als hij ’s nachts zo lag, met Zusje in zijn armen, vroeg hij zich af of het onheil iets te maken had met de vrouw met de boze stem. Maar dan werd hij meestal door de slaap overmand en verdwenen de herinneringen.

Martin had al zijn hele leven last van wagenziekte, maar probeerde toch de pagina’s te lezen die uit Lillemors dagboek waren gekopieerd.

‘Wie is die “hij” over wie ze het heeft? Die ze herkent?’ vroeg hij onthutst, terwijl hij verder las om te kijken of er nog meer aanwijzingen waren.

‘Dat wordt niet duidelijk,’ zei Patrik, die de kopieën al voor hun vertrek had gelezen. ‘Ze lijkt niet eens zeker te weten waar en of ze hem echt eerder heeft gezien.’

‘Maar ze schrijft dat hij haar een onbehaaglijk gevoel geeft,’ zei Martin en hij wees naar een zin op de pagina die hij aan het lezen was. ‘Het lijkt me een beetje onwaarschijnlijk dat het toeval is dat ze vervolgens wordt vermoord.’

‘Ja, ik ben geneigd dat met je eens te zijn,’ zei Patrik en hij ging harder rijden om een vrachtwagen in te halen. ‘Maar in het dagboek staat niets waar we verder mee kunnen. En het kan iedereen zijn geweest. Iemand in het dorp, een van de deelnemers, iemand van het productieteam. Het enige dat we weten, is dat het een man is.’ Hij merkte dat Martin diep ademhaalde. ‘Hoe gaat het? Ben je misselijk?’ Een blik op zijn collega bevestigde dat. Zijn sproeten lichtten felrood op nu zijn gezicht nog bleker was dan anders. Zijn borstkas ging op en neer van het krachtige in-en uitademen.

‘Wil je wat frisse lucht?’ vroeg Patrik bezorgd. Enerzijds had hij medelijden met zijn collega, maar anderzijds wilde hij ook niet de hele rit tot aan Lund in een auto zitten waarin iemand had overgegeven. Martin knikte en Patrik deed het raam aan de passagierskant open. Martin leunde opzij en ademde diep in, maar omdat de zuurstof was vermengd met een grote hoeveelheid uitlaatgassen, bracht het niet de verlichting waarop hij had gehoopt.

Een paar uur later reden ze met een lam gevoel in hun benen en pijn in hun rug de parkeerplaats bij het politiebureau in Lund op. Ze hadden zich alleen een korte pauze gegund om te plassen en de benen te strekken, omdat ze alle twee benieuwd waren naar de informatie die hoofdinspecteur Kjell Sandberg had. Ze hoefden maar een paar minuten bij de receptie te wachten voordat hij naar beneden kwam. Eigenlijk was hij deze zaterdag vrij geweest, maar na Patriks telefoontje was hij graag naar het bureau gekomen.

‘Hebben jullie een goede reis gehad?’ vroeg Kjell Sandberg en hij stormde voor hen uit. Hij was klein van stuk – net een meter zestig, gokte Patrik – maar leek dat te compenseren met de enorme hoeveelheid energie die in zijn korte gestalte was verzameld. Als hij sprak, gebruikte hij zijn hele lichaam en gebaarde wild. Martin en Patrik konden hem maar met moeite bijhouden terwijl hij voor hen uit snelde. Uiteindelijk kwamen ze bij een koffiekamer, en Kjell liet Patrik en Martin voorgaan.

‘Ik had gedacht hier te zitten in plaats van op mijn kamer,’ zei Kjell en hij wees naar een tafel waarop een stapel mappen lag. Op de bovenste zat een etiket waarop de naam ‘Börje Knudsen’ stond; Patrik wist ondertussen dat dat de naam van het derde slachtoffer was, of het tweede als je de chronologische volgorde aanhield. ‘Ik heb gisteren alles nog een keer doorgenomen. Nadat we jullie informatieaanvraag kregen dus, en ik kan wel zeggen dat ik een aantal dingen nu in een heel ander licht zie dan destijds.’ Hij schudde spijtig en licht verontschuldigend zijn hoofd.

‘Dachten jullie toen, zes jaar geleden, niet dat er iets niet klopte?’ Patrik zorgde ervoor dat hij niet beschuldigend klonk.

Kjell schudde opnieuw zijn hoofd. Zijn grote snor wipte komisch op en neer als hij zijn hoofd bewoog. ‘Nee, eerlijk gezegd hadden we niet het idee dat er iets vreemds aan de hand was met Börjes dood. Jullie moeten begrijpen dat Börje een van onze stamgasten was, iemand van wie je verwacht dat je hem vroeg of laat dood aantreft. Hij had zich al een paar keer eerder bijna doodgedronken, maar het telkens weer gered. Destijds dachten we alleen dat… Ja, we hebben ons gewoon vergist,’ zei hij. Hij spreidde zijn handen en keek gekweld.

Patrik knikte troostend. ‘Ik begrijp dat het in deze zaak een voor de hand liggende vergissing was. Wij hebben ook een hele tijd gedacht dat onze moord een ongeluk was.’ Door die bekentenis leek Kjell zich iets beter te voelen.

‘Hoe komt het dat jullie, of liever gezegd jij, toch op onze informatieaanvraag hebt gereageerd?’ vroeg Martin, terwijl hij probeerde om niet naar de wippende snor te kijken. Hij zag nog steeds een beetje bleek om zijn neus na de autorit en stopte dankbaar een paar biscuitjes in zijn mond. Dat hielp enigszins. Na een lange reis duurde het meestal een uurtje voordat hij weer de oude was.

Aanvankelijk zei Kjell niets en bladerde hij doelbewust in de stapel mappen. Een daarvan legde hij opengeslagen voor Patrik en Martin neer. ‘Kijk. Dit zijn foto’s van hoe we Börje hebben aangetroffen. Ja, hij lag al een week in zijn flat, dus het is geen prettig gezicht,’ zei hij verontschuldigend. ‘Er werd pas alarm geslagen toen het begon te stinken.’

Kjell had helemaal gelijk dat de foto’s een afschuwelijke aanblik boden. Maar hun aandacht ging naar wat Börje in zijn hand hield. Het leek op een verfrommeld stuk papier. Toen ze verder bladerden tussen de foto’s, vonden ze er een close-up van nadat het uit Börjes hand was gehaald en was gladgestreken. Het was een bladzijde uit het boek dat Patrik en Martin ondertussen meteen herkenden. Het sprookje van de gebroeders Grimm, Hans en Grietje. Ze keken elkaar aan en Kjell knikte. ‘Ja, dit was een te merkwaardige overeenkomst om toeval te kunnen zijn. En ik herinnerde het me omdat ik het gek vond dat Börje een bladzijde uit een kinderboek in zijn hand had. Hij had tenslotte geen kinderen.’

‘Die bladzijde. Heb je die nog?’ Patrik hield zijn adem in en voelde de spanning in zijn lichaam toenemen terwijl hij op het antwoord wachtte. Kjell zei niets, maar er speelde een glimlach om zijn mondhoeken toen hij een plastic hoesje pakte dat op de zitting van de stoel naast hem had gelegen. ‘Een combinatie van geluk en vaardigheid,’ zei hij met een glimlach.

Patrik nam het plastic hoesje aan en bestudeerde het aandachtig.

Vervolgens gaf hij het aan Martin, die er ook met een opgewonden blik naar keek.

‘En de andere dingen? Het letsel en de manier waarop hij is overleden?’ vroeg Patrik, terwijl hij de foto’s van Börjes lijk nader bekeek. Hij meende dat er blauwe schaduwen om de mond zaten, maar het lichaam was in zo’n staat van ontbinding dat het moeilijk te zien viel. Hij merkte dat zijn maag zich omdraaide.

‘Helaas hebben we geen informatie over zijn verwondingen. Zoals gezegd, hij was niet in dusdanige staat dat we dat konden zien. Bovendien was Börje altijd in een min of meer beschadigde staat, dus het is maar de vraag of we hadden gereageerd als…’ Zijn stem stierf weg en ook zonder dat hij zijn zin had afgemaakt, begreep Patrik wat hij bedoelde. Börje was een dronkaard geweest die vaak bij vechtpartijen betrokken was geweest, en dat hij aan de alcohol was overleden had niet tot een uitgebreid onderzoek geleid. Natuurlijk, met de feiten op tafel kon je constateren dat dat fout was geweest, maar Patrik begreep het wel. Achteraf was het altijd makkelijk praten.

‘Maar er is een grote hoeveelheid alcohol in zijn lichaam aangetroffen?’

Kjell knikte zo heftig dat zijn snor op en neer sprong. ‘Ja, dat komt overeen. Maar ook op dat punt… Zijn promillage was abnormaal hoog, maar zijn tolerantie was in de loop der jaren eveneens behoorlijk opgeschroefd. En de patholoog-anatoom was van oordeel dat hij gewoon een hele fles achterover had geslagen en daaraan was gestorven.’

‘Heeft hij familie met wie we zouden kunnen praten?’

‘Nee, Börje had niemand. Hij had alleen contact met ons, de politie, en met andere drop-outs. En natuurlijk met de mensen die hij tegenkwam als hij in de bak zat.’

‘Waarvoor zat hij vast?’

‘O, van alles. De lijst zit in de bovenste map, met de jaartallen. Mishandeling, bedreiging, rijden onder invloed, dood door schuld, inbraak, you name it. Hij is waarschijnlijk langer opgesloten geweest dan vrij.’

‘Mag ik dit materiaal meenemen?’ vroeg Patrik hoopvol.

Kjell knikte. ‘Ja, dat was de bedoeling. Beloof me dat jullie iets van jullie laten horen als we op de een of andere manier kunnen helpen. Ik zal ervoor zorgen dat we zelf ook nog wat navraag doen. Misschien kunnen we nog iets boven tafel krijgen wat jullie kan helpen.’

‘Dat stellen we zeer op prijs,’ zei Patrik en hij stond tegelijk met Martin op.

Onderweg naar buiten moesten ze weer half hollen om Kjell bij te kunnen houden. De benen van hun collega in Skåne waren net trommelstokjes.

‘Gaan jullie vandaag nog verder?’ vroeg Kjell, terwijl hij zich vlak voor de buitendeur naar hen omdraaide.

‘Nee, we hebben een kamer in het Scandic-hotel geboekt. Zodat we al het materiaal in alle rust kunnen doornemen voordat we morgen onze volgende stop maken.’

‘Nyköping, hè?’ zei Kjell en hij zag er opeens heel ernstig uit. ‘Het is niet zo gebruikelijk dat moordenaars op deze manier te werk gaan.’

‘Nee,’ zei Patrik met dezelfde ernst in zijn stem. ‘Dat is inderdaad niet zo gebruikelijk. Integendeel.’

‘Wat wil jij doen? De honden of Marits map?’ Gösta kon zijn frustratie over de hoeveelheid werk die hun was opgedragen, niet verbergen. Hanna leek ook niet erg vrolijk. Zij had zich vast verheugd op een gezellige zaterdagochtend met haar echtgenoot. Maar Gösta moest onwillig toegeven dat als er ooit een goede reden was om over te werken, dat nu wel was. Onderzoek doen naar in totaal vijf moorden was geen dagelijkse kost op het politiebureau.

Hanna en hij hadden zich aan de keukentafel geïnstalleerd om het werk te verdelen dat Patrik hun had gevraagd te doen, maar geen van beiden leek erg enthousiast. Gösta keek naar Hanna, die bij het aanrecht koffie stond in te schenken. Ze was al niet stevig geweest toen ze bij hen kwam werken, maar nu leek ze zelfs eerder mager dan slank. Hij vroeg zich opnieuw af hoe ze het thuis had. Iets in haar gezicht had er de afgelopen tijd gespannen, bijna gekweld uitgezien. Misschien konden zij en haar man geen kinderen krijgen, dacht Gösta. Ze was veertig en nog steeds geen moeder. Hij had graag aangeboden om te luisteren naar wat ze maar wilde vertellen, maar hij had het gevoel dat ze zo’n aanbod niet op prijs zou stellen. Hanna streek een lok opzij en plotseling zag ze er heel breekbaar en onzeker uit. Hanna Kruse was een vat vol tegenstellingen. Aan de buitenkant was ze sterk, eigenwijs en moedig. Tegelijk meende Gösta af en toe in bepaalde gebaren een glimp van iets anders op te vangen, iets… kapots; dat was nog de beste omschrijving. Maar toen ze zich naar hem omdraaide begon hij opeens te twijfelen en hij vroeg zich af of hij niet aan het invullen was. Haar gezicht was gesloten. Het was een sterk gezicht. Er viel geen enkele zwakte in te bekennen.

‘Ik neem de documenten over Marit,’ zei ze terwijl ze ging zitten. ‘Dan kun jij die honden doen. Is dat oké?’ Ze keek hem over de rand van haar kopje aan.

‘Dat is oké. Ik zei toch dat jij mocht kiezen?’ zei Gösta, knorriger dan hij bedoelde.

Hanna glimlachte en haar gezicht werd zachter, waardoor hij nog meer aan zijn vermoedens ging twijfelen. ‘Het is wel balen om te moeten werken, hè Gösta?’

Ze knipoogde ten teken dat ze hem plaagde en hij kon het niet nalaten terug te glimlachen. Hij duwde zijn gedachten over haar thuissituatie opzij en besloot gewoon blij te zijn met zijn nieuwe collega. Hij mocht haar echt graag.

‘Goed, ik neem de honden,’ zei hij en hij stond op.

‘Waf,’ antwoordde ze met een lach. Vervolgens begon ze in de map te bladeren die voor haar lag.

‘Ik heb gehoord dat zich hier onlangs een klein drama heeft afgespeeld,’ zei Lars en hij keek streng naar de deelnemers, die in een kring om hem heen zaten. Niemand zei iets. Hij probeerde het nog een keer. ‘Zouden jullie me kunnen vertellen wat er aan de hand was?’

‘Tina maakte zich belachelijk,’ mompelde Jonna.

Tina keek haar nijdig aan. ‘Echt niet!’ Ze keek rond. ‘Jullie zijn alleen maar jaloers omdat jullie dat dagboek niet hebben gevonden. En niet op hetzelfde idee zijn gekomen!’

‘Ik had me nooit zo min gedragen,’ zei Mehmet, terwijl hij de neuzen van zijn schoenen bestudeerde. Hij was de afgelopen dagen ongewoon stil geweest. Lars richtte zijn aandacht op hem.

‘Hoe gaat het met je, Mehmet? Je lijkt een beetje bedrukt.’

‘Er is niets aan de hand,’ zei hij, nogal altijd intensief naar zijn schoenen turend. Lars keek hem onderzoekend aan, maar liet het rusten. Mehmet was kennelijk niet bereid iets te vertellen. Misschien zou het tijdens de individuele sessie beter gaan. Lars richtte zich weer tot Tina, die uitdagend haar hoofd in haar nek wierp.

‘Wat stond er in het dagboek waardoor je van slag raakte?’ vroeg hij mild. Tina kneep demonstratief haar lippen op elkaar. ‘Waarom vond je dat je het recht had om Barbie… Lillemor op die manier te kijk te zetten?’

‘Ze schreef dat Tina geen talent had,’ zei Calle behulpzaam. De stemming tussen Tina en hem was buitengewoon ijzig geweest sinds hun discussie in Gestgifveriet, en hij maakte graag van de gelegenheid gebruik om haar dwars te zitten. Haar opmerkingen schrijnden nog altijd en zijn stem had dan ook een gemene ondertoon. Op dit moment wilde hij niets liever dan haar kwetsen. ‘En dat kun je haar ook niet echt kwalijk nemen,’ zei hij kil. ‘Ze constateerde gewoon een feit.’

‘Hou je bek, hou je bek, hou je bek!’ schreeuwde Tina. Ze spuugde ervan.

‘Kalmeer een beetje,’ zei Lars met een harde klank in zijn stem. ‘Lillemor heeft dus iets denigrerends over jou in haar dagboek geschreven en daarom vond jij dat je het recht had haar nagedachtenis te schenden.’ Hij keek haar streng aan en Tina ontweek zijn blik. Het klonk zo… hard en gemeen als hij het zo zei.

‘Ze schreef lelijke dingen over ons allemaal,’ zei ze en ze keek rond in de hoop een deel van Lars’ ongenoegen op iemand anders te kunnen afwentelen. ‘Ze schreef dat jij een verwend rijkeluiskind bent, Calle, en dat jij, Uffe, een van de meest gestoorde mensen bent die ze ooit had ontmoet, en dat Mehmet zo verdomd onzeker en bang is om zijn familie te kwetsen dat hij toch moet snappen dat hij een beetje ruggengraat moet zien te krijgen!’ Ze pauzeerde even, maar liet toen haar blik op Jonna rusten. ‘En over jou schreef ze dat jij belachelijke luxeproblemen hebt en dat het pathetisch is dat je jezelf zo verwondt. Dus jullie hebben allemaal een veeg uit de pan gehad. Nu weten jullie het! Is er nog steeds iemand die vindt dat we “Barbies nagedachtenis moeten eren” of wat voor onzin jullie maar uitkramen? Als jullie een slecht geweten hebben omdat jullie haar die avond op het feest met haar rug tegen de muur hebben gezet, dan kun je daar nu overheen stappen. Het was haar verdiende loon!’ Tina gooide haar haar opzij en daagde iedereen uit haar tegen te spreken.

‘Was het ook haar verdiende loon om te sterven?’ vroeg Lars rus tig.

Het werd stil in de kamer. Tina beet nerveus op een nagel. Vervolgens stond ze abrupt op en holde naar buiten. Alle ogen volgden haar.

De weg strekte zich oneindig voor hen uit. Ze voelden het in hun lichaam dat ze al een hele tijd in de auto zaten en Patrik, die nu op de passagiersplaats zat, draaide zijn hoofd heen en weer. Martin had aangeboden vandaag te rijden in de hoop dat hij op die manier zijn misselijkheid in bedwang kon houden. Tot nu toe werkte dat goed en het was nog maar enkele tientallen kilometers naar Nyköping. Martin gaapte en stak Patrik aan. Ze lachten beiden.

‘Het is gisteravond een beetje te laat geworden, geloof ik,’ zei Patrik.

‘Ja, dat geloof ik ook. Maar er was ook veel om door te nemen.’

‘Ja,’ zei Patrik, maar zonder er verder op in te gaan. De avond tevoren hadden ze in Patriks hotelkamer de zaak meerdere keren doorgeploegd. Martin was pas in de kleine uurtjes naar zijn eigen kamer gegaan en door alle gedachten en losse eindjes die door hun hoofd spookten, had het bij beiden nog wel een uur geduurd voordat ze in slaap vielen.

‘Hoe gaat het nu met Pia?’ vroeg Patrik om over iets anders te praten dan de moordzaken.

‘Goed!’ Martins gezicht lichtte op. ‘De misselijkheid is verleden tijd. Op dit moment voelt ze zich top. Ik vind het zo verdomde spannend, joh!’

‘Ja, dat is het ook.’ Patrik glimlachte en dacht aan Maja. Hij verlangde zo erg naar haar en Erica dat het pijn deed.

‘Willen jullie weten wat het wordt?’ vroeg Patrik nieuwsgierig toen ze de afrit naar Nyköping insloegen.

‘Ik weet het niet zeker. Maar ik denk van niet,’ zei Martin en hij keek geconcentreerd naar de bewegwijzering. ‘Hebben jullie ernaar gevraagd? Wisten jullie het?’

‘Nee. Het is een beetje alsof je vals speelt, vind ik. Dus het was een verrassing. En bij het eerste kind maakt het echt helemaal niets uit. Maar bij een tweede zou het leuk zijn als het een jongen was, zodat je van alle twee één hebt.’

‘Krijgen jullie…?’ Martin wendde zich tot Patrik.

‘Nee, nee, nee.’ Patrik schudde lachend zijn hoofd. ‘Nog niet, hoor. We zijn nog lang niet aan ons leven met Maja gewend. Later misschien…’

‘Wat vindt Erica daarvan? Zij heeft het tenslotte best zwaar gehad…’ Martin viel stil, niet wetend of het oké was dat hij dat onderwerp aansneed.

‘We hebben het er niet over gehad. Het is mijn aanname dat we twee kinderen zullen nemen,’ zei Patrik nadenkend. ‘Hoe dan ook, nu zijn we er,’ zei hij en daarmee was het onderwerp afgesloten.

Ze kwamen met stijve ledematen uit de auto en rekten zich uit voordat ze het politiebureau binnenliepen. Het voelde inmiddels als een bekende procedure, in elk geval voor Patrik. Het was al de derde keer in korte tijd dat hij een nieuw politiebureau in een nieuwe stad bezocht. De hoofdinspecteur die hen kwam begroeten, gaf Patrik opnieuw het gevoel dat het Zweedse politiekorps allerminst homogeen was. Hij had ook nog nooit iemand ontmoet wier uiterlijk zo slecht bij het beeld paste dat hij zich op basis van de naam had gevormd. Gerda Svensson was niet alleen aanzienlijk jonger dan hij had gedacht, rond de vijfendertig, maar ze had daarnaast, ondanks haar typisch Zweedse naam, een huid met de kleur en glans van donker mahonie. Ze was een fantastisch mooie vrouw. Patrik besefte dat hij haar met open mond aanstaarde en toen hij even naar Martin keek, zag hij dat die zich precies op dezelfde manier belachelijk maakte. Patrik prikte zijn collega met zijn elleboog in de zij en stak toen zijn hand uit naar hoofdinspecteur Svensson om zich voor te stellen.

‘Mijn collega’s zitten al in de vergaderzaal op ons te wachten,’ zei Gerda Svensson, terwijl ze met haar hand de richting aangaf. Haar stem was diep en zacht tegelijk en zeer aangenaam om naar te luisteren. Patrik merkte dat hij zijn ogen niet van haar kon afhouden.

Ze liepen zwijgend naar de vergaderzaal, dus het geluid van hun schoenen op de vloer was het enige dat er te horen viel. Toen ze de zaal binnengingen, stonden twee mannen op om hen met uitgestoken hand tegemoet te komen. De ene was in de vijftig, klein en gedrongen, maar had een fonkeling in zijn ogen en een warme glimlach, en hij stelde zich voor als Konrad Meltzer. De ander was ongeveer even oud als Gerda, een grote, stevige, blonde man. Het schoot door Patrik heen dat hij en Gerda een aantrekkelijk koppel vormden. Toen de man zich voorstelde als Rickard Svensson besefte Patrik dat ze dat kennelijk zelf ook hadden ingezien, in een aanzienlijk eerder stadium.

‘Ik heb begrepen dat jullie allerlei relevante informatie hebben over een moordzaak in dit district die onopgelost is gebleven.’ Gerda was tussen Konrad en haar echtgenoot gaan zitten en geen van beide mannen leek er iets op tegen te hebben dat zij het woord nam. ‘Ik leidde het onderzoek naar de dood van Elsa Forsell,’ zei ze, alsof ze Patriks gedachten had gelezen. ‘Konrad en Rickard zaten ook in het team en we hebben veel uren in dat onderzoek gestoken. Helaas zijn we uiteindelijk op een punt beland waar we niet verder konden. Tot eergisteren jullie informatieaanvraag kwam.’

‘We wisten meteen dat jullie zaak verband hield met de onze toen we over de bladzijde lazen,’ zei Rickard en hij vouwde zijn handen op tafel. Patrik vroeg zich af hoe het was als je vrouw je chef was. Hoewel hij zichzelf als een geschoold man en een voorstander van gelijke kansen voor mannen en vrouwen beschouwde, zou hij het niet makkelijk vinden als Erica zijn meerdere was. Aan de andere kant zou zij het ook niet prettig vinden als hij haar baas was, dus misschien was dat niet zo gek.

‘Toen het onderzoek was afgesloten zijn Rickard en ik getrouwd. Sindsdien werken we ieder bij een andere eenheid.’ Gerda keek hem aan en Patrik voelde dat hij bloosde. Even vroeg hij zich af of ze echt zijn gedachten kon lezen, maar vervolgens besefte hij dat die niet zo moeilijk te raden waren. Hij was ongetwijfeld ook niet de eerste.

‘Waar lag die bladzijde uit het boek?’ vroeg hij om het gesprek op een ander onderwerp te brengen. Er speelde een glimlachje om Gerda’s mond ten teken dat ze wist dat hij de steek had gevoeld, maar Konrad was degene die nu het woord nam.

‘Die lag in een bijbel naast haar.’

‘Hoe is ze gevonden?’ vroeg Martin.

‘In haar appartement. Door een van haar gemeenteleden.’

‘Gemeente?’ vroeg Patrik. ‘Wat voor gemeente was dat?’

‘Het Kruis van de Maagd Maria,’ antwoordde Gerda. ‘Een katholieke gemeente.’

‘Katholiek?’ vroeg Martin. ‘Kwam ze uit een zuidelijk land?’

‘Het katholicisme komt niet alleen in zuidelijke landen voor,’ zei Patrik, enigszins in verlegenheid gebracht door Martins gebrek aan kennis. ‘Dat is over grote delen van de wereld verspreid en er zijn tegenwoordig duizenden katholieken hier in Zweden.’

‘Dat klopt,’ zei Rickard. ‘Er zijn ongeveer honderdzestigduizend katholieken in Zweden. Elsa is jarenlang lid geweest en de kerkgemeente was in feite haar familie.’

‘Ze had zelf geen familie?’ vroeg Patrik.

‘Nee, we hebben geen verwanten kunnen vinden,’ zei Gerda en ze schudde haar hoofd. ‘We hebben ook de andere gemeenteleden verhoord om te kijken of daar een schisma was of iets anders wat tot Elsa’s dood had kunnen leiden. Maar we konden niets vinden.’

‘Als we met iemand van de gemeente willen praten die Elsa goed kende, met wie zouden we dan contact moeten opnemen?’ Martin had zijn pen al in de aanslag.

‘De pastoor. Silvio Mancini. Hij komt wel uit Zuid-Europa.’ Gerda knipoogde naar Martin, die bloosde.

‘Ik heb uit jullie informatieaanvraag begrepen dat bij het slachtoffer in Tanumshede duidelijk te zien was dat ze vastgebonden was geweest?’ Rickard richtte zijn vraag tot Patrik.

‘Ja, dat klopt, onze patholoog-anatoom heeft zowel op de armen als de benen striemen gevonden. Bij jullie was dat een van de redenen waarom jullie Elsa’s dood meteen als een moord beschouwden, geloof ik?’

‘Ja.’ Gerda pakte een foto en schoof die over de tafel naar Patrik en Martin. Ze keken er een paar tellen naar en konden vaststellen dat de sporen duidelijk te zien waren. Elsa Forsell was zonder meer vastgebonden geweest. Patrik herkende ook de vreemde blauwe plekken om haar mond. ‘Hebben jullie ook lijmsporen aangetroffen?’ Hij keek Gerda aan, die knikte.

‘Ja, lijm van gewone bruine tape.’ Ze schraapte haar keel. ‘Zoals jullie begrijpen, willen wij graag horen wat jullie over de moordzaken weten. Wij op onze beurt delen dan alles wat wij hebben. Ik weet dat er soms nogal wat rivaliteit tussen de politiedistricten bestaat, maar we willen echt graag tot een goede samenwerking komen, met open kanalen tussen onze teams.’ Het was geen verzoek, maar een kille constatering. Patrik knikte zonder te aarzelen.

‘Uiteraard. Wij hebben alle hulp nodig die we maar kunnen krijgen. Jullie ook. Het lijkt mij het meest logisch als we kopieën van jullie materiaal krijgen en jullie van het onze. Dan kunnen we verder telefonisch contact houden.’

‘Prima,’ zei Gerda.

Patrik zag dat ze een bewonderende blik van haar man kreeg en zijn respect voor Rickard Svensson groeide. Je moest een echte man zijn om het te kunnen waarderen dat je vrouw hoger op de carrièreladder was geklommen dan jijzelf.

‘Weten jullie waar we Silvio Mancini kunnen bereiken?’ vroeg Martin toen ze opstonden om afscheid te nemen.

‘Er is een parochiehuis in het centrum.’ Konrad schreef het adres op een notitieblok, scheurde het blaadje los en gaf het aan Martin. Hij vertelde ook hoe ze er moesten komen.

‘Als jullie Silvio hebben gesproken, kunnen jullie ons materiaal bij de receptie afhalen,’ zei Gerda toen ze Patriks hand schudde. ‘Ik zorg ervoor dat alles voor jullie gekopieerd wordt.’

‘Bedankt voor jullie hulp,’ zei Patrik en hij meende het. Samenwerking tussen de districten was, net zoals Gerda had gezegd, niet altijd de sterkste kant van de politie, en hij was dan ook heel blij dat dit onderzoek op het tegendeel wees.

‘Is het nou nog niet afgelopen met die onzin?’

Jonna sloot haar ogen. Haar moeders stem was door de telefoon altijd zo hard, zo beschuldigend.

‘Je vader en ik hebben erover gesproken en we vinden het ontzettend onverantwoordelijk dat je je leven op deze manier vergooit. Bovendien moeten wij aan onze goede naam in het ziekenhuis denken; je begrijpt toch wel dat je niet alleen jezelf belachelijk maakt, maar ons ook!’

‘Ik wist wel dat het met het ziekenhuis te maken had,’ mompelde Jonna.

‘Wat zeg je? Je moet zo praten dat ik hoor wat je zegt, Jonna. Je bent negentien, je moet leren goed te articuleren. En dan wil ik ook nog zeggen dat de laatste krantenartikelen voor je vader en mij niet zo leuk waren. De mensen beginnen zich af te vragen wat wij voor ouders zijn. Maar wij hebben ons best gedaan, dat kan ik je wel vertellen. Je vader en ik hebben een belangrijke taak en jij bent nu zo groot, Jonna, dat je dat moet begrijpen en een beetje respect moet tonen voor wat we doen. Weet je, gisteren heb ik een Russisch jongetje geopereerd dat hierheen was gekomen omdat hij ernstige hartklachten had. Hij kon de operatie die hij nodig had in zijn eigen land niet krijgen, maar ík heb hem geholpen! Ik heb hem geholpen te overleven, zodat hij een waardig leven kan leiden. Ik vind dat je je wat nederiger tegenover het leven moet opstellen, Jonna. Jij hebt het tenslotte heel goed gehad. Hebben we je ooit iets geweigerd? Je hebt kleren aan je lichaam gehad, een dak boven je hoofd en eten op tafel. Denk eens aan alle kinderen die het nog niet half, nee, nog niet voor een tiende zo goed hebben gehad als jij. Zij zouden dankbaar zijn als ze in jouw schoenen stonden. En ze hadden zeker niet aan dit soort onzin meegedaan en zichzelf geschaad. Nee, ik vind je egoïstisch, Jonna, en het is hoog tijd dat je volwassen wordt. Je vader en ik vinden…’

Jonna verbrak de verbinding en ging langzaam zitten, met haar rug tegen de muur. Haar angst werd groter en groter, tot ze het gevoel had dat die naar boven en naar buiten wilde, door haar hals. Hij vulde elk deel van haar lichaam en het leek alsof ze van binnenuit tot ontploffing werd gebracht. Zoals zo vaak werd ze overmand door het gevoel dat ze nergens heen kon, nergens naartoe kon vluchten, en met trillende handen pakte ze het scheermesje dat ze altijd in haar portemonnee had zitten. Haar vingers bibberden nu zo ongecontroleerd dat ze het liet vallen en vloekend probeerde ze het van de vloer op te rapen. Ze sneed zich meerdere keren in haar vingers, maar na een paar pogingen lukte het haar toch het mesje te pakken en ze bracht het langzaam naar de binnenkant van haar rechterarm. Met diepe concentratie keek ze naar het scheermesje terwijl ze het tegen de getekende huid hield die net een maanlandschap leek van afwisselend wit en roze vlees, waar scherpe, rode randen als kleine rivieren doorheen liepen. Toen het eerste bloed naar buiten sijpelde, voelde ze haar angst afnemen. Ze drukte harder en het kleine stroompje werd een rode, pulserende vloed. Jonna keek ernaar en de opluchting was op haar hele gezicht te lezen. Ze tilde het scheermesje weer op en tekende een nieuwe rivier tussen de littekens. Vervolgens tilde ze haar hoofd op en glimlachte naar de camera. Ze zag er haast gelukkig uit.

‘We zijn op zoek naar Silvio Mancini.’ Patrik hield zijn politielegitimatie op voor de vrouw die opendeed. Ze deed een pas opzij en riep naar binnen: ‘Silvio! De politie wil je spreken.’

Er kwam een man met wit haar naar hen toe. Hij droeg een spijkerbroek en een trui, en Patrik realiseerde zich dat hij onbewust had verwacht hem in een liturgisch gewaad te zien. Niet in gewone dagelijkse kleding. Zijn logische ik besefte dat de pastoor niet altijd in pas toorskleren kon lopen, maar hij moest toch even omschakelen.

‘Patrik Hedström en Martin Molin,’ zei hij en hij wees naar zijn collega. De pastoor knikte en verzocht hun op een klein bankstel plaats te nemen. Het parochiehuis was klein maar het zag er verzorgd uit en er stonden veel attributen die Patrik met zijn lekenkennis associeerde met het katholicisme, zoals afbeeldingen van de Maagd Maria en een groot crucifix. De vrouw die hen had binnengelaten, bracht koffie en koekjes. Silvio bedankte haar warm. Ze glimlachte en trok zich vervolgens terug. Silvio richtte zijn aandacht op Patrik en Martin en vroeg in perfect Zweeds, maar met een onmiskenbaar Italiaans accent: ‘Zo, waar kan ik de politie mee van dienst zijn?’

‘We zouden graag wat vragen stellen over Elsa Forsell.’

Silvio zuchtte. ‘Ja, ik hoopte al dat de politie vroeg of laat iets zou vinden waar ze verder mee kon. Hoewel ik het vagevuur als een heel reële werkelijkheid beschouw, geef ik er de voorkeur aan dat moordenaars hun straf nog tijdens hun leven krijgen.’ Hij glimlachte, een glimlach waaruit tegelijk humor en empathie bleek. Patrik kreeg de indruk dat hij en Elsa elkaar na hadden gestaan, een indruk die door Silvio’s volgende woorden werd bevestigd.

‘Elsa is jarenlang een goede vriendin geweest. Ze nam heel actief deel aan de activiteiten van de parochie en ik was ook haar biechtvader.’

‘Was Elsa katholiek geboren?’

‘Nee, dat was niet het geval,’ lachte Silvio. ‘Dat zijn slechts weinig mensen in Zweden, tenzij het om een gezin gaat dat uit een katholiek land komt. Maar ze kwam naar een van onze diensten en ja, ik geloof dat ze het gevoel had dat ze thuis was gekomen. Elsa was…’ – Silvio aarzelde – ‘Elsa was in zekere zin gehavend. Ze zocht iets, iets wat ze bij ons meende te hebben gevonden.’

‘Wat zocht ze dan?’ vroeg Patrik, terwijl hij de man tegenover zich aankeek. Uit zijn hele wezen bleek dat hij een sympathieke man was, iemand die rust uitstraalde, vrede. Een ware man Gods.

Silvio bleef een hele poos zwijgen voordat hij antwoordde. Hij leek zijn woorden te willen wegen, maar uiteindelijk keek hij Patrik recht aan en zei: ‘Vergiffenis.’

‘Vergiffenis?’ Martin keek vragend.

‘Vergiffenis,’ herhaalde Silvio kalm. ‘Dat wat we allemaal zoeken, de meesten van ons zonder het te weten. Vergiffenis voor onze zonden, voor ons verzuim, voor onze gebreken en fouten. Vergiffenis voor de dingen die we hebben gedaan… en voor de dingen die we hebben nagelaten.’

‘Waarvoor zocht Elsa Forsell vergiffenis?’ vroeg Patrik rustig en hij keek de pastoor intensief aan. Even leek Silvio op het punt te staan iets te vertellen. Vervolgens sloeg hij zijn ogen neer en zei: ‘De biecht is heilig. En wat maakt het uit? We hebben allemaal iets wat ons vergeven kan worden.’

Patrik had het gevoel dat er meer achter die woorden school, maar hij wist voldoende over de zwijgplicht van de biechtvader om te weten dat hij niet moest aandringen.

‘Hoe lang is Elsa lid geweest van deze parochie?’ vroeg hij in plaats daarvan.

‘Achttien jaar,’ antwoordde Silvio. ‘Zoals gezegd, we zijn in de loop van de jaren goede vrienden geworden.’

‘Had Elsa vijanden? Was er iemand die haar een kwaad hart toedroeg?’

Weer een korte aarzeling bij de pastoor, die vervolgens zijn hoofd schudde. ‘Nee, zo iemand ken ik niet. Elsa had niemand, behalve ons, vriend noch vijand. Wij waren haar familie.’

‘Komt dat vaak voor?’ vroeg Martin. Hij kon niet voorkomen dat er een sceptische klank in zijn stem sloop.

‘Ik weet wat u denkt,’ zei de zilverharige man kalm. ‘Nee, dat soort regels of beperkingen zijn er voor onze leden niet. De meesten hebben zowel een familie als andere vrienden, daarin verschillen we niet van andere christelijke gemeenten. Maar Elsa had toevallig alleen ons.’

‘De manier waarop ze is gestorven…’ zei Patrik. ‘Iemand heeft een grote hoeveelheid alcohol bij haar naar binnen gegoten. Wat was Elsa’s relatie tot alcohol?’

Weer meende Patrik een aarzeling te bespeuren, een ingehouden wil om te spreken, maar in plaats daarvan zei de pastoor lachend: ‘Op dat punt was Elsa net als de meeste andere mensen. Ze nam op zaterdagavond soms een of twee glaasjes wijn. Maar geen excessen. Nee, ik zou zeggen dat ze een vrij gewone relatie tot alcohol had. Ik heb haar overigens kennis laten maken met de Italiaanse wijnen; we hebben hier af en toe zelfs wijnproefavonden gehad. Zeer gewaardeerd.’

Patrik trok een wenkbrauw op. De pastoor verbaasde hem echt.

Nadat hij er even over had nagedacht of hij iets was vergeten te vragen, legde Patrik zijn visitekaartje op de tafel. ‘Als u zich nog iets herinnert, aarzel dan niet om te bellen.’

‘Tanumshede,’ zei Silvio toen hij het kaartje had gelezen. ‘Waar ligt dat?’

‘Aan de westkust,’ zei Patrik terwijl hij opstond. ‘Ongeveer tussen Strömstad en Uddevalla.’

Verbaasd zag hij dat Silvio’s gezicht alle kleur verloor. Even was hij net zo bleek als Martin gisteren in de auto. Maar toen herstelde de pastoor zich en hij knikte kort. Onthutst namen Patrik en Martin afscheid. Beiden met het gevoel dat Silvio Mancini aanzienlijk meer wist dan hij zei.

Er hing een gevoel van verwachting in de lucht. Iedereen was benieuwd om te horen wat Patrik en Martin in het weekend te weten waren gekomen. Toen ze terug waren uit Nyköping, was Patrik meteen naar het politiebureau gegaan en had zich een aantal uren voorbereid op deze briefing. Daarom waren de wanden van zijn kamer bedekt met foto’s en briefjes. Hij had aantekeningen gemaakt en kriskras pijlen getekend. Het leek een chaos, maar hij zou er weldra orde in aanbrengen.

Het zou krap zijn in zijn kamer als iedereen er was, maar hij had het onderzoeksmateriaal niet ergens anders willen ophangen, dus het moest maar zo. Martin was er als eerste en ging helemaal achterin zitten, vervolgens kwamen Annika, Gösta, Hanna en Mellberg achter elkaar naar binnen. Niemand zei iets; ze lieten allemaal hun ogen over het opgehangen materiaal glijden. Iedereen probeerde de rode draad te vinden, de draad die hen naar een moordenaar zou leiden.

‘Zoals jullie weten zijn Martin en ik afgelopen weekend naar twee plaatsen geweest, Lund en Nyköping. Beide politiebureaus hadden contact met ons opgenomen omdat ze een zaak hadden die overeenkomsten vertoonde met de criteria die we hadden opgesteld op grond van de moord op Marit Kaspersen en op Rasmus Olsson. Het slachtoffer in Lund’ – hij draaide zich om en wees op een foto op de muur – ‘heette Börje Knudsen. Hij was tweeënvijftig en zwaar alcoholist. Hij is dood aangetroffen in zijn eigen flat. Hij lag er toen al zo lang dat er helaas geen fysieke sporen van letsel konden worden gevonden zoals we die bij de andere slachtoffers hebben kunnen vaststellen. Maar…’ – Patrik pauzeerde even en nam een slokje water uit het glas dat hij op zijn bureau had gezet – ‘maar hij hield dit in zijn hand.’ Hij wees op iets dat naast de foto aan de muur hing. Het was het plastic hoesje met de bladzijde uit het kinderboek.

Mellberg stak zijn hand op. ‘Hebben we al antwoord van het Gerechtelijk Laboratorium over eventuele vingerafdrukken op de bladzijden die bij Marit en Rasmus zijn gevonden?’

Het verbaasde Patrik dat zijn chef zo alert was. ‘Ja, we hebben een antwoord gekregen en de bladzijden zijn teruggekomen.’ Hij wees naar de pagina’s die naast Marits en Rasmus’ foto hingen. ‘Maar helaas zaten er geen vingerafdrukken op. De bladzijde die bij Börje is aangetroffen, is niet onderzocht, maar wordt vandaag naar het Gerechtelijk Laboratorium opgestuurd. De bladzijde die bij het slachtoffer in Nyköping is gevonden, Elsa Forsell, is echter al tijdens het oorspronkelijke onderzoek onderzocht. Met negatief resultaat.’

Mellberg knikte om aan te geven dat hij tevreden was met het antwoord. Patrik ging verder: ‘Börjes zaak is als een ongeluk geclassificeerd, hij zou zich gewoon hebben doodgedronken. De dood van Elsa Forsell is door de collega’s in Nyköping echter als een moord onderzocht, maar er is nooit een dader gevonden.’

‘Waren er wel verdachten?’ Hanna stelde de vraag. Ze zag er verbeten, geconcentreerd en ietwat bleek uit. Patrik vroeg zich bezorgd af of ze ziek werd. Hij kon nu geen mensen missen.

‘Nee, er waren geen verdachten. De enige mensen met wie ze om leek te gaan, waren de leden van haar parochie, en niemand leek enige wrok tegen haar te koesteren. Elsa Forsell werd ook in haar eigen appartement vermoord.’ Hij wees naar de foto die op de plaats delict was genomen. ‘Naast haar lag een bijbel, waar dit in zat.’ Hij verplaatste zijn vinger en wees naar de pagina uit Hans en Grietje.

‘Wat is dit voor een zieke idioot?’ zei Gösta ongelovig. ‘Wat heeft dat sprookje met de zaak te maken?’

‘Dat weet ik niet, maar ik heb het gevoel dat het de sleutel tot dit onderzoek vormt,’ zei Patrik.

‘Laten we hopen dat de pers hier geen lucht van krijgt,’ mompelde Gösta. ‘Gezien hun voorliefde om moordenaars een naam te geven, wordt het dan vast “de Hans-en-Grietjemoordenaar”.’

‘Ja. Ik hoef hopelijk niet te zeggen hoe belangrijk het is dat niets hiervan uitlekt naar de pers,’ zei Patrik. Hij moest zich inhouden om niet naar Mellberg te kijken. Hoewel Mellberg aan het hoofd van het politiebureau stond, was hij een onzekere factor. Maar zelfs hij leek genoeg te hebben van alle media-aandacht in de afgelopen weken, want hij knikte instemmend.

‘Hebben jullie een aanwijzing of een idee wat de raakpunten tussen de moorden zouden kunnen zijn?’ vroeg Hanna.

Patrik keek naar Martin, die antwoordde: ‘Nee, helaas zijn we wat dat betreft weer terug bij af. Börje was zeker geen geheelonthouder en Elsa lijkt een normale relatie tot alcohol te hebben gehad, ze onthield zich er niet van en gebruikte het ook niet overmatig.’

‘Dus we hebben geen idee hoe de moorden verband houden met elkaar,’ herhaalde Hanna. Ze keek bezorgd.

Patrik zuchtte en draaide zich om. Hij liet zijn blik over het materiaal op de muren gaan en zei toen: ‘Nee, we weten alleen dat de moorden naar alle waarschijnlijkheid door dezelfde persoon zijn gepleegd, verder is er geen raakpunt. Niets wijst erop dat Elsa en Börje een connectie hebben met Marit of Rasmus, of met de plaatsen waar zij woonden. Maar we moeten de familie van Marit en Rasmus natuurlijk vragen of zij Börjes of Elsa’s naam kennen en of ze weten of Marit en Rasmus in Lund of Nyköping hebben gewoond. Op dit moment tasten we in het duister, maar er is wel een verband. Dat moet gewoon!’ zei Patrik gefrustreerd.

‘Kun je de plaatsen op de kaart aangeven?’ vroeg Gösta en hij wees naar de kaart van Zweden die aan de ene korte muur hing.

‘Ja, dat is een goed idee,’ zei Patrik en hij pakte een paar gekleurde spelden uit een doosje in de la van zijn bureau. Zorgvuldig prikte hij er vier op de kaart, een in Tanumshede, een in Borås, een in Lund en een in Nyköping.

‘De moordenaar blijft in de onderste helft van Zweden. Dat beperkt het zoekgebied tenminste,’ zei Gösta nors.

‘Ja, wie het kleine niet eert,’ zei Mellberg grinnikend, maar hij viel stil toen hij merkte dat niemand zijn opmerking grappig leek te vinden.

‘We hebben dus het een en ander te doen,’ zei Patrik ernstig. ‘En we mogen onze aandacht voor het Persson-onderzoek ook niet laten verslappen,’ zei hij. ‘Gösta, hoe gaat het met de lijst met hondeneigenaren?’

‘Die is klaar,’ zei Gösta. ‘Ik heb honderdzestig eigenaren weten te verzamelen en dan zijn er nog een stuk of wat die nergens geregistreerd staan. Beter dan dit kunnen we ze niet in kaart brengen.’

‘Ga dan maar verder met de namen die je hebt, vergelijk ze met het adressenregister en kijk of er iemand in verband kan worden gebracht met deze streek.’

‘Prima,’ zei Gösta.

‘Ik wilde proberen wat meer informatie te vinden aan de hand van de bladzijden uit het boek,’ zei Patrik. ‘Martin en Hanna, kunnen jullie weer met Ola en Kerstin gaan praten om te vragen of ze Börjes of Elsa’s naam kennen? Praat ook met Eva, de moeder van Rasmus Olsson. Maar doe dat telefonisch, want ik heb jullie hier nodig.’

Gösta stak aarzelend een hand op. ‘Zou ik niet nog eens met Ola Kaspersen kunnen gaan praten? Hanna en ik hebben hem vrijdag gesproken en ik had het gevoel dat hij niet alles vertelde.’

Hanna keek Gösta aan. ‘Daar heb ik niets van gemerkt,’ zei ze op een toon waaruit bleek dat ze vond dat Gösta uit zijn nek kletste.

‘Jawel, je hebt toch wel gemerkt dat…’ Gösta wendde zich tot Hanna om uitleg te geven, maar Patrik onderbrak hem.

‘Jullie gaan naar Fjällbacka om met Ola te praten, Annika kan de lijst met hondeneigenaren afhandelen. Ik zou die lijst straks graag zien, dus leg hem maar op mijn bureau als je klaar bent.’

Annika knikte en maakte aantekeningen.

‘Martin, jij neemt het materiaal door dat is opgenomen op de avond dat Barbie stierf. Misschien hebben we iets over het hoofd gezien, dus neem de film beeld voor beeld door.’

‘Komt in orde,’ zei Martin en hij knikte.

‘Mooi zo, dan gaan we aan de slag,’ zei Patrik en hij zette zijn handen in zijn zij. Ze stonden allemaal op en liepen een voor een naar de gang. Toen hij weer alleen was, keek Patrik om zich heen. De taak was overweldigend. Hoe moesten ze in vredesnaam een verband tussen dit alles vinden?

Hij pakte de vier uitgescheurde bladzijden van de muur en voelde zijn hoofd helemaal leeg worden. Wat moest hij doen om hier meer informatie over te krijgen?

Er kwam een idee in hem op. Patrik trok zijn jack aan, legde de bladzijden voorzichtig in een aktetas en liep haastig het politiebureau uit.

Martin had de afstandsbediening in zijn hand en legde zijn benen op tafel. Hij was het zo onderhand allemaal een beetje zat. Het was de afgelopen weken te intensief geweest, met te veel media-aandacht en te veel stress. Bovenal had hij te weinig kunnen uitrusten en te weinig tijd gehad met Pia en ‘de kleine’, zoals ze de baby voorlopig noemden.

Hij drukte op play en draaide de band in slow motion af. Hij had de film al vaker gezien en vroeg zich af wat voor nut het had om er nog een keer naar te kijken. Wie zei dat de moordenaar of een aanwijzing was gefilmd? Waarschijnlijk was Lillemor vermoord nadat ze bij het dorpshuis was weggehold. Maar Martin deed altijd braaf wat hem werd opgedragen en had geen zin om hierover met Patrik in discussie te gaan.

Hij merkte dat hij slaperig werd doordat hij achterovergeleund naar de tv keek. Het langzame tempo maakte hem nog vermoeider dan hij al was en hij moest zijn best doen om zijn ogen open te houden. Op het scherm was niets nieuws te zien. Eerst kwam de ruzie tussen Uffe en Lillemor. Hij zette de band op normale snelheid om het geluid te kunnen horen en hij kon nogmaals constateren dat de ruzie zonder meer hatelijk was. Uffe beschuldigde Lillemor ervan dat ze gemene roddels over hem had verspreid, dat ze tegen de anderen had gezegd dat hij gestoord en traag was, een neanderthaler. Lillemor verdedigde zich huilend en zei dat ze dat helemaal niet had gezegd, dat het een leugen was, dat iemand haar een hak wilde zetten. Uffe leek haar niet te geloven en het geharrewar werd fysiek. Vervolgens zag Martin zichzelf en Hanna in beeld verschijnen en een eind maken aan de ruzie. De camera zoomde tussendoor in op hun gezichten en hij kon vaststellen dat ze er net zo verbeten uitzagen als ze zich hadden gevoeld.

Vervolgens kwam er bijna vijfenveertig minuten speeltijd waarin niets gebeurde. Martin keek zo aandachtig mogelijk in een poging iets te ontdekken wat hij eerder had gemist, iets wat werd gezegd, iets in de omgeving. Maar niets leek bijzonder interessant. Niets was nieuw. Bovendien dreigde de slaap hem steeds te overmannen. Hij drukte op pauze en ging een kopje koffie halen. Hij kon elk hulpmid del gebruiken om wakker te blijven. Nadat hij weer op play had gedrukt, ging hij er opnieuw voor zitten en keek verder. Nu begon de ruzie tussen Tina, Calle, Jonna, Mehmet en Lillemor. Van hen hoorde hij dezelfde beschuldigingen als van Uffe. Ze schreeuwden tegen Lillemor, duwden haar en vroegen hoe ze het in haar hoofd had gehaald om over hen te roddelen. Hij zag dat Jonna haar een oplawaai wilde verkopen en net als eerder verdedigde Lillemor zich. Ze huilde zo hard dat haar mascara in brede strepen over haar wangen liep. Het raakte Martin dat ze er opeens zo klein, hulpeloos en jong uitzag onder al haar haar, make-up en siliconen. Ze was maar een klein meisje. Hij nam een slok koffie en zag hoe Hanna en hij een eind maakten aan de ruzie. De camera volgde afwisselend Hanna, die Lillemor wegleidde, en hem, terwijl hij de andere deelnemers de les las. Vervolgens draaide de camera weer naar het parkeerterrein en zag hij Lillemor naar het dorp hollen. De camera zoomde in op haar steeds kleiner wordende rug, toen op Hanna, die in haar mobieltje praatte, en vervolgens op Martin, die nog steeds nijdig leek maar de vluchtende Lillemor met zijn ogen volgde.

Nog een uur later had hij niets anders gezien dan dronken jongelui en deelnemers die stevig verder feestten. Om drie uur waren de laatsten naar bed gegaan en de camera’s waren opgehouden met filmen. Martin bleef nietsziend naar het zwarte scherm zitten turen terwijl hij de band terugspoelde. Hij kon niet zeggen dat hij iets had ontdekt wat hen verder hielp. Maar er knaagde iets aan zijn onderbewuste, als een stofje in zijn oog. Hij keek naar het zwarte scherm. Toen drukte hij weer op play.

‘Ik heb maar een uur lunchpauze,’ zei Ola chagrijnig toen hij de deur opendeed. ‘Dus houd het kort.’ Gösta en Hanna stapten naar binnen en trokken hun schoenen uit. Ze hadden Ola’s huis nog niet eerder gezien, maar het verbaasde hen niets dat het er zo perfectionistisch uitzag. Zijn kantoor was net zo geweest.

‘Ik eet ondertussen verder,’ zei Ola en hij wees op een bord met rijst, kipfilet en erwten. Geen saus, zag Gösta, die zich niet kon voorstellen ook maar iets zonder saus te eten. Daar ging het toch om. Aan de andere kant was hij gezegend met een goede stofwisseling, waar door hij nog geen oudemannenbuikje had, hoewel zijn eetgewoonten daar wel toe hadden moeten leiden. Het lot was Ola misschien niet zo gunstig gezind.

‘Wat willen jullie nu weer?’ vroeg Ola, terwijl hij voorzichtig een paar erwten aan zijn vork prikte. Gösta besefte gefascineerd dat Ola de erwten, de rijst en de kip kennelijk niet wilde mengen, want hij at alles apart op.

‘We beschikken over nieuwe informatie,’ zei Gösta droog. ‘Komen de namen Börje Knudsen en Elsa Forsell je bekend voor?’

Ola fronste zijn voorhoofd en draaide zich om toen hij een geluid achter zich hoorde. Sofie kwam uit haar kamer en keek vragend naar Gösta en Hanna.

‘Wat doe jij thuis?’ vroeg Ola boos terwijl hij zijn dochter aankeek.

‘Ik… ik was niet lekker,’ zei ze. Ze zag er onmiskenbaar beroerd uit.

‘Wat scheelt je?’ vroeg Ola. Hij leek nog steeds niet overtuigd.

‘Ik was misselijk. Ik heb overgegeven,’ zei ze en haar trillende handen, gecombineerd met haar wat vochtige huid, leken haar vader te overtuigen.

‘Ga dan naar bed,’ zei hij op iets mildere toon. Maar Sofie schudde fel haar hoofd. ‘Nee, ik wil erbij zijn,’ zei ze.

‘Ik zei dat je naar bed moest gaan.’ Ola’s stem was gedecideerd, maar de blik in zijn dochters ogen was nog gedecideerder. Zonder antwoord te geven ging ze op een stoel in de hoek zitten, en hoewel Ola het zichtbaar onprettig vond dat ze daar zat, zei hij niets en nam nog een hap rijst.

‘Wat vroegen jullie? Wat waren dat voor namen?’ vroeg Sofie en ze keek Gösta en Hanna met een lege blik aan. Het leek alsof ze koorts had.

‘We vroegen of je vader – of jij – in verband met je moeder de namen Börje Knudsen of Elsa Forsell weleens had gehoord?’

Sofie leek even na te denken, maar schudde toen langzaam haar hoofd. Ze keek haar vader vragend aan en vroeg: ‘Papa, ken jij die namen?’

‘Nee,’ zei Ola. ‘Ik heb ze nog nooit gehoord. Wie zijn dat?’

‘Dat zijn nog twee slachtoffers,’ zei Hanna stilletjes.

Ola veerde op en zijn vork bleef halverwege zijn mond in de lucht hangen. ‘Wat zeg je me nou?’

‘Deze beide mensen zijn ook het slachtoffer geworden van degene die je ex heeft vermoord. En jouw moeder,’ voegde Hanna er zacht aan toe zonder Sofie aan te kijken.

‘Wat is dit, verdomme? Eerst komen jullie naar die Rasmus vragen en nu hebben jullie er nog twee? Waar is de politie eigenlijk mee bezig?’

‘We werken dag en nacht,’ zei Gösta chagrijnig. Die man wekte echt zijn gal. Hij haalde diep adem en zei toen: ‘De slachtoffers woonden in Lund en in Nyköping. Had Marit daar connecties?’

‘Hoe vaak moet ik het nog zeggen?’ snauwde Ola. ‘Marit en ik hebben elkaar in Noorwegen ontmoet en toen we achttien waren, zijn we hier komen wonen vanwege ons werk. Verder hebben we nergens gewoond! Is dat zo moeilijk te begrijpen?’

‘Papa, rustig nou,’ zei Sofie en ze legde een hand op zijn arm. Dat leek hem te kalmeren en hij zei rustig, maar ijskoud: ‘Ik vind dat jullie je werk moeten doen in plaats van ons steeds lastig te vallen. We weten niets!’

‘Jullie weten misschien niet dat jullie iets weten,’ zei Gösta, ‘en dan is het ons werk om daarachter te komen.’

‘Weten jullie waarom mijn moeder is vermoord?’ vroeg Sofie met een broos stemmetje. Vanuit zijn ooghoek zag Gösta dat Hanna haar hoofd afwendde. Ondanks haar stoere uiterlijk leek het contact met familieleden haar nog altijd diep te raken. Een lastige, maar in zekere zin positieve eigenschap voor een agent. Zelf merkte Gösta dat alle jaren bij de politie hem hadden gehard. In een vlaag van helderheid besefte hij dat hij zich daarom de afgelopen jaren vaak had gedrukt. Zijn quotum van ellende was bereikt en hij had de deur dichtgedaan.

‘Daar kunnen we op dit moment niets over zeggen,’ zei hij tegen Sofie, die echt misselijk leek. Hij hoopte maar dat ze hen niet aanstak. Het zou geen goede actie zijn om nu met buikgriep naar het bureau te gaan zodat iedereen naar bed moest.

‘Is er nog iets, het maakt niet uit wat, wat jullie ons niet hebben verteld over Marit, maar wat jullie ons nu zouden willen zeggen? Alles is van belang om een verband te vinden tussen Marit en de overige slachtoffers.’ Gösta staarde Ola strak aan. Hij had hetzelfde gevoel als toen ze bij Inventing met hem spraken. Er was iets wat Ola niet vertelde.

Maar zonder zijn blik af te wenden zei Ola verbeten: ‘Wij… weten… niets! Ga liever met die lesbo praten, wellicht kan zij jullie iets vertellen!’

‘Ik… ik…’ stamelde Sofie terwijl ze onzeker naar haar vader keek. Ze leek te proberen woorden te vormen zonder te weten hoe. ‘Ik…’ begon ze weer, maar een blik van Ola deed haar zwijgen. Vervolgens stormde ze met haar hand voor haar mond de keuken uit. De geluiden die uit de badkamer kwamen, gaven aan dat ze overgaf.

‘Mijn dochter is ziek. Ik wil dat jullie nu gaan.’

Gösta keek Hanna vragend aan en zij haalde haar schouders op. Ze liepen naar de deur. Gösta vroeg zich af wat Sofie wel had willen maar niet had kunnen zeggen.

Op maandagochtend was het rustig en stil in de bibliotheek. Vroeger had die op aangename loopafstand van het politiebureau gelegen, maar omdat de bibliotheek naar de nieuwe ruimte Futura was verhuisd, had Patrik de auto moeten nemen. Er stond niemand achter de balie toen hij binnenkwam, maar nadat hij voorzichtig had geroepen, kwam de bibliothecaresse van Tanumshede achter een van de boekenkasten tevoorschijn.

‘Hoi, wat doe jij hier?’ vroeg Jessica verbaasd terwijl ze een wenkbrauw optrok. Patrik besefte dat het al een tijdje geleden was dat hij in de bibliotheek was geweest. Het moest op de middelbare school zijn geweest, dacht hij. Hij rekende liever niet uit hoeveel jaar geleden dat was. Jessica was in elk geval nog geen bibliothecaresse geweest, want ze was van zijn leeftijd.

‘Hoi. Zou je me ergens mee kunnen helpen?’ Patrik legde de aktetas op de tafel voor de uitleenbalie en pakte voorzichtig de hoesjes met de bladzijden uit Hans en Grietje. Jessica kwam nieuwsgierig naast hem staan om te kijken wat hij had neergelegd. Ze was lang en slank en had middenblond, schouderlang haar, dat nu in een praktische paardenstaart zat. Er zat een bril op het puntje van haar neus en Patrik vroeg zich af of een bril verplicht was als je naar de bibliotheekacademie wilde.

‘Natuurlijk. Zeg maar waarmee,’ zei Jessica.

‘Ik heb hier een aantal bladzijden uit een kinderboek,’ zei Patrik, wijzend op de uitgescheurde pagina’s. ‘Ik vraag me af of het op de een of andere manier te achterhalen valt waar ze vandaan komen, of liever gezegd, van wie ze zijn.’

Jessica duwde haar bril naar achteren en pakte de hoesjes voorzichtig op om ze te bestuderen. Vervolgens legde ze ze weer naast elkaar, maar niet op dezelfde plek.

‘Nu liggen ze op volgorde,’ zei ze tevreden.

Patrik boog zich naar voren en knikte. Ja, hij kon zien dat dat klopte. Nu ontstond een logisch verhaal, beginnend met de pagina die in de bijbel van Elsa Forsell had gelegen. Hij realiseerde zich iets. De bladzijden lagen nu in de volgorde waarin de slachtoffers waren vermoord. Eerst kwam de pagina van Elsa Forsell, dan die van Börje Knudsen, vervolgens die van Rasmus Olsson en ten slotte de bladzijde die naast Marit Kaspersen in de auto had gelegen. Hij keek Jessica dankbaar aan. ‘Je hebt me al geholpen,’ zei hij, terwijl hij de pagina’s nog eens bekeek. ‘Kun je iets over het boek zelf zeggen?’ vroeg hij toen. ‘Waar het vandaan komt?’

De bibliothecaresse dacht even na en liep toen om de uitleenbalie heen naar een computer. ‘Ik vind het boek er nogal oud uitzien,’ zei ze. ‘Het is behoorlijk gedateerd. Je kunt het aan de tekeningen en aan het taalgebruik zien.’

‘Van wanneer denk je dat het ongeveer is?’ Patrik kon de geestdrift in zijn stem niet onderdrukken.

Jessica keek hem over haar bril aan. Even vond hij haar akelig op Annika lijken. Toen zei ze: ‘Dat ben ik aan het uitzoeken. Als ik even ongestoord mag werken.’

Patrik voelde zich net een schooljongen die was terechtgewezen. Beteuterd hield hij zijn mond en keek naar Jessica’s vingers terwijl die over het toetsenbord vlogen.

Na een poosje, dat in Patriks ogen echter een eeuwigheid had geleken, zei ze: ‘Het verhaal van Hans en Grietje is in de loop van de jaren in ontelbaar veel versies verschenen. Maar ik heb alles van na 1950 uitgesloten en nu is het aantal een stuk kleiner; ik kan tien verschillende uitgaven zien. Ik gok,’ – ze benadrukte het woord ‘gok’ – ‘dat het een boek uit de jaren twintig is. Ik zal kijken of ik via een antiquariaat een beter beeld van de versies uit de jaren twintig kan krijgen.’ Ze typte nog een tijdje terwijl Patrik bijna stond te trappelen van ongeduld.

Uiteindelijk zei ze: ‘Kijk, ziet dit plaatje er niet bekend uit?’

Patrik liep om de balie heen om het beter te kunnen zien en glimlachte tevreden toen hij een plaatje van de omslag zag, dat zonder meer op dezelfde manier was getekend als de illustraties op de bladzijden die ze bij de slachtoffers hadden aangetroffen.

‘Dat was het goede nieuws,’ zei Jessica droog. ‘Het slechte nieuws is dat het geen unieke of kleine oplage was. Het boek is in 1924 verschenen en in duizend exemplaren gedrukt. Het is niet zeker dat de eigenaar het boek heeft gekregen of gekocht toen het verscheen. Hij kan naar een antiquariaat zijn gegaan en het op elk willekeurig moment hebben gekocht. Als ik op de websites kijk waar je boeken kunt zoeken die door antiquariaten worden aangeboden, dan vind ik tien exemplaren van dit boek die op dit moment ergens in het land te koop zijn.’

Patrik voelde de moed in zijn schoenen zakken. Hij wist dat het een gok was geweest, maar hij had toch een klein beetje gehoopt dat hij via het boek iets te weten zou komen. Patrik liep weer om de uitleenbalie heen en staarde boos naar de pagina’s. Het liefst had hij ze uit pure frustratie aan flarden gescheurd, maar hij beheerste zich.

‘Zie je dat er een bladzijde ontbreekt?’ vroeg Jessica, die naast hem was komen staan. Patrik keek haar verbaasd aan.

‘Nee, daar heb ik niet aan gedacht.’

‘Je kunt het aan de paginanummers zien.’ Ze wees op de bladzijden. ‘De eerste pagina die je hebt, is pagina één en twee, dan komt vijf en zes, vervolgens heb je zeven en acht en de laatste pagina is negen en tien. Dus de pagina met aan de ene kant drie en de andere vier ontbreekt.’

Er tolden allerlei gedachten door Patriks hoofd. Hij begreep dondersgoed wat dat betekende. Ergens was nog een slachtoffer.

Hij zou het niet moeten doen. Dat wist hij. Maar hij kon het niet laten. Zusje vond het niet leuk als hij zeurde, als hij vroeg naar wat onbereikbaar was. Maar iets in hem bleef maar doorgaan. Hij moest weten wat daarginds was. Wat achter het bos, achter het veld lag. Waar ze elke dag naartoe ging als ze hen alleen achterliet in het huis. Hij moest gewoon te weten zien te komen hoe het eruitzag, dat waaraan ze werden herinnerd als er een vliegtuig overvloog of het geluid van een auTote horen viel, ergens in de verte.

Aanvankelijk had ze het geweigerd. Gezegd dat er geen sprake van was. De enige plek waar ze veilig waren, waar hij, haar kleine Pech vogel, veilig was, was in huis, hun vrijplaats. Maar hij bleef vragen. En elke keer dat hij het vroeg, leek haar weerstand kleiner te worden. Hij hoorde zelf hoe vasthoudend hij was, hoe smekend de toon was die elke keer in zijn stem sloop als hij het over het onbekende had, dat wat hij wilde zien, al was het maar één keer.

Zusje stond altijd zwijgend naast hem, met een knuffel in haar armen en haar duim in haar mond. Ze zei nooit dat ze hetzelfde verlangen had. En ze zou het nooit durven vragen. Maar soms zag hij dezelfde wens in haar ogen glinsteren, als ze op de bank bij het raam zat en naar het bos keek, dat zich ogenschijnlijk eindeloos uitstrekte. Dan zag hij dat haar verlangen net zo sterk was als het zijne.

Daarom bleef hij vragen. Hij smeekte, hij zeurde. Ze herinnerde hem aan het verhaal dat ze zo vaak lazen. Over het nieuwsgierige broertje en zusje, die in het bos verdwaalden. Die alleen waren en bang, gevangengenomen door een gemene heks. Zij konden daarginds ook verdwalen.

Zij was degene die hen beschermde. Wilden ze verdwalen? Wilden ze het risico lopen dat ze de weg naar haar nooit meer terugvonden? Ze had hen al een keer van de heks gered… Haar stem had altijd zo klein geklonken, zo verdrietig, als ze hem antwoordde door wedervragen te stellen. Maar iets in hem had hem verder gedreven, ook al fladderde de onrust in zijn borst als haar stem trilde en er tranen in haar ogen sprongen. De aantrekkingskracht van de verte was zo sterk.

‘Welkom!’ Erling gebaarde dat ze verder moesten komen en ging extra rechtop staan toen hij de cameramannen zag die achter hen aanliepen.

‘Viveca en ik vinden het zó leuk jullie een afscheidsdinertje te kunnen aanbieden. Hier in ons kleine stulpje!’ voegde hij er grinnikend in de richting van de camera aan toe. De kijkers zouden een kijkje in het leven van the rich and famous wel weten te waarderen, zoals hij tegen Fredrik Rehn had gezegd toen hij hem het idee had voorgelegd. Fredrik had het uiteraard geniaal gevonden. Om de deelnemers uit te nodigen voor een afscheidsdinertje bij de hoogste pief van de gemeente. Dat was zonder meer heel gepast.

‘Kom verder, kom verder,’ zei Erling en hij loodste hen de woonkamer binnen. ‘Viveca komt zo met een welkomstdrankje. Maar misschien drinken jullie niet?’ vroeg hij met een knipoog, terwijl hij hartelijk om zijn eigen grapje lachte. Tevreden dacht hij dat de kijkers nu zouden begrijpen dat hij niet zo’n stereotype saaie gemeentefunctionaris in een te krap pak was. Nee, hij wist wel hoe je de stemming erin bracht. Tijdens conferenties was hij altijd degene die in de sauna de beste moppen wist te tappen, ja, het hele bedrijfsleven wist dat hij een echte grappenmaker kon zijn. Een killer, maar wel een leuke.

‘O kijk, daar is het vrouwtje al met de drankjes,’ zei hij en hij wees naar zijn echtgenote, die nog altijd niets had gezegd. Ze hadden het voordat de gasten en de cameramannen kwamen samen besproken. Zij zou op de achtergrond blijven zodat hij in de schijnwerpers kon staan. Hij was tenslotte degene die dit allemaal mogelijk had gemaakt.

‘Ik dacht dat jullie voor de verandering wel een volwassen drankje zouden lusten,’ zei Erling genietend. ‘Een echte Dry Martini.’ Hij lachte weer, iets te luid, maar hij wilde er zeker van zijn dat hij de kijkers bereikte. De jongelui roken voorzichtig aan het drankje, waar een olijf aan een tandenstoker in ronddreef.

‘Moet je die olijf opeten?’ vroeg Uffe, terwijl hij zijn neus optrok.

Erling glimlachte. ‘Nee, die mag je laten liggen, hoor. Die is vooral voor de versiering.’

Uffe knikte en sloeg zijn drankje achterover, zorgvuldig vermijdend de olijf in te slikken.

Een paar anderen volgden zijn voorbeeld en een beetje verward zei Erling met geheven glas: ‘Ik wilde jullie eerst welkom heten, maar kennelijk hadden sommigen dorst. Hoe dan ook, proost!’ Hij hief zijn glas nog wat hoger, kreeg een onbestemd gemompel ten antwoord en nipte toen zelf van zijn Dry Martini.

‘Mag ik er nog een?’ vroeg Uffe. Hij stak zijn glas sommerend omhoog in de richting van Viveca. Zij keek vragend naar Erling, die knikte. Waarom ook niet, de jongelui moesten toch wat lol hebben.

Toen het tijd was voor het toetje, begon Erling W. Larson enigszins spijt te krijgen. Hij herinnerde zich vagelijk dat Fredrik Rehn hem tijdens hun bijeenkomst had gewaarschuwd dat hij voor het eten niet te veel alcohol moest serveren, maar die bezwaren had hij stom genoeg weggewuifd. Als hij het zich goed herinnerde, had hij gedacht dat het nooit erger kon worden dan die keer in ’98, toen de hele leiding op zakenreis was geweest naar Moskou. Wat daar was gebeurd, was weliswaar lichtelijk in nevelen gehuld, maar enkele herinneringen had hij wel. Onder andere aan Russische kaviaar, verdomd veel wodka en een bordeel. Waar Erling niet aan had gedacht, was dat het één ding was om elders te zuipen, maar dat als je vijf dronken lui in je eigen huis had, dat een heel andere zaak was. Het diner zelf was een ramp geweest. De toast met kaviaar van de kleine marene hadden ze amper aangeraakt, de risotto met sint-jakobsschelpen was begroet met braakgeluiden van met name die barbaar van een Uffe, en het dieptepunt leek bereikt nu Erling dezelfde soort geluiden uit de wc hoorde. Omdat ze wel van het toetje hadden gegeten, zag hij in gedachten de chocolademousse al op zijn pas gelegde fraaie grindvloer belanden.

‘Je had nog wat wijn, mijn beste Erling,’ zei Uffe lallend toen hij triomfantelijk met een open wijnfles uit de keuken kwam. Met kramp in zijn maag besefte Erling dat Uffe een van zijn beste en duurste wijnen had ontkurkt. Hij merkte dat hij woedend werd, maar hield zich in toen hij zich realiseerde dat de camera op hem inzoomde, hopend op juist zo’n reactie.

‘Dat is nog eens boffen,’ zei hij verbeten en hij veinsde een glimlach. Met zijn ogen stuurde hij een smeekbede om hulp naar Fredrik Rehn. Maar de producent leek van mening te zijn dat het zijn eigen schuld was en hield zijn lege wijnglas naar Uffe op. ‘Schenk mij nog maar in, Uffe,’ zei hij zonder Erling aan te kijken.

‘Ik ook graag,’ zei Viveca die het hele diner had gezwegen, maar haar man nu uitdagend aankeek. Erling kookte inwendig. Dit was muiterij. Vervolgens glimlachte hij naar de camera.

Over nog geen week was de bruiloft. Erica begon zich een beetje zorgen te maken, maar alle praktische dingen waren geregeld. Anna en zij hadden zich uit de naad gewerkt om alles te organiseren: bloemen, tafelkaartjes, overnachting voor de gasten, muziek, alles, alles, alles. Erica keek bezorgd naar Patrik, die lusteloos tegenover haar aan de ontbijttafel zat te kauwen. Ze had warme chocolademelk en knäckebröd met kaas en kaviaarcrème klaargemaakt, zijn lievelingscombinatie, waar ze zelf meestal misselijk van werd. Nu was ze bereid om in principe alles te doen, als hij maar at. Zijn rokkostuum zou hem in elk geval passen, dacht ze.

De afgelopen dagen had Patrik als een geest door het huis gelopen. Als hij van zijn werk kwam, was hij meteen na het eten in bed gedoken en de volgende ochtend al weer vroeg naar het bureau vertrokken. Zijn gezicht zag er uitgemergeld en grijs uit, getekend door vermoeidheid en frustratie, en ze vermoedde zelfs een zekere berusting. Een week geleden had hij verteld dat er nog een slachtoffer moest zijn. Ze hadden opnieuw een informatieaanvraag naar alle politiedistricten gestuurd, maar zonder resultaat. Met hopeloosheid in zijn stem had hij ook verteld dat ze al het materiaal hadden doorgenomen, één keer, twee keer, drie keer, steeds weer opnieuw, zonder iets te vinden wat hun onderzoek verder hielp. Gösta had telefonisch met Rasmus’ moeder gesproken, maar ook zij kende de namen Elsa Forsell en Börje Knudsen niet. Het onderzoek was vastgelopen.

‘Wat staat er vandaag op de agenda?’ vroeg Erica. Ze probeerde neutraal te klinken.

Patrik knabbelde als een muis aan een hoekje van zijn knäckebröd, maar had in een kwartier nog niet eens het halve sneetje opgegeten. Duister zei hij: ‘Wachten op een wonder.’

‘Maar kunnen jullie geen hulp van buiten krijgen? Van de andere districten die ook getroffen zijn? Of van de rijksrecherche of zo?’

‘Ik heb al contact gehad met Lund, Nyköping en Borås. Zij doen ook hun best. En de rijksrecherche… ik had gehoopt dat we dit zelf zouden kunnen oplossen, maar het lijkt er inderdaad op dat we om versterking moeten vragen.’ Nadenkend nam hij nog een muizenhapje en Erica kon het niet nalaten zich naar voren te buigen en hem over zijn wang te strijken.

‘Wil je het nog altijd laten doorgaan aanstaande zaterdag?’

Hij keek haar verbaasd aan, vervolgens werden zijn trekken zachter en hij kuste de binnenkant van haar hand, midden in de palm.

‘Liefje, natuurlijk wil ik dat! Zaterdag wordt een fantastische dag, de beste in ons leven, op Maja’s geboorte na, natuurlijk. En ik zal blij en vrolijk zijn en me helemaal op jou en onze dag richten. Maak je geen zorgen. Ik kijk er echt naar uit.’

Erica keek hem onderzoekend aan, maar ze zag niets dan eerlijkheid in zijn ogen.

‘Zeker weten?’

‘Zeker weten.’ Patrik glimlachte. ‘Je moet niet denken dat ik niet weet hoeveel werk jij en Anna hebben verzet.’

‘Jij had je eigen besognes. En ik denk dat het Anna goed heeft gedaan,’ zei Erica terwijl ze met een half oog naar de woonkamer keek, waar Anna zich samen met Emma en Adrian op de bank had genes teld om een kinderprogramma te zien. Maja sliep nog en ondanks Patriks sombere stemming voelde het als een luxe om even met hem alleen te zijn.

‘Ik had alleen graag gewild…’ Erica maakte haar zin niet af.

Patrik keek haar aan en las haar gedachten. ‘Je had alleen graag gewild dat je ouders erbij hadden kunnen zijn.’

‘Ja en nee… Als ik heel eerlijk ben, had ik graag gewild dat mijn vader erbij had kunnen zijn. Mijn moeder zou waarschijnlijk net zo weinig belangstelling hebben gehad voor wat Anna en ik doen als anders.’

‘Hebben Anna en jij het nog over Elsy gehad? Over waarom ze was zoals ze was?’

‘Nee,’ zei Erica peinzend. ‘Maar ik heb er wel veel over nagedacht. Waarom we zo weinig weten over het leven van mijn moeder voordat ze mijn vader ontmoette. Het enige dat ze heeft verteld is dat haar ouders al heel lang geleden waren overleden; verder weten Anna en ik niets. We hebben zelfs geen foto’s gezien. Is dat niet vreemd?’

Patrik knikte. ‘Ja, dat klinkt inderdaad vreemd. Misschien moet je wat stamboomonderzoek gaan doen? Jij bent er altijd erg goed in om in dat soort dingen te graven en feiten boven water te halen. Zodra de bruiloft achter de rug is, zou je kunnen beginnen.’

‘Achter de rug?’ zei Erica op onheilspellende toon. ‘Zie jij onze bruiloft als iets dat we “achter de rug” moeten zien te krijgen?’

‘Nee,’ zei Patrik. Iets beters wist hij niet te verzinnen. In plaats daarvan doopte hij zijn sneetje knäckebröd in de chocolademelk. Hij wist wanneer hij zich gedeisd moest houden. En met eten in je mond kon je niet praten…

‘Ja, vandaag komt er een eind aan de pret.’

Lars had hen in een luchtiger sfeer willen ontmoeten dan anders en daarom had hij hen uitgenodigd voor een kopje koffie bij Pappas Lunchcafé, dat, niet geheel onverwacht, aan de Affärsvägen in Tanumshede lag.

‘Het zal verdomd prettig zijn om hier weg te kunnen,’ zei Uffe en hij stak een mergpijpje in zijn mond.

Jonna keek hem met afkeer aan en kauwde in plaats daarvan op een appel.

‘Wat zijn jullie plannen?’ vroeg Lars. Hij slurpte een beetje toen hij zijn thee dronk. De jongelui hadden hem gefascineerd aangekeken toen hij in totaal zes suikerklontjes in zijn kopje had gedaan.

‘Het gebruikelijke,’ zei Calle. ‘Naar huis en afspreken met mijn maten. Een beetje stappen. De meiden bij Kharma hebben me gemist.’ Hij grijnsde, maar iets in zijn blik was dood en zonder hoop.

Tina’s ogen schitterden. ‘Gaat prinses Madeleine daar ook niet altijd naartoe?’

‘Madde? Ja,’ zei Calle nonchalant. ‘Ze heeft een tijdje wat gehad met een vriend van me.’

‘Wauw,’ zei Tina geïmponeerd en ze keek voor het eerst in ruim een maand met een zeker respect naar Calle.

‘Ja, maar hij heeft haar gedumpt. Paps en mams bemoeiden zich er te veel mee.’

‘Paps en… ooo,’ zei Tina. Haar ogen werden nog ronder. ‘Cool…’

‘Wat ga jij doen?’ vroeg Lars, terwijl hij zich tot Tina richtte. Ze wierp haar hoofd in haar nek.

‘Ik ga op tournee.’

‘Tournee,’ snoof Uffe en hij reikte naar een tweede mergpijpje. ‘Je gaat iedere avond met Borrel-Micke op stap om een liedje te zingen en vervolgens in de kroeg te hangen. Dat noem ik niet echt een tournee…’

‘Er zijn anders hartstikke veel clubs die graag willen dat ik “I want to be your little bunny” kom zingen,’ zei Tina. ‘Borrel-Micke zei dat er ook een heleboel platenmaatschappijen zullen komen.’

‘Ja en wat Borrel-Micke zegt is altijd waar,’ snoof Uffe en hij sloeg zijn ogen ten hemel.

‘Ik zal blij zijn als ik jou niet meer hoef te zien, je bent altijd zo verdomd… negatief!’ snauwde Tina tegen Uffe en vervolgens wendde ze hem demonstratief de rug toe. De anderen genoten van het spektakel.

‘En jij dan, Mehmet?’ Iedereen keek naar Mehmet, die sinds ze in het café waren nog geen mond had opengedaan.

‘Ik blijf hier,’ zei hij en hij wachtte uitdagend op de reactie. Die kwam meteen.

Vijf paar wantrouwende ogen staarden hem aan. ‘Wat zeg je? Je blijft? Hier?’ Calle keek alsof Mehmet voor zijn ogen in een kikker was veranderd.

‘Ja, ik blijf in de bakkerij werken. Ik heb mijn flat een tijdje onderverhuurd.’

‘En waar ga je dan wonen? Zeker bij Simon?’ Tina’s woorden schetterden door het café en Mehmets zwijgen veroorzaakte geschokte gezichten om de tafel.

‘Nee, echt waar? Hoezo, hebben jullie iets met elkaar?’

‘Nee,’ snauwde Mehmet. ‘Niet dat dat jou wat aangaat. We zijn gewoon… vrienden.’

Simon and Mehmet, sitting in a tree, k-i-s-s-i-n-g,’ zong Uffe. Hij moest zo hard lachen dat hij bijna van zijn stoel rolde.

‘Hou op, laat Mehmet met rust,’ zei Jonna, bijna fluisterend, waardoor de anderen gek genoeg stil werden. ‘Ik vind het sterk van je, Mehmet. Jij bent de beste van ons allemaal.’

‘Hoe bedoel je, Jonna?’ vroeg Lars mild terwijl hij zijn hoofd schuin hield. ‘Hoezo is Mehmet de beste?’

‘Dat is hij gewoon,’ zei Jonna en ze trok aan haar mouwen. ‘Hij is fair. Aardig.’

‘Ben jij niet aardig dan?’ vroeg Lars. De vraag leek meerdere bodems te hebben.

‘Nee,’ zei Jonna stilletjes. In gedachten ging ze terug naar de scène voor het dorpshuis. Wat had ze Barbie gehaat, wat had het haar gekwetst toen ze te horen had gekregen wat Barbie over haar had gezegd en wat had ze haar graag teruggepakt. Ze had zo’n voldoening gevoeld toen ze Barbies huid met het mes had geschramd. Een aardig iemand had dat niet gedaan. Maar ze zei er niets over. In plaats daarvan keek ze uit het raam, naar het langsrijdende verkeer. De cameramannen hadden hun spullen al gepakt en waren al naar huis gegaan. Dat zou zij ook doen. Naar huis gaan. Naar een groot leeg appartement. Naar briefjes op de keukentafel waarop stond dat ze niet op moest blijven tot ze thuiskwamen. Naar folders over diverse opleidingen die demonstratief op de salontafel waren gelegd. Naar de stilte.

‘Wat ga jij nu doen?’ vroeg Uffe aan Lars, op een licht hatelijke toon. ‘Nu je ons niet meer mag vertroetelen?’

‘Ik vermaak me wel,’ zei Lars en hij nam een slok zoete thee. ‘Ik ga met mijn boek aan de slag, misschien open ik een eigen praktijk. En jij dan, Uffe? Jij hebt nog niet verteld wat je gaat doen.’

Met gespeelde nonchalance haalde Uffe zijn schouders op. ‘Ach, niets bijzonders. Ik ga waarschijnlijk ook op kroegentocht. Ik zal dat stomme “I want to be your little bunny” wel tot vervelens toe horen.’ Hij keek Tina boos aan. ‘En daarna… ach, ik weet het niet. Dat komt wel goed.’ Even was de onzekerheid achter zijn stoere masker te zien. Toen was die weer verdwenen en lachte hij op de voor hem gebruikelijke manier. ‘Moet je kijken wat ik kan!’ Hij pakte het koffielepeltje en hing het aan zijn neus. Hij was verdomme niet van plan zich nodeloos zorgen te maken over zijn toekomst. Kon je een lepel aan je neus in evenwicht houden, dan redde je je altijd.

Toen ze opstapten om naar de bus te lopen die hen uit Tanum weg zou brengen, bleef Jonna even staan. Een fractie van een seconde had ze gemeend Barbie tussen hen in te zien zitten. Met haar lange, blonde haar en de kunstnagels waarmee ze vrijwel niets kon doen. Lachend, met haar zachte, lieve blik, die ze allemaal als een zwakte hadden beschouwd. Jonna realiseerde zich dat ze het bij het verkeerde eind had gehad. Mehmet was niet de enige. Barbie was ook aardig geweest. Voor het eerst dacht ze over die vrijdag na toen alles zo verschrikkelijk mis was gegaan. Wie had eigenlijk wat gezegd? Wie had de verhalen verspreid waarvan Jonna nu dacht dat het leugens waren? Wie had aan de touwtjes getrokken alsof ze marionetten waren? In haar achterhoofd kwam iets in beweging, maar voordat de gedachte echt bovenkwam, vertrok de bus uit Tanumshede. Ze staarde uit het raam. Met naast haar een gapende leegte.