Calle maakte een rondje door het dorp. In Stockholm ging hij minstens vijf keer per week naar de sportschool, maar hier moest hij genoegen nemen met een wandeling om geen bierbuik te krijgen. Hij verhoogde het tempo om de vetverbranding op gang te brengen. Een mooi uiterlijk was iets dat je niet moest onderschatten. Hij verachtte mensen die niet goed voor hun lichaam zorgden. Hij vond het een waar genot om zichzelf in de spiegel te bekijken en te zien hoe de spieren in rijen over zijn buik liepen, hoe de biceps opbolde als hij zijn arm aanspande en hoe zijn borstkas zich fraai uitzette. Als hij ’s avonds laat uitging op het Stureplan, knoopte hij altijd nonchalant een paar knopen van zijn overhemd open. Daar waren de meiden dol op. Ze wilden altijd hun hand in zijn overhemd steken om aan zijn borst te voelen en hun nagels over de ruiten op zijn buik te trekken. Daarna was het meestal a piece of cake om een stukje jong vlees mee naar huis te krijgen.

Soms vroeg hij zich af hoe het leven zonder veel geld eruit zou zien. Hoe het zou zijn om te leven als Uffe, of Mehmet, die in een triest flatje in een buitenwijk woonden. Uffe had opgeschept over inbraken en andere zaken die hij had uitgespookt, maar Calle had zijn lachen bijna niet kunnen inhouden toen hij hoorde wat voor bedragen dat had opgeleverd. Verdomme, hij kreeg per week meer zakgeld van zijn vader!

Toch was er iets waardoor hij die leegte in zijn hartstreek nooit kon vullen. De afgelopen jaren had hij voortdurend naar iets gezocht waarmee hij dat gat kon vullen. Meer champagne, meer feesten, meer vrouwen, meer poeder in zijn neus, meer van alles. Altijd meer van alles. Hij verlegde voortdurend de grens van de hoeveelheid geld die hij erdoorheen kon jagen. Hij verdiende zelf geen geld. Al het geld kwam van zijn vader. En aldoor dacht hij dat er nu toch wel een eind aan zou komen. Maar het geld bleef komen. Zijn pa betaalde de ene rekening na de andere, kocht zonder morren het appartement op Östermalm, kocht die meid af die dat verkrachtingsverhaal had verzonnen – helemaal uit de lucht gegrepen natuurlijk, ze was gewoon met hem en Ludde mee naar huis gegaan en iedereen wist wat dat inhield. Zijn beurs werd voortdurend bijgevuld, als een magische portemonnee waar altijd geld in zat. Er leek geen grens te bestaan, geen eisen. En Calle wist waarom. Hij wist waarom zijn pa nooit nee zou zeggen. Hij wist dat zijn vaders slechte geweten hem dwong te blijven betalen. Hij goot geld in het gat in Calles borst, maar het geld verdween gewoon, zonder iets te vullen.

Ze probeerden allebei op hun eigen manier met geld hun verlies te compenseren. Zijn pa door te geven, Calle door te ontvangen.

Toen de herinneringen kwamen, nam de pijn in het gat toe. Calle ging steeds harder lopen, zweepte zichzelf op, probeerde de beelden te verdrijven. Maar hij kon niet van zijn herinneringen wegrennen. Het enige dat ze kon verdoven was een mix van champagne en cocaïne. Bij gebrek aan beide moest hij ermee leven. Hij schroefde zijn tempo nog verder op.

Gösta slaakte een zucht. Het werd elk jaar moeilijker zich te motiveren. ’s Morgens naar het werk gaan kostte meer energie dan hij bezat, en om daarna iets te bewerkstelligen was vrijwel onmogelijk. Het was alsof zijn gewrichten door onzichtbare gewichten naar beneden werden gedrukt als hij probeerde te werken. Hij had de kracht niet ergens aan te beginnen en kon dagen doodsangsten uitstaan over de meest eenvoudige opdracht. Hij begreep zelf niet hoe het zover was gekomen. Het was er in de loop van de jaren op de een of andere manier ingeslopen. Sinds Majbritt was overleden, had de eenzaamheid hem vanbinnen opgegeten en hem de weinige arbeidsvreugde ontnomen die hij vroeger had gehad. Ja, hij was nooit een echte ster in zijn werk geweest – hij was de eerste om dat toe te geven – maar hij had gedaan wat hij moest doen en soms had hij zelfs een zekere voldoening gevoeld. Maar tegenwoordig vroeg hij zich voortdurend af waar het allemaal toe diende. Hij had geen kinderen aan wie hij iets kon nalaten, omdat hun enige kind, een zoon, was overleden toen die slechts een paar dagen oud was. Er was niemand die thuis op hem zat te wachten als hij ’s avonds thuiskwam, niets waarmee hij de week ends kon vullen, behalve dan het golfen. Hij was schrander genoeg om in te zien dat het golfen eerder een obsessie was geworden dan een hobby. Het liefst deed hij het vierentwintig uur per dag. Maar daarmee kon hij de huur niet betalen, dus was hij gedwongen te blijven werken, tot zijn pensioen als een verlosser zou komen. Hij telde de dagen.

Gösta ging zitten en staarde naar de computer. Om veiligheids redenen hadden ze geen internetaansluiting op het bureau, dus om achter de naam te komen die bij het adres hoorde, moest hij Inlichtingen bellen. Een kort gesprek later had hij de eigenaren gevonden van het huis waar de vuilnisbak bij hoorde. Hij zuchtte. Het was van het begin af aan al een zinloze opdracht geweest. Zijn scepsis was bevestigd toen hij een telefoonnummer van het huisadres van de eigenaren in Göteborg had gekregen. Het was duidelijk dat zij niets met de moord te maken konden hebben. Ze hadden gewoon de pech gehad dat de moordenaar hun vuilnisbak had uitgekozen als laatste bestemming voor het meisje.

Zijn gedachten dwaalden verder naar het meisje. Zijn gebrek aan werklust had niets te maken met een gebrek aan medegevoel. Hij leefde mee met de slachtoffers en hun familie en was dankbaar dat hij het meisje niet had hoeven zien. Martin was nog steeds een beetje bleek geweest toen hij hem in de gang was tegengekomen.

Gösta voelde dat hij in de loop van de jaren zijn quotum van dode mensen had bereikt. Na veertig jaar in het vak kon hij zich nog elke dode herinneren. Het grootste deel betrof ongelukken en gevallen van zelfmoord; moord behoorde tot de uitzonderingen. Maar elk sterfgeval had een groef in zijn geheugen getekend en hij kon beelden terugroepen die even scherp waren als een foto. Hij had veel mensen moeten meedelen dat een naast familielid was overleden. Veel tranen, vertwijfeling, schok en ontzetting. Misschien kwam zijn gelatenheid gewoon door het feit dat de ellende in zijn levensglas de rand had bereikt. Misschien was het glas door elk sterfgeval, de pijn en het ongeluk van ieder mens steeds iets verder gevuld geraakt, tot er nu geen druppel meer bij kon. Het was geen excuus, maar wel een mogelijke verklaring.

Met een zucht nam hij de hoorn van de haak om de huiseigenaren te vertellen dat ze een lijk in hun vuilnisbak hadden gehad. Hij toets te het nummer in. Hij kon het maar beter achter de rug hebben.

‘Waar gaat het over?’ Uffe zat in de verhoorkamer en zag er moe en geïrriteerd uit.

Patrik wachtte even met antwoorden. In plaats daarvan legden Martin en hij secuur hun papieren voor zich neer. Ze zaten tegenover Uffe aan de gammele tafel die samen met vier stoelen het enige meubilair in de kamer vormde. Uffe zag er niet bijster bezorgd uit, zag Patrik, maar hij had in de loop van de jaren geleerd dat de buitenkant van verhoorobjecten heel weinig zei over hoe ze zich vanbinnen voelden. Hij schraapte zijn keel, vouwde zijn handen boven de papieren en boog zich naar voren.

‘Er is gisteravond flink geruzied, heb ik begrepen.’ Patrik keek goed naar Uffes reactie. Hij zag alleen een scheve glimlach. Nonchalant leunde Uffe tegen de rugleuning van zijn stoel. Hij lachte even.

‘O, dat. Ja, hij daar was behoorlijk hardhandig, nu ik erover nadenk.’ Hij knikte naar Martin. ‘Misschien zou ik aangifte moeten doen van mishandeling.’ Hij lachte weer en Patrik voelde de irritatie toenemen.

‘Ja,’ zei hij rustig, ‘we hebben een verslag gekregen van Martin en de andere agent die ter plaatse was, en nu wil ik jouw versie horen.’

‘Mijn versie.’ Uffe strekte zijn benen voor zich uit, waardoor hij nu half in de stoel lag. Het zag er niet echt comfortabel uit. ‘Mijn versie is dat er gewoon wat ruzie werd gemaakt. Een dronkenmansruzie. Verder niets. Hoezo?’ Zijn ogen versmalden en Patrik zag dat Uffes in alcohol gedrenkte hersenen koortsachtig werkten.

‘Hé, wij stellen hier de vragen, niet jij,’ zei Patrik scherp. ‘Twee van onze agenten zagen dat jij gisternacht om tien voor een een van de vrouwelijke deelnemers aanviel, Lillemor Persson.’

‘Barbie, bedoelen jullie,’ onderbrak Uffe hem lachend. ‘Lillemor… Jezus, wat een humor!’

Patrik moest zich inhouden om de jongeman geen flinke draai om de oren te geven. Martin leek dat aan te voelen, daarom nam hij het over zodat Patrik weer tot zichzelf kon komen.

‘Wij hebben gezien dat je Lillemor duwde en sloeg. Wat was de reden van die ruzie?’

‘Ik snap niet waarom jullie hierover zeuren. Het stelde niets voor! We waren het gewoon… niet helemaal met elkaar eens! Ik heb haar nauwelijks aangeraakt!’ Nu maakte Uffes nonchalance plaats voor een zekere ongerustheid.

‘Waarover waren jullie het niet eens met elkaar?’ ging Martin verder.

‘Niets! Of ja, ze had over mij geroddeld, en daar was ik achter gekomen. Ik wilde alleen dat ze het zou toegeven. En dat ze het terug zou nemen! Ze kan toch niet zomaar allerlei onzin verspreiden. Ik wilde alleen dat ze dat zou begrijpen!’

‘En dat wilde je later die nacht, samen met de anderen, tot haar door laten dringen?’ vroeg Patrik met een blik op het verslag voor zich.

‘Ja,’ zei Uffe aarzelend. Hij was nu rechter op gaan zitten. Zijn voortdurende grijns was ook aan het vervagen. ‘Maar dat kunnen jullie toch gewoon aan Barbie vragen? Ik weet zeker dat ze het zal bevestigen. Gewoon wat gezeur, niets waar de politie zich mee hoeft te bemoeien.’

Even ontmoette Patrik Martins blik, toen keek hij Uffe kalm aan en zei: ‘Lillemor zal hier niet zoveel over kunnen zeggen. Ze is vanmorgen dood aangetroffen. Vermoord.’

Het werd doodstil in de verhoorkamer. Uffe werd steeds bleker. Martin en Patrik wachtten tot hij iets zou zeggen.

‘Je… jullie… maken zeker een grapje…?’ zei hij uiteindelijk. Geen reactie van de beide agenten. Langzaam drongen Patriks woorden tot Uffe door. Nu was er geen spoor van een glimlach op zijn gezicht te zien.

‘Hé, verdomme! Denken jullie soms dat ik…? Maar ik… Het was gewoon wat gezeur! Ik zou nooit… Ik heb haar niet…’ Hij stotterde en zijn blik ging onrustig heen en weer.

‘We hebben een dna-monster van je nodig,’ zei Patrik en hij pakte de spullen die hij daarvoor nodig had. ‘Daar heb je toch zeker geen bezwaar tegen?’

Uffe aarzelde. ‘Nee, verdomme,’ zei hij toen. ‘Doe maar wat je nodig vindt. Ik heb niets gedaan.’

Patrik boog zich naar voren en nam met behulp van een wattenstaafje een monster uit de binnenkant van Uffes wang. Heel even leek Uffe spijt te hebben van zijn toestemming, maar toen het wattenstaafje in een envelop verdween die vervolgens werd verzegeld, was het te laat. Hij slikte en keek toen met wijd opengesperde ogen naar Patrik.

‘Jullie leggen de serie nu toch niet plat? Dat kunnen jullie toch niet doen? Ik bedoel, dat kunnen jullie echt gewoon niet doen!’ Zijn stem klonk heel wanhopig en Patrik voelde zijn verachting voor het hele spektakel alleen maar toenemen. Hoe kon een stom tv-programma belangrijker zijn dan de dood van een mens?

‘Die beslissing is niet aan ons,’ zei hij droog. ‘Dat bepaalt de productiemaatschappij. Als ik had mogen beslissen, hadden we de boel meteen stopgezet, maar…’ Hij spreidde zijn armen en zag een opgeluchte uitdrukking op Uffes gezicht verschijnen.

‘Je kunt nu gaan,’ zei Patrik kort. Het beeld van Barbies naakte, dode lichaam stond nog steeds op zijn netvlies gegrift en dat haar dood zou worden omgezet in vermaak, gaf hem een zure smaak in de mond. Wat mankeerde er toch aan de mensen?

De dag was zo goed begonnen. Hij zou zelfs willen zeggen dat die echt, echt heerlijk was geweest. Eerst had hij in de koude voor jaars lucht een heel eind gejogd. Normaal gesproken was hij niet zo’n natuurliefhebber, maar deze ochtend was hij tot zijn eigen verbazing verheugd geweest toen hij het zonlicht door de kruinen van de bomen had zien sijpelen. Het heerlijke gevoel in zijn borst was de hele weg naar huis gebleven en had zelfs geleid tot een vrijpartij met Viveca, die voor de verandering makkelijk over te halen was geweest. Dat was anders wel een van de weinige donkere wolken in Erlings bestaan. Nadat ze waren getrouwd, had ze steeds minder belangstelling getoond voor dat aspect van het huwelijk, en hij vond het nogal zinloos om een jonge, frisse vrouw te hebben als hij haar niet mocht aanraken. Nee, daar moest verandering in komen. De activiteiten van deze ochtend hadden hem er eens temeer van overtuigd dat hij over dat detail een hartig woordje met de kleine Viveca moest wisselen. Hij moest haar uitleggen dat een huwelijk over diensten en wederdiensten ging, over geven en nemen. En als zij de nemende wilde blijven wat kleren, sieraden, pleziertjes en mooie spullen voor het huis betrof, ja, dan moest ze zorgen dat ze enthousiaster en guller werd op de gebieden die hij als man eiste. Dat was vóór hun huwelijk geen enkel probleem geweest. Toen ze in een leuk appartement woonde dat hij betaalde en ze met iemand moest concurreren die al dertig jaar zijn vrouw was. Toen was ze altijd en op de meest uiteenlopende plaatsen beschikbaar geweest. Erling voelde zijn levenslust ontwaken bij de herinnering. Misschien was het nu al tijd om haar daaraan te herinneren. Hij had tenslotte veel in te halen.

Erling had net een voet op de trap naar de bovenverdieping gezet waar Viveca was, toen de telefoon begon te rinkelen. Heel even overwoog hij de beller aan zijn lot over te laten, maar toen draaide hij zich om en liep naar de draadloze telefoon op de salontafel. Het kon tenslotte belangrijk zijn.

Vijf minuten later zat hij stomgeslagen met de hoorn in zijn hand. De consequenties van wat hij zonet had gehoord tolden door zijn hoofd en zijn hersenen probeerden al mogelijke oplossingen te vormen. Hij stond resoluut op en riep naar de bovenverdieping: ‘Viveca, ik ga naar kantoor. Er is iets gebeurd waarmee ik aan de slag moet.’

Een mompelend antwoord van boven bevestigde dat ze hem had gehoord, en hij trok snel zijn jas aan en pakte de autosleutels die aan een haakje bij de voordeur hingen. Hier had hij niet op gerekend. Wat moest hij nu verdomme doen?

Op een dag als vandaag was het goed om Mellberg te zijn. Hij herinnerde zichzelf aan de reden waarom hij hier stond en hield met moeite zijn gezicht in bedwang om de voldoening die hij voelde te verhullen en in plaats daarvan een combinatie van medeleven en vastberadenheid te tonen. Maar hij vond het prettig om in de schijnwerpers te staan. Het paste gewoon goed bij hem. En hij kon niet nalaten zich af te vragen hoe Rose-Marie zou reageren als ze hem in alle ochtenden avondbladen zag, als de sterke man van het bureau. Hij zette zijn borstkas uit en trok zijn schouders naar achteren, in een houding die krachtig voelde. Hij werd bijna verblind door de flitsen van de camera’s, maar bleef toch zo staan. Dit was een gelegenheid die hem niet uit handen mocht glippen.

‘Jullie hebben een minuut om foto’s te maken, daarna moeten jullie je even rustig houden.’ Hij hoorde hoe imponerend zijn stem klonk en onderdrukte een rilling van welbehagen. Hiervoor was hij geboren. Het bleef nog een poosje flitsen, tot hij afwerend een hand opstak en de verzamelde pers aankeek.

‘Zoals jullie al weten hebben we vanochtend het lichaam van Lillemor Persson gevonden.’ Een heleboel handen gingen de lucht in en hij knikte genadig naar de verslaggever van de Expressen.

‘Hebben jullie vastgesteld dat ze is vermoord?’ Iedereen wachtte gespannen op het antwoord, de pennen zweefden een paar millimeter boven de notitieblokken. Mellberg schraapte zijn keel.

‘Zolang het forensische onderzoek niet is voltooid, kunnen we niets met zekerheid zeggen. Maar alles wijst erop dat ze om het leven is gebracht.’ Het antwoord werd gevolgd door een gemompel en het geluid van pennen die over papier bewogen. De tv-camera’s, waarop was aangegeven tot welke nieuwsredactie en welke zender ze behoorden, draaiden en hun sterke lampen waren op hem gericht. Mellberg overwoog welke camera hij zou kiezen en na rijp beraad besloot hij zijn beste kant naar de camera van kanaal 4 te draaien. Vragen werden in zijn richting geslingerd en hij knikte naar een verslaggever van een andere avondkrant.

‘Hebben jullie al een verdachte?’ Wederom een gespannen stilte in afwachting van Mellbergs antwoord. Hij kneep zijn ogen halfdicht in het licht van de schijnwerpers.

‘We hebben een aantal mensen op het bureau verhoord,’ zei hij, ‘maar momenteel hebben we geen concrete verdachte.’

‘Moet Fucking Tanum nu stoppen met de opnames?’ Deze keer was het een verslaggever van het actualiteitenprogramma Aktuellt die de vraag stelde en iedereen luisterde gespannen.

‘Wij hebben niet het recht, en naar het zich momenteel laat aanzien ook geen reden, om invloed uit te oefenen op die kwestie. Dat is een zaak voor de producenten van het programma en het bestuur van de zender.’

‘Maar kan een amusementsprogramma echt doorgaan als een van de deelnemers is vermoord?’ Weer dezelfde tv-verslaggever.

Zichtbaar geïrriteerd zei Mellberg: ‘Zoals ik net al zei kunnen we geen invloed uitoefenen op die kwestie. Dat moeten jullie aan de televisiezender vragen.’

‘Is ze verkracht?’ Niemand wachtte nog langer op Mellbergs knikje, de vragen kwamen nu als kleine projectielen op hem af.

‘Dat zal de sectie moeten uitwijzen.’

‘Maar was er iets wat daarop wees?’

‘Ze was naakt toen we haar vonden, dus moet je je eigen conclusies trekken.’ Mellberg realiseerde zich meteen dat het waarschijnlijk niet zo verstandig was die informatie vrij te geven. Maar hij voelde zich overweldigd door de druk waaraan hij werd blootgesteld, en een deel van de vreugde en opwinding over de persconferentie begon af te nemen. Dit was iets heel anders dan vragen van de plaatselijke pers beantwoorden.

‘Is er een verband tussen de plek waar ze werd gevonden en het misdrijf?’ Deze keer was een van de plaatselijke verslaggevers erin geslaagd een vraag te stellen, in concurrentie met de journalisten van de landelijke kranten en de televisiezenders, die allemaal veel scherpere ellebogen leken te hebben.

Mellberg dacht goed na over zijn antwoord. Hij wilde zich niet nog een keer verspreken. ‘Momenteel wijst niets in die richting,’ zei hij uiteindelijk.

‘Waar is ze dan gevonden?’ De avondkranten lieten zich niet onbetuigd. ‘Het gerucht gaat dat ze in een vuilniswagen is gevonden, klopt dat?’ Opnieuw waren alle ogen op Mellbergs lippen gericht. Hij bevochtigde ze nerveus. ‘Geen commentaar.’ Shit, ze waren heus niet zo dom dat ze nu niet doorhadden dat ze het goed hadden gehoord. Had hij dan toch naar Hedström moeten luisteren, die vlak voor de persconferentie had gevraagd of hij misschien de vragen moest beantwoorden. Nee, het idee alleen al! Mellberg zou natuurlijk nooit een kans voorbij laten gaan om in de schijnwerpers te staan. De herinnering aan de irritatie die hij had gevoeld toen Hedström dat voorstelde, deed hem zijn rug weer rechten en gaf hem nieuwe moed. ‘Ja?’ Hij wees naar een vrouwelijke journalist die al vrij lang met haar hand stond te zwaaien zonder aan het woord te komen.

‘Zijn er deelnemers van Fucking Tanum verhoord?’

Mellberg knikte. Die lui walsten zo graag rond door de media en maakten zich zo belachelijk, dat hij zich er niet druk om maakte die informatie vrij te geven. ‘We hebben ze verhoord, ja.’

‘Wordt een van hen verdacht van de moord?’ Het actualiteitenprogramma Rapport filmde en de verslaggever stak de grote microfoon naar voren om Mellbergs antwoord op te vangen.

‘In de eerste plaats is nog niet vastgesteld dat het om moord gaat, en nee, op dit moment hebben we geen informatie die naar een bepaalde persoon wijst.’ Een witte leugen. Hij had de verklaring van Molin en Kruse gelezen en had al een duidelijk beeld van wie de schuldige was. Maar hij was niet zo stom dat pareltje te delen voordat alles in kannen en kruiken was.

De vragen werden minder interessant en Mellberg merkte dat hij steeds hetzelfde antwoord gaf. Uiteindelijk kreeg hij er genoeg van en deelde mee dat de persconferentie was afgelopen. Terwijl de fotocamera’s bleven flitsen verliet hij de kamer zo autoritair mogelijk. Hij wilde immers dat Rose-Marie een echte sterke man zag als ze vanavond het nieuws aanzette.

In de dagen na Barbies dood had ze verschillende keren gemerkt dat de mensen fluisterend naar haar wezen. Op zich was ze het sinds de Big Brother-tijd wel gewend dat men haar aanstaarde. Maar dit was iets heel anders. Het was geen nieuwsgierigheid of bewondering omdat ze op tv te zien was geweest. Deze aandacht was sensatiebelust en bloeddorstig en bezorgde haar rillingen.

Toen ze hadden gehoord wat er met Barbie was gebeurd, had ze meteen naar huis willen gaan. Haar instinct zei haar te vluchten, zich terug te trekken op de enige plek waar ze heen kon. Tegelijkertijd rea li seerde ze zich dat dat geen alternatief was. Thuis zou ze alleen maar dezelfde leegte, dezelfde eenzaamheid tegenkomen. Daar zou niemand zijn om haar vast te houden, over haar haar te strijken. Al die kleine troostende gebaren waar haar hele lichaam om schreeuwde. Maar er was niemand die haar dat kon geven, niemand die die behoefte kon vervullen. Thuis niet en hier niet. Dus kon ze net zo goed blijven.

De kassa achter haar voelde leeg. Er zat nu een ander meisje, een van de vaste werknemers. Toch voelde het alsof er niemand zat. Jonna verbaasde zich over de leegte die Barbie achterliet. Ze had tegen haar gesnoven, haar afgepoeierd. Haar nauwelijks als een mens beschouwd. Maar nu ze er niet meer was, merkte Jonna hoeveel vreugde Barbie had uitgestraald, te midden van al haar onzekerheid, haar blonde haar, haar behoefte aan aandacht. Barbie had altijd de stemming erin gehouden. Ze had gelachen, had zich verheugd op de dingen die ze zouden meemaken en geprobeerd de anderen op te monteren. Als dank hadden ze haar gehoond en uitgemaakt voor een domme bimbo die geen respect verdiende. Nu merkte je pas wat haar bijdrage was geweest.

Jonna trok de mouwen van haar trui verder omlaag. Vandaag had ze geen zin in vreemde blikken, medelijden en walgende verbazing. De wonden waren dieper dan gewoonlijk. Sinds Barbie dood was, had ze zich elke dag gesneden. Harder en brutaler dan ooit tevoren. Dieper in het vlees, tot ze zag dat de huid zich opende en bloed uitspuugde. Maar de aanblik van het rode, het kloppende, kon haar angstgevoelens niet langer dempen. Het was alsof haar angst nu zo diep zat dat niets daar invloed op had.

Soms hoorde ze de opgewonden stemmen in haar hoofd. Als een bandopname. Ze hoorde als het ware van buitenaf, van bovenaf, wat er werd gezegd. Het was zo vreselijk. Alles was helemaal verkeerd gelopen. Verschrikkelijk verkeerd. De duisternis was in haar binnenste opgestegen zonder dat ze het had kunnen tegenhouden. Al het donkere dat ze door het bloed, door de wonden, naar buiten probeerde te krijgen, was nu als een ongebreidelde woede opgestegen.

Nu voelde ze hoe de leegte van de kassa achter haar zich vermengde met schaamte. En angst. Het klopte in haar wonden. Meer bloed dat naar buiten wilde.

‘Ik vind dat we dit circus nu moeten beëindigen!’ Uno Brorsson sloeg met zijn vuist op de grote vergadertafel in het gemeentehuis en keek Erling boos en sommerend aan. Hij keek niet eens naar Fredrik Rehn, die was uitgenodigd om mee te praten over de gebeurtenissen en het standpunt van de productiemaatschappij uiteen te zetten.

‘Ik vind dat je wat moet kalmeren,’ zei Erling vermanend. Het liefst had hij Uno als een ongehoorzaam kind aan zijn oren de vergaderkamer uit gesleurd, maar democratie was democratie en hij moest die impuls onderdrukken. ‘Wat er is gebeurd, is enorm tragisch, maar daarom hoeven we nog geen overhaaste en emotionele besluiten te nemen. We zijn hier vandaag bijeengekomen om het project op een rustige manier te bespreken. Ik heb Fredrik uitgenodigd zodat hij kan vertellen hoe ze tegen het wel of niet doorgaan van het project aankijken, en ik raad jullie aan naar zijn verhaal te luisteren. Tenslotte heeft Fredrik ervaring met dit soort producties, en hoewel wat er nu is gebeurd volstrekt nieuw is, en zoals ik al zei tragisch, heeft hij ongetwijfeld een aantal verstandige ideeën over hoe we hiermee om moeten gaan.’

‘Vervloekte Stockholm-idioot,’ mopperde Uno zachtjes, maar hard genoeg om Fredriks oren te bereiken. De producent verkoos de opmerking te negeren en ging achter zijn stoel staan, met zijn handen op de rugleuning.

‘Ja, ik begrijp dat dit veel emoties heeft opgeroepen. We rouwen natuurlijk diep over Barbie – Lillemor – en het hele productieteam en ik en ook de leiding in Stockholm betreuren het gebeurde ten zeerste.’ Hij schraapte zijn keel en sloeg bedroefd zijn ogen neer. Na een korte ongemakkelijke stilte keek hij weer op. ‘Maar zoals ze in Amerika zeggen: “The show must go on.” Net zoals jullie je werk niet zouden kunnen neerleggen als, god verhoede het, een van jullie iets zou overkomen, kunnen wij dat ook niet doen. Ik ben er ook volstrekt van overtuigd dat Barbie – Lillemor – zou hebben gewild dat we doorgingen.’ Nieuwe stilte, wederom met een bedroefd neergeslagen blik.

Van de andere kant van de grote, glimmende tafel was gesnik te horen. ‘Het arme kind.’ Gunilla Kjelling veegde voorzichtig een traan weg met haar servet.

Even keek Fredrik een beetje bezwaard. Toen ging hij verder: ‘We kunnen ook niet om de realiteit heen. Een onderdeel van die realiteit is dat we een aanzienlijk bedrag hebben geïnvesteerd in Fucking Tanum, een investering waarvan we steeds hebben gehoopt dat die ons en jullie flink wat zal opleveren. Voor ons in de vorm van kijkers en reclame-inkomsten, voor jullie in de vorm van toeristen en inkomsten van het toerisme. Een heel eenvoudig sommetje.’

Het hoofd financiën van de gemeente, Erik Bohlin, wilde zijn hand opsteken om aan te geven dat hij iets wilde vragen, maar omdat Erling vreesde dat die vraag de discussie niet in de gewenste richting zou sturen, keek hij de jonge econoom bars aan waarop deze zijn hand liet zakken.

‘Maar hoe moet dit ons toeristen opleveren? Moord heeft meestal een zeker… dempend effect op het toerisme…’ Ex-wethouder Jörn Schuster keek Fredrik Rehn met gefronste wenkbrauwen aan en verwachtte duidelijk een antwoord op zijn vraag. Erling merkte dat zijn bloeddruk omhoogging en telde zachtjes tot tien. Dat mensen altijd zo verdomd negatief moesten zijn. Het was een vloek hier te moeten zitten en net te doen of hij rekening hield met deze mensen, die het nog geen dag zouden redden in de hectische werkelijkheid die hij in zijn jaren als leidinggevende had meegemaakt. Met ijskoude kalmte richtte hij zich tot Jörn.

‘Ik moet zeggen dat ik erg teleurgesteld ben in jouw houding, Jörn. Als ik van iemand had gedacht dat hij in staat was het grote geheel te zien, dan was jij het wel. Een man met jouw ervaring zou zich niet blind moeten staren op details. We moeten hier de belangen van de gemeente bevorderen, we kunnen niet als een stelletje trieste bureaucraten alles stopzetten wat ons vooruit kan brengen.’ Hij zag hoe zijn verwijt, verpakt in gevlei, een onzekere glimp in de ogen van de ex-wethouder teweegbracht. Jörn wilde heel graag de indruk wekken dat hij nog steeds de sterke man was, die vrijwillig zijn functie had afgestaan om als mentor van de nieuweling te kunnen optreden. Jörn en Erling wisten allebei dat dat niet het geval was. Maar Erling was bereid het spelletje mee te spelen als hij zijn zin maar kon doordrijven. Het was de vraag of Jörn daar evenzeer toe bereid was. Erling wachtte geduldig. De stilte hing zwaar in de kamer en iedereen keek gespannen naar Jörn om te zien hoe hij zou reageren. Zijn volle, witte baard ging op en neer toen hij zich na een lange denkpauze met een vaderlijke glimlach tot Erling richtte.

‘Natuurlijk heb je gelijk, Erling. In mijn jaren als leider van deze gemeente heb ik zelf grote ideeën doorgevoerd zonder me te laten hinderen door details en mensen die nee zeiden.’ Hij knikte tevreden en keek naar de mensen rond de tafel. Iedereen zag er perplex uit. Ze probeerden vergeefs te bedenken welke grote ideeën Jörn kon bedoelen.

Erling knikte goedkeurend naar Jörn. De oude vos had het juiste besluit genomen. Hij wist op welk paard hij op de lange duur zijn geld moest zetten. Nu dit was rechtgezet beantwoordde Erling uiteindelijk de vraag.

‘Wat het toerisme betreft verkeren we in de unieke situatie dat de naam van onze gemeente overal in het land met grote letters op alle aanplakbiljetten van de kranten staat. Zeker, dat is naar aanleiding van een tragedie, maar feit is toch dat de naam van onze gemeente tot het bewustzijn van vrijwel alle Zweden doordringt. Dit is een gelegenheid die we in ons voordeel kunnen benutten. Zonder twijfel. Ik wilde zelfs voorstellen een pr-bureau in te schakelen dat ons kan vertellen hoe we het beste gebruik kunnen maken van de aandacht in de media.’

Erik Bohlin mompelde iets over ‘het budget’, maar Erling wuifde zijn opmerking weg alsof het een irritante vlieg was. ‘Daar hebben we het nu niet over, Erik. Dat bedoelde ik zonet precies, dat zijn slechts details. Nu denken we groots, het andere lost zich vanzelf op.’ Hij richtte zich tot Fredrik Rehn, die de discussie rond de tafel geamuseerd had gevolgd. ‘En Fucking Tanum gaat door met onze volledige steun. Toch?’ Erling draaide zich om naar de anderen en keek hen een voor een met een intense blik aan.

‘Natuurlijk,’ piepte Gunilla Kjelling terwijl ze hem vol bewondering aankeek.

‘Oké, laat die rotzooi maar doorgaan,’ zei Uno Brorsson korzelig.

‘Het kan toch niet erger worden dan het al is.’

‘Ja,’ zei Erik Bohlin kort, maar met een miljoen vragen die in de lucht bleven hangen.

‘Goed, goed,’ zei Jörn Schuster en hij krabbelde aan zijn baard. ‘Het is fijn om te horen dat iedereen the big picture ziet, net als Erling en ik.’ Hij glimlachte breed naar Erling, die een glimlach forceerde. De ouwe had geen idee waar hij het over had, dacht Erling en hij glimlachte nog breder. Dit was soepeler verlopen dan hij had verwacht. Jezus, wat was hij toch goed!

‘Vis of gevogelte?’

‘Ertussenin,’ antwoordde Anna lachend.

‘Schei toch uit,’ zei Erica en ze stak haar tong uit naar haar zus. Gehuld in dekens zaten ze op de veranda koffie te drinken. Erica had het menu van Stora Hotellet op haar schoot liggen en ze merkte dat het water haar in de mond liep. Het strenge dieet van de afgelopen weken had haar smaakpapillen in beweging gezet en haar honger aangewakkerd, en ze had het gevoel dat ze straks letterlijk zou gaan kwijlen.

‘Hoe vind je dit klinken?’ Ze las hardop. ‘Als voorgerecht rivierkreeftjes op een bed van sla met limoenvinaigrette, heilbot met basilicumrisotto en met honing geroosterde worteltjes als hoofdgerecht, en als dessert cheesecake op een spiegel van frambozensaus?’

‘God, wat lekker!’ zei Anna en ook zij zag eruit alsof ze wat speeksel moest doorslikken. ‘Vooral die heilbot klonk super!’ Ze nam nog een slokje koffie, trok de deken wat strakker om zich heen en keek naar de zee voor hen.

Erica verbaasde zich er opnieuw over hoezeer haar zus de laatste tijd was veranderd. Ze keek naar Anna’s profiel en zag dat er een rust over haar gezicht lag waarvan ze zich niet kon herinneren die ooit eerder te hebben gezien. Ze had zich altijd zorgen gemaakt om Anna. Het was prettig dat ze dat gevoel nu kon loslaten.

‘Wat zou papa het leuk hebben gevonden als hij ons zo had zien kletsen,’ zei ze. ‘Hij wilde ons altijd laten begrijpen dat we dichter tot elkaar moesten komen, als zussen. Hij vond dat ik je veel te veel bemoederde.’

‘Ik weet het,’ zei Anna glimlachend en ze draaide zich om naar Erica. ‘Hij praatte ook met mij, probeerde me te stimuleren meer verantwoordelijkheid op me te nemen, vond dat ik me volwassener moest gedragen en niet zoveel verantwoordelijkheid op jouw schouders moest leggen. Want dat deed ik. Ook al verzette ik me er nog zo tegen dat jij me bemoederde, ik vond het op de een of andere manier ook fijn. En ik verwachtte dat jij de verzorgende en volwassene van ons tweeën zou zijn.’

‘Ik vraag me af hoe het zou zijn gegaan als Elsy die verantwoordelijkheid op zich had genomen. Want eigenlijk was het de hare, niet de mijne.’ Erica merkte dat iets in haar borst samentrok toen ze aan haar moeder dacht. De moeder die hun hele kindertijd lichamelijk aanwezig was geweest, maar afwezig met haar hart.

‘Het heeft geen zin daarover te speculeren,’ zei Anna nadenkend, terwijl ze de deken tot aan haar kin omhoogtrok. Hoewel de zon op hen scheen, probeerde de koude wind tot in alle hoekjes door te dringen. ‘Wie weet wat voor bagage ze met zich meedroeg. Nu ik erover nadenk, kan ik me niet herinneren dat ze het ooit over haar jeugd heeft gehad, over haar leven vóór papa. Is dat eigenlijk niet raar?’ zei Anna verbaasd. Ze had er nooit eerder over nagedacht. Het was gewoon zoals het was.

‘Zíj was gewoon raar, vind ik,’ zei Erica en ze lachte. Maar ze hoorde zelf de bittere klank in haar lach.

‘Nee, serieus,’ zei Anna. ‘Kun jij je herinneren dat Elsy ooit over haar jeugd sprak, over haar ouders, over hoe ze papa had leren kennen, wat dan ook? Er schiet me geen enkele opmerking te binnen. En ze had ook helemaal geen foto’s. Ik weet dat ik een keer naar foto’s van opa en oma vroeg, en toen raakte ze heel erg geïrriteerd en zei dat ze al zo lang dood waren en dat ze er geen flauw idee van had waar ze al die oude spullen had gelaten. Is dat niet vreemd? Ik bedoel, iedereen heeft toch wel een paar oude foto’s? En anders weet je toch wel waar ze liggen?’

Erica realiseerde zich plotseling dat Anna gelijk had. Zij had zelf ook nooit iets van Elsy’s verleden gezien of gehoord. Het leek alsof hun moeders bestaan was begonnen op het moment dat de trouw foto van haar en Tore was genomen. Voor die tijd was er… niets.

‘Je moet maar eens wat research gaan verrichten,’ zei Anna. Erica hoorde aan haar stem dat ze het niet langer over het onderwerp wilde hebben. ‘Jij kan dat soort dingen. Maar nu moeten we terug naar het menu. Heb je gekozen voor het laatste voorstel dat je oplas? Ik vond het heerlijk klinken!’

‘Ja, maar ik moet natuurlijk wel aan Patrik vragen wat hij ervan vindt,’ zei Erica. ‘Al moet ik toegeven dat het een beetje triviaal voelt om hem met dit soort dingen lastig te vallen, nu hij midden in een moordonderzoek zit. Het voelt in zekere zin een beetje… oppervlakkig.’

Ze legde de menukaart op haar schoot en staarde somber naar de horizon. Ze had Patrik de afgelopen dagen amper gezien en ze miste hem. Maar tegelijkertijd begreep ze dat hij hard moest werken. De moord op dat meisje was verschrikkelijk, en ze wist dat Patrik niets liever wilde dan de dader pakken. Maar haar gebrek aan volwassen bezigheden werd wel geaccentueerd door het feit dat hij het zo druk had op zijn werk en met iets heel belangrijks bezig was. Wat zij deed was weliswaar ook belangrijk, ja, moeder zijn was natuurlijk belangrijker dan wat dan ook, dat wist ze en dat voelde ze. Maar ze kon het niet helpen dat ze ernaar verlangde iets… volwassens te doen. Iets waarbij ze Erica kon zijn, niet alleen Maja’s moeder. Nu Anna uit haar schemerland was teruggekeerd, was ze gaan hopen dat ze misschien een paar uur per dag kon gaan schrijven. Ze had gevraagd wat Anna van dat idee vond en die had enthousiast gereageerd en gezegd dat zij dan best voor Maja kon zorgen.

Daarom was Erica op zoek naar nieuwe ideeën, een echte moordzaak met een spannend, menselijk aspect, waarvan ze dacht dat het een goed boek zou kunnen worden. De eerste twee boeken hadden tot enige kritiek in de media geleid. Sommige mensen beweerden dat ze blijk gaf van een soort hyenamentaliteit door over echte moordzaken te schrijven. Maar Erica zag dat anders. Ze liet altijd alle betrokkenen aan het woord komen en ze deed echt haar uiterste best om een zo rechtvaardig en genuanceerd mogelijk beeld van de gebeurtenissen te schilderen. Ze dacht ook niet dat de boeken zo goed zouden zijn verkocht als ze niet met empathie en compassie waren geschreven. Maar ze moest toegeven dat het makkelijker was geweest het tweede boek te schrijven, waarbij ze niet persoonlijk betrokken was geweest, zoals wel het geval was geweest bij de moord op Alex Wijkner. Het was veel moeilijker om afstand te houden als alles wat ze schreef door haar eigen ervaringen werd gekleurd.

Door aan de boeken te denken, ontwaakte haar werklust.

‘Ik ga even surfen,’ zei ze en ze stond op. ‘Ik wil kijken of ik een nieuwe zaak kan vinden waarover ik een boek kan schrijven. Zorg jij voor Maja als ze wakker wordt?”

Anna glimlachte. ‘Natuurlijk. Ga jij maar lekker werken. Succes!’

Erica lachte en liep naar de werkkamer. Het leven in huis was de afgelopen tijd een stuk lichter geworden. Ze wenste alleen dat Patrik spoedig een opening in zijn zaak zou vinden.

De geur van zout. En water. Krijsende vogels aan de hemel erboven en al het blauw dat zich zo ver uitstrekte als hij maar kon kijken. Het gevoel van de schommelende bewegingen van een boot. Het gevoel dat er iets veranderde. Iemand die verdween. Iets wat warm en zacht was geweest, maar nu hard en scherp was geworden. Armen die een scherpe, nare lucht met zich meebrachten als ze hem vastpakten; een lucht die in de kleren en op de huid zat, maar die vooral uit de mond van de vrouw kwam. Maar hij wist niet meer wie ze was. En hij wist niet waarom hij probeerde het zich te herinneren. Het was alsof hij die nacht iets had gedroomd, iets naars, maar toch bekends. Iets waar hij meer over wilde weten.

En hij kon zijn vragen niet tegenhouden. Hij wist niet waarom het zo was. Waarom hij alles niet gewoon kon accepteren, zoals Zusje deed. Ze zag er altijd zo bang uit als hij vragen stelde. Hij wou dat hij het kon laten. Maar dat ging niet. Niet als hij de geur van het zoute water rook en zich de wind in zijn haar herinnerde. En de man die hem en Zusje hoog in de lucht gooide. Terwijl de andere, zij met de stem die eerst zacht was maar later hard werd, stond toe te kijken. Soms, in zijn herinnering, meende hij te zien dat ze glimlachte.

Maar misschien was het zoals zij zei. Zij die werkelijk en mooi was en van hen hield. Dat het een droom was. Een boze droom die zij zou vervangen door mooie, prettige dromen. Hij sprak haar niet tegen. Maar soms merkte hij dat hij naar dat zoute verlangde. En naar de krijsende vogels. Zelfs naar de harde stem. Maar dat durfde hij niet te zeggen…

‘Martin, waar zijn we verdomme eigenlijk mee bezig?’ Patrik smeet gefrustreerd zijn pen op het bureau. De pen rolde op de grond. Martin pakte hem rustig op en legde hem in Patriks pennenbakje.

‘Er is nog maar een week verstreken, Patrik. Het kost tijd, dat weet je.’

‘Wat ik weet, is dat de statistieken aantonen dat hoe langer het duurt om een zaak op te lossen, des te onwaarschijnlijker het wordt dat die wordt opgelost.’

‘Maar we doen wat we kunnen. Een etmaal heeft gewoon niet meer uren.’ Martin keek Patrik onderzoekend aan. ‘Wat dat aangaat, zou jij niet een ochtend vrij moeten nemen, lang douchen, even slapen? Je ziet er behoorlijk kapot uit.’

‘Rusten terwijl dit circus aan de gang is? Geen denken aan.’ Patrik haalde zijn hand door zijn haar, dat al zo in de war zat dat het recht overeind stond. Plotseling begon de telefoon schel te rinkelen en zowel Martin als Patrik veerde op. Geïrriteerd nam Patrik de hoorn van de haak en legde hem er meteen weer op. Het was een paar minuten stil, toen ging de telefoon weer over. Gefrustreerd liep Patrik naar de gang en riep luid: ‘Verdomme, Annika, ik had toch gezegd dat je niemand moest doorverbinden!’ Hij kwam zijn kamer weer in en sloeg de deur met een klap achter zich dicht. Diverse andere telefoons op het politiebureau rinkelden onafgebroken, maar nu de deur dicht was, hoorde je dat alleen vanuit de verte.

‘Kom op, Patrik, zo kan het niet. Straks ga je echt door het lint. Je moet rusten. Je moet eten. En je kunt Annika maar beter je excuses aanbieden, anders word je nog getroffen door het boze oog. Of door zeven jaar ongeluk. Of misschien krijg je op vrijdagmiddag geen zelfgebakken muffins meer van haar.’

Moeizaam ging Patrik weer zitten, maar hij kon een glimlach niet onderdrukken. ‘Muffins, zeg je… Denk je echt dat ze zo machiavellistisch is dat ze me haar muffins zou weigeren…’

‘Misschien zelfs de kerstmand met zelfgemaakte toffees en fudge…’ Martin knikte en deed alsof hij bloedserieus was. Patrik speelde het spelletje mee en sperde zijn ogen wijd open.

‘Nee, niet de fudge, zo gemeen kan ze niet zijn!’

‘Volgens mij wel,’ zei Martin. ‘Je kunt dus maar beter je excuses gaan aanbieden.’

Patrik begon te lachen. ‘Ja, ik weet het, ik zal het doen.’ Hij haalde nog een keer zijn hand door zijn bruine haar.

‘Ik had deze… belegering gewoon niet verwacht. De kranten en de tv zijn helemaal gek. Ze lijken helemaal geen scrupules te hebben! Begrijpen ze niet dat ze het onderzoek saboteren als ze ons op deze manier belegeren! We krijgen niets zinnigs gedaan!’

‘Ik vind dat we heel veel voor elkaar hebben gekregen in een week,’ zei Martin rustig. ‘We hebben alle deelnemers van Fucking Tanum ondervraagd, we hebben de bandopnames van de feestavond toen Lillemor verdween grondig bekeken, we onderzoeken alle tips van het publiek. Ik vind dat we heel goed hebben gewerkt. Dat deze zaak door het programma extra chaotisch is geworden, tja, daar kunnen wij niet veel aan doen.’

‘Maar snap jij dat ze die troep blijven uitzenden?’ Patrik stak zijn handen in de lucht. ‘Er is een meisje vermoord en dat gebruiken ze als amusement op prime time. En de rest van Zweden zit daar op de bank naar te kijken! Ik vind het zo vreselijk…’ – hij zocht naar het juiste woord – ‘respectloos.’

‘Je hebt wederom gelijk,’ zei Martin, nu met een nieuwe scherpte in zijn stem. ‘Maar wat kunnen wij daar verdomme aan doen? Mellberg en die lul van een Erling W. Larson zijn zo mediageil dat ze niet eens hebben overwogen met de productie te stoppen, en dus moeten wij vanuit die situatie werken. Het is gewoon niet anders. En ik vind nog steeds dat het voor jou en voor het onderzoek goed zou zijn als je even ging ontspannen.’

‘Ik ga niet naar huis, als je dat mocht denken. Daar heb ik geen tijd voor. Maar we kunnen in Gestgifveriet gaan lunchen. Telt dat als ontspanning?’ Hij keek Martin een beetje boos aan, maar wist dat zijn collega eigenlijk wel gelijk had.

‘Het is in elk geval iets,’ zei Martin en hij stond op. ‘Dan kun je meteen je excuses aan Annika aanbieden.’

‘Ja, mama,’ zei Patrik. Hij pakte zijn jas en volgde Martin de gang in. Hij merkte nu pas hoeveel honger hij had.

Om hen heen rinkelden de telefoons.

Ze was niet in staat naar haar werk te gaan. Dat hoefde ze ook niet, ze was nog steeds ziek gemeld en haar arts had gezegd dat ze het rustig aan moest doen. Maar ze was opgegroeid met de instelling dat je koste wat het kost moest werken. Volgens haar vader was de enige geldige reden om niet naar je werk te gaan dat je op je sterfbed lag. Dat was ook net het probleem. Haar lichaam functioneerde, het bewoog, at, waste zich en deed alles wat het moest doen, mechanisch. Maar vanbinnen had ze evengoed dood kunnen zijn. Niets had nog enige betekenis. Niets wekte een gevoel van vreugde of zelfs belangstelling op. Het was alleen maar koud en dood. Het enige dat er vanbinnen was, was een pijn die soms zo sterk was dat ze dubbelgevouwen moest lopen.

Er waren twee weken verstreken sinds de agenten hadden aangeklopt. Toen ze de klop hoorde, had ze op een vreemde manier al geweten dat die haar leven zou veranderen. Elke avond dat ze naar bed ging om te proberen een beetje te slapen, speelde hun ruzie zich weer af in haar hoofd. Ze zou nooit van de wetenschap kunnen vluchten dat hun laatste gesprek een gesprek in woede was geweest. Kerstin wenste vurig dat ze een paar van de harde woorden die ze naar Marits hoofd had geslingerd, terug kon nemen. Wat maakte het nu uit? Waarom had ze Marit niet gewoon haar gang laten gaan? Waarom had ze zo graag gewild dat Marit voor hun relatie koos en ervoor uitkwam? Waarom was dat zo belangrijk geweest? Dat ze elkaar hadden, was toch zeker het belangrijkste? Wat anderen wisten of vonden of zeiden, was in één klap zo onbelangrijk geworden dat ze niet eens kon begrijpen waarom ze ooit, in het verre verleden dat in feite nog maar twee weken geleden was, had gevonden dat het zo bepalend was.

Niet in staat te beslissen wat ze moest doen, ging Kerstin op de bank liggen en deed met de afstandsbediening de tv aan. Ze trok een deken over zich heen, de deken die Marit had gekocht tijdens een van haar weinige bezoeken aan Noorwegen. De deken rook naar wol vermengd met Marits parfum. Kerstin begroef haar gezicht in de deken en haalde diep adem, in de hoop dat de geur alle holtes in haar lichaam kon vullen. Een paar losse plukjes wol kwamen in haar neus terecht, waardoor ze moest niezen.

Ze verlangde plotseling naar Sofie. Het meisje dat zoveel van Marit in zich had, en niet zoveel van Ola. Ze was twee keer bij Kerstin langsgekomen. Ze had gedaan wat ze kon om Kerstin te troosten, hoewel ze er zelf uitzag alsof ze elk moment kon instorten. Het meisje had in één klap een volwassen gezicht gekregen dat ze niet eerder had gehad. Een trek van pijnlijke rijpheid die er eerder niet was geweest. Kerstin wenste dat ze die volwassenheid kon wegnemen. Dat ze die kon wegvegen, de klok terug kon draaien en de kinderlijkheid terug kon halen die meisjes van Sofies leeftijd moesten hebben. Maar die was voor altijd verdwenen. En Kerstin wist ook dat ze Sofie nu zou kwijtraken. Het meisje wist het zelf nog niet, ze was waarschijnlijk vast van plan contact te houden met de levensgezellin van haar moeder. Maar het leven zou dat niet toestaan. Deels waren er zoveel andere dingen die aan haar zouden trekken, die het zouden overnemen als het verdriet minder werd, vriendinnen, vriendjes, feestjes, de school, alle dingen die in het leven van een tiener voorkwamen. En deels zou Ola het haar moeilijk maken contact te houden. Na verloop van tijd zou Sofie geen kracht meer hebben zich tegen hem te verzetten. Ze zou steeds minder vaak langskomen, en uiteindelijk helemaal niet meer. Over een of twee jaar zouden ze elkaar groeten als ze elkaar toevallig op straat tegenkwamen, misschien zouden ze een paar woorden wisselen, maar daarna zouden ze hun blik afwenden en ieder huns weegs gaan. Het enige dat zou overblijven, waren herinneringen aan een ander leven samen, herinneringen die zich als een dunne nevel zouden verspreiden als je ze probeerde te vangen. Ze zou Sofie kwijtraken. Zo was het gewoon.

Kerstin zapte lusteloos van de ene zender naar de andere. Het waren vooral programma’s waar je voor veel geld naartoe kon bellen om woorden te raden. Vreselijk oninteressant. Haar gedachten gleden naar de plek waar ze de afgelopen twee weken vaak terechtkwamen. Wie had Marit kwaad gewild? Wie had haar gevangen, midden in haar vertwijfeling over hun ruzie, midden in haar woede? Was ze bang geweest? Was het snel gegaan of langzaam? Had het pijn gedaan? Wist ze dat ze dood zou gaan? Alle vragen tolden door haar hoofd, zonder dat ze antwoorden vond. Ze had de moord op het meisje van de realitysoap via de tv en de kranten gevolgd, maar ze was op een vreemde manier afgestompt, tot de rand toe gevuld met haar eigen verdriet. Al was ze wel bang dat die zaak het onderzoek naar Marits dood misschien belemmerde. Dat de aandacht van de media ervoor zou zorgen dat de politie alle tijd besteedde aan het onderzoek naar de dood van het meisje, en dat ze zich niet langer druk maakten om Marit.

Kerstin kwam overeind en strekte haar hand uit naar de telefoon op de salontafel. Als niemand anders het deed, moest zij Marits belangen behartigen. Dat was ze aan haar verplicht.

Sinds Barbies dood kwamen ze elke dag in een kring bijeen in het dorpshuis. In het begin hadden ze ertegen geprotesteerd. Chagrijnige stilte werd afgewisseld met hatelijke opmerkingen, maar nadat Fredrik had uitgelegd dat deze bijeenkomsten verplicht waren als ze door wilden gaan met de uitzendingen, hadden ze onwillig toegestemd eraan mee te werken. Ruim een week later keken ze op een vreemde manier zelfs uit naar de gesprekken met Lars. Hij praatte niet neerbuigend tegen hen, hij luisterde, kwam met opmerkingen die niet misplaatst voelden en sprak hun eigen taal. Zelfs Uffe begon Lars ongewild aardig te vinden, al zou hij liever doodgaan dan dat hij dat openlijk bekende. De groepssessies werden ook afgewisseld met individuele gesprekken, en niemand protesteerde daar nog langer tegen. Niemand in de groep liep erover te juichen, maar het leek alsof ze het wel hadden geaccepteerd.

‘Hoe hebben jullie de laatste tijd ervaren? Met alles wat er is gebeurd?’ Lars keek hen een voor een aan en wachtte tot iemand iets zou zeggen. Zijn blik stopte uiteindelijk bij Mehmet.

‘Ik vind dat het goed is gegaan,’ zei deze na enig nadenken. ‘Het is zo’n chaos geweest dat je eigenlijk geen tijd hebt gehad om na te denken.’

‘Nadenken waarover?’ vroeg Lars en hij spoorde Mehmet aan door te gaan en zijn woorden nader uit te leggen.

‘Over wat er is gebeurd. Over Barbie.’ Hij zweeg en keek naar zijn handen. Lars liet nu zijn blik over de anderen glijden.

‘Vinden jullie dat goed? Dat je er niet over hoeft na te denken? Ervaren jullie het ook zo? Dat de chaos positief is geweest?’

Wederom stilte.

‘Ik niet,’ zei Jonna somber. ‘Ik vind dat het lastig is geweest. Heel erg lastig.’

‘In welke zin? Welk aspect is lastig geweest?’ Lars hield zijn hoofd scheef.

‘Om je voor te stellen wat er met haar is gebeurd. De beelden voor je te zien. Hoe ze doodging en zo. En hoe ze daar in die… vuilnisbak lag. Zo vreselijk akelig.’

‘Zien jullie ook beelden voor je?’ Lars liet zijn blik op Calle rusten.

‘Natuurlijk gebeurt dat. Maar je kunt er maar beter niet aan denken. Ik bedoel, wat heeft het voor zin? Barbie is toch dood.’

‘Maar denk je niet dat het voor jezelf beter zou zijn om iets met die beelden te doen? De confrontatie ermee aan te gaan?’

‘Ach wat, je kunt maar beter nog een pilsje nemen! Wat jij, Calle!’ Uffe trapte tegen Calles been en lachte, maar keerde terug naar zijn gebruikelijke chagrijn toen hij merkte dat hij niemand meekreeg. Lars richtte zijn aandacht nu op hem, waardoor Uffe ongemakkelijk op zijn stoel begon te schuiven. Hij was de enige die nog steeds gedeeltelijk weigerde zich over te geven aan het proces, zoals Lars het noemde.

‘Uffe, je laat naar buiten toe altijd zo’n stoere houding zien. Maar wat denk je als je aan Barbie denkt? Welke herinneringen komen er dan boven?’

Uffe keek in het rond, alsof hij zijn oren niet kon geloven. Welke herinneringen hij aan Barbie had? Hij grijnsde en keek naar Lars. ‘Nou, wie zegt dat haar tieten niet het eerste zijn waar je aan denkt, die liegt. Dat durf ik wel te beweren! Wat een siliconenbommen!’ Hij bracht zijn handen omhoog alsof hij een maat aangaf en keek opnieuw rond om steun te zoeken bij de groep. Maar ook deze keer leek niemand geamuseerd.

‘Verdomme, Uffe, doe even normaal!’ zei Mehmet geïrriteerd. ‘Ben je echt zo stom, of doe je alleen alsof?’

‘Hou je bek!’ Uffe boog zich dreigend naar Mehmet, maar besefte ergens diep in zijn reptielenbrein dat zijn opmerkingen misschien niet zo gepast waren geweest en hij trok zich daarom onwillig terug in zijn stille korzeligheid. Hij snapte het gewoon niet. Toen ze nog leefde had niemand haar gemogen, en nu zaten ze hier als een stelle tje huilebalken over haar te praten alsof hun beste vriendin was overleden.

‘Tina, jij hebt niet zoveel gezegd. Hoe heeft Lillemors dood jou beïnvloed?’

‘Ik vind het zo vreselijk tragisch.’ Ze had tranen in haar ogen en schudde haar hoofd. ‘Ik bedoel, ze had haar hele leven nog voor zich. En een geweldige carrière. Als Fucking Tanum was afgelopen, zou ze in de Slitz komen, dat was al afgesproken, en ze had met de een of andere vent over een reis naar de vs gesproken om daar te proberen in de Playboy te komen. Ik bedoel maar, ze had de volgende Victoria Silvstedt kunnen worden. Victoria is tenslotte bijna een oud wijf en Barbie had het zo van haar kunnen overnemen. We hebben er hartstikke veel over gepraat en ze was vreselijk ambitieus. Echt cool. Verdomme, wat tragisch.’ Nu stroomden de tranen over haar wangen, en ze veegde ze voorzichtig met haar hand weg om haar mascara niet te verpesten.

‘Ja, het is enorm tragisch,’ zei Uffe. ‘Dat de wereld de volgende Victoria Silvstedt is kwijtgeraakt. Wat moet de wereld nu beginnen?’ Hij lachte, maar hief afwerend zijn handen omhoog toen hij de boze blikken zag die op hem werden gericht. ‘Oké, oké, ik zeg niets meer. Gaan jullie maar lekker zitten janken, stelletje schijnheilige idioten.’

‘Je lijkt behoorlijk gefrustreerd over de hele situatie, Uffe,’ zei Lars mild.

‘Gefrustreerd, wat nou gefrustreerd? Ik vind ze gewoon enorm vals. Zitten snikken om Barbie, hoewel ze geen bal om haar gaven toen ze nog leefde. Ik ben tenminste eerlijk.’ Hij spreidde zijn handen.

‘Je bent helemaal niet eerlijk,’ mompelde Jonna. ‘Je bent een stomme idioot.’

‘Luister, ons psychische wrak spreekt. Doe je mouwen omhoog, dan kan ik je laatste kunstwerk bewonderen. Je bent helemaal gestoord.’ Hij lachte en Lars stond op van zijn stoel.

‘Ik geloof niet dat we vandaag veel verder komen. Uffe, volgens mij is het tijd voor je privésessie.’

Fine, fine. Maar denk maar niet dat ik bij jou ga uithuilen. Dat laat ik graag aan deze idioten over.’ Hij stond op en gaf Tina een klap op haar achterhoofd, waarop ze zich woedend omdraaide en hem terug wilde slaan. Hij lachte alleen en slenterde achter Lars aan. Hij voelde de blikken van de anderen in zijn rug.

Ze zou naar Tanumshede komen om met hem te lunchen. Sinds het etentje in Gestgifveriet hadden ze geen tijd gehad elkaar te ontmoeten, en Mellberg kon bijna niet wachten tot het twaalf uur was. Terwijl hij voor de ingang stond te wachten, keek hij op zijn horloge dat onverbiddelijk aangaf dat het tien voor was. De wijzers kropen verder en hij keek van zijn horloge naar de auto’s die het parkeerterrein op kwamen rijden en weer terug. Ook deze keer had hij voorgesteld naar Gestgifveriet te gaan. Voor een romantische omgeving was er in feite geen beter alternatief.

Vijf minuten later zag hij haar kleine rode Fiat het parkeerterrein op rijden. Zijn hart bonsde op een vreemde manier en hij voelde dat zijn mond droog werd. Reflexmatig controleerde hij of zijn haar goed zat. Hij veegde zijn handen af aan zijn broek en liep naar haar toe om haar te begroeten. Ze begon te stralen toen ze hem zag en hij moest zich inhouden om haar niet te vloeren en haar midden op de parkeerplaats een heel lange kus te geven. De kracht van zijn gevoelens verraste hem. Hij voelde zich weer een tiener. Ze omhelsden en begroetten elkaar en hij liet haar voorgaan toen ze het restaurant binnenstapten. Zijn hand trilde licht toen hij die heel even op haar rug legde.

Toen ze de eetzaal betraden, moest hij verrast hikken. Vanaf een van de tafels bij het raam zaten Hedström en Molin hem verbaasd aan te kijken. Rose-Maries blik ging nieuwsgierig heen en weer tussen hem en de twee collega’s, en Mellberg realiseerde zich onwillig dat hij hen waarschijnlijk aan elkaar moest voorstellen. Martin en Patrik gaven Rose-Marie een hand en glimlachten breed. Mellberg zuchtte inwendig. Het geklets op het bureau zou binnen een mum van tijd losbarsten. Aan de andere kant… Hij strekte zijn rug. Hij schaamde zich absoluut niet om met Rose-Marie te worden gezien.

‘Willen jullie bij ons aan tafel komen zitten?’ Patrik gebaarde naar de twee lege stoelen aan de tafel.

Mellberg wilde net weigeren toen hij Rose-Marie opgewekt ja hoorde zeggen. Hij vloekte in zichzelf. Hij had zich erop verheugd een poosje met haar alleen te zijn. Een gemeenschappelijke lunch met Hedström en Molin creëerde absoluut niet de romantische intimiteit waarvan hij had gedroomd. Maar er was niets aan te doen. Achter Rose-Maries rug keek hij Patrik geïrriteerd aan, maar toen schoof hij berustend haar stoel naar achteren. Hedström en Molin keken alsof ze hun ogen niet geloofden. Wat niet zo raar was. Broekies van hun leeftijd hadden waarschijnlijk nog nooit van het woord ‘gentleman’ gehoord.

‘Wat leuk je te ontmoeten… Rose-Marie,’ zei Patrik met een nieuwsgierige blik. Ze glimlachte en de lachrimpels rond haar ogen werden dieper. Mellberg kon zijn ogen amper van haar afhouden. De manier waarop haar blik glinsterde en haar mond zich in een glimlach omhoogtrok had iets wat… nee, hij kon het niet eens benoemen.

‘Waar hebben jullie elkaar leren kennen?’ Molins stem klonk lichtelijk geamuseerd en Mellberg keek hem met gefronste wenkbrauwen aan. Hij hoopte toch echt dat ze niet dachten dat ze zich ten koste van hem konden vermaken. En ten koste van Rose-Marie.

‘Op een dansavond. In Munkedal.’ Rose-Maries ogen fonkelden. ‘Bertil en ik waren allebei door vrienden meegesleept en eigenlijk waren we geen van beiden bijster enthousiast. Maar soms wijst het lot ons de goede weg.’ Ze keek glimlachend naar Mellberg, die merkte dat hij van geluk begon te blozen. Hij was dus niet de enige sentimentele dwaas. Rose-Marie had die eerste avond ook al gevoeld dat er iets speciaals aan de hand was.

De serveerster kwam naar hun tafel om de bestelling op te nemen. ‘Kies maar wat uit, ik trakteer vandaag!’ hoorde Mellberg zichzelf tot zijn verbazing zeggen. Heel even had hij spijt van zijn woorden, maar de bewonderende blik van Rose-Marie sterkte hem in zijn besluit en hij realiseerde zich, misschien voor de eerste keer in zijn leven, wat de werkelijke waarde van geld was. Wat waren een paar briefjes van honderd vergeleken met de waardering in de ogen van een mooie vrouw? Hedström en Molin keken hem verbijsterd aan en hij snoof geïrriteerd: ‘Bestel nu maar voordat ik me bedenk en het van jullie loon inhoud.’ Nog steeds geschokt stamelde Patrik: ‘De aalbot,’ en Molin, die even verstomd was, kon alleen maar knikken ten teken dat hij hetzelfde wilde.

‘Ik neem de aardappelschotel met vlees en uien,’ zei Mellberg en keek toen naar Rose-Marie. ‘En jij, schoonheid, wat wil jij vandaag nuttigen?’ Mellberg hoorde dat Hedström begon te hoesten toen hij zich verslikte in een slok water. Hij keek hem verwijtend aan en dacht bij zichzelf dat het gênant was dat sommige volwassen mannen zich niet wisten te gedragen. De jeugd van tegenwoordig vertoonde waarlijk grote gebreken in de opvoeding.

‘De varkenshaas graag,’ zei Rose-Marie en ze vouwde haar servet open en legde het op haar schoot.

‘Woon je in Munkedal?’ vroeg Martin beleefd, terwijl hij nog wat water in het glas van zijn tafeldame schonk.

‘Ik woon tijdelijk in Dingle,’ antwoordde ze en ze nam een slokje water voordat ze verder ging. ‘Ik kreeg een aanbod om met vervroegd pensioen te gaan waartegen ik geen nee kon zeggen, en toen besloot ik dichter bij mijn familie te gaan wonen. Momenteel logeer ik bij mijn zus tot ik iets voor mezelf heb gevonden. Ik heb zo lang aan de oostkust gewoond dat ik me eerst goed wil oriënteren voordat ik besluit waar ik me definitief ga vestigen. Als ik me eenmaal heb geïnstalleerd, krijgen ze me er alleen nog uit als ik in de kist lig.’ Haar klaterende lach deed Mellbergs hart overslaan. Alsof ze dat had gehoord, ging ze met een verlegen neergeslagen blik verder: ‘We moeten maar zien waar dat zal zijn. Het hangt natuurlijk ook af van de mensen die op je pad komen.’ Ze keek op en ontmoette Mellbergs blik in een geladen stilte. Hij kon zich niet herinneren ooit zo gelukkig te zijn geweest. Hij wilde zijn mond openen om iets te zeggen, maar net op dat moment kwam de serveerster met hun eten. Rose-Marie draaide zich naar Patrik om een vraag te stellen.

‘Hoe gaat het eigenlijk met die vreselijke moord? Wat ik van Bertil heb begrepen, moet het heel verschrikkelijk zijn geweest.’

Patrik bracht net zijn vork met wat vis, aardappel, saus en groente erop naar zijn mond.

‘Ja, verschrikkelijk is waarschijnlijk wel het goede woord,’ zei hij toen hij klaar was met kauwen. ‘En dat hele mediacircus maakt het er ook niet echt makkelijker op.’ Hij wierp een blik door het raam naar het dorpshuis.

‘Ik begrijp ook niet wat mensen eraan vinden om naar die rommel te kijken.’ Rose-Marie schudde haar hoofd. ‘Vooral niet na zo’n tragische gebeurtenis. Nee, mensen zijn net gieren!’

‘Daar zeg je een waar woord,’ zei Martin somber. ‘Volgens mij is het probleem dat ze de deelnemers niet als echte mensen zien. Dat is de enige manier waarop ik het kan verklaren. Ze kúnnen ze gewoon niet als echte mensen zien, hoe zouden ze er anders van kunnen genieten?’

‘Denken jullie dat een van de andere deelnemers iets met de moord te maken heeft?’ Rose-Marie liet haar stem samenzweerderig dalen.

Patrik wierp een blik op zijn chef. Hij vond het niet prettig om on der zoekstechnische zaken met een burger te bespreken. Maar Mellberg hield zich stil.

‘We onderzoeken de zaak vanuit alle mogelijke invalshoeken,’ zei Patrik voorzichtig. ‘Momenteel hebben we nog geen concrete verdenking geformuleerd.’ Hij besloot verder niets te zeggen.

Ze aten een poosje in stilte. Het eten was lekker, maar het vreemde kwartet had moeite om een gemeenschappelijk gespreksonderwerp te vinden. Plotseling werd de stilte verbroken door het schelle gerinkel van een telefoon. Patrik zocht in zijn zak naar zijn mobieltje en liep toen snel naar de hal om de andere gasten niet te storen. Een paar minuten later keerde hij terug. Zonder te gaan zitten richtte hij zich tot Mellberg.

‘Dat was Pedersen. Hij is klaar met de sectie op Lillemor Persson.

Hij heeft misschien iets gevonden waar we iets aan hebben.’ Zijn ogen waren ernstig.

Hanna genoot van de stilte in huis. Ze was naar huis gegaan om te lunchen, met de auto kostte dat maar een paar minuten. Na alle hectische dagen op het bureau was het prettig om je oren even wat rust te gunnen en geen rinkelende telefoons te horen. Thuis was alleen het geluid van het verkeer als een geruis uit de verte te horen.

Ze ging aan de keukentafel zitten en blies op het eten dat ze een paar minuten in de magnetron had opgewarmd. Het was een restje boeuf Stroganoff van gisteren, een gerecht dat ze eigenlijk nog lekkerder vond als het een dagje had mogen staan.

Het was heerlijk om alleen thuis te zijn. Ze hield van Lars, meer dan van wie ook ter wereld. Maar als hij thuis was, voelde ze altijd die spanning, de onuitgesproken woorden die in de lucht hingen. Ze merkte dat ze het steeds moeilijker begon te vinden om in een spanningsveld te leven.

Wat er aan hun relatie knaagde, was iets wat ze nooit zouden kunnen veranderen. Dat wist ze, en dat was nou net het probleem. Het verleden lag als een natte, zware deken over hun hele leven. Soms probeerde ze Lars te doen begrijpen dat ze samen moesten proberen die deken op te tillen, en wat lucht, wat licht binnen te laten. Maar hij kon alleen in die donkere, vochtige wereld leven, die ondanks de zware druk toch vertrouwd was.

Soms verlangde ze naar iets anders. Iets anders dan deze ellendige, vicieuze cirkel waarin ze waren beland. De afgelopen jaren had ze steeds vaker gevoeld dat een kind hun verleden misschien zou kunnen uitwissen. Een kind dat licht kon brengen in hun duisternis, dat de zware druk kon verlichten, waardoor ze weer konden ademen. Maar Lars weigerde. Hij wilde er niet eens over praten. Hij had zijn werk, zei hij, en zij had het hare, dat was voldoende. Het probleem was dat zij wist dat het niet voldoende was. Er was voortdurend meer nodig. Er kwam nooit een eind aan. Een kind zou alles tot stilstand brengen, overal een eind aan maken. Moedeloos legde ze haar vork op het bord. Ze had geen trek meer.

‘Hoe gaat het met je?’ Simon keek bezorgd naar Mehmet, die tegenover hem aan de keukentafel in de bakkerij zat. Ze hadden hard gewerkt en gunden zich nu een korte pauze. Dat betekende echter wel dat Uffe alleen voor de winkel moest zorgen, en daarom keek Simon voortdurend bezorgd die kant op.

‘Vijf minuten kan hij de boel wel aan. Denk ik in elk geval…’ zei Mehmet en hij lachte. Simon ontspande en begon ook te lachen.

‘Ik ben helaas al mijn illusies over dat zogenaamde extra personeel kwijtgeraakt,’ zei hij. ‘Volgens mij heb ik werkelijk de niet getrokken toen de deelnemers hun werkplekken kregen toegewezen.’ Hij nam een slok van zijn koffie.

‘Ja en nee,’ zei Mehmet en hij nam ook een slok. ‘Je hebt ook het winnende lot getrokken,’ zei hij met een brede grijns. ‘Mij! Als je mij en Uffe middelt, heb je één middelmatige werknemer.’

‘Ja, daar heb je gelijk in,’ zei Simon en hij lachte weer. ‘Ik heb jou ook gekregen!’ Hij werd weer ernstig en keek Mehmet lang aan. Mehmet keek niet terug. Simons blik bevatte veel vragen en onuitgesproken woorden en hij had de kracht niet daar nu op te reageren. Misschien wel nooit.

‘Je hebt mijn vraag niet beantwoord. Hoe gaat het met je?’ Simon bleef hem recht aankijken.

Mehmet merkte dat zijn handen nerveus bewogen. Hij probeerde de vraag van zich af te schudden. ‘Ach, het gaat wel. Ik kende haar niet zo goed. Al dat gedoe eromheen vind ik wat minder. Maar de zender is blij. De kijkcijfers breken alle records.’

‘Ik ben het zo zat jullie smoelen hier elke dag te zien dat ik nog naar geen enkele aflevering heb gekeken.’ Simon had de meeste intensiteit in zijn blik nu laten varen. Mehmet ontspande een beetje. Hij nam een grote hap van een versgebakken bolletje en genoot van de smaak en de geur van warme kaneel.

‘Hoe was het om verhoord te worden door de politie?’ Simon pakte ook een bolletje en nam een grote hap waardoor meteen een derde deel was verdwenen.

‘Het was niet zo erg.’ Mehmet vond het niet prettig om hier met Simon over te praten. Bovendien loog hij. Hij wilde niet de waarheid zeggen en vertellen hoe vernederend het had gevoeld om in dat kleine kamertje te zitten, waar hij was bestookt met vragen en zijn antwoorden nooit bevredigend leken te zijn. ‘Ze waren oké. Ik geloof niet dat ze iemand van ons serieus verdenken.’ Hij ontweek Simons blik. Een paar korte beelden drongen zich aan hem op, maar hij duwde ze weg en weigerde te accepteren wat ze hem wilden doen herinneren.

‘Die psycholoog met wie jullie praten. Is hij goed?’ Simon boog zich naar voren en nam nog een enorme hap van het bolletje, terwijl hij op Mehmets antwoord wachtte.

‘Lars is oké. Het is goed dat we met hem kunnen praten.’

‘Hoe gaat Uffe ermee om?’ Simon knikte naar de winkel. Ze zagen Uffe langs de deuropening rennen, terwijl hij deed alsof hij gitaar speelde met een baguette. Mehmet moest lachen. ‘Wat denk je? Uffe is… Uffe. Maar het had erger kunnen zijn. Zelfs hij durft Lars geen onzin te verkopen. Nee, Lars is goed.’

Een oudere dame kwam de winkel binnen en Mehmet zag haar terugdeinzen toen ze Uffe zo wild zag dansen. ‘Ik geloof dat het tijd wordt om de klanten te redden.’

Simon draaide zijn hoofd om en stond ook snel op. ‘Ja, mevrouw Hjertén krijgt anders zo een hartaanval.’

Toen ze de winkel in liepen, raakte Simons hand per ongeluk die van Mehmet. Mehmet trok zijn hand terug alsof hij zich had gebrand.

‘Erica, ik moet vanmiddag naar Göteborg, dus ik kom wat later thuis. Tegen achten denk ik.’

Terwijl hij naar haar antwoord luisterde, hoorde hij Maja op de achtergrond brabbelen. Meteen voelde hij een acuut verlangen om thuis te zijn. Hij had er alles voor over om de hele boel hier achter zich te kunnen laten, naar huis te gaan en op de vloer met zijn dochtertje te spelen en haar te knuffelen. Emma en Adrian waren hem de afgelopen maanden ook heel dierbaar geworden en hij verlangde er ook naar tijd met hen door te brengen. Bovendien knaagde zijn geweten aan hem omdat Erica zoveel voor de bruiloft moest regelen, maar zoals de situatie nu was, had hij geen keus. Het onderzoek bevond zich in de meest intensieve fase en hij was genoodzaakt te doen wat hij maar kon.

Wat een geluk dat Erica zo begripvol is, dacht hij toen hij in zijn auto stapte. Hij had even overwogen om Martin mee te vragen, maar eigenlijk hoefden ze Pedersen niet met zijn tweeën te spreken, en Martin verdiende het om vanavond wat vroeger naar Pia te gaan. Hij had de laatste tijd ook hard gewerkt. Net toen hij wilde wegrijden ging zijn telefoon weer over.

‘Met Hedström,’ zei hij, een beetje geïrriteerd omdat hij verwachtte dat het weer een nieuwsgierige journalist zou zijn. Toen hij hoorde wie er belde, had hij meteen spijt van zijn korzelige toon.

‘Dag, Kerstin,’ zei hij en hij zette de motor weer uit. Zijn slechte geweten, dat meer dan een week had liggen smeulen, sloeg met volle kracht toe. Hij had het onderzoek naar Marits dood verzaakt, ten gunste van het onderzoek naar de moord op Lillemor. Dat was niet zijn bedoeling geweest, het was gewoon zo gelopen omdat de druk van de media na de dood van het meisje zo groot was geweest. Met een schuldbewust gezicht luisterde hij naar wat Kerstin te zeggen had en antwoordde toen: ‘We… we zijn helaas niet veel verder gekomen.’ (…) ‘Nee, natuurlijk blijven we ons op Marit richten.’ Hij vertrok zijn gezicht, walgend van zichzelf omdat hij zat te liegen. Maar het enige dat hij nu kon doen, was proberen de verloren tijd in te halen. Nadat hij de verbinding had verbroken dacht hij een poosje na. Toen toetste hij een nummer in, werd doorverbonden en sprak vijf minuten met iemand die enorm in verwarring leek te worden gebracht door zijn woorden. Daarna zette hij met een lichter gemoed koers naar Göteborg.

Twee uur later had hij de Forensische Eenheid in Göteborg bereikt. Hij vond Pedersens kamer snel en klopte zachtjes aan. Meestal communiceerden ze per fax en telefoon, maar deze keer had Pedersen erop gestaan de resultaten persoonlijk te vertellen. Patrik vermoed de dat de hoge bazen er door de enorme mediabelangstelling zeker van wilden zijn dat niets aan het toeval werd overgelaten.

‘Hallo, dat is alweer een tijdje geleden,’ zei Pedersen toen Patrik de deur opende. Hij stond op en stak zijn hand uit.

‘Je hebt gelijk, we hebben elkaar inderdaad lang niet gezien. Maar we spreken elkaar des te vaker. Helaas, zou ik bijna zeggen…’ zei Patrik en hij ging op de bezoekersstoel tegenover Pedersens enorme bureau zitten.

‘Ja, ik heb meestal geen leuk nieuws te melden.’

‘Nee, maar wel belangrijk,’ zei Patrik.

Pedersen glimlachte naar hem. Hij was groot en lang, maar had een zacht karakter, dat in schril contrast stond met de wreedheid die hij in zijn werk tegenkwam. Zijn bril, die op het puntje van zijn neus balanceerde, en zijn grijzende haar, dat altijd in de war zat, zouden zijn toeschouwer de indruk kunnen geven dat hij afwezig en slordig was. Maar dat was zo ver bezijden de waarheid als maar mogelijk was. De papieren op zijn bureau lagen in keurige stapels en de ordners en mappen op de boekenplanken waren allemaal netjes voorzien van een etiket. Pedersen besteedde veel aandacht aan details. Nu pakte hij een stapel papieren, die hij bestudeerde voordat hij naar Patrik keek en begon te praten.

‘Het meisje is zonder twijfel gewurgd. Het tongbeen en het schild kraakbeen vertonen fracturen. Er zijn geen afdrukken van een koord of zo, alleen deze blauwe plekken aan beide zijden van de hals, wat goed overeenkomt met een manuele wurging.’ Hij legde een grote foto voor Patrik neer en wees de blauwe plekken aan die hij bedoelde.

‘Je bedoelt dus dat iemand haar met zijn handen heeft gewurgd.’

‘Ja,’ zei Pedersen droog. Hij voelde altijd grote empathie voor de slachtoffers die op zijn obductietafel terechtkwamen, maar dat liet hij maar zelden met zijn toonval merken. ‘Een ander teken van wurging zijn de petechieën, dat wil zeggen puntvormige bloedingen in het bindvlies van de ogen en in de huid rondom de ogen.’

‘Is er veel kracht nodig om iemand op die manier te wurgen?’ Patrik vond het moeilijk zijn blik van de foto van de bleke, enigszins blauwachtige Lillemor te halen.

‘Meer dan de meeste mensen denken. Het duurt vrij lang om iemand te wurgen en je moet flinke druk op de hals uitoefenen. Maar in dit geval,’ – hij kreeg een hoestaanval en draaide zich even om voordat hij verder ging – ‘in dit geval heeft de dader het zich een beetje makkelijker gemaakt.’

‘Hoe bedoel je?’ Patrik boog zich geïnteresseerd naar voren. Pedersen bladerde door de pagina’s voor zich tot hij de passage vond die hij zocht.

‘Hier – we hebben resten van een slaapmiddel in haar systeem gevonden. Waarschijnlijk is ze eerst verdoofd en daarna gewurgd.’

‘Wat vreselijk,’ zei Patrik en hij keek nog een keer naar de foto van Lillemor.

‘Hebben jullie kunnen ontdekken hoe ze het slaapmiddel binnen heeft gekregen? Of het ergens mee was vermengd, bedoel ik?’

Pedersen schudde zijn hoofd. ‘Haar maaginhoud was net een duivelse cocktail. Ik heb geen flauw idee wat ze had gedronken, maar de alcohollucht was duidelijk aanwezig. Het meisje was met alle zekerheid heel erg dronken toen ze doodging.’

‘Ja, we hebben gehoord dat ze die avond flink had gefeest. Denk je dat het slaapmiddel in een van haar drankjes heeft gezeten?’

Pedersen spreidde zijn handen. ‘Dat valt onmogelijk te zeggen. Maar het is absoluut een mogelijkheid.’

‘Oké, ze is dus verdoofd en daarna gewurgd. Dat weten we. Is er nog meer waar we iets aan hebben?’

Pedersen keek weer in zijn papieren. ‘Ja, er was ook ander letsel. Het lijkt erop dat ze is geslagen: onder de huid en in de musculatuur van haar wang zat een bloeding, alsof ze een flinke draai om haar oren had gehad.’

‘Dat komt goed overeen met wat we over die avond weten,’ zei Patrik grimmig.

‘Op haar polsen zaten bovendien een paar flinke sneeën. Die moe ten behoorlijk hebben gebloed.’

‘Sneeën,’ zei Patrik. Die waren hem niet opgevallen toen hij haar in de vuilniswagen had gezien. Maar hij had het op dat moment ook niet kunnen opbrengen haar grondig te inspecteren. Hij had een korte blik op haar geworpen en zich vervolgens afgewend. Dit was zon der meer interessante informatie. ‘Wat kun je over die sneeën zeggen?’

‘Niet veel.’ Pedersen haalde zijn hand nog een keer door zijn warrige haar en Patrik had even het gevoel van een déjà vu. Een soortgelijk spiegelbeeld had hem de afgelopen dagen aangekeken.

‘Ze zijn echter zo aangebracht dat ik niet denk dat ze het zelf heeft gedaan. Het is op zich nogal populair, vooral onder jonge meisjes, om jezelf daar te snijden.’

Patrik zag opeens het beeld van Jonna in de verhoorkamer voor zich. De gehavende armen met sneeën vanaf de polsen tot aan de ellebogen. Een gedachte kreeg vorm. Maar daar moest hij later maar mee aan de slag.

‘En het tijdstip?’ vroeg Patrik. ‘Kun je zeggen wanneer ze ongeveer is overleden?’

‘Zoals je weet is dit geen exacte wetenschap, maar haar temperatuur op het moment dat ze werd gevonden, wijst erop dat het in de loop van de nacht is gebeurd. Om een uur of drie, vier is mijn professionele gok.’

‘Oké,’ zei Patrik en hij keek nadenkend. Hij nam niet de moeite de informatie op te schrijven. Hij wist dat hij een kopie van het sectierapport zou krijgen wanneer hij wegging.

‘Verder nog iets?’ Hij hoorde zelf hoe verwachtingsvol hij klonk. Ze hadden de afgelopen week in het duister getast, er was niets concreets geweest dat het onderzoek verder had gebracht, dus nu hoopte hij op een kleine strohalm.

‘Ja. We hebben in haar hand een paar interessante haren aangetroffen. Ik vermoed dat de dader haar heeft ontkleed om eventuele sporen te verwijderen, maar het is hem ontgaan dat ze iets had vastgepakt, waarschijnlijk toen ze stierf.’

‘Ze kunnen dus niet uit de vuilnisbak komen?’

‘Nee, ze lagen zó in haar gebalde vuist dat dat niet mogelijk is.’

‘En?’ Patrik voelde zijn ongeduld als een warme golf door zijn lichaam stromen. Hij zag aan Pedersen dat dit belangrijk was, dat ze eindelijk iets bruikbaars hadden. ‘Wat waren het voor haren?’

‘Ja, haren is eigenlijk wat slordig gezegd. Het gaat om hondenharen. Van een ruwharige Galgo Español om precies te zijn. Aldus het Gerechtelijk Laboratorium.’ Hij legde het papier met de resultaten voor Patrik neer. Barmhartig bedekte het de foto van Lillemor.

‘Kunnen ze aan een speciale hond worden gekoppeld?’

‘Ja en nee,’ antwoordde Pedersen en hij schudde enigszins spijtig zijn hoofd. ‘Het dna van honden is net zo specifiek en identificeerbaar als dat van mensen. Maar net als bij mensen moet het haarzakje er nog aan zitten om het dna te kunnen extraheren. En als honden in de rui zijn, is dat meestal niet zo. In dit geval zijn er geen haarzakjes.

Maar gelukkig voor jullie is de Galgo Español een heel ongewoon ras. Er zijn in heel Zweden maar tweehonderd exemplaren.’

Patrik keek hem met grote ogen van bewondering aan. ‘Weet jij dat zomaar? Hoe breed is jullie opleiding eigenlijk?’

Pedersen lachte. ‘Ja, sinds csi is onze roem duidelijk gestegen. Iedereen denkt dat we overal alles van weten! Maar ik moet je helaas teleurstellen. Toevallig is mijn schoonvader een van die tweehonderd mensen die een Galgo Español hebben. En elke keer dat we elkaar zien, moet ik van alles en nog wat over dat stomme beest aanhoren.’

‘Ja, dat ken ik. Niet van de familie van mijn huidige partner, haar ouders zijn een paar jaar geleden helaas bij een auto-ongeluk om het leven gekomen, maar van de vader van mijn ex. In zijn geval moesten we het altijd over auto’s hebben.’

‘Ja, schoonouders hebben vaak zo hun eigenaardigheden, maar die krijgen we zelf vast ook.’ Pedersen lachte kort, maar werd toen weer ernstig.

‘Als je vragen hebt over de hondenharen die we hebben gevonden, moet je zelf het Gerechtelijk Laboratorium maar bellen. Ik weet alleen wat er in de papieren staat, waar jij trouwens ook een kopie van krijgt.’

‘Mooi,’ zei Patrik. ‘Dan heb ik nog maar één vraag. Er is dus geen enkele aanwijzing dat er in verband met Lillemors dood een seksueel delict heeft plaatsgevonden? Er zijn geen tekenen van verkrachting of zoiets?’

Pedersen schudde zijn hoofd. ‘Dat soort sporen zijn er niet. Daarmee is niet gezegd dat de moord geen seksueel karakter had, maar er is niets dat daar op wijst.’

‘Dank je,’ zei Patrik en hij stond op.

‘Hoe gaat het met jullie andere zaak?’ vroeg Pedersen plotseling en Patrik plofte terug op de stoel. Het schuldgevoel was duidelijk op zijn gezicht te zien.

‘Die… die is helaas een beetje in de verdrukking geraakt,’ zei hij somber. ‘Het is zo’n chaos geweest door al die televisiezenders, kranten en chefs die om het kwartier aan de telefoon hingen om te vragen of we al wat wisten… dus helaas is die min of meer blijven liggen.

Maar daar komt verandering in. Ik ga vanaf nu een tandje bij zetten.’

‘Wie het ook heeft gedaan, het is iemand die de politie onmiddellijk te pakken moet zien te krijgen. Ik heb nog nooit zoiets gezien en je moet behoorlijk koelbloedig zijn om iemand op die manier om te brengen.’

‘Ik weet het,’ zei Patrik lamlendig. Hij dacht aan Kerstins stem door de telefoon een paar uur geleden. Ze had zo doods, zo hopeloos geklonken. Hij kon het zichzelf niet vergeven dat hij het onderzoek naar de dood van Marit had laten liggen.

‘Maar zoals gezegd, ik ga nu andere prioriteiten stellen. Ik hoop vandaag al wat antwoorden te krijgen.’ Hij stond op, nam de stapel papieren van Pedersen in ontvangst, gaf hem een hand en bedankte hem.

Eenmaal in zijn auto reed hij in de richting van de plek waar hij een aantal antwoorden hoopte te vinden. Of in elk geval een aantal vraagtekens.

‘Had Pedersen nog iets belangrijks te melden?’

Martin luisterde en maakte aantekeningen, terwijl Patrik in het kort vertelde wat Pedersen had gezegd.

‘Dat met die hondenharen is buitengewoon interessant. Iets concreets om mee aan de slag te gaan.’ Hij luisterde weer. ‘Sneeën? Ja, ik begrijp wat je denkt. Eén iemand lijkt me met name interessant.’ (…) ‘Een nieuw verhoor? Jazeker. Ik kan Hanna meenemen, dan halen we haar op. Geen probleem.’ Na een kort ‘dag’ hing Martin op en hij bleef een poosje stil zitten. Vervolgens stond hij op en ging op zoek naar Hanna.

Precies een halfuur later zaten ze met Jonna tegenover zich in de verhoorkamer. Ze hadden niet ver hoeven lopen om haar op te halen. Ze was op haar werk bij Hedemyrs geweest, schuin tegenover het politiebureau.

‘Zo, Jonna. We hebben het al met je over die vrijdagavond gehad. Heb je nog iets toe te voegen?’ Vanuit zijn ooghoek zag Martin dat Hanna Jonna strak aankeek. Hanna kon zo streng kijken dat zelfs hij al zijn eventuele zonden zou willen opbiechten. Hij hoopte dat ze hetzelfde effect had op het meisje tegenover hen. Maar Jonna keek weg, staarde naar het tafelblad en mompelde een onverstaanbaar antwoord.

‘Wat zei je, Jonna? Je moet duidelijker praten, we horen niet wat je zegt!’ zei Hanna sommerend. Martin zag dat de scherpte in haar stem Jonna ertoe dwong op te kijken. Het was onmogelijk om niet aan Hanna’s wens te voldoen.

Zachtjes, maar nu wel duidelijk, zei Jonna: ‘Ik heb alles verteld wat ik over vrijdag weet.’

‘Dat geloof ik niet.’ Hanna’s stem sneed door de kamer als een van de scheermesjes die Jonna op haar armen gebruikte. ‘Ik denk dat je nog geen fractie hebt verteld van wat je weet!’

‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ Jonna trok aan haar mouwen, dwangmatig, nerveus. Martin zag de littekens onder de trui en huiverde. Hij snapte dat gewoon niet. Hij begreep niet hoe iemand zich vrijwillig op die manier kon verwonden.

‘Zit niet te liegen!’ Hanna verhief haar stem en Martin merkte dat hij ook opveerde. Jee, wat was zij ferm.

Hanna ging verder, nu met een verraderlijk zachte stem: ‘We weten dat je liegt, Jonna. We hebben bewijzen waaruit blijkt dat je liegt. Geef jezelf een kans en vertel wat er precies is gebeurd.’

Een schaduw van onzekerheid trok over Jonna’s gezicht. Ze plukte onophoudelijk aan haar grote gebreide trui. Na enige aarzeling zei ze: ‘Ik snap niet waar jullie het over hebben.’

Hanna’s hand kwam met een klap op tafel. ‘Hou op met die onzin! We wéten dat je haar sneed.’

Jonna’s ogen zochten ongerust die van Martin en hij zei op rustiger toon: ‘Jonna, als je meer weet, moet je ons dat vertellen. Vroeg of laat komt de waarheid toch boven tafel en het is voor jou stukken beter als je een verklaring hebt.’

‘Maar ik…’ Ze keek Martin angstig aan en zakte toen in elkaar. ‘Ja, ik heb haar met een scheermesje gesneden,’ zei ze stilletjes. ‘Toen we ruzie maakten, voordat ze wegholde.’

‘Waarom deed je dat?’ vroeg Martin rustig en hij maande haar met zijn ogen om verder te gaan.

‘Ik… ik… weet het eigenlijk niet. Ik was zo kwaad. Ze had een hele hoop onzin over me verkondigd, omdat ik me sneed en zo, en ik wilde alleen maar dat ze wist hoe het voelde.’

Haar ogen schoten van Martin naar Hanna en weer terug.

‘Ik begrijp niet waarom ik… ik bedoel, ik word nooit zo nijdig, maar ik had behoorlijk wat op en…’ Ze viel stil en keek naar het tafelblad.

Ze was net een zielig hoopje mens en Martin moest zich inhouden om niet naar haar toe te lopen en zijn armen om haar heen te slaan. Hij herinnerde zichzelf eraan dat Jonna in een moordzaak werd verhoord en dat hij vermoedelijk de verkeerde signalen gaf als hij de verdachten spontaan begon te omhelzen. Hij keek met een schuin oog naar Hanna. Haar gezicht was gesloten en stijf en ze leek geen medelijden met het meisje te hebben.

‘Wat gebeurde er toen?’ vroeg ze gevoelloos.

Jonna bleef naar het tafelblad kijken, terwijl ze antwoordde. ‘Toen kwamen jullie. Jij praatte met de anderen en jij met Barbie.’ Ze keek nu Hanna aan.

Martin wendde zich tot zijn collega. ‘Zag jij dat ze bloedde?’

Hanna leek na te denken, maar schudde toen langzaam haar hoofd. ‘Nee, ik moet bekennen dat ik dat over het hoofd heb gezien. Het was donker en ze had haar armen als het ware om zich heen geslagen, dus het was moeilijk te zien. En daarna holde ze weg.’

‘Is er verder nog iets wat je ons niet hebt verteld?’ Martins toon was mild en Jonna reageerde met een dankbare hondenblik.

‘Nee, niets. Echt niet.’ Ze schudde heftig haar hoofd en haar lange haar viel over haar gezicht. Toen ze het wegstreek, zagen ze het hele landschap van sneeën op haar onderarm en Martin hapte naar adem. Shit, wat moest dat kind een pijn hebben gehad. Zelf vond hij het al moeilijk om een pleister te verwijderen en alleen al de gedachte om in zijn eigen vlees te snijden… nee, dat zou hij nooit kunnen.

Martin keek Hanna vragend aan en ze schudde kort haar hoofd. Toen verzamelde hij de papieren.

‘We zullen nog wel een keer met je willen praten, Jonna,’ zei hij. ‘Ik hoef je waarschijnlijk niet te vertellen dat het geen goede indruk maakt als je bij een moordonderzoek informatie achterhoudt. Ik vertrouw erop dat je vrijwillig naar ons toe komt wanneer je nog iets te binnen schiet of wanneer je iets hoort.’ Ze knikte langzaam. ‘Mag ik nu gaan?’

‘Ja, je mag nu gaan,’ zei Martin. ‘Ik loop met je mee.’

Toen hij de verhoorkamer uit liep, draaide hij zich om en keek

naar Hanna, die nog aan tafel zat en met de cassetterecorder bezig

was. Haar gezicht was verbeten.

Het was nog niet zo makkelijk om in Borås de weg te vinden. Hij had een mondelinge beschrijving van de route naar het politiebureau gekregen, maar toen hij eenmaal in de stad was, leek niets te kloppen. Na enige hulp van een paar inwoners slaagde hij er uiteindelijk toch in de plek van bestemming te bereiken en hij parkeerde zijn auto. Hij hoefde slechts een paar minuten bij de receptie te wachten voordat hoofdinspecteur Jan Gradenius hem kwam halen en hem voorging naar zijn kamer. Nadat hij dankbaar ‘ja’ had gezegd op de vraag of hij koffie wilde, ging Patrik in een van de bezoekersstoelen zitten. De hoofdinspecteur nam achter zijn bureau plaats en keek hem nieuwsgierig aan.

‘Ja,’ zei Patrik en hij nam nog een slokje van de echt lekkere koffie. ‘Het zit zo: we hebben een merkwaardige zaak op ons dak gekregen in Tanumshede.’

‘En dan bedoel je niet de moord op dat meisje uit die realitysoap?’

‘Nee,’ zei Patrik en hij schudde zijn hoofd. ‘Een week voor de moord op Lillemor Persson kregen we melding van een auto-ongeluk. Een vrouw was van de weg geraakt, een steile helling afgereden en tegen een boom gebotst. Aanvankelijk dachten we dat het een eenzijdig ongeval met dodelijke afloop was, en dat werd gestaafd doordat ze behoorlijk onder invloed leek te zijn geweest.’

‘Maar dat was dus niet zo?’ Hoofdinspecteur Gradenius boog zich geïnteresseerd naar voren. Hij liep naar schatting tegen de zestig, was lang en goed getraind en had een flinke bos grijs haar, dat waarschijnlijk ooit blond was geweest. Patrik kon het niet laten afgunstig de beginnende kaalheid op zijn eigen kruin te vergelijken met Gradenius’ totale gebrek daaraan en hij besefte dat als het zo verder ging, hij eerder op Mellberg dan op Gradenius zou lijken als hij hun leeftijd had. Hij zuchtte inwendig, nam nog een slok koffie en beantwoordde toen de vraag van de hoofdinspecteur.

‘Nee, het eerste teken dat er iets niet klopte, was dat iedereen in de omgeving van het slachtoffer verklaarde dat ze geen druppel dronk.’ Hij zag dat Gradenius’ wenkbrauwen om de een of andere reden omhoogschoten, maar ging gewoon verder. De hoofdinspecteur mocht straks vertellen wat hij op zijn hart had.

‘Dat was zonder meer een waarschuwingsteken en nadat bij de sectie een paar wonderlijke omstandigheden aan het licht waren gekomen… ja, toen kwamen we tot de conclusie dat het slachtoffer om het leven was gebracht.’ Patrik hoorde zelf hoe droog en onpersoonlijk de politietaal klonk als hij iets moest beschrijven wat eigenlijk een tragedie was. Maar het was een taal die ze beiden beheersten en waarvan ze beiden de nuances begrepen.

‘En wat kwam uit de sectie naar voren?’ vroeg Jan Gradenius terwijl hij Patrik aan bleef kijken. Hij leek het antwoord al te weten.

‘Dat het slachtoffer 6,1 promille alcohol in haar bloed had, maar dat een groot deel van die alcohol in haar longen zat. Er was sprake van verwondingen en blauwe plekken om haar mond en in haar keel holte, en om haar mond zaten ook restanten van tape. Op haar polsen en enkels zaten eveneens sporen, wat erop wijst dat het slachtoffer op de een of andere manier vastgebonden is geweest.’

‘Ja, ik herken het allemaal,’ zei Gradenius en hij pakte een map met papieren die naast hem op het bureau had gelegen. ‘Maar hoe ben je hier terechtgekomen? Bij mij?’

Patrik lachte. ‘Overijverige documentatie volgens een van mijn collega’s. Een paar jaar geleden zijn we alle twee bij een conferentie in Halmstad geweest. Een van de opdrachten was dat je in iedere groep een twijfelachtig geval moest presenteren. Een kwestie waar je vraagtekens bij had, maar niet verder mee was gekomen. Jij kwam toen met een zaak die me aan de onze deed denken. Bovendien had ik de aantekeningen nog, dus ik kon controleren of mijn herinnering klopte voordat ik je belde.’

‘Knap dat je dat nog wist. Maar wel boffen, voor jou en voor ons. Deze zaak stoort me al jaren, maar het onderzoek is volledig vastgelopen. Je kunt alle informatie krijgen die we hebben, en misschien mogen wij die van jullie inzien?’

Patrik knikte bevestigend en pakte de stapel papieren aan die hem werd aangereikt.

‘Mag ik dit meenemen?’

‘Ja, hoor. Het zijn kopieën,’ zei Gradenius en hij knikte. ‘Wil je dat we alles samen doornemen?’

‘Ik zou er eerst graag zelf naar kijken. Daarna kan ik je misschien bellen, want ik heb vast allerlei vragen. Ik zal ervoor zorgen dat je zo spoedig mogelijk een kopie van ons materiaal krijgt. Hopelijk kan het morgen al worden opgestuurd.’

‘Dat klinkt goed,’ zei Gradenius en hij stond op. ‘Het zou mooi zijn als we dit konden afsluiten. De moeder van het slachtoffer was… compleet gebroken, en dat is ze in zekere zin nog steeds. Ze belt af en toe. Het zou fijn zijn als ik haar iets kon vertellen.’

‘We moeten gewoon ons best doen,’ zei Patrik en hij schudde zijn collega de hand. Met de map stevig tegen zijn borst gedrukt liep hij vervolgens naar de uitgang. Hij kon niet wachten tot hij thuis was en alles kon doornemen. Hij voelde dat dit een keerpunt was. Dat moest het gewoon zijn.

Lars plofte op de bank en legde zijn benen op de salontafel. Hij was de laatste tijd steeds zo moe. Aldoor die verlammende vermoeidheid die hem omarmde en niet meer losliet. Hij had ook steeds vaker hoofdpijn. Het was alsof ze elkaar veroorzaakten, de vermoeidheid en de hoofdpijn, in een oneindige spiraal die hem steeds dieper naar beneden trok. Voorzichtig masseerde hij zijn slapen en de druk verlichtte de pijn een beetje. Toen hij Hanna’s koele vingers tegen de zijne voelde, legde hij zijn handen op zijn schoot, liet zijn hoofd tegen de leuning rusten en sloot zijn ogen. Haar vingers bleven masseren en kneden. Ze wist precies wat ze moest doen. Ze had de laatste tijd veel kunnen oefenen.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg ze zachtjes, terwijl ze haar vingers behoedzaam heen en weer liet gaan.

‘Goed,’ zei Lars. Hij voelde hoe de bezorgdheid in haar stem zijn lichaam binnendrong en als een irritatie bleef hangen. Hij wilde niet dat ze zich zorgen maakte. Hij vond het verschrikkelijk als ze dat deed.

‘Zo zie je er niet uit,’ zei ze en ze streek over zijn voorhoofd. De beweging op zich was buitengewoon prettig, maar hij kon zich niet ontspannen als hij haar onuitgesproken vragen voelde. Geërgerd duwde hij haar handen weg en stond op.

‘Het gaat goed, dat zeg ik toch. Ik ben alleen wat moe. Dat komt vast door het voorjaar.’

‘Het voorjaar…’ zei Hanna met een bitter, ironisch lachje. ‘Je geeft het voorjaar de schuld?’ vroeg ze terwijl ze achter de bank bleef staan.

‘Ja, wat moet ik verdomme anders de schuld geven? Dat ik de afgelopen tijd als een gek heb gewerkt misschien? Enerzijds heb ik het boek en anderzijds moet ik die stomme idioten in het dorpshuis op het goede spoor zien te houden.’

‘Wat een respectvolle manier om over je cliënten, of je patiënten, te praten. Vertel je hun ook dat je ze idioten vindt? Daar wordt de therapie vast een stuk makkelijker van.’

Haar stem was scherp en ze richtte zich tot hem zodat hij haar kritiek zou voelen. Hij begreep niet waarom ze dat deed. Waarom kon ze hem niet gewoon met rust laten? Lars reikte naar de afstandsbediening en ging weer op de bank zitten, met zijn rug naar Hanna toe. Na een tijdje te hebben gezapt, bleef hij bij Waagstuk hangen en in stilte mat hij zijn kennis met die van de deelnemers. Tot nu toe had hij alle vragen geweten.

‘Moet je dan zoveel werken? En daar mee?’ voegde ze eraan toe, en alles wat niet werd uitgesproken bleef in de lucht hangen.

‘Ik moet natuurlijk niets,’ antwoordde Lars, wensend dat ze haar mond kon houden. Soms vroeg hij zich af of ze hem überhaupt begreep. Of ze doorhad wat hij allemaal voor haar deed. Hij draaide zich om en keek haar aan.

‘Ik doe wat ik moet doen, Hanna. Zoals ik altijd heb gedaan. Dat weet je.’

Even grepen hun blikken zich in elkaar. Vervolgens draaide Hanna zich om en liep weg. Met zijn ogen volgde hij haar rug. Even later hoorde hij de buitendeur dichtgaan.

Op de tv bleef Waagstuk antwoorden spuwen.

‘Wat is De oude man en de zee ?’ zei hij voor zich uit. De vragen waren veel te makkelijk. ‘Zo, wat vinden jullie tot nu toe van het programma?’ Uffe opende een biertje voor de beide meisjes, die het giechelend aannamen.

‘Hartstikke goed,’ zei de blonde.

‘Cool,’ zei de brunette.

Calle voelde dat hij hier vanavond absoluut geen zin in had. Uffe had twee meisjes binnengelaten die om het dorpshuis hadden gehangen en nu liet hij zijn charmeoffensief op hen los. Zo goed als hij kon. Charme was niet direct zijn sterkste kant.

‘Wie vinden jullie het knapst?’ Uffe legde zijn arm om het blonde meisje en ging wat dichter naast haar zitten. Hij prikte haar in haar zij en lachte, waarop zij opgetogen giechelde. Aangemoedigd ging hij verder: ‘Ja, echte concurrentie is er natuurlijk niet. Ik ben de enige echte man hier.’ Hij nam een slok bier, rechtstreeks uit het flesje, en wees er toen mee naar Calle.

‘Neem hem nou. Typisch zo’n onverschillige kakker die je altijd rond het Stureplan in Stockholm ziet hangen, compleet met plakhaar. Niets voor zulke supermeiden als jullie. Dat soort lui kan alleen maar met hun vaders creditcard wapperen, zoals jullie weten.’ De meisjes giechelden weer en hij ging verder. ‘Maar neem Mehmet nou.’ Hij wees naar Mehmet, die op zijn bed lag te lezen. ‘Hij is precies het tegenovergestelde type. Een echte gastarbeider. Iemand die weet wat volhouden is. Maar je kunt er niet omheen dat Zweeds vlees het beste is.’ Hij spande zijn bovenarm en probeerde vervolgens zijn hand onder de trui van de blondine te laten glijden. Zij zag het echter aankomen en na een angstige blik op de camera die op hen was gericht, duwde ze zijn hand onopvallend weg. Uffe keek even ontevreden, maar herstelde zich snel van de nederlaag. Het duurde altijd een poosje voor de meisjes de camera’s waren vergeten. Maar daarna zou hij vrij spel hebben. Hij had zichzelf ten doel gesteld om deze weken tijdens de uitzendingen een beetje – of veel – onder de dekens te rommelen. Op het eiland was hij er verdomd dichtbij geweest; als dat lamme mokkel uit Jokkmokk maar iets zatter was geweest, was het hem gelukt. Dat ergerde hem nog steeds en hij wilde revanche.

‘Shit Uffe, kunnen we het niet een beetje rustig aan doen?’ Calle voelde zijn irritatie steeds groter worden.

‘Hoezo, rustig?’ Uffe probeerde zijn hand weer onder de trui te laten glijden en kwam nu wat verder. ‘We zijn hier niet om het rustig aan te doen. Ik dacht dat jij een echt partybeest was! Ben je soft geworden of kun je het alleen maar rond het Stureplan?’ Uffes toon was hatelijk.

Calle zocht steun bij Mehmet, maar die leek helemaal verdiept in zijn fantasyboek. Hij besefte opnieuw dat hij deze klerezooi verdomd zat was. Hij wist niet eens waarom hij had besloten mee te doen. Expeditie Robinson was één ding geweest, maar dit… Opgesloten zitten met deze idioten… Hij deed demonstratief zijn oortjes in en ging op zijn rug naar de muziek op zijn iPod liggen luisteren. Het luide volume sloot Uffes gewauwel barmhartig buiten en hij liet zijn gedachten de vrije loop. Onverbiddelijk gingen ze terug in de tijd. De oudste herinneringen kwamen het eerst. Beelden van zijn kindertijd, korrelig en schokkerig, alsof hij naar een super 8-film keek. Hij, die recht in de armen van zijn moeder holde. De geur van haar haar, vermengd met de lucht van gras en zomer. Het totale gevoel van vrijheid dat die armen om hem heen hem gaven. Hij zag ook dat zijn vader lachte. Die keek met liefde naar hen, maar hij stond steeds op het punt te vertrekken, hij moest aldoor ergens heen. Hij had nooit tijd om even te blijven, om deel uit te maken van hun omhelzing. Nooit tijd om ook aan mama’s haar te snuiven. Die geur van Timotei, die Calle nog steeds in zijn neus kon ruiken.

Vervolgens werd de film doorgespoeld. Tot die abrupt stilhield. Het beeld werd plotseling duidelijk. Haarscherp. Het beeld van haar voeten, die hij als eerste had gezien toen hij de deur van haar slaapkamer open had gedaan. Hij was dertien geweest. Het was jaren geleden dat hij in haar armen was gehold. Er was zoveel gebeurd. Er was zoveel veranderd.

Hij herinnerde zich dat hij had geroepen. Een beetje geïrriteerd. Hij had gevraagd waarom ze geen antwoord gaf. En toen hij de deur had opengeduwd, was de stilte hem tegemoet gedenderd en had hij een ijzige kou in zijn buik gevoeld, het eerste teken dat er iets mis was. Langzaam was hij naar haar toe gelopen. Het leek alsof ze sliep. Ze lag op haar rug. Het haar dat in zijn kindertijd lang was geweest, was nu kort. Haar gezicht droeg sporen van vermoeidheid, van bitterheid. Heel even had hij gedacht dat ze misschien alleen maar sliep. Diep. Vervolgens had hij naast het bed het lege pillendoosje op de grond zien liggen. Dat uit haar hand was gevallen toen de pillen waren gaan werken en zij de werkelijkheid waarmee ze niet langer kon omgaan, had kunnen ontvluchten.

Sinds die dag hadden hij en zijn vader naast elkaar geleefd, in stille vijandschap. Ze hadden het er nooit over gehad. Dat de nieuwe vrouw van zijn vader een week na de begrafenis van zijn moeder bij hen was ingetrokken, was nooit ter sprake gekomen. Niemand had de waarheid over de harde woorden die tot het definitieve einde hadden geleid, ooit uitgesproken of onder ogen durven gezien. Niemand had het feit verwoord dat zijn moeder aan de kant was gezet, was afgedankt met een luchtigheid die echt was, niet gespeeld. Als een oude winterjas die werd vervangen door een nieuwe.

In plaats daarvan had het geld gesproken. Door de jaren heen was de schuld gigantisch gegroeid, een gewetensschuld die geen bodem leek te kennen. Calle had ontvangen, in stilte, en vaak ook geëist, maar zonder de bron van dit alles te noemen, al kenden ze die beiden. Die dag. Toen de stilte in het huis echode. Toen hij had geroepen, maar geen antwoord had gekregen.

De film werd teruggespoeld en zoog hem mee, steeds sneller, tot het korrelige, schokkerige beeld weer op zijn netvlies verscheen. In zijn herinnering holde hij op de uitgestoken armen van zijn moeder af.

‘Ik zou graag om negen uur bij elkaar komen. Kun jij kijken of iedereen dan kan? In Mellbergs kamer.’

‘Je ziet er moe uit, ben je vannacht aan de zwier geweest?’ Annika keek hem over de rand van haar computerbril aan. Patrik glimlachte, maar de glimlach bereikte zijn vermoeide ogen niet.

‘Was dat maar waar. Nee, ik heb de halve nacht verklaringen en documenten zitten lezen. Daarom moeten we bij elkaar komen.’

Hij liep naar zijn kamer en keek op zijn horloge. Tien over acht. Hij was doodmoe en zijn ogen leken vol gruis te zitten na een nacht van te veel lezen en te weinig slaap. Maar hij had vijftig minuten om zijn gedachten op een rijtje te zetten, daarna moest hij vertellen wat hij had gevonden.

Die vijftig minuten verstreken veel te snel. Toen hij Mellbergs kamer binnenstapte, was iedereen er al. Hij had Mellberg onderweg naar het bureau al gebrieft, dus die wist ongeveer wat Patrik ging zeggen. De anderen keken hem vragend maar ook enigszins verwachtingsvol aan.

‘De afgelopen dagen hebben we ons veel te veel gefocust op het onderzoek naar de dood van Lillemor Persson, ten koste van ons on derzoek naar het overlijden van Marit Kaspersen.’ Hij stond naast de flip-over, met zijn rug naar Mellbergs bureau, en keek ernstig naar de mensen om hem heen. Ze waren er allemaal. Annika had pen en papier bij zich en maakte aantekeningen. Martin zat naast haar, zijn rode haar stak alle kanten op. Zijn sproeten staken af tegen zijn winterbleke huid en hij wachtte vol ongeduld op wat Patrik ging vertellen. Naast Martin zat Hanna, rustig, koel en beheerst, precies zoals ze haar hadden leren kennen in de twee weken dat ze nu bij hen werkte. Patrik vond dat ze goed in het team leek te passen. Het leek alsof ze er al veel langer was dan de korte periode die het in werkelijkheid was. Gösta zat zoals altijd ingezakt op zijn stoel. In zijn ogen was weinig belangstelling te zien en het leek alsof hij overal liever was dan hier. Maar zo zag Gösta er buiten de golfbaan altijd uit, dacht Patrik geïrriteerd. Mellberg leunde echter met zijn grote lijf naar voren, ten teken dat hij erg geïnteresseerd was in Patriks verhaal. Hij wist wat Patrik ging zeggen en zelfs hij kon het verband dat Patrik had gevonden, niet negeren. Nu moest Patrik het alleen nog gefocust brengen, zodat ze gezamenlijk verder konden met het onderzoek.

‘Jullie weten dat we Marits dood aanvankelijk als een ongeluk beschouwden. Maar het technisch onderzoek en de sectie hebben aangetoond dat dat niet het geval was. Ze is vastgebonden, er is een voorwerp in haar mond en haar keel gedrukt en vervolgens heeft iemand een grote hoeveelheid alcohol bij haar naar binnen gegoten. Dat is trouwens de doodsoorzaak. Vervolgens heeft de dader haar in haar auto gezet en een poging gedaan om het op een ongeval te laten lij ken. Het kunnen overigens ook meerdere daders zijn. Verder weten we niet zoveel. We hebben ook geen pogingen ondernomen meer te achterhalen, omdat ons meer…’ – Patrik zocht naar het juiste woord – ‘mediagerelateerde onderzoek al onze tijd heeft opgeslokt. Daardoor hebben we onze middelen op een manier verdeeld waar ik nu, achteraf, heel ongelukkig mee ben. Maar gedane zaken nemen geen keer, we moeten gewoon proberen de verloren tijd in te halen.’

‘Je had een mogelijk spoor…’ begon Martin.

Patrik onderbrak hem ongeduldig. ‘Inderdaad, ik had een mogelijk verband en daar heb ik me gisteren mee beziggehouden.’ Hij draaide zich om en pakte de stapel papieren die hij op Mellbergs bureau had gelegd.

‘Gisteren ben ik in Borås bij een collega langsgegaan, die Jan Gradenius heet. We zijn twee jaar geleden allebei op een conferentie in Halmstad geweest. Daar vertelde hij over een zaak waarbij het vermoeden bestond dat het slachtoffer om het leven was gebracht, maar er onvoldoende bewijs was. Ik heb alle gegevens van die zaak van hem gekregen en…’ – Patrik pauzeerde even en keek de kamer rond – ‘er zijn akelig veel overeenkomsten met de dood van Marit Kaspersen. Het slachtoffer had eveneens een absurde hoeveelheid alcohol op en die zat ook in zijn longen. Toch dronk het slachtoffer volgens getuigenverklaringen van familieleden überhaupt niet.’

‘Was het fysieke bewijs hetzelfde?’ vroeg Hanna met gefronst voorhoofd. ‘De blauwe plekken om de mond, de lijmresten en zo?’

Nu krabde Patrik lichtelijk gefrustreerd op zijn hoofd. ‘Die informatie ontbreekt helaas. Destijds dachten ze dat het slachtoffer, een dertigjarige man die Rasmus Olsson heette, zelfmoord had gepleegd door eerst een fles drank achterover te slaan en vervolgens van een brug te springen. Dat was ook het uitgangspunt bij het onderzoek. En ze waren niet zo precies in de bewijsvoering als ze hadden moeten zijn. Maar er zijn foto’s van de sectie en die heb ik gezien. Als leek meen ik sporen van blauwe plekken rond de polsen en de mond te kunnen zien, maar ik heb de foto’s naar Pedersen gestuurd zodat hij ze kan beoordelen. Gisteravond en vannacht heb ik al het materiaal bestudeerd dat ik gisteren heb gekregen, en het lijdt geen twijfel dat er een verband is.’

‘Je zegt dus,’ zei Gösta op sceptische toon, ‘dat iemand een paar jaar geleden die vent in Borås heeft vermoord en nu Marit Kaspersen hier in Tanumshede. Dat klinkt wat vergezocht, vind ik. Wat is er voor verband tussen de slachtoffers?’

Patrik begreep Gösta’s scepsis, maar raakte toch geïrriteerd. Een gevoel dat helemaal vanuit zijn buik kwam, had hem ervan overtuigd dat er een connectie was en dat ze beide onderzoeken moesten koppelen.

‘Dat moeten we uitzoeken,’ zei hij. ‘Ik wilde eerst de weinige informatie opschrijven die we hebben, dan kunnen we daarna misschien samen een manier vinden om verder te gaan.’ Hij haalde de dop van de stift en trok een verticale lijn over het papier. Boven de ene kolom schreef hij ‘Marit’ en boven de andere ‘Rasmus’.

‘Dus, wat weten we over de slachtoffers? Of, wat weten we over Marit, dan kan ik dat aanvullen met informatie over de dood van Rasmus Olsson, omdat ik als enige de gegevens van dat onderzoek heb gelezen. Maar jullie krijgen straks overal kopieën van,’ voegde hij eraan toe.

‘Drieënveertig jaar,’ zei Martin. ‘Samenwonend, een dochter van vijftien, kleine zelfstandige.’

Patrik schreef alles op wat Martin zei en draaide zich in afwachting van meer informatie met de pen in zijn hand om.

‘Geheelonthouder,’ zei Gösta en hij leek even heel alert.

Patrik wees nadrukkelijk naar hem en schreef met grote letters ‘geheelonthouder’. Vervolgens schreef hij snel de overeenkomstige gegevens in de kolom van Rasmus: eenendertig, single, geen kinderen, baan bij een dierenwinkel. Geheelonthouder.

‘Interessant.’ Mellberg had zijn armen voor zijn borst gekruist en knikte nadrukkelijk.

‘Verder?’

‘Geboren in Noorwegen, gescheiden, niet op goede voet met haar ex, plichtsgetrouw…’ Hanna spreidde haar handen toen ze verder niets wist te verzinnen. Patrik schreef alles wat ze zei op. Marits kolom werd steeds langer, maar die van Rasmus was aanzienlijk korter. Patrik schreef ‘plichtsgetrouw’ ook op in zijn kolom, want dat was uit de gesprekken van de politie met zijn familie gebleken. Hij dacht even na en schreef toen ‘ongeluk?’ aan Marits kant van het papier en ‘zelfmoord?’ aan die van Rasmus. Een stilte van de anderen bevestigde dat er op dit moment niet veel meer boven water zou komen.

‘Ogenschijnlijk hebben we twee totaal verschillende slachtoffers, die op dezelfde ongebruikelijke manier zijn vermoord. Ze hebben een verschillende leeftijd, een verschillend beroep, een verschillende burgerlijke staat, ja, ze lijken helemaal niets gemeen te hebben, behalve dat ze geheelonthouder waren.’

‘Geheelonthouder,’ zei Annika. ‘Dat vind ik bijna als iets religieus klinken. Ik heb begrepen dat Marit niet echt gelovig was, maar dat ze gewoon geen alcohol dronk.’

‘Ja, dat moeten we van Rasmus nog proberen te achterhalen. Omdat dat de enige gemeenschappelijke noemer is die we kunnen vinden, is het misschien net zo’n goed uitgangspunt als elk ander. Ik had gedacht dat Martin en ik maar eens met Rasmus’ moeder moesten gaan praten. Dan kun jij, Gösta, misschien samen met Hanna een gesprekje hebben met Marits partner en met haar ex. Probeer zoveel mogelijk over haar leven te weten te komen dat met het niet drinken van alcohol te maken heeft. Was er een speciale reden? Was ze bij een organisatie aangesloten? Alles wat ons een verband met een alleenstaande man van eenendertig in Borås kan geven. Waar heeft ze vroeger bijvoorbeeld gewoond? Wellicht in de buurt van Borås?’

Gösta keek vermoeid maar vragend naar Hanna. ‘Natuurlijk, dat kunnen we vanochtend al wel doen.’

‘Natuurlijk,’ zei Hanna, maar ze leek allesbehalve enthousiast over haar taak.

‘Is er iets mis met die taakverdeling?’ vroeg Patrik korzelig aan Hanna, maar daar had hij meteen spijt van. Hij was gewoon zo verdomde moe.

‘Nee, hoor,’ zei Hanna geïrriteerd voordat Patrik iets vergoelijkends kon zeggen. ‘Ik vind het alleen net los zand en had graag wat concreters gehad, zodat we niet op een dood spoor belanden. Ik bedoel, kunnen we eigenlijk wel concluderen dat er een verband is? Misschien is het gewoon toeval dat ze op een soortgelijke manier zijn overleden. Omdat er geen duidelijke connectie tussen de slachtoffers is, vind ik het allemaal nogal vaag. Maar dat is alleen maar míjn mening.’ Ze spreidde haar handen op een manier waaruit bleek dat ze het meer dan een mening vond.

Patrik antwoordde kort, met een ijzigheid in zijn stem die hemzelf ook vreemd was: ‘Dan vind ik dat je die mening voorlopig voor je moet houden en gewoon moet doen wat je wordt opgedragen.’

Hij voelde de verbaasde blikken van de anderen in zijn rug toen hij Mellbergs kamer uit liep. En hij wist dat hun verbazing terecht was. Meestal viel hij niet zo uit. Hanna had echter een teer punt geraakt. Wat als zijn intuïtie hem de verkeerde kant uit stuurde! Maar iets vanbinnen sterkte zijn overtuiging dat er een verband tussen beide zaken was. Ze moesten het alleen nog zien te vinden.

‘O?’ zei Kristina vragend en ze nipte met een vertrokken gezicht van haar thee. Tot Erica’s grote verbazing had Kristina gezegd dat ze vanwege haar maag geen koffie meer dronk, terwijl ze met een spijtige zucht over haar middenrif had gewreven. Zo lang Erica haar kende, was Kristina een grootverbruiker van koffie geweest, dus het zou interessant zijn te zien hoe lang dit besluit standhield. Na een heel verhaal over haar schoonmoeders gevoelige maag, die niet langer tegen koffie leek te kunnen, had Erica onopvallend haar ogen naar Anna ten hemel geslagen toen Kristina zich afwendde om met Maja te knuffelen. Erica en Patrik hadden nog nooit iets over een ‘gevoelige maag’ gehoord, maar nu had Kristina er een artikel over gelezen in het damesblad Allers en zichzelf meteen alle symptomen toegeschreven.

‘Ben jij oma’s kleine pop, ja, jij bent oma’s kleine pop, mijn kleine humpiedumpie,’ kirde Kristina en Maja keek haar verbaasd aan. Soms vond Erica haar dochter al slimmer dan haar schoonmoeder, maar ze had zich ervan kunnen weerhouden die theorie aan Patrik voor te leggen. Alsof Kristina Erica’s gedachten kon lezen, wendde ze zich nu tot haar en nagelde haar vast met haar blik.

‘En, hoe gaat het met die… bruiloft?’ vroeg ze met een allesbehalve kirrende stem.

Ze zei het woord ‘bruiloft’ op een toon alsof ze het over hondenpoep had. Dat was al begonnen op het moment dat ze besefte dat zij niet de touwtjes in handen zou hebben.

‘O, dat gaat prima,’ zei Erica met haar vriendelijkste glimlach, terwijl ze inwendig de ergste en grofste vloeken zei die ze maar kon verzinnen. Een zeeman zou trots zijn geweest op haar vocabulaire.

‘Hm,’ zei Kristina ontevreden. Erica vermoedde dat ze het had gevraagd in de hoop te horen dat het in elk geval een beetje een ramp dreigde te worden.

Anna, die vanaf de zijlijn geamuseerd naar Erica en Kristina had zitten kijken, besloot haar zus nu te hulp te snellen. ‘Het gaat inderdaad hartstikke goed,’ zei ze. ‘We liggen zelfs vóór op schema, hè, Erica?’

Erica knikte zichtbaar trots. Maar inwendig waren haar verwensingen in een vraagteken veranderd. Hoezo, vóór op schema? Anna overdreef. Maar Erica liet haar verwarring tegenover Kristina niet blijken. Ze had geleerd om haar schoonmoeder als een haai te beschouwen. Als je haar ook maar een beetje bloed liet ruiken, raakte je vroeg of laat een arm kwijt. Of een been.

‘Maar de muziek dan?’ vroeg Kristina wanhopig en ze deed een nieuwe poging om van haar thee te nippen. Erica nam demonstratief een grote slok van haar pikzwarte koffie en bewoog haar kopje extra heen en weer zodat het aroma zich naar Kristina’s kant van de tafel zou verspreiden.

‘We hebben een band hier uit Fjällbacka gehuurd. Die heet Garage en is erg goed.’

‘O,’ zei Kristina ontevreden. ‘Dat is zeker van die popmuziek die jullie, jongelui, zo mooi vinden. Wij ouderen moeten ons dan maar vroeg terugtrekken.’

Erica voelde dat Anna een schopje tegen haar scheen gaf en ze durfde haar zus niet aan te kijken uit angst in lachen te zullen uitbarsten. Niet dat ze het eigenlijk zo grappig vond, hoewel, in zekere zin was het toch wel komisch.

‘Ik hoop dat jullie in elk geval goed over de gastenlijst nadenken. Ik kan me nergens meer vertonen als tante Göta en tante Rut niet worden uitgenodigd.’

‘O?’ zei Anna onschuldig. ‘Dan moet Patrik ze wel heel na staan. Heeft hij in zijn jeugd veel tijd met ze doorgebracht?’

Kristina had van die kant geen verraderlijke aanval verwacht en zweeg een paar tellen voor ze tot de verdediging overging. ‘Ja, nee, dat kun je niet…’

Met dezelfde onschuldige stem onderbrak Anna haar. ‘Wanneer heeft Patrik ze voor het laatst gezien? Ik kan me niet herinneren dat hij het ooit over ze heeft gehad.’ Ze hield haar mond en wachtte op het antwoord.

Met een nors gefronst voorhoofd moest Kristina zich gewonnen geven. ‘Ja, dat is waarschijnlijk al een tijdje geleden. Patrik was een jaar of… tien als ik het me goed herinner.’

‘Dan kunnen we die plekken op de gastenlijst misschien beter gebruiken voor mensen die Patrik in de afgelopen zevenentwintig jaar heeft leren kennen,’ zei Erica en ze onderdrukte de neiging om haar zus een high five te geven.

‘Jullie doen maar wat jullie niet laten kunnen,’ zei Kristina geïrriteerd, zich ervan bewust dat ze dit punt op de agenda had verloren. Maar ze gaf de strijd niet zomaar op. Na vol afschuw nog een slok van haar thee te hebben genomen, ging ze over tot een nieuw offensief.

‘Ik hoop dat Lotta in elk geval bruidsmeisje mag zijn!’

Wanhopig keek Erica naar Anna. Dit was een onverwachte aanval op de bruiloftsplannen. Ze had niet eens overwogen om Patriks zus hiervoor te vragen, ze wilde dat Anna die rol zou hebben. Ze was even stil en overwoog hoe ze hier nu weer op moest reageren, maar besloot toen open kaart te spelen.

‘Anna wordt mijn bruidsmeisje,’ zei ze rustig. ‘En alle andere details van de bruiloft, groot en klein, zullen tot de dag van het huwelijk een verrassing blijven.’

Met een gegriefd gezicht deed Kristina haar mond open om iets terug te zeggen, maar Erica’s stalen blik deed haar anders besluiten. Ze mompelde alleen nog: ‘Ik wil alleen maar helpen. Verder niets. Maar ja, jullie willen mijn hulp kennelijk niet…’

Erica zei niets. Ze glimlachte en nam een slok koffie.

Patrik zat de hele rit naar Borås te slapen. Na alles wat er de afgelopen weken was gebeurd en nadat hij de halve nacht op had gezeten om de documenten van Gradenius door te lezen, was hij kapot. Toen hij wakker werd, net op het moment dat ze de afrit naar Borås hadden bereikt, had hij duivels veel pijn in zijn nek omdat hij met zijn hoofd tegen het raam had geleund. Met een vertrokken gezicht masseerde hij de pijnlijke plek, terwijl hij zijn ogen aan het licht liet wennen. ‘We zijn er over vijf minuten,’ zei Martin. ‘Ik heb net met Eva Olsson gesproken en een routebeschrijving van haar gekregen. We zouden nu vlakbij moeten zijn.’

‘Mooi,’ zei Patrik en hij probeerde zijn gedachten op een rijtje te zetten voor het komende gesprek. De moeder van Rasmus Olsson had verwachtingsvol geklonken toen ze haar belden om te vragen of ze even konden komen praten. ‘Eindelijk,’ had ze gezegd, ‘eindelijk heeft iemand naar me geluisterd.’ Patrik hoopte van ganser harte dat ze haar niet zouden teleurstellen.

De routebeschrijving die ze Martin had gegeven klopte, en het duurde maar een paar minuten voordat ze het flatgebouw waar ze woonde hadden gevonden. Ze belden aan bij de portiekdeur en werden meteen binnengelaten. Twee trappen hoger werd de deur opengedaan zodra ze de verdieping hadden bereikt. Er stond een kleine, donkerharige vrouw op hen te wachten. Ze begroetten elkaar en ze ging hen voor naar de woonkamer. Op een tafel met een gehaakt kleed stond de koffie al klaar, samen met mooie kopjes, die ongetwijfeld tot het zondagse servies behoorden, kleine servetten en vorkjes. De melk zat in een sierlijk kannetje en de suiker in een suikerpot met een zilveren tang. Het leek alsof de koffietafel voor poppen was gedekt, zo broos en chic zag alles eruit. Op een schaal met hetzelfde motief als de kopjes lagen vijf soorten koekjes en koffiebroodjes.

‘Ga zitten,’ zei ze en ze wees naar een bank met een bloemetjesmotief. Het was heel stil in het appartement. De driedubbele ramen sloten het verkeerslawaai effectief buiten en het enige dat Patrik en Martin hoorden was het getik van een oude klok aan de muur. Patrik herkende het goudkleurige, versierde patroon en de vorm van de klok. Zijn oma had er net zo een gehad.

‘Drinken jullie alle twee koffie? Ik heb ook thee.’ Ze keek hen hoopvol aan. Ze wilde hen zo graag ter wille zijn dat het door Patriks hart sneed. Hij had de indruk dat ze niet vaak bezoek kreeg.

‘Koffie is prima’, zei hij met een glimlach. Terwijl ze voorzichtig inschonk, realiseerde hij zich dat ze er net zo klein en broos uitzag als het servies. Ze was hoogstens een meter zestig en in de vijftig, gokte hij, maar haar leeftijd was moeilijk in te schatten omdat ze iets tijdloos droevigs over zich had. Alsof de tijd was blijven stilstaan. Vreemd genoeg was het alsof ze zijn gedachten had gelezen.

‘Rasmus is bijna drieënhalf jaar geleden overleden,’ zei ze. Haar ogen gingen naar de foto’s op een grote secretaire tegen de korte muur. Patrik volgde haar blik en herkende de man van de foto’s die in de map van Gradenius hadden gezeten. Maar die leken niet erg op de foto’s die hier stonden.

‘Mag ik een koekje pakken?’ vroeg Martin.

Eva knikte hartelijk en liet de foto’s met haar ogen los. ‘Natuurlijk, tast toe. Neem zoveel u wilt.’

Martin pakte een paar koekjes en legde ze op het schoteltje dat voor hem stond. Hij keek vragend naar Patrik, die diep ademhaalde voor hij begon.

‘Zoals we telefonisch al zeiden, kijken we wat nader naar Rasmus’ dood,’ zei hij.

‘Ja, dat heb ik begrepen,’ zei Eva terwijl haar verdrietige ogen even glommen. ‘Wat ik alleen niet begrijp, is waarom de politie van – Tanumshede was het toch? – zich daarmee bezighoudt. Zou de politie hier in Borås dat niet moeten doen?’

‘Ja, technisch gezien klopt dat inderdaad. Maar het onderzoek hier is afgesloten. Wij zien echter een verband met een zaak in ons district.’

‘Een andere zaak?’ vroeg Eva perplex. Haar kopje, dat onderweg was naar haar mond, bleef halverwege in de lucht hangen.

‘Ja. Ik kan nu niet op de details ingaan,’ zei Patrik, ‘maar het zou ons erg helpen als u ons alles over Rasmus’ overlijden kon vertellen.’

‘Tja…’ zei ze aarzelend en Patrik besefte dat ze, hoe blij ze ook was dat de dood van haar zoon nu werd onderzocht, bang was om de herinneringen op te roepen. Hij gaf haar alle tijd haar gedachten op een rijtje te zetten. Na een poosje zei ze met licht trillende stem: ‘Het is drie jaar geleden, ja, bijna drieënhalf jaar geleden, op 2 oktober gebeurd. Rasmus… woonde bij mij. Hij kon niet goed op zichzelf wonen. Dus mocht hij bij mij wonen. Hij ging elke dag naar zijn werk. Om acht uur vertrok hij. Hij werkte er al acht jaar en had het er enorm naar zijn zin. Ze waren aardig tegen hem.’ Ze glimlachte bij de herinnering. ‘Om drie uur kwam hij altijd weer thuis. Hij was nooit meer dan tien minuten te laat. Nooit. Dus…’ – haar stem haperde maar ze beheerste zich – ‘dus toen het kwart over drie werd en vervolgens halfvier en ten slotte vier uur… toen wist ik dat er iets mis was. Ik wist dat er iets was gebeurd. Ik heb meteen de politie gebeld, maar ze wilden niet naar me luisteren. Ze zeiden alleen dat hij waarschijnlijk elk moment thuis zou komen, dat hij een volwassen man was en dat ze nog geen opsporing naar hem konden doen, op zulke vage gronden. Dat zeiden ze, “op zulke vage gronden”. Zelf denk ik dat er geen sterkere gronden zijn dan de intuïtie van een moeder, maar wat weet ik…’ Ze glimlachte zwak.

‘Hoe…’ – Martin zocht naar het juiste woord – ‘hoeveel hulp had Rasmus in het dagelijkse leven nodig?’

‘U bedoelt te vragen hoe achterlijk hij was?’ vroeg Eva direct en Martin knikte met tegenzin.

‘Aanvankelijk helemaal niet. Rasmus haalde voor de meeste vakken hoge cijfers en hij was ook een enorme hulp in het huishouden. We waren maar met z’n tweetjes, al vanaf het begin.’ Ze glimlachte weer, een glimlach die zo liefdevol en verdrietig tegelijk was dat Patrik zijn hoofd afwendde. ‘Hij… veranderde nadat hij op achttienjarige leeftijd een auto-ongeluk kreeg. Hij had hoofdletsel opgelopen en werd nooit meer de oude. Hij kon niet voor zichzelf zorgen, doorgaan met zijn leven, op zichzelf gaan wonen zoals anderen van zijn leeftijd. Hij bleef hier, bij mij. En samen creëerden we een soort leven. Een goed leven, vond ik. En Rasmus volgens mij ook. Het beste gezien de omstandigheden. Natuurlijk kende hij duistere momenten, maar daar sloegen we ons samen doorheen.’

‘Was het onder andere op grond van die… duistere momenten dat de politie zijn dood niet als een moord onderzocht?’

‘Ja. Rasmus heeft een keer geprobeerd zelfmoord te plegen. Twee jaar na het ongeluk. Toen hij besefte hoezeer hij was veranderd. En dat niets ooit meer normaal zou worden. Maar ik vond hem op tijd. En hij beloofde me het nooit weer te doen. Ik weet dat hij die belofte heeft gehouden.’ Ze keek Patrik en Martin beurtelings aan en liet haar blik een poosje op ieder van hen rusten.

‘Oké, en wat gebeurde er toen, de dag dat hij werd gevonden?’ vroeg Patrik en hij reikte naar een kletskop. Zijn maag knorde. Het was ook al lang en breed lunchtijd geweest, maar met behulp van een beetje suiker zou hij zijn honger nog wel een tijdje in bedwang kunnen houden.

‘Ze belden aan. Even voor achten. Ik wist het zodra ik ze zag.’ Ze pakte haar servet en veegde voorzichtig een traan weg die over haar wang biggelde. ‘Ze zeiden dat ze Rasmus hadden gevonden. Dat hij van een brug was gesprongen. Het… het was zo absurd. Dat zou hij nooit hebben gedaan. En toen zeiden ze dat het erop leek dat hij van tevoren stevig had gedronken. Maar dat kon gewoon niet kloppen. Rasmus dronk geen druppel alcohol. Na het ongeluk kon hij dat niet meer. Nee, het klopte van geen kant en dat zei ik ook. Maar niemand geloofde me.’ Ze liet haar blik zakken en veegde haar ogen met haar servet af. ‘Na een tijdje sloten ze het onderzoek af, ze beschouwden het als een zelfmoord. Maar ik heb hoofdinspecteur Gradenius regelmatig gebeld, gewoon om te zorgen dat hij het niet zou vergeten. Ik denk dat hij me gelooft. In elk geval ten dele. En nu duiken jullie hier op.’

‘Ja,’ zei Patrik. Hij keek nadenkend. ‘Nu duiken wij hier op.’ Hij wist maar al te goed hoe moeilijk het voor familieleden kon zijn om een zelfmoord te accepteren. Soms zochten ze naar een andere verklaring dan dat degene van wie ze hielden er vrijwillig voor had gekozen hen te verlaten en hen zoveel pijn te doen, al wisten ze vaak diep vanbinnen dat dat toch waar was. Maar in dit geval was Patrik geneigd Eva te geloven. Haar verhaal riep dezelfde vraagtekens op als Marits dood en het gevoel in zijn buik dat er een verband was, werd steeds sterker.

‘Is zijn kamer er nog?’ vroeg hij impulsief.

‘Zeker,’ zei Eva en ze stond op. Ze leek dankbaar voor de onderbreking. ‘Die heb ik altijd zo gelaten als hij toen was. Dat lijkt misschien… sentimenteel, maar het is het enige dat ik nog van Rasmus heb. Soms ga ik op de rand van zijn bed zitten om met hem te praten. Dan vertel ik hoe mijn dag is geweest, wat voor weer het is, wat er in de wereld is gebeurd. Wat een mal oud mens, hè?’ zei ze en ze lachte, waardoor haar hele gezicht zich opende.

Patrik besefte dat ze er als jong meisje lief moest hebben uitgezien. Niet mooi, maar lief. Een foto waar ze in de gang langskwamen, bevestigde dat. Een jonge Eva met een baby in haar armen. Haar gezicht straalde van geluk, al was het vast niet makkelijk geweest om een alleenstaande moeder te zijn. Vooral niet in die tijd.

‘Hier is het,’ zei Eva en ze opende een deur aan het eind van de hal. Rasmus’ kamer was net zo keurig netjes als de rest van het appartement, maar hij had wel iets heel eigens. Het was duidelijk dat Rasmus die zelf had mogen inrichten.

‘Hij was dol op dieren,’ zei Eva trots en ze ging op het bed zitten.

‘Ik zie het,’ zei Patrik lachend. Overal hingen posters van dieren. Rasmus had dierenkussens, een dierensprei en een groot kleed met een tijgermotief.

‘Het was zijn droom om als verzorger in een dierentuin te werken. Alle andere kinderen wilden brandweerman of astronaut worden, maar Rasmus dierenverzorger. Ik dacht dat hij daar wel overheen zou groeien, maar hij was doelbewust. Tot het moment…’ Haar stem stierf weg. Ze schraapte haar keel en streek voorzichtig met haar hand over de sprei. ‘Na het ongeluk was hij nog steeds heel erg geïnteresseerd in dieren. Dat hij de mogelijkheid kreeg om in een dierenwinkel te werken was… een godsgeschenk. Hij was dol op zijn werk en hij was er ook goed in. Het was zijn verantwoordelijkheid om de dieren te voeren en ervoor te zorgen dat de hokken en aquariums schoon waren. Hij gedroeg zich voorbeeldig.’

‘Mogen we even rondkijken?’ vroeg Patrik zacht.

Eva stond op. ‘Kijk zo lang jullie willen en vraag het me ook gerust als jullie iets willen weten, als jullie er maar alles aan doen om Rasmus en mij rust te geven.’

Ze liep de kamer uit en Patrik wisselde een blik met Martin. Ze hoefden niets te zeggen. Beiden voelden ze de verantwoordelijkheid zwaar op hun schouders drukken. Ze wilden Rasmus’ moeder niet teleurstellen, maar konden op geen enkele manier beloven dat hun naspeuringen ergens toe zouden leiden. Al zouden ze natuurlijk doen wat ze konden.

‘Ik kijk in de laden, dan kun jij de kasten nemen,’ zei Patrik en hij trok de bovenste la van een ladekast open.

‘Prima,’ zei Martin en hij liep naar de eenvoudige witte klerenkasten die langs de muur stonden. ‘Zoeken we naar iets speciaals?’

‘Ik heb geen idee, als ik eerlijk ben,’ zei Patrik. ‘Alles wat ons in de richting kan leiden van een verband tussen Rasmus en Marit.’

‘Oké,’ zuchtte Martin. Hij wist dat het al lastig genoeg was om iets specifieks te vinden waarnaar je op zoek was; iets onbepaalds en onbekends zoeken was vrijwel onmogelijk.

Een uur lang doorzochten ze voorzichtig Rasmus’ kamer zonder dat ze iets tegenkwamen wat hun belangstelling trok. Helemaal niets. Mismoedig liepen ze weer naar Eva, die in de keuken bezig was, en gingen in de deuropening staan.

‘Bedankt dat we in Rasmus’ kamer mochten kijken.’

‘Geen dank,’ zei ze en ze draaide zich met een hoopvol gezicht om. ‘Hebben jullie iets gevonden?’ Hun stilte gaf haar het antwoord en haar hoop maakte plaats voor moedeloosheid.

‘We zoeken naar een verband met het slachtoffer in ons district. Dat is een vrouw die Marit Kaspersen heet. Komt die naam u bekend voor? Kan Rasmus haar ergens ontmoet hebben?’

Eva dacht na, maar schudde toen langzaam haar hoofd. ‘Nee, dat denk ik niet. Die naam zegt me helemaal niets.’

‘Het enige duidelijke verband dat we hebben gevonden, is dat Marit evenmin dronk, terwijl er ook bij haar overlijden een grote hoeveelheid alcohol in haar lichaam zat. Rasmus was geen lid van een geheelonthoudersvereniging of zo?’ vroeg Martin.

Weer schudde Eva haar hoofd. ‘Nee.’ Ze aarzelde even en herhaalde toen: ‘Nee, hij was geen lid van zo’n vereniging.’

‘Oké,’ zei Patrik. ‘Dan wil ik u voor nu graag bedanken, maar u hoort nog van ons, ongetwijfeld met nadere vragen.’

‘Jullie kunnen me midden in de nacht bellen, mocht dat nodig zijn. Ik ben thuis,’ zei Eva.

Patrik moest zich inhouden om niet naar voren te stappen en de kleine vrouw met de droevige reebruine ogen een stevige, warme omhelzing te geven.

Net toen ze door de voordeur wilden stappen, hield ze hen tegen. ‘Wacht. Misschien is er nog iets wat voor jullie van belang kan zijn.’ Ze draaide zich subiet om en liep naar haar slaapkamer. Even later kwam ze weer terug. ‘Dit is Rasmus’ rugzak. Hij had hem altijd bij zich. Hij had hem ook bij zich toen…’ Haar stem brak. ‘Ik heb het nooit kunnen opbrengen hem uit de plastic tas te halen waar hij in zat toen ik hem van de politie terugkreeg.’ Eva gaf Patrik de doorzichtige tas met de rugzak aan. ‘Neem hem maar mee, misschien zit er iets in wat voor jullie interessant is.’

Toen de deur achter hen dichtviel, stond Patrik met de tas in zijn hand. Hij keek naar de rugzak. Hij herkende hem van de foto’s die ter plaatse na Rasmus’ dood waren genomen. Wat niet zichtbaar was geweest op de foto’s, die ’s avonds waren gemaakt, was dat de rugzak onder de donkere vlekken zat. Patrik realiseerde zich dat het opgedroogd bloed was. Het bloed van Rasmus.

Ze bladerde ongeduldig in het schrift terwijl ze telefoneerde. ‘Ja, maar ik heb het hier.’ (…) ‘En wat betalen jullie dan?’ (…) ‘Niet meer?’ Ze fronste teleurgesteld haar wenkbrauwen. ‘Maar het is hartstikke goed. Jullie kunnen er een hele serie van maken.’ (…) ‘Nee, dan bel ik Hänt wel.’ (…) ‘Oké. Tienduizend is goed. Ik kan het morgen langsbrengen. Maar dan moet het geld op mijn rekening staan, anders krijgen jullie niets.’

Tina klapte tevreden haar mobieltje dicht. Ze ging een eindje bij het dorpshuis vandaan op een steen zitten lezen. Ze had Barbie nooit leren kennen. Dat had ze trouwens ook nooit gewild. Maar het was een beetje vreemd om achteraf op deze manier in haar hoofd te kruipen. Ze sloeg een bladzijde van het dagboek om en las hongerig. Ze zag de fragmenten in gedachten al in de avondkrant staan, met de beste passages onderstreept. Wat haar het meest had verbaasd in het dagboek, was dat Barbie niet zo gestoord was geweest als Tina had gedacht. Barbies gedachten en verslagen waren goed geformuleerd en af en toe heel scherp. Maar Tina fronste haar wenkbrauwen toen ze bij de passage kwam die haar had doen besluiten de hele boel aan een krant of een tijdschrift te verkopen. Uiteraard pas nadat ze deze bladzijde eruit had gescheurd. De pagina waar stond:

‘Ik heb vandaag staan luisteren toen Tina haar lied repeteerde. Ze zal het vanavond in het dorpshuis ten gehore brengen. Ze heeft geen idee hoe belabberd het klinkt. Ik vraag me af hoe dat eigenlijk werkt, hoe iemand die aan de buitenkant zo verschrikkelijk klinkt, in haar eigen oren zo goed kan zijn. Maar daar is natuurlijk het hele Idols-concept op gebaseerd, dus kennelijk komt het vaker voor. Blijkbaar heeft haar moeder haar aangepraat dat ze zangeres kan worden. Tina’s ma moet gewoon toondoof zijn. Dat is de enige verklaring die ik kan verzinnen. Maar ik heb niet het hart dat tegen haar te zeggen. Dus ik speel mee, hoewel ik diep vanbinnen niet denk dat ik haar daarmee een dienst bewijs. Ik praat met haar over haar carrière in de muziek, over alle successen die ze zal behalen, alle concerten, alle tournees. Maar ik voel me klote, want ik sta gewoon glashard te liegen. Arme Tina.’

Nijdig rukte Tina de bladzijde eruit en scheurde die in piepkleine stukjes. Stom wicht! Als ze zich al verdrietig had gevoeld over Barbies dood, dan was dat nu in elk geval niet meer zo. De trut had gewoon haar verdiende loon gekregen. Ze wist verdomme niet eens waar ze het over had. Met haar hak drukte Tina de stukjes papier in het grind. Vervolgens bladerde ze verder naar de passage die haar verwarde. Op een van de bladzijden die vrij snel na hun aankomst in Tanum waren geschreven, zei Barbie:

‘Hij heeft iets bekends. Ik weet niet wat het is. Mijn hersenen draaien op volle toeren om te achterhalen wat er verborgen ligt. Maar ik weet niet wat het is. Iets in zijn manier van bewegen. Iets in zijn manier van praten. Ik weet dat ik het eerder heb gezien, maar ik weet niet waar. Het enige dat ik weet is dat mijn onbehagen steeds groter wordt. Het is net alsof zich in mijn maag iets omkeert zonder dat ik daar iets tegen kan doen. Eerst moet ik het weten.

Ik moet de laatste tijd vaak aan papa denken. Ik weet niet waarom. Ik dacht dat ik de deur naar dat deel van mijn herinneringen al lang geleden had gesloten. Het doet veel te veel pijn om aan hem te denken. Zijn glimlach te zien, zijn bulderende stem te horen en zijn vingers tegen mijn voorhoofd te voelen als hij mijn haar voorzichtig opzij streek om me welterusten te kussen. Elke avond. Altijd een kus op mijn voorhoofd en een op het puntje van mijn neus. Ik herinner het me nu. Voor het eerst in jaren. En ik zie mezelf, van buitenaf als het ware. Ik zie wat ik met mezelf heb gedaan, wat ik anderen met me heb laten doen. Ik kan papa nu naar me zien kijken. Ik kan zijn verwarring zien, zijn teleurstelling. Zijn Lillemor is nu zo ver weg. Zij zit ergens verstopt achter alle vrees, waterstofperoxide, angst en siliconen. Ik heb een kostuum aangetrokken waarin ik me kon verstoppen. Zodat papa’s ogen me niet zouden vinden, niet naar me zouden kijken. Het deed te veel pijn om me te herinneren hoe hij naar me keek. Hoe het jarenlang ‘wij samen’ was. Hoe veilig en warm het was. De enige manier om de kou die daarna kwam te overleven, was door de warmte te vergeten. Maar nu voel ik die weer. Ik herinner het me. Ik voel. En iets roept me. Papa probeert me iets te vertellen. Als ik maar wist wat. Maar het heeft iets met hém te maken. Dat weet ik gewoon.’

Tina las de passage een paar keer. Waar had Barbie het in vredesnaam over? Had ze hier, in Tanum, iemand herkend? Tina’s nieuwsgierigheid was beslist gewekt. Ze pakte haar lange haar en legde het over haar schouder. Met het dagboek op haar schoot stak ze een sigaret op en nam genietend een paar trekjes voordat ze weer begon te bladeren. Behalve het stuk dat ze net had gelezen, stond er niet zoveel interessants in. Beschrijvingen van hoe Barbie de andere deelnemers zag, gedachten over de toekomst, dezelfde verveling die ze hier allemaal waren gaan voelen. Eventjes realiseerde Tina zich dat de politie wellicht belangstelling zou hebben voor het dagboek. Maar vervolgens zag ze de stukjes van de uitgescheurde bladzij en ze wuifde de gedachte weg. Ze zou ervan genieten als ze Barbies privégedachten in grote letters in de avondkrant zag. Barbie had het verdiend, die valse, schijnheilige trut.

Vanuit haar ooghoek zag ze dat Uffe naar haar toe kwam lopen. Vast om een sigaret te bietsen. Snel stopte ze het dagboek onder haar jas en trok een neutraal gezicht. Dit was iets van haar, en geen haar op haar hoofd die eraan dacht het te delen.

Zijn verlangen naar de wereld buiten werd alleen maar sterker. Soms liet ze hen door het gras hollen, maar nooit lang. En altijd met een bange blik in haar ogen, waardoor hij voortdurend om zich heen keek uit angst voor de monsters die zich buiten schuilhielden, de monsters waar alleen zij hen tegen kon beschermen.

Maar ondanks zijn angst was het geweldig. Te voelen hoe het zonlicht zijn huid verwarmde, hoe het gras zijn voetzolen kietelde. Meestal gedroegen ze zich als gekken, Zusje en hij, en soms moest zelfs zij schateren als ze hen rond zag dartelen. Eén keer hadden ze zelfs samen krijgertje gespeeld en over het gras gerold. Op dat moment had hij zuiver en onvervalst geluk gevoeld. Maar bij het geluid van een auto in de verte was ze opgestaan en had met paniek in haar blik geschreeuwd dat ze naar binnen moesten. Snel, snel. Opgejaagd door het naamloze onheil waren ze eerst naar de deur en vervolgens naar hun kamer gehold. Zij was achter hen aan gekomen en had alle deuren van het huis op slot gedaan. Daarna hadden ze in hun kamer gezeten, met hun armen om elkaar heen, als een bevend hoopje op de vloer. Ze had beloofd, keer op keer, dat niemand hen zou meenemen. Dat niemand hen ooit nog kwaad zou doen.

Hij had haar geloofd. Hij was dankbaar geweest dat ze hen beschermde, als een laatste voorpost tegen iedereen die hen kwaad wilde doen. Maar tegelijk voelde hij het verlangen om weer naar buiten te gaan. Naar het zonlicht. Naar het gras onder zijn voeten. Naar de vrijheid.

Terwijl ze naar Kerstins huis liepen, keek Gösta heimelijk naar Hanna. Hij kon alleen maar constateren dat hij in verbazingwekkend korte tijd erg van haar gecharmeerd was geraakt. Niet op een ouwebokkenmanier, maar eerder vaderlijk. Tegelijk deed ze hem heel erg aan zijn overleden vrouw denken toen die jong was. Zij had hetzelfde blonde, blauwogige uiterlijk gehad en was op dezelfde manier als Hanna Kruse klein maar sterk geweest. Maar het was duidelijk dat gesprekken met familieleden niet tot Hanna’s favoriete bezigheden behoorden. Vanuit zijn ooghoek zag hij haar kaken malen en hij moest zich beheersen om niet geruststellend een hand op haar schouder te leggen. Iets zei hem dat Hanna dat niet zou waarderen. Waarschijnlijk was de kans groot dat ze hem een rechtse gaf.

Ze hadden van tevoren gebeld om te zeggen dat ze zouden komen en toen Kerstin de deur opende, zag Gösta dat ze nog snel had gedoucht. In haar onopgemaakte gezicht was de berusting te zien die hij zo vaak was tegengekomen. Het was een gelaatsuitdrukking die familieleden vaak hadden als de ergste shock voorbij was en het verdriet naakt en scherp werd. Pas op dat moment drong tot hen door hoe definitief het gebeurde was.

‘Kom binnen,’ zei ze en het viel hem op dat haar huid de enigszins groene bleekheid vertoonde van iemand die al een hele tijd niet buiten is geweest.

Hanna keek nog altijd verbeten toen ze aan de keukentafel plaats namen. Het appartement was schoon en opgeruimd maar rook enigszins bedompt, wat de indruk versterkte dat Kerstin sinds Marits overlijden vermoedelijk niet buiten was geweest. Hij vroeg zich af hoe ze aan eten kwam, of iemand boodschappen voor haar deed. Als een direct antwoord op zijn vraag opende ze de koelkast om melk voor de koffie te pakken. Een snelle blik was voldoende om te constateren dat die goed gevuld was. Kerstin zette ook een paar koffiebroodjes op tafel die rechtstreeks van de bakker leken te komen, dus kennelijk hielp iemand haar met de dagelijkse boodschappen.

‘Weten jullie al wat meer?’ vroeg ze vermoeid toen ze ging zitten. Maar het leek alsof ze dat vooral vroeg omdat het zo hoorde, niet omdat het haar wat kon schelen. Ook dat was een effect dat het besef van de harde werkelijkheid kon hebben. Ze had ingezien dat Marit weg was, voor altijd, en die realiteit kon het verlangen naar een antwoord, een verklaring, nog een tijdlang overschaduwen. Al kon dat heel verschillend zijn, had Gösta kunnen vaststellen in de bijna veertig jaar dat hij bij de politie zat. Voor sommige familieleden werd het zoeken naar een verklaring het allerbelangrijkste, maar in de meeste gevallen was dat alleen een manier om het inzicht, de acceptatie voor zich uit te schuiven. Hij had familieleden gezien die jarenlang in ontkenning hadden geleefd, soms zelfs tot aan hun eigen reis naar het graf. Kerstin was niet zo. Ze had Marits dood onder ogen gezien en dat leek haar alle kracht en energie te hebben benomen. Met langzame bewegingen schonk ze de koffie uit de kan in. ‘Sorry, jullie hadden misschien thee gewild,’ zei ze verward.

Gösta en Hanna schudden hun hoofd. Ze zaten een poosje in stilte voordat Gösta uiteindelijk Kerstins vraag beantwoordde.

‘Ja, we zijn met een aantal dingen bezig.’ Hij zweeg weer, niet wetend hoeveel hij haar moest vertellen. Hanna nam het over.

‘We hebben informatie die wijst op een verband met een andere moord. In Borås.’

‘Borås?’ echode Kerstin en voor het eerst sinds hun komst was er een vonkje belangstelling in haar ogen te zien. ‘Maar… dat begrijp ik niet… Borås?’

‘Wij hebben ook vraagtekens,’ zei Gösta en hij pakte een koffiebroodje. ‘Daarom zijn we ook hier. Om te kijken of jij misschien een verband weet tussen Marit en het slachtoffer in Borås.’

‘Wat… wie?’ Kerstins ogen schoten onrustig heen en weer. Ze streek de rechterkant van haar pagekapsel achter haar oor.

‘Het gaat om een man van in de dertig. Hij heet Rasmus Olsson en is drieënhalf jaar geleden overleden.’

‘Maar is die zaak dan nooit opgelost?’

Gösta wisselde een blik met Hanna. ‘Nee, de politie oordeelde dat het een zelfmoord was. Daar waren bepaalde aanwijzingen voor en ja…’ Hij spreidde zijn handen.

‘Maar Marit heeft nooit in Borås gewoond. Niet voor zover ik weet tenminste. Daar zouden jullie Ola ook naar moeten vragen.’

‘We gaan uiteraard met Ola praten,’ zei Hanna. ‘Maar jij bent niet op de hoogte van een mogelijk verband? Een van de overeenkomsten tussen Rasmus’ dood en die van Marit is dat beiden op…’ – ze aarzelde – ‘het moment van overlijden alcohol in hun lichaam hadden, een grote hoeveelheid, hoewel ze anders nooit dronken. Was Marit aangesloten bij een geheelonthoudersorganisatie? Of bij een kerkgenootschap?’

Kerstin lachte en haar glimlach gaf haar gezicht wat kleur. ‘Marit? Religieus? Nee, dat had ik wel geweten. We gingen elk jaar met Kerstmis naar de vroegmis en dat was waarschijnlijk de enige keer dat Marit hier een voet in de kerk zette. Ze was net als ik niet godsdienstig, maar ze had wel een soort kindergeloof, de overtuiging dat er iets is. Dat hoop ik in elk geval, nu meer dan nooit,’ voegde ze er stilletjes aan toe.

Hanna noch Gösta zei iets. Hanna keek naar het tafelblad en Gösta meende iets in haar ogen te zien glimmen. Hij begreep het precies. Hoewel het jaren geleden was dat hij zelf in aanwezigheid van rouwende mensen had gehuild. Maar ze waren hier om hun werk te doen, dus hij ging ernstig verder: ‘En de naam Rasmus Olsson doet geen belletje rinkelen?’

Kerstin schudde haar hoofd en verwarmde haar handen aan haar kopje. ‘Nee, die naam heb ik nog nooit gehoord.’

‘Dan komen we op dit moment niet veel verder, denk ik. We zullen uiteraard ook met Ola praten. En bel ons alsjeblieft als je je iets herinnert.’ Gösta stond op en Hanna volgde zijn voorbeeld. Ze leek opgelucht.

‘Ja, dan laat ik wat van me horen,’ zei Kerstin. Ze bleef zitten en liep niet mee naar de deur.

In de deuropening kon Gösta het niet laten zich om te draaien en te zeggen: ‘Ga een eindje lopen, Kerstin. Het is heerlijk weer. Je moet eruit, ga even een luchtje scheppen.’

‘Nu klink je net als Sofie,’ zei Kerstin en ze glimlachte weer. ‘Maar ik weet dat jullie gelijk hebben. Misschien dat ik vanmiddag een eindje ga wandelen.’

‘Goed zo,’ zei Gösta kort en hij sloot de deur. Hanna keek hem niet aan. Ze liep al een paar passen voor hem uit, op weg naar het bureau.