Hoofdstuk 27
Kabels zakken door de duisternis naar beneden tot ze overal om ons heen hangen. De bewakers van Triad beginnen naar de grond te glijden, lichtbundels stromen uit hun headsets, hun wapens vormen schaduwen tegen de nachthemel, zwart op zwart.
‘Rennen!’ schreeuwt Theo, en de rest van de verzetsstrijders stuift uiteen. Hoewel sommigen gewapend zijn, is het merendeel toch overrompeld. Ze waren geen van allen klaar voor dit gevecht.
Omdat jij ze in deze val hebt laten lopen, denk ik terwijl ik naar een van de ons omringende gebouwen storm.
Het dichtstbijzijnde gebouw torent zo hoog boven me uit, dat ik me geen voorstelling kan maken van waar het eindigt. De onderste verdiepingen moeten al een decennium of langer leegstaan. De ramen zijn kapotgeslagen, of het zijn niet meer dan wat gapende gaten, afgedekt met rafelige doeken. Een ervan heeft een opening, en daar spring ik zo snel mogelijk door naar binnen. Mijn sprong is acrobatischer dan mijn landing, want ik kom languit op de vloer van een kamer terecht. Op een paar kapotte kratten na is het er leeg.
Luttele seconden later glijdt Paul achter me aan door het raam naar binnen, al is het voor hem een stuk lastiger om zijn grote lichaam door de opening te krijgen. Het enige licht is afkomstig van de steeds feller wordende lichtbundels buiten. Ik duik weg achter een van de grotere, nog min of meer intacte kratten en gebaar naar Paul dat hij bij me moet komen zitten.
Hij knielt naast me neer en bestudeert dan het vreemde, hoekige vuurwapen dat hij in deze dimensie bij zich draagt. ‘Het vuurmechanisme lijkt zich vanzelf te wijzen,’ mompelt hij. ‘Ik weet alleen niet hoe ik ermee moet richten.’
‘Je gaat niemand neerschieten! Daarvoor zijn we hier niet.’
‘We zijn hier ook niet om ons gevangen te laten nemen.’ Paul haalt diep adem.
Ik zie dat hij worstelt. De versplintering speelt hem hier weer parten en dreigt zijn zelfbeheersing te verpulveren, juist nu hij het zich het minst kan permitteren om te breken. Maar hij is niet boos op mij, en ik begrijp nu dat hij zelfs voordat de bewakers kwamen niet echt boos op me was. Het is gewoon de eindeloze spanning van deze achtervolging, en de angst dat we een oorlog aan het uitvechten zijn die we nooit kunnen winnen.
‘Jij kunt beter teruggaan naar de Moskou-dimensie, of verder reizen,’ fluister ik. Buiten beginnen ze te schreeuwen. ‘De Paul uit deze wereld weet hoe hij het vuurwapen moet bedienen, en hij weet waar we kunnen schuilen. Hij zou me helpen.’
Paul kijkt me aan met een blik vol onbegrip. ‘Ik kan je hier toch niet achterlaten!’
‘Dat kun je wel en dat moet je ook.’
Maar het is te laat. Een deur die ik nog niet had gezien, zwaait open, en er rent een Triad-bewaker naar binnen. Het wapen in zijn handen richt hij strak op mij.
Paul beweegt zo snel, dat hij een soort vlek is die zich boven op mijn aanvaller stort. Ze gaan samen tegen de grond, maar Paul belandt bovenop. De lichten op het uniform van de bewaker schijnen in felle stralen recht naar het plafond, alsof hij en Paul vechten in een kooi van licht. Paul doet niet eens een poging om de bewaker neer te schieten. In plaats daarvan gebruikt hij zijn wapen als een knuppel en ramt hij de man ermee in het gezicht.
‘Nee,’ fluister ik. Druppels bloed spatten door de dunne lichtstralen heen. Paul ziet eruit alsof hij deze vent tot moes gaat slaan… Of dood. ‘Paul, nee.’
Maar Paul hoort me niet. Hij tilt het wapen op, maakt zich klaar om een nog veel woestere of zelfs dodelijke klap uit te delen. Zijn geweld heeft een kookpunt bereikt, en hij is eraan overgeleverd. Volkomen overgeleverd.
Dat denk ik tenminste, totdat Paul verstijft, zijn hand met het bebloede vuurwapen nog boven zijn hoofd.
Met grote ogen zie ik hoe Paul op zijn verslagen tegenstander neerstaart. Hij ademt gejaagd en beeft van de adrenaline, maar in het zwakke licht kan ik zijn van razernij verwrongen gezicht zien veranderen in dat van de Paul die ik ken. Na lange tijd laat hij zijn hand zakken, en hij gooit het vuurwapen aan de kant.
Het is hem gelukt. Paul heeft zijn zelfbeheersing teruggevonden. Het is hem gelukt! Dit is niet zoals de vorige keer, toen hij Romola in de eerste plaats spaarde omdat hij dacht dat ze nog steeds zou kunnen schieten. Hij heeft de versplintering overwonnen, en hij weet het. Ik moet glimlachen, ook al is de pleuris zojuist om ons heen uitgebroken. Misschien kan hij nu weer beginnen met hopen, en die hoop kan de redding zijn voor ons allebei.
Vanuit mijn ooghoek zie ik beweging. Mijn hersens produceren één woord: vuurwapen.
De volgende bewaker komt al schietend de kamer binnenrennen.
Paul kijkt op in de fractie van een seconde voordat hij wordt geraakt. Met een schok beweegt zijn lichaam naar achteren, bloed spuit in een krans van rood uit zijn borst, en hij valt.
Mijn geschreeuw lijkt van iemand anders afkomstig. Dit afgrijselijke, gekwelde geluid kan onmogelijk uit mijn keel komen; het moet de hele wereld zijn die het tegelijkertijd uitkrijst.
Nee nee nee niet Paul zo gaan ze allebei dood, de Paul uit deze wereld en de mijne, tenzij hij bij zijn Vuurvogel kan, of ik…
Ik storm naar voren, maar de bewaker die op Paul afbeent, duwt me zo hardhandig achteruit, dat ik op de grond tuimel. In een waas van tranen kijk ik over mijn schouder en zie ik Paul op zijn rug liggen, één been in een onnatuurlijke hoek onder zijn lichaam gebogen. Zijn handen grijpen op de tast naar zijn borst. Naar de Vuurvogel? Naar de wond? Ik weet het niet. Maar dan schiet de bewaker opnieuw, en Pauls lichaam schokt nog een laatste keer voordat het roerloos wordt.
Hij is dood. Paul is dood.
Mijn eerste gedachte is om opnieuw op de bewaker af te stormen, om ervoor te zorgen dat hij mij ook doodschiet. Ik wil dood zijn, ik wil bij Paul zijn, ik wil niet voelen dat mijn hart in duizend stukjes uiteen wordt gereten.
Mijn herinneringen nemen me mee terug naar Rusland, naar een slagveld vol sneeuw en bloed, naar de stoel naast het veldbed waar luitenant Markov op sterven lag. Ik zie zijn gezicht voor me toen hij zijn laatste woorden fluisterde: Iedere Marguerite.
Iedere Paul, denk ik terwijl ik mijn handen onder me plaats en me schrap zet om de bewaker aan te vliegen. Iedere wereld geeft ons een kans. Ik wou dat ik de onze niet had verpest. Ik wou dat het ons was gelukt een wereld te creëren.
Dan stort de muur in.
De bewaker springt achterwaarts bij het instortende pleisterwerk vandaan, en ik zie de vliegende auto die zojuist door de bakstenen heen is geknald. Hij zit vol deuken en krassen, één raam is eruit geslagen, maar hij doet het nog, en achter het stuur zit Theo.
Hij schreeuwt: ‘Spring erin!’
Ik aarzel een tel voordat de gedachte aan mijn missie het van mijn verdriet wint. Zodra ik op de auto afstuif, gooit Theo het portier open. Mijn billen hebben de stoel nog niet geraakt of hij schiet al weer plankgas achteruit. Alleen door de veiligheidsgordel beet te grijpen kan ik voorkomen dat ik uit het nog altijd openstaande portier in de richting van de grond tuimel, die nu in hoog tempo steeds verder onder ons verdwijnt.
‘Wat is er met Paul gebeurd?’ Theo geeft plankgas terwijl ik het portier dichttrek, en kantelt de auto dan scherp zijwaarts zodat we door een ravijn van wolkenkrabbers omhoogschieten.
Ik onderdruk een snik. ‘Hij is dood.’
Theo vloekt binnensmonds. ‘De jouwe of de mijne?’
‘Allebei, denk ik.’ Hoe wanhopig ik ook wil geloven dat mijn Paul zijn Vuurvogel heeft kunnen gebruiken en is ontsnapt, ik zou niet weten hoe hij daar de kans toe zou moeten hebben gehad. Met een ruw gebaar veeg ik over mijn wangen, de tranen bedwingend. Ik verdien deze ontlading niet. ‘Ik had nooit hierheen moeten komen.’
Zijn stem beeft, ook al doet hij zijn best om stoer te klinken, als hij zegt: ‘Triad zat lang voordat jij kwam opdagen al achter ons aan. We wisten hoe het zou gaan.’
Qua vergeving is dat het maximale wat Theo me kan bieden.
De leden van het verzet zijn niet de enigen die ik in gevaar heb gebracht. ‘Wacht. Waar is Romola?’
‘De Romola waar jij mee kwam aanzetten?’ Theo maakt een haarspeldbocht waarmee we een steil, schots en scheef steegje in scheuren. ‘Die is teruggegaan naar haar eigen universum, en dat is maar goed ook. De Romola uit deze wereld? Die is nog bij de bewakers en staat waarschijnlijk te schelden omdat ik haar auto heb gestolen. We moesten dit ellendige ding maar eens flink toetakelen, vind je niet? Haar betaald zetten wat er met Paul is gebeurd.’
De daaropvolgende vijf minuten voelen meer alsof ik in een of ander computerspel gevangenzit dan iets wat op het echte leven lijkt. Ik zou het doodeng hebben gevonden als ik niet zo kapot was geweest van verdriet.
Theo zigzagt door de dicht opeengepakte stad alsof het een doolhof is waar hij al duizend keer doorheen is gerend. Eén keer stuurt hij de auto zelfs bijna verticaal omhoog, zodat we de lucht in schieten als een raket die de ruimte in wordt gelanceerd. Maar hij kan de bewakers die ons op de hielen zitten niet afschudden.
Ze zullen ons te pakken krijgen, en als ze bereid waren om Paul te doden, dan zullen ze Theo eveneens doden. Ik heb al genoeg bloed aan mijn handen.
‘Dit kan ik niet laten gebeuren.’ Ik probeer Theo’s blik te vangen. ‘Ik kan jou hier niet de prijs voor laten betalen.’
Theo trapt nog eens het gaspedaal in. ‘Kom op. Je zou inmiddels moeten weten dat ik in iedere dimensie uitstekend met auto’s overweg kan.’
Ik denk aan de ravage na het dodelijke auto-ongeluk in Quito en hoe het voelde om Theo’s ogen voor hem te moeten sluiten. ‘Dat betekent nog niet dat je het er altijd levend vanaf brengt.’
Daar zegt hij niets op, maar hij mindert wel vaart. Enigszins. ‘Ik weet wat ik doe, oké? Wacht nou maar gewoon af.’
We schieten een bredere verkeersader op. Nu de ochtend aanbreekt, zijn er meer mensen op straat, wat betekent dat er andere vliegende auto’s om ons heen zoeven en zwenken. Theo stuurt ons vlug de grootste drukte uit, vlak over een langwerpig gebouw dat tientallen verdiepingen lager is dan gemiddeld. Hoe ver hangen we erboven? Nog geen drie meter. Waarschijnlijk is dat Theo’s idee van ‘onderduiken’.
Ik zie het als een mogelijkheid.
‘Succes, Theo,’ zeg ik, en ik grijp de hendel van het portier beet.
‘Marguerite… nee…’
Zijn stem valt weg wanneer ik uit de auto spring. Een fractie van een seconde lang is er niets anders dan suizende lucht, maar ik denk eraan om me klein te maken als een balletje. Het doet vreselijk veel pijn als ik op het dak land. Ik rol om en om zonder mijn bewustzijn te verliezen. Huid wordt van mijn armen geschraapt, pijn vertelt me waar de blauwe plekken zullen komen, maar mijn botten breken niet.
Ik blijf liggen, bewegingloos, zelfs terwijl de voertuigen van de bewakers om me heen zweven, klaar om me in te rekenen. Ik voel me zo kapot, dat ik niet eens meer kan huilen. In plaats daarvan vraag ik me af waarom ik niet dood ben. Waarom ons hart niet stopt met kloppen als het gebroken is. Het voelt alsof mijn ziel me al heeft verlaten, en mijn lichaam enkel nog een last is die ik voor altijd zal moeten meezeulen.
Misschien is hij ontsnapt, probeer ik mezelf voor te houden terwijl ik als verdoofd door de gangen van Triad loop, mijn polsen bijeengebonden, een bewaker aan iedere schouder. Paul greep wel degelijk naar zijn Vuurvogel. Hij zou weggesprongen kunnen zijn. Misschien.
Maar ik kan mezelf er niet toe brengen het te geloven.
Ik word meegenomen naar een gedeelte van het Triad-hoofdkwartier dat ik nog niet eerder heb gezien. Hun laboratoria, vermoed ik. De computers in de vorm van smalle zwarte panelen die ik elders heb gezien, zijn hier gigantisch; ze bedekken de muren bijna volledig. De berekeningen die ze laten zien, lichten kortstondig en kleurrijk op, om vervolgens weer te vervagen. Hier wordt eindeloos vastgesteld welke dimensies moeten sterven. Dit netwerk van computers overstijgt ons vermogen en onze deskundigheid in zulke grote mate, dat ik niet kan geloven dat we ooit dachten een kans te maken. Ze hebben niet eens de moeite genomen om me mijn Vuurvogel af te nemen, zo gering is de dreiging die ik ooit voor hen ben geweest dus.
Wyatt Conley is nergens te bekennen, wat dan weer een kleine meevaller is. Mijn ouders wachten me op naast een langwerpige ruimte met glazen wanden helemaal achter in het laboratorium, alsof dat het altaar is in deze kathedraal des doods. Hun gezichtsuitdrukking blijft zorgelijk, maar vol genegenheid, alsof ze op het punt staan me huisarrest te geven.
‘Lieverd,’ zegt mijn moeder. ‘Het spijt me dat dit allemaal zo moeilijk gaat.’
Ze weigeren nog steeds de realiteit van waar ze mee bezig zijn onder ogen te zien.
‘Jullie hebben andere versies van mij gedood. Jullie hebben een heel universum vernietigd. Dat gaat wel ietsje verder dan “moeilijk”.’
Pap haalt zijn schouders op. ‘Wie heeft ooit gezegd dat het eenvoudig zou zijn iemand uit de dood te laten herrijzen?’
‘Waarom denk je dat jullie dat kunnen?’ Voordat ze met hun verklaringen van wal kunnen steken, gebaar ik zo goed als ik kan naar mijn Vuurvogel. ‘Jullie hebben mijn Paul in vier stukken gescheurd. Jullie hebben zijn ziel versplinterd. En daarna heeft hij uit alle macht moeten knokken om zichzelf in de hand te houden, misschien zelfs wel om zijn verstand niet te verliezen.’
Paul heeft dat gevecht gewonnen. Dat moment van triomf heeft hij in elk geval nog gehad, vlak voor het einde.
Ik vervolg: ‘Wat denken jullie dat er van Josie zal worden nadat jullie de duizend kleine stukjes van haar ziel weer hebben samengevoegd? Als jullie denken dat ze weer jullie dochter zal zijn, hetzelfde meisje dat jullie zijn kwijtgeraakt, dan vergissen jullie je. Ze zal worden geplaagd door levens die ze nooit heeft geleefd. Beheerst door verlangens die ze nooit heeft gevoeld. Niet in staat zijn te houden van de mensen van wie ze voorheen hield, of te beloven dat ze degenen die haar pad kruisen geen haar zal krenken. Jullie Marguerite noemde Paul “het monster van Frankenstein”, maar eigenlijk is Josie degene op wie die beschrijving van toepassing is. Josie is degene die door jullie toedoen in een monster zal veranderen.’
Eindelijk zijn mijn ouders sprakeloos. Het duurt heel lang voordat pap uit kan brengen: ‘We zijn dichtbij, zo dichtbij –’
‘Jullie zijn bereid Josie tot een hel te veroordelen, enkel zodat jullie niet meer hoeven te rouwen. Nee, wacht! Jullie zullen wel dégelijk blijven rouwen. Net zoals ik nog maandenlang heb moeten rouwen om mijn vader, ook al wist ik inmiddels dat hij niet echt verdronken was. Weten jullie nog dat jullie me wijsmaakten dat hij verdronken was?’ Ik krijg opnieuw tranen in mijn ogen. ‘Geen wonder dat het jullie niets kan schelen of Josie in een monster verandert. Jullie zijn zelf al monsters.’
De daaropvolgende stilte lijkt wel jaren te duren. Als verdoofd vraag ik me af of ze me weer voor hun karretje zullen proberen te spannen. Wat kunnen ze anders met me doen? Mijn dimensie vernietigen, waarschijnlijk. Dat zou de enige manier zijn om mij definitief uit te schakelen als potentieel risico.
Heel even stel ik me voor dat ik thuis ben in de Berkeley Hills, met de knusse woonkamer, de kamerplanten en de regenboogtafel, de schoolbordmuur met vergelijkingen, en het constante gepraat over wetenschappelijke theorieën, de nerdy grapjes en de grenzeloze genegenheid. Het lijkt wel alsof het huis symbool staat voor onze hele wereld, de wereld die elk moment verloren kan gaan.
‘Kijk dan,’ zegt mam ten slotte, gebarend naar de glazen ruimte. ‘Marguerite, alsjeblieft, kijk dan toch even.’
Kijken waarnaar? De ruimte is leeg, of niet?
Mijn mond valt open. Midden in de ruimte ligt een doorzichtige gestalte, de kleur van mist, bijna onzichtbaar. Na enkele ogenblikken begrijp ik eindelijk wat ik zie: Josie. Ze ligt daar, met de handen op haar hart, de houding waarin ze moet hebben gelegen toen ze haar Vuurvogel activeerde voor die laatste, fatale sprong. Het universum of de universums die Triad al heeft vernietigd, hebben hun splinters teruggestuurd, en dat is precies genoeg om dit beetje van haar te reproduceren: een suggestie, een schim, slechts een zweem van het lichaam dat ze proberen tot leven te wekken.
Als je onder infrarood licht naar oude schilderijen kijkt, kun je soms nog de schaduwen zien van gestaltes die de kunstenaar heeft overgeschilderd, of de contouren van mensen die hij van plan was te tekenen maar uiteindelijk besloot toch weg te laten. Dat is wat Josie op dit moment is, niet meer dan een wazige schaduw, die hier geen plek meer heeft.
‘O,’ zeg ik. ‘Nog geen monster dus. Een geest.’
‘Marguerite, stop daarmee,’ snauwt pap. ‘We kunnen niet stoppen. Niet nu het succes binnen handbereik ligt. Zelfs niet als… als…’
Zelfs niet als we niet weten of het wel juist is wat we doen. Dat is wat hij niet zegt. Pap en mam kunnen zichzelf niet langer voor de gek houden, maar ze kunnen ook niet meer terug. Hun maniakale toewijding verhindert dat, en ze kunnen Josie niet laten gaan, niet zolang ze haar hier daadwerkelijk kunnen zien liggen, zo dicht bij haar herrijzenis.
Ik moet ze hiervan losmaken. Ik moet Josie hieruit bevrijden. Ik heb één laatste kans om dit te stoppen, als ik nu meteen handel.
Terwijl mijn ouders als verlamd naar het gezicht van mijn dode zus staan te staren, breng ik mijn bijeengebonden handen naar mijn borst. Ik heb precies genoeg bewegingsvrijheid om mijn vingers om de Vuurvogel heen te slaan. Er zou niets veranderen als ik wegsprong; het zou me hooguit een paar uur of een paar dagen redden.
Maar in dit medaillon ligt ongelofelijke kracht opgeslagen. In Moskou heeft Paul ons laten zien hoe je het moet instellen om overbelasting te forceren.
Ik doe mijn ogen dicht. In gedachten zie ik zijn handen voor me, en ik doe zijn bewegingen na. Heb ik het goed gedaan? Een vage trilling tussen mijn vingers zegt me van wel.
‘Josie zou dit nooit gewild hebben,’ zeg ik. ‘Jullie versie niet, de mijne niet, geen enkele Josie, nooit. Dat heeft ze zelf gezegd.’
Mijn ouders kijken elkaar aan, met meer verrassing en ontzetting in hun ogen dan ik had verwacht.
‘Het doet er niet toe hoelang het duurt,’ zegt mam ten slotte. ‘Of hoe moeilijk het is. We zullen Josie weer heel maken.’
De Vuurvogel in mijn handen geeft een heel klein beetje warmte af, alsof ik aan het einde ben gekomen van een reis. In sommige opzichten is dat waarschijnlijk ook zo.
‘Dat bedoel ik niet. Josie zal niet verder kunnen als ze wist hoeveel mensen er gestorven waren zodat zij kon blijven leven. Ze zal zichzelf haten bij iedere ademhaling. En ze zal nooit meer hetzelfde voor jullie voelen, of de andere versie van mij, of Conley. Jullie beroven haar dus van iedereen die ze ooit heeft liefgehad. Fijne herrijzenis. Jullie halen haar niet terug uit de hemel. Jullie maken Josies leven tot een hel.’
Maar ik kan mijn zus redden. Ik kan mijn hele wereld redden. Iedereen behalve Paul.
Het metaal in mijn handpalmen wordt nog warmer… wordt heet…
‘Wat is dat voor geluid?’ Pap, die me al die tijd heeft geprobeerd te negeren, draait zich met een ruk naar me om. Zijn ogen worden groot. ‘Lieve hemel.’
Zo vlug als ik kan, til ik de Vuurvogel boven mijn hoofd en smijt ik hem in de richting van het glas. Eén ruit spat uiteen, en de scherven vliegen alle kanten op. De Vuurvogel valt boven op Josies schimmige min-of-meer-gestalte, het lichaam dat nog maar net weer enigszins waarneembaar begint te worden, en licht heel even rood op precies op de plek waar haar hart moet hebben gezeten. Mijn moeder schreeuwt, en ik vraag me af hoe hard de klap precies zal zijn.
Wanneer die komt, lijkt de explosie dwars door alle dimensies heen te daveren.
Er zijn hooguit een paar minuten verstreken wanneer ik bijkom. De vloer ligt bezaaid met stukjes glas en metaal, en de meeste computerschermen om ons heen zijn egaal zwart geworden. Hun berekeningen voor het einde van de wereld zijn voorlopig gestaakt. Ik lig op een van de tafels, en mijn handen zijn niet meer bijeengebonden.
De afwezigheid van mijn Vuurvogel voelt raar. Ik ben zo gewend geraakt aan dat gevoel van gewicht op mijn borst, het metaal tegen mijn huid. Door mijn Vuurvogel te vernietigen, ben ik voorgoed in deze dimensie gestrand, of tot ze besluiten me te verbannen naar een andere dimensie zodat ze Booswicht naar huis kunnen halen. Ze zou elk moment in dit lichaam kunnen terugkeren, maar ik zal haar bewustzijn blijven beheersen zolang ik hier ben. Zullen ze me terugsturen naar huis, zodat ik tegelijk met mijn eigen universum kan sterven? Of zullen ze me ergens naar een of ander willekeurig oord verbannen om mijn laatste uren in eenzaamheid te slijten?
Ik heb geen hoofdpijn. Ik ben niet duizelig of misselijk. Mijn black-out lijkt dus niet door een hersenschudding te komen. Misschien reageert een menselijk bewustzijn dat aan een Vuurvogel gekoppeld is geweest wel zo, als de Vuurvogel plotseling ophoudt te bestaan.
Ik hoor de stemmen van mijn ouders eerder dan dat ik hen zie. Om precies te zijn hoor ik mijn moeder zeggen: ‘Wis alle data gerelateerd aan Project Eurydice. Permanente verwijdering; definitieve vernietiging van voormalige dataopslag volgt onmiddellijk. Autorisatie Kovalenka One.’ Ik draai mijn hoofd nog net op tijd om een groene lichtstraal langs haar oog te zien glijden die haar iris scant, waarna er een woord op het computerscherm oplicht: BEVESTIGD.
Pap aarzelt en zucht dan. ‘Tweede autorisatie Caine One.’ Opnieuw verschijnt het woord BEVESTIGD.
Mijn moeder steekt haar hand naar het scherm uit. Dan krijgt ze mij in het oog. Tot mijn stomme verbazing glimlacht ze naar me. Het is de verdrietigste glimlach die ik ooit gezien heb.
‘Dus je bent ongedeerd.’
‘Eh… ja.’ Ik probeer rechtop te gaan zitten. Ik voel me prima, en niemand houdt me tegen. Er is geen enkele bewaker in de kamer. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Wat er is gebeurd, is dat je Josies kans op herrijzenis hebt vernietigd.’ Pap sluit heel even zijn ogen, maar zijn toon blijft vriendelijk. ‘Niet uit wraak, dat begrijpen we heus wel. Echt.’ Hij zegt het alsof het hem moeite heeft gekost om zichzelf te overtuigen. ‘Je dacht dat je de andere werelden redde, en haar erbij. Toch?’
Ik knik. De explosie van de Vuurvogel zou zelfs het ‘niet-waarneembare’ lichaam in deze dimensie hebben aangetast. Als de Vuurvogel die kracht niet had, zou-ie ons in de eerste plaats al nooit kunnen terugbrengen naar ons lichaam. Met het vernietigen van die kamer heb ik Josies lichaam definitief vernietigd. Ze hebben nu geen reden meer om universums te laten instorten, want de splinters van haar ziel hebben geen plek meer om naartoe terug te keren. Josie kan eindelijk rusten in vrede.
Ik weet dat ik het juiste heb gedaan. Ik kan alleen niet geloven dat mijn ouders dat ook lijken te begrijpen.
‘En jullie zijn niet boos op me?’
‘We zijn wel boos,’ zegt mam scherp. ‘Het verlies van Josie zal altijd onze grootste nachtmerrie zijn. Maar wat je zei… over hoe zij zich zou voelen…’
‘We dachten alleen aan onszelf,’ voegt pap eraan toe. ‘Niet aan haar.’
Mijn moeder vervolgt: ‘We zijn vooral boos op onszelf, omdat we deze weg überhaupt zijn ingeslagen. Omdat we Josie en toen ook nog onze Marguerite hierin hebben meegesleept. We hebben geprobeerd een uitkomst te ontlopen die we meer dan wat dan ook verdienen. Heb jij ook maar iets gedaan waar wij je niet toe hebben aangezet? Hebben wij niet een verlies te verwerken gekregen dat we hadden verdiend?’
‘We zouden nooit uit eigen beweging zijn gestopt,’ geeft pap toe. ‘Maar we begrijpen wel waarom jij ons moest stoppen.’
Zo makkelijk kunnen ze het niet hebben opgegeven. Dat bestaat niet. Zouden ze daadwerkelijk begrepen hebben wat ik ze daarnet probeerde duidelijk te maken? Ze houden zielsveel van Josie…
…maar ze houden ook van mij. Ondanks het verschrikkelijke verlies en hun hernieuwde verdriet kunnen ze Josie misschien toch laten gaan, omdat ze in elk geval hun andere dochter nog hebben.
De verminkte portretten uit de Josie-dimensie achtervolgen me nog steeds. Als mijn ouders uit de Thuisbasis hun zoektocht kunnen opgeven, kan ik proberen ze met hun nog overgebleven dochter te verzoenen – ook al betekent dat een happy end voor Booswicht, wat ze niet heeft verdiend.
Ik prent mezelf in om de naam Booswicht hier niet te gebruiken.
‘Jullie Marguerite is tot alles bereid om maar door jullie gezien te worden. Om jullie lievelingetje te worden. Maar jullie zeiden tegen haar dat al die andere mensen vervangbaar waren, dat alles en iedereen in het multiversum kon doodvallen, als jullie Josie maar terugkregen. Natuurlijk is ze daardoor gaan geloven dat ook zij vervangbaar is. Dat ze er niet toe doet. En ze haat zichzelf omdat ze niet genoeg is. Daarom heeft ze al die andere Marguerites vermoord, omdat het voelde als zelfmoord plegen, telkens weer.’
‘Nee,’ zegt mijn moeder nadrukkelijk. ‘Zij wilde Josie ook terug, net zo wanhopig graag als wij. Jij kent haar niet zo goed als wij.’
‘Ik hoef haar niet te kennen. Ik bén haar. Iedere versie van ons is een uniek individu, dat erkenning verdient om wie hij is. Maar diep vanbinnen zit iets wat altijd hetzelfde is. Daarom kan ík in haar hart kijken, en kunnen jullie dat niet. Daarom weet ik dat ze hieraan onderdoor gaat.’ Het kost me moeite om de juiste woorden te vinden. ‘Wanneer ze thuiskomt, hebben jullie een heleboel werk te verzetten.’
Langzaam knikt pap. ‘We krijgen haar wel weer terug. Op de een of andere manier.’
Mooi, als ik maar nooit meer iets met haar te maken hoef te hebben.
Uiteindelijk richt mijn moeder zich weer tot de computer. ‘Activeer definitieve verwijdering van alle Project Eurydice-bestanden op mijn teken.’
Ze gaan het echt doen. Ze gaan hun zoektocht naar Josie echt stoppen. Het is voorbij.
Waarom moest Paul hier dan voor sterven? De oneerlijkheid en het verlies grijpen me, omklemmen mijn keel. Zijn dood heeft talloze andere levens gered, hou ik mezelf voor, maar dat kan me even niets schelen. Niet nu, nog niet.
Nu begrijp ik waarom mijn ouders vonden dat het vernietigen van universums een kleine prijs was voor het terughalen van Josie. Ik heb het gevoel dat ik verschrikkelijke dingen zou kunnen doen, deze hele helse wereld uiteen zou kunnen rijten, als ik daarmee mijn Paul zou kunnen weerzien.
Ik zou het niet doen. Nooit. Maar nu weet ik hoe verschrikkelijk wanhopig je je moet voelen om zoiets te willen.
Met de Vuurvogel zal ik hem altijd kunnen vinden, of in ieder geval een versie van hem, hou ik mezelf voor. Het helpt niet. Een andere versie is niet goed genoeg. Ik wil de Paul die alles opgaf om mij te redden, de Paul die ik in de Moskou-dimensie in mijn armen heb gehouden, mijn Paul. En die is er niet meer.
Mam drukt op de knop. De computerstem zegt monotoon: ‘Voorbereiden voor beëindigen Project Eurydice.’
Ik word overspoeld door een duizelingwekkende golf van opluchting. Het is voorbij. Het is echt voorbij.
De lichten in de kamer gaan uit. Na een seconde van duisternis floept een van de schermen aan. Voor onze neus verschijnt, tien keer zo groot als in het echt, het geprojecteerde gezicht van Wyatt Conley.
‘Henry, Sophia, als jullie dit zien, is het omdat jullie hebben geprobeerd Project Eurydice te beëindigen.’ Conley lijkt nog veel triester dan wij. ‘Toen ik zwoer Josie koste wat het kost terug te halen, moest ik iedere mogelijke zwakke plek in ons plan incalculeren. Een van die zwakke plekken was de mogelijkheid dat jullie de wil om door te gaan zouden verliezen. Daarom heb ik maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat zelfs jullie me niet zouden kunnen tegenhouden.’
Dit kan niet waar zijn. Maar in de gloed van Conleys projectie kan ik zien dat mijn ouders bleek en geschrokken zijn.
‘Ik ben niet boos,’ zegt Conley. ‘Ik vergeef het jullie. Soms is hoop zelfs ondraaglijker dan verdriet. Omwille van Josie moest een van ons sterk genoeg zijn om het te kunnen dragen. Het ziet ernaar uit dat ik dat ben.’
Mijn moeder duikt naar beneden om naar de monitor te kijken, waarop inmiddels met duizelingwekkende snelheid data voorbijflitsen. Ze fluistert: ‘Lieve god.’
Conley brengt zijn handen voor zijn gezicht als een man in gebed. Hij raakt met zijn vingers zijn lippen even aan, waarna hij vervolgt: ‘Ik heb uit voorzorg een aantal van de allerbelangrijkste bronvectoren in het universum gelokaliseerd. Die informatie is al voorgeprogrammeerd in de Vuurvogel en kan op elk willekeurig moment door Marguerite geactiveerd worden.’
Hij bedoelt Booswicht, niet mij. Haar Vuurvogel was van het begin af aan al voor vernietiging geprogrammeerd.
‘Dat signaal is al naar haar verzonden, en ze zal onmiddellijk tot actie overgaan. Dit vergroot uiteraard de schade die we aanrichten, maar ik weet dat jullie me dat zullen vergeven zodra we onze Josie weer terug hebben.’ Conley glimlacht. ‘Tot dan.’
Het scherm wordt zwart, zodat we weer in het donker zitten, op het flakkerende licht van de data die over het scherm van mijn moeders computer rollen na.
‘Godallemachtig.’ Pap klinkt zowaar als zichzelf. ‘We hadden dit moeten zien aankomen. Dat heeft híj in elk geval wel gedaan.’
‘Maar hij kan Josie niet terugkrijgen!’ protesteer ik. ‘Dat is onmogelijk nu haar lichaam er niet meer is.’
‘Dat wist Wyatt niet toen hij dit beveiligingsmechanisme bedacht,’ legt mijn moeder uit. ‘Hij moet dit maanden geleden al hebben gedaan. Misschien zelfs jaren geleden.’
Pap en mam zitten daar maar, onderuitgezakt, alsof ze verslagen zijn. De andere dimensies laten hen nog steeds volkomen koud als je het vergelijkt met hun eigen verdriet. Ze proberen dan wel niet langer actief die werelden te vernietigen, maar ze gaan ook niet knokken voor het behoud ervan.
Maar ik zal nooit stoppen met knokken. Nu niet, nooit niet.
‘We moeten ze redden.’ Wanneer mijn ouders me alleen maar aanstaren, vervolg ik: ‘Hebben jullie nog een Vuurvogel? Als jullie me zeggen naar welke dimensies ik toe moet, wat ik moet doen, kan ik ze nog steeds beschermen. Ze nog steeds vertellen over de stabilisatoren, al die dingen. Zeg alsjeblieft dat jullie een Vuurvogel hebben!’
Mam lijkt wakker te worden uit haar verdoving. Ze loopt naar het dichtstbijzijnde bedieningspaneel en drukt een paar knoppen in. Een consoledeurtje schuift open, en er wordt een Vuurvogel zichtbaar.
Wacht eens even.
Het begint me te dagen, en ik fluister: ‘Die is van mij. Deze heeft Romola in de Rome-dimensie van me gestolen.’
‘Het minst wat we kunnen doen, is hem teruggeven,’ zegt pap met een triest, gebroken glimlachje.
Ik knik terwijl ik weer in de actiemodus probeer te komen. Geen tijd om te treuren om Paul. Ik kan mezelf niet eens toestaan aan hem te denken, want dat kan ik niet verdragen. Ik moet me lang genoeg groothouden om de missie af te maken waarvoor hij is gestorven.
Daarna mag ik eindelijk instorten.
‘Oké, ik ben er klaar voor.’ Ik hang de Vuurvogel weer om. De zware ketting heeft zelden zo goed om mijn nek gevoeld. ‘Waar moet ik als eerst naartoe? Jullie hebben de gegevens toch voor me, of niet?’
Mijn vader schudt zijn hoofd. ‘Zo eenvoudig is het niet, Marguerite.’
Mam gebaart naar haar computer. ‘Conley heeft plannen binnen plannen, plannetjes binnen plannetjes. Het multiversum is oneindig, en hij heeft de kwetsbaarheid ervan maximaal uitgebuit. Als ik er ook maar enig idee van had gehad dat hij ons totaal niet vertrouwde… Maar dat is mosterd na de maaltijd. Het volstaat te zeggen dat zolang Conley deze weg wil blijven bewandelen en onze dochter bereid is om hem daarbij te helpen, wij hem niet kunnen tegenhouden. Een oneindig aantal wegen blokkeren is per definitie onmogelijk.’
‘Is dat het? Hij wint?’ Ik laat me op de grond zakken. Het klinkt alsof Conley op andere gedachten zien te brengen de enige uitweg is, maar ik denk niet dat ik dat zou kunnen. Ik betwijfel het of er ook maar iemand is die dat kan. Het gaat hem inmiddels niet meer alleen om de liefde voor zijn verloren Josie. Hij wil zich simpelweg door niemand laten dwarsbomen. Trots kan net zo sterk zijn als liefde, en een heel stuk wreder.
‘Nee.’ Mijn moeder recht haar rug. ‘Er is nog een andere stap die we kunnen zetten. Een drastische, radicale zelfs. Maar als dat eenmaal is gebeurd, kan Conley voor geen enkele dimensie meer een bedreiging vormen. Nooit meer.’
Mijn eerste reactie is woede. ‘Waarom hebben jullie dat dan niet meteen gedaan, in plaats van die beëindigingsprocedure waardoor Conley gealarmeerd werd?’
‘Omdat die oplossing inhoudt dat we deze dimensie afsluiten van alle andere. Definitief.’ Pap legt zijn hand over die van mam, een onverwacht teder gebaar. ‘We zouden hier een soort miniheelal van kunnen maken, onze eigen kleine bubbel.’
‘Dus… dan zouden jullie nooit meer een reis buiten dit universum kunnen maken? Jullie Vuurvogels zouden niet werken.’ Ik snap wel waarom ze niet staan te springen om dat te doen. Aan de andere kant vertelt de intens sombere uitdrukking op hun gezicht me dat dit scenario nog veel zwarter zou kunnen worden.
‘Dat is wat er gebeurt in het beste geval,’ zegt mijn moeder. ‘In het slechtste geval knapt de bubbel. Dan stort deze dimensie in.’
‘Nee.’ Dat is een lot dat ik zelfs de Thuisbasis niet zou toewensen. ‘Dat gaat te ver. Al die miljarden mensen die hier leven –’
‘Zouden omkomen.’ Mijn vader staart in een onzichtbare verte. Misschien ziet hij het einde van zijn wereld wel voor zich. ‘Maar dat zijn nog altijd minder levens dan we al hebben genomen. En als Conley hiermee doorgaat, is het slechts een fractie van het totale dodental.’
‘Dat betekent nog niet dat jullie jezelf moeten opofferen.’ Voor Conley, en zelfs voor mijn ouders, zou dat niet meer dan eerlijk zijn. Maar voor de talloze andere mensen die in deze dimensie leven en door de jaren heen hebben geleefd, is het onuitsprekelijk wreed. Misschien zou je kunnen zeggen dat het offeren van één leven het waard is als er daar honderd mee gered kunnen worden of zo. Maar zodra je het over hele dimensies hebt, wordt de schaal te gigantisch voor dat soort rekensommen. Miljarden levens laten zich niet reduceren tot de factor x in een vergelijking. ‘Gaan jullie dit echt doen?’
Pap en mam zouden bovendien niet zomaar doodgaan. Ze zouden worden weggevaagd, ongedaan gemaakt tot het einde der tijden…
‘Wacht,’ zeg ik. ‘Als jullie universum sterft, verdwijnt het mijne dan niet ook? Jullie hebben ons beïnvloed, ons veranderd.’
‘Maar we hebben jullie niet gecreëerd. Dus nee, jullie dimensie zou niet instorten.’ Mijn vader kijkt peinzend. ‘Maar hij zou wel afwijken. Jullie handelingen die teruggaan tot aan het begin van onze binnendringing in jullie universum zullen worden uitgewist, en al onze invloed eveneens. Jullie realiteit zal een andere vorm krijgen.’
‘Je hoeft niet bang te zijn voor verwarring,’ voegt mam eraan toe. ‘Jullie zullen je er niets van kunnen herinneren.’
‘En Paul… Hij is hier gestorven, maar hij zou daar weer in leven zijn, hè?’ Een gevoel van hoop roert zich in mijn binnenste.
‘Als hij niet in dit universum was gestorven, zou ik zeggen ja, absoluut.’ Mijn vader zegt dit alsof het gewoon een willekeurige theorie is. Voor hem is dit slechts een puzzelstukje, geen mensenleven dat in de waagschaal is gelegd. ‘Maar in dit geval wordt de situatie een heel stuk ingewikkelder.’
‘Zelfs dat weten jullie niet zeker?’ Het kortstondige gevoel van hoop wordt als porselein aan diggelen geslagen. Misschien zal Paul weer terugkeren in dit leven… of misschien zullen we worden teruggeworpen naar waar we begonnen zijn, zonder enig besef dat we ooit een Paul Markov hebben gekend, of in ieder geval geen enkel besef van wat er met hem is gebeurd. Hij zal niet alleen dood zijn, hij zal niet eens herinnerd worden.
Het enige wat ik nog van hem heb, zijn herinneringen. Die kan ik niet loslaten.
En als de invloed van de Thuisbasis op ons wordt uitgewist, geldt dat ook voor onze invloed op andere dimensies. Als wij niet naar de Rusland-dimensie waren gegaan, zou de groothertogin nooit haar baby hebben gehad, ook al zou luitenant Markov waarschijnlijk sowieso gesneuveld zijn in de strijd. Ze zou gevangenzitten in het leven dat ze zo haat en gedwongen zijn om te trouwen met een wildvreemde, zonder kind van haar grote liefde.
De Theo uit de maffiadimensie zou niet zijn neergeschoten, en de Marguerite uit de Londen-dimensie zou nog leven. Maar mijn moeder in de Josie-dimensie zou nog steeds overgeleverd zijn aan een bijna suïcidale depressie, en de oorlogsdimensie zou geen sprong voorwaarts hebben gemaakt naar technologie die ze nodig hebben om de vijand te verslaan. De barsten in het multiversum zouden groter en groter worden, zodat uiteindelijk niet meer te zeggen valt of dat goed of slecht is. Geen mens zou ooit de volledige consequenties van deze handeling kunnen overzien.
Uiteindelijk dwalen mijn gedachten af naar de groothertogin. Ik denk terug aan de manier waarop haar hand steels over haar buik gleed. Toen ik me haar nacht met luitenant Markov toe-eigende, ontnam ik haar iets kostbaars. Ik ga haar niet ook haar baby afnemen.
Paul zou precies hetzelfde hebben gezegd als hij hier was, zelfs al wist hij dat het ten koste zou gaan van zijn eigen leven.
Mijn handelingen hebben consequenties. Al die anderen hebben moeten leven met de weerslag van de keuzes die ik heb gemaakt. Nu ben ik zelf aan de beurt.
‘Doe het niet,’ zeg ik. ‘We moeten iets anders verzinnen. Jullie kunnen beginnen met je dochter tot de orde roepen.’
‘Geen enkele andere manier biedt de garantie op succes.’ Mijn moeder haalt haar schouders op. ‘En er is op zijn minst veertig procent kans dat we het zullen overleven.’
Veertig procent klinkt mij niet als een heel gunstig getal in de oren. ‘Alsjeblieft, dit kunnen jullie niet doen. Als jullie dan niet aan jullie eigen wereld willen denken, denk dan aan de mijne! Jullie zouden de geschiedenis herschrijven. Het is als… als het vernietigen van wéér een dimensie, in zekere zin.’
‘Maar dan is het voorbij.’ Mijn vaders blauwe ogen, normaal gesproken zo warm, staan afstandelijk en zijn licht geworden als het dunne laagje ijs op een vijver. ‘Definitief voorbij.’
Op dat moment begrijp ik dat pap en mam zich niet voor de rest van ons heldhaftig willen opofferen. Het kan ze niet schelen of ze dood zijn of leven. Josie is er niet meer. Ze hebben geen doel meer in hun leven. Toen ze nog dachten dat ze iets goeds konden doen door Conley tegen te houden, hield dat ze op de been. Nu zouden ze liever dood zijn dan hun verdriet te moeten dragen.
Mijn ouders willen alleen maar weer bij Josie zijn.
Zacht zegt pap: ‘Je moet onmiddellijk naar huis gaan. En dat communicatienetwerk dat je hebt opgezet tussen de dimensies… Heel slim, trouwens, daar kwamen we gisteren pas achter. Feliciteer de andere versie van ons namens ons –’
‘Henry.’ Mam geeft een klopje op zijn schouder, haar gebruikelijke hint dat hij begint af te dwalen. Zelfs in deze tijd van dodelijke wanhoop blijven ze met elkaar verbonden.
Pap zucht. ‘Als jullie dat systeem zouden kunnen gebruiken om een boodschap door te geven aan onze dochter, zeg dan alsjeblieft tegen haar dat ze naar huis moet komen.’
‘Wat gebeurt er met haar als ze niet hier is wanneer dit universum wordt afgesloten? Gaat ze dan dood?’ Ik kijk van pap naar mam en weer terug. ‘Zou ze, zeg maar, automatisch teruggehaald worden?’
‘Ze zou…’ Mam denkt er even over na. ‘…een geest zonder lichaam worden. Misschien zou ze vrij zijn om van de ene dimensie naar de andere te reizen, maar alleen binnen andere Marguerites. Ze zou nooit hierheen kunnen terugkeren. Ik vermoed dat haar hetzelfde lot zou wachten als ons universum instort, al zou ze misschien liever een geest zijn dan simpelweg met de rest van ons omkomen.’
‘Maar vraag het haar. Alsjeblieft. Als je kunt.’ Paps stem breekt. ‘En zeg tegen Josie dat we van haar houden. Meteen. Voordat je je ons niet meer kunt herinneren.’
Tot een paar minuten geleden dacht ik nog dat ik eindelijk mijn ouders in deze mensen herkende. Nu jagen ze me meer angst aan dan ooit.
Ik denk aan alle anderen in het multiversum die bescherming verdienen. De groothertogin en haar baby. Vladimir, de tsarevitsj van Rusland. Josie, die halverwege haar wildwaterraftavontuur in Schotland honderduit tegen me kletst, een en al levendig enthousiasme. Valentina, met haar koppige kinnetje. De New York-versie van Romola, met haar grenzeloze loyaliteit. Theo uit de oorlogsdimensie, die al zo’n groot deel van zijn leven vecht om te overleven, en die tot over zijn oren verliefd is.
Mijn vader als privéonderwijzer van de Russische koninklijke familie, die geheim moet houden dat een van de kinderen van hem is. Mijn moeder in een wereld waar ze mijn vader en zus al heeft verloren, en waar alleen de aanblik van een Vuurvogel haar de hoop gaf om verder te gaan.
En Paul. De versie die als jongen gebarentaal leerde om te kunnen praten met het meisje dat hij leuk vond. De versie die werd afgewezen, daarna bedrogen, maar die evengoed een instortend universum binnenstoof om mij te redden. Luitenant Markov, die dood is, voorgoed verloren, maar nog altijd wordt herinnerd in een wereld waar op een dag zijn kind geboren zal worden. Mijn Paul, die nu misschien alleen nog een herinnering is, maar die heeft gedacht en gevoeld en liefgehad, die het verdient om er te zijn gewéést.
Het lot van ieder van ons staat op het spel. Het verleden van ieder van ons. En het enige wat ik kan doen, is vluchten.