Hoofdstuk 19
Dit is de e-mail die de volgende morgen om zeven uur de deur uitging, terwijl Ange en ik vampbende openbaar centrum -> -> op strategische locaties in de stad spoten.
==
> regels voor vampbende
> Jullie zijn onderdeel van een clan van daglichtvampiers. Jullie hebben het geheim ontdekt van leven in het verzengende licht van de zon. Het geheim was kannibalisme: het bloed van een andere vampier kan je de kracht geven om onder de levenden te verblijven
> Je moet zo veel mogelijk andere vampiers bijten om in het spel te blijven. Als er één minuut voorbijgaat zonder dat je bijt, lig je eruit. Als je eruit ligt draai je je t-shirt om en word je scheidsrechter - houd twee of drie vampiers in de gaten om te zien of ze vaak genoeg bijten.
> Om een andere vampier te kunnen bijten moet je vijf keer ‘Bijt!’ zeggen voor hij dat kan doen. Dus je rent op een vampier af, kijkt haar aan en roept: ‘Bijt bijt bijt bijt bijt!’ en als jij dat sneller zegt dan zij, blijf jij leven en vervalt zij tot stof.
> Jij en de andere vampiers die je bij je rendez-vouspunt ontmoet vormen een team. Zij zijn jouw clan. Hun bloed heeft geen waarde voor jou.
> Je kunt ‘onzichtbaar’ worden door stil te blijven staan en je armen voor je borst te slaan. Jij kunt geen onzichtbare vampiers bijten en zij jou evenmin.
> Dit spel wordt gespeeld voor de eer. De bedoeling is dat je je vermaakt en voor vampier speelt, niet om te winnen.
> Er is een eindspel dat mondeling van persoon tot persoon doorgegeven wordt als zich winnaars beginnen af te tekenen. Zodra het moment daar is, zullen de spelleiders een fluistercampagne onder de spelers beginnen. Verspreid de boodschap zo snel als je kunt en wacht op het teken.
> M1k3y
> bijt bijt bijt bijt bijt!
==
We hadden gehoopt dat honderd mensen bereid zouden zijn om VampBende te spelen. We hadden ieder ongeveer tweehonderd uitnodigingen verstuurd. Maar toen ik om vier uur ’s morgens met een ruk overeind schoot en mijn Xbox pakte, bevatte die víérhonderd antwoorden. Vierhonderd.
Ik voerde de adressen in de mailbot in en sloop het huis uit. Terwijl ik de trap afliep, hoorde ik mijn vader snurken en mijn moeder zich omdraaien in bed. Ik deed de deur achter me op slot.
Om kwart over vier ’s morgens was Potrero Hill even stil als het platteland. In de verte klonk wat verkeersgedruis en één keer reed een auto me heel langzaam voorbij. Ik bleef bij een geldautomaat staan, haalde er 320 dollar uit in biljetten van twintig, rolde ze op, deed er een elastiekje omheen en stak de rol in een zak met ritssluiting op de pijp van mijn vampierbroek.
Ik droeg mijn cape, een overhemd met ruches en de broek van een smoking waarop genoeg zakken genaaid waren om al mijn dingetjes en rommeltjes in te doen. Ik droeg puntige laarzen met zilveren gespen in de vorm van schedels en ik had mijn haar in een zwart pagekapsel om mijn hoofd gekamd. Ange zou de witte make-up meebrengen en had beloofd eyeliner en zwarte nagellak bij me op te doen. Waarom verdomme ook niet? Wanneer zou ik opnieuw de kans krijgen om me zo uit te dossen?
Ange stond voor haar huis te wachten. Ze had haar tas bij zich en droeg een visnetpanty onder een dirndljurkje met roefjes. Ze had witte grimeer op haar gezicht, haar ogen waren uitgebreid in Japanse stijl opgemaakt en haar vingers en hals waren behangen met zilveren sieraden.
‘Je ziet er vét gaaf uit!’ zeiden we precies tegelijk tegen elkaar. Zachtjes lachend liepen we geruisloos en met onze spuitbussen op zak door de straten.
==
*
==
Ik bekeek het Openbaar Centrum en vroeg me af hoe het eruit zou zien zodra zich daar vierhonderd vampiers verzamelden. Ik verwachtte ze over tien minuten voor het stadhuis. De grote plaza krioelde al van de forenzen, die behendig de bedelende daklozen vermeden.
Ik heb altijd de pest gehad aan het Openbaar Centrum. Het is een verzameling van enorme bruiloftstaarten van gebouwen: rechtszalen, musea en gemeentekantoren zoals het stadhuis. De trottoirs zijn breed, de gebouwen wit. In de toeristengidsen van San Francisco weten ze het zo te fotograferen dat het wel iets weg heeft van het Epcot Center – futuristisch en sober.
Maar in het echt is het smerig en stuitend. Op alle banken slapen daklozen. Om zes uur ’s avonds gaat iedereen naar huis behalve de alcoholisten en de junks, want omdat er alleen maar kantoren en winkels zijn heeft niemand een legitieme reden om er na zonsondergang te blijven hangen. Het lijkt meer op een winkelcentrum dan een woonwijk, en de enige bedrijven zijn borgstellers en drankwinkels, zaken die voorzien in de behoeften van de familie van de misdadigers die voor de rechtbank moeten verschijnen, en de zwervers die er ’s nachts wonen.
Ik begreep dat pas echt goed toen ik een interview las met een buitengewone oud-planologe, ene Jane Jacobs, die als eerste precies uitlegde waarom het verkeerd was grote steden in stukken te snijden met autowegen, alle arme mensen in nieuwbouw onder te brengen en bestemmingsplannen te gebruiken die precies voorschreven wie wat waar mocht doen.
Jacobs legde uit dat echte steden levende dingen zijn en een heleboel variëteit kennen – rijk en arm, blank en bruin, autochtoon en allochtoon, winkel- en woonwijken, zelfs industriële activiteiten. In zo’n buurt lopen op alle uren van de dag en de nacht mensen rond, wat zaken aantrekt die in elke behoefte voorzien, zodat er voortdurend volk op straat is, wat voor sociale controle zorgt.
Je hebt het vast weleens gezien. In de oudere wijken van een stad zie je de gaafste winkels, mannen in pak en vrouwen in modieuze jurken, chique restaurants en toffe cafés, een bioscoopje misschien, fraai geschilderde huizen. Oké, misschien is er een Starbucks, maar er is ook een schone fruitmarkt en een bloemiste die eruitziet alsof ze al tweehonderd jaar lang met liefde de bloemen in haar etalage snoeit. Het is het tegenovergestelde van geplande ruimtes als winkelcentra. Het ademt de sfeer van een wilde tuin of zelfs een bos: alsof het zo gegróéid is.
Je kunt je moeilijk iets voorstellen wat daar verder van verwijderd is dan het Openbaar Centrum. Ik had een interview met Jacobs gelezen waarin ze vertelde over de fantastische oude buurt die afgebroken was om het te bouwen. Dat was precies zo’n buurt geweest, het soort wijk dat zich ontwikkelt zonder toestemming of logica.
Jacobs had voorspeld dat het Openbaar Centrum binnen een paar jaar een van de ergste buurten van de stad zou zijn, ’s nachts een spookstad, een wijk die alleen maar een karige oogst van louche drankwinkels en gore motels op zou leveren. In het interview maakte ze helemaal niet de indruk dat ze blij was dat ze gelijk had gekregen. Het leek meer alsof ze over een overleden vriend praatte toen ze beschreef wat het Openbaar Centrum geworden was.
Nu was het spitsuur en was het Openbaar Centrum op zijn drukst. Het plaatselijke bart-station is ook het hoofdstation voor de trams, en als je van de ene op de andere over moet stappen, doe je dat daar. Om acht uur ’s morgens gebruikten duizenden mensen de trappen, taxi’s en bussen. Ze wrongen zich door controleposten van het dhs bij de diverse stadskantoren en vermeden agressieve bedelaars. Iedereen rook naar shampoo en aftershave, vers onder de douche vandaan en gepantserd in hun werkkleding, zwaaiende laptoptassen en diplomatenkoffertjes. Om acht uur ’s morgens was het Openbaar Centrum het centraal station van de zakenwereld.
En daar kwamen de vampiers. Een stuk of twintig door Van Ness Avenue, een stuk of twintig uit de richting van Market Street en nog meer van de andere kant. Ze droegen witte schmink en zwarte eyeliner, zwarte kleren, leren jacks, grote lompe schoenen. Vingerloze visnethandschoenen. Ze glipten tussen de gebouwen door.
Langzaam vulden ze de plaza. Enkele zakenlui keken naar ze en wendden zich schielijk weer af. Ze hadden geen zin om deze rare snuiters in hun persoonlijke werkelijkheid toe te laten terwijl ze nadachten over de ellende waar ze de eerstvolgende acht uur opnieuw in ondergedompeld zouden zijn. De vampiers dwaalden doelloos over de plaza, niet wetend wanneer het spel zou beginnen. Ze bundelden bij elkaar in grote groepen, als een omgekeerde olievlek – al het zwart verzamelde zich op één plaats. Veel van hen droegen ouderwetse hoofddeksels – bolhoeden en kachelpijpen. Veel meisjes waren uitgedost in elegante gotische jurken met enorme voorgevels.
Ik probeerde een schatting te maken. Tweehonderd. Vijf minuten later was het driehonderd. Toen vierhonderd. Ze bleven toestromen. De vampiers hadden vrienden meegebracht.
Iemand greep me bij mijn kont. Met een ruk draaide ik me om en zag Ange. Ze lachte zo hard dat ze dubbelsloeg en haar dijen vast moest houden.
‘Moet je ze allemaal zien, moet je ze allemaal zien!’ zei ze naar adem snakkend. Het plein was twee keer zo vol als een paar minuten daarvoor. Ik had er geen idee van hoeveel Xnetters er waren, maar mijn feestje had er zeker duizend aangetrokken. Jezus.
De dhs-ers en politiemannen kwamen in beweging, praatten in hun radio’s en dromden samen. Ver weg hoorde ik een sirene.
‘Oké,’ zei ik, Ange een ruk aan haar arm gevend. ‘Oké, daar gaat ie.’
We glipten allebei de drukte in en zodra we onze eerste vampier zagen, riepen we allebei: ‘Bijt bijt bijt bijt bijt!’ Mijn slachtoffer was een verbluft – maar aantrekkelijk – meisje met spinnenwebben van inkt op haar handen en doorgelopen mascara op haar wangen. ‘Shit,’ zei ze. Ze liep weg om aan te geven dat ze dood was.
Het ‘bijt bijt bijt bijt bijt’ bracht de naburige vampiers in beweging. Sommige vielen elkaar aan, andere zochten dekking en verborgen zich. Ik had mijn slachtoffer, dus ik kon me een minuut drukken. Ik verschool me achter de aardlingen. Overal om me heen klonk het ‘bijt bijt bijt bijt bijt!’ vergezeld van geschreeuw en gelach en gevloek.
Het geluid verspreidde zich als een virus door de menigte. Alle vampiers wisten dat het spel begonnen was en de mensen die in groepjes bij elkaar stonden vielen bij bosjes. Ze lachten en vloekten en vertrokken om de nieuwe vampiers te vertellen dat we begonnen waren. En elke seconde kwamen er meer.
8:16 uur. Tijd om een nieuwe vampier te doden. Ik bukte me en kroop tussen de benen door van de burgers die op weg waren naar de trap van de bart. Ze trokken zich schielijk terug, uitzwenkend om me te vermijden. Ik had mijn ogen gelaserlockt op twee zwarte plateaulaarzen met stalen draken op de tenen, dus ik was volstrekt onvoorbereid toen ik plotseling oog in oog stond met een andere vampier, een jongen van een jaar of vijftien of zestien met achterovergekamd gelhaar in een pvc Marilyn Manson-jasje dat volhing met halssnoeren van plastic slagtanden met ingewikkelde symbolen erop.
‘Bijt bijt bijt...’ begon hij. Maar op dat moment struikelde een aardling over hem heen en gingen ze allebei tegen de grond. Ik sprong op hem af en schreeuwde: ‘Bijt bijt bijt bijt bijt!’ voor hij zich uit de kluwen van ledematen bevrijd had.
Meer vampiers arriveerden. De pakken kregen het echt te kwaad. Het spel verspreidde zich over het trottoir Van Ness Avenue in en breidde zich uit richting Market Street. Automobilisten toeterden, de trams tingelden kwaad. Ik hoorde meer sirenes, maar het verkeer zat intussen muurvast.
Het was verdomme fénomenaal.
bijt bijt bijt bijt bijt!
Van alle kanten kwam het geluid op me af. Er waren zoveel vampiers en ze speelden met zoveel overgave dat het leek alsof er een enorme menigte stond te brullen. Ik waagde het om even overeind te komen en om me heen te kijken en zag dat ik in een gigantische massa vampiers stond die zich naar alle kanten uitstrekte, zo ver als het oog reikte.
bijt bijt bijt bijt bijt!
Dit was nog beter dan het concert in Dolores Park. Dat was wild en swingend, maar dit was – ja, dit was gewoon léúk. Alsof je weer op de speelplaats was, in zo’n episch spelletje krijgertje tussen de middag als de zon scheen, honderden mensen die elkaar nazaten. De volwassenen en de auto’s maakten het alleen maar leuker, grappiger.
En dat wás het ook gewoon: het was grappig. Iedereen lachte.
Maar de politie begon zich nu echt te mobiliseren. Ik hoorde helikopters. Het kon elk moment afgelopen zijn. Tijd voor het eindspel.
Ik pakte een vampier beet.
‘Eindspel: zodra de politie ons opdraagt ons te verspreiden moet je doen alsof je bedwelmd bent. Geef door. Wat heb ik zonet gezegd?’
De vampier was een meisje, heel klein, zo klein dat ik dacht dat ze echt jong moest zijn, maar aan haar gezicht en glimlach te oordelen was ze zeventien of achttien. ‘O, vet gaaf!’ zei ze.
‘Wat heb ik zonet gezegd?’
‘Eindspel: zodra de politie ons opdraagt ons te verspreiden moet je doen alsof je bedwelmd bent. Geef door. Wat heb ik zonet gezegd?’
‘Prima,’ zei ik. ‘Geef door.’
Ze verdween in de drukte. Ik klampte een andere vampier aan en gaf het door. Hij liep weg om de boodschap te verspreiden.
Ik wist dat Ange ergens in de drukte hetzelfde deed. Misschien waren er ook infiltranten in de menigte, valse Xnetters, maar wat zouden die met deze wetenschap kunnen doen? De politie had immers geen enkele keus. Ze zouden ons zeker opdragen ons te verspreiden. Honderd procent.
Ik moest Ange zien te vinden. We hadden afgesproken elkaar bij het standbeeld van de Stichter op de plaza te ontmoeten, maar het zou niet meevallen daar te komen. De menigte bewoog niet meer – hij gólfde, net als de meute destijds op de trap naar het bart-station, op de dag van de aanslagen. Net toen ik me een weg door de massa begon te banen kwamen de luidsprekers onder de helikopter tot leven.
‘dit is de nationale veiligheidsdienst. u krijgt bevel zich onmiddellijk te verspreiden.’
Overal om me heen lieten honderden vampiers zich op de grond vallen, graaiend naar hun keel, klauwend naar hun ogen, snakkend naar adem. Het was makkelijk om dit te spelen, want we hadden allemaal plenty tijd gehad om de beelden te bestuderen van de feestvierders in Dolores Park die door het traangas tegen de grond gingen.
‘verspreid u onmiddellijk.’
Ik liet me op de grond vallen, boven op mijn rugzak om die te beschermen, en zocht naar de rode honkbalpet die ik opgevouwen onder mijn broeksband gestoken had. Ik zette hem op, greep naar mijn keel en begon afschuwelijke braakgeluiden te maken.
De enige mensen die nog overeind stonden waren de aardlingen, de loonslaven die probeerden op hun werk te komen. Kokhalzend en lucht happend keek ik zo goed en zo kwaad als het ging om me heen om te zien wat ze deden.
‘dit is de nationale veiligheidsdienst. u krijgt bevel zich onmiddellijk te verspreiden. verspreid u onmiddellijk.’ De stem van God was zo luid dat mijn ingewanden er pijn van deden. Ik voelde hem in mijn kiezen en dijbenen en ruggengraat.
De loonslaven werden bang en begonnen wild in het rond te rennen. De helikopters leken altijd vlak boven je hoofd te hangen, ongeacht waar je stond. De politie drong de menigte in. Ze hadden hun helmen opgezet en sommigen droegen schilden. Sommigen droegen gasmaskers. Ik begon nog harder naar adem te snakken.
Toen namen de loonslaven de benen. Ik zou waarschijnlijk hetzelfde gedaan hebben. Ik zag een gozer een peperduur jasje uittrekken, voor zijn gezicht houden en richting de Mission rennen. Hij struikelde over iemands benen en ging tegen de vlakte. Zijn gevloek vermengde zich met de geluiden van verstikking.
Dit was niet de bedoeling – de verstikkingsgeluiden moesten de mensen alleen maar op stang jagen en in de war brengen, niet in paniek op hol doen slaan.
Toen begon het geschreeuw – een geschreeuw dat ik maar al te goed kende van die avond in het park – het geluid van mensen die in doodsangst tegen elkaar aan botsten in hun pogingen zo snel mogelijk weg te komen.
En toen ging het luchtalarm af.
Ik had dat geluid sinds de aanslag op de brug niet meer gehoord, maar ik zou het nooit meer vergeten. Het ging door merg en been, recht naar mijn ballen, zodat mijn benen in was veranderden. Ik wilde in paniek op de vlucht slaan. Met mijn rode pet op kwam ik overeind met maar één gedachte in mijn hoofd: Ange. Ange en het standbeeld van de Stichters.
Intussen rende iedereen schreeuwend rond. Mijn rugzak en pet vasthoudend wrong ik me tussen de mensen door om bij het standbeeld te komen. Masha zocht mij, ik zocht Ange. Ange stond ergens bij dat standbeeld.
Ik duwde en vloekte, gaf iemand een por met mijn elleboog. Iemand trapte zo hard op mijn voet dat ik iets hoorde kraken en ik gooide hem zo hard van me af dat hij tegen de grond ging. Toen hij probeerde overeind te krabbelen ging iemand boven op hem staan. Ik liep verder, duwend en dringend.
Op het moment dat ik weer iemand opzij probeerde te duwen werd ik bij mijn pols en elleboog gegrepen en werd mijn arm in één vloeiende beweging op mijn rug gedraaid, zo hard dat ik bang was dat hij uit de kom zou schieten. Met een kreet van pijn sloeg ik dubbel, maar dat hoorde je amper boven het geschreeuw van de menigte, het geraas van de helikopters, het gejank van de sirenes.
Sterke handen achter me trokken me overeind en bestuurden me als een marionet. De greep was zo volmaakt dat ik niet eens aan tegenstribbelen kon dénken – net zomin als aan het lawaai of de helikopters of Ange. Het enige wat ik kon doen was precies daarheen gaan waar de persoon die me vast had me wilde hebben. Toen werd ik omgedraaid en zag ik haar – een meisje met een scherp, knaagdierachtig gezicht dat half schuilging achter een gigantische zonnebril. Boven de bril piekte een wilde bos helroze haar.
‘Jíj!’ zei ik. Ik kende haar. Dit was het meisje dat me gefotografeerd had en gedreigd had me aan te geven voor spijbelen, vijf minuten voor het luchtalarm afging. Zíj was het, meedogenloos en geslepen. Tijdens het loeiende alarm waren we allebei weggevlucht van die plek in de Tenderloin, en het dhs had ons allebei opgepakt. Ik had me vijandig opgesteld, zodat ze besloten hadden dat ik een vijand was.
Zij – Masha – werd hun bondgenoot.
‘Dag, M1k3y,’ siste ze in mijn oor, intiem als een minnares. Een rilling liep over mijn rug. Ze liet mijn arm los en ik schudde hem uit.
‘Jezus,’ zei ik. ‘Jíj!’
‘Inderdaad,’ zei ze. ‘Ik. Over een paar minuten komt het gas omlaag. Laten we wegwezen.’
‘Ange... mijn vriendin... staat bij het standbeeld.’
Masha keek naar de mensen. ‘Uitgesloten,’ zei ze. ‘Als we daar proberen te komen zijn we er geweest. Over twee minuten komt het gas omlaag voor het geval je dat de eerste keer gemist had.’
Ik bleef staan. ‘Zonder Ange ga ik niet,’ zei ik.
Ze haalde haar schouders op. ‘Graag of niet,’ schreeuwde ze in mijn oor. ‘Jouw probleem.’
Ze wrong zich tussen de mensen door, richting centrum. Ik bleef richting standbeeld gaan. Een seconde later werd mijn arm opnieuw in een pijnlijke greep genomen en maakte ik gedwongen rechtsomkeert en werd de andere kant uit geduwd.
‘Jij weet te veel, zak,’ zei ze. ‘Je hebt mijn gezicht gezien. Je gaat mee.’
Ik schreeuwde en vocht tot ik het gevoel kreeg dat mijn arm op het punt stond om te breken, maar ze bleef me vooruit duwen. Mijn zere voet was een marteling bij elke stap en ik was er zeker van dat mijn schouder zou breken.
Door mij als stormram te gebruiken wist ze zich snel een weg door de drukte te banen. Het gejank van de helikopters veranderde en ze duwde nog harder. ‘Rennen!’ schreeuwde ze. ‘Daar komt het gas!’
Het geluid van de menigte veranderde ook. Het kokhalzen en gillen werd ineens stukken harder. Dat had ik eerder gehoord. We waren terug in het park. Het gas daalde neer. Ik hield mijn adem in en rénde.
Toen we de drukte uit waren, liet ze me los. Schuddend met mijn arm strompelde ik zo snel mogelijk over het trottoir in de snel afnemende drukte. We kwamen voorbij een groepje dhs-agenten met oproerschilden, helmen en gasmaskers. Toen ze ons tegen wilden houden liet Masha een penning zien en trokken ze zich terug alsof ze Obi Wan Kenobi was die zei: ‘Dit zijn niet de droids waarnaar jullie op zoek zijn.’
‘Godverlaten téringwijf,’ zei ik toen we Market Street in renden. ‘We moeten Ange ophalen.’
Ze perste haar lippen op elkaar en schudde haar hoofd. ‘Ik heb met je te doen, maat. Ik heb mijn vriend al in geen maanden gezien. Waarschijnlijk denkt hij dat ik dood ben. Daar is het oorlog voor. Als we teruggaan om jouw Ange op te halen zijn we er geweest. Als we doorgaan maken we een kansje. Zo lang wij een kansje maken, maakt zij ook een kansje. Niet al die lui gaan naar Guantanamo. Waarschijnlijk nemen ze er een paar honderd mee om te verhoren en sturen ze de rest naar huis.’
We liepen intussen in Market Street, langs de stripteasetenten met de groepjes zwervers en junkies, waar het stonk naar een open riool. Masha loodste me een klein portiek in voor de gesloten deur van een van de striptenten. Ze trok haar jasje uit en draaide het binnenstebuiten – de voering had een subtiel streepjespatroon en nu ze het omgedraaid had hing het anders. Ze trok een wollen muts uit haar zak, zette hem op en maakte er een vrolijke, scheve punt aan. Daarna pakte ze een paar reinigingsdoekjes en begon haar gezicht en nagels schoon te maken. Een minuut later was ze een totaal andere vrouw.
‘Verandering van garderobe,’ zei ze. ‘Nu jij. Schoenen weg, jack weg, pet weg.’ Daar zag ik de logica van in. De politie zou iedereen die de indruk wekte onderdeel van de VampierBende geweest te zijn met argusogen bekijken. De pet smeet ik weg – ik heb nooit iets met honkbalpetten gehad. Daarna propte ik mijn jack in mijn rugzak, haalde er een sweater uit met een afbeelding van Rosa Luxemburg erop en trok die aan over mijn zwarte t-shirt. Masha verwijderde mijn make-up en maakte mijn nagels schoon en even later was ik weer helemaal normaal.
‘Zet je telefoon af,’ zei ze. ‘Heb je arfids bij je?’
Ik had mijn studentenkaart, mijn pinpasje, mijn metropasje. Ze gingen allemaal in een zilverkleurig zakje dat ze voor me openhield en dat ik herkende als een radiobestendig Faraday-buideltje. Maar toen ze het in haar zak stak, besefte ik dat ik haar zojuist mijn identiteitskaart gegeven had. Als ze aan de andere kant stond...
De omvang van wat er zojuist gebeurd was begon langzaam tot me door te dringen. Ik stelde me voor dat ik Ange op dit moment bij me had. Met Ange erbij zou het twee tegen een zijn. Ange zou me helpen om te zien of er iets niet klopte. Als Masha niet echt was wie ze zei...
‘Doe deze kiezels in je schoenen voor je ze aantrekt...’
‘Dat hoeft niet. Ik heb mijn voet bezeerd. Geen enkel loopherkenningsprogramma zal me herkennen.’
Ze gaf een knikje – de ene pro tegen de andere – en deed haar rugzak om. Ik pakte de mijne en we liepen verder. De hele verkleedpartij had nog geen minuut geduurd. We zagen eruit en liepen als twee totaal andere mensen.
Ze keek op haar horloge en schudde haar hoofd. ‘Kom op,’ zei ze. ‘We moeten ons rendez-vous halen. En je hoeft niet te proberen ervandoor te gaan. Je hebt twee keuzes. Mij of de gevangenis. Ze zullen de opnamen van die meute dagenlang analyseren, maar zodra ze klaar zijn gaat elk gezicht in een databank. Ze zullen weten dat wij vertrokken zijn. Van nu af aan zijn we allebei gezochte misdadigers.’
==
*
==
Ze sloeg de volgende zijstraat van Market Street in, terug Tenderloin in. Ik kende deze buurt. Hier hadden we die dag naar een open WiFi-toegangspunt gespeurd toen we Harajuku Fun Madness speelden.
‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg ik.
‘We gaan een ritje maken,’ zei ze. ‘Hou je mond. Ik moet me concentreren.’
We liepen snel en het zweet stroomde vanuit mijn haar over mijn gezicht, het liep over mijn rug, gleed mijn bilnaad in en liep langs mijn dijen. Mijn voet deed intussen écht zeer. Ik zag de straten van San Francisco aan me voorbijsnellen, wie weet voor de allerlaatste keer.
Het feit dat we heuvelop moesten hielp ook niet. We waren op weg naar de wijk waar het vervallen Tenderloin plaatsmaakt voor het overgewaardeerde onroerend goed van Nob Hill. Ik begon steeds harder te hijgen. We namen hoofdzakelijk nauwe steegjes, de grote straten alleen maar gebruikend om van het ene steegje naar het andere te komen.
Juist toen we weer zo’n steegje, Sabin Place, insloegen, zei iemand achter ons: ‘Blijf staan!’ De stem droop van boosaardig vermaak. We bleven staan en draaiden ons om.
In de ingang van het steegje stond Charles, in een halfslachtige vampieruitrusting bestaande uit zwart t-shirt, spijkerbroek en witte make-up. ‘Ha die Marcus,’ zei hij. ‘Ga je ergens heen?’ Een brede, vochtige grijns kwam op zijn gezicht. ‘Wie is je meisje?’
‘Wat moet je, Charles?’
‘Tja, ik ben al op dat verraderlijke Xnet sinds ik je op school gratis dvd’s uit zag delen. Toen ik hoorde over je VampierBende dacht ik, kom, ik ga een kijkje nemen, van een afstand, om te zien of jij kwam en wat je deed. En weet je wat ik zag?’
Ik zei niets. Hij had zijn mobiel in zijn hand en richtte hem op ons. Hij nam alles op. Misschien ging hij 911 bellen. Naast me was Masha doodstil geworden.
‘Ik zag je de hele verdomde toestand léíden. En ik heb het ópgenomen, Marcus. En nu ga ik de politie bellen en zullen we hier op ze wachten. En dan ga je naar de neuken-in-je-reetgevangenis waar je heel, heel lang zult blijven zitten.’
Masha deed een stap naar hem toe.
‘Blijf waar je bent, meissie,’ zei hij. ‘Ik zag dat je hem meenam. Ik heb alles gezien...’
Ze nam nog een stap en griste de telefoon uit zijn hand. Haar andere hand verdween achter haar rug en kwam terug met een open portefeuille.
‘dhs, idioot,’ zei ze. ‘Ik ben van het dhs. Ik breng deze sul terug naar zijn bazen om te zien waar ze zitten. Brácht, althans. Nou heb je het verpest. Daar hebben we een naam voor. We noemen het “Obstructie van de Nationale Veiligheid”. Je staat op het punt om die uitdrukking nog heel vaak te horen.’
Charles hief zijn handen en week achteruit, verblekend onder zijn make-up. ‘Wat? Nee! Ik bedoel... dat wist ik niet! Ik probeerde te hélpen!’
‘Het laatste wat we nodig hebben is een zootje middelbareschool-fbi’ers die ons komen helpen, makker. Vertel je verhaal maar aan de rechter.’
Hij week opnieuw achteruit, maar Masha was sneller. Ze pakte zijn pols en nam hem in dezelfde judogreep als waarmee ze mij bij het Openbaar Centrum in bedwang gehouden had. Haar hand ging naar haar zak en kwam weer tevoorschijn met een plastic strip – plastic handboeien die ze bliksemsnel om zijn polsen bond.
Dat was het laatste wat ik zag voor ik de benen nam.
==
*
==
Ik wist tot het eind van het steegje te komen voor ze me inhaalde, van achteren tackelde en ten val bracht. Ik was niet erg snel vanwege mijn zere voet en het gewicht van mijn rugzak. Mijn gezicht sloeg tegen de grond en mijn wang schuurde over het smerige asfalt.
‘Jezus,’ zei ze. ‘Godverlaten idioot die je bent. Dat gelóófde je toch niet, wel?’
Mijn hart bonkte in mijn borst. Ze lag boven op me en liet me langzaam overeind komen.
‘Moet ik je soms handboeien omdoen, Marcus?’
Ik krabbelde overeind. Alles deed me zeer. Ik zou het liefst doodgaan.
‘Kom op,’ zei ze. ‘Hij is niet ver meer.’
==
*
==
‘Hij’ bleek een verhuiswagen in een zijstraat van Nob Hill te zijn, een zestienwieler die even groot was als die onontkoombare dhs-vrachtwagens met hun woud van antennes die je nog steeds op elke straathoek van San Francisco zag.
Maar deze had het opschrift drie mannen en een verhuiswagen op de zijkant en de drie mannen kon je niet over het hoofd zien. Ze liepen een hoog flatgebouw met een groene markies in en uit met ingepakt meubilair en van nette etiketten voorziene dozen, die ze voorzichtig in de vrachtwagen zetten en zorgvuldig een voor een stouwden.
Ze maakte een rondje om het blok, kennelijk omdat iets haar niet beviel, en toen we weer terug waren maakte ze oogcontact met de man die op de vrachtwagen lette, een wat oudere zwarte man met een motorriem en dikke handschoenen. Hij zag er vriendelijk uit en glimlachte toen ze me snel en nonchalant de drie treden van de vrachtwagen op loodste. ‘Onder de grote tafel,’ zei hij. ‘We hebben wat ruimte voor je overgelaten.’
De verhuiswagen was meer dan halfvol, maar er was een nauw gangetje naast een enorme tafel met een gestikte deken erop en in bolletjesplastic verpakte poten.
Masha duwde me onder de tafel. Het was er muf en bedompt en stoffig en ik moest me inhouden om niet te niezen toen we ons tussen de dozen persten. De ruimte was zo klein dat we boven op elkaar lagen. Ik geloof niet dat er plaats voor Ange zou zijn geweest.
‘Trut,’ zei ik, Masha aankijkend.
‘Hou je mond. Je zou mijn laarzen moeten likken van dankbaarheid. Over een week, hoogstens twee, zou je in de bak gezeten hebben. En niet Guantanamo-aan-de-Baai. Syrië misschien. Ik geloof dat ze daar de mensen heen sturen die ze echt willen laten verdwijnen.’
Ik legde mijn hoofd op mijn knieën en probeerde diep adem te halen.
‘Waarom doe je ook zoiets stoms als het dhs de oorlog verklaren?’
Ik vertelde haar mijn verhaal. Over onze arrestatie en over Darryl.
Ze klopte op haar zakken en haalde er een mobiel uit. Die van Charles. ‘Verkeerde telefoon.’ Ze vond een andere. Ze zette hem aan en de gloed van het schermpje vulde ons kleine fort. Na er even aan geprutst te hebben liet ze me het scherm zien.
Het was de foto die ze van ons genomen had vlak voor de bommen ontploften – de foto van Jolu en Van en mij en...
Darryl.
Ik had het bewijs in mijn hand dat Darryl enkele minuten voor we door het dhs opgepakt werden bij ons was. Het bewijs dat hij springlevend was en in ons gezelschap verkeerde.
‘Hier moet je me een kopie van geven,’ zei ik. ‘Die heb ik nodig.’
‘Zodra we in la zijn,’ zei ze, de mobiel met een ruk terugtrekkend. ‘Zodra je geleerd hebt een vluchteling te zijn zonder dat je ons allebei laat pakken en naar Syrië laat sturen. Ik wil niet dat je reddingsplannen maakt voor die gozer. Hij zit lekker waar hij zit... voorlopig.’
Ik overwoog haar de telefoon met geweld af te nemen, maar ze had al laten zien hoe goed ze kon vechten. Ze had zeker een zwarte band of zo.
Vanaf ons donkere plekje luisterden we naar de drie mannen die de ene doos na de andere de verhuiswagen in sjouwden en alles grommend van inspanning vastsjorden. Ik probeerde te slapen, maar dat lukte niet. Masha had er geen moeite mee. Ze snurkte.
Er scheen nog steeds licht door het nauwe, dichtgebouwde gangetje dat naar de frisse buitenlucht leidde. Ik staarde ernaar door het donker, denkend aan Ange.
Mijn Ange. Zoals haar haar over haar schouders gleed als ze lachend haar hoofd schudde over iets wat ik gedaan had. Haar gezicht de laatste keer dat ik haar zag, voordat ik onderuitging in het gedrang van de VampierBende. Al die mensen bij het Openbaar Centrum kronkelend op de grond, net als toen in het park, terwijl het dhs met gummiknuppels de aanval inzette. De mensen die verdwenen waren.
Darryl. Gevangen op Treasure Island, de wond in zijn zij dichtgenaaid, dagelijks uit zijn cel gehaald voor eindeloze verhoren over de terroristen.
Darryls vader, gebroken en dronken, ongeschoren. Gewassen en in uniform ‘voor de foto’s’. Huilend als een klein jongetje.
Mijn eigen vader en de manier waarop hij veranderd was door mijn verdwijning naar Treasure Island. Hij was net zo gebroken geweest als Darryls vader, alleen op zijn eigen manier. En zijn gezicht toen ik hem vertelde waar ik gezeten had.
Op dat moment wist ik dat ik niet kon vluchten.
Op dat moment wist ik dat ik moest blijven om te vechten.
==
*
==
Masha ademde diep en regelmatig, maar toen ik ijzig langzaam haar mobiel uit haar zak wilde trekken, begon ze snuivend te bewegen. Ik verstijfde en hield twee volle minuten mijn adem in. Ik telde, eenentwintig, tweeëntwintig...
Langzaam werd haar ademhaling weer regelmatiger. Ik trok de mobiel millimeter voor millimeter uit de zak van haar jasje, zo langzaam dat mijn vingers en arm beefden van inspanning.
Toen had ik hem te pakken, een klein ding in de vorm van een reep.
Toen ik me omdraaide om naar het licht te kruipen kreeg ik een beeld in mijn hoofd: Charles die ons tergend zijn mobiel onder de neus hield. Die had de vorm van een reep, zilverkleurig, bedekt met de logo’s van zeker tien bedrijven die de prijs gesubsidieerd hadden – het soort telefoon waarop je telkens wanneer je iemand belde naar een reclameriedel moest luisteren.
Het was te donker in de verhuiswagen om hem goed te zien, maar ik voelde het. Waren dat bedrijfsstickers op de zijkanten? Ja? Ja. Ik had Masha zojuist Chárles’ mobiel afhandig gemaakt.
Langzaam, langzaam draaide ik me om en langzaam, langzaam, lángzaam stak ik opnieuw mijn hand in haar zak. Háár mobiel was groter en dikker, met een betere fotocamera en wie weet wat nog meer.
Ik had dit al een keer eerder gedaan – dat maakte het iets makkelijker. Opnieuw trok ik hem millimeter voor millimeter uit haar zak, twee keer verstijvend toen ze begon te snuiven en te draaien.
Toen ik de telefoon uit haar zak had, schoof ik langzaam achteruit, maar op dat moment schoot haar hand met slangachtige snelheid uit en pakte mijn pols in een ijzeren greep. Haar vingers knepen in de kleine, gevoelige botjes onder mijn hand.
Ik slaakte een kreet van pijn en keek in Masha’s wijdopen ogen.
‘Je bent ook zo’n idioot,’ zei ze op een normale gesprekstoon, terwijl ze me de telefoon afnam en met haar andere hand toetsen begon in te drukken. ‘Hoe had je gedacht hem aan te zetten?’
Ik slikte. Ik voelde de botjes in mijn pols tegen elkaar schuren. Ik beet op mijn lip om het niet uit te schreeuwen van pijn.
Ze bleef toetsen met haar andere hand. ‘Dacht je dat dat je zou lukken?’ Ze liet me de foto zien waar we allemaal opstonden, Darryl en Jolu, Van en ik. ‘Deze foto?’
Ik zei geen woord. Ik was bang dat mijn pols zou breken.
‘Misschien kan ik hem beter wissen om de verleiding weg te nemen.’ Ze toetste verder met haar vrije hand. Haar mobiel vroeg om bevestiging en ze moest er even naar kijken om de juiste toets te vinden.
Op dat moment kwam ik in actie. Ik had Charles’ mobiel nog steeds in mijn andere hand en gaf er een keiharde klap mee op de hand waarmee ze me vasthield, zodat mijn knokkels tegen de onderkant van de tafel sloegen – zo hard dat de mobiel aan stukken vloog en ze een kreet slaakte en haar greep verslapte. Meteen graaide ik naar haar andere hand om haar telefoon te pakken, die nu aan stond. Haar duim zweefde nog steeds boven de ok knop. Haar vingers sloten zich in het luchtledige toen ik de telefoon uit haar hand griste.
Op handen en voeten kroop ik door het nauwe gangetje naar het licht. Ik voelde haar handen twee keer naar mijn voeten en enkels graaien en ik moest een paar dozen opzijschuiven die ons opsloten als een farao in zijn graf. Een paar dozen tuimelden achter me op de grond en ik hoorde Masha opnieuw grommen.
Het rolluik van de verhuiswagen was bijna dicht. Ik dook naar de grond en kroop eronderdoor. Het trapje was weg, zodat ik even boven de straat bleef hangen en toen voorover viel. Mijn hoofd sloeg tegen het asfalt met een klap die als een gong in mijn oren weergalmde. Ik greep de bumper, krabbelde overeind en trok met de kracht der wanhoop aan de knop om het luik dicht te trekken. Het viel met een klap in het slot. Binnen stiet Masha een luide gil uit – ik moest haar vingertoppen tussen het luik en de bodem van de verhuiswagen beklemd hebben. Het scheelde weinig of ik begon te braken, maar ik wist het binnen te houden.
In plaats daarvan deed ik het hangslot op het luik.
Hoofdstuk 20
Geen van de drie mannen was in de buurt en ik zette het meteen op een lopen. Mijn hoofd deed zo zeer dat ik dacht dat het bloedde, maar mijn handen bleven droog toen ik het aanraakte. Mijn verstuikte enkel was verstijfd in de verhuiswagen, zodat ik rende als een kapotte marionet, maar ik bleef maar één keer staan – om het wissen van de foto op Masha’s mobiel te cancelen. Ook zette ik de radio uit – zowel om de batterij te sparen als om te voorkomen dat hij gebruikt werd om me te volgen – en stelde de sleeptimer in op twee uur, de langste tijd die mogelijk was. Ik probeerde de instelling te veranderen zodat je hem zonder wachtwoord kon activeren, maar daar was ook weer een wachtwoord voor nodig. Er zou niets anders opzitten dan minimaal één keer per twee uur een toets indrukken tot ik een manier gevonden had om die foto eraf te halen. En daarvoor zou ik een oplader nodig hebben.
Ik had geen plan. Ik moest een plan hebben. Ik moest ergens gaan zitten, ik moest online gaan – om te bedenken wat ik nu zou doen. Ik had er genoeg van andere mensen plannen voor me te laten maken. Ik wilde niet iets doen op gezag van Masha of het dhs of mijn vader. Of op dat van Ange? Nou, voor Ange zou ik wel iets doen. Sterker nog, dat zou ik fantastisch vinden.
Tot dusver was ik de heuvel afgedaald, waar mogelijk via steegjes terwijl ik probeerde op te gaan in de drukte in Tenderloin. Ik had geen bestemming voor ogen. Om de paar minuten stak ik een hand in mijn zak en drukte op een toets van Masha’s mobiel om te voorkomen dat hij op stand-by ging. Ik had hem opengeklapt in de zak van mijn jack, waar hij een onhandige bult vormde.
Ik bleef staan en leunde tegen een gebouw. Mijn enkel deed vreselijk zeer. En waar was ik eigenlijk?
O’Farrell Street, op de hoek van Hyde Street. Voor een sjofele ‘Aziatische Massagesalon’. Mijn verraderlijke voeten hadden me helemaal teruggebracht naar het begin – naar de plek waar de foto op Masha’s telefoon genomen was, enkele seconden voordat de brug in de lucht vloog, voordat mijn leven voorgoed veranderde.
Ik zou het liefst op het trottoir zijn gaan zitten janken, maar dat zou mijn problemen niet oplossen. Ik moest Barbara Stratford bellen, haar vertellen wat er gebeurd was. Haar de foto van Darryl laten zien.
Waar had ik het over? Ik moest haar de video laten zien, de video die Masha me gestuurd had – de video waarin de stafchef van de president zich verkneukelde over de aanslagen op San Francisco en toegaf dat hij wist waar en wanneer de volgende aanslagen zouden plaatsvinden en dat hij ze niet zou voorkomen omdat ze zouden helpen zijn baas herkozen te krijgen.
Dat was een plan: contact opnemen met Barbara, haar de documenten geven en zorgen dat ze gepubliceerd werden. De VampierBende moest de mensen echt de stuipen op het lijf gejaagd hebben. Nu zouden ze ons zeker aanzien voor een zootje terroristen. Tijdens het plannen ervan had ik uiteraard alleen maar bedacht wat een gave afleidingsmanoeuvre het zou zijn, niet hoe het over zou komen op de gemiddelde fabrieksarbeider in Nebraska.
Ik zou Barbara bellen en ik zou slim zijn – ik zou een telefooncel gebruiken en mijn capuchon opzetten om niet op de onvermijdelijke veiligheidscamera te komen. Ik dolf een kwartje op uit mijn zak en poetste het met de zoom van mijn t-shirt om de vingerafdrukken te verwijderen.
Ik daalde verder de heuvel af naar het station van de bart en de telefooncellen. Toen ik langs de tramhalte kwam zag ik de voorpagina van de Bay Guardian van die week. Er lag een hoge stapel naast een dakloze neger, die glimlachend zei: ‘Ga je gang, lees de voorpagina maar. Da’s gratis... maar als je erin wilt kijken moet je vijftig cent dokken.’
De kop was gedrukt in de grootste letter die ik gezien had sinds 9/11: in guantanamo-aan-de-baai
Eronder stond, in iets kleinere druk:
‘Hoe het dhs onze kinderen en vrienden recht onder onze neus gevangenhield in een geheime gevangenis.
Door Barbara Stratford, bijzonder verslaggeefster van de Bay Guardian.’
De krantenverkoper schudde zijn hoofd. ‘Niet te geloven, hè,’ zei hij. ‘Hier in San Francisco. Man, de regering stínkt.’
In theorie was de Guardian gratis, maar deze gast scheen de alleenverkoop voor deze buurt opgeëist te hebben. Ik had een kwartje in mijn hand. Ik liet het in zijn beker vallen en viste een tweede uit mijn zak. Deze keer nam ik niet de moeite om de vingerafdrukken eraf te vegen.
‘We kregen te horen dat de wereld voorgoed veranderd was toen de Bay Bridge door onbekenden opgeblazen werd. Duizenden van onze vrienden en buren stierven die dag. Vrijwel niemand van hen is geborgen en we moeten aannemen dat hun stoffelijke overschotten nog steeds op de bodem van de haven rusten.
Maar een buitengewoon verhaal dat deze verslaggeefster te horen kreeg van een jongeman die minuten na de explosie door het dhs gearresteerd werd, doet vermoeden dat onze regering veel van de mensen die wij dood veronderstelden wederrechtelijk gevangenhoudt op Treasure Island, dat kort na de aanslagen geëvacueerd en tot verboden gebied werd verklaard voor burgers...’
Ik ging op een bankje zitten – hetzelfde bankje, zag ik met een prikkelend gevoel in mijn nek, als waar we Darryl na onze ontsnapping uit het bart-station hadden neergezet om hem uit te laten rusten – en las het hele artikel. Het scheelde weinig of ik barstte ter plekke in tranen uit. Barbara had haar artikel geïllustreerd met een paar gekke foto’s van Darryl en mij. De foto’s waren misschien een jaar oud, maar ik leek zoveel jónger, op zijn hoogst tien of elf. Ik was de afgelopen maanden stukken ouder geworden.
Het artikel was prachtig geschreven. Ik wond me voortdurend op voor die arme lui over wie ze schreef tot het me te binnen schoot dat ze het over míj had. Zebs briefje was ook afgedrukt. Zijn kriebelhandschrift was vergroot tot een halve pagina. Barbara had meer informatie opgedoken over andere vermiste jongeren die voor dood opgegeven waren – een lange lijst – en vroeg hoeveel van hen op het eiland gevangen zaten, op maar een paar kilometer van hun ouderlijk huis.
Ik viste een nieuw kwartje uit mijn zak, maar bedacht me. Hoe groot was de kans dat Barbara’s telefoon niet afgetapt werd? Ik kon haar onmogelijk bellen, niet rechtstreeks in elk geval. Ik had een tussenpersoon nodig om contact met haar op te nemen en haar te vragen me ergens in zuid te ontmoeten. Dag plan.
Wat ik echt, echt nodig had was Xnet.
Maar hoe kwam ik verdomme online? De WiFi-zoeker op mijn mobiel knipperde als een gek – overal om me heen waren draadloze verbindingen, maar ik had geen Xbox en geen tv en geen ParanoidXbox-dvd om op te starten. WiFi, overal WiFi...
Op dat moment zag ik ze. Twee jongens van ongeveer mijn leeftijd in het gewoel boven aan de trap naar het bart-station.
De reden dat ze me opvielen was de manier waarop ze liepen – enigszins onbeholpen, zodat ze voortdurend tegen de pendelaars en de toeristen aan botsten. Ze hadden allebei een hand in hun zak en keken elkaar van tijd tot tijd grinnikend aan. Ze hadden net zo goed saboteur op hun borst kunnen schrijven, maar niemand had iets in de gaten. In deze buurt verwacht je dat je voortdurend daklozen en gekken moet ontwijken, dus je vermijdt oogcontact en kijkt recht voor je.
Ik liep steels naar een van de twee toe. Hij zag er echt jong uit, maar kan niet veel jonger geweest zijn dan ik.
‘Hé,’ zei ik. ‘Hé, jongens, kunnen jullie even hier komen?’
Hij deed alsof hij me niet hoorde en keek dwars door me heen. Als bij een dakloze.
‘Kom op,’ zei ik. ‘Ik heb weinig tijd.’ Ik pakte hem bij zijn schouder en siste in zijn oor: ‘De politie zit achter me aan. Ik ben van Xnet.’
Nu begon hij hem te knijpen en hij leek weg te willen lopen. Zijn vriend kwam een kijkje nemen. ‘Ik meen het serieus,’ zei ik. ‘Luister alsjeblieft.’
Zijn vriend kwam erbij staan. Hij was langer, stevig gebouwd – net als Darryl. ‘Hé,’ zei hij. ‘Wat is er?’
Zijn vriend fluisterde iets in zijn oor. Ze wilden duidelijk weg.
Ik haalde de Bay Guardian onder mijn arm vandaan en zwaaide ermee voor hun gezicht. ‘Kijk maar op pagina vijf, oké?’
Dat deden ze. Ze keken naar de kop. De foto. Mij.
‘O, man,’ zei de eerste. ‘Wij zijn zó onwaardig.’ Hij grijnsde als een gek en de vlezige jongen gaf me een klap op mijn rug.
‘No wáy...’ zei hij. ‘Jij bent M...’
Ik legde een hand op zijn mond. ‘Kunnen jullie even meekomen?’
Ik bracht ze terug naar mijn bankje. Ik zag een oude bruine vlek op het trottoir eronder. Darryls bloed? Ik kreeg kippenvel bij het idee. We gingen zitten.
‘Ik ben Marcus,’ zei ik, moeizaam slikkend toen ik deze twee jongens, die me al kenden als M1k3y, mijn echte naam gaf. Ik gaf me helemaal bloot, maar de Bay Guardian had het verband toch al bekendgemaakt.
‘Nate,’ zei de kleinste. ‘Liam,’ zei de grootste. ‘Man, het is zó’n eer om je te leren kennen. Jij bent onze grootste held aller tijden.’
‘Zeg dat niet,’ zei ik. ‘Zeg dat alsjeblieft niet. Jullie zijn net een neonreclame met: “Ik ben aan het storen, sluit me alsjeblieft op in Guantanamo-aan-de-Baai.” Jullie zouden niet méér kunnen opvallen.’
Liam wekte de indruk dat het huilen hem nader stond dan het lachen.
‘Geen probleem, je bent niet gepakt. Later zal ik jullie wat tips geven.’ Liam monterde weer op. Wat me op een rare manier duidelijk werd was dat deze twee M1k3y inderdáád verafgoodden en alles zouden doen wat ik vroeg. Ze grijnsden als idioten. Het gaf me een onbehaaglijk gevoel, onpasselijk zelfs.
‘Luister, ik moet op Xnet zien te komen, nu meteen, zonder naar huis te gaan of zelfs maar in de buurt van mijn huis te komen. Wonen jullie hier in de buurt?’
‘Ik wel,’ zei Nare. ‘Aan het eind van California Street. Wel een hele klim... steile heuvels.’ Die was ik net afgedaald. Masha was daar ergens. Maar dit was meer geluk dan ik verwacht had.
‘Kom op,’ zei ik.
==
*
==
Nate leende me zijn honkbalpet en ruilde met me van jack. Over loopherkenning hoefde ik me geen zorgen te maken met die kloppende enkel – ik hinkte als een figurant in een cowboyfilm.
Nate woonde in een gigantisch appartement met vier slaapkamers op Nob Hill. Er was een portier in een rode jas met goudbrokaat die aan zijn pet tikte en ‘meneer Nate’ tegen Nate zei en ons allemaal verwelkomde. Alles was brandschoon en rook naar meubelwas. Ik probeerde me niet te vergapen – die tent moest een paar miljoen dollar waard zijn.
‘Mijn vader,’ legde hij uit. ‘Die was beleggingsadviseur. Had een grote levensverzekering. Hij stierf toen ik veertien was en wij kregen alles. Ze waren al jaren gescheiden, maar hij had de polis op naam van mijn moeder laten staan.’
Uit het plafondhoge raam had je een adembenemend uitzicht over de andere kant van Nob Hill, helemaal tot Fisherman’s Wharf, tot de lelijke stomp van de Bay Bridge, het woud van kranen en vrachtwagens. Ondanks de nevel kon ik Treasure Island nog net zien liggen. Ik kreeg de krankzinnige aandrang omlaag te springen.
Ik ging online met zijn Xbox en een gigantisch plasmascherm in de huiskamer. Hij liet me zien hoeveel open WiFi-netwerken er op deze hoogte zichtbaar waren – zeker twintig of dertig. Dit was een goed plekje voor een Xnetter.
Mijn M1k3y-mailbox bevatte een bérg post. Twintigduizend nieuwe mails sinds Ange en ik die morgen uit haar huis vertrokken waren. Een heleboel waren er van de pers – verzoeken om vervolginterviews – maar de meeste waren van Xnetters die het verhaal in de Guardian gelezen hadden en me wilden vertellen dat ze alles zouden doen om me te helpen, alles wat ik nodig had.
Dat deed het hem. Tranen rolden over mijn wangen.
Nate en Liam keken elkaar aan. Ik probeerde op te houden, maar dat lukte niet. Ik snikte het uit. Nate liep naar een eikenhouten boekenkast aan de muur, trok een bar open en onthulde rijen glimmende flessen. Hij schonk iets goudbruins in een glas en bracht het naar mij.
‘Uitstekende Ierse whisky,’ zei hij. ‘Het lievelingsdrankje van mijn moeder.’
Het smaakte als vuur, als goud. Ik nam een paar slokjes, en probeerde me niet te verslikken. Ik was niet echt dol op sterkedrank, maar dit was anders. Ik haalde een paar keer diep adem.
‘Dank je, Nate,’ zei ik. Hij trok een gezicht alsof ik hem zojuist een medaille opgespeld had. Een aardige vent.
‘Oké,’ zei ik, het toetsenbord pakkend. De twee jongens keken gefascineerd toe terwijl ik op het gigantische scherm mijn mail bekeek.
Ik zocht vooral naar een mailtje van Ange. Er was een kans dat ze gewoon ontkomen was. Dat kón natuurlijk.
Ik was een idioot om die hoop maar zelfs te koesteren. Er was niets van haar. Ik ging zo snel als ik kon door alle mails heen, sorteerde de persverzoeken, de fanbrieven, de scheldbrieven, de spam...
En toen vond ik het: een bericht van Zeb.
==
> Het was niet leuk om vanmorgen wakker te worden en de brief waarvan ik dacht dat je hem zou vernietigen in de krant te zien staan. Helemaal niet leuk. Het gaf me het gevoel - dat er op me gejaagd wordt.
> Maar uiteindelijk kon ik begrijpen waarom je het gedaan hebt. Ik kan het niet eens zijn met je tactiek, maar het is duidelijk dat je goede redenen had.
> Als je dit leest, is de kans groot dat je ondergedoken bent. Dat is niet niks. Daar ben ik wel achter gekomen. En ik heb nog veel meer geleerd.
> Ik kan je helpen. Dat ben ik je verschuldigd. Jij doet wat je kunt voor mij (al is het zonder mijn toestemming).
> Geef antwoord als je dit krijgt, als je op de loop bent en alleen. Of als je opgepakt en in handen van onze vrienden op Guantanamo bent en een manier zoekt om een eind te maken aan de pijn. Als ze je gepakt hebben zul je doen wat ze zeggen. Dat weet ik. Dat risico ben ik bereid te nemen.
> Voor jou, M1k3y.
==
‘Wáááááuw,’ fluisterde Liam. ‘Mááááán.’ Ik zou hem het liefst een klap gegeven hebben. Ik draaide me om met de bedoeling iets vreselijk beledigends tegen hem te zeggen, maar hij keek me aan met ogen als schoteltjes, alsof hij op het punt stond om op zijn knieën te vallen en me te aanbidden.
‘Mag ik zeggen,’ zei Nate, ‘mag ik zeggen dat dit de grootste eer van mijn hele leven is om jou te helpen? Mag ik dat even zeggen?’
Ik bloosde ervan. Er was niks aan te doen. Ze waren idolaat van me alsof ik een ster was, hoewel ik dat helemaal niet was, niet in mijn eigen ogen althans.
‘Jongens, kunnen jullie me...’ Ik slikte. ‘Kunnen jullie me even alleen laten?’
Ze dropen af als stoute hondjes en ik voelde me een idioot. Ik typte snel.
‘Ik ben ontsnapt, Zeb. En ik ben op de loop. Ik kan alle hulp gebruiken die ik kan krijgen. Ik wil dat hier een einde aan komt.’ Ik dacht eraan Masha’s mobiel uit mijn zak te halen en hem te kietelen om te voorkomen dat hij in slaap viel.
Ze lieten me douchen en gaven me schone kleren, een nieuwe rugzak met de helft van hun aardbevingsvoorraad erin – energierepen, medicijnen, koel- en verwarmingselementen – en een oude slaapzak. Ze stopten er zelfs een extra Xbox Universal bij met ParanoidXbox erop. Dat was een leuk detail. Bij een alarmpistool moest ik de grens trekken.
Ik controleerde voortdurend mijn mail om te kijken of Zeb geantwoord had. Ik beantwoordde de fanbrieven. Ik schreef aan de pers. Ik wiste de scheldbrieven. Ik verwachtte half en half iets van Masha te zien, maar die was waarschijnlijk al halverwege la met zere vingers en niet in staat om te typen. Ik kietelde haar mobiel weer.
Ze stonden erop dat ik ging slapen, en een kort, beschamend ogenblik lang werd ik helemaal paranoïde – bang dat deze gozers me misschien aan zouden geven terwijl ik sliep. Idioot natuurlijk – ze hadden me net zo makkelijk aan kunnen geven toen ik wakker was. Ik kon het feit dat ze zó tegen me opkeken gewoon niet verwerken. Ik had altijd geweten – verstandelijk – dat er mensen waren die M1k3y zouden volgen. Daar had ik er die ochtend honderden van gezien, mensen die bijt bijt bijt schreeuwden en vampiertje speelden bij het Openbaar Centrum. Maar dit was veel persoonlijker. Dit waren gewoon aardige, lijpe gasten. Ze hadden mijn vrienden kunnen zijn in de tijd voor Xnet, gewoon twee gasten die samen tieneravonturen beleefden. Ze hadden vrijwillig dienst genomen in een leger, mijn leger. Ik had een verantwoordelijkheid jegens hen. Als ik ze aan hun lot overliet, zouden ze tegen de lamp lopen. Dat was enkel een kwestie van tijd. Ze waren veel te goed van vertrouwen.
‘Jongens, jullie moeten even naar me luisteren. Ik heb iets serieus te zeggen.’
Ze sprongen bijna in de houding. Bijna grappig als het niet zo griezelig was.
‘Luister. Nu jullie mij geholpen hebben wordt het echt gevaarlijk. Als jullie gepakt worden, ga ik er ook aan. Ze zullen je alles wat je weet ontfutselen...’ Ik stak mijn hand op om hun protesten in de kiem te smoren. ‘Nee, zeg maar niks. Jullie hebben het niet meegemaakt. Iedereen praat. Iedereen breekt. Als je ooit gepakt wordt, vertel je ze alles, meteen, zo snel als je kunt, alles wat je weet. Uiteindelijk krijgen ze het altijd los. Zo werken ze nu eenmaal.
Maar jullie zullen niet gepakt worden, en wel hierom: jullie gaan niet meer storen. Jullie gaan op non-actief. Jullie worden...’ Ik speurde mijn geheugen af naar de juiste woorden, woorden die ik uit spionageverhalen kende. ‘... jullie worden slapende cellen. Jullie trekken je terug. Worden weer normale jongens. Ik ga deze toestand openbreken. Ik weet nog niet hoe, maar ik ga hem helemaal openbreken en er een eind aan maken. Tenzij ze míj uiteindelijk oppakken en te grazen nemen. Als jullie binnen 72 uur niets van me horen, mag je aannemen dat ik erbij ben. Daarna mag je doen wat je wilt. Maar de eerstvolgende drie dagen... en als mijn plan lukt voorgóéd... mag je niks doen. Beloven jullie dat?’
Dat beloofden ze plechtig. Ik liet me overhalen een dutje te doen, maar eerst moesten ze zweren dat ze me elk uur wakker zouden maken. Ik moest Masha’s mobiel blijven kietelen en wilde meteen gewekt worden als Zeb weer contact opnam.
==
*
==
We hadden afgesproken in een coupé van de bart, wat me nerveus maakte, want daar sterft het van de camera’s. Maar Zeb wist wat hij deed. Hij droeg me op in de laatste coupé te gaan zitten van een trein die op de drukste tijd uit het station in Powell Street vertrok. Hij schuifelde naar me toe in de drukte, terwijl de brave forenzen plaats voor hem maakten – de lege ruimte die daklozen steevast omringt.
‘Leuk om je weer te zien,’ fluisterde hij, naar de deur kijkend. Ik keek in het donkere glas en zag dat niemand dicht genoeg in de buurt stond om ons af te luisteren – niet zonder een bijzonder gevoelige microfoon in ieder geval, en als ze genoeg wisten om met zo’n ding in deze coupé te zijn, waren we er toch geweest.
‘Van hetzelfde, bro,’ zei ik. ‘Ik, eh... het spijt me echt.’
‘Laat maar zitten. Hoeft niet. Je had gewoon meer lef dan ik. Ben je klaar om onder te duiken? Klaar om te verdwijnen?’
‘Tja... eh.’
‘Wat?’
‘Eigenlijk niet.’
‘O,’ zei hij.
‘Luister, oké? Ik heb, eh... ik heb foto’s, een video. Echte bewijzen.’ Ik stak een hand in mijn zak en kietelde Masha’s mobiel. Ik had er op weg naar het station een oplader voor gekocht op Union Square en hem in een koffietentje opgeladen tot vier van de vijf balkjes. ‘Ik moet Barbara Stratford spreken, de vrouw van de Guardian. Maar die wordt gegarandeerd in de gaten gehouden... om te zien of ik contact opneem.’
‘En ik niet zeker? Als het je bedoeling is dat ik binnen een straal van een kilometer van het huis of het kantoor van die vrouw kom...’
‘Ik wil dat je Van vraagt om met me te praten. Heeft Darryl je ooit over Van verteld? Het meisje dat...’
‘Ja, ja, daar heeft hij me over verteld. En denk je dat ze haar niet in de gaten houden? Iedereen die ooit gearresteerd is?’
‘Waarschijnlijk wel, maar niet zo scherp, denk ik. En Van heeft volstrekt schone handen. Ze heeft nooit meegedaan met mijn...’ ik slikte ‘... mijn projecten. Dus misschien letten ze wat minder op haar. Als zij de Bay Guardian belt om een afspraak te maken om uit te leggen wat een zak ik ben, laten ze haar misschien haar gang gaan.’
Hij bleef me een hele poos aankijken.
‘Je weet wat er gebeurt als ze ons opnieuw pakken.’ Het was geen vraag.
Ik knikte.
‘Weet je het zeker? Sommige mensen die bij ons op Treasure Island gezeten hebben zijn met helikopters opgehaald en naar het buitenland gebracht. Er zijn landen waar Amerika zijn gemartel aan kan uitbesteden. Landen waar ze je je leven lang weg laten rotten. Landen waar je zou wensen dat ze er gewoon een eind aan maakten, je een gat lieten graven en je op de rand zetten en een kogel door je hoofd schoten.’
Ik slikte en knikte.
‘Is het ’t risico waard? We kunnen hier jaren ondergedoken blijven. Op een goeie dag krijgen we ons land misschien terug. We kunnen de tijd gewoon uitzitten.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Door niks te doen krijg je niks gedaan. Dit is óns land. Ze hebben het ons afgenomen. De terroristen die ons aanvallen zijn nog steeds op vrije voeten... maar wíj niet. Ik kan niet een jaar, tien jaar, mijn hele leven onderduiken en wachten tot ik mijn vrijheid terugkrijg. Vrijheid is iets wat je voor jezelf moet opeisen.’
==
*
==
Die middag zat Van zoals elke dag met een groepje vriendinnen achter in de bus van school naar huis, lachend en schertsend zoals altijd. Ze was zo luidruchtig dat de andere passagiers naar haar keken. Bovendien droeg ze een grote stomme slappe hoed die zo uit een schooltoneel over renaissancistische zwaardvechters had kunnen komen. Op een gegeven moment staken ze de koppen bij elkaar en keken lachend en giechelend door de achterruit. Het meisje dat nu de hoed op haar hoofd had, was even lang als Van en leek van achteren precies op haar.
Niemand lette op het timide Aziatische meisje dat een paar haltes voor het bart-station uitstapte. Ze was gekleed in een onopvallend oud schooluniform en keek verlegen naar de grond. Bovendien begon het luidruchtige Koreaanse meisje precies op dat moment te joelen, gevolgd door al haar vriendinnen. Ze maakten zo’n kabaal dat de buschauffeur vaart minderde, zich omdraaide en hen vuil aankeek.
Van, die haar haar in een staart had gedaan, liep haastig de straat uit met haar hoofd omlaag. Ze sloeg de kraag van haar volstrekt onmodieuze dikke donsjasje neer. Ze had zooltjes in haar schoenen die haar verscheidene wankele, onbeholpen centimeters langer maakten, droeg geen contactlenzen en had haar lelijkste bril opgezet, met enorme glazen die de helft van haar gezicht bedekten. Ik zat in de abri op haar te wachten en hoewel ik wist wanneer ze zou komen, herkende ik haar amper. Ik stond op, stak de straat over en liep op een flinke afstand achter haar aan.
Alle mensen die ik tegenkwam wendden schielijk hun blik af. Ik zag eruit als een dakloze, compleet met een groezelig kartonnen bord, een smerige overjas en een enorme, overvolle, gescheurde en met tape gerepareerde rugzak. Niemand wil een straatjongen zien, want als je hem aankijkt, loop je kans dat hij om geld vraagt. Ik had de hele middag door Oakland gezworven en was alleen maar aangesproken door een jehova’s getuige en aanhanger van Scientology, allebei met de bedoeling me te bekeren, wat me een akelig gevoel gaf – alsof een pedofiel met je aan wilde pappen.
Van volgde mijn geschreven instructies tot op de letter. Zeb had ze haar op dezelfde manier toegespeeld als waarop hij mij buiten school zijn briefje gegeven had – door tegen haar aan te botsen terwijl ze op de bus wachtte en uitgebreid zijn excuses te maken. Ik had een simpele, duidelijke boodschap geschreven waarin ik de situatie haarfijn uitlegde: ik weet dat je het hier niet mee eens bent. Dat begrijp ik. Maar dit is de belangrijkste gunst die ik ooit van je gevraagd heb. Alsjeblieft. Alsjeblieft.
Ze zou komen. Daar had ik geen moment aan getwijfeld. We kenden elkaar al heel lang, Van en ik. Zij was ook niet blij met wat er in de wereld gebeurde. Bovendien, zei een gemeen grinnikend stemmetje in mijn hoofd, stond zij na het verschijnen van Barbara’s artikel evengoed onder verdenking.
Op deze manier liepen we zes of zeven straten verder, goed oplettend wie bij ons in de buurt kwam, welke auto’s voorbijreden. Zeb had me verteld dat het dhs teams van vijf personen gebruikte om mensen te schaduwen, zodat vijf verschillende undercoveragenten je om beurten volgden, wat het vrijwel onmogelijk maakte ze eruit te pikken. Daarom moest je een verlaten plekje opzoeken waar iedereen meteen op zou vallen.
Het viaduct van rijksweg 880 lag maar een paar straten van het bart-station van Coliseum, en ondanks alle omwegen die Van nam duurde het niet lang voor we daar aankwamen. Het geraas van het verkeer over het viaduct was oorverdovend. Er was niemand in de buurt, in ieder geval niet voor zover ik kon zien. Voor ik mijn briefje aan Van schreef had ik er een kijkje genomen en het zorgvuldig gecontroleerd op mogelijke schuilplaatsen. Die waren er niet.
Toen ze op de afgesproken plaats bleef staan, liep ik snel naar haar toe. Ze knipperde uilachtig met haar ogen achter haar bril.
‘Marcus,’ fluisterde ze met tranen in haar ogen. Ik merkte dat ik ook huilde. Ik zou een waardeloze vluchteling zijn. Veel te sentimenteel.
Ze drukte me zo hard tegen zich aan dat ik geen adem kon krijgen. Ik omhelsde haar nog harder.
Toen kuste ze me.
Niet op mijn wang, niet als een zusje. Vol op de lippen, een hete vochtige sensuele kus waar geen eind aan leek te komen. Ik werd zo overweldigd door emotie...
Nee, lulkoek. Ik wist precies wat ik deed. Ik kuste haar terug.
Toen hield ik op, deed een stapje achteruit, duwde haar bijna van me af. ‘Van,’ zei ik hijgend.
‘Oeps,’ zei ze.
‘Van,’ herhaalde ik.
‘Sorry,’ zei ze. ‘Ik...’
Op dat moment ging me een licht op en begreep ik iets wat ik allang had moeten begrijpen.
‘Je vindt me léúk, of niet?’
Ze knikte ongelukkig. ‘Al jaren,’ zei ze.
O god. Darryl was al zo lang verliefd op haar en zij keek alleen maar naar mij, verlangde heimelijk naar mij. En toen werd Ange mijn vriendin. Die al jaren ruzie met Van had. En het enige wat ik deed was door de stad rennen en mezelf allerlei moeilijkheden op de hals halen.
‘Van,’ zei ik. ‘Van, het spijt me.’
‘Laat maar,’ zei ze, haar blik afwendend. ‘Ik weet dat het er niet in zit. Ik wilde dit gewoon één keer doen, voor het geval ik nooit meer...’ Ze klapte haar mond dicht.
‘Van, ik wil dat je iets voor me doet. Iets belangrijks. Ik wil dat je een afspraak maakt met die journaliste van de Bay Guardian, Barbara Stratford, de vrouw die dat artikel geschreven heeft. Ik wil haar iets geven.’ Ik vertelde haar over Masha’s mobiel, over de video die Masha me gestuurd had.
‘Waar is dit goed voor, Marcus? Wat heeft het voor zin?’
‘Van, je had gelijk, in ieder geval voor een deel. We mogen de wereld niet verbeteren door andere mensen aan risico’s bloot te stellen. Ik moet het probleem oplossen door te vertellen wat ik weet. Dat had ik meteen moeten doen. Ik had rechtstreeks uit hun gevangenis naar het huis van Darryls vader moeten gaan en hem alles moeten vertellen. Maar nu heb ik bewijzen. Dit... misschien kan dit de wereld veranderen. Dit is mijn laatste hoop. Mijn enige hoop om Darryl uit de gevangenis te krijgen, om een leven te hebben waarin ik niet voorgoed hoef onder te duiken, me moet verschuilen voor de politie. En jij bent de enige die ik dit toe kan vertrouwen.’
‘Waarom ik?’
‘Kom op, dat meen je niet. Je hoeft alleen maar te zien hoe perfect je alles geregeld hebt om hier te komen. Jij bent een pro. Daar kunnen wij allemaal een puntje aan zuigen. En omdat jij de enige bent die ik kan vertrouwen. Daarom.’
‘Waarom niet je vriendin Ange?’ Ze sprak de naam uit zonder enige stembuiging, alsof het een blok beton was.
Ik keek naar de grond. ‘Ik dacht dat je dat wist. Die is opgepakt. Ze zit in Guantanamo... op Treasure Island. Al dagen.’ Ik had geprobeerd er niet aan te denken, niet te denken aan wat er op dit moment met haar gebeurde. Nu werd het me te veel en ik barstte in snikken uit. Pijn vlamde door mijn maag alsof ik een trap gekregen had. Mijn handen beschermend tegen mijn buik drukkend sloeg ik dubbel, en voor ik het wist lag ik op mijn zij in het steengruis onder het viaduct, huilend en met mijn armen om mijn lichaam geslagen.
Van knielde naast me neer. ‘Geef me die mobiel,’ zei ze sissend van woede. Ik viste hem uit mijn zak en gaf hem aan haar.
Gegeneerd hield ik op met huilen en ging overeind zitten. Ik wist dat mijn gezicht onder het snot zat. Van keek naar me met een blik van pure afkeer. ‘Je moet zorgen dat hij niet op stand-by gaat,’ zei ik. ‘Ik heb hier een oplader.’ Ik zocht in mijn rugzak. Sinds de tijd dat ik Masha haar mobiel ontfutseld had, had ik niet één volle nacht geslapen. Ik stelde hem steeds zo af dat hij me om de anderhalfuur wekte om te voorkomen dat hij op stand-by ging. ‘En je mag hem ook niet dichtklappen.’
‘En de video?’
‘Dat is moeilijker,’ zei ik. ‘Ik heb hem aan mezelf gemaild, maar ik kan niet meer op Xnet.’ Als het erop aankwam, zou ik terug kunnen gaan naar Nate en Liam om opnieuw hun Xbox te gebruiken, maar dat was te riskant. ‘Luister, ik zal je mijn gebruikersnaam en wachtwoord voor de mailserver van de Pirate Party geven. Je zult tor moeten gebruiken om erop te komen... het dhs houdt gegarandeerd in de gaten wie er inlogt op de server van p-party.’
‘Je gebruikersnaam en wachtwoord?’ vroeg ze ietwat verbaasd.
‘Ik vertrouw je, Van. Ik weet dat ik je kan vertrouwen.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Je vertelt gewoon níémand je wachtwoorden, Marcus.’
‘Volgens mij maakt het toch niks meer uit. Als ons plan mislukt is het toch afgelopen met Marcus Yallow. Misschien krijg ik een nieuwe identiteit, maar dat lijkt me onwaarschijnlijk. Ik denk dat ik gewoon word opgepakt. Ergens heb ik dat geloof ik altijd geweten.’
Ze keek me woedend aan. ‘Wat een verspilling. Waar heb je het dan voor gedaan?’
Ze had me niet meer kunnen kwetsen. Het was net alsof ik opnieuw een trap in mijn maag kreeg. Wat een verspilling, alles voor niks. Darryl en Ange verdwenen. Mijn vader en moeder zou ik misschien nooit meer zien. Terwijl het dhs mijn stad en mijn land nog steeds gevangen hield in een massale, irrationele, manische paniektoestand waarin ze alles konden doen in de naam van terrorismebestrijding.
Van leek een antwoord te verwachten, maar ik had geen verweer. Ze liep weg en liet me achter onder het viaduct.
==
*
==
Zed had een pizza voor me toen ik ‘thuiskwam’ – bij de tent onder een viaduct in de Mission die hij voor die nacht opgezet had. Hij had een veldtent uit de militaire dumpwinkel, waarop de woorden plaatselijk samenwerkingsverband daklozen san francisco stonden.
De pizza was van Domino, koud en klonterig, maar evengoed heerlijk. ‘Hou jij van ananas op je pizza?’
Zed gaf me een neerbuigend glimlachje. ‘Nopganisten kunnen niet kieskeurig zijn,’ zei hij.
‘Nopganisten?’
‘Net als veganisten, maar wij eten alleen wat we voor nop krijgen.’
‘Eten voor nop?’
Hij grinnikte opnieuw. ‘Je weet wel... grátis. Uit de gratis winkel?’
‘Heb je dit gestolen?’
‘Nee, sukkel. Dit is uit de andere winkel. Het winkeltje achter de winkel? Gemaakt van blauw staal? Stinkt een beetje?’
‘Heb je dit uit de container?’
Hij gooide kakelend zijn hoofd achterover. ‘Yep. God man, je gezícht is verdomme een foto waard. Luister, het is oké. Hij was niet bedorven of zo. Hij was vers... gewoon een verkeerde bestelling die in de container gesmeten werd. Na sluitingstijd bespuiten ze alles met rattenvergif, maar als je er snel bij bent is er niks aan de hand. Je zou eens moeten zien wat supermarkten weggooien! Wacht maar tot het ontbijt. Dan ga ik een fruitsalade voor je maken waar je je vingers bij opeet. Zodra één aardbei in het bakje een beetje groen en donzig wordt, gaat het hele zootje de vuilnisbak in...’
Ik luisterde al niet meer. De pizza was prima. Dat hij in een container gelegen had zou je niet ziek maken. Dat hij smerig smaakte was alleen maar omdat hij van Domino kwam – de slechtste pizza in de hele stad. Ik vond hun troep toch al niet te eten, en toen ik ontdekt had dat ze een zootje ultrageschifte politici steunden, die dachten dat de opwarming van de aarde en de evolutie satanische complotten waren, wilde ik al helemáál geen pizza meer van ze.
Het viel echter niet mee om me over mijn afkeer heen te zetten.
Maar je kón het inderdaad ook anders bekijken. Zeb had me een geheim laten zien – iets geheel onverwachts: dat er een hele verborgen wereld bestond, een manier om te bestaan zonder deel uit te maken van het systeem.
‘Nopganisten, hè?’
‘Yoghurt ook,’ zei hij enthousiast knikkend. Voor de fruitsalade. Die gooien ze één dag voor de houdbaarheidsdatum weg, maar hij wordt immers niet meteen de volgende dag groen. Het is yoghurt, toch? Ik bedoel, dat is sowieso al bedorven melk.’
Ik slikte. De pizza had een raar smaakje. Rattenvergif. Bedorven yoghurt. Beschimmelde aardbeien. Dit zou wel even wennen worden.
Ik nam opnieuw een hap. Eerlijk gezegd smaakte een pizza van Domino iets minder smerig als hij voor niks was.
Liams slaapzak was warm en behaaglijk na een lange, emotioneel uitputtende dag. Van had intussen zeker contact met Barbara opgenomen en haar de video en de foto gegeven. Morgen zou ik haar bellen om te horen wat ze vond dat mijn volgende stap moest zijn. Zodra alles gepubliceerd was, zou ik op moeten draven om het te bevestigen.
Daar dacht ik aan toen ik mijn ogen dichtdeed, en ook aan hoe het zou zijn als ik uit mijn schuilplaats kwam en gevolgd door alle camera’s als de beruchte M1k3y een van die grote gebouwen met zuilen in het Openbaar Centrum binnenging.
Toen ik indommelde, kreeg het geluid van de voorbijrazende auto’s iets van het geluid van de branding van de oceaan. Er stonden meer tenten hier – daklozen. Ik had er die middag een paar ontmoet, voor het donker werd en we ons allemaal terugtrokken op ons eigen stekje. Ze waren allemaal ouder dan ik, en nors en smerig. Maar ze leken geen van allen krankzinnig of gewelddadig. Gewoon mensen die pech hadden gehad of een foute beslissing hadden genomen – of allebei.
Ik moest in slaap gevallen zijn, want het eerstvolgende wat ik me herinner was fel licht in mijn ogen, zo fel dat ik totaal verblind werd.
‘Dat is hem,’ zei een stem achter het licht.
‘Doe ’m de zak om,’ zei een andere stem, een stem die ik eerder gehoord had, die voortdurend terugkeerde in mijn dromen – me de les lezend, eisend dat ik mijn wachtwoorden verried. Streng Kapsel.
De zak ging bliksemsnel over mijn hoofd en werd zo strak aangesnoerd dat ik bijna stikte en mijn nopganistische pizza weer uitbraakte. Terwijl ik snakkend naar adem overgaf werden mijn polsen en enkels hardhandig geboeid. Ik werd op een brancard gerold, opgetild en via een paar galmende metalen treden een voertuig in gedragen. Ze lieten me op een gecapitonneerde vloer vallen. Toen de deuren dichtgingen drong er geen enkel geluid meer naar binnen. De stoffering dempte alles behalve mijn eigen braakgeluiden.
‘Ah, leuk om je weer te zien,’ zei ze. Ik voelde de wagen even wiegen toen ze naar binnen kroop. Ik was nog steeds bang dat ik zou stikken en vocht om adem. Braaksel vulde mijn mond en sijpelde mijn luchtpijp in.
‘Je zult geen kans krijgen om dood te gaan,’ zei ze. ‘Als je ophoudt met ademen helpen we je gewoon weer op gang, dus maak je niet ongerust.’
Ik rochelde nog harder, kreeg wat lucht binnen. Een harde, scheurende hoestbui deed mijn borst en rug schudden en verwijderde meer braaksel. Meer lucht.
‘Zie je wel,’ zei ze. ‘Het valt best mee. Welkom thuis, M1k3y. We gaan je naar een heel speciale plaats brengen.’
Ik lag op mijn rug. Ik ontspande me en voelde de bestelwagen wiegen. In het begin was de stank van halfverteerde pizza overweldigend, maar zoals bij alle sterke prikkelingen raakten mijn hersenen er geleidelijk aan gewend en werd hij een zwak aroma. Het wiegen van de bestelwagen was bijna troostend.
En toen gebeurde het. Een ongelooflijke kalmte daalde over me neer, alsof ik op het strand lag en het tij opgekomen was en de oceaan me liefdevol als een ouder optilde, even vasthield en vervolgens meevoerde naar een warme zee onder een warme zon. Na alles wat er gebeurd was, hadden ze me te pakken gekregen, maar dat maakte niet uit. Ik had Barbara de informatie toegespeeld. Ik had Xnet opgezet. Ik had gewonnen. En als ik niet gewonnen had, dan had ik alles gedaan wat menselijkerwijs mogelijk was. Meer dan ik ooit verwacht had. Terwijl we door de stad reden, maakte ik zwijgend de balans op, alles op een rijtje zettend wat ik bereikt had, wat wíj bereikt hadden. De stad, het land, de wereld was vol mensen die weigerden volgens de regels van het dhs te leven. We zouden eeuwig blijven vechten. Ze konden ons niet allemaal opsluiten.
Ik zuchtte en glimlachte.
Ik besefte dat ze al die tijd doorgepraat had. Ik was zo ver weg geweest in mijn gelukzalige plekje dat ik haar niet eens gehoord had.
‘... intelligente jongeman als jij. Je zou denken dat je beter zou weten dan je neus in onze zaken te steken. We hebben je vanaf het moment dat je buitenkwam in de gaten gehouden. We zouden je toch gepakt hebben, ook als je niet jankend naar die lesbo verraadster van een journaliste gelopen was. Ik snap het niet... we hadden een afspraak, jij en ik...’
We reden over een rammelende metalen plaat, de bestelwagen wipte op zijn veren. Toen veranderde het wiegen. We waren op zee. Op weg naar Treasure Island. Maar hé, daar was Ange. En wie weet Darryl ook.
==
*
==
Ze deden de zak pas af toen ik mijn cel was. De boeien aan mijn polsen en enkels bleven zitten – ze lieten me gewoon van de brancard op de vloer rollen. Het was donker, maar in het maanlicht dat door het kleine hoge raampje viel zag ik dat ze de matras van de brits gehaald hadden. De cel bevatte mij, een wc, een kaal bed en een gootsteen, verder niks.
Ik deed mijn ogen dicht en liet me optillen door de oceaan. Ik dreef weg. Ergens ver beneden me was mijn lichaam. Ik wist wat er ging gebeuren. Ze zouden me in mijn broek laten pissen. Opnieuw. Ik wist hoe dat voelde. Ik had het eerder gedaan. Het stonk. Het jeukte. Het was vernederend... alsof je een baby was.
Maar ik had het overleefd.
Ik lachte. Het was een raar geluid en bracht me terug naar mijn lichaam, terug in het heden. Ik lachte en lachte. Ik had het ergste verdragen wat ze me aan konden doen en ik had het overleefd. Ik had ze verslágen, maanden achter elkaar, ze te kijk gezet als minkukels en despoten. Ik had gewonnen.
Ik liet mijn plas lopen. Mijn blaas was toch al zo vol dat het zeer deed en waarom zou ik langer wachten?
De oceaan voerde me mee.
==
*
==
De volgende morgen sneden twee efficiënte, onpersoonlijke bewakers de boeien van mijn polsen en enkels. Maar ik kon niet lopen – toen ik opstond, viel ik als een marionet zonder touwtjes weer op de grond. Te lang in dezelfde positie gelegen. De bewakers trokken mijn armen over hun schouders en namen me half slepend, half dragend mee door de bekende gang. De streepjescodes op de deuren lieten los en krulden op door de inwerking van de zoute lucht.
Ik kreeg een idee. ‘Ange!’ schreeuwde ik. ‘Darryl!’ Mijn bewakers sleurden me nog sneller mee, duidelijk verontrust maar niet goed wetend wat ze moesten doen. ‘Jongens, ik ben het, Marcus! Blijf vrij!’
Achter een van de deuren begon iemand te snikken. Iemand anders riep iets in wat klonk als Arabisch. Daarna werd het een kakofonie van duizend verschillende schreeuwende stemmen.
Ze brachten me naar een nieuw vertrek – een oude doucheruimte met de douchekoppen nog steeds aan de beschimmelde tegelmuren.
‘Ha die M1k3y,’ zei Streng Kapsel. ‘Zo te ruiken heb je een bewogen ochtend achter de rug.’ Ze trok nadrukkelijk haar neus op.
‘Ik heb in mijn broek gepist,’ zei ik opgewekt. ‘Zou je ook eens een keer moeten proberen.’
‘Dan kunnen we je misschien beter een bad geven,’ zei ze. Ze gaf een knikje en de bewakers droegen me naar een andere brancard, een met riemen over de hele lengte. Ze kwakten me erop. Hij was doornat en ijskoud. Voor ik het wist hadden ze de riemen over mijn schouders, heupen en enkels gegespt. Even later volgden er nog drie riemen. Twee mannenhanden grepen de handvatten bij mijn hoofd en maakten een paar klemmen los en een seconde later werden mijn voeten opgetild, zodat ik met mijn hoofd omlaag lag.
‘We zullen beginnen met iets simpels,’ zei ze. Met moeite wist ik mijn hoofd om te draaien om haar te zien. Ze keek naar een bureau met een Xbox die aangesloten was op een duur uitziende flatpanel-tv. ‘Zou je me je gebruikersnaam en wachtwoord voor je Pirate Party e-mail kunnen geven, alsjeblieft?’
Ik deed mijn ogen dicht en liet me wegdrijven van het strand.
‘Weet je wat waterboarding is, M1k3y?’ Haar stem haalde me terug. ‘Dan binden je ze op deze manier vast en gieten water over je hoofd, in je neus en in je mond. De braakreflex is niet te onderdrukken. Ze noemen het verdrinkingssimulatie, en afgaande op wat ik er hiervandaan van kan zien is dat een zeer toepasselijke benaming. Je kunt aan niets anders denken dan dat je doodgaat.’
Ik probeerde te verdwijnen. Ik had van waterboarding gehoord. Dus nu was het zover. Ik zou echt gemarteld worden. En dit was nog maar het begin.
Ik kon niet weg. De oceaan weigerde het strand op te stromen om me mee te nemen. Ik had een benauwd gevoel in mijn borst, knipperde voortdurend met mijn ogen. Ik voelde klamme pis op mijn benen en klam zweet in mijn haar. Mijn huid jeukte van het opgedroogde braaksel.
Haar gezicht verscheen boven me. ‘We zullen beginnen met de gebruikersnaam,’ zei ze.
Ik deed mijn ogen stijf dicht.
‘Geef hem iets te drinken,’ zei ze.
Ik hoorde mensen lopen. Ik haalde diep adem en hield mijn adem in.
Het water begon als een straaltje, een soeplepel water die voorzichtig over mijn kin, mijn lippen gegoten werd. In mijn omgekeerde neusgaten. Het liep in mijn keel, verstikte me, maar ik weigerde te hoesten, weigerde naar adem te snakken en het in mijn longen te zuigen. Ik bleef mijn adem inhouden en kneep mijn ogen nog stijver dicht.
Ik hoorde opschudding buiten het vertrek, het geluid van chaotisch stampende laarzen en woedende, verontwaardigde kreten. De soeplepel werd uitgegoten over mijn gezicht.
Ik hoorde Streng Kapsel iets mompelen, en toen zei ze tegen mij: ‘Alleen de gebruikersnaam, Marcus. Een simpel verzoek. Wat kan ik nou doen met alleen je gebruikersnaam?’
Nu was het een emmer water, alles in één keer, een eindeloze stortvloed. De emmer moet enorm geweest zijn. Ik kon mijn adem niet meer inhouden en zoog het water in mijn longen. Dat maakte me aan het hoesten, zodat ik nog meer water binnenkreeg. Ik wist dat ze me niet zouden doden, maar het lukte me niet mijn lichaam daarvan te overtuigen. Elke vezel in mijn lijf was ervan overtuigd dat ik dood zou gaan. Ik kon niet eens huilen – het water bleef stromen.
Toen hield het op. Ik hoestte en hoestte en hoestte, maar vanwege de hoek waarin ik lag sijpelde het water dat ik ophoestte terug in mijn neus en schroeide in mijn holtes.
Het hoesten kwam van zo diep dat het zeer deed, niet alleen aan mijn ribben maar ook aan mijn heupen, omdat ik kronkelde tegen de riemen. Ik haatte mijn lichaam omdat het me op deze manier in de steek liet, dat het weigerde naar mijn verstand te luisteren, maar er was niets aan te doen.
Ten slotte nam het hoesten voldoende af om me in staat te stellen te zien wat er om me heen gebeurde. Ik hoorde mensen schreeuwen en het leek alsof er gevochten werd, geknokt. Ik deed mijn ogen open en knipperde tegen het felle licht. Daarna draaide ik mijn hoofd, nog steeds een beetje hoestend.
Er waren veel meer mensen in het vertrek dan in het begin. De meesten leken gekleed in een harnas en een helm met een ondoorzichtig plastic vizier. Ze schreeuwden tegen de bewakers van Treasure Island, die terug schreeuwden met uitpuilende aderen in hun nek van woede.
‘Geef je over!’ zei een van de harnassen. ‘Geef je over en steek je handen omhoog. Jullie staan onder arrest!’
Streng Kapsel praatte in haar mobiel. Een van de harnassen zag haar, rende op haar af en sloeg het ding met een gehandschoende hand uit haar handen. Iedereen werd stil toen het door de lucht vloog in een boog die het hele vertrek overspande en in een regen van onderdelen op de grond uit elkaar spatte.
De stilte werd verbroken en de harnassen kwamen het vertrek in. Twee van hen grepen mijn folteraars. Ik moest bijna lachen om het gezicht van Streng Kapsel toen twee mannen haar bij haar schouders grepen, omdraaiden en plastic handboeien omdeden.
Een harnas kwam uit de gang met een videocamera op zijn schouder, een serieus uitziend apparaat met een verblindend wit licht. Hij nam het hele vertrek op en liep twee keer om me heen om me te filmen. Ik bleef van de weeromstuit doodstil liggen, alsof hij een portret maakte.
Belachelijk.
‘Denken jullie dat je me hier af kunt halen?’ wist ik uit te brengen. Ik hoefde bijna niet meer te hoesten.
Twee lichaamspantsers, onder wie een vrouw, kwamen naar me toe en begonnen me los te maken. Ze deden hun vizier omhoog en glimlachten tegen me. Ze hadden een rood kruis op hun schouders en helm.
Onder de rode kruisen stond een insigne: chp. California Highway Patrol. De rijkspolitie.
Net toen ik wilde vragen wat ze hier deden, zag ik Barbara Stratford. Ze hadden haar duidelijk op de gang vastgehouden, maar nu baande ze zich duwend en dringend een weg naar binnen. ‘Dus hier ben je,’ zei ze, naast me neerknielend en me de langste, hardste omhelzing van mijn leven gevend.
Toen wist ik het – Guantanamo-aan-de-Baai was in handen van zijn vijanden gevallen. Ik was gered.
Hoofdstuk 21
Daarna lieten ze mij en Barbara alleen in het vertrek en gebruikte ik de nog functionerende douche om mezelf af te spoelen – ik geneerde me plotseling dat ik onder de pis en de kots zat. Toen ik klaar, liepen Barbara de tranen over de wangen.
‘Je ouders...’ begon ze.
Ik kreeg opnieuw braakneigingen. God, mijn arme ouders. Wat moesten die doorgemaakt hebben.
‘Zijn ze hier?’
‘Nee,’ zei ze. ‘Het ligt ingewikkeld,’ zei ze.
‘Hoezo?’
‘Je staat nog steeds onder arrest, Marcus. Net als alle anderen hier. Ze kunnen niet zomaar binnen komen stormen en de deuren opengooien. Iedereen hier moet een gerechtelijke procedure doormaken. En dat kan... tja, daar kunnen best maanden mee gemoeid zijn.’
‘Moet ik hier nog máánden blijven?’
Ze pakte mijn handen. ‘Nee, ik denk wel dat het ons zal lukken je redelijk snel voor te laten komen en op borgtocht vrij te krijgen. Maar redelijk snel is betrekkelijk. Aan vandaag of morgen hoef je echt niet te denken. Maar het zal anders zijn. Menselijker. Fatsoenlijk eten. Geen verhoren. Bezoek van familie.
Dat het dhs buitenspel gezet is wil nog niet zeggen dat je hier gewoon weg kunt. Wat we gaan doen is hun bizarre versie van rechtspleging, opruimen en vervangen door het oude systeem... Het systeem met rechters, open processen en advocaten.
We kunnen wel proberen je naar een jeugdgevangenis op het vasteland over te laten plaatsen, maar Marcus, die kunnen heel erg zijn. Echt heel erg. Dit is waarschijnlijk de beste plek voor je tot we je op borgtocht vrijgekregen hebben.’
Borgtocht. Natuurlijk. Ik was een misdadiger – ze hadden me nog nergens voor aangeklaagd, maar ik wist zeker dat ze een hoop aanklachten konden bedenken. Zelfs onreine gedachten over de regering koesteren was zo’n beetje tegen de wet.
Ze gaf opnieuw een kneepje in mijn handen. ‘Het is beroerd, maar er zal weinig anders opzitten. Maar het belangrijkste is dat het voorbíj is. De gouverneur heeft het dhs uit Californië weggejaagd en alle controleposten opgeheven. De minister van Justitie heeft arrestatiebevelen uitgevaardigd tegen alle wetsdienaren die betrokken zijn geweest bij “derdegraadsverhoren” en geheime opsluiting. Die gaan de gevangenis in, Marcus, en dat komt door jou.’
Ik was verdoofd. Ik hoorde de woorden maar ze drongen amper tot me door. Op de een of andere manier was het voorbij... maar ook weer niet.
‘Luister,’ zei ze. ‘We hebben waarschijnlijk een uur of twee voor alles weer normaal wordt. Voor ze terugkomen en je weer opsluiten. Wat wil je doen? Een strandwandeling maken? Iets gaan eten? Deze lui hadden een ongelooflijke personeelskamer... we hebben er op weg hierheen een inval gedaan. Echte lekkerbekken.’
Eindelijk een vraag die ik kon beantwoorden. ‘Ik wil Ange vinden. Ik wil Darryl vinden.’
==
*
==
Ik had een computer gevonden en probeerde daar hun celnummers op te vinden, maar daar was een wachtwoord voor nodig, dus er zat niets anders op dan door de gangen te lopen en hun namen te roepen. Achter de celdeuren schreeuwden gevangenen terug of ze huilden of smeekten om losgelaten te worden. Ze begrepen niet wat er gebeurd was, konden niet zien dat hun voormalige bewakers in plastic handboeien naar de haven afgevoerd en door swat-eenheden van de staat Californië meegenomen werden.
‘Ange!’ riep ik boven het lawaai uit. ‘Ange Carvelli! Darryl Glover! Ik ben het, Marcus!’
We hadden de hele lengte van de cellenvleugel afgelegd en ze hadden niet geantwoord. Ik kon wel huilen. Ze waren naar het buitenland gestuurd – ze zaten in Syrië of nog erger. Ik zou ze nooit meer zien.
Ik ging met mijn rug tegen de muur zitten en sloeg mijn handen voor mijn gezicht. Ik zag de smoel van Streng Kapsel, de grijns waarmee ze om mijn wachtwoord vroeg. Zíj was hier verantwoordelijk voor. Ze zou er de gevangenis voor ingaan, maar dat was niet genoeg. Als ze hier nog was, zou ik haar waarschijnlijk vermoorden. Dat had ze verdiend.
‘Kom op, Marcus’ zei Barbara. ‘Kop op. Niet de moed opgeven. Er zijn er nog meer, kom op.’
Ze had gelijk. Alle deuren in deze cellenvleugel waren oud en verroest en dateerden uit de tijd dat de basis gebouwd was. Maar helemaal aan het eind van de gang was een nieuwe veiligheidsdeur, zo dik als een woordenboek, die op een kier stond. We trokken hem open en waagden ons in de donkere gang erachter.
Daar waren nog vier celdeuren – zonder streepjescode. Op alle vier zat een klein elektronisch toetsenbord.
‘Darryl?’ zei ik. ‘Ange?’
‘Marcus?’
Dat was Ange, achter de verste deur. Ange, mijn Ange, mijn engel.
‘Ange!’ riep ik. ‘Ik ben het, ik ben het!’
‘O god, Marcus,’ zei ze met verstikte stem. Daarna hoorden we alleen nog gesnik.
Ik bonsde op de andere deuren. ‘Darryl! Darryl, zit je hier?’
‘Ik ben hier. Zijn stem was erg kleintjes en erg schor. ‘Ik ben hier. Het spijt me heel erg. Alstublieft. Het spijt me heel erg.’
Hij klonk... gebroken. Kapot.
‘Ik ben het, D,’ zei ik, tegen zijn deur leunend. ‘Marcus. Het is voorbij... ze hebben de bewakers gearresteerd. Ze hebben het Department of Homeland Security eruit geschopt. We krijgen een proces, een open proces. En we mogen getuigen tegen hén.’
‘Het spijt me,’ zei hij. ‘Alsjeblieft, het spijt me zo.’
Op dat moment kwamen de Californische politiemannen de gang in, nog steeds filmend. ‘Miss Stratford?’ zei een van hen. Hij had zijn vizier omlaag en zag eruit als een gewone politieman, niet als mijn redder – meer als iemand die gekomen was om me op te sluiten.
‘Hoofdinspecteur Sanchez,’ zei ze. ‘We hebben hier twee van de belangrijke gevangenen gevonden. Ik zou graag hebben dat ze vrijgelaten werden, zodat ik persoonlijk kan zien hoe ze het maken.’
‘We hebben nog geen toegangscodes voor deze deuren, mevrouw,’ zei hij.
Ze stak een hand op. ‘Dat was niet de afspraak. Ik zou onbeperkt toegang tot deze faciliteit krijgen. Dat is een rechtstreeks bevel van de gouverneur, hoofdinspecteur. Ik ga niet weg voor u deze cellen openmaakt.’ Haar gezicht was volmaakt onbewogen, zonder een spoor van inschikkelijkheid of buigzaamheid. Ze meende het.
De hoofdinspecteur wekte de indruk dat hij best wat slaap kon gebruiken. Hij trok een gezicht. ‘Ik zal zien wat ik kan doen,’ zei hij.
==
*
==
Uiteindelijk slaagden ze erin de cellen open te krijgen, ongeveer een halfuur later. Ze moesten het drie keer proberen, maar ten slotte wisten ze de juiste codes te vinden door ze te vergelijken met de arfids op de identiteitspenningen die ze de gearresteerde bewakers afgenomen hadden.
Ange’ cel was de eerste die openging. Ze was gekleed in een ziekenhuishemd dat van achteren open was, en haar cel was nog kaler dan de mijne – alleen maar gecapitonneerde muren, geen wasbak, geen bed, geen licht. Met haar ogen knipperend kwam ze naar de deur, waar de politiecamera meteen op haar gericht werd en haar verblindde met zijn lichten. Barbara ging beschermend tussen ons en de camera in staan. Ange kwam aarzelend en een beetje schuifelend haar cel uit. Er was iets mis met haar ogen, met haar gezicht. Ze huilde, maar daar kwam het niet door.
‘Ze hebben me gedrogeerd,’ zei, ‘omdat ik maar niet ophield met het schreeuwen om een advocaat.’
Ik omhelsde haar. Ze zakte tegen me aan, maar kneep ook een beetje terug. Ze rook ongewassen en bezweet, net als ik. Ik wilde haar nooit meer loslaten.
Toen maakten ze Darryls cel open.
Hij had zijn papieren ziekenhuishemd aan flarden gescheurd en lag naakt en in foetushouding tegen de achterwand van de cel, zich beschermend tegen de camera en onze blikken. Ik rende naar hem toe.
‘D,’ fluisterde ik in zijn oor. ‘D, ik ben het, Marcus. Het is voorbij. De bewakers zijn gearresteerd. We worden op borgtocht vrijgelaten, we gaan naar huis.’
Hij beefde en kneep zijn ogen stijf dicht. ‘Het spijt me,’ fluisterde hij, zijn gezicht afwendend.
Daarna namen ze me mee, Barbara en een harnas. Ze brachten me terug naar mijn cel en deden de deur op slot. Daar bracht ik de nacht door.
==
*
==
Van de reis naar de rechtbank staat me weinig meer bij. Ik zat vastgeketend aan vijf andere gevangenen die veel langer vastgezeten hadden dan ik. Een van hen sprak alleen maar Arabisch – een oude man die aan één stuk door beefde. De anderen waren jong. Ik was de enige blanke. Toen we allemaal op het dek van de veerboot stonden, zag ik dat vrijwel iedereen op Treasure Island varieerde van licht- tot donkerbruin.
Ik had maar één nacht vastgezeten, maar dat was al te lang. Het motregende, normaal gesproken een reden om mijn hoofd tussen mijn schouders te trekken en omlaag te kijken, maar vandaag legde ik net als iedereen mijn hoofd in mijn nek en keek naar de oneindige grijze hemel, genietend van het striemende vocht toen we met grote snelheid de baai overstaken naar de veerboothaven.
We werden in bussen gedreven. De boeien bemoeilijkten het instappen en het duurde een hele tijd voor iedereen aan boord was. Niemand maalde daarom. Als we niet ons best deden het meetkundige probleem van zes mensen, één ketting en een smal gangetje op te lossen, keken we gewoon naar de stad om ons heen, langs de heuvel omhoog naar de gebouwen.
Mijn enige gedachte was Darryl en Ange vinden, maar ik zag geen van beiden. De bus was vol en we konden ons niet vrijelijk bewegen. De rijkspolitie die ons begeleidde was heel vriendelijk, maar daarom niet minder groot, gepantserd en bewapend. Ik meende voortdurend Darryl te zien, maar het was steeds iemand met diezelfde verslagen, schichtige blik als Darryl in zijn cel. Hij was niet de enige die ze gebroken hadden.
In de rechtbank werd elk geketend groepje naar een verhoorvertrek gedreven. Een advocate van de aclu luisterde naar ons verhaal en stelde een paar vragen – toen ik aan de beurt kwam, glimlachte ze naar me en begroette me met mijn naam. Daarna bracht ze ons naar de rechtszaal en voor de rechter, die een echt ambtsgewaad droeg en de indruk wekte in een goede bui te zijn.
De afspraak scheen te zijn dat iedereen die een familielid had om de borgsom te betalen naar huis kon en dat de rest naar de gevangenis ging. De advocate van de aclu praatte uitgebreid op de rechter in en vroeg om een paar uur extra tijd om familieleden van de gevangenen te vinden en naar de rechtbank te brengen. De rechter was niet ongenegen, maar toen ik besefte dat sommige van deze mensen al sinds de aanslag vastzaten – zonder proces, onderworpen aan verhoren, afzondering, marteling – en voor dood opgegeven door hun familie, zou ik hun ketenen het liefst met eigen handen gebroken hebben om ze hun vrijheid te geven.
Toen ik aan de beurt was, keek de rechter op me neer en zette zijn bril af. Hij zag er vermoeid uit. De advocate zag er vermoeid uit. De gerechtsdienaar zag er vermoeid uit. Toen de gerechtsdienaar mijn naam riep, hoorde ik stemmen achter me. De rechter gaf een klap met zijn hamer zonder zijn blik af te wenden. Hij wreef in zijn ogen.
‘Meneer Yallow,’ zei hij, ‘het Openbaar Ministerie heeft u geclassificeerd als vluchtrisico en daar lijkt me wel iets in zitten. U hebt in ieder geval zeker een langere, laten we zeggen geschíédenis, dan de rest hier. Ik voel er veel voor om u in afwachting van uw proces te detineren, ongeacht hoeveel borgtocht uw ouders bereid zijn te betalen.’
Mijn advocate wilde iets zeggen, maar de rechter legde haar met een blik het zwijgen op. Hij wreef opnieuw in zijn ogen.
‘Wat hebt u daarop te zeggen?’
‘Ik had de kans om te vluchten,’ zei ik. ‘Vorige week. Iemand bood aan me mee te nemen, me te helpen een nieuwe identiteit te krijgen. In plaats daarvan stal ik haar telefoon, ontsnapte uit de verhuiswagen en liep weg. Ik gaf mijn telefoon... die bewijsmateriaal over mijn vriend Darryl Glover bevatte... aan een journaliste en dook hier onder, in San Francisco.’
‘U stal een telefoon?’
‘Ik had besloten dat ik niet kon vluchten. Dat ik me moest verantwoorden voor de rechter... dat mijn vrijheid geen klap waard was als ik gezocht werd of als de stad onder de knoet van het dhs bleef. Als mijn vrienden opgesloten bleven. Die vrijheid was minder belangrijk voor me dan een vrij land.’
‘Maar u stal een telefoon.’
Ik knikte. ‘Maar ik ben van plan hem terug te geven als ik de jonge vrouw in kwestie ooit terugzie.’
‘Nou, bedankt voor uw toespraakje, meneer Yallow. U bent een zeer welbespraakte jongeman.’ Hij keek kwaad naar de openbaar aanklager. ‘En sommige mensen zouden zeggen een zeer dappere jongeman ook. Ik zag vanmorgen een bepaalde video op het nieuws waaruit ik begreep dat u goede redenen had om u aan de autoriteiten te onttrekken. In het licht daarvan en van uw toespraakje zal ik u borgtocht verlenen, maar ik zal de openbaar aanklager tevens vragen het misdrijf van diefstal aan uw aanklacht toe te voegen. Daar verwacht ik een extra borgtocht van vijftigduizend dollar voor.’
Hij gaf opnieuw een klap met zijn hamer en de advocate gaf een kneepje in mijn hand.
Hij keek opnieuw op me neer en zette zijn bril weer op. Hij had roos op de schouders van zijn ambtsgewaad. Er dwarrelde nog meer op toen zijn bril langs zijn weerbarstige krulhaar streek.
‘Je kunt gaan, jongeman. En zorg dat je je niet nog meer problemen op de hals haalt.’
==
*
==
Toen ik me omdraaide om te gaan werd ik beetgepakt. Pap. Hij tilde me letterlijk van de grond en omklemde me zo hard dat mijn ribben kraakten. Hij omhelsde me op de manier die ik me herinnerde van toen ik klein was en hij me pijlsnel rond liet draaien in uitgelaten, misselijkmakende vliegtuigspelletjes die ermee eindigden dat hij me hoog in de lucht gooide en opving en op deze manier tegen zich aandrukte, zo hard dat het bijna pijn deed.
Een paar zachtere handen trokken me voorzichtig uit zijn armen. Mam. Ze hield me even van zich af en keek zwijgend en zoekend in mijn gezicht, terwijl de tranen over haar wangen stroomden. Haar glimlach veranderde in een snik en toen omhelsde ze me eveneens, terwijl pap zijn armen om ons allebei heen sloeg.
Toen ze me loslieten kreeg ik eindelijk de kans om iets te zeggen. ‘Darryl?’
‘Zijn vader is bij hem, ergens anders. Darryl ligt in het ziekenhuis.’
‘Wanneer kan ik hem zien?’
‘Hij is onze volgende halte,’ zei pap. Hij klonk grimmig. ‘Hij is niet...’ Hij zweeg. ‘Ze zeggen dat hij er weer bovenop zal komen.’ Zijn stem klonk verstikt.
‘En Ange?’
‘Die is door haar moeder mee naar huis genomen. Ze wilde op je wachten, maar...’
Daar kon ik inkomen. Ik begreep precies hoe de familieleden van alle mensen die opgesloten waren geweest zich moesten voelen. De rechtszaal was een zee van huilende en elkaar omhelzende mensen, en zelfs de gerechtsdienaars konden er geen eind aan maken.
‘Kom, dan gaan we Darryl bezoeken,’ zei ik. ‘En mag ik je telefoon even lenen?’
Onderweg naar het ziekenhuis belde ik Ange om te vragen waar Darryl was – het Algemeen Ziekenhuis, in de straat waar we woonden – en maakte een afspraak voor na het eten. Ze fluisterde en klonk gejaagd. Haar moeder wist nog niet zeker of ze haar zou straffen en ze wilde het noodlot niet tarten.
Er stonden twee politiemannen in de gang waar Darryl lag. Ze hielden een leger verslaggevers op een afstand, die op hun tenen stonden om langs hen heen te kijken, wachtend op de kans om een foto te maken. Hun flitslichten verblindden ons als stroboscooplampen en ik schudde mijn hoofd om het helder te maken. Mijn ouders hadden schone kleren voor me meegebracht en die had ik op de achterbank aangetrokken, maar ik voelde me nog steeds smerig, zelfs na mezelf afgeschrobd te hebben in een badkamer van het gerechtsgebouw.
Een paar verslaggevers riepen mijn naam. O ja, dat was ook zo, ik was een beroemdheid geworden. De politieagenten keken ook – ze herkenden mijn gezicht, of misschien mijn naam toen de verslaggevers die riepen.
Darryls vader stond bij de deur van zijn kamer te wachten en fluisterde om te voorkomen dat de verslaggevers hem hoorden. Hij was in burger – de spijkerbroek en trui waarin ik hem kende – maar had al zijn onderscheidingen op zijn borst gehangen.
‘Hij slaapt,’ zei hij. ‘Een poosje geleden werd hij even wakker en begon te huilen. Hij kon niet ophouden. Ze hebben hem iets gegeven om hem te helpen slapen.’
Hij liep voor ons uit de kamer in en daar lag Darryl. Zijn haar was schoon en gekamd en hij sliep met zijn mond open. Er zat wit spul in zijn mondhoeken. Hij had een tweepersoonskamer, en in het andere bed lag een oudere Arabische man van iets in de veertig. Ik herkende hem als de man aan wie ik op weg van Treasure Island vastgeketend gezeten had. We zwaaiden verlegen naar elkaar.
Daarna wendde ik me weer naar Darryl. Ik pakte zijn hand. Zijn nagels waren tot op het leven afgekloven. Als kind was hij een nagelbijter geweest, maar op de middelbare school had hij die gewoonte afgeleerd. Ik geloof dat Van hem ervan genezen had door hem voor te houden hoe onsmakelijk het was dat hij voortdurend zijn vingers in zijn mond had.
Ik hoorde mijn ouders en Darryls vader achteruit stappen en de gordijnen rondom ons dichttrekken. Darryl had een warrig, slordig baardje dat me aan Zeb deed denken.
‘Hé, D,’ zei ik. ‘Je hebt het gehaald. Alles komt goed.’
Hij snurkte een beetje. Het scheelde niet veel of ik zei ‘Ik hou van je’, een zinnetje dat ik in mijn hele leven pas één keer tegen een niet-familielid uitgesproken had, een te rare zin om tegen een andere gozer te zeggen. Uiteindelijk gaf ik alleen maar opnieuw een kneepje in zijn hand. Arme Darryl.
Epiloog
In het weekend van Onafhankelijkheidsdag belde Barbara me op kantoor. Ik was niet de enige die ondanks het vrije weekend naar zijn werk gekomen was – wel de enige met het excuus dat ik vanwege mijn voorwaardelijke veroordeling de stad niet uit mocht.
Uiteindelijk was ik veroordeeld voor het stelen van Masha’s telefoon. Niet te geloven toch? Het Openbaar Ministerie was tot een schikking gekomen met mijn advocaat dat ze alle beschuldigingen van ‘elektronisch terrorisme’ en ‘uitlokken tot oproer’ zouden laten vallen als ik schuld bekende voor het misdrijf van diefstal. Ik kreeg drie maanden voorwaardelijk en moest die tijd doorbrengen in een reclasseringscentrum voor criminele jongeren in de Mission. Ik sliep in het centrum, samen met een stel echte misdadigers – leden van straatbendes, junkies en een paar echte psychopaten. Overdag was ik ‘vrij’ om naar mijn ‘werk’ te gaan.
‘Marcus, ze laten haar gaan,’ zei ze.
‘Wie?’
‘Johnstone, Carrie Johnstone,’ zei ze. ‘Het geheime militaire tribunaal heeft besloten dat ze niets misdaan heeft. Haar dossier is gesloten en ze is weer in actieve dienst. Ze sturen haar naar Irak.’
Carrie Johnstone was de naam van Streng Kapsel. Dat kwam aan het licht in de voorbereidende hoorzittingen in het hooggerechtshof van Californië, maar dat was meteen ook ongeveer alles. Ze weigerde te zeggen van wie ze haar bevelen kreeg, wat ze gedaan had, wie ze gevangengenomen hadden en waarom. Het enige wat ze deed was zwijgend in de rechtszaal zitten.
In de tussentijd had het dhs moord en brand geschreeuwd over de ‘eigenrechtige en onwettige’ sluiting door de gouverneur van de faciliteit op Treasure Island en het feit dat de burgemeester alle dhs’ers de stad uitgezet had. Veel van die lui waren in een strafinrichting terechtgekomen, samen met de bewakers van Guantanamo-aan-de-Baai.
Toen kwam er op een dag geen verklaring van het Witte Huis, niets uit Washington. En de volgende dag gaf de gouverneur een korte, grimmige persconferentie op de trappen van zijn ambtswoning waarin hij en het hoofd van het dhs aankondigden dat ze tot een ‘schikking’ gekomen waren.
Het dhs zou een geheim militair tribunaal houden om een onderzoek in te stellen naar ‘mogelijke beoordelingsfouten’ van zijn personeel na de aanslag op de Bay Bridge. Het tribunaal zou alle middelen die het ter beschikking stonden gebruiken om erop toe te zien dat misdrijven naar behoren bestraft werden. In ruil daarvoor zou de senaat van Californië toezicht krijgen op alle operaties van het dhs in de staat en gemachtigd worden indien nodig alle veiligheidsoperaties stop te zetten, te inspecteren of terug te draaien.
De verslaggevers maakten een hoop misbaar en Barbara stelde de eerste vraag. ‘Gouverneur, met alle respect, maar we beschikken over onweerlegbaar videobewijs dat Marcus Yallow, een geboren en getogen inwoner van deze staat, door dhs-officieren aan gesimuleerde verdrinking onderworpen is, klaarblijkelijk op bevel van het Witte Huis. Is de staat werkelijk bereid om ondanks deze illegale en barbaarse martelpraktijken alle schijn van gerechtigheid voor zijn burgers te laten varen?’ Haar stem trilde, maar brak niet.
De gouverneur spreidde zijn handen. ‘De militaire tribunalen zullen erop toezien dat er gerechtigheid geschiedt. Als meneer Yallow... en iedereen die reden heeft om het Department of Homeland Security aan te klagen... meer gerechtigheid wil, heeft hij natuurlijk het volste recht om de schadeloosstelling te eisen die de federale regering hem misschien verschuldigd is.’
En dat deed ik. De week na de verklaring van de gouverneur werden er ruim twintigduizend processen tegen het dhs aangespannen. Het mijne werd geregeld door de aclu, die ook verzoeken indiende om toegang te krijgen tot de bevindingen van de geheime militaire tribunalen. Tot dusver hadden de rechtbanken op dit gebied redelijk meegewerkt.
Maar dit was totaal onverwacht.
‘Is ze er helemaal zonder straf afgekomen?’
‘Het persbericht houdt zich nogal op de vlakte. “Na een grondig onderzoek naar de gebeurtenissen in San Francisco en het speciale antiterroristische detentiecentrum op Treasure Island concludeert dit tribunaal dat de activiteiten van miss Johnstone geen verdere disciplinaire maatregelen vereisen.” Dat woord “verdere”... alsof ze haar al gestraft hébben.’
Ik snoof. Sinds mijn vrijlating uit Guantanamo-aan-de-Baai had ik vrijwel elke nacht van Johnstone gedroomd – haar gezicht boven me, dat gemene lachje toen ze de man beval me iets te ‘drinken’ te geven.
‘Marcus...’ zei Barbara, maar ik viel haar in de rede.
‘Geeft niks. Geeft niks. Ik ga hier een video over maken. Dit weekend nog. Maandagen zijn goed voor virale video’s. Iedereen komt terug van het lange weekend en verheugt zich op de kans om zijn medescholieren of collega’s iets grappigs te laten zien.’
Van het reclasseringscentrum moest ik twee keer per week naar een psychiater. Toen ik eenmaal zover was dat ik dit niet meer als straf beschouwde, hielp dat me zowaar. Hij leerde me constructieve dingen te doen als ik van streek was in plaats van erop te blijven broeden. De video’s hielpen.
‘Ik moet gaan,’ zei ik, hevig slikkend om de emotie uit mijn stem te weren.
‘Pas op jezelf, Marcus,’ zei Barbara.
Ange omhelsde me van achteren toen ik ophing. ‘Ik heb het net online gelezen,’ zei ze. Ze las duizenden nieuwsberichten, die ze opzocht met een koppenlezer die de verhalen even snel van het net haalde als ze verschenen. Zij was onze officiële blogger en deed het uitstekend. Ze knipte de interessante verhalen eruit en zette ze online met de snelheid van een kok in een snelbuffet.
Ik draaide me om in haar armen, zodat ik haar aankeek. Eerlijk gezegd hadden we die dag niet veel gedaan. Ik mocht na zes uur het reclasseringscentrum niet meer uit en zij mocht me daar niet bezoeken. We zagen elkaar op kantoor, maar daar waren meestal een hoop andere mensen, wat niet bevorderlijk was voor het knuffelen. Samen een hele dag alleen op kantoor was een te grote verleiding. Bovendien was het heet en zwoel, wat betekende dat we allebei een korte broek en mouwloos t-shirt droegen, zodat er een heleboel huidcontact was als we naast elkaar zaten te werken.
‘Ik ga een video maken,’ zei ik, ‘die ik meteen vandaag uit wil brengen.’
‘Goed,’ zei ze. ‘Kom op dan.’
Ange las het persbericht. Ik voegde een kleine monoloog toe aan de beroemde beelden van mij op het waterbord – wilde ogen in het felle licht van de camera, mijn gezicht nat van de tranen, haar aan elkaar geklit van het water en vol stukjes kots.
‘Dit ben ik. Ik lig op een waterbord. Ik word gemarteld in een gesimuleerde verdrinking. Het martelen wordt geleid door een vrouw met de naam Carrie Johnstone. Ze werkt voor de regering. Misschien herinner je je haar van deze video.’
Ik plakte er de video van Johnstone en Kurt Rooney achter. ‘Dat zijn Johnstone en minister van Buitenlandse Zaken Kurt Rooney, de voornaamste strateeg van de president.’
‘De mensen in dit land moeten niks van die stad hebben. Wat Jan met de pet betreft is het een sodom en gomorra van flikkers en atheïsten die allemaal in de hel hoorden te zitten. De enige reden dat het land geïnteresseerd is in wat de lui in San Francisco denken is dat ze de mazzel gehad hebben dat een zootje islamitische terroristen de zaak in de lucht heeft laten springen.’
‘Hij heeft het over de stad waar ik woon. Volgens de laatste tellingen vonden 4 215 van mijn buren de dood op de dag waar hij het over heeft. Maar sommigen zijn misschien helemaal niet dood. Sommigen verdwenen in dezelfde gevangenis als waar ik gemarteld ben. Sommige moeders en vaders, kinderen en minnaars, broers en zussen zullen hun beminden nooit meer zien – omdat ze heimelijk in een illegale gevangenis hier in onze baai opgesloten werden, en later naar een ander land werden gestuurd. Ze hebben perfecte dossiers, maar Carrie Johnstone heeft de decodeersleutels.’ Ik voegde de beelden van Carrie Johnstone toe waarin ze samen met Rooney lachend aan de vergadertafel zat.
Daarna toonde ik de beelden van Johnstones arrestatie. ‘Toen we haar arresteerden dacht ik dat we gerechtigheid zouden krijgen. Voor alle mensen die ze gebroken heeft en heeft laten verdwijnen. Maar de president...’ Hier voegde ik een foto in waarop hij lachend golf speelde tijdens een van zijn vele vakanties... en zijn voornaamste strateeg...’ nu een foto van Rooney waarop hij de hand schudt van een beruchte terroristenleider die ooit aan ‘onze’ kant gestaan had ‘... greep in. Ze stuurden haar naar een geheim militair tribunaal en nu heeft dat tribunaal haar van alle blaam gezuiverd. Om de een of andere reden vonden ze dat er niks mis is met wat ze gedaan heeft.’
Ik voegde een fotomontage in van de honderden foto’s van gevangenen in hun cel, die Barbara op de dag van onze bevrijding gepubliceerd had op de website van de Bay Guardian. ‘Wij hebben deze mensen gekozen. Wij betalen hun salaris. Ze worden geacht aan onze kant te staan. Ze worden geacht onze vrijheden te verdedigen. Maar deze lui...’ een reeks foto’s van Johnstone en de andere dhs’ers die naar het tribunaal gestuurd waren ‘... hebben ons vertrouwen beschaamd. Over vier maanden zijn de verkiezingen. Dat geeft ons een heleboel tijd. Genoeg om de straat op te gaan en vijf buren te vinden – vijf mensen die opgehouden zijn met stemmen omdat hun keus “geen van allen” is.
Praat met je buren. Laat ze beloven dat ze zullen gaan stemmen. Laat ze beloven dat ze het land terug zullen pakken van de folteraars en de ploerten. De lui die lachten om mijn vrienden die dood op de bodem van de haven in hun graf lagen. Laat ze beloven met hún buren te praten.
De meeste mensen kiezen “geen van allen”. Dat werkt niet. Je moet kíézen – kiezen voor vrijheid.
Mijn naam is Marcus Yallow. Mijn land heeft me gemarteld, maar toch woon ik hier graag. Ik ben zeventien jaar oud. Ik wil in een vrij land opgroeien. Ik wil in een vrij land wonen.’
Daarna liet ik het beeld uitvloeien naar het logo van de website. Ange had hem gemaakt met hulp van Jolu, die ons alle gratis ruimte op Pigspleen gegeven had die we ooit nodig zouden hebben.
Het kantoor was een interessante plek. Officieel heetten we de Stemmerscoalitie voor een Vrij Amerika, maar iedereen noemde ons de Xnetters. De organisatie – een liefdadigheidsinstelling zonder winstbejag – was meteen na de bevrijding van Treasure Island opgericht door Barbara en een paar bevriende advocaten. Het eerste geld kwam van een paar computermiljonairs die niet konden geloven dat een stelletje jonge hackers het dhs voor paal hadden gezet. Soms werden we uitgenodigd naar Sand Hill Road op het schiereiland, waar alle risicokapitalisten zaten, om een korte presentatie over de technologie van Xnet te geven. Er waren massa’s internetbedrijfjes die probeerden op Xnet een grijpstuiver te verdienen.
Mij een zorg – ik stond overal buiten. Ze gaven me een bureau en een kantoor met een voordeur in Valencia Street waar we ParanoidXbox-dvd’s weggaven en workshops organiseerden voor het bouwen van betere WiFi-antennes. Verrassend veel gewone mensen kwamen binnen om persoonlijke schenkingen te doen, zowel apparatuur (ParanoidLinux werkt vrijwel overal op, niet alleen op Xbox Universals) als contanten. Ze waren dol op ons.
Ons grote plan was om in september, precies op tijd voor de verkiezingen, onze eigen arg te lanceren en daar een grootscheepse actie aan te verbinden om stemmers te ronselen en ze de stemhokjes in te krijgen. Bij de laatste verkiezingen nam maar 42 procent van de mensen de moeite om te gaan stemmen – niet-stemmers vormden een grote meerderheid. Ik probeerde voortdurend Darryl en Van naar een van onze strategische vergaderingen te krijgen, maar ze weigerden steevast. Ze waren vrijwel constant bij elkaar, maar volgens Van had het helemaal niks met romantiek te maken. Darryl had zelden zin om met me te praten, hoewel hij me lange e-mails stuurde over zowat alles onder de zon, zolang het onderwerp maar niet Van of terrorisme of gevangenissen was.
Ange gaf een kneepje in mijn hand. ‘God, wat haat ik dat mens,’ zei ze.
Ik knikte. ‘De zoveelste klerestreek die dit land Irak geleverd heeft,’ zei ik. ‘Als ze haar naar míjn stad stuurden, zou ik waarschijnlijk meteen terrorist worden.’
‘Je wérd ook een terrorist toen ze haar naar je stad stuurden.’
‘Ja, eigenlijk wel,’ zei ik.
‘Ga je naar de hoorzitting van miss Galvez aanstaande maandag?’
‘Zeker weten.’ Een paar weken eerder had miss Galvez me te eten gevraagd en had ik Ange aan mijn voormalige lerares voorgesteld. De lerarenvakbond had een hoorzitting voor haar georganiseerd voor het bestuur van het Verenigde Schooldistrict om te proberen haar haar oude baan terug te geven. Ze vertelde ons dat Fred Benson terugkwam van zijn (vervroegde) pensioen om tegen haar te getuigen. Ik verheugde me erop haar weer te zien.
‘Zin om een burrito te halen?’
‘Absoluut.’
‘Wacht, dan haal ik mijn hete saus,’ zei ze.
Ik controleerde opnieuw mijn e-mail – mijn PirateParty-e-mail, waarop ik nog steeds incidentele berichten van oude Xnetters kreeg die mijn adres bij de Stemmerscoalitie nog niet gevonden hadden.
Het laatste bericht was afkomstig van een wegwerpe-mailadres van een van de nieuwe Braziliaanse anonimeerders.
==
> Heb haar gevonden. Bedankt. Je had niet gezegd dat ze zo hot was.
==
‘Van wie is dat?’
Ik lachte. ‘Zeb,’ zei ik. ‘Weet je nog wel? Ik had hem Masha’s e-mailadres gegeven. Ik dacht, als ze toch alle twee onder gaan duiken kan ik ze net zo goed aan elkaar voorstellen.’
‘Vindt hij Masha knáp?’
‘Doe niet zo naar. Hij heeft zoveel meegemaakt dat hij duidelijk niet toerekeningsvatbaar meer is.’
‘En jij?’
‘Ik?’
‘Ja... heb jij ook zoveel meegemaakt dat je niet meer toerekeningsvatbaar bent?’
Ik hield Ange op armlengte van me af en bekeek haar van onder tot boven en van boven tot onder. Ik pakte haar gezicht en keek door haar zware bril in haar grote, ondeugende, ietwat scheefstaande ogen. Ik haalde mijn vingers door haar haar.
‘Ange, ik heb nog nooit in mijn hele leven zo helder gedacht.’
Daarop kuste ze me en ik kuste haar terug, en daarna duurde het een poosje voordat we die burrito gingen halen.
Nawoord van
Andrew “bunnie” Huang,
Xboxhacker
Hackers zijn ontdekkingsreizigers, digitale pioniers. Het ligt in de aard van een hacker om vraagtekens te zetten bij conventies en zich aangetrokken te voelen tot gecompliceerde problemen. Elk complex systeem is koren op de molen van een hacker. Een van de neveneffecten daarvan is de natuurlijke affiniteit van een hacker voor problemen die met beveiliging te maken hebben. De samenleving is een groot, complex systeem en een vruchtbare bodem voor hackactiviteiten. Het gevolg is dat hackers vaak afgeschilderd worden als maatschappelijk onaangepaste iconoclasten, mensen die zich alleen maar aan de sociale normen onttrekken om zich ergens tegen af te zetten. Toen ik in 2002 als student op mit de Xbox hackte, deed ik dat niet om te rebelleren of schade aan te richten – ik volgde gewoon een natuurlijke impuls, dezelfde impuls die je ertoe brengt een kapotte iPod te repareren of de daken en tunnels van mit te exploreren.
==
Helaas leidt de combinatie van onaangepastheid aan de sociale normen en het weten van ‘bedreigende’ dingen, zoals hoe je de arfid op een credit card kunt lezen of sloten openmaakt, ertoe dat sommige mensen bang zijn voor hackers. Maar de motieven van een hacker zijn doorgaans heel simpel, meer in de zin van ‘Ik ben ingenieur omdat ik graag dingen ontwerp’. Mensen vragen me vaak: ‘Waarom heb je de beveiliging van de Xbox gehackt?’ En mijn antwoord is simpel. Ten eerste: wat ik koop is van mij. Als iemand me kan vertellen welke software ik wel of niet op mijn hardware kan draaien, is hij niet van mij. Ten tweede: omdat er een beveiliging is. Het is een systeem dat voldoende complex is om het leuk te maken. Het was een welkome afleiding van de lange avonden die ik aan mijn promotieonderzoek werkte.
==
Ik had mazzel. Het feit dat ik een promovendus op mit was toen ik de Xbox hackte, rechtvaardigde mijn daad in de ogen van de mensen die tellen. Maar het recht om te hacken dient niet beperkt te worden tot academici. Ik hackte al dingen op de lagere school door elk elektronisch apparaat dat ik in handen kreeg uit elkaar te halen – tot grote ergernis van mijn ouders. Mijn lectuur bestond uit boeken over modelraketten, artillerie, atoomwapens en het maken van explosieven – boeken die ik van de schoolbibliotheek leende (ik geloof dat de Koude Oorlog de boekenselectie op openbare scholen danig beïnvloedde). En net als andere jongens maakte ik het nodige geïmproviseerde vuurwerk en zwierf ik over de open bouwterreinen van huizen in aanbouw in mijn buurt in het midwesten van Amerika. Het waren misschien niet de verstandigste dingen die je kon doen, maar het waren belangrijke ervaringen in mijn ontwikkeling naar volwassenheid, en ik groeide op tot een vrijdenker door de verdraagzaamheid en het vertrouwen van de gemeenschap om me heen.
==
De gebeurtenissen van de laatste tijd zitten eventuele hackers-in-spe niet mee. Little Brother laat zien hoe de wereld waarin we nu leven kan uitgroeien tot een wereld waarin de verdraagzaamheid van de samenleving voor nieuwe en andere denkbeelden totaal verdwijnt. Een recente gebeurtenis laat precies zien hoe gevaarlijk dicht we de grens van de wereld van Little Brother genaderd zijn. In november 2006 had ik het voorrecht een vroege versie van Little Brother te lezen. Spoel nu twee maanden door naar eind januari 2007, toen de politie van Boston meende explosief materiaal gevonden te hebben en de hele stad een dag lang afsloot. Het explosieve materiaal bleek niets meer te zijn dan printplaatjes met flikkerende led-lampjes om reclame te maken voor een programma van het Cartoon Network. De kunstenaars die deze stadsgraffiti geplaatst hadden werden gearresteerd als vermoedelijke terroristen en als misdadigers voor de rechtbank gesleept, de producers van het netwerk zagen zich gedwongen een schikking van twee miljoen dollar te betalen en de directeur van het Cartoon Netwerk moest aftreden.
Hebben de terroristen al gewonnen? Zijn we al zo ver door de knieën gegaan voor de angst dat kunstenaars, hobbyisten, hackers, iconoclasten of misschien een pretentieloos groepje jongelui die Harajuku Fun Madness spelen zomaar van terrorisme beschuldigd kunnen worden?
Er is een woord voor dit soort disfunctie – het heet auto-immuunziekte, waarbij het afweersysteem van een organisme zo op hol slaat dat het zichzelf niet meer herkent, zijn eigen cellen aanvalt en uiteindelijk zichzelf vernietigt. Op dit moment staat Amerika op het punt om in een anafylactische shock te geraken over zijn eigen vrijheden, en daar moeten we onszelf tegen inenten. Technologie is geen remedie tegen deze paranoia. Die kan de paranoia zelfs versterken door ons vrijwillige gevangenen te maken. Miljoenen mensen dwingen hun bovenkleding uit te trekken en blootsvoets door een metaaldetector te lopen is evenmin een oplossing. Dat leidt er alleen maar toe dat mensen er elke dag aan herinnerd worden dat ze redenen hebben om bang te zijn, terwijl deze procedures voor een vastbesloten tegenstander hoogstens een klein obstakel zijn.
De waarheid is dat er niemand is op wie we kunnen rekenen om ons een gevoel van vrijheid te geven, en op de dag dat onze vrijheden aan paranoia teloorgaan, zal er geen M1k3y opstaan om ons te redden, want M1k3y zit in jou en mij – Little Brother houdt ons voor dat we, ongeacht hoe onvoorspelbaar de toekomst is, onze vrijheid niet kunnen winnen door bewakingssystemen, cryptografie, verhoren en willekeurige visitaties. We winnen onze vrijheid door de moed en de overtuiging te hebben elke dag als een vrij mens te leven en als een vrije samenleving te handelen, ongeacht hoe groot de dreigingen aan de horizon zijn.
Volg het voorbeeld van M1k3y: ga de deur uit en durf vrij te zijn.
Nawoord van
Bruce Schneier
Ik ben een specialist in beveiliging. Mijn werk bestaat eruit de veiligheid van mensen te waarborgen.
Ik denk na over
beveiligingssystemen en hoe ze gebroken kunnen worden. En
vervolgens over hoe ik ze kan verbeteren.
Computerbeveiligingssystemen. Bewakingssystemen.
Veiligheidssystemen in
vliegtuigen, stemmachines, rfid-chips en
de hele rest.
Cory nodigde me uit op de laatste bladzijden van zijn boek omdat hij wilde dat ik zou vertellen dat beveiliging leuk is. Ongelooflijk leuk. Een kat-en-muisspelletje, wie wie het slimst af is, jager en prooi. Voor mij is het ’t leukste baantje ter wereld. Als je het al leuk vond om te lezen hoe Marcus de loopherkenningscamera’s bedotte door steentjes in zijn schoenen te doen, kun je nagaan hoeveel leuker het zou zijn als jij de eerste persoon ter wereld was die dat bedacht had.
Om in de beveiliging te werken moet je een heleboel van technologie afweten – van computers en netwerken, van camera’s en hoe ze werken, van de chemische aspecten van het opsporen van bommen. Maar eigenlijk is beveiliging meer een mentaliteit, een manier van denken. Marcus is een fantastisch voorbeeld van die manier van denken – hij is voortdurend op zoek naar de manieren waarop een beveiligingssysteem kan falen. Ik durf te wedden dat hij geen winkel binnen kan lopen zonder een manier te bedenken om ongestraft iets te stelen. Niet dat hij dat zou doen – wéten hoe je een beveiligingssyteem kunt omzeilen is niet hetzelfde als het ook dóén – maar hij zou weten dat hij het kon.
Zo denkt iedereen die in beveiliging werkt. We kijken doorlopend naar beveiligingssystemen en zoeken manieren om ze te omzeilen – zo zíjn we gewoon.
Deze manier van denken is essentieel, ongeacht aan welke kant van de beveiliging je staat. Als iemand je diensten inroept om een winkel tegen diefstal te beveiligen, dien je te weten hoe winkeldieven te werk gaan. Als je een camerasysteem ontwerpt dat de manier van lopen van individuen moet herkennen, dien je in te calculeren dat er mensen zullen zijn die steentjes in hun schoenen doen. Doe je dat niet, dan zal het systeem dat je ontwerpt weinig uitrichten.
Neem dus, als je op een dag door de stad zwerft, eens een ogenblik de tijd om naar de bewakingssystemen om je heen te kijken. Kijk naar de camera’s in de winkels waar je boodschappen doet. (Voorkomen die misdaad of verplaatsen ze die alleen maar naar de buurman?) Kijk hoe een restaurant te werk gaat. (Als je pas betaalt nadat je gegeten hebt, waarom zijn er dan niet meer mensen die zonder betalen vertrekken?) Let op de beveiliging op vliegvelden. (Hoe zou je een wapen een vliegtuig in kunnen smokkelen?) Kijk wat de baliemedewerker bij de bank doet. (De bewaking in een bank is evenzeer bedoeld ter voorkoming van diefstal door hun eigen medewerkers als door hun klanten.) Bestudeer een mierenhoop. (Insecten zijn geobsedeerd door beveiliging.) Lees de grondwet en zie op hoeveel manieren die het volk tegen de regering beveiligt. Kijk naar verkeerslichten en deursloten en alle beveiligingssystemen op televisie en in films. Probeer uit te vogelen hoe ze werken, tegen welke bedreigingen ze bescherming bieden en tegen welke niet, waar ze falen en hoe je er gebruik van kunt maken.
Als je dat vaak genoeg doet, zul je merken dat je anders over de wereld gaat denken. Je zult ontdekken dat veel beveiligingssystemen in de wereld niet echt doen wat ze beweren en dat het geld dat aan onze nationale veiligheid uitgegeven wordt grotendeels verspild is. Je zult gaan inzien dat privacy een wezenlijk aspect van beveiliging is, niet het tegenovergestelde. Je zult niet meer tobben over dingen waar andere mensen over tobben en je zorgen gaan maken over dingen waar andere mensen niet eens aan denken.
Soms zul je iets opmerken aan een systeem waar nog nooit iemand opgekomen is, en wie weet bedenk je een nieuwe manier om een beveiligingssysteem te hacken.
Phishing is pas een paar jaar geleden uitgevonden.
Ik sta er vaak van te kijken van hoe makkelijk het is om de beveiligingssystemen van echt bekende producenten te hacken. Daar zijn een heleboel redenen voor, maar de belangrijkste is dat je onmogelijk kunt bewijzen dat iets afdoende beveiligd is. Je kunt alleen maar proberen het te hacken – als dat mislukt, weet je dat het sterk genoeg is om jóú buiten te houden. Maar stel dat er iemand komt die slimmer is dan jij? Iedereen kan een beveiligingssysteem ontwerpen dat zo sterk is dat hij het zelf niet kan hacken.
Denk daar maar eens over na, want het ligt niet echt voor de hand. Niemand is geschikt om zijn eigen beveiligingssysteem te ontwerpen, aangezien de ontwerper en de analist dan dezelfde persoon zijn, met dezelfde beperkingen. De beveiliging moet door anderen geanalyseerd worden, omdat zij moet beschermen tegen dingen waar de ontwerpers niet aan gedacht hebben.
Dit houdt in dat we allemaal de plicht hebben de door andere mensen ontworpen beveiligingssystemen te analyseren. En ze worden verbluffend vaak gehackt. Marcus’ wapenfeiten zijn niet vergezocht – dat soort dingen is aan de orde van de dag. Ga maar eens op internet en zoek op bump key of Bic pen Kryptonite lock, dan zul je een paar hoogst interessante verhalen vinden over hoe schijnbaar sterke beveiligingen met behoorlijk simpele technologie gehackt worden.
En zodra dat gebeurt, moet je ervoor zorgen dat het op internet gepubliceerd wordt. Geheimzinnigheid en beveiliging zijn niet synoniem, hoewel het daar vaak wel op lijkt. Alleen slechte beveiliging heeft geheimzinnigheid nodig. Goede beveiliging werkt altijd, zelfs als alle bijzonderheden ervan bekend zijn.
En het publiceren van de zwakke plekken van een beveiligingssysteem dwingt de ontwerpers betere systemen te maken en maakt ons allemaal betere consumenten van beveiligingen. Als je een Kryptonite-fietsslot koopt dat met een Bic-balpen opengemaakt kan worden, krijg je weinig veiligheid voor je geld. En idem dito als een groepje slimme jongelui de antiterroristische technologieën van het dhs kan omzeilen. Die zullen weinig waard zijn als er echte terroristen aan te pas komen.
Privacy inruilen voor veiligheid is al dom genoeg, maar om dan ook nog niet echt veilig te zijn is nog veel dommer.
Sla dit boek dus dicht en trek erop uit. De wereld is vol beveiligingssystemen. Ga er een hacken.
Bruce Schneier
http://www.schneier.com
Bibliografie
Geen enkele schrijver creëert uit het niets – we staan allemaal, wat Isaac Newton noemde ‘op de schouders van reuzen’. We lenen, plunderen en maken nieuwe mengsels van de kunst en cultuur die de mensen om ons heen en onze literaire voorzaten gecreëerd hebben.
Als dit boek je bevallen is, zijn er legio andere bronnen om uit te putten, online en in je plaatselijke bibliotheek of boekwinkel.
Hacken is een fantastisch onderwerp. De hele wetenschap draait erom andere mensen te vertellen wat je gedaan hebt, zodat ze het kunnen verifiëren, ervan kunnen leren en het kunnen verbeteren. Hacken is een belangrijk onderdeel van dit proces, dus er is geen gebrek aan boeken over dit onderwerp.
Je kunt beginnen met Hacking the Xbox van Andrew ‘Bunnie’ Huang (No Starch Press, 2003), een magnifiek boek dat verhaalt hoe Bunnie als student aan de Massachusetts Institute of Technology (mit) de beveiligingen van de Xbox hackte en de weg bereidde voor alle coole hacks door latere hackers. Door dit verhaal te vertellen creëerde Bunnie tegelijkertijd een soort Bijbel voor reverse engineering en het hacken van hardware.
Secrets and Lies (Wiley, 2000) en Beyond Fear (Copernicus, 2003) van Bruce Schneier zijn dé teksten voor leken om te begrijpen wat beveiliging is en er kritisch over te leren denken, terwijl zijn Applied Cryptography (Wiley, 1995) nog steeds de toonaangevende inleiding tot de cryptografie is. Bruce onderhoudt een uitstekend blog en een dito adressenlijst op schneier.com/blog. Crypto en beveiliging zijn het gebied van de talentvolle amateur, en de ‘cijferpunk’-beweging bestaat grotendeels uit jongeren, huisvrouwen, ouders, advocaten en allerlei andere mensen die onverdroten beveiligingsprotocollen en cijfers onder vuur nemen.
Er zijn diverse fantastische tijdschriften over dit onderwerp, maar de twee beste zijn 2600: The Hacker Quarterly, dat vol staat met trotse, onder pseudoniem geschreven verslagen over geslaagde hacks, en make van O’Reilly, waar degelijke handleidingen in staan om thuis je eigen hardwareprojecten op te zetten.
Uiteraard loopt de online wereld over van materiaal over dit onderwerp. Freedom to Tinker van Ed Felten en Alex J. Halderman (www.freedom-to-tinker.com) is een blog van twee fantastische technische profs op Princeton die heldere artikelen schrijven over beveiliging, afluisteren, antikopieertechnologie en crypto.
Even ontbeerlijk is Feral Robotics van Natalie Jeremijenko aan de universiteit van uc San Diego (xdesign.ucsd.edu). Natalie en haar studenten sleutelen aan robothondjes van Toys R Us en veranderen ze in onversaagde detectors van giftig afval. Ze laten ze los in openbare parken waar grote bedrijven hun afval gedumpt hebben en tonen op een mediagenieke manier aan hoe giftig de grond is.
Zoals zoveel van de hacks in dit boek is ‘tunnelen-via-dns’ echt. Dan Kaminsky, een expert in tunnelen van het eerste uur, heeft in 2004 de details gepubliceerd (www.doxpara.com/bo2004.ppt).
De goeroe van ‘burgerjournalistiek’ is Dan Gillmor, die op dit moment de leiding heeft over het Center for Citizen Media op Harvard en de universiteit van Berkeley – hij heeft ook een tof boek over het onderwerp geschreven: We, the Media (O’Reilly, 2004).
En wie meer wil leren over het hacken van arfids kan beginnen met het artikel van Annalee Newitz in het tijdschrift Wired, ‘The rfid Hacking Underground’ (www.wirednews.com/wired/archive/14.05/rfid.html). Everyware van Adam Greenfield (New Riders Press, 2006) geeft een beklemmend inzicht in een wereld vol arfids.
Het Fab Lab van Neal Gershenfeld op mit (fab.cba.mit.edu) produceert ’s werelds eerste echt goedkope ‘3D-printers’, die elk voorwerp kunnen uitspugen dat je kunt bedenken. Dit staat gedocumenteerd in Gershenfelds uitstekende boek over dit onderwerp, Fab (Basic Books, 2005).
Shaping Things van Bruce Sterling (mit Press, 2005) laat zien hoe arfids en fabs gebruikt zouden kunnen worden om bedrijven te dwingen producten te maken die de wereld niet vergiftigen.
En over Bruce Sterling gesproken... Hij is de auteur van het eerste uitstekende boek over hackers en de wet, The Hacker Crackdown (Bantam, 1993), wat ook het eerste boek was dat tegelijkertijd door een grote uitgever uitgegeven werd en op het internet verscheen (het is op legio plaatsen te vinden; zie o.a. stuff.mit.edu/hacker/hacker.html). Het lezen van dit boek bracht me in aanraking met de Electronic Frontier Foundation. Ik heb vier jaar lang het voorrecht gehad daar te mogen werken.
De Electronic Frontier Foundation (www.eff.org) is een lidmaatschapsorganisatie zonder winstbejag met studententarieven. Ze gebruiken het geld dat ze van privépersonen krijgen om van het internet een plaats te maken voor persoonlijke vrijheid, vrije meningsuiting, open rechtspraak en wat er nog meer in de grondwet staat. Ze zijn de effectiefste vrijheidsstrijders op internet en je kunt ze helpen door je op hun adressenlijst te laten zetten en naar de door jou gekozen gezagsdragers te schrijven als ze overwegen je vrijheid te beknotten uit naam van de strijd tegen terrorisme, plagiaat, de maffia of op welke boeman hun oog die dag toevallig ook gevallen is. Ook werkt de eff mee aan het onderhouden van de ‘onion router’, wat een echt bestaand technologisch hulpmiddel is dat je nú meteen kunt gebruiken om de censuur van de firewall van je school of bibliotheek te omzeilen (tor.eff.org).
De eff heeft een enorme, uitgebreide website vol verbazingwekkende informatie, bedoeld voor een algemeen publiek. Hetzelfde geldt voor de American Civil Liberties Union (aclu.org), Public Knowledge (publicknowledge.org), FreeCulture (freeculture.org), Creative Commons (creativecommons.org) – die allemaal het steunen waard zijn. FreeCulture is een internationale studentenbeweging die actief jongeren ronselt om op hun middelbare school of universiteit hun eigen plaatselijke afdeling te vormen. Het is een fantastische manier om mee te vechten en verschil te maken.
Er zijn legio websites waarop de strijd voor de cybervrijheid geboekstaafd wordt, maar er zijn er niet veel die dat doen met het enthousiasme van Slashdot, ‘Nieuws voor Nerds, Dingen die tellen’ (slashdot.org).
En uiteraard móét je Wikipedia een bezoekje brengen, de gezamenlijk geproduceerde internetencyclopedie waar iedereen wijzigingen in aan kan brengen en waarvan alleen al de Engelstalige versie meer dan een miljoen artikelen bevat. Wikipedia gaat verbazingwekkend diep in op hacken en de tegencultuur en is verbazingwekkend bij de tijd – tot op de nanoseconde. Eén waarschuwing: je moet niet alleen de artikelen lezen. Het is van levensbelang dat je ook de links ‘Geschiedenis’ en ‘Discussie’ boven elke Wikipedia-pagina aanklikt om te zien hoe men tot de huidige versie van de waarheid gekomen is, een idee te krijgen van de uiteenlopende gezichtspunten die erachter zitten en voor jezelf te beslissen wie je vertrouwt.
Als je écht verboden kennis wilt zien, moet je een kijkje nemen op Cryptome (cryptome.org), het fenomenaalste archief van geheime, onderdrukte en bevrijde informatie ter wereld. De dappere uitgevers van Cryptome verzamelen materiaal dat aan de staat ontfutseld is op kracht van de wet op Vrijheid van Informatie of die anonieme informanten uit hebben laten lekken, en publiceren het.
Veruit de beste roman over de geschiedenis van de cryptografie is Cryptonomicon van Neal Stephenson (Avon, 2002). Stephenson vertelt het verhaal van Alan Turing en de Enigmamachine van de nazi’s en maakt er een spannende oorlogsroman van die je gegarandeerd in één ruk uitleest.
De Pirate Party waar ik het in Little Brother over heb, is op het moment dat ik dit schrijf (juli 2006) een echte, bloeiende organisatie in Zweden (www.piratpartiet.se), Denemarken, de Verenigde Staten en Frankrijk. Ze zijn ietwat aan de extreme kant, maar een beweging bestaat uit allerlei soorten mensen.
En over extreem gesproken, Abbie Hoffman en de Yippies hebben inderdaad geprobeerd het Pentagon te laten zweven, geld rondgestrooid op de beurs en samengewerkt met een groep die zich Up Against the Wall Motherfuckers noemde. Abbie Hoffmans klassieke boek over het bestelen van het systeem, Steal This Book, is herdrukt (Four Walls Eight Windows, 2002), en het staat ook online als een wiki in samenwerkingsverband voor mensen die willen proberen het bij te werken (stealthiswiki.nine9pages.com).
Hoffmans autobiografie, Soon to Be a Major Motion Picture (eveneens van Four Walls Eight Windows) is een van mijn favoriete memoires, hoewel veel ervan verzonnen is. Hoffman was een ongelooflijke verteller met een diep artistiek instinct. Als je wilt weten hoe hij echt geleefd heeft, kun je Steal This Dream (Doubleday, 1998) van Larry Sloman proberen.
Meer tegencultureel vermaak: On the Road van Jack Kerouac is in vrijwel elke tweedehandsboekwinkel voor een paar dollar te krijgen. ‘Howl’ van Allan Ginsberg staat op een heleboel websites, en je kunt het hem horen voorlezen als je op archive.org naar de mp3 zoekt. En als je bonuspunten wilt verdienen, moet je de lp Tenderness Junction van de Fugs opzoeken, die geluidsopnamen bevat van de levitatieceremonie van Allan Ginsberg en Abbie Hoffman bij het Pentagon.
Dit boek had niet geschreven kunnen worden zonder het fantastische, wereldhervormende 1984 van George Orwell, de beste roman ooit over hoe een samenleving uit de hand kan lopen. Ik las het voor het eerst op mijn twaalfde, heb het zeker dertig of veertig keer herlezen en neem er elke keer weer iets van mee. Orwell was een meesterverteller die duidelijk walgde van de totalitaire staat die in de Sovjet-Unie in opkomst was. 1948 staat nog steeds overeind als een waarachtig angstwekkende sf-roman en is een van de boeken die de wereld letterlijk veranderd hebben. ‘Orwelliaans’ is een woord geworden dat synoniem is met een land waarin algehele bewaking, dubbeldenken en folteren aan de orde van de dag zijn.
Legio auteurs hebben boeken gewijd aan onderdelen van het verhaal van Little Brother. Het schitterende komische meesterwerk Alan Mendelsohn: The Boy from Mars (op dit moment in druk als deel van de omnibus 5 Novels, Farrar, Straus and Giroux, 1997) van Daniel Pinkwater is een boek dat iedere technofreak hoort te lezen. Als je ooit het gevoel gehad hebt dat je met de nek aangekeken wordt omdat je te slim of te raar bent, lees dan dat boek. Het heeft mijn leven veranderd.
Meer eigentijds is So Yesterday (Razorbill, 2004) van Scott Westerfeld, dat de avonturen volgt van de coole jagers en saboteurs uit de tegencultuur. Het is onder andere vanwege Scott en zijn vrouw Justine Larbalestier dat ik de inspiratie kreeg om een boek voor jonge volwassenen te schrijven – want dat was Kathe Koja ook. Bedankt, jongens!
Dankbetuiging
Dit boek is enorm veel verschuldigd aan een groot aantal schrijvers, vrienden, mentoren en helden die het mogelijk gemaakt hebben.
==
Aan de hackers en cijferpunks: Bunnie Huang, Seth Schoen, Ed Felten, Alex Halderman, Gweeds, Natalie Jeremijenko, Emmanuel Goldstein, Aaron Swartz
==
Aan de helden: Mitch Kapor, John Gilmore, John Perry Barlow, Larry Lessig, Shari Steele, Cindy Cohn, Fred von Lohmann, Jamie Boyle, George Orwell, Abbie Hoffman, Joe Trippi, Bruce Schneier, Ross Dowson, Harry Kopyto, Tim O’Reilly
==
Aan de schrijvers: Bruce Sterling, Kathe Koja, Scott Westerfeld, Justine Larbalestier, Pat York, Annalee Newitz, Dan Gillmor, Daniel Pinkwater, Kevin Pouslen, Wendy Grossman, Jay Lake, Ben Rosenbaum
==
Aan de vrienden: Fiona Romeo, Quinn Norton, Danny O’Brien, Jon Gilbert, danah boyd, Zak Hanna, Emily Hurson, Grad Conn, John Henson, Amanda Foubister, Xeni Jardin, Mark Frauenfelder, David Pescovitz, John Battelle, Karl Levesque, Kate Miles, Neil en Tara-Lee Doctorow, Rael Dornfest, Ken Snider
==
Aan de mentoren: Judy Merril, Roz and Gord Doctorow, Harriet Wolff, Jim Kelly, Damon Knight, Scott Edelman
==
Allemaal bedankt voor het gereedschap om over deze ideeën na te denken en te schrijven.