2
Toen Cissie zich 's morgens voor de derde maal die week misselijk voelde, begreep ze meteen dat ze niet teveel paddestoelen of knolraap had gegeten en dat het ook niet van de zure harde appeltjes kwam die Joe bijeengebedeld had. Ze lag op haar zij in bed, met Annie tegen haar rug. Charlottes arm lag om haar middel. In het grauwe morgenlicht keek ze naar beneden, waar Nellie in haar mandewiegje lag dat tegen de houten vlonder stond. Ze dacht: Goede hemel, zij zal pas twee jaar zijn als het kind komt. Dat ze zwanger was kwam niet onverwacht voor haar. Sinds de vreselijke ervaring die een nachtmerrie voor haar was, had ze geweten dat dit het gevolg zou zijn, dat haar leven nu verwoest was. Geen enkele man zou haar nu meer willen hebben zelfs niet wanneer alle andere kinderen de deur uit zouden zijn en ze een jaar of twintig, tweeëntwintig zou zijn. Heus, ze had voordat dit gebeurde, in stilte nog wel gehoopt dat Matthew niet met Rose Watson zou trouwen. Dat hij, al zijn zware verantwoordelijkheden ten spijt, haar tot vrouw zou nemen met de broertjes en zusjes erbij. Ze had zich voorgesteld dat hij op een gegeven ogenblik, als een razende Roeland door de rotsen zou komen aanrijden met zijn wagen en tegen haar, tegen hen allen, zou zeggen: "Stap in allemaal, ik neem jullie mee hier vandaan. Ik breng jullie naar huis ..." Maar nu, nu ze het kind droeg ... Toch had hij de laatste vier weken meer voor haar gedaan dan in de vier voorafgaande maanden. Hij had immers de houten hut rondom de spelonk afgebouwd, wat ongelooflijk goed gelukt was? Het was bijna een echt huis, je kon je het niet beter wensen. Er was zelfs een stookplaats in met een schoorsteenmantel. Het dak was zo goed met riet bedekt dat er geen druppel regen doorheen kwam, zelfs niet als het goot. En vorige week had hij een grote stapel linnen zakken van de molen meegebracht waar ze luiers van kon maken en een grote ruige geschoren mat.. . Maar die kwam natuurlijk van haar, van Rose. Toch was het een gave Gods, want de kinderen konden er lekker warm op zitten, bij het vuur. Zachtjes kwam ze haar bed uit en trok haar laarzen aan haar blote voeten. Haar lichaam werd al zo zwaar - maar dat kwam niet door het kind, maar door haar harteleed. Ze voelde zich misselijk en moe, geestelijk zowel als lichamelijk, als ze eraan dacht hoe haar toekomst zou zijn. Vreemd genoeg was ze echter niet meer bang. Er waren maar twee dingen waar ze bang voor was, besefte ze: dat ze gescheiden zou worden van haar broertjes en zusjes, en dat ze de doenter van de lord weer zou tegenkomen. Ze had eerst gemeend dat het meisje haar zo'n vrees had ingeboezemd omdat ze Joe zo had toegetakeld en hem zelfs had kunnen laten inrekenen omdat hij gestroopt had, als ze had gewild. Dat was heus niet zo moeilijk voor haar geweest: alle boswachters loerden op stropers nu de wet erdoor was en plaatsten in het bos geweren, die op strikken en wildklemmen waren gericht en door middel van een veerme-chaniek afgingen als de stropers de buit aanraakten. Ook legden ze voetangels en groeven valkuilen. Je kon met de beste wil van de wereld niet meer veilig in het bos lopen, want die dingen maakten geen onderscheid tussen stropers en onschuldige wandelaars. Toen ze op de ongeluksdag de handen van het meisje om haar keel had gevoeld was haar vrees echter het grootst geweest. Hij verlamde haar - ze was van haar stokje gegaan, en later, toen ze weer bijkwam, bleek er nog iets afschuwelijkers te zijn gebeurd. En dan te weten dat dat meisje het niet alleen had toegelaten, maar er ook nog naar had staan kijken. Haar va had het vaak over het kwaad. Dan zei hij dat God dit in de harten van sommige mensen had gezaaid opdat de heiligen zich van de zondaren zouden kunnen onderscheiden. Nu, God had het kwade welig doen tieren in het hart van de dochter van de lord. Maar was zij nu eigenlijk zelf een heilige of een zondares? Van nu af aan zou ze in ieder geval als een gebrandmerkte door het leven gaan. Opeens dacht ze eraan dat het zondag was. Ze keek op de klok op de schoorsteenmantel, die door Matthew was teruggebracht op de dag nadat hij het dak klaar had gekregen. Kwart over acht, wees de klok. De jongens zouden om een uur of negen komen. Ze vroeg zich af wat Rose nu weer aan William zou meegeven. Ze hoopte dat het havermout was, dan zouden ze 's morgens iets warms te eten hebben deze week, en het zou haar vier penny uitsparen. Ze deed de deur open en ging op de drempel staan. Terwijl ze de lange vlecht op haar achterhoofd tot een knot wond keek ze naar de rotsen die in het morgenlicht voor haar lagen, eenzaam, grauw en zwaar. Toch vond ze ze mooi, want ze waren zo schoon en fris; er lag een dun laagje rijp, en de zon die door de lage wolken brak schitterde erop. De hele omgeving fonkelde en onder het laagje leek het net of alles bewoog, als levend vlees onder een huid. Morgens als deze, als de wereld zo stil was en de frisse lucht op haar gezicht prikkelde, had ze altijd heerlijk gevonden. Ze was zich hiervan bewust geweest toen ze nog pas een heel klein kind was. Plotseling brak de vreugde dan in haar open, bijvoorbeeld toen ze in de sneeuw liep en met haar handje in va's grote knuist, samen met hem naar de sterren keek die hij haar aanwees. "Kijk, die kleine lantarentjes," zei hij toen, "vind je ze mooi?" En het overviel haar ook vaak toen ze nog midden tussen de warme, diep ademende lichaampjes van haar broertjes en zusjes ingestopt lag en de wind in de schoorsteen hoorde loeien, als het buiten stormde. O, die heerlijke ogenblikken, zo bijzonder omdat ze weinig voorkwamen - zoals die keer dat er zo'n groot stuk vlees op tafel kwam dat ze het met een groot mes hadden moeten snijden. Ze kon blij zijn om alles en op alle mogelijke manieren, maar op dit ogenblik scheen het haar toe dat ze nooit meer vreugde zou kunnen voelen. Ze draaide zich snel om en ging naar binnen. Even na negenen kwamen de jongens aangerend over de heuvels. Ze droegen allebei een zak. De kinderen liepen om het hardst naar hen toe, en probeerden de zakken te bemachtigen om ze de laatste paar meters naar huis te dragen. "Dag Cissie!" "Dag Cissie!" Daar stonden Jimmy en William voor haar. Ze dwong zich ertoe tegen hen te lachen en zei: "Dag Jimmy, dag William, hoe gaat het met jullie?" "Geweldig," zeiden ze tegelijk. "Kijk eens, kijk eens even wat ik meebreng!" William nam Bella de ene zak af en keek Cissie stralend aan terwijl hij hem opendeed. "Is die bazin van mij even een goed mens! Ze stopt me zo vol als ze maar kan... Tjongejonge," hij keek in de zak en Cissie zei: "Daar ben ik blij om, hoor. Eet maar zoveel als je kunt." Hij keek op en lachte half verontschuldigend. "Ja Cissie, dat doe ik ook. Maar kijk eens in die zak." Hij hield iets omhoog dat ze niet dadelijk kon thuisbrengen. Het was in papier gepakt. Langzaam, alsof hij stond te goochelen, trok hij het papier eraf. Er kwam een geweldig groot hambot voor de dag, waar nog heel wat vlees aan zat. "Lieve help!" "Cissie, kijk eens!" "Ach, William!' "Stil, stil, dat is nog niets." Toen kwam er nog een grote gerezen pastei uit de zak. "Die zit vol met vlees," riep hij. Ze waren een ogenblik doodstil vanwege het ongekende wonder. Al die tijd stond Jimmy met de andere zak in zijn hand die nog dichtgebonden zat. Eindelijk keken de kinderen ernaar. William zei, alsof het doodgewoon was: "O, daar zit alleen maar brood in." "Alleen maar brood?" herhaalde Cissie. Ze keek Jimmy aan en hij beantwoordde haar blik. Jimmy bracht nooit iets bijzonders mee. "Matthews moeder weegt geloof ik, zelfs het water nog af," placht hij te zeggen. Op zondagen, als hij naar huis ging, voelde hij zich altijd de mindere van William, zelfs al bracht hij een halve shilling meer mee naar huis. Het stak hem altijd dat hij niet zoveel lekkers bij zich had als zijn jongere broertje. Maar vanmorgen had hij toch ook iets voor Cissie, iets bijzonders; het was nieuws dat haar goed zou doen. Als het doorging zou ze weer een kind minder te eten hoeven te geven. Toen de rust enigszins was weergekeerd en al het eten opgeborgen was, begonnen de kinderen te rennen en te springen. Ze liepen naar buiten, de rotsen in, de kant van het bos op. Jimmy kwam naast Cissie lopen, die achter hen aan ging met Nellie in haar armen. Hij zweeg een tijdje en zei toen opeens: "Ik geloof dat ik een baantje voor onze Bella heb." "O ja?" Ze stond stil en keek op hem neer. Hij knikte. "Dat kwam toevallig ter sprake toen Matthew de wagen voor de kolenhandelaar in Shields moest maken. Nu, die man komt in alle grote huizen in Westoe. Hij hoorde dat er in een van die huizen een linnenmeisje nodig is. Er zijn er al twee, maar ze willen er nog een derde bij hebben. Het is een geweldig groot huis, dat kun je je zeker wel voorstellen, omdat er drie meisjes in de linnenkamer moeten zijn. Misschien willen ze Bella wel hebben. Dan leert ze alles wat ze moet weten. Toen die meneer en zijn vrouw ons een kop thee gaven heb ik over ons hier verteld. Ik zei dat Bella de volgende was die aan de beurt moest komen om een baantje te krijgen en dat ze goed uit de kluiten gewassen is voor een kind van acht. Nu, daardoor begonnen ze erover te praten. Morgenochtend mag je haar naar het grote huis brengen, want ze willen haar zien." Ze legde haar hand op Jimmy's schouder en trok hem tegen zich aan. Even vergat hij dat hij een tienjarige werkman was en al groot. Hij sloeg zijn armen om haar heen en stopte zijn hoofd weg tegen haar middel. Toen dacht ze: zoals Jimmy is geen een van de kinderen. Ze besloot het hem toch maar te vertellen. Toen ze verder liepen zei ze tegen de jongen, die met gebogen hoofd naast haar voortstapte: "Ik geloof dat ik een kind moet krijgen, Jimmy. Wat je net vertelde komt wel op het goede moment. Ik wilde het al eerder zeggen." Hij keek haar aan, maar ze liep voor zich uit te staren. Toen bleef hij stilstaan. Ze deed nog een paar passen, draaide zich toen om en zei hoofdschuddend: "Het was mijn schuld niet, Jimmy, dat weet je toch, echt niet." Ze was geschrokken van zijn gezichtsuitdrukking. Hij wist dat het haar schuld niet was, o ja, dat wist hij. Maar hij herinnerde zich iets, wat twee jaar geleden gebeurd was. De vrouwen uit hun gehucht hadden toen Aggie Holland gestenigd, omdat ze een kind moest krijgen en geen man had. Hij had het niet helemaal begrepen destijds, hij had ze horen zeggen dat ze alle mannen placht te verleiden tijdens het hooien, maar hij wist nog goed dat ze met stenen begonnen te smijten. Toen was ze weggevlucht, bij haar moeder vandaan, en niemand had haar naam ooit meer genoemd. Hij kwam weer naast haar lopen, zo mogelijk nog dieper gebogen. "Hoe moet je dat nu weer voor elkaar krijgen," zei hij. "Het zal wel weer lukken," zei ze. "Ik moet wel, is het niet?" "Ja," antwoordde hij daarop. Een eindje verder vroeg hij zacht: "Kan . . . mag ik het wel aan Matthew vertellen, Cissie?" Maar ze had het hem juist verteld omdat ze hoopte dat hij dat doen zou. Al zei ze het niet met woorden, haar stilzwijgen sprak boekdelen, vond hij. "Ben jij helemaal gek geworden? Moet je je beste kansen weer bederven?" Matthew was pas binnengekomen en wilde juist zijn jas, die hij had uitgetrokken, aan de spijker hangen. Hij draaide zich om en keek zijn moeder aan. "Wat bedoel je?" vroeg hij. "Welke kansen?" "Doe niet net of je achterlijk bent." Ze ging vlak voor hem staan en zei met lage stem: "Je weet best wat ik bedoel. Je bent weer eens op bezoek geweest bij die meid in de rotsen." Hij hing zijn jas op zonder zijn ogen van haar af te wenden. "Ja, ik was op bezoek bij het meisje in de rotsen. En, is daar weer wat op aan te merken?" "Ik zeg toch, je bent helemaal stapelgek. Of vind je soms dat je verplicht bent erheen te gaan?" zei ze met dichtgeknepen ogen. "Verplicht? Ik?" zei hij, haar ontsteld aanstarend. "Ja, juist, verplicht?" Ze zweeg even en beëindigde toen haar sermoen. "Ze mot een kind krijgen, heb ik gehoord." Hij zette zijn kaken zo stevig op elkaar dat het vlees erboven wit werd. De blos op zijn wangen werd dieper. Ze liet zich echter niet door deze voortekenen weerhouden en ging verder: "Hier verwondert zich niemand erover mijlen ver in het rond. Eeuwig sta je bij haar op de stoep van d'r huis, of liever d'r hol. En dat sprookje dat ze door de jongeheer Fishel te pakken genomen is gelooft niemand. Dat is zeker allemaal flauwe kul." Opeens schoot zijn hand uit. Hij greep haar bij de schouder, zodat ze van schrik in elkaar kromp. Woedend schreeuwde hij haar toe: "Wat weet jij ervan?" Zijn vierkante gezicht naderde het hare, het lange smalle. "Soms denk ik wel eens hoe het mogelijk is dat jij mijn moeder bent. Dat wist je niet, hè?" "Laat me los," jammerde ze. "Wat bezielt je?" Hij zag dat de uitdrukking in haar ogen veranderde. Voor het eerst van zijn leven besefte hij dat hij haar had gekwetst met zijn woorden. Toch ging hij verder: "Wat ben jij een gemeen mens. Innerlijk en uiterlijk ben je zo rot als een mispel. Je hebt vader ook al jarenlang gepest. Maar bij mij lukt dat niet, laat het je gezegd zijn. Ik heb hier de broek aan, en niet alleen omdat het netjes staat - probeer me niet de voet dwars te zetten! Ik waarschuw je, je drijft het te ver. Denk eraan, anders doe ik wat ik al eerder heb gezegd, dan breng ik haar hier met haar hele aanhang, hier in huis, dan kun jij je biezen pakken." Hij duwde haar van zich af en liet haar los, zodat ze tegen de muur smakte. Ze bleef daar ontzet tegenaan leunen. Hij rolde zijn boord en mouwen terug en goot water in de houten kuip. Hij waste zich en droogde zich af aan de handdoek die aan een spijker bij het raam hing. Toen zei ze: "Hoor eens, wacht nu even." Haar stem klonk redelijker. "Ik zeg het alleen voor je eigen bestwil. Rose heeft er de lucht van gekregen, zie je. Een uur geleden kwam ze hier om me uit te horen. Ze had het erover dat ze er zelf ook heen wilde om eens naar die uitgehongerde kinderen te kijken. Maar daar was het haar in werkelijkheid niet om te doen. Ze wilde alleen die meid zien, zie je." Hij antwoordde niet, maar liep de keuken door, terwijl de ogen van zijn grootmoeder en zijn tante hem nastaarden. Hij ging de trap op en de kamer van zijn vader binnen. Zijn vader scheen op hem te liggen wachten, maar dat was altijd zo, omdat hij er zo verloren en eenzaam lag. Even bleef hij voor het bed staan, keek op de oude man neer en zei toen: "Het doet er niet toe wat ze u hebben verteld, maar het kind is niet van mij." "Zelfs al was het zo, jongen, dan zou ik je er nog niet op aankijken." Zijn drift ebde weg. Hij keerde zich om en liep naar het raampje waardoor hij op straat kon kijken. Toen zei zijn vader: "Als je hier zo lang moet liggen als ik, krijg je iets, wat op het tweede gezicht lijkt. Ik weet dat je alleen met Rose wilt trouwen omdat ze rijk is, maar je hart is niet bij haar, anders zou je er niet zo lang mee wachten." Matthew beet op zijn lippen en sloot zijn ogen. "Hoe ziet die kleine meid eruit, Matthew?" Hoe Cissie eruitzag? Als een lentemorgen, een bos vol anemonen, fris en rein . .. Rein? Nee, niet langer rein... Maar dat kon zij niet helpen. Hij zag voor zich hoe blozend haar wangen waren, hoe zacht haar lippen krulden. Haar ogen waren als diepe meren, en haar hart en geest waren bestand tegen zoveel ongeluk. Toch vocht ze voor die negen kinderen, daar op die winderige plek in de rotsen, zo jong als ze was... Hij wendde zich naar zijn vader in het bed. Zijn schouders waren gebogen. Zijn armen hingen slap naast zijn lichaam en met gebogen hoofd antwoordde hij: "Ze is het liefste meisje dat ik ken." Toen liep hij de deur uit. Hij liep weer rechtop toen hij de molen binnenkwam. De molenaar stond bij de katrol en draaide zijn hoofd naar hem toe. Omdat hij zijn beide handen nodig had wuifde hij niet zoals gewoonlijk. Maar evenmin brulde hij hem een groet toe die het geklepper Van de wieken overstemde. Matthew klopte op de keukendeur. Rose Watson, die net de lamp aanstak, draaide zich om en keek hem aan. Ze wijdde haar aandacht weer aan de lamp en zette er het lampeglas op. Toen zei ze: "Zo, waarom kom jij vanavond hier?" Hij liep naar de tafel en bleef tegenover haar staan. Toen ze hem aankeek begon hij: "Ik heb je iets te zeggen, Rose." "O ja? Nu, ga dan zitten." Ze wees op een schommelstoel bij het laaiende haardvuur. Hij zei: "Nee, ik blijf staan tot ik gezegd heb wat ik zeggen wil. Ben jij vanmiddag bij mij thuis geweest en heb je met moeder gepraat?" "Ja, ja, want ik was toch in de buurt." Ze verplaatste de lamp naar de hoek van de tafel en greep een werkhemd van een stoel, dat ze verstellen wilde. "Heb ik goed begrepen dat ze je heeft verteld dat die kleine Cissie Brodie een kind verwacht? Dan heb je zeker ook wel gehoord dat ik naar haar toe gegaan ben om haar hut af te bouwen? En je hebt zeker ook gehoord dat de jongeheer Fishel naar zee is gestuurd omdat hij haar heeft verkracht. Maar toch ben jij blijkbaar net als al die andere vrouwen en denk je er het jouwe van." "O Matthew, ik ..." Hij hief zijn hand op en legde haar het zwijgen op. "Ik weet het, ook al praat je er nooit over. Maar je verdenkt me wel. Nu, ik wilde alleen zeggen, dat het verhaal over de jongeheer Fishel wel degelijk waar is. Dat kind is niet van mij, Rose..." Was het maar zo! Een ogenblik schrok hij en dacht dat hij deze gedachte ook had uitgesproken, maar toen merkte hij dat ze hem bij het lamplicht vriendelijk aankeek. "Nu Matthew," zei ze, "het is eruit, dan kun je toch ook wel gaan zitten?" Maar dat deed hij nog niet. "Ben je nu gerust, Rose?" wilde hij eerst weten. "Ja Matthew, ik ben gerust," antwoordde ze. Hij ging tegenover haar zitten. Ze boog het hoofd over het verstelwerk. De naald ging regelmatig op en neer. "Ik zou het je echt niet kwalijk hebben genomen als je haar aardig had gevonden," zei ze. "Het meisje is heel knap en ik .. ." ze schudde even het hoofd, "nu, ik weet precies hoe ik eruitzie. Buiten de molen, die ik erf als vader sterft, heb ik je niets te bieden." Had ze het maar bij het eerste zinnetje gelaten, dan zou zijn goede hart in hem zijn bovengekomen. Dan zou hij hebben gezegd: "Je bent een lieve meid, Rose, een lieve vrouw. En ik moet een vrouw hebben, geen jong meisje." Maar toen ze over die erfenis sprak, over wat hij toe kreeg, de boter bij de vis, waardoor hij als man met duizend touwen gebonden zou zijn, gebonden aan haar, aan haar huis, aan een vrouw die hij niet liefhad. Ze bood hem een vergoeding voor die gebondenheid en het werk dat hij hier doen zou. Ze begon over iets anders, maar dat had er toch mee te maken. Ze zei: "William doet flink zijn best, vader zegt dat hij een geboren molenaarsknecht is." Nu voelde hij zich pas goed gevangen, gevangen in de stoel tegenover haar. Wat gek eigenlijk, dat hij Cissie alleen kon helpen dank zij het feit dat hij met Rose trouwde. Het was heel gemakkelijk om hem van Cissie weg te houden: als er ooit iets tussen hen zou voorvallen, kon William meteen zijn biezen pakken en zouden er zondags geen zakken zijn met lekkers, die de jongens mee naar huis mochten nemen. En Jimmy zou niet langer wagenmakersleerling blijven. Iedereen zag immers zo dat hij geen wagenmakersleerling kon betalen. Het ging slecht met de zaak. Alleen het vooruitzicht de molen te krijgen, hield Matthew in zakelijk opzicht overeind. Er was een ontstellend gebrek aan opdrachten voor nieuwe wagens en herstelwerk. Het zag er niet te best uit. "Ga zitten," had ze gezegd. Hij ging zitten. Hij voelde dat hij voorgoed in deze stoel gevangen was, gebonden aan handen en voeten, voor het leven.