Ze heeft inderdaad koortsuitslag op haar bovenlip, waardoor ze er begint uit te zien als een belachelijk konijn. Nog een streek van Walt Disney! De laatste dag met Gauvain zal ze op Donald lijken! Die gedachte maakt haar nog kribbiger. Hij heeft zich boos teruggetrokken achter het pantser dat hij soms optrekt. Voor het eerst sinds ze elkaar kennen, vragen ze zich af wat ze samen uitspoken. Ze zouden allebei thuis willen zijn, ieder bij zijn eigen gezin, bij zijn eigen clan, met mensen die dezelfde taal spreken en van dezelfde dingen houden als zij.

Als ze die avond naar bed gaan, haalt George een boek uit haar koffer en opent Gauvain zijn 'leesboek', een willekeurige detective die hij op het vliegveld heeft gekocht; hij likt zijn wijsvinger voor hij de bladzijden omslaat of hij blaast tussen de bladen om ze te scheiden. Ook dat werkt op haar zenuwen. Hij leest heel moeizaam, beweegt zijn hoofd van links naar rechts en weer terug om de regels te volgen, met gefronste wenkbrauwen en een diepe rimpel in zijn voorhoofd alsof hij een gecodeerd document moet ontcijferen. Na drie bladzijden begint hij te gapen, maar hij wil niet eerder gaan slapen dan zij.

Zodra ze het licht heeft uitgedaan komt hij voorzichtig dichterbij, klaar om de aftocht te blazen bij het eerste teken van ongeduld.

"k Zou je graag in m'n armen willen houden, meer niet... Vind je dat goed?'

Ze drukt haar rug tegen zijn buik ten teken van toestemming en hij slaat zijn armen om haar heen. Een warm gevoel van vrede daalt op haar neer zodra ze in de veiligheidsgordel van Gauvains armen ligt. Hij probeert niet vals te spelen, hij verroert geen vin. Hij heeft zelfs zijn corpora delicti tussen zijn benen gestopt, uit kiesheid, en drukt haar alleen maar stevig tegen zich aan. Weet hij niet, die vechtjas, dat hun lichamen buiten hun wil om ontvlammen, alleen door elkaar aan te raken? George draait zich ineens met haar gezicht naar hem toe en ogenblikkelijk laait het verlangen weer op en lijkt niets hun belangrijker dan samen de weg te volgen waarop ze elkaar nooit teleurstellen.

Op de laatste dag rest hun nog een bezoek aan de Everglades. Niemand is er tenminste nog in geslaagd deze duizenden hectaren moerasland te betonneren, dit bewegende slib waarin alleen de wortelboom zich heeft kunnen handhaven.

Meer nog dan elders in Amerika, moet je hier duizend kilometer rijden voor je verandering van landschap kunt verwachten. Langs de oneindige rechte lijn die de Golf van Mexico verbindt met de Atlantische kust dwars door een deprimerende wereld van moerassen omzoomd door kwijnende bomen, zijn, behalve de vrachtwagens en de grote en geruisloze limousines die met een constante snelheid rijden, de vogels de enige levende wezens: zilverreigers, gekuifde kraanvogels, gewone reigers, kiekendieven, adelaars en de nationale vogel, de onvermijdelijke pelikaan, die wild noch tam is, maar kennelijk zo genoeg heeft van lange reizen dat hij zich uiteindelijk goed in het zicht heeft geïnstalleerd op de palen van de aanlegsteigers waarvandaan een rondvaart kan worden gemaakt, en wiens enige afleiding is zich gemiddeld zeshonderd keer per dag te laten fotograferen.

Ze lunchen in Everglades City, verleid door de naam, maar het is niet meer dan een vage strook met huizen, die je noch een stadje noch een dorp kunt noemen, helemaal aan het einde van het immense schiereiland. In een Zwitsers chalet (waarom ook niet, de streek heeft toch geen eigen stijl) belooft het menu the best fresh seafood in Florida. Best? M'n neus! Fresh?M'n neus! Sea.'Die is de meest vervuilde ter wereld, volgens de reisgids. Blijft nog over Food. Maar het ziet er gezellig en sympathiek uit en de Amerikanen zetten gretig hun tanden in de walgelijke proviand die in hoge bergen met een flinke klodder ketchup wordt opgediend, op kartonnen borden. De garnalen, de kikkers, de strandgapers en de fresh fingers zijn niet van elkaar te onderscheiden. Maar een Fransman is een mopperkont, dat is algemeen bekend.

'Je zou zeggen dat je op plastic Disney-dieren zit te kauwen, vind je niet?'

Gauvain knikt, behoedzaam.

'En heb je het zakje Koffiemeid gezien?' vraagt hij.

'Koffiemeid? Ah! Je bedoelt Kho-fie-meet.'

'Je weet best dat ik in elke taal een Bretons accent heb!'

'Ze zijn in elk geval zo eerlijk dat geen melk te noemen. "Zuivelvrije creamer", is het niet geweldig?'

'Terwijl ze omkomen in de melkpoeder, hier net zo goed als in Europa, neem ik aan,' zegt Gauvain.

'En heb je gezien wat erin zit? Moet je horen, ik vertaal het voor je: gedeeltelijk gehydrogeneerde kokosolie, natriumcasenaat, mono- en diglyceride, fosfaten, natrium, en natuurlijk artifïcial flavours en artificial colours! Wat zouden ze er dan aan kunstmatige kleurstoffen kunnen instoppen om het wit te maken?'

'Het smaakt in ieder geval niet slecht,' merkt Gauvain op.

'Mmmm, vooral het dikalium is verrukkelijk. Het is alleen jammer dat je de smaak van de Amerikaanse koffie blijft proeven.'

'En heb je al naar de boter gekeken? 't Lijkt wel scheercrème.'

De gruyère komt tenminste uit Oostenrijk en de wijn uit Italië. Het kleine Europa lijkt ineens berstensvol met melkkoeien, kaas, een verscheidenheid aan vissen, kerken uit de vijftiende of zeventiende eeuw die ook werkelijk zijn gebouwd in de vijftiende of zeventiende eeuw en die blijven staan op de piekwaar ze zijn neergezet; hun kleine Europa vloeit over van kunst, kastelen, rivieren die niet op elkaar lijken, regionale gerechten, uiteenlopende staatjes en Bretonse, Baskische, Elzasser enTiroler huizen... Ze zijn blij uit Europa te komen en nog meer uit Frankrijk en nog meer uit Bretagne. De vreugde dat ze samen zijn keert terug.

Voorlopig hebben ze nog urenlang moeraslanden te goed, wortelbomen, zilverreigers, gewone reigers, kraanvogels, kiekendieven en pelikanen, en niet te vergeten de twee of drie karakteristieke dorpjes die langs de snelweg zijn gebouwd opdat de toeristen ze zonder moeite kunnen vinden en kennis kunnen maken met de levenswijze van de Indianen in hun authentieke woonvorm, die is beperkt tot twee of drie hutten, met in één daarvan een 'Curios' winkeltje waar met wol versierde leren riemen en slecht genaaide mocassins worden verkocht. Als de Indianen zouden leren naaien, zou het geen primitieve ambachtskunst meer zijn.

Achter een haag van bamboe is de moderne caravan met televisieantenne te zien waar de primitieven de nacht doorbrengen als ze niet meer doen of ze in een karakteristieke woonvorm leven.

Voor hun laatste avond heeft Gauvain besloten wat geld uit te geven dat Lozerech heeft verdiend: hij heeft een tafeltje voor twee personen besproken in een luxueus restaurant dat bekend staat om zijn goede keuken. Maar de vloek van Walt Disney achtervolgt hen: deze keer is het niet de jeugd maar de ouderdom die de dienst uitmaakt. Gauvain en George zijn de enigen die zich niet voortbewegen met wandelstokken of krukken, die geen trillende handen of kin hebben, die hun eigen gebit nog hebben met authentieke onregelmatige tanden terwijl de andere gasten een vlekkeloos klavier laten zien. Ze stelt zich al die verschrompelde plassertjes voor in pantalons van 500 dollar per stuk, die dorre, verlaten schaamheuvels; ze krijgt medelijden met de knokige handen, de versleten ellebogen, de korsten op de kale mannenschedels tussen de enkele kleurloze draadjes die de naam haar niet meer waardig zijn, of de onregelmatige vlekken waarmee de wangen van al die oude blondines zijn besmeurd. De onbeschaamde kracht van Gauvain lijkt haar ineens te midden van al die afgetakelde wezens een baken om zich aan vast te klampen, en dat wat hij in zijn pantalon van 399,50 francs bewaart, het enige tegengif tegen de dood.

Op het podium zijn 'typische dansers' zich aan het uitsloven, die met hun intens zwarte huid bestand lijken te zijn tegen de tand des tijds en die met hun gratie en souplesse hartverscheurend moeten zijn voor hen wier bewegingen elke dag afnemen.

'En toch,' zegt Gauvain, 'moet je de zwarten één ding nageven (o nee! Genade! Hij zal het toch niet in zijn hoofd halen!), ze hebben gevoel voor ritme. Dat zit ze in het bloed.'

De duena grijnst. Goh, die heeft zich er lang niet meer mee bemoeid. In Disneyland had ze geen kik gegeven. De omstandigheden speelden haar in de kaart. 'Zie je wel, twaalf dagen is al te lang,' merkt ze op. 'Het is gauw gedaan met een mooie verbintenis als het alleen om het onderlijf gaat.' 'Noem dat toch niet steeds het onderlijf Je bent een ranzige oude vrijster die nog nooit heeft gehuiverd van genot en je hebt geen idee wat poëzie betekent.' 'Arm kind, 'zegt de duena, 'als jij maar op de juiste plek wordt gekieteld, wordt je vagina nat en zing jij het Magnificat. Het is niet meer dan een lichte afscheiding van je klieren, meisje, je genotslichaampjes worden even gestimuleerd.'

Voor het moment zijn het hun smaakpapillen die worden gestimuleerd, maar ondanks de overheerlijke oesters Rockefeller krijgt de angst voor de ouderdom Gauvain op zijn beurt in zijn greep.

'En dan te bedenken dat ik over een paar jaar ook gepensioneerd ben! Zodra ik in de zeventiende of achttiende categorie zit, hou ik ermee op, want dan heb ik voldoende dienstjaren. Je zult toch ergens van moeten leven, ook al word je nooit zoals zij daar.'

'Maar hoe zou jij het hele jaar thuis kunnen zitten? Jij zonder je galei, dat kan ik me nauwelijks voorstellen.'

'Dat is wel zo voor wat betreft thuis zitten, dat heb ik nooit gedaan! In ieder geval neem ik 'n bootje. Ik kan altijd nog een beetje in de buurt gaan vissen. Ik kan me moeilijk voortaan met 'n moestuintje bezighouden.'

Voor de meeste zeelui is het vasteland zoiets als sleur & co. Ze weten op zee aan de kleur van het water waar ze zijn, maar in een tuin kunnen ze nog geen pioenroos van een anemoon onderscheiden.

'Maar voor het zover is, heb ik nog een plannetje,' gaat hij verder terwijl hij zijn t-bone steak van tevoren in kleine stukjes snijdt op zijn bord. 'Moet ik je vertellen, 'n Knettergek verhaal.'

'Waarover? Stop je met vissen?'

'Ben je nou helemaal? Om te beginnen kan dat niet vanwege m'n dienstjaren. Ik zou er niet genoeg hebben. En om m'n plunjezak aan wal te brengen voordat 't moet, kan ik niet over m'n hart krijgen. Nee, 't is iets waarover m'n neef uit Douarnenez het had, je weet wel, Marcel Le Louarn. Je kunt 'r een smak geld mee verdienen. En met Joël die nooit zal kunnen werken, kunnen we dat wel gebruiken.'

Hij aarzelt om verder te gaan. Hij houdt zijn ogen neergeslagen en praat zonder George aan te kijken terwijl hij zijn brood op het tafelkleed verkruimelt.

'Het vervelende is dat het er voor jou en mij misschien niet gemakkelijker op wordt, 'k Zou in de buurt van Zuid-Afrika zijn, als 't doorgaat.'

'Niet gemakkelijker, hoe bedoel je?'

'Nou ja... we zouden elkaar misschien een hele tijd niet kunnen zien.'

'En dat maakt je niks uit?'

'Wat wil je, 't is toch m'n vak?'

'Je zou mij opofferen om een beetje meer vis te vangen en in een land dat nog verder weg ligt? Is dat watje me probeert te vertellen?'

De duena, die al naar bed was gegaan, komt als een wervelwind op het tafeltje in het restaurant afgestoven. Ze ruikt dat er heibel gaat komen. 'Hoorde je watje daar zei? Daar heb je het al, je praat nu als een vissersvrouw!'

'Het is m'n vak,' herhaalt Gauvain, 'en als je voor dat vak hebt gekozen heb je geen keus,' zegt hij alsof het iets vanzelfsprekends is. 'Je moet 't doen zoals 't hoort, punt uit.'

'Je kunt toch blijven waar je bent? Voor het moment verdien je redelijk.'

'Misschien, maar 'k heb gehoord dat die vis daar niet veel geld meer opbrengt. De mensen hebben tegenwoordig liever biokippen, ze eten geen vis meer. Zelfs voor de trawlnetvissers is 't een slappe tijd en de prijzen voor tonijn kelderen, 'k Zal wat anders moeten vinden.'

'En wanneer gaat het gebeuren, dat buitengewone plan? Ik zou dat wel willen weten. Je telt nu eenmaal een beetje in mijn leven.'

'Verdomme, dacht je dat het voor mij gemakkelijk was? 'k Heb geen rijke familie achter me, ik. Ik heb 'n invalide kind en 'n vrouw die momenteel niet sterk is. 'k Ben niks geen ambtenaar, ik. Ik heb m'n verantwoordelijkheden, 'k moet eerst aan hun denken.'

Hoe geïrriteerder hij is, hoe meer taalfouten hij maakt. Verdomme, wat heeft ze toch te zoeken bij een vent die er alleen maar aan denkt dat hij in de zeventiende categorie wil komen?

'Hoor eens... voor mij is het ook niet altijd eenvoudig geweest, als je dat soms dacht. Zou het je opluchten als we er een punt achter zouden zetten? Als we elkaar niet meer zien?'

'Opluchten, ja, 't zou me wel opluchten.'

De ruwe oprechtheid van Gauvain verrast haar altijd.

'Goed, prima, de situatie lijkt me wel duidelijk: het kan je niet meer zoveel schelen om me te zien, het maakt je bestaan te ingewikkeld en...'

'Dat heb ik nooit gezegd,' interrumpeert Gauvain. "k Heb gezegd dat ik op 'n bepaalde manier opgelucht zou zijn, das wat anders. En bovendien gebeurt 't trouwens niet meteen, 'k Weet niet eens waarom ik erover begonnen ben.'

De rekening wordt gebracht die Gauvain eerst lange tijd vorsend bekijkt voor hij zijn dollars te voorschijn haalt die hij al likkend aan zijn wijsvinger neertelt. Dan trekt hij met een somber gezicht zijn jasje aan. George heeft haar sjaal om gehouden: je haalt je de dood op de hals in die gekoelde restaurants.

Als ze naar buiten gaan, komen ze een honderdjarige in zijn looprek tegen in gezelschap van een kale echtgenote. George drukt zich werktuiglijk tegen Gauvain aan en ze gaan zonder te spreken terug naar het hotel. De volgende dag zullen hun wegen zich scheiden en ze voelen zich al verweesd.

'Wat m'n plan betreft, daar staat nog niks van vast, 't is alleen een idee,' fluistert hij even later in het oor van George voor ze in slaap vallen, als twee inktvissen met elkaar verstrengeld.

De volgende ochtend zal de wekker al om vijf uur aflopen. Dat is niet het moment voor toenadering. Ze vertrekken zelfs niet samen. George gaat terug naar Montreal met een tussenstop in Boston om een dag met Ellen door te brengen, die op haar beurt klaarstaat om naar Jamaica te vliegen, met erecte pubococcygeus. Gauvain gaat meteen 's morgens naar Parijs. Hij zal met een trieste glimlach zijn gevlochten sandalen met crêpezolen aantrekken, zijn jacquard-jack met ritssluiting aanschieten dat Marie-Josée voor hem heeft gebreid, en boven op zijn tas, 'voor als ik in Parijs aankom', zijn marineblauwe pet klaarleggen. Hij zal zich weer als visser kleden en hij zal niet meer van haar zijn. Wil ze dat trouwens wel? Haar koortslip is die nacht een pestbuil geworden die haar snoet helemaal vervormt. Doordat ze zich lelijk voelt, houdt ze niet meer van Gauvain en ze heeft plotseling haast hem te zien vertrekken.

Hij kust haar op de hoek van haar onderlip en zij drukt nog eenmaal die massieve romp tegen zich aan die ze nauwelijks met haar armen kan omspannen. Waarom heeft ze altijd zin om te huilen als ze die man verlaat? Zonder zich nog eens om te draaien stapt hij in de bus van Miami International Airport. Hij is tegen taxi's en hij wil nooit dat George met hem meegaat; sinds die eerste keer op het station Montparnasse hebben perrons een geur van nooit meer. George keert terug naar haar kamer om haar koffer verder in te pakken en ze maakt zich klaar om voor de laatste keer te gaan zwemmen, als de telefoon gaat.

'Georch'... Ik ben 't.'

Hij die telefoons verafschuwt, heeft het voor elkaar gekregen een apparaat te bedienen waarvan de gebruiksaanwijzing in het Amerikaans is, heeft aan cents kunnen komen, heeft het nummer van het hotel onthouden... ze smelt.

'Heb je al eens 'n kerel aan de telefoon zien huilen?'

'Nou, kijk dan maar eens in de hoorn. En vergeet alles wat ik gisteravond tegen je heb gezegd, 'k Zal je wat anders zeggen: 't is net of er iets van me doodgaat telkens als ik bij je wegga. Ik zeg dat nou, want ik zou 't niet kunnen schrijven. Zelfs als ik 'n hekel aan je heb, hou ik van je. Snap je dat?'

George zit met toegeknepen keel.

'Georch' ? Hoor je me? Ben je er nog?'

'Ja, maar ik kan niet...'

'Hindert niks, voor één keer wilde ik je eens wat zeggen. En ook dat ik het gisteren wel leuk vond dat je zat te mokken omdat ik het erover had om naar Zuid-Afrika te gaan. Grappig, net of je een beetje m'n vrouw bent!'

Zoals gewoonlijk wordt Gauvain schrander als hij ongelukkig is. Als hij op zijn gemak is, als hij plezier heeft, als hij grapjes wil maken, vindt George hem een zak. Ach, wat is de liefde toch mooi!

'Nou, 'k zou nog wel meer willen zeggen maar ik moet er vandoor. Lach niet, deze keer is het waar, m'n Amerikaanse poen is op!'

Hij lacht op de manier waar zij van houdt. Ze hebben toch wel zo hun eigen woordjes, zinspelinkjes, grapjes, verstandhoudinkjes, jeugdherinneringen ook, zonder welke een liefde niet meer is dan een seksueel avontuurtje.

'Schrijf me.'

Ze hebben het op hetzelfde moment gezegd.

8 Vézelay

Ik maakte me op om met Gauvain te trouwen. De receptie vond plaats in de grote woonkamer van mijn ouders in Parijs, midden tussen hun kunstwerken en de stukken die mijn vader had verzameld, die ik absoluut niet herkende. Het huis leek op een overdadig versierde barokke Italiaanse kerk! Iemand wees Gauvain achtereenvolgens de meest interessante stukken aan en zei tegen hem: 'Realiseert u zich wat zo'n vaas kan kosten, of dat beeld, of dat schilderij? Bijna twintigduizend dollar!' 'Die prullen?' riep Gauvain ongelovig. Hij kende de koers van de dollar niet, maar hij was geërgerd en hij raakte er steeds meer van overtuigd dat kunst alleen maar geldklopperij op grote schaal was die door snobs was opgezet.

Hij droeg een gewoon kostuum maar hij had zijn zeemanspet opgehouden en het lukte me niet bij hem te komen om hem te zeggen die af te doen. De genodigden ginnegapten.

Ik bleef tegen mezelf zeggen: 'Als we scheiden, krijgt hij de helft van al die "prullen" die hij verafschuwt! Hoe heb ik ertoe kunnen komen met hem te trouwen?' Hij rookte ook nog een bewerkt pijpje waardoor hij er belachelijk zeebonkerig uitzag en ik dacht: Goh, ik wist niet dat hij pijp rookte, dat heeft hij me nooit gezegd, van tevoren!

En toen kwam hij ineens achter me zitten; ik had me teruggetrokken op een poef achter in de kamer en hij drukte mijn hoofd zo teder tegen zijn borst dat ik dacht: Ja, nu weet ik het weer: daarom trouw ik met hem. Precies daarom.

Maar ik bleef het belachelijk vinden dat ik trouwde. Wat een idee op onze leeftijd in plaats van gewoon samenwonen.

Er gebeurde nog van alles tijdens die bruiloft, ik ontmoette vrienden die allemaal stomverbaasd waren over mijn 'verraad'; ik zou nog heel wat interessante details kunnen vertellen, maar naarmate ik er meer bij stilsta worden ze steeds onbelangrijker, zoals in de meeste dromen gebeurt, wat de dromers er ook over mogen denken. Ik raak in paniek als een vriendin me opbelt om me te zeggen dat ze die nacht een uitzonderlijke droom heeft gehad en dat ze me die per se moet vertellen, dat ik niet zal weten wat ik hoor. Het zal ongetwijfeld weer zo'n verward verhaal zijn vol onbeduidende episodes en slaapverwekkende beschrijvingen die de droomster bijzonder belangwekkend vindt en onontbeerlijk, wil ik er iets van begrijpen. 'Het was bij mij thuis en tegelijkertijd herkende ik niets... snap je wat ik bedoel?'... of: 'Ik zweefde boven de stad alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, begrijp je? En je kunt je niet voorstellen hoe gelukkig ik me daar voelde.

O jawel, dat is heel goed te begrijpen; o jawel, dat is heel goed voor te stellen. We hebben allemaal wel eens gezweefd, we zijn allemaal wel eens de voordeur uitgestapt om ons vervolgens in een onbekende stad te bevinden. Zeldzame uitzonderingen daargelaten, is dat alles van een misselijkmakende banaliteit en mijn dromen horen tot de meest misselijkmakende die ik ken: weinig diepgaand, alledaags, vol details die ik de dag ervoor heb meegemaakt en zo doorzichtig dat ze zelfs de botste psychoanalytici ontmoedigen. Ik begrijp niet goed waarom er onder mijn bewustzijn, dat toch betrekkelijk interessant en achtenswaardig is, zo'n armzalig onderbewustzijn kabbelt.

En toch laten zelfs de meest middelmatige dromen bij hen die ze hebben bezocht nog een indruk achter, een geur die pas na enkele dagen geheel is verdwenen. Iemand is ontsnapt uit tijd en ruimte om je een teken te geven, Gauvain had me die nacht in zijn armen gehouden en ook hij, dat wist ik zeker, had me in zijn droom gezien.

Aangeslagen door de herinnering aan hem, heb ik hem een brief geschreven die tederder was dan anders en waar ik al spijt van had toen ik hem had gepost. Want ik wist dat de brief, meer nog dan aan hem, gericht was aan de ophanden zijnde ouderdom, aan de drift om te leven en de drift op een dag niet meer te leven, aan de gelegenheden die ik voorbij had laten gaan, aan de lust om de liefde te bedrijven en misschien wel heel eenvoudig aan het plezier om 'ik hou van je' te schrijven. Ik zei al niet meer 'ik hou van je' tegen Syd in die tijd.

Maar ik weet in welk licht ik het moet zien en ook dat Gauvain gevaar loopt het voor goede munt aan te nemen omdat hij niet genoeg op zijn hoede is voor dames die het schrijven van geschiedenissen als beroep hebben, noch voor dames die van hun dolle liefde zijn beroofd en die dromen.

Ik heb hem maar weinig en vluchtig gezien, mijn aalscholver, in die jaren. Als hij landt vanuit Dakar, kan ik zelfs niet naar het vliegveld Orly om hem af te halen, want hij reist samen met zijn bemanning en hij ziet geen mogelijkheid om, al was het maar voor twee dagen, in Parijs te blijven, daar de anderen diezelfde avond nog naar Lorient doorreizen en hun vissersvrouwen ze al op Lann-Bihoué opwachten. En volgens hem valt er geen smoes te bedenken die Marie-Josée zou geloven! Ik ben er een beetje boos om. We kunnen net even samen lunchen, soms een middag meepikken. Toch zie ik in het restaurant niet Gauvain terug maar Lozerech met zijn kapiteinspet, zijn eeuwige jacks, geruit van voren en effen van achteren (alleen toeristen dragen joppers), en onze onbeholpenheid telkens als onze lichamen elkaar niet kunnen aanraken.

Ik vertel hem over mijn reizen en ik kan er maar niet aan wennen dat hij Napoli en Tripoli, de Etna en de Fuji Yama door elkaar haalt. Uit zijn portefeuille pakt hij zijn Afrikaanse foto's waarop hij zo trots is: 'Kijk, dat is mijn auto, half achter de vrachtwagen.' Of de achterkanten van trawlers tussen de hijskranen in een binnenhaven. Of de ingang van een dancing ergens in Senegal met drie vage figuren: 'Die daar is Job, 'k heb het wel eens over hem gehad. De twee anderen ken je niet.' En het Paleis van Justitie in Dakar, genomen op een regenachtige dag.

We hebben het even over politiek totdat hij een van zijn stellige uitspraken doet: 'Praatjesmakers, allemaal, zonder uitzondering!' of: 'Een stelletje klootzakken, meer heb ik er niet over te zeggen!...' Als het al niet 'een lading schoften' is, dat hangt ervan af.

Van onze intimiteit, die we nu uitsluitend met gesprekken moeten voeden, blijft niet veel over. Blijft nog over het wel en wee van de familie: Yvonne, die weduwe is geworden en die een harde dobber heeft aan haar kwajongens. De tweede heeft stomme streken uitgehaald en zit nu in de bak. Met zijn eigen kinderen gaat het wel goed, vooral de twee oudsten, maar ze hebben zoveel diploma's dat hij niet meer weet wat hij tegen ze moet zeggen. Ik durf hem niet goed op te biechten dat Loïc laatdunkend heeft geweigerd verder te studeren en dat hij militant lid is van een linksecologische splintergroepering die niet alleen geweldloosheid predikt maar ook tegen elke vorm van productiewerk is om het milieu niet te vervuilen en niet mee te werken aan het verrijken van die vreselijke en spilzieke consumptiemaatschappij. Moeilijk om aan Lozerech, die er nauwelijks profijt van trekt, duidelijk te maken dat onze luxebeschaving verwerpelijk is.

'En onze oude buurman, Le Floch, de vader van de Le Floch die in Concarneau op de kade 'n hengelsportzaak heeft, je weet wel, die is vorige maand gestorven...'

'Dat overkomt ons allemaal, Karedig, vroeg of laat...'

'Kun je niet eens een keer wat anders zeggen?'

'Maar het is een feit, George. En voor die arme Le Floch, eigenlijk... Niet geleden... Voor de nabestaanden is het... Hij is daarginds beter af...'

Hij slaat er niet een over.

Ik vraag me wel eens af waarom we doorgaan elkaar in zulke treurige omstandigheden te ontmoeten. Maar iedere keer als hij terugkomt belt Gauvain op om me te vertellen op welke dag hij aankomt en ik zeg welke afspraak ik ook heb af om me vrij te maken, alsof we over die dorre ontmoetingen heen een contact in stand houden voor een of andere toekomst, in naam van een geheim dat we diep in ons hart bewaren.

In bepaalde periodes van het bestaan meen je dat de liefdesdaad het meest essentiële is. In andere periodes hecht je meer waarde aan intelligentie, werk, succes. Door de kabbelende lauwheid waarin mijn verhouding met Sydney na acht of negen jaar samenzijn was terechtgekomen, en doordat ik de goddelijke roering met Gauvain bij gebrek aan recente oefening begon te vergeten, plaatste ik mijn werk in die tijd nogal op de voorgrond, vooral doordat ik mijn nieuwe werk boeiend vond. Een van de redenen waarom ik het had aangenomen, was dat ik weldra zou binnenvaren in de gevaarlijke Straat van Magallanes van de veertigers, en de alarmklok van het 'nu of nooit' in mijn oren begon te luiden. Als je twintig bent zou je alles willen en kun je redelijkerwijs alles verwachten. Als je dertig bent denk je nog steeds dat alles zal komen. Als je veertig bent is het te laat. Niet dat je zelf te oud bent geworden, de hoop in je is te oud geworden. Zo zou ik nooit meer arts worden, mijn jeugdideaal; of archeologe in Egypte, mijn kinderideaal; of biologe, of wetenschappelijk onderzoekster of etnologe. Al deze dromen hadden me warm gehouden en hadden mijn innerlijke landschap verrijkt. Ouder worden is zoiets als ontvolkt worden. Ik zou in elk geval door de carrière als journaliste die me was aangeboden bij een tijdschrift voor Geschiedenis en Etnologie, de kans hebben rond te fladderen in mijn favoriete domeinen.

Ik was ook van plan een Geschiedenis van de Geneeskunde en de Vrouw te schrijven, waardoor ik gehoor zou kunnen geven aan mijn driedubbele roeping van weleer. De mooiste leeftijd is uiteindelijk de periode waarin je weet aan welke dromen je het meest bent gehecht; de periode waarin je er nog een paar kunt realiseren.

Omdat ik voor mijn blad, Hier et Aujourd'hui, veel moest reizen, had ik twee jaar onbetaald verlof genomen van de universiteit.

Ook bij Gauvain was het een en ander veranderd, niet zozeer in zijn leven als wel in zijn werk. De rederij van Concarneau had uiteindelijk besloten op de Seychellen een basis te vestigen voor een aantal supertonijnschepen die aan de lopende band moesten vissen en hij was aangesteld als commandant van een van die gigantische drijvende fabrieken, die de Raguenès was gedoopt. In de eerste periode van zes maanden hadden ze veel gevangen en toch schreef Gauvain me brieven waaruit ik ondanks zijn schroom proefde dat hij niet gelukkig was. Dakar was een soort filiaal van Frankrijk gebleven, het wemelde er van de Bretons, zijn taal werd er gesproken. Op Mahé, waar Engels de officiële taal was, voelde hij zich als een balling aan het einde van de wereld. Hij verheelde niet dat hij haast had om voor de 'Indische winter', als de moesson de oceaan teistert, naar huis te gaan.

In Frankrijk hadden we een ongelofelijk mooi voorjaar, zo'n seizoen waarin zelfs liefdes die al lang dood en begraven waren weer uitbotten, waarin je een vogel zou willen zijn en je je alleen maar zou willen overgeven aan de vreugde om zelfs een kortstondig geluk te beleven. Op zulke ogenblikken heb je soms voldoende aan een zuchtje wind om je weer twintig te voelen.

Ik bracht Gauvain op een avond terug naar Orly, na een van die lunchafspraken die altijd een onbevredigd gevoel in me achterlieten. In achten gevouwen vulde hij alle hoekjes en gaatjes van mijn Kever, en zijn robuuste voorkomen, zijn brede knieën tegen het dashboard, zijn krullenbol die het dak raakte en zijn handen die in de stad altijd zo groot leken, maakten in mij meer wakker dan alleen herinneringen. In de kleine stuurhut draaiden onze bijgedachten om ons heen en werd de lucht zwaar van onderdrukte verlangens. Ik wilde net iets zeggen maar vond de woorden niet, toen Gauvain zijn hand op mijn dijbeen legde. Ik voelde hoe hij beefde.

'Ja,' fluisterde ik. En dat ja drukte heel wat uit: ja, ik hou nog van je maar ja, het is te laat en we kunnen toch niet ons hele leven dat spelletje blijven spelen, dat zou toch belachelijk worden?

Hij legde met een vertrouwd gebaar zijn slaap tegen de mijne en we zijn zonder een woord te zeggen naar de ondergrondse parkeerplaats gereden. Het leven vonden we ineens heel wreed en dat hele voorjaar sloeg nergens op.

Toen ik mijn auto achter in de derde ondergrondse laag van de hel parkeerde, pakte hij bijna ruw mijn hand omdat hij plotseling onmogelijk zo afscheid van me kon nemen als hij anders deed.

'Luister... 'k Vind het niet leuk om te zeggen, maar ik kan er soms niet meer tegen je nooit te zien... nou ja, 'k zie je wel, maar... nou ja, je begrijpt wel wat ik bedoel. Dus had ik dit gedacht. Ik weet niet precies wanneer we teruggaan naar Mahé, maar misschien kan ik er vijf of zes dagen tussenuit knijpen, vlak voor we vertrekken. Het schip wordt dan opnieuw geschilderd en er is altijd vertraging. We zouden dan samen kunnen zijn als je dat wilt... en als je vrij bent. En als je er nog zin in hebt, natuurlijk?'

Zin? Ik liet mijn ogen over hem dwalen om me alles weer voor de geest te halen waarvan ik had gehouden: zijn piratengezicht dat jonger werd door de hoop die hij zojuist had aangewakkerd, zijn gekrulde wimpers met de door de zon rossig geworden punten en de mond die me zo vaak de smaak van de eeuwigheid had laten proeven. Maar ik werd door een zekere vermoeidheid bevangen bij de gedachte aan een nieuwe koortsaanval die weer moest worden beteugeld, net als de vorige, en die weer onder de as moest worden verstikt om het gewone leven te kunnen hervatten. Waren we niet te oud geworden voor dit soort spelletjes?

'Zeg niet meteen nee,' onderbrak Gauvain die mijn gedachtengang volgde, "k Weet precies wat je wilt zeggen. En wie me zou aanraden er helemaal mee te kappen, zou ik groot gelijk geven. Maar 't is sterker dan ik,' en zijn zo zachte harde hand begon langs de contouren van mijn gezicht te strijken, zijn Siberische husky-ogen werden donker van tederheid. 'Als ik je zie kan ik niet geloven dat ik je kwijt ben. Het is 'n zonde, maar ik beschouw je als m'n vrouw, de vrouw die ik vanaf het begin heb willen hebben.'

Mijn tot dan toe zo zorgvuldig gemuilkorfde lichaam werd met de snelheid van het licht, of met de snelheid van de herinnering, overspoeld door een golf van emotie. Achter in de derde ondergrondse parkeerlaag van Orly drong ineens het voorjaar door. Ik heb nooit het voorjaar kunnen weerstaan.

'Beginnen we dan weer met die dwaasheid? Weer het risico lopen ongelukkig te worden?'

'Ongelukkig zijn kan me geen moer schelen. Nooit gelukkig zijn, dat is... dat is...'

'Lozerechje, we hebben geen tijd meer om over liefde te praten, heb je gezien hoe laat het is? Laat me liever snel in mijn agenda kijken...'

Ik moest juist binnenkort een reportage maken over het Gallische dorpje dat niet ver van Alésia zou worden gereconstrueerd. Waarom zou ik Gauvain niet aan een cultureel uitstapje wagen en hem meenemen, naar Vézelay bijvoorbeeld? Ik raakte plotseling opgewonden bij de gedachte aan de liefde.

'En als ik je nu eens een keer in Frankrijk uitnodigde? Mijn hotel wordt toch betaald, een één- of tweepersoonsbed maakt niet uit en we zouden ons kunnen trakteren op een gastronomisch en historisch reisje en zo...'

'Prima, vooral dat "en zo"! Maar ik neem desnoods jouw geschiedenis op de koop toe, o zo!'

Hij omarmde me zo heftig als maar kon in de beperkte ruimte van de auto, greep zijn tas van de achterbank en liep weg met zijn wiegelende gang waar mijn hart vroeger al van oversloeg. Terug in het daglicht snoof ik genietend de lucht van hangars en verkeerspleinen op en vroeg ik me verbaasd af hoe ik het zo lang zonder deze intense manier van leven had kunnen stellen.

Zo vond ik voor één keer in het hart van Frankrijk mijn aalscholver terug, enkele weken later, maar een vreemd aangeslagen aalscholver die met zijn vleugels over de grond sleepte als een met olie besmeurde vogel. Het plezier om me een paar dagen voor hemzelf te hebben kon zijn bedruktheid en zijn vrees voor het dreigende vertrek naar de Seychellen niet verhullen.

'Vier dagen is te weinig, 't is bijna nog erger dan niks,' zei hij toen hij in mijn auto stapte, om zich te verontschuldigen voor zijn nervositeit die ik niet van hem gewend was. 'Ik kan niet zo snel leven!'

Voor het eerst sinds ik hem met ontbloot bovenlijf tussen de rijpe schoven boven op een kar had zien staan en hij mijn gestel had geruïneerd — want een gevoel dat twintig jaar blijft bestaan heeft veel weg van een ravage — was hij niet meer de triomferende centaur op wie leed en tijd geen vat hadden. Zijn ogen leken kleiner en niet meer zo fel blauw en ik ontwaarde op zijn slapen enkele witte strepen tussen zijn astrakan krullen. Zijn gezicht begon op de slijtageplekken wat slapper te worden en de bollingen en holtes waren sterker geprononceerd rond zijn ogen die hij vaak toekneep, tussen twee diepe rimpels in zijn voorhoofd. Voor het eerst was achter zijn nog altijd mooie trekken het gezicht te zien van de oude man die hij later zou zijn.

We verlieten Parijs in mijn trouwe Kever, op een van die bedrieglijke ochtenden in de nazomer waarin alles zinspeelt op verraad, ofschoon het nergens duidelijk is te zien. De herfst verschool zich nog achter zijn bloeseming van asters, helianten en chrysanten, een onecht voorjaar dat de wereld denkt te kunnen bedotten met blauwe regen en rozen. Maar de aarde lag daar, opengereten door de ploegijzers, naakt, haar oogsten afgesneden, ontdaan van haar haardos van onkruid. Alleen de Bourgondische wijngebieden maakten zich op voor hun uur van triomf.

Was het dat gevoel dat de winter naderde waardoor elk jaar weer mijn nazomers heimelijk werden vergiftigd? Of was het de onmetelijke afstand naar de plek waar Gauvain leefde, die nu zelfs niet meer op mijn halfrond ademde maar vier graden onder de evenaar? De trossen die we elkaar toewierpen om ons dichter naar elkaar toe te halen, vielen in het luchtledige en iets dat moeilijker te overbruggen was dan de afstand had tussen ons plaats genomen. We reden driehonderd kilometer zonder dat we elkaar konden bereiken. Het lukte me niet meer mijn plaats in zijn leven te vinden. Had ik er trouwens wel een, behalve in mijn dromen? Ook hij leek slecht op zijn gemak, maar ik weet dat hij er niet goed tegen kan zo lang in een auto stil te zitten. Hij was rusteloos als een gekooide beer, bewoog telkens zijn hals op zijn schouders alsof hij hem wilde losschroeven, schoof zijn billen heen en weer in zijn broek die kennelijk zijn edele delen afknelde, sloeg zijn benen over elkaar en weer terug en kon maar niet besluiten welke hij over de andere zou leggen. Het mankeerde er nog maar aan dat hij, om helemaal onuitstaanbaar te zijn, om de haverklap vroeg: 'Mam, is het nog ver?... Mam, wanneer zijn we er?' Maar zijn grote, zware hand lag op mijn rechterbeen als een belofte. En Gauvain komt altijd zijn beloftes na. Toch slaagden we er niet in tot dat allesoverheersende bestand te komen waardoor we bij onze andere ontmoetingen ons dagelijkse leven konden vergeten, vanaf de eerste seconde dat we elkaar terugzagen. Hij voelde zich zo terneergeslagen dat hij bijna zijn behoefte aan liefde toegaf en dat een teder gebaar hem bijna tot tranen bracht. Hij bedreef de liefde niet meer zoals je een feestmaal verslindt, van ongeduld trappelt, of ademhaalt, maar meer zoals je je in het water gooit, je wreekt, je bezat. En hij maakte me met een soort woede deelgenoot van zijn kwelling, hij trachtte zich te bevrijden van iets dat hem verstikte. Het woord 'depressie' had nooit deel uitgemaakt van zijn woordenschat en dus ook niet van zijn leven. En de term 'balen' leek terecht belachelijk. Aangezien hij het moeilijk kon hebben over 'existentiële angst' zei hij telkens weer: 'Ik ben niet lekker op dreef.'

Het werk was veel zwaarder dan in Mauritanië of Ivoorkust en de korte verpozingen in de haven waren minder opwekkend dan in Afrika waar hij zoveel kameraden had, Bretons, Basken, Vendeeërs. En de eilanden van de levensvreugde waar niemand zich wilde 'uitsloven' brachten hem aan het twijfelen over de keuzen die hij had gemaakt. Bovendien was hij daarginds dertig dagen achtereen op zee, 'dertig dagen in het gelid' zoals hij zei, samen met dertig 'vaderlanders' en drie zwarten die met z'n drieën nog niet het werk deden van één Bretonse scheepsjongen.

Voor het eerst in zijn bestaan waren zijn zekerheden aangetast. Juist dat matte hem zo af. Hij kon niet leven zonder zijn zekerheden en hij was niet in staat ze in te wisselen voor andere. Hij kwam dwangmatig terug op zijn problemen, overdag als we onze slakken uit Bourgogne of onze ragout van wilde paddestoelen nuttigden in de restaurants van die streek die bezaaid is met gastronomische sterren; 's nachts na de liefde, als hij niet in slaap kon komen.

Ik ontdekte zijn trots. Hij kon er slecht tegen niet meer gerespecteerd te worden in zijn vak. Je kon hem vragen te sterven om een 'jachtsboot' in nood te redden, maar niet om vraagtekens te zetten bij dat waardoor in zijn ogen zijn vak anders was dan andere.

'Weet je, die lui van de Seychellen, die lachen ons uit omdat we ons in 't zweet werken. Ze vinden 't belachelijk dat we van zo ver komen om zo'n klus te doen, met schepen die miljarden kosten, en dat allemaal om tonijn in blik naar de Fransen te sturen die alles al te vreten hebben wat ze willen! En weet je wat dat kost, zo'n tonijnschip van ons?'

Nee, ik weet niet wat dat kost. En ik hoef dat ook niet per se te horen om twee uur 's nachts en het is onze eerste nacht samen en ik wil graag slapen, of neuken, of liefdeswoordjes zeggen, niet horen hoeveel het kost om een tonijnvriezer aan de ketting te houden op Mahé! En dan moet ik in deze situatie ook nog ontsteld antwoorden: 'Nee, dat meen je niet!' als hij, niet zonder trots, een aantal miljarden noemt dat hoe dan ook, overdag zowel als 's nachts, mijn verstand te boven gaat.

'Dus je kunt wel nagaan! De baas zit constant in angst, 't Is niet het werk dat je kapotmaakt, maar de angst. En je bent ook nog 's verantwoordelijk voor de elektronische apparatuur en de modernste machines waarvan je geen idee hebt wat ze kosten, 't Is een ramp als er wat stukgaat of als je panne krijgt. Elke dag dat je stilligt kost de rederij 'n fortuin. En het levert de bemanning natuurlijk ook minder geld op. En in dat kloteland kunnen ze niks repareren, 't kan niemand wat schelen en niemand weet wat werken is. Niemand steekt een poot uit. Ze vinden ons gewoon geschift!'

'Misschien zijn jullie dat op een bepaalde manier ook wel.'

'Misschien wel. Maar ik kan niet anders, dat is 't rotte. En hoe je 't ook bekijkt, zelfs als ik het wilde zou ik niet van vak kunnen veranderen: ik kan niks anders.'

Ik zeg hem dat hij best iets anders kan en dat ik het fijn vind wat hij doet en nog meer de manier waarop hij het doet. En ik verplaats me in de persoon van Bécassine die niet in staat is het zware leven van de man te begrijpen en die maar aan één ding denkt: zich laten betasten. Gewoonlijk beurt dit soort gedrag hem op. En misschien wel dit soort vrouwen? Hij heeft behoefte aan futiliteiten. Solange Dandillot en de Forgat de la Grande Bleue bedrijven eindelijk de liefde.

Niet zonder een gevoel van vernedering had ik me in mijn jeugd eerder vergeleken met Andrée Hacquebaut, die achtergelaten werd op een mat voor de deur van de geliefde Meester, in de tijd dat Montherlant oppermachtig de meisjes rangschikte, leeghoofden maakte van de mooie om reden te meer te hebben ze te minachten, en lelijkerds van de intelligente om reden te meer te hebben ze te verwijzen naar het rijk der duisternis, ver van zijn goddelijke Penis.

Bij Gauvain kon ik beide rollen spelen. Maar vandaag was Solange op het toneel die ritselde en babbelde om zijn gedachten van de zee af te houden. De zee, dat rotwijf, keert helaas altijd met gezwinde spoed terug, en we stevenen alweer in de richting van de Indische Oceaan die tegen de funderingen van het Hotel de la Poste aanslaat!

'Het ergste is nog,' borduurt Gauvain voort op zijn laatste zin alsof de liefde niet meer was geweest dan een kort intermezzo, 'dat 't allemaal geen steek meer met vissen heeft te maken, 't Is een ander vak. Je ziet de vis tegenwoordig nauwelijks meer. Hup gevangen, hup de ingewanden eruit en bevroren. Je werkt gewoon aan de lopende band. Nog even en de tonijn wordt ingeblikt opgevist...'

Van tonijn heeft Solange haar buik vol. Die rotbeesten zijn bij ze in de auto gestapt, ze hebben bij hen aan tafel gezeten en zijn mee geweest op excursie, en nu liggen ze in hun bed! Er zit niets anders op dan zich in de armen van Lozerech te nestelen en zo nu en dan een opmerking te plaatsen, want slapen is er niet bij. Maar hoe kun je als leek geschikte vragen stellen? Je blijft hardnekkig vasthouden aan het idee dat onze criteria voor comfort, gezondheid en welzijn van toepassing zijn op hun leven daar, terwijl de meest gewone dingen, een bed, een rij boeken die je denkt te kennen, op een schip geen bed en een rij boeken meer zijn. Aan boord is alles vertekend door de monsterachtige parameter die oceaan heet.

'En toch, toen je het in het begin had over de trawler in Ierland, weet ik nog dat je zei: "'t Is een hel!" In de tropen is het toch minder erg? Jullie slapen niet meer in die smalle kooien... Er zijn douches.'

'Op een bepaalde manier is 't erger dan de hel.'

Hij geeft geen details, de omvang van die taak ontmoedigt hem.

'Dat valt met geen pen te beschrijven,' bromt hij alleen maar, waarna er een stilte valt die wordt bevolkt door beelden die niet vertaald kunnen worden. Ik maak er laf misbruik van door de trossen wat te laten vieren. Maar Gauvain is nog niet klaar. Hij vervolgt zijn monoloog, de armen achter het hoofd gekruist, de ogen naar het plafond gericht, een van zijn dijbenen over het mijne om me te verzekeren dat zijn lichaam bij me is als zijn geest afdwaalt.

'Het weer was niet veel soeps, das waar. Maar dat vond ik niet zo erg. 'k Was tenminste zeeman. Nu vang je geen vis meer maar bankbiljetten. En 't is niet meer de baas die commando's geeft, maar de machine, 't Is net of ik 'n arbeider ben geworden!'

'Een arbeider die midden op zee werkt, met de wind, de golven...'

'Golven? Die hoor je niet eens!' hoont Gauvain. 'Ik zou je wel 's aan boord willen meemaken, al was het maar een week! Met al die motoren die vierentwintig uur per dag lopen, voor de vriesgangen waar je de tonijn opstapelt, machines die ijs maken voor de pekelbakken, en als 't buiten 40° is, heb je dat wel nodig ook! En dan de motor van 't schip daar nog overheen: 2000 pk! En dan nog de helikopter om de scholen vis op te sporen, die was ik nog vergeten. D'r is 'n herrie waar je niet goed van wordt. Je weet op 't laatst niet meer waar je bent en je weet niet wat erger is: de machinekamer waar het 450 is of de vriesgangen waar de muren onder de rijp zitten... En zelfs in de haven heb je nog de motor van de airconditioning en de motor van de hijskraan die de tonijn uit de ruimen hijst in pakken van tweeduizend kilo. Ik was gewend met kisten te werken, m'n haak rechtstreeks in de vis te slaan. Ik hou er niet van dat ik in dienst van 'n machine ben. Nee, je moet krankjorum zijn om in die omstandigheden te werken. In ieder geval ben ik te oud. En omdat de tonijn opraakt... Nou ja, dat zal me 'n zorg zijn, tegen die tijd ben ik met pensioen.'

Ik leg me erbij neer niet te zullen slapen en ik doe het licht weer aan. De lucht is zacht, die nacht, en we leunen met de ellebogen op de vensterbank van het zolderkamertje, dat uitkijkt over de rommelige daken van Vézelay, over de roerloze heuvels, over dat verstilde landschap dat zich zwijgend uitstrekt onder de ogen van Gauvain, het summum van buitenleven en landelijke rust, dat waarover hij soms moet dromen 's nachts bij slecht weer. Hij haalt een sigaret uit de zak van zijn jasje, voor het eerst sinds ik hem ken.

'Vind je het goed,' vraagt hij, "t is tegen de zenuwen.'

'Dus je bent daar ongelukkig?'

'Dat zeg ik niet.'

Altijd bang zijn problemen te overschatten. Maar deze avond kan zelfs de liefde niets voor hem doen, hij heeft vooral behoefte aan een geduldig oor.

De volgende dag lijkt Gauvain van een deel van zijn last verlost. We picknicken met brood en worst, kaas en fruit en ik sleep hem mee naar een paar 'oude stenen' zoals hij zegt. Het is voor het eerst dat we samen ons land bezoeken en in andere tijden zou hij dat leuk vinden. Ik gebruik overigens alle kneepjes van mijn vak om zijn interesse op te wekken. We vinden zelfs Vauban terug, zijn Vauban van de Ville Close, die hier is begraven in een kleine kapel die hij had laten bouwen ver van de zee, aan de voet van het kasteel van Bazoches dat hij had gekocht en dat stamt uit de twaalfde eeuw, het nederigste bouwwerk van de streek.

Onze lange wandelingen over de zo aardse landerijen, de constante en geruststellende aanwezigheid van het verleden, brengen de ziel van mijn zeevogel wat tot rust. Op zijn gezicht komt het kinderlijke weer boven, maar zijn ogen lijken minder blauw. Bepaalde ogen die bij het water horen verbleken aldus op het platteland. Als ze het blauw van de zee weerspiegelen komt alle kracht aan de oppervlakte.

De derde dag, die al onze voorlaatste was, kreeg Gauvain plotseling een ingeving, alsof hij bij mij een zekere ontgoocheling bespeurde bij het naderen van de maanden dat we elkaar niet zouden zien en bij de gedachte aan wat er moest worden van die liefde die niet helemaal wilde leven maar ook niet echt wilde sterven.

'Ik wil je wat vragen,' zei hij aan het eind van een van die maaltijden die zo geraffineerd zijn dat ze je de illusie geven er intelligenter van te worden. 'Wat zou je ervan vinden als je nog 'n keer bij me zou komen op Mahé? We zijn vlak voor de moesson klaar en in principe heb ik dan wat tijd. 'k Weet dat het heel ver is maar...' Hij slaakte een zucht. 'Ik denk daarginds zoveel aan jou, aan hoe je was, aan wat we samen hebben gedaan... 't Zijn niet dezelfde eilanden zonder jou... In elk geval, als je zou komen zou ik denk ik wat opgewekter vertrekken volgende week.'

'Het is de mooiste herinnering van mijn leven, die tijd op de Seychellen met jou. Maar ik...'

'Ik vind 't vervelend om het te vragen,' gaat Gauvain snel verder zonder me de tijd te geven bezwaren op te werpen, 'want de reis is verschrikkelijk duur, dat weet ik. Maar sinds juli is er een internationaal vliegveld, dat maakt 't gemakkelijker. En we kunnen bij Conan logeren, ken je die nog? Nu de eilanden onafhankelijk zijn, is hij daarginds ontwikkelingswerker. Als je daar eenmaal bent hoef je geen cent meer uit te geven, ik betaal alles. Maar je hebt wel de reis natuurlijk. En als je zou komen,' voegt hij eraan toe, 'weet je dat het onze twintigste verjaardag zou zijn? We zouden dat op de Raguenès kunnen vieren, dan zijn we 'n beetje thuis!'

'Na twintig jaar vijftienduizend kilometer afleggen voor het geslachtsorgaan van meneer Lozerech! Echte diamanten zijn duur,'zegt de duefia. Ja, zo duur dat het ineens geen betekenis meer heeft. Ik weet niet meer waar ik aan toe ben, maar Gauvain legt zijn hand over de mijne, een van zijn zware, brede handen die hem ogenschijnlijk in de weg zitten en die niet op hun plaats lijken, behalve aan boord en op mij.

'Het zal inderdaad lastig zijn, het is een reis van vierentwintig uur, nietwaar? Maar als mijn boek goed loopt, zal het misschien lukken, kan ik mijn uitgever om een voorschot vragen. In de zomer gaat Loïc met zijn vader op vakantie, dan ben ik dus helemaal vrij. Luister: ik zal prijzen opvragen, uitzoeken welke charters er zij n, ik hou j e op de hoogte...'

Gauvain heeft mijn aarzeling bemerkt.

'Probeer te komen,' zegt hij, 'asjeblieft.' En deze simpele woorden treffen me diep. Hij heeft me alles geboden en me nooit iets gevraagd en hij heeft het nodig dat ik ja zeg, hier, nu. Zijn ontreddering, die zo zelden zichtbaar is, ontroert me. Ik heb de indruk dat ik door van Gauvain te blijven houden, gehoorzaam aan een heel zuiver gevoel, want alleen een waarachtige liefde kan verklaren dat obstakels ons nooit ontmoedigen. Het zou zoveel eenvoudiger zijn geweest als ik hield van een gecultiveerde, elegante man die vrij over zijn tijd kon beschikken, in Parijs woonde en rijk en intelligent was!

Sinds hij mijn belofte hem te komen opzoeken diep in zich heeft opgeborgen, gaan we weer heel gemakkelijk met elkaar om. We keren in de auto terug naar Parijs als een stel dat door het leven zal worden gescheiden, maar dat geen twijfels heeft over de toekomst.

'We gaan er een fantastisch feest van maken voor onze verjaardag,' belooft hij. 'Dat kunnen ze wel daarginds. En we nemen Youn mee, m'n eerste stuurman, als je het goedvindt, hij kent het eiland als z'n broekzak, 'k Heb hem over ons verteld. Hij heeft ook een vriendin in Lorient, een meisje van wie hij al heel lang houdt. Maar zijn vrouw zit in 'n gekkengesticht, dus hij kan niet scheiden.'

Vluchtig, en niet zonder een gevoel van onbehagen, vraag ik me af wat ik zou doen als Lozerech weduwnaar zou worden. Verwaarloosde echtgenotes hebben geen idee hoe bepalend ze kunnen zijn voor een andere liefde, ze vormen een handig alibi voor sommige getrouwde mannen, een borstwering voor anderen, een welkome bescherming voor hen die wanhopig zouden worden van de naakte waarheid. Mede dankzij Marie-Josée, hoe ze is en hoe ze niet is, kan ik van Gauvain houden zonder hem een tweede keer te hoeven kwetsen.

In een auto, vooral een kleine, is het als in een veilige baarmoeder. We hebben ons opgerold, Gauvain en ik, in een van de buitenwereld afgeschermde cel, en het lijkt wel of het landschap om ons heen beweegt. Zoals altijd wanneer we uit elkaar gaan, proberen we onszelf gerust te stellen over die liefde die zelfs tijdens de momenten van het meest intense genot ons niet haar tweeslachtige gezicht laat vergeten.

'Tussen twee haakjes, heb je gezien dat onze hut op het eiland van Raguenès is ingestort? We zouden er ons vandaag de dag niet meer kunnen verschuilen. En dan te bedenken dat we nu misschien niet samen zouden zijn als die muren het niet hadden gehouden!'

'Wat mij betreft stond het geschreven, daar breng je me niet van af,' verkondigt Gauvain die ongetwijfeld op een te hachelijk element leeft om in het toeval te willen geloven.

Verliefde mensen zijn net kinderen: ze krijgen nooit genoeg van dezelfde verhalen. Vertel nog eens over de jongen en het meisje die zich verschuilen op een eiland... En we nemen nog eens die onwaarschijnlijke nacht van 1948 onder de loep die nog niet al zijn geheimen aan ons heeft prijsgegeven. Ik troggel hem opnieuw een beschrijving af van zijn haatliefdegevoelens voor het kleine meisje van de toeristenburen. Hij vraagt me opnieuw wat ik toch kon zien in de boerenkinkel die hij was, ik van wie hij dacht dat ik een spetterend leven leidde in Parijs, walsend in een avondjapon onder kristallen luchters, zoals in Amerikaanse films, in de armen van een jeune premier met geplakte haren. Ik vertelde hem niet dat ik vree met een puistige en kippige wiskundestudent, op een Marokkaanse sprei die niks was vergeleken bij de aangestampte aarde van onze hut en de geur van ons strand bij eb.

De radio zond 'Dertig jaar Franse chansons' uit en Gauvain zong elk refrein mee. Zeelieden luisteren vaak onder het werk naar de radio - nog iets dat Lozerech op de Seychellen moest missen - en hij kende alle woorden, vooral de ondeugendste, die mooier klonken door zijn diepe stem die niet was veranderd sinds ze me zonder dat ik het wist op de bruiloft van Yvonne een liefdesdrank had toegediend.

Over acht maanden in Victoria, Karedig?

9 Staatop, frijuh mannuh!

We hebben een moeilijke winter gehad, Sydney en ik. Zijn roman was het fiasco geworden dat hij had gewenst. Maar om verguisde auteurs te bewonderen en hen die geen succes najagen te waarderen, is één ding. Om de onverschilligheid van het publiek te ondervinden en genegeerd te worden door de belangrijke bladen, is een tweede. Daarvoor heb je een krachtige persoonlijkheid en een verachting voor de massa nodig die Sydney niet bezat. En dan heb ik het nog niet eens over een minimum aan welstand, dat hij sinds zijn vertrek uit de Verenigde Staten moest ontberen.

Mijn twee boeken daarentegen hadden een onverhoopt succes gehad voor historische werken die in gespecialiseerde fondsen worden uitgegeven, en onze betrekkingen waren er op een subtiele manier door veranderd. Ik boeide hem meer naarmate minder mensen door hem werden geboeid, hoewel hij mijn literatuur als 'broodschrijverij' bleef beschouwen. Op een bepaalde leeftijd — en Sydney was zojuist de vijftig gepasseerd - geurt het brood met een zekere adeldom!

Ik heb vaak aan Gauvain gedacht dat jaar. Een marineblauwe pet op een zeemanshoofd in een haven, een Bretons accent om de hoek van een straat in Concarneau, de bezoekjes aan mevrouw Lozerech die stilletjes wegteerde in haar verlaten boerderij - al haar kinderen waren ver weg, zeemannen of onderwijzers - en er welde een golf van tederheid in me op voor het jongetje dat mijn banden lek stak en dat mij George Zonderes noemde. Ik leek op een vrouw die met een gevangene is getrouwd en die het leven op een laag pitje heeft gezet in afwachting van zijn terugkomst.

's Nachts, naast Sydney, droomde ik over een ander. Zo vermaken geslachten die zich vervelen zich ermee buitengewone geneugten te verzinnen. Ach, die lieve onderlijven! Soms wordt het nog werkelijkheid ook.

Ik begon mijn reis voor te bereiden. Was het een gevolg van mijn leeftijd? Ik had niet alleen de drang naar de Seychellen te gaan om Gauvain te zien, maar ook om met verliefde blikken bekeken te worden. Mijn huid werd perkament, zo ver van zijn vochtige blik. Ik zag ook dat mijn moeder, ondanks haar voortdurende gevecht, stukje bij beetje moest zwichten voor de tijd, hem terrein moest prijsgeven evenals bezigheden waarvan ze hield en waarvan ze nu deed of ze haar niet meer interesseerden om haar nederlaag niet toe te geven. Zo komt er een leeftijd waarop de gebieden die je hebt prijsgegeven niet meer heroverd zullen worden. Mama bereidde me er al op voor, met de levenslust die ik altijd in haar had gewaardeerd.

'Besef goed wat je verliest als je hem opgeeft, je "Bretonse vriend",' zoals ze hem fijntjes noemde. 'Hartstocht is onvervangbaar. Met intellect kun je het lichaam niet voeden... Het tragische is dat vrouwen als wij aan beide behoefte hebben,' besloot ze quasi bedroefd. Ik moet toegeven dat ze nooit erg dol was geweest op Sydney.

Ik had François en Luce overgehaald zich in de derde week op de Seychellen bij me te voegen, als de gezondheid van Luce het toeliet, en we zouden samen naar Frankrijk terugkeren. Ik had zo hoog opgegeven van de schoonheid van deze eilanden, dat ze slechts op een gelegenheid wachtten er eens heen te gaan. Maar Luce was onlangs geopereerd en was onder chemotherapeutische behandeling. Ze was zo moedig en optimistisch dat we hoopten dat haar remissie een werkelijke genezing zou zijn.

Toen ik eindelijk op Mahé aankwam, vierden ook de Seychellers hun verjaardag, de eerste van hun onafhankelijkheid, en de algemene vreugde verhoogde de onze. We voelden ons als een oud stel omdat we iets te herdenken hadden en omdat we op dezelfde plaatsen terugkeerden. 'Weet je nog toen die scolopender me beet?...' 'En die twee rare stellen op Praslin met hun dubbele kokosnoot!' Geliefden die aan zichzelf twijfelen stellen zich gerust met 'weet je nog'.

De eerste avond hebben we gedanst in de straten onder de palmen en in alle kroegjes en restaurants van de stad. Het Britse stempel, dat officieel was uitgewist, was nog duidelijk aanwezig: om middernacht zetten de muzikanten, even stijf als in de tijd dat ze God save the Queen moesten spelen, in de houding hun gloednieuwe volkslied in:

Staatopfrijuh mannuh, fieruh Seychellers

Gelijkheidfoor onsalluh

Frijheidfoor alluh tijduhl

Ook Frankrijk, met zijn revolutie en zijn stoet grootse principes, had zijn sporen nagelaten.

Mijn eigen volkslied zong ik vooralsnog voor Gauvain... Het 'Sta op vrijmans, fiere Concarnois' voegde die avond een schuine noot toe aan de vaderlandslievende koren.

Ons feest eindigde bij zonsopgang in de lauwe oceaan, maar we speelden niet de twee schuchteren, deze keer. Alleen als je twintig bent kun je je veroorloven ergens van af te zien.

Is het nodig deze dagen te beschrijven, waarvan we nachten maakten als het regende? 'O, spaar ons!' zegt de duena. 'We hebben al een nummertje Seychellen gehad, dat is genoeg! En als seks niet meer opwindend is, wordt het weerzinwekkend. Er is geen tussenweg'

De derde dag is er een adertje in Gauvains linkeroog gesprongen. Hij heeft er geen last van, maar elke keer als ik hem aankijk verwijt ik mezelf dat ik een vampier ben die haar mannetje een ooginfarct heeft bezorgd door te veel van hem te verlangen! En toch ga ik door. Mijn starter staat altijd op scherp. De motor hapert wel eens maar slaat nooit af. Net zoals groene vingers bevorderlijk zijn voor planten, zijn de donker behaarde vingers van Gauvain bevorderlijk voor mijn lichaam en laten ze me telkens weer nieuwe erogene zones ontdekken. Sommige zijn van voorbijgaande aard, die zie ik nooit weer terug; andere duiken met tussenpozen op; en dan zijn er de trouwe, als noten op muziekpapier die altijd dezelfde muziek produceren. Maar zelfs als Gauvain het me vraagt, ben ik niet in staat de vlottende grenzen te beschrijven, zo bekaf ben ik van genietingen die misschien niet allemaal de naam orgasme waardig zijn in het merknamenregister van Ellen Price.

'Je vertelt me niet alles wat je lekker vindt,' hield Gauvain aan. 'Er zijn nog dingen die je me niet durft te vragen.'

'Vrijwel niets, wees maar niet bezorgd. En van dat "vrijwel niets" geniet ik volop. Anders... anders zou je mij zijn! Wat afschuwelijk!'

'Maar ik weet meestal niet precies wanneer je klaarkomt. Dat vind ik vervelend. 'k vraag me af...'

'Je moet jezelf niets afvragen, vraag het mij. Seks is uiteindelijk niet zo seksueel als wordt gezegd. Niemand als jij geeft me... genot natuurlijk, maar vooral het gevoel van de heiligheid in het genot.'

Ik durf deze woorden nauwelijks uit te spreken. Maar het is donker en Gauvain protesteert niet. Hij is niet bang voor diepzinnigheden. En ik ben nergens meer bang voor met deze man. Ik laat mijn fantasie de vrije loop, ik zing of dans in zijn bijzijn alsof ik alleen was. Ik loop rond in kleren die ik zorgvuldig zal moeten verstoppen als ik naar het gewone leven terugkeer. Ik draag een soepel satijnen hemdje, type 'scheur dat van me af', waarover ik in de burgermaatschappij niet zou hebben gepeinsd om te kopen. O, middelen die ik afkeur of minacht! Wat is het heerlijk jullie te gebruiken... en er zoveel heilzaams aan te beleven!

Ik heb me zelfs als echtgenote gedragen door voor het eerst met Gauvain mee aan boord te gaan, zijn hut te bekijken, te zien waar hij sliep, waar hij zijn foto's van mij en mijn brieven verborg. En ik stond op de kade toen de Raguenès wegvoer, ik wuifde met mijn hand, daarna met mijn arm, rende daarna langs de kade terwijl zijn dierbare gestalte steeds kleiner werd en de mannen die hun handen vrij hadden en zich aan dek hadden verzameld, de vaste wal zagen verdwijnen, zoals in alle havens van de wereld. En mijn ogen vulden zich met tranen zoals bij alle vrouwen van de wereld die hun zeeman zien vertrekken.

Gelukkig waren François en Luce de vorige dag aangekomen en hadden we onze laatste avond met z'n vieren doorgebracht in de buurt van de haven. Gauvain voelde zich op zijn gemak bij hen en ik was hun dankbaar dat ze hem niet beschouwden als een 'wilde broeder', maar gewoon als een van ons met kennis van andere zaken. Een Eskimo of een Turk wordt met respect aangekeken als hij zijn levenswijze beschrijft, maar de paar vrienden aan wie ik Lozerech had voorgesteld, hadden hun geringschatting nauwelijks onder stoelen of banken kunnen steken toen ze hem over de zee hoorden spreken. Hij was tegelijkertijd te komisch door zijn accent en te nabij in geografisch opzicht om de nieuwsgierigheid van de Parijzenaren te kunnen opwekken. En bovendien lagen de tijden van Pierre Loti achter ons. Mijn broer Yves, dat werkte op de lachspieren.

Maar François trok zich niets aan van de couleur locale en keek naar de geestelijke kwaliteiten. We voelden ons die avond vier vrienden en Gauvain was niet meer 'dat wonderlijke type dat je op een boerderij hebt opgescharreld...'

We hadden beloofd elkaar via Conan te schrijven, ondanks dat hij telkens weken zou moeten wachten voor hij me weer een brief kon sturen of de mijne in ontvangst kon nemen. De zee ontnam hem ook dat plezier, de meest alledaagse en gangbare vorm van troost, om elkaar een teken van leven te geven, een geliefde stem over de telefoon te horen, dat plezier waaraan alle mensen deel hebben, zelfs gevangenen.

Al in zijn eerste brief biechtte hij op wat hij me op Mahé niet had willen vertellen: hij ging niet door met de tonijn op de Seychellen. Hij zou het bewuste geheimzinnige Zuidafrikaanse plan ten uitvoer gaan brengen. Hij hoefde nog maar 'drie of vier jaar uit te zitten', dat was geen eeuwigheid!

Dat soort mensen die geen veertigurige werkweek kennen, of feestdagen, of weekends, hebben beslist niet hetzelfde tijdsbesef als wij. Drie jaar uitzitten leek mij eindeloos en van die vluchtelingenliefde die altijd naar de achtergrond werd gedrongen en na het gezin en het werk kwam, nauwelijks herrezen en alweer koud gemaakt, begon ik moedeloos te worden. Vooral doordat ik me intensief bezighield met een groot project: die Geschiedenis van de Geneeskunde en de Vrouw die François samen met mij wilde schrijven, ging vorm aannemen. Als gynaecoloog en obstetricus zou hij van onschatbare waarde voor me zijn. Mijn dagelijkse leven liep op rolletjes. Ik kon het geld dat ik verdiende vrijelijk uitgeven, vrienden zien, reizen, in een appartement wonen dat me aanstond... ik mat de kloof die mijn bestaan scheidde van dat van een Lozerech. Hij zou pas als hij oud was plezier hebben van het geld dat hij zo moeizaam had verdiend, van het mooie huis waarin hij maar zo weinig zou hebben gewoond en waar hij pas voorgoed zijn intrek zou nemen op een leeftijd dat hij definitief zou hebben afgeleerd op de vaste wal te leven.

Zo werd Gauvain ondanks onze maandelijkse brieven een schim aan de horizon. Ik probeerde serieus me van hem los te maken. Maar het hart heeft zijn eigen trouw... Na verloop van tijd bleek ik me van Sydney te hebben losgemaakt! Zijn hele santekraam interesseerde me al nauwelijks meer, alsof het op de schroothoop had thuisgehoord. Ik had de fatale gewoonte aangenomen mijn twee mannen te vergelijken en ik werd me ervan bewust dat Sydney nooit mijn lichaam als iets unieks had beschouwd, noch mij als een onvervangbare vrouw. Terecht trouwens. Ik gaf hem volkomen gelijk, maar ik had het voorrecht gehad iemand te kennen die gek van me was en ik kon niet goed meer wennen aan redelijke gevoelens.

Tijdens de eerste jaren in de Verenigde Staten had ik me gevleid gevoeld in erotisch opzicht bij de intellectuele avant-garde te horen. Ik dacht toen nog dat er in de liefde zoiets als avant-garde bestond! Met Ellen Price en Al en al onze vrienden die therapeuten en seksopeuten en analytici en seksanalytici waren, hadden we briljante discussies over liefde en genot, maar dat hielp ons niet zoveel in de praktijk. Al was na het boek van Ellen impotent geworden, behalve bij prostituées. Dat was zijn antwoord aan zijn herderinnetje. Sydney was juist in een versnelling geraakt, maar wel op een appassionato manier. Dat gemak van de dilettant, dat ik zo had benijd, vond ik nu eerder een tekortkoming dan een elegantie.

Ik ging bij mezelf na hoezeer in het leven met een ander alles een kwestie van standpunt is: hetzelfde gebaar kan je irriteren of vertederen, al naar gelang je een reden zoekt met iemand te leven of hem te verlaten. Voortaan ergerde die hele Sydney me.

Om verschillende redenen zou hij nu graag met me zijn getrouwd, terwijl mij juist alle lust daartoe was vergaan. Alleen het idee al op mijn leeftijd nog een Amerikaanse naam te krijgen! En dan de toewijding tijdens de naderende jaren van ouderdom die bij de huwelijkskoop zit inbegrepen, ik moest er niet aan denken. Toch was Syd nog nooit zo teder, zo vurig geweest. Je loopt zelden tegelijkertijd in dezelfde pas, als stel.

Soms is een wreed detail voldoende om op een dag te ontdekken dat alles voorbij is. Voor mij was dat de avond waarop Sydney me na de liefde in mijn ogen keek en vol dankbaarheid zei: 'Wat een tederheid lees ik in je blik!' In feite had ik de hele tijd gedacht aan een paar schoenen die ik de vorige dag in een etalage had zien staan en die ik tot mijn spijt niet had gekocht. Ik had zojuist besloten ze straks aan te schaffen, zodra ik met goed fatsoen dit bed uit kon!

Zo gebeurde het dus dat ik me in een jaar tijd min of meer losmaakte van mijn twee mannen. Helemaal van Sydney, omdat hij terug moest naar Amerika. Minder van Gauvain, omdat het feit dat we elkaar niet zagen ons nooit helemaal klein had gekregen. Maar ik wilde graag leven zonder over het onmogelijke te dromen. Als je over de veertig bent, wacht je niet elf van de twaalf maanden op iemand die je niet ziet.

Kwam ik op de melancholische leeftijd dat vriendschap leefbaarder en kostbaarder lijkt dan liefde?

10The roaring fifties

Ik ga met steeds grotere stappen op de vijftig af, een periode waarin verrassingen alleen maar onaangenaam kunnen zijn. Het beste waarop je dan kunt hopen is de status quo. De tekenen van aftakeling die je hier en daar waarneemt, lijken in het begin niet zo belangrijk, maar, omdat het de eerste zijn, word je verontwaardigd of terneergeslagen. Toch zul je op een dag naar die rimpeltjes bij je ogen, die kleine, gemakkelijk te maskeren onvolkomenheden van je lichaam, terugverlangen wanneer er nog ergere bij komen. Voortaan zul je ieder jaar als je een foto van de vorige zomer bekijkt, denken: Tjonge! Vorig jaar zag ik er nog hartstikke goed uit! En over twee jaar zul je merken dat je er het jaar daarvoor nog hartstikke goed uitzag. Welnu, zo ver ben ik dan, in dat 'jaar daarvoor', waar ik later ook weer naar zal terugverlangen. De enige oplossing waarmee te leven valt is voortaan je best doen om het heden te waarderen in het licht van een nog zorgwekkender toekomst!

Ik heb mijn aalscholver in die drie jaar heel weinig gezien en ik heb mijn best gedaan ook aan hem te denken in het licht van onze onmogelijke toekomst. De natuur, de mijne in ieder geval, is barmhartig: wanneer je niet meer verlangt, ik bedoel wanneer het object van je verlangen weg is, wordt het bijna onvoorstelbaar dat je iemand zo vurig kunt hebben begeerd.

Ik heb Gauvain noodgedwongen weinig gezien want hij had zijn mysterieuze plan uitgevoerd. Hij was nooit gewend geraakt aan de Seychellen met dat al te lieflijke landschap dat niet bij zijn woeste karakter paste. Tegenwoordig verblijft hij acht maanden per jaar, van oktober tot mei, op een zandplaat vijfhonderd mijl vanaf Kaap de Goede Hoop. Het is geen land, het is zelfs geen eiland, alleen maar een abstract punt waar de 310 40' zuiderbreedte en de 8° 18' oosterlengte elkaar snijden, drie dagen varen vanaf het dichtstbijzijnde vasteland, binnen het bereik van de enorme golven van de roaring fourties. Zijn wereld is beperkt tot een koraalrif van zes mijl breed, tot een smal vulkanisch plateau dat ineens, op honderd meter van de oppervlakte, oprijst uit diepten van vijfduizend meter, en bewoond wordt door miljoenen langoesten. Opdat ik hem kan lokaliseren, heeft hij voor hij vertrok zijn schip, de Empire des Mers, een oude tonijnvissersboot van achtentwintig meter, op een zeekaart getekend, een nietig levensteken, verdwaald in al het blauw van dat gebied waar geen land boven water uitsteekt.

Zijn neef Youn, een van die mannen uit Douarnenez die van vader op zoon in langoesten zijn gespecialiseerd, had een paar jaar eerder die fabuleuze vindplaats ontdekt en had besloten daar te gaan vissen, dat wil zeggen daar te gaan leven. Maar door een halswervelfractuur tengevolge van een val aan boord waar hij nooit helemaal van hersteld was, kon hij er niet mee doorgaan en was hij gedwongen een soortgelijke piraat te vragen hem op te volgen bij het exploiteren van deze goudmijn. Weinig mensen zouden erop in zijn gegaan maar Lozerech was altijd te vinden voor het onmogelijke. Hij beschouwde het als een gelegenheid om de heftige emoties uit zijn jeugd nog eens te ervaren en zijn carrière waardig te beëindigen. Misschien ook om tussen hem en mij nog een extra hindernis te plaatsen. Omdat hij zijn gevoel niet kon onderdrukken, koos hij ervoor de afstand te vergroten. Want hij had een nieuwe reden gevonden om zichzelf te straffen: ook zijn vrouw Marie-Josée was net aan kanker geopereerd. Ze hadden bij haar 'alles weggenomen' zoals ze enigszins provocerend zei, waarbij ze waarschijnlijk met bitterheid besefte dat ze door deze formulering werd gereduceerd tot iemand die alleen een baarmoeder was geweest. Maar wat van haar overbleef was nog steeds de vrouw van Lozerech en zijn schuldgevoel was er nog groter door geworden.

Wat mij betreft, mijn boek over Geneeskunde en de Vrouw was eindelijk verschenen. We hadden er drie jaar aan gewerkt, François en ik, naast onze andere bezigheden, drie jaren van intensief werken die nu ten einde waren, wat een vreemd gevoel van leegte bij ons achterliet. We hebben het even geweten aan het feit dat we niet meer wisten wat te doen met al die vrije tijd en daarna kwam de waarheid aan het licht: we misten niet het werk maar de bijna dagelijkse aanwezigheid van de partner die we jarenlang voor elkaar geweest waren. We konden ons maar één oplossing voorstellen: onder één dak wonen! Die mogelijkheid was er, aangezien François alleen was, nu Luce, zijn vrouw, dood was en hij met een dochter van vijftien jaar was achtergebleven. Ik zag hoe ontredderd hij door het leven ging te midden van zijn bevallingen, het onderwijs dat hij in het ziekenhuis moest geven, de tiener die hij moest opvoeden en zijn verdriet over het verlies van een opmerkelijke vrouw van wie hij heel veel had gehouden.

Het kan een heerlijk avontuur zijn samen iets te beginnen uit liefdevolle genegenheid, wanneer je al een 'huwelijk voor het leven' en een zogenoemde vleselijke hartstocht achter de rug hebt. In dit stadium van het leven is liefde alles, zeker, en tegelijkertijd is het niet alles meer! Deze absurde formulering geeft aardig weer welke mengeling van enthousiasme en onbezonnenheid ten grondslag lag aan onze beslissing te gaan trouwen.

Ik kreeg niet de indruk dat ik aan een nieuwe fase begon of een bovenmatig risico nam: in zekere zin had François altijd al deel uitgemaakt van de familie, alleen nu ging hij er meer officieel bij horen. Verschillende keren in ons leven had het niet veel gescheeld of we waren serieus verliefd op elkaar geworden en iedere keer was er net iets tussen gekomen. In 1950 was ik waarschijnlijk met hem getrouwd als hij niet, midden in zijn studie medicijnen, naar het sanatorium in Saint-Hilaire-du-Touvet had hoeven gaan, waar hij twee jaar was gebleven. Toen hij eindelijk terugkwam, was ik met Jean-Christophe getrouwd. Toen ik van Jean-Christophe was gescheiden, was hij net met Luce getrouwd. En toen Luce vijfjaar later op het punt stond bij hem weg te gaan, woonde ik met Sydney in de Verenigde Staten!

Deze keer waren we alleen en vrij en ook goed gezond, die gelegenheid moesten we aangrijpen. Was ik met François getrouwd toen ik twintig was, dan was Lozerech ongetwijfeld uit mijn leven, zo niet uit mijn geheugen verdwenen. Maar bij Jean-Christophe was altijd een deel van mijn vermogen op liefdesgebied onvervuld gebleven en waren mijn meisjesdromen intact gebleven. Zo spreiden sommige mannen zelf het bed voor hun rivalen.

François was bovendien een zeldzaam exemplaar: zo'n interessante man die toch niet helemaal tot zijn recht komt. Hij had alles in zich om een voortreffelijk docent te worden, een uitstekend dichter, een verdienstelijk schilder, een talentvol pianist, een onweerstaanbaar verleider en eigenlijk was hij dat ook allemaal, maar door minuscule zwakke plekjes in zijn karakter ofwel een reeks toevalligheden was het werkelijke succes altijd uitgebleven. Zo te zien met zijn volledige instemming.

Hij ging door het leven met een aantrekkelijk uiterlijk zonder echt mooi te zijn, en met een aangeboren charme en elegantie die door juist genoeg nonchalance en verlegenheid werden getemperd zodat zijn vele talenten hem vergeven werden en hij in zijn jeugd de bijnaam Jantje de Professor kreeg. Een jeugd die hij trouwens niet achter zich had gelaten hoewel hij de vijftig was gepasseerd en hij vele beproevingen had gekend, want hij bleef overal enthousiast over: de pasgeboren baby's die hij nog steeds graag ter wereld hielp alsof ieder op zich de hele wereld voor hem betekende, zijn vrienden, zijn dochter Marie, zijn reizen, de muziek en, op de laatste plaats, ons huwelijk aangezien dat hem iets normaals leek en het universum in zijn ogen ondanks ziekte en dood in wezen mooi was. Hij hield van het leven maar hij hield ook van de mensen, wat minder vaak voorkomt, en hij hield zelfs van mijn avontuur met Lozerech, die hij de bijnaam 'Kapitein Aalscholver' had gegeven, ter herinnering aan de meisjesboeken en de Corcoran uit onze jeugd. Hij gaf de voorkeur aan de jongensboeken.

Ik had de zeekaart die Gauvain me voor zijn vertrek had gegeven in mijn werkkamer opgehangen en elke keer als ik naar dat kleine bootje keek, dat hij zorgvuldig en precies zoals hij alles deed, had getekend, met zijn laadboom, zijn achtermast en zijn kleine bruine zeiltje, werd ik droevig. Mijn aalscholver zat daar ver weg met zijn bemanning van acht kerels, en zevenhonderd kreeftenfuiken die iedere dag aan boord gehesen, leeggemaakt, opnieuw van aas voorzien en weer te water gelaten moesten worden, aan lijnen van veertig tot tachtig meter lang, op een bodem waar het krioelde van octopussen en reuzenmuren en, midden in een oceaan met eeuwigdurende golfbewegingen die, op die hoogte van de wereldbol, om de aarde heen kunnen razen zonder een obstakel tegen te komen dat hun kracht breekt. Zo althans stelde ik het me voor op grond van de boeken die zeevaarders over deze onzalige gebieden hadden geschreven en op grond van het logboek dat hij me regelmatig toestuurde.

Tijdens de lange periodes dat Gauvain weg was, had ik Marie-Josée een paar keer opgezocht na haar operatie, met het duistere verlangen iets van hem op te snuiven. Maar toen ik de vrouw van Lozerech en zijn huis zag, werd me juist des te duidelijker hoe groot de afstand was die ons scheidde, zowel te land als ter zee. Ik kon maar niet geloven dat ik 'de andere vrouw' was van die man die de rest van zijn leven in deze zielloze omgeving zou doorbrengen, zijn maaltijden zou gebruiken in de 'massief rustieke' keuken, zoals Marie-Josée met trots benadrukte, waarbij ze voorbijging aan het feit dat ze bij haar ouders en bij de ouders van haar man echte rustieke meubels had achtergelaten, die ze beschouwde als oude rommel die erop duidde dat je onderontwikkeld was. 'Mijn' Gauvain zou in bed liggen naast deze grijzende vrouw die altijd een beetje naar zweet rook, onder die gestikte deken van oudroze satijn, zou in slaap vallen onder zijn eigen trouwfoto en de portretten van de vier ouders in ovale lijsten met een palmtak erboven, tegenover de uit een catalogus gekochte en doodgelakte commode in Lodewijk-xv-stijl, die opgevrolijkt werd door vijf heidetakjes van zilverkleurig plastic en drie paarse tulpen, in een vaas van Arques-kristal met facetten.

Maar waarom zou ik proberen Lozerech en Gauvain tot een en dezelfde persoon te maken? Ik ben ook niet precies dezelfde als die vrouw die zo vaak naar het andere eind van de aardbol vertrokken is, met de duena op haar hielen, op zoek naar die mysterieuze huivering die op niets gebaseerd is dat menselijke woorden kunnen weergeven. We hebben allemaal zo onze facetten, net als de vaas van Marie- Josée.

Tijdens de eerste twee jaar die hij daar doorbracht - hij was van plan er vier jaar te blijven — had Lozerech meer geld verdiend dan in zijn hele leven misschien. Zodra zijn enorme viskaren vol waren, zette hij koers naar De Kaap en loste daar zijn tonnen monsters die levend naar een zeevisgrossier in Lorient werden vervoerd.

Hij 'leefde' niet meer, in de betekenis die je doorgaans aan dat woord geeft. Hij peilde de diepten, controleerde de lijnen, probeerde niet gek te worden in dat schuimende landschap en hij wachtte op de dag dat hij met pensioen zou gaan.

De langoesten hadden het leven van zijn gezin veranderd. Hij kon nu een stuk aan zijn huis laten bouwen en zijn oudste zoon, die zijn doctoraal scheikunde had, voor twee jaar naar de Verenigde Staten sturen. Joël had een eigen auto, een Eend die speciaal was aangepast voor een invalide. Zijn ene dochter gaf les in Rennes, de andere was stewardess. Marie-Josée had zich vooraan in haar mond drie geheel gouden tanden laten aanmeten. Kortom, iedereen mocht blij zijn met de langoesten.

Ik had lang geaarzeld of ik hem zou vertellen dat ik ging hertrouwen, met François, maar ik vond het nog erger als hij het van zijn vrouw hoorde. Ik wist dat hij het als een soort verraad zou beschouwen hoewel ook hij gekozen had voor de afstand. Hij schreef me trouwens al een tijdje niet meer, zonder dat ik kon uitmaken of het uit persoonlijke rancune was of uit discretie tegenover François die hij graag mocht.

Misschien was het bij mij ook uit discretie tegenover François, hoewel ik op dat gebied niet veel last had van dergelijke gevoelens, dat ik me aanwende om aan Gauvain te denken in de verleden tijd.

Toen gebeurde er iets dat alles op losse schroeven zette: mijn moeder overleed, aangereden door een bestelwagen op de hoek van een Parijse boulevard. Mama was altijd overgestoken zoals in de tijd van de postkoetsen, zonder rekening te houden met stoplichten en oversteekplaatsen, met een arm autoritair omhooggestoken om de koetsiers te gelasten vaart te minderen. De chauffeur echter had zijn paardenkrachten niet tot stilstand kunnen brengen en mijn moeder, die over de weg werd meegesleurd door de bestelwagen, overleed een paar dagen later aan haar vele fracturen, volkomen gechoqueerd door de slechte opvoeding van de bestuurders van tegenwoordig. Ze was achtenzestig jaar, ongehoord gezond en van plan nog een flink stuk verder te leven, zodat ik de gedachte dat ze ooit niet meer op dezelfde planeet zou leven als ik, altijd voor me uitschoof. Terwijl ik naast haar zwijgende gestalte zat tijdens de laatste dagen dat ze in coma lag, ontdekte ik met afschuw dat ik nooit meer, zolang als ik leefde, dat simpele zinnetje zou kunnen zeggen: 'Hallo! Mama?' Met haar verdween het eerste woord dat ik kende, het woord dat de basis was van mijn zekerheid in het leven. Dat is het eerste, soms het enige verraad van een moeder, je zomaar onverwachts te verlaten.

Iedere keer dat François het had over 'je mama', kreeg ik tranen in mijn ogen. Voortaan vermeed ik dat woord.

Ik had Gauvain geschreven om hem te vertellen dat mijn moeder was overleden. Met hem kon ik praten: ze had hem zo vaak aan zijn oren getrokken met de woorden 'kleine schooier', dat hij na zoveel jaar een zekere genegenheid voor haar voelde.

Dit verlies dwong me de balans op te maken van wat voor mij telde: ik had op aarde nog één wezen dat onvoorwaardelijk van me hield en die zou ik nu ook kwijtraken zonder er iets tegen te doen, want de dag van zijn pensioen zou het einde betekenen van ieder plannetje tussen ons. Plotseling kon ik niet meer tegen de gedachte dat hij ook een plaatsje zou krijgen in mijn verzameling herinneringen. Ondanks de harmonieuze verstandhouding tussen François en mij, voelde ik dat ze nog steeds in leven was, de dwaze meid die zich naar het eiland haastte, naar de eilanden aan het andere eind van de wereld, om die 'vlam' weer te zien die maakte dat de liefde op het tegendeel van de dood leek. En ik wist dat mijn moeder het ermee eens zou zijn geweest dat ik leefde voor twee. Ook zij had last van levenshonger en was niet van plan op welk gebied dan ook iets mis te lopen. Soms moet je anderen ontrouw kunnen zijn om jezelf niet ontrouw te zijn: dat was een van haar principes.

De omstandigheden boden me een ideale gelegenheid: al twee jaar lang bracht ik iedere herfst een maand in Québec door voor een serie colleges aan de universiteit van Montréal en ik kon daar voor de duur van mijn verblijf beschikken over een appartementje waar ik probleemloos iemand kon onderbrengen. Ik was er het jaar daarvoor heen gegaan met Loïc die voor de televisie regisseerde en voor Radio Canada werkte. Het moeilijkste zou zijn om Gauvain over te halen, hem zover te krijgen dat hij zou durven liegen tegen een echtgenote die, met recht, zeurderig en wantrouwig was. Voor een zeeman, die al zo vaak van huis is, is het onvoorstelbaar dat je je vrije tijd, en helemaal je pensioen, ergens anders dan thuis zou doorbrengen.

Ik schreef hem hoe de dood van mijn moeder een bepaalde wending aan mijn gedachten had gegeven en terwijl ik die aan hem uitlegde, besefte ik waarschijnlijk dat ik er dringend behoefte aan had hem weer te zien. Ik stelde alles in het werk om bij hem de wond van de liefde weer open te maken. Ik kende hem nu goed genoeg om te weten waar ik het mes in zijn pantser moest zetten en het lemmet ronddraaien tot ook hij niets anders verlangde dan mij tegen zich aan te houden en zich nogmaals over te geven aan die roes die hem het begrip van goed en kwaad deed verliezen.

Dat ik hem nodig zou kunnen hebben in deze moeilijke tijd bracht hem van zijn stuk. Onze brieven die begonnen op nostalgische toon, werden langzamerhand steeds inniger en doordat het ene woord het andere uitlokte, werden ze algauw zo hartstochtelijk dat het ons onmenselijk leek de toekomst tegemoet te zien zonder dat we nog een keer zo'n tijdloos moment zouden beleven dat ons leven een dimensie had gegeven die we niet konden definiëren maar die, naar we vermoedden, essentieel was.

Elkaar schrijven over de liefde is op zich al een genot, een verfijnde kunst. Elke brief, elk spaarzaam telefoontje van hem, elk ik hou van je, leek me een overwinning op de krachten van de ouderdom en de dood.

Gauvain zowel lichamelijk als gevoelsmatig tot de juiste graad van erectie te brengen om hem te laten geloven dat hij zelf het initiatief nam voor een volgende ontmoeting, was een waar genoegen. Bij hem werd wat hij te kort kwam aan talent goed gemaakt door de intensiteit van zijn gevoel voor mij. Hij die alleen maar wilde geloven in de plicht en de waardigheid van hard werken, vond om mij te schrijven opeens dichterlijke woorden. Hij noemde me 'zijn adem', 'zijn leven', 'zijn waarheid'.

Zes maanden na de dood van mijn moeder hadden we besloten elkaar de volgende herfst in Montréal te ontmoeten, vlak voordat hij vertrok voor de wintercampagne. Hij kon zich niet langer verschuilen achter de noodzaak om zuinig te zijn: hij verdiende toch genoeg om zonder al te veel wroeging het geld voor een reis naar Canada uit zijn portefeuille te trekken.

Zonder het toe te geven, begon hij ook op te zien tegen zijn terugkeer naar de wereld van de landrotten, omdat hij wel wist dat een gepensioneerde zeeman in die wereld niets te doen weet en algauw een oude man wordt. Uit die vrees putte hij de moed om tegen zijn vrouw te liegen, waarbij hij haar zo'n onverwachte verklaring gaf dat Marie-Josée niet wist wat ze daarop moest zeggen: hij ging 'een tocht maken' door het hoge Noorden van Canada, want een vriend uit Québec die hij op De Kaap was tegengekomen had hem bij zich thuis uitgenodigd! Een ongelofelijke smoes wordt vaak nog eerder geaccepteerd dan een geloofwaardig, moeizaam verzonnen alibi.

Het plan werd verder op poten gezet. Ik was gelukkig met François maar vanaf dat moment ging mijn geluk gepaard met een gevoel van kinderlijke vreugde. Het leven kreeg zijn romantische kleur weer terug en ik voelde me twintig jaar jonger worden.

Het klinkt paradoxaal, maar sinds hij in Zuid- Afrika werkte, deelde ik de dagelijkse emoties van Gauvain meer dan vroeger. Hij had namelijk de gewoonte aangenomen me bijna iedere avond een paar regels te schrijven, nadat hij zich voor de nacht had vastgemaakt aan zijn meerboei, in een hoek van het rif waar de zee iets minder tekeerging. Hij schreef zijn verslag van de gebeurtenissen van de dag zodra het weer, dat doorgaans slecht was, 'handzaam' werd zoals hij zei, want 'mooi' kon hij het niet noemen. En iedere keer dat hij De Kaap aandeed, stuurde hij me een pak geruite blaadjes.

Gaandeweg was die blocnote uit Zuid-Afrika een opmerkelijk document geworden dat, zonder kunstzinnigheid maar ook zonder kunstmatigheid, een verslag gaf van zijn dagen in de hel op dat koraalrif dat hij zelf alleen als zijn werkplek zag, zijn openluchtmijn als het ware. Juist de soberheid maakte het zo waardevol, die afstand tussen de eenvoud van de woorden, de bescheiden toon, en het geweld van de elementen: de eenzaamheid waarvan je voelde dat ze zwaar viel, de alomtegenwoordige vermoeidheid, de stormen die nog eens boven op het chronisch slechte weer kwamen, de verwondingen, de gruwelscènes ook, als een van de mannen genoodzaakt was in een duikerpak tot onder in de viskaren af te dalen, dwars door de krioelende schaaldieren, om de dode beesten weg te halen die anders misschien de rest van de lading hadden aangestoken. Het resultaat was een hartverscheurende tekst die niet had misstaan in mijn Historisch Tijdschrift of zelfs in de serie Terre des Hommes. François, aan wie ik de mooiste passages voorlas, had het hem voorgesteld toen hij weer eens in Frankrijk was, maar hij moest erom lachen en weigerde zo'n 'zot' idee te overwegen.

Toen ik hem zes maanden later terugzag, op een vliegveld zoals gewoonlijk, werd ik getroffen door zijn uiterlijk. Vijftig jaar zo'n hard leven leiden begon zijn sporen na te laten. Lozerech leek me eerder getaand dan gebruind, eerder gegroefd dan gerimpeld, eerder stram dan sterk. Stijf in zijn pantser van spieren, was hij gaan lijken op zijn langoesten. Wat bleef, waren zijn ogen als helder water, die indruk van kracht die er van hem uitging en ook een aandoenlijke zelfverzekerdheid die ik niet van hem kende en die voortkwam uit zijn materiële succes.

Ik had een beetje angstig naar dit verblijf uitgekeken, aangezien de totale zorgeloosheid uit mijn jeugd me niet meer op zijn plaats leek. Gauvain had zich op den duur een gesublimeerd beeld van me gevormd en het leek me van levensbelang daaraan te beantwoorden. Ik wilde me wel van zijn liefde onthouden maar die niet kwijtraken! Maar ja, als je de vijfenveertig bent gepasseerd, zie je er gauw slecht uit. Door een maand van colleges en besprekingen was ik er niet veel fraaier op geworden, te meer daar dat houthakkersvolk er een handje van heeft je stelselmatig in mootjes te hakken en uit te zuigen. Hier zijn de studenten leergieriger en meer geneigd tot discussiëren dan in Frankrijk, minder eerbiedig ook, familiairder en ook veeleisender, zoals de Amerikanen. Je moet je helemaal geven om bij hen in de smaak te vallen en te rechtvaardigen dat men je van zo ver laat overkomen. Het oude Europa heeft niet genoeg prestige om zonder meer belangstelling te wekken. Met mijn aanleg voor het organiseren van galafeesten waar François altijd de spot mee had gedreven, heb ik dus alles met zorg gepland als een atlete die zich op de Olympische Spelen voorbereidt.

Principe nummer 1: Zorg dat je niet ongesteld bent tijdens de wedstrijden! Ik zou dus zes weken lang zonder onderbreking de pil nemen. Bedankt Pinkus!

Principe nummer 2: Besteed veel zorg aan het eerste optreden; het is van invloed op alles wat erna komt. Vooral omdat de situatie wat de edele organen betreft niet rooskleurig was. Door een bronchitis, die ik had opgelopen in dat koude land waar de winter de herfst verdringt voordat hij de lente overschaduwt, was ik vroegtijdig vijftig geworden. Ik wilde dat compenseren door een vrolijk krullenkapsel, netjes in golfjes zoals Gauvain, die niet dezelfde ideeën heeft over goede smaak als de redactrices van Harper's Bazaar, dat mooi vindt. Maar mijn haar, dat statisch was geworden door de al te droge lucht en de bovenmatige verwarming in dit land, kon slecht tegen de elektroshock die de haarkunstenaar uit Québec had toegediend. Hier hebben de kapsalons, net als de Amerikaanse trouwens, meer weg van een wasserette, wassen, centrifugeren, drogen in achttien minuten, dan van zo'n weelderig toevluchtsoord als een schoonheidsinstituut in Frankrijk is. De wasbakken hebben de vorm van een omgekeerde guillotine en snijden in je nek, je keel wordt dichtgesnoerd door een hard plastic kraagje dat je om krijgt in plaats van een zachte handdoek en de dames die je haar wassen rossen je af als stalknechten voor ze je aan de geïnspireerde kunstenaar overleveren... die echter niet door jouw hoofd geïnspireerd wordt, als je de veertig bent gepasseerd althans!

Mijn roskamster, die volgens mij eerder in de ploeg discuswerpsters van Oost-Duitsland thuishoorde, deelde me zonder enige consideratie mee, terwijl ze me nog een paar handenvol extra uitrukte, dat ze nog nooit haren had gezien die zo uitvielen als de mijne.

'Dat komt door de herfst,' probeerde ik te zeggen, 'een beetje vermoeidheid...'

'Dan nog,' onderbrak ze me, 'zo'n ragebol, das niet normaal.'

Het woord ragebol riep bij mij het spookbeeld op van een snel voortschrijdende kaalhoofdigheid die het einde van mijn carrière als minnares zou inluiden, aangezien het dragen van een pruik slecht samengaat met 'potjes van bil gaan' zoals de duena het noemde. Dus accepteerde ik gedwee dat er een Mexicaans smeerseltje werd aangebracht dat rook naar desinfecteermiddel voor wc's, ik merkte het te laat, en dat mijn haar dof en en slap maakte ondanks de doortastende watergolf van Mario (of was het Emilio?).

Hoewel de tijd drong - het vliegtuig van Gauvain landde twee uur later — durfde ik me niet te verzetten tegen een gaufreerbehandeling die gepaard ging met een toupeerbehandeling zoals het in Frankrijk al in geen jaren meer gedaan werd, en die gevolgd werd door een verstevigingsbehandeling met een lak die deze keer naar een desodoriseringsmiddel voor taxi's rook, allemaal verrichtingen die, naar men mij verzekerde, absoluut noodzakelijk waren om 'wat volume' te geven. Meewarige blikken van Mario (of was het Emilio?) op de noodlijdende zones. Toen ik twintig was, had ik een bos haar als een Tahitiaanse, die reikte tot mijn middel, probeerde ik hun te vertellen om mezelf in een gunstig daglicht te stellen, maar het liet ze koud en ze geloofden er hoe dan ook niets van. Ik heb vaak gemerkt dat anderen nooit geloven dat jij jong bent geweest. Niet echt. Ze doen alsof, uit beleefdheid.

Ik vlucht de haartempel uit, veel te laat maar wel met een prachtig poppehoofd van zevenenveertig jaar. Gelukkig zal Gauvain alleen de pop zien, niet de zevenenveertig jaar. Zijn ogen zullen met een beetje geluk achteruit zijn gegaan. En trouwens, poppen zie je niet zo vaak op zee op 30° zuiderbreedte!

In de taxi zit ik in mijn eentje te lachen bij de gedachte dat ik binnen een uur mijn aalscholver weer zal zien opduiken en zijn vleugels zal zien openslaan voor de mooiste vrouw van de wereld. Op een minnaar wachten is veel beter voor je teint dan een echtgenoot verwelkomen en naarmate de taxi voortrijdt, voel ik me steeds mooier worden. Helaas! Twee uur vertraging op de vlucht Parijs-Montréal, en er is niets meer over van deze broze schoonheid. In de meedogenloze spiegels van de luchthaven zie ik al gauw alleen nog maar een dame met krulletjes als van een Maltezer leeuwtje, met kringen onder haar ogen en een niet al te frisse gelaatskleur, en uit niets blijkt dat ik net nog zo'n lekker gevoel in mijn aderen en mijn huid had.

Maar wanneer Lozerech ten slotte verschijnt, die er zoals altijd uitziet alsof hij zwaarder op de aarde weegt dan anderen en tegelijkertijd iets heeft van de eeuwige balling in zijn manier van lopen, zoals zeelieden hebben die al te lang de zee als hun vaderland hebben beschouwd, voel ik alleen nog een oneindige liefde. Zijn angstige blik zoekt me in de menigte en ik stort me zo hartstochtelijk in zijn armen dat ik meteen al mijn lip openhaal aan die akelige tand van hem met dat afgebroken hoekje. De duena, die erop gestaan had met me mee te gaan naar Mirabel, begint onmiddellijk te grijnzen 'Zo, nou dat wordt geheid een herpes binnen achtenveertig uur, ouwetje'.'Ze noemt me ouwetje sinds ik vijfenveertig ben! Maar ik bekommer me niet meer om jaren of spiegels: ik zal mezelf voortaan in de ogen van Gauvain zien. Mijn leeftijd? Hoezo? Ik word immers bemind op deze leeftijd!

Geroerd bekijken we elkaar alsof we deze keer echt bang zijn geweest elkaar nooit weer te zien. Het feit dat we bijna afstand van elkaar hadden gedaan en er toch in geslaagd zijn elkaar nog eens te ontmoeten, hij ten koste van gevaarlijke acrobatische toeren en ik ten koste van ingewikkelde manoeuvres, waarbij de kleinste misstap alles op het spel kon zetten, maakt ons zo blij als kinderen. Het leven heeft nogmaals gewonnen. We houden elkaar bij de hand vast, als Amerikanen, terwijl we wachten op de bagage van Gauvain en we kussen elkaar onophoudelijk in de taxi die ons 'naar huis' brengt. Het is de eerste keer dat we een huis hebben, met een keuken, een koelkast vol levensmiddelen, een televisie, een platenspeler, een bed dat we zelf zullen moeten opmaken, maar dat we meteen bij aankomst openslaan om ons ervan te overtuigen dat de mateloze aantrekkingskracht die onze geslachtsdelen op elkaar uitoefenen nog steeds aanwezig is.

Ah, die eerste liefkozing van mijn kerel, wat heb ik daarvan gedroomd! Ja, alles is er nog, de kracht en de zwakheid, onverbrekelijk met elkaar verbonden.

'Je dacht dus nog vaak genoeg aan me, aalscholver, om van zo ver terug te komen?'

'Je bedoelt dat ik te veel aan je dacht om niet te komen.'

We rusten uit, met het kinderlijke diepe besef zeker te weten dat we zijn waar we horen te zijn. Ik streel de haartjes op zijn onderarmen, waartussen een paar witte draadjes verschijnen. Hij heeft zijn hand op mijn schaamheuvel gelegd, als een bezitter.

'Ik heb de indruk dat we nu nooit meer van deze ziekte zullen genezen. Ik heb de hoop opgegeven!'

'Dat is nou net 't bewijs dat het geen ziekte is. 't Is juist het leven, dat heb je me vaak genoeg gezegd. Ik vind 't niet leuk dat je doet alsof het een ziekte is.'

'Ik zeg dat omdat het is als een koortsaanval en je tussen de aanvallen door denkt dat het niet meer terugkomt.'

'Dat zeg jij. Ik weet dat ik verloren ben. En nog blij dat ik 't ben op de koop toe.' Hij lacht zijn mooie jonge lach.

Gerustgesteld kunnen we aan de tweede scène beginnen: 'De thuiskomst van de zeeman'. Gauvain pakt zijn koffer uit en bergt zijn spullen op terwijl ik met veel plezier saaie, simpele handelingen verricht die vanavond echter één voor één betekenen: bedrijf de liefde met me en dank je wel voor de liefde. Ik dek de tafel voor ons tweeën, breng hem een whisky (die heeft hij op De Kaap leren drinken), dien het avondeten op dat ik 's ochtends voor hem heb klaargemaakt. Ik speel de ijverige echtgenote die haar verre reiziger verwelkomt en tegelijkertijd de schalkse meid en terloops ook nog het smerige wijf. Dat zijn de grondbeginselen van de kunst, maar voor Gauvain is het genoeg om ervan overtuigd te zijn dat hij deze avond met de koningin van Scheba zit te dineren. Ik geniet van iedere blik van hem. Ik weet dat ik voor niemand ooit meer de seksbom zal zijn die hij in me ziet.

Bij het dessert staat hij op en hij legt plechtig een rood leren doosje bij mijn bord neer. Als Gauvain me een sieraad geeft, een echt, dan is de situatie wel ernstig.

'Wat had ik anders voor je moeten kopen in Zuid-Afrika dan goud... behalve een diamant?' zegt hij, blij en verlegen lachend, terwijl ik een heel lange gouden ketting te voorschijn haal die gemaakt is van dikke, regelmatige schakels als van een ankerketting. Ik weet al dat ik hem mooi vind.

"k Had liever een sieraad voor je gekozen dan een simpele ketting, maar omdat ik nooit iets heb begrepen van jouw smaak, was ik veel te bang dat ik ernaast zat. En alleen al als ik denk aan 't gezicht dat je trekt als ik iets voor je meebreng wat je in de prullenbak zou willen gooien...'

'Ooh! Zie je dat dan meteen?'

'Wat dacht je! Je mond lacht dan, als je dat lachen kan noemen, en je ogen kijken zo minachtend... dat je door de grond gaat. Dan voel je je waardeloos en het ergste is nog dat je niet begrijpt waarom! Die leren tas bijvoorbeeld laatst, die vond je zeker niet mooi, die heb ik nooit meer teruggezien!'

Ik lach om niet te hoeven antwoorden, ik zorg wel dat ik hem niet vertel dat ik die aan mijn Spaanse conciërge heb gegeven omdat ik moest braken van de oranje kunstzijden voering en ik pukkels kreeg van de vergulde sluiting met briljanten.

'Ik begrijp niet hoe je nog van me kunt houden, met mijn ingewikkelde smaak, mijn hebbelijkheden van een intellectueel en mijn "snobisme". Gelukkig ben ik ook een seksmaniak, nietwaar?'

'Kom dat maar eens bewijzen, ik weet van niks! En doe je ketting om, Karedig, dat ik hem op je blote huid zie. Volgend jaar krijg je het anker, dan kan je niet meer weglopen.'

Ik was vergeten hoe de eerste nacht kan zijn met een piraat die maandenlang geen vrouw heeft gezien en toch heeft het leven ons zo iets aardigs cadeau gedaan: meer eerste nachten meemaken dan tiende! Eigenlijk dacht ik, toen ik hem op mijn twintigste liet gaan, dat ik wel meer minnaars van dat formaat zou tegenkomen. Ik weet nu dat ze te zeldzaam zijn om er twee in één leven te kunnen verwachten.

We hadden de hele nacht nodig om ons van ons verlangen te verlossen. Ieder woord dat we uitspraken, ieder gebaar dat we maakten was al 'pre-orgastisch', zoals Ellen zou zeggen. In pseudo-dichterlijke termen gezegd: 'alles droeg ertoe bij ons vuur brandende te houden', ik bood hem mijn zachte lippen en hij drukte mij koortsachtig aan zijn borst, zoals romanschrijvers zeggen die bang zijn voor wat zich onder de gordel afspeelt en voorbij wensen te gaan aan het feit dat de geslachtsdelen onlosmakelijk zijn verbonden met de hersenen!

Maar dit boek stopt niet bij het middel. Ik moet dus bekennen dat de ware stokebrand van ons vuur... ja, natuurlijk de liefde was. Goed. Maar wat heeft het voor zin om te schrijven: 'Hij bedreef de liefde met me'? In werkelijkheid werd ik die avond om precies te zijn in vervoering gebracht door de duim van Gauvain in mijn tunnel terwijl zijn middelvinger aan het knoopje van mijn sleepjurk zat en zijn andere hand mijn harteheuveltjes beroerde, terwijl zijn angel, zijn prikstok, zijn zwaard hard werd en zijn kopje liet opkomen onder iedere aanraking die mijn handen of lippen bedachten, waarbij ik deze ouderwetse poëtische formuleringen met opzet gebruik om mijn duena niet te alarmeren die onuitstaanbaar wordt nu ze op leeftijd komt.

Moet ik betreuren dat ik niets moderners, geëmancipeerders, gewaagders heb te beschrijven? Moet ik het jammer vinden dat we ons hebben beperkt tot die, dat moet ik toegeven, wel heel primitieve manoeuvres? Toch weet ik dat een erotisch schrijver die de naam waardig is op z'n minst zijn hoofdpersoon moet laten toekijken hoe diens partner zijn of haar gevoeg doet, en hem zich pas laat ontladen — zoals ze dat zo mooi zeggen — als zij haar zwarte jarretelgordel nog aan heeft, of als hij haar in haar gezicht heeft geürineerd. Van deze kinderachtige en onbehoorlijke praktijken mag je, naar men zegt, hoogstaande genietingen verwachten. Wel, dan zullen wij alleen doodgewoon genot hebben gekend maar dat was voldoende om ons in extase te brengen. Bovendien heeft het me verzoend met mijn geslacht en bevrijd van die kwaadaardige schrijversbende die ik zo lang meende te moeten hoogachten, in het kielzog van Sydney en zijn vrienden. Gauvain, die hen nooit heeft gelezen, heeft me ongevoelig gemaakt voor hun praatjes vol haat en minachting. Je hebt me zelfs van Freud bevrijd, jij die nauwelijks weet wie hij is!

In dit eindeloze steekspel is er geen winnaar of verliezer. Ik weet niet wie de leiding heeft en vaak wil ik niet degene zijn die eist; maar zodra we elkaar ook maar aanraken, ben ik zo snel vertrokken dat we elkaar ervan beschuldigen te zijn begonnen.

'Je deed alsof je sliep maar je lag achter me met een stijve, ik voelde het wel hoor, walgelijk type!'

'Wat ben jij vals! Jij bent begonnen met je billen te draaien, net toen ik bijna sliep!'

Eindelijk, tegen de ochtend liggen we uitgeteld neer en in stilte zeg ik dank, met zijn nog mollige vogel in mijn hand geklemd. Gauvain is zoals gewoonlijk midden in een zin in slaap gevallen en het lieve vogeltje ligt in zwijm. Bij het wakker worden heb ik in het kommetje van mijn hand alleen nog een zacht frietje dat onder in de pan is blijven liggen.

De volgende morgen in het schrille licht van de Canadese voorwinter, lijken toverkunsten ook op oude frietjes. Gauvain heeft hoofdpijn, dat komt door het tijdsverschil. Ik heb ook hoofdpijn, dat zal wel door de wodka komen. 'Kletspraatjes,' zegt de duena, 'dat zijn de charmes van de vijftigjarige leeftijd. Kijk maar naar de medicijnen die jullie uitgestald hebben, die liegen er niet om. Liefde met Algipan te midden van knieverbanden, oestrogenen en laxeermiddelen, en dan hebben we het nog niet eens over de kramp in je kuiten op het beslissende moment, dat is de ouderdom, dat zul je zien."Hou je snavel, ouwe struisvogel. ' 'En heb je gemerkt dat hij nu steeds als hij uit een lage stoel opstaat "Ah h" zegt? En ik wijsje erop dat hij vaak gaapt, hij zal wel last van brandend maagzuur hebben. Trouwens, hij gebruikt Gelusil. Je moet hem eigenlijk niet zoveel laten drinken. En heb je de huid van zijn hals gezien? Die lubbert.' 'Je zuster!' 'Precies! Kijk ook maar eens naar je eigen armen, daaraan kun je zien hoe oudje bent.' 'Niet hoe oud ik ben, hoe oud zij zijn.' 'Nu we het toch over leeftijd hebben, je libido wordt de laatste tijd weerzinwekkend, dame, en ik vraag me af of al die hormonen die ze tegenwoordig voorschrijven...' 'Mijn hormoon heet ik hou van je. Dat tegen me gezegd wordt dat ik een schat ben. En met zoveel overtuiging dat ik het nog ga geloven ook, wat wil je!' 'Ha, ha! Nou ja, als hij zo dom is dat hij jou een schat vindt, geniet er dan maar van, zo één zal je niet weer vinden.' 'Ik ben niet op zoek.' 'We zijn altijd op zoek, meisje. Nog een laatste kleinigheid als je het goedvindt,'gaat ze onverbiddelijk door, 'hij mist een voorkies en nu komt het niet door een vechtpartij zoals de vorige keer. Eén tand missen, dat heeft nog iets van een zeerover, maar twee, dat lijkt Père Magloire wel!Jij wilt het niet zien, maar ik let goed op.'

Als je elkaar lang niet ziet, laat je je inderdaad meeslepen door je dromen. Op den duur houd je van iemand die niet helemaal meer bestaat maar die door jouw verlangen gevormd wordt. Schrijven is verraderlijk. Liefde door middel van een briefwisseling is bedrieglijk. In een brief heb je geen last van kleine lichamelijke gebreken die de meest nobele gevoelens kunnen ondermijnen. In brieven wordt niet geboerd. Je hoort er geen gewrichten kraken. Maar bij een man, zeker als hij in een mannengemeenschap leeft, komt het niet op om de kleine ongemakken van de ouderdom te verdoezelen.

Maar vreemd genoeg wekken die symptomen bij mij alleen maar medeleven op. Ik voel een opwelling van liefde als hij zich, verkrampt van verlangen, over me heen buigt met zijn verslapte gezicht en zijn glanzende tong bungelend in het halfdonker van zijn open mond.

'Het lijkt wel de tong van een zieltogende schildpad,' merkt de duena op. 'Hartstocht kan iemand onherkenbaar maken, dat is algemeen bekend,' zeg ik. 'Jonge mannen niet,' antwoordt ze. 'En over vijf of zes jaar, denk daar eens aan... als je dan nog steeds tot grote prestaties in staat bent: niet boven liggen tijdens het vrijen. Dan hangt alles zo. Of anders in het halfdonker. Als je ouder wordt, kun je je steeds minder veroorloven op klaarlichte dag te vrijen of naakt door een kamer te lopen. Trouwens, kijk eens hoe hij loopt: hij staat niets vermoedend op, die stomme eend! Hij weet niet dat hij te weinig kapok in zijn billen heeft... Hij is nog mooi, goed, maar het is nu wel een "vieux premier .

Kan wel zijn, maar zijn spieren staan nog steeds bol op zijn stevige dijen die uit zijn romp steken als de twee hoofdtakken van een boom. En ik houd van zijn volle schouders die niet zijn gebogen onder de last der jaren en van zijn rug vol kinderlijke sproeten die, net als zijn karakter, weigert te buigen. En ik houd ervan door mijn wimpers te kijken naar zijn lachende, lieve ogen, twee druppels zee, of me in mezelf te keren wanneer hij daar ook is en te luisteren hoe gevoelens voorbijtrekken die nog geen last van rimpels hebben.

En het kan me niet schelen dat hij geen stierenvechtersbillen meer heeft, duena, ongeluksvogel, niet alle stierenvechters hebben zo'n lui als hij, een verrukkelijke lui, of hij nou stijf als ivoor of slap als deeg is, een lui die opgepompt kan worden en niet kan knappen, die beige en brutaal is en altijd klaar voor de start en rond als de steel van een houweel die glad geworden is in het gebruik, en nooit verkreukeld, zelfs niet als hij uitgeput is. En niet alle stierenvechters hebben zulke ballen als edelstenen, die altijd koel zijn en stevig op hun plaats zitten. . Toen ik twintig was, dacht ik serieus dat ik niet op dat formaat gebouwd was. En ook niet op dat ritme. Als ik bij Gauvain vandaan kwam, was dat gebied uiterst gevoelig en had ik o-benen als een paardrijder. Ik was tevreden met het delicate staafje van Jean-Christophe of de behendige slang van Sydney en hun bezadigde optreden. Jawel mevrouw, ik geef het toe, nu ik de eerste schok te boven ben. Het kan niet fors genoeg zijn. En zolang je nog niet genoeg mensen, mannen of vrouwen, hebt geprobeerd, weet je niet waar je moet ophouden in de liefde. Onbekenden sluimeren er in ons en velen daarvan zullen nooit wakker worden.

Houden van een aalscholver heeft als voordeel dat je je niet druk hoeft te maken over manieren. Lozerech heeft geen gevoel voor wat belachelijk is of in ieder geval niet hetzelfde gevoel als ik. Hij heeft gevoel voor waardigheid, dat is iets anders. De vriendin wier appartement ik mag gebruiken heeft een verzameling oude platen met jazz en liedjes van vroeger, en als we samen thuis eten, kan ik de verleiding niet weerstaan mijn armen om mijn kapitein heen te slaan en 'cheek to cheek' met hem te dansen op alle 'sentimental journeys' uit mijn jeugd. Ik word zijn 'Paper Doll', zijn 'Georgia on his mind', hij is 'under my skin' en we laten ons meevoeren door onze nostalgie - 'als twee ouwe zakken,' zegt de duena— of twee jonge zakken, of laten we zeggen gewoon twee zakken, die over de gave beschikken samen altijd weer opnieuw zakken te worden. Met regelmatige tussenpozen brengt hij zijn lippen naar mijn mond en wellustig blijft hij daar alsof hij mijn mond nooit eerder heeft gezien.

'Het is niet normaal om zo graag te zoenen, Lozerech. Ik wed datje moeder je minstens tot je zevende met een speen in je mond heeft laten lopen!'

"t Is niet dat ik 't zo graag doe, maar 't is de beste manier om je te krijgen waar ik je hebben wil!'

We lachen onnozel... Ik druk hem nog steviger tegen me aan. Ik denk er liever niet aan hoe we eruitzien. Als Loïc of Frédérique me eens zagen vanaf de andere kant van de ruit? Alleen die lieve François zou ons niet veroordelen. Maar waarom zou ik bedenken hoe ik eruitzie? Ik hoef me daar even niet mee bezig te houden en deins nergens voor terug: knapperend haardvuur, kaarsen op tafel die ik steeds vaker gebruik om redenen waar Gauvain zelfs geen idee van heeft, en dan de liefde op het grote rendiervel bij de gloeiende houtblokken. Ja hoor, ik trakteer mezelf op alles wat je op onze leeftijd niet meer durft te doen, op wat ik nooit heb durven doen in mijn milieu waar iedereen blasé is.

Ik moet nog een lezing houden voor de sectie Women Studies van de universiteit, over De beperkte plaats die vrouwen toekomt in de Geschiedenis en in de Kunst. Ik heb tevergeefs enige pogingen gedaan Gauvain uit zijn hoofd te praten om naar me te komen luisteren, want zijn aanwezigheid zal een verlammende uitwerking op me hebben. Maar al heb ik hem verboden op de voorste rijen plaats te nemen, toch zie ik hem algauw zitten, met zijn ellebogen op zijn knieën om alles beter te kunnen volgen, als de beste leerling van de klas in Morbihan. Hij heeft niets van de ongedwongen houding van de docenten of van de gemaakte onverschilligheid van de studentes die tachtig procent van mijn gehoor uitmaken.

Ondanks mezelf let ik op mijn taalgebruik: ik wil hem niet al te zeer overdonderen! Moge enig begrip voor het onrecht dat vrouwen wordt aangedaan doordringen tot het braakliggende terrein waar zijn basisideeën sluimeren, maar ik moet hem niet verontrusten door het te hebben over de oorlog der seksen. De argumenten die hij zou kunnen aanvoeren staan me bij voorbaat al tegen. Hij verkeert te goeder trouw in het Cromagnon-stadium wat redeneren betreft: 'Er zijn nog nooit vrouwen geweest onder de grote schilders, de grote musici of de geleerden. Dat wil toch wel wat zeggen, niet?' En de Cromagnonmens kijkt je aan alsof hij je zojuist een klap met een knots heeft toegediend! Omdat ik de moed niet heb om de strijd aan te binden met zo'n peilloze domheid, houd ik Gauvain liever verre van dit soort problemen. Alles wat ik mag hopen is heel even iets, al is het ook maar een schijntje, verwarring bij hem te zaaien.

Na afloop tref ik hem helemaal geroerd aan, niet door de ideeën die hij alweer vergeten is met hun mysterieuze namen en onbekende termen, maar door het applaus dat mijn lezing herhaaldelijk heeft onderbroken, door de zichtbare goedkeuring van het publiek voor mijn argumenten, en ook door het gelach. Kortom, door mijn succes. Alleen diegene houdt echt van je tegenover wie je je superioriteit kunt tonen zonder dat het zijn gevoel van eigenwaarde kwetst of zijn rancune oproept.

Zodra we de sobere maaltijd die op universiteiten gebruikelijk is naar binnen hebben gewerkt, gaan we stilletjes weg, nadat we alle uitnodigingen hebben afgeslagen, om met z'n tweeën uit eten te gaan want ik heb vanavond besloten Gauvain uit te nodigen in een van de beroemdste restaurants van Montréal.

Als je van elkaar houdt, lijkt alles op een knipoog of op toeval: we worden verwelkomd door een liedje van Félix Leclerc zodra we het restaurant binnenkomen, een heel oud liedje dat Gauvain vroeger zong. Ze hebben dezelfde donkere, gebronsde stem die maakt dat alle woorden je ontroeren.

'Ik geloof dat ik weer voor je charmes bezwijk, zoals bij de bruiloft van je zus, weet je nog?'

Gauvain glimlacht zelfvoldaan. Zijn stem is het enige waarmee hij koketteert en hij gebruikt zijn stem graag. Om ons heen hangt een verrukkelijke geur, een mengeling van kreeft, dragon, cantharellen, een vleugje knoflook, en de damp van de cognac die geflambeerd wordt, en dit alles bij elkaar vormt de specifieke geur van heel goede restaurants. Waar je in je dromen, als je op een winteravond in je eentje in de keuken achter een bord koude macaroni zit, van ortolaan zit te smullen tegenover iemand op wie je dol bent en met wie je hoogst waarschijnlijk straks de liefde zult bedrijven, met de smaak van frambozen nog op j e lippen...

Terwijl we de kaart bekijken en de gerechten in gedachten al proeven, denk ik plotseling aan Marie- Josée, aan hoe onrechtvaardig het is dat zij de smaak niet kent van een toastje kaviaar met een glas stroperige aquavit, onder de onbeschrijfelijke blik van een verliefde man. Aan Marie-Josée die voor niemand ooit een seksbom is geweest. Aan de man die van haar is maar die alleen voor mij warmloopt, terwijl ik hem niet in mijn leven wilde hebben. Heeft ze ooit wel eens de tijd genomen, sinds ze getrouwd zijn, om eraan terug te denken hoe mooi hij was? Of heeft ze zich erbij neergelegd te behoren tot de nederige kudde echtelijke dienstbodes, die de voeten van hun man masseren die hem naar een ander brengen; die verzorgende shampoo op zijn hoofdhuid aanbrengen zodat hij zijn lokken op andere kussens kan neervlijen; die biefstukken van een pond voor hem bakken zodat hij genoeg energie heeft om met zijn minnares vijfmaal achtereen de liefde te bedrijven...

Heeft hij met haar wel eens vijf keer in een nacht gevreeën? Wat weet ik er eigenlijk van? Slaapkamers verbergen meer geheimen dan wij ons in onze jaloezie kunnen voorstellen.

Ik stel dit soort vragen niet aan Lozerech. We brengen Marie-Josée alleen ter sprake als we er niet omheen kunnen en hij zou het smakeloos vinden mij te vertellen wat ze nog voor hem betekent. Als we samen zijn, vergeten we liever onze levens en worden we twee personen die maar weinig overeenkomst hebben met wie we voor onze naaste omgeving zijn.

Ik zou me bijvoorbeeld niet op mijn gemak voelen als François mijn vrienden uit Québec ontmoette die mij alleen kennen als het liefje van Gauvain, die op straat zijn hand vasthoudt, die voortdurend schatert van het lachen terwijl hij niet geestig is, die doodeenvoudig lacht omdat ze leeft en speelt dat ze een ander is. Ik slaap zelfs anders als ik bij hem ben.

Als je ouder wordt, heb je de neiging de personages die je vroeger was weg te stoppen onder de persoonlijkheid die naar jouw idee de ware is. Maar in feite zijn ze er allemaal en wachten ze alleen op een uitnodigend gebaar of een gunstige gelegenheid om weer fris en vrolijk voor de dag te komen.

In Montréal leven we bijna alsof we getrouwd zijn, want ik heb uiteindelijk Gauvain aan mijn vrienden kunnen voorstellen. Hij vindt heel vanzelfsprekend zijn plaats in die samenleving van Québec waar de mensen zijn zoals hij, nog dicht bij hun bron, en een taal spreken die hij instinctief begrijpt, zelfs als ze in plaats van 'deksels' en 'verdomme' 'sakkerloot' of 'sapristie' zeggen! Het stelt hem op zijn gemak om iedereen te horen spreken met een accent dat nog sterker is dan het zijne. We zijn niet meer alleen twee geliefden die zich schuilhouden, maar een stel als ieder ander, dat naar het theater gaat of naar een concert en vrienden te eten uitnodigt. Hij heeft zich zo in de rol van echtgenoot verplaatst, dat hij in de bioscoop, waar we voor het eerst van ons leven samen naar toe gaan, zich gedroeg alsof ik zijn bezit was!

Het bekende verhaal: het licht is nog maar net uit of mijn rechter buurman, die een peper-en-zout- kleur echtgenote bij zich heeft, legt steeds nadrukkelijker zijn hand tegen mijn zij, en dan op mijn dijbeen. Het duurt even voor je het er met jezelf over eens bent dat het gaat om handtastelijkheid, maar omdat hij steeds opdringeriger wordt, is er algauw geen twijfel meer mogelijk. Ik sla resoluut mijn rechterbeen over mijn linker.

Vijf minuten later, de man heeft net genoeg tijd gehad om zijn hand voort te laten schuiven zonder de aandacht van zijn vrouw te trekken, is hij weer ter plaatse gearriveerd. Ik kruip zover mogelijk in elkaar op de nog beschikbare ruimte en, zoals elke keer weer, zou ik hem het liefst zo willen uitschelden dat hij het niet licht zal vergeten... wat nog nooit gelukt is. Ik maak mezelf wijs dat ik alleen niets laat merken om zijn nietsziende vrouw naast hem te sparen en pas als ik het gevoel heb niet veel groter meer te zijn dan een scharretje, durf ik te reageren. Ik pak mijn tas die op de grond staat en zet die met kracht tussen onze twee stoelen, boven op zijn arm die hij haastig terugtrekt. Dan zit hij doodstil. Gauvain heeft ook niets gezien, zijn blik is strak op het scherm gericht, hij concentreert zich op wat hij doet, zowel in de bioscoop als overal elders. Zodra de verpeste Woody Allen film is afgelopen en het licht aangaat, staat de man haastig op en duwt zijn vrouw naar de uitgang. Tersluiks sla ik hem gade: het is niks! Kleurloos en leeftijdsloos, hij ziet er niet eens uit als een smeerlap. Ik fluister tegen Gauvain: 'Zie je die vent voor ons, straks als we buiten zijn, zal ik je wat vertellen.'

Instinctief was ik al beducht voor zijn reactie maar ik onderschatte die nog. Hij wordt paars van woede als ik hem het onbeduidende voorval vertel. Gelukkig is 'die viespeuk' al weg, anders 'had ik hem te grazen genomen'. 'Dat zou hij niet voor de tweede keer gedaan hebben, dat geef ik je op een briefje...

Die ouwe smeerlap... Die gore rukker... Kol bouët...' Hij gaat flink tekeer in het Bretons en in het Frans.

Hij kan er maar niet bij dat ik hem niet meteen ter bescherming heb geroepen, zoals ik er niet bij kan dat hij meent de bezitter van mijn eer te zijn. Het lukt me niet hem aan zijn verstand te brengen dat niet hij beledigd wordt als iemand mij aanraakt en dat klagen bij hem zou hebben betekend dat ik mijn status van object tussen twee rivaliserende kerels had erkend. Hij luistert naar me maar zijn blik wordt overschaduwd door woede die het hem onmogelijk maakt om ook maar de eenvoudigste redenering te volgen. Ik voel me net een merrie uit een wild-westfilm die een paardendief met zijn lasso heeft geprobeerd te vangen! Mijn arme cowboy is er echter van overtuigd dat hij me een bewijs van liefde heeft gegeven en door een afgrond gescheiden bekijken we elkaar.

Ten slotte gooi ik hem een loopplank toe door te doen alsof ik zijn jaloezie vertederend vind. Maar het spijt ons allebei dat er zo'n gebrek aan begrip is. Hij gaat gekrenkt naar huis, ik kom terneergeslagen terug.

Na hoeveel tijd en na hoeveel mannen weet je eindelijk wat past bij het diepste van je wezen? En dan ontdek je nog dat je niet kunt leven met wat bij jou past.

Eigenlijk heb ik in Montréal de gelegenheid de werkelijke Lozerech te ontdekken, in zijn dagelijkse gewoontes. Een man die het brood tegen zijn borst houdt om het te snijden; die iedere ochtend als ik met de krant kom weer zegt: 'Ik snap niet dat jij je op de krant stort,' en die dan denkt dat hij leuk is als hij er als extraatje aan toevoegt: 'Over een paar dagen zijn ze oud, die "nieuwtjes" van je!' Om de andere dag deelt hij me bij wijze van waarschuwing mee dat 'de wereld zonder mij heus wel doordraait'. Een man die voor de doodstraf is en tegen 'luxegevangenissen', ('ze zouden zich beter es met ouwe mensen kunnen bemoeien!'). Die denkt dat muziek 'Les moines de Saint-Bernardin' is of'Gentille Alouette', in koor gezongen in een chansonkelder in Québec waar ze als versiering een ruif met hooi aan de muur hebben. Een man die verbaasd is dat ik 'Sombreros et Mantilles' ken of 'Prosper, Yop la Boum', die we opdiepen uit de kist 78-toerenplaten van mijn vriendin. M'n beste kerel! Dat ik Aristoteles ken wil nog niet zeggen dat ik niet weet wie Rina Ketty is. Een man ten slotte die ik vragen stel over Zuid-Afrika, de diamantmijnen of de apartheid en die niets bijzonders heeft opgemerkt en me geen antwoord weet te geven, want zeelui krijgen het voor elkaar om hun hele leven te reizen zonder ooit de landen te leren kennen die ze aandoen. Ze zien alleen de binnenhavens die van Singapore tot Bilbao hetzelfde zijn.

Het lukt me niet altijd om mijn ergernis te verbergen bij zijn gebrek aan kennis en mijn verschil van mening bij zijn politieke theorieën. Dan weigert hij te discussiëren, er komt geen woord meer uit en zijn ogen worden donker, zodat ik soms verbaasd ben dat hij nog van me houdt. Alleen een betovering of een bezwering houdt hem zo lang gevangen. Weliswaar ben ik soms zo gemeen om die met opzet te laten voortduren.

'Kortom, jouw ideaal zou zijn "neuken en mond houden",' resumeert de duena die deze keer heeft besloten mijn plezier te vergallen. 'Wil je je kop wel eens houden?' 'Verdiende verwijten kwetsen het meest, liefje. Maar zodra jij besprongen wordt...'

Ik zal dat ouwe wijf eens een optater verkopen, haar afrossen, haar in de grond stampen... Want vreemd genoeg kan ik er niet tegen 'besprongen' te worden. Ze mogen met me vozen, me naaien, kezen en me een beurt geven, maar me niet 'bespringen'. Er zijn van die uitdrukkingen, niet eens de ergste of de meest beledigende, die je razend maken.

'Rotwijf, begrijp je dat ik zin heb om je een doodsteek te geven!' Ze, lacht, ze gelooft me niet. Ze weet dat het me nooit is gelukt haar de laan uit te sturen. Maar deze avond, bij Gauvain met zijn radeloze blik naarmate het uur van onze scheiding dichterbij komt, schaam ik me ervoor dat ik zo'n boosaardig wezen herberg en haar praatjes zo lang heb aangehoord. Het wordt tijd haar van haar functie te ontheffen. Straks, in het vuur van de liefde zal ik mijn duena doden ter ere van jou, aalscholver.

Vooralsnog liggen we met de armen om elkaar op de canapé bij de vlammen die het spelletje meespelen en luisteren we naar de door merg en been gaande stem van Leonard Cohen, die past bij onze stemming. Karedig... stel je voor dat we getrouwd waren... En dat jij iedere avond thuiskwam, aalscholver... En dat we alle dagen samen wakker werden... Doordat ik aangedaan ben, ga ik dingen zeggen die ik niet denk, of niet helemaal, of maar heel even. Maar het doet ons goed en wat moeten we anders dan fantaseren, om alles te vermijden wat op een belofte voor de toekomst zou kunnen lijken? De toekomst, dat is gelukkig nooit meteen. We hebben geleerd zonder toekomst te leven. We zijn al blij te weten dat Gauvain volgend najaar weer naar Montréal zal komen.

We hebben geen zin om te dansen deze avond noch om te vrijen, alleen om samen niets te doen, alsof we het leven voor ons hebben. Ik weet niet meer welk hartverscheurend gedicht van Cohen ons die nacht door de ziel sneed, 'Let's be married one more time' of 'I cannot follow you, my love', toen het begon. Ik herinner me alleen dat ik voor het raam stond, tegen Gauvain aangeleund, en dat we keken hoe achter de ruit de eerste sneeuw van de herfst alle kanten op dwarrelde. Onze gezichten raakten elkaar aan maar we kusten elkaar niet. En plotseling waren we ergens anders. We stonden niet meer op de grond. We werden niet meer begrensd door onze huid, we waren niet meer van het mannelijk en vrouwelijk geslacht, het was alsof we buiten ons lichaam waren, een beetje erboven eigenlijk, twee zielen die heel licht heen en weer wiegden, zonder besefvan tijd.

Ik hoorde Gauvain met een onherkenbare stem prevelen: 'Zeg vooral niks...' Maar ik was niet in staat iets te zeggen en wat had ik kunnen zeggen? Elke seconde die voorbijging was de eeuwigheid.

De muziek drong als eerste weer geleidelijk tot ons door. Daarna verscheen de kamer weer om ons heen, ik werd me weer bewust van de armen van een man om me heen, van zijn warmte, zijn geur, en we daalden heel zachtjes weer neer in onze eigen lichamen die weer begonnen te ademen. Maar we voelden ons nog kwetsbaar, bewegingen, woorden maakten ons bang. Toen zijn we gaan liggen, zo op het rendiervel, waar we heel diep hebben geslapen, innig omstrengeld. We wisten dat het op z'n minst een nacht van stilte en een halve omwenteling van de aarde om de zon zou duren voor we weer helemaal onszelf zouden zijn.

Laatste dagen hebben we al zoveel meegemaakt dat ik er ook niet meer tegen kan. Het lijkt wel of ons verhaal bestaat uit eerste en laatste dagen, en niets daartussenin! Dat gezicht van Gauvain alsof hij door een kogel dodelijk is getroffen, zijn onvermogen om een erectie te krijgen de laatste nacht, wat hem woedend maakt, en dat zenuwachtige gedrag van hem als het tijdstip van vertrek naderbij komt... Twaalf uur van tevoren is hij er al niet meer bij. Hij leest niet in het tijdschrift dat hij in zijn handen houdt, hij luistert niet naar de plaat die hij opzet noch naar de woorden die ik tegen hem zeg. Hij verkondigt een paar keer dat hij alleen zijn koffer nog maar hoeft dicht te doen en dan is hij klaar, deelt me daarna mee dat hij nu zijn koffer dicht gaat doen, dat het tijd is; en vertelt me ten slotte dat zijn koffer dichtzit en dat hij klaar is. Hij kan dan alleen nog maar bij de deur gaan zitten tot het onvermijdelijke moment dat hij zal opstaan om te kijken of zijn koffer wel goed dichtzit, en dan heb ik het nog niet eens over de riem die hij eromheen doet, idioot strak aangetrokken, alsof wilde beesten hem met alle geweld zouden willen openscheuren.

Als ik hem nog eens goed aankijk om zijn lieve krulletjeshoofd beter in mijn geheugen te prenten, zijn warrige wenkbrauwen, zijn oogharen als van een pop en die mond als van een Amerikaanse filmster, zie ik plotseling dat hij moe is. Ik was twee weken lang te dicht bij hem om hem goed te bekijken. Hij heeft kringen onder zijn ogen gekregen terwijl mijn ogen steeds meer zijn gaan stralen en ik het genotshormoon door mijn aderen voelde stromen, de endorfine, zou de duena zeggen als ze nog kon praten. In feite is het, in tegenstelling tot wat men beweert, de man die zich geeft in de liefde. Het mannetje stroomt leeg en raakt uitgeput terwijl het wijfje opbloeit. Bovendien keer ik voldaan terug naar een prettig leven, naar een man die op me wacht en een beroep dat niet al mijn krachten vergt, terwijl hij als enig perspectief de eenzaamheid heeft, zijn galei en de langoesten.

Alleen als we in het proces van de liefde zijn verwikkeld, vergeet ik hoezeer we tot twee verschillende soorten behoren. Ik heb toen ik jong was lange tijd gedacht dat van elkaar houden betekent in elkaar opgaan. En niet alleen in de kortstondige, alledaagse eenwording van lichamen, zelfs niet in een mystiek orgasme. Ik denk dat nu niet meer. Het lijkt me nu dat houden van betekent twee blijven, tot verscheurdheid aan toe. Lozerech is niet mijn gelijke en zal het nooit worden. Maar misschien is dat de bron van onze hartstocht.

11 Montréal zien en dan sterven

Je wordt niet elke dag een beetje ouder, maar met schokjes. Soms sta je lange tijd stil op hetzelfde punt, je denkt dat ze je vergeten en dan opeens ben je tien jaar ouder.

Maar ook de ouderdom heeft iets van de jeugd in zich, hij neemt de tijd om zich te installeren. Akelig nonchalant gaat en komt hij. Het gebeurt wel eens dat het op dezelfde dag nog heel goed en al heel slecht met je gaat!

Net als in je jeugd beginnen dingen je voor de eerste keer te overkomen: de eerste pijn in je knie wanneer je op een dag een trap opklimt... De eerste keer dat je tandvlees terugwijkt bij die hoektand waar tot dan toe nog niets aan mankeerde... Je zou niet precies kunnen zeggen welke dag het is ontstaan en plotseling is het er, die gelige hals boven aan je tand, die krampen in een gewricht op een ochtend bij het opstaan... Ik heb me gisteren zeker te veel ingespannen toen ik de zolder opruimde, denk je. Wel nee, je hebt niet meer gedaan dan anders. Alleen jij, jij bent niet als anders. Het territorium van de vermoeidheid heeft zich uitgebreid en zal zich elke dag verder uitbreiden. Je begint aan je ouderdom.

Aanvankelijk sta je je mannetje. Je wint een paar slagen, het lukt je de invasie te vertragen door middel van steeds meer ingewikkelde en kostbare manoeuvres. Het is nog niet zover dat je evenveel uren doorbrengt met het dichten van gaten als met leven.

Ik had het voorrecht dat ik zonder angst kon kijken naar de eerste tekenen van het kwaad op mijn lichaam, omdat er iemand was die van me hield. Ik klopte zonder al te veel walging op mijn buik die wat dikker en minder gespierd was geworden, omdat iemand van me hield. Ik keek gelaten naar mijn steeds slapper wordende armen, omdat iemand van me hield. Mijn vertrokken mond, mijn kraaienpootjes die steeds dieper werden... Tja, het is wel vervelend, maar er is iemand die van me houdt. Geen enkele vorm van aftakeling kon me neerslachtig maken zolang Gauvain naar me zou verlangen.

Zeker, François houdt van me maar zonder me gerust te stellen over mijn uiterlijk dat hij niet ziet veranderen. Hij behoort tot de mannen die voorstellen om een foto van je te maken uitgerekend op die ochtend dat je met het verkeerde been en de verkeerde blik uit bed bent gestapt, met haren die niet in model willen, een opvallend vaalbleke gelaatskleur en een ochtendjas die als een dweil om je heen hangt, waar die krengen toch al de neiging toe hebben zodra jij geen dertig meer bent en zij meer dan drie maanden oud zijn. En dat 'maar ik vind dat je er heel goed uitziet, zoals altijd' brengt alle complimentjes uit verleden en toekomst in diskrediet.

Gauvain is niet 'aardig', hij is overweldigd door mijn charmes... Met vijfenvijftig jaar is hij even vurig als altijd, twee keer per jaar heb ik de gelegenheid om me daar ten volle van te overtuigen. Québec is namelijk een paar jaar lang ons tweede vaderland geworden. Ik bracht er altijd die heerlijke oktobermaand door waar de inwoners van Québec zo trots op zijn vanwege hun purperrode esdoorns en die overdaad aan vlammende kleuren, voor het wit van de winter. Gauvain kwam ieder najaar zo lang mogelijk bij me, en in het voorjaar waren er ook een paar dagen in Frankrijk die we vrij hielden. Eigenlijk brachten we samen de dag-en-nachteveningen door, zo'n beetje als de sirenen uit de Scandinavische verhalen die een paar weken per jaar op aarde komen om een sterveling te beminnen. In afwachting van de bijlslag van de pensionering die deze natuurkracht voorgoed zou terugbrengen naar Larmor, bij een zieke vrouw, om hem te laten grazen in een weitje.

Aan François vertelde ik slechts de halve waarheid. Hij wist dat Lozerech me soms in Montréal kwam opzoeken maar hij vroeg liever niet hoeveel tijd we samen doorbrachten. We hadden een stilzwijgende afspraak dat Gauvain een soort voorrangsprivilege genoot dat levenslang gold. Onze ontmoeting in maart liet ik samenvallen met een reportage en François deed alsof hij me geloofde. Onze relatie werd er af en toe wat droevig door maar werd er niet door vergiftigd. De fijngevoeligheid en grootmoedigheid van mijn partner op een gebied waar zo weinig echtgenoten erin slagen hun gevoelens te verbergen, vervulden me met dankbaarheid en bewondering jegens hem.

Ons laatste verblijf in Canada hadden we verlengd met een week in Québec om de Jamesbaai te zien en de grote trek van zwanen en ganzen mee te maken, wanneer de vogels als ratten het schip verlaten vlak voordat het voor zes maanden verdwijnt onder zijn dek van sneeuw.

Ook Gauvain begon de winter in te gaan. Hij was nu zevenenvijftig. Aan zijn slapen werd hij grijs en over zijn handen liepen aderen als kabeltouwen. Zijn lach was niet zo bulderend meer maar zijn sterke gestalte stond nog als een brok graniet overeind, strak van de spieren die door zijn beroep geen kans kregen te verslappen en zijn ogen leken des te blauwer en onschuldiger op zijn goede dagen. 'Laten we niet over de toekomst praten,' had hij me die keer bij zijn aankomst gevraagd, 'ik wil profiteren van alle momenten dat we samen zijn.'

En geprofiteerd hadden we! Hij had me dat jaar, na het beloofde en speciaal op De Kaap bestelde anker, een gouden hanger gegeven waarop aan de binnenkant onze initialen en één enkel jaartal stonden gegraveerd: 1948, met daarachter een streepje en een open ruimte.

'De laatste datum moet jij laten graveren als het zover is.'

Ik had zin om hem snedig te antwoorden: het is al zover als jij niets tegen Marie-Josée durft te zeggen. We zullen gepensioneerden van de liefde zijn nu jouw werk je geen alibi meer verschaft. Ik viel elke avond in zijn armen in slaap met de gedachte dat hij binnenkort het hele jaar in Bretagne zou zijn, vlak bij me, maar onbereikbaar, in het bed van Marie- Josée op wie ik voor de eerste keer jaloers begon te worden. Ik probeerde zoveel mogelijk van hem in me op te slaan, niet zonder de stiekeme hoop dat hij er al snel niet meer tegen zou kunnen om in één klap zijn beroep en zijn liefde kwijt te zijn. Maar ik had gezworen dat probleem niet aan te snijden voor de laatste dag.

Die kwam te snel, de laatste dag. En de koffer en de riem die misschien niet meer gebruikt zouden worden, en het zenuwachtige controleren van het ticket, van het tijdstip van vertrek, van aankomst op Roissy, van de frequentie waarmee de bussen naar Orly reden omdat hij de verbinding met Lorient niet wilde missen, wat kon mij dat schelen, het uur waarop hij voorgoed zou terugkeren naar Marie- Josée, hij was toch niet van plan om al pratend over dienstregelingen uit mijn leven te verdwijnen?

'Heb je misschien enig idee wat je zou kunnen bedenken om elkaar nog eens te zien, nu je "De heer en mevrouw Lozerech" wordt?'

'Karedig, nu we het er toch over hebben, ik moet je wat vertellen.'

Hij zag er plotseling uit als een heel oude aalscholver die in de val gelopen was en mijn hart hield op met kloppen...

'Ik ben twee weken geleden bij de dokter geweest, 't Is geen goed nieuws.'

'Voor Marie-Josée?'

Een laf gevoel van opluchting maakte zich van me meester.

'Nee, met haar gaat 't goed. Nou ja, laten we zeggen hetzelfde. Nee, 't gaat om mij.'

Ik krijg opeens een droge mond. Hij is ver bij me vandaan gaan zitten en praat langzaam, als tegen zijn zin.

'Ik was daar voor de jaarlijkse controle en ze hebben zoals altijd een elektrocardiogram gemaakt. Maar 't lijkt erop dat het deze keer niet goed was want die witjas heeft me naar de specialist gestuurd. Dokter Morvan in Concarneau, je weet wel. Hij heeft een heleboel onderzoek bij me gedaan en... nou zou ik aan één kant een verstopte ader hebben en die andere is niet veel beter. Nou, je weet hoe ik ben, ik heb meteen tegen die dokter gezegd: "Dokter, ik wil het weten. Wat betekent dat voor mijn toekomst?" en hij zei dus: "Het is ernstig en we zullen krachtige middelen moeten gebruiken. Ik zal u vandaag nog opnemen voor nader onderzoek, een corono... grafie of zoiets, en dan zullen we kijken wat de juiste behandeling is."'

'Maar wanneer was dat? Hadden ze nooit eerder iets gemerkt?'

'Dat was... eh... ongeveer een week voordat ik hier kwam. Nou, wat dacht je, geen sprake van dat ik me zou laten opnemen! Tegen dokter Morvan heb ik gewoon gezegd: "Dokter, dat is onmogelijk," zeg ik, "ik kan vandaag niet het ziekenhuis in." "Morgen dan," zegt ie. "Morgen ook niet." "Hoezo, morgen ook niet? Ik zeg u nogmaals dat u ernstig gevaar loopt." "Kan wel wezen," zeg ik, "maar 'k heb een even ernstige afspraak," zeg ik. "In dat geval," antwoordde hij, en hij keek nogal raar, "waarschuw ik u: ik neem het niet op mijn verantwoording u hier vandaan te laten vertrekken." Nou, toen werd ik woedend en ik heb er geen doekjes om gewonden tegen die witjas al is ie dan ook dokter, als het om verantwoordelijkheid gaat, dan neem ik die zelf tot nader order. Dat ben ik gewend. "Zolang ik nog geen nummer ben in dat rottige ziekenhuis van u, is mijn leven van mij," heb ik gezegd. Die dokter wist niet hoe ie 't had. Dat vond hij maar niks dat ik daar m'n eigen ideeën over had. "Ik heb u gewaarschuwd," zegt ie, "u weet zelf welke risico's u loopt." "Nou en? 'k Heb altijd risico's gelopen in m'n leven, dat is niks nieuws. En verder ben ik goed verzekerd: ik laat m'n gezin niet onverzorgd achter."'

Gauvain ernstig ziek? Mijn eerste reactie is de gedachte dat het een vergissing moet zijn. Ik heb van mijn leven nooit aan die mogelijkheid gedacht. Verdrinken, ja, maar ziek worden... Ik verzet me tegen dat gegeven dat ik niet kan accepteren. Zo'n sterke man, zeg ik steeds weer dom bij mezelf.

'Maar dat is toch ongelofelijk! Had je dan nergens last van? Voelde je je niet lekker of zo?'

"k Heb nooit zo erg op mezelf gelet, weet je. Dat is bij ons niet de gewoonte. Maar nou ik erover nadenk, ja, soms. Als ik me bukte, had ik last van duizeligheid, een soort gesuis, maar ik dacht dat het van vermoeidheid was. Op mijn leeftijd met dat werk dat ik nog doe, vond ik het normaal. M'n vrienden zijn al jaren met pensioen per slot van rekening.'

'Maar waarom heb je niets gezegd toen je hier kwam? Dan waren we voorzichtig geweest, we...'

'Precies! Ik kwam hier niet om voorzichtig te zijn. Daarvoor krijg ik nog tijd genoeg... Ik wou ons verblijf niet bederven met die flauwekul. In ieder geval hebben we geleefd zoals we wilden tot de laatste dag en ik ben er niet aan doodgegaan, zoals je ziet. Jammer genoeg niet. Soms denk ik bij mezelf dat zo doodgaan, met jou... nog niet eens de slechtste manier zou zijn om de wereld te verlaten!'

'Als ik bedenk dat je dat al die tijd aan je hoofd had, die dreiging, en datje niets gezegd hebt!'

'Welnee, dat had ik niet aan m'n hoofd. Ik had jou aan m'n hoofd, net als anders. En trouwens, weet je, de dood die heb ik al menige keren onder ogen gezien.'

Naarmate het nieuws beter tot me doordringt, beginnen mijn tranen te stromen, al wil ik het zelf niet.

'Ach, asjeblieft, George, huil niet. Zo erg is 't niet, mocht 't gebeuren. Dokters vergissen zich vaak, hoor. En ik voel me nog steeds hetzelfde. Je hebt geen verschil gezien, hè?'

Zijn ogen krijgen weer die ondeugende uitdrukking waar ik van houd en ik stort me op zijn geruststellende tors. Hem aanraken, hem vasthouden... maar dat zal ik juist niet meer kunnen doen. Als hij ziek is, zal hij nog minder van mij zijn dan als hij op zee is. Ik begin te snikken met mijn hoofd tegen zijn dierbare hart.

'Karedig, zo krijg ik er nog spijt van dat ik met je heb gepraat. Ik wou je eerst niks zeggen. Helemaal niks. Dan had ik je geschreven na het onderzoek dat ze gaan doen, voor het geval ze zouden besluiten me te opereren. Dat noemen ze een bypass. Ze maken je open, ze doen er een ander buisje in en je bent weer als nieuw!'

'En jij had het gewaagd om mij niets te zeggen! Stel je voor: jij in het ziekenhuis en ik zou van niets geweten hebben! Dat had ik je nooit vergeven...'

'Daarom nou juist, ik vond 't beter dat jij het wist. Je bent een beetje m'n vrouw per slot van rekening. Maar maak je maar niet te veel zorgen... Hij had bij andere controles nooit wat tegen me gezegd, de dokter van de rederij, 't Zal niet de eerste keer zijn dat ze zich vergissen, die klootzakken. En verder heb ik m'n laatste woord nog niet gezegd. Ik ben niet zo'n kleintje, ik...'

Dat is een van onze vaste grapjes, dat was een van onze grapjes wanneer hij zich met moeite in mij een weg baande, de eerste dag.

'Moet je je voorstellen dat ze me niet eens in 't vliegtuig wilden laten stappen! "Neemt u dan in ieder geval de trein," zei dokter Morvan nog es. "Dat wil ik wel doen maar dat is een beetje moeilijk," zei ik tegen hem, "als je naar Amerika gaat!"'

'En als je hem precies verteld had wat je daar ging doen, in Amerika, had hij je voor gek versleten... en mij voor misdadigster.'

'M'n leven vind ik niet zo belangrijk, maar jou in m'n leven. Dat weet je. Zonder jou kan 't me niet schelen wat er gebeurt.'

Hij drukt me heel stevig tegen zich aan als om me te beschermen tegen de waarheid.

'"Sta op vrijmans, fiere Concarnois"... weet je nog?'

Ik knik van ja. Ik kan niet praten, ik heb steeds maar zitten snikken als een kind, met lange uithalen.

'Dat doet me wel wat, jou te zien huilen om mij. Jij!' zegt hij, me heen en weer wiegend. 'Jij, George Zonderes! Mijn kleine meisje!'

Het is de eerste keer dat hij me zo noemt. Mijn tranen beginnen nog harder te stromen.

'Maar geloof je dan nog steeds niet dat ik van je hou?'

'Ja natuurlijk... maar tegelijk heb ik... ik heb het nooit gewoon gevonden, hè. Ik was altijd bang dat jij op zekere dag zou merken dat ik niet jouw type was.'

'Je bent echt geschift! Denk je dat je dertig jaar lang blijft houden van iemand die "je type niet is"?'

We lachen of doen alsof. Het nieuws begint langzaam gewoon te worden, tegenspoed went heel snel en ik bedenk al wat er allemaal gaat veranderen. Hoe moet ik weten of het goed met hem gaat? Hoe moet hij me laten weten of hij me nodig heeft? Nu blijkt pas hoe precair onze relatie is. Het woordje nee dat ik ooit tegen hem uitgesproken heb, schept nu voorgoed een afstand tussen ons. Je denkt lange tijd dat je het essentiële hebt behouden, dat je het beste hebt bewaard. Maar dan komt de wrede dag dat, wanneer de nood aan de man is, degene van wie je houdt je niet meer kan roepen. Ik ben voortaan nog minder dan de meest vage vriendin van hem en dat gevoel van onmacht verplettert me. Dat is de ultieme wraak van de echtgenotes.

'Ik zorg wel dat je op de hoogte blijft, dat beloof ik je,' verzekert Gauvain me. 'En verder moet je me maar vertrouwen. Ik kan je wel zeggen dat ik niet van plan ben om de pijp uit te gaan. Helemaal niet.'

12 De wegen van het hart

Op 3 november werd Lozerech in het ziekenhuis van Rennes opgenomen voor een bypass-operatie van de kransslagader.

5 november deelde de chirurg mee dat de operatie was geslaagd en de patiënt in een uiterst bevredigende toestand verkeerde.

In de nacht van 7 november stierf Gauvain op de intensive care afdeling zonder dat hij weer bij kennis was gekomen.

'Mijn zoon is overleden,' vertelde zijn moeder me aan de telefoon en het duurde even voor tot me doordrong dat overlijden hetzelfde was als doodgaan.

Het sinistere vocabulaire van de dood, dat alleen een paar dagen van tevoren en een paar dagen na afloop wordt gebruikt, deed zijn intrede. Overlijden, het overbrengen van het lichaam, kerkelijke plechtigheid, uitvaart, de overledene... woorden zonder realiteit, woorden van begrafenisondernemingen ten behoeve van de bedroefde familie en de rouwbrieven. Voor mij was Gauvain niet overleden, hij was dood. Mijn aalscholver zou zijn vleugels niet meer openslaan.

De begrafenis had plaats in Larmor. In de kerk waar nauwelijks genoeg plaats was voor de familie en de vrienden, nam Marie-Josée afscheid van de vader van haar kinderen, mevrouw Lozerech van haar jongste zoon en huilde George Zonderes om hem van wie iedereen dacht dat hij een vriend uit haar kinderjaren was.

Na de kerkdienst heb ik me aangesloten bij de lange stoet naar het kerkhof waar de grafstenen nog schuilgingen onder de overdaad aan chrysanten van Allerheiligen en ik heb gekeken hoe Gauvain afdaalde in het familiegraf, met het gebruikelijke geknars van touwen dat hij de laatste keer hoorde voor de stilte van de grond. In het water had hij 'zijn rustplaats' moeten vinden, zoals hij graag zei.

'Hij heeft niet lang van zijn pensioen mogen genieten, die arme kerel,' zei Yvonne nog eens, diepbedroefd door alle ellende. Net als haar man, zou haar broer zijn hele leven lang zijn bijdrage hebben betaald en dood zijn voor hij de inleg er weer uit had. Gelukkig voor hem, dacht ik. Aalscholvers kunnen alleen op zee leven. Ze blijven nooit lang aan land.

Bij zijn oudste zoon herkende ik, met een pijnlijk verlangen er mijn vingers nog eenmaal door te laten gaan, de roodbruine haardos van zijn vader, dik en gekruld rondom zijn hoofd zoals bij sommige Griekse standbeelden, en de intens blauwe ogen die nauwelijks overschaduwd werden door de gekrulde wimpers. Maar voor de rest was het een slanke, lange vreemde met smalle schouders, zonder ook maar iets van het krachtige voorkomen van Gauvain. Als om het verschil te accentueren, droeg hij losjes een Amerikaans jack.

De hele bemanning van Lozerech stond daar, zijn broers die nog in leven waren en zijn vrienden, in een ongemakkelijke houding zoals mannen op een kerkhof staan, met de pet in de hand. Het is het enige aandenken dat ik graag van hem had willen hebben, zijn visserspet, waarvan de glimmende klep vervormd bleef doordat hij er steeds met zijn duim tegenaan duwde, zo'n automatisch gebaar dat ik zo goed kende, om hem weer goed op zijn weerbarstige haren te drukken. Door dit soort details blijven de doden nog bij ons: een bepaalde manier van lopen waarbij je met je lichaam heen en weer wiegt, een daverende lach, een blik die wegdraait wanneer je met ze over liefde praat.

Ik zou 'ellende krijgen' nu ik zonder hem moest leven en 'menige keren' huilen, zoals hij zo grappig zei. Niemand zou me meer Karedig noemen. Maar ik zou de zekerheid houden dat ik van hem alles had gekregen waarvan de liefde kan stralen. En terwijl op zijn doodkist de akelige scheppen zand neervielen, vroeg ik me plotseling af of, van de mannen van wie ik had gehouden, hij, Lozerech, niet mijn gewettigde was geweest.

'Hij was mijn beste zoon,' zei mevrouw Lozerech nog eens, met droge ogen maar met een lichaam dat schokte van het snikken.

'Ja, hij was een goed mens,' erkende de duena, die uit het hiernamaals was herrezen, aangezien we nu in het dodenrijk waren. 'Van jou weet ik het nog zo net niet... maar hij, hij was een goed mens.'

Het regende en de wind kwam uit het zuidwesten, zoals hij dat zo vaak gehoord moet hebben. Hij zou geen andere muziek hebben gekozen. Ik tastte onder mijn regenjas naar de ketting, het anker en de hanger waarop ik niets zou laten graveren. Er was niets afgelopen. Maar ik rilde ondanks het zachte weer, alsof mijn hele huid om hem in de rouw was. In de rouw om een man met wie ik nooit de kerstdagen zal hebben doorgebracht.

En toch zal ik over een maand mijn eerste kerstdagen zonder hem doorbrengen.