Vorige zomer. Dingen die ik nog weet van vorige zomer. ’n Beetje inclubs rondhangen: The Wire, Nowhere Club, Land’s End, the Edge. Een albino bij Canter’s om een uur of drie ’s ochtends. Een reusachtig groen doodshoofd dat automobilisten beloert vanaf een billboard langs Sunset, met een kap op en een pyxis in de hand en met benige vingers een teken gevend. Ik zag een travestiet met een haltertopje aan in de rij bij een of andere film. Ik heb die zomer een heleboel travestieten gezien. Het etentje bij Morton’s met Blair toen ze me vertelde dat ik niet naar New Hampshire moest gaan. Ik zag een lilliputter in een Corvette stappen. Ben met Julian naar een concert van de Go-Go’s geweest. Een feestje bij Kim op een hete zondagmiddag. De B-52’s op de stereo-installatie. Gazpacho, chili van Chasen’s, hamburgers, banana daiquiri’s, Double Rainbow-ijsjes. Twee Engelse jongens die bij het zwembad rondhangen en me vertellen hoe leuk ze het vinden om bij Fred Segal te werken. Alle Engelse jongens die ik die zomer tegenkwam, werkten bij Fred Segal. Een magere Franse jongen met wie Blair geslapen had, en die een joint rookt, voeten in het bubbelbad. Een grote zwarte rottweiler bijt naar het water en zwemt aldoor rondjes. Rip loopt met een plastic oog in zijn mond. Ik zit voortdurend langs de palmbomen heen in de verte te staren, de luchten te bekijken.
Eigenlijk zou er vanavond iemand in The Palace spelen, maar Blair is dronken en Kim ziet ineens Lene bij de ingang rondhangen en allebei kreunen ze en Blair draait op slag de auto om. Iemand die Angel heet, zou met ons mee vanavond maar ze was eerder vandaag in de afvoer van haar bubbelbad bekneld geraakt en bijna verdronken. Kim zegt dat The Garage heropend is ergens aan La Brea en Blair rijdt in de richting van La Brea en dan La Brea helemaal af en weer helemaal terug en dan nog een keer helemaal af en kan het niet vinden. ‘Dit is bezopen,’ zegt Blair lachend en ze zet een of ander Spandau Ballet-bandje op en draait het geluid knoerthard.
‘Laten we maar naar die klote Edge gaan,’ gilt Kim.
Blair begint weer te lachen en zegt dan: ‘O, mij best, hoor.’
‘Wat denk je, Clay? Moeten we naar de Edge?’ vraagt Kim.
Ik zit dronken achterin en haal mijn schouders op, en als we bij de Edge komen, drink ik nog twee borrels.
De deejay van vanavond bij de Edge heeft zijn bovenlijf ontbloot en gaatjes in zijn tepels en hij draagt een leren cowboyhoed en tussen de nummers door mompelt-ie aldoor ‘Hip-Hip-Hooray’. Kim zegt tegen me dat de deejay kennelijk niet kan kiezen of-ie nou hardrocker is of newwaver. Blair stelt me aan een van haar vriendinnen voor, Christie, die iets doet bij een nieuwe televisieshow voor ASC. Christie is met Lindsay, die lang is en veel op Matt Dillon lijkt. Lindsay en ik lopen naar boven naar de toiletten en nemen in een van de hokjes een snuif. Boven de wasbak, op de spiegel, heeft iemand met grote zwarte letters SOMBERHEID ALOM geschreven.
Als we van de toiletten vandaan komen, gaan Lindsay en ik boven aan de bar zitten en hij zegt tegen me dat er nergens in de stad iets te doen is. Ik knik en kijk naar de grote knipperende stroboscooplamp die over de immense dansvloer heen en weer flitst. Lindsay houdt een vuurtje bij mijn sigaret en begint te praten, maar de muziek is loeihard en ik kan niet veel horen van wat-ie zegt. Een of andere surfer knalt tegen me op en vraagt dan glimlachend om een vuurtje. Lindsay geeft de jongen vuur en glimlacht terug. Dan begint Lindsay erover dat-ie de afgelopen vier maanden niet één keer iemand heeft ontmoet van boven de negentien. ‘Daar hejje niet van terug, hè?’ schreeuwt hij boven het geluid van de muziek uit.
Lindsay staat op en zegt dat hij ineens zijn dealer ziet en dat-ie met haar moet praten. Ik blijf in mijn eentje aan de bar zitten en steek nog een sigaret op, bestel nog wat te drinken. Er is een dik meisje dat ook alleen aan de bijna lege bar zit en tegen de barkeeper probeert te praten die, net als de deejay, ook zijn bovenlijf ontbloot heeft en in z’n eentje achter de bar staat te dansen op de muziek die uit de geluidsinstallatie van de club komt daveren. Het dikke meisje heeft een heleboel make-up op en ze drinkt een Tab met een rietje en draagt paarse Calvin Klein-jeans en bijpassende cowboylaarzen. De barkeeper luistert helemaal niet naar haar en ik krijg zo’n beeld van haar, ergens in haar eentje op een kamer in de stad, op een telefoontje wachtend. Het dikke meisje bestelt nog een Tab. Van beneden komt ineens geen muziek meer en de deejay kondigt aan dat er over twee weken in The Florentine Gardens een beachparty is in minikleding.
‘Het is echt een… levendige boel vanavond,’ zegt het dikke meisje tegen de barkeeper.
‘Waar?’ vraagt de barkeeper.
Het meisje kijkt een ogenblik gegeneerd voor zich en betaalt haar drankje en ik kan haar nog net ‘Ergens’ horen mompelen en ze staat op en maakt de bovenste knoop van haar broek dicht en loopt weg van de bar en op een gegeven moment, later op de avond, realiseer ik me dat ik nog twee weken thuis zal zijn.
De psychiater bij wie ik ben, vertelt me dat hij een nieuw idee heeft voor een scenario. In plaats van dat ik luister, slinger ik een been over de leuning van de reusachtige zwartleren stoel in de dure spreekkamer en steek nog een sigaret op, een kretek. De kerel gaat maar door en na elke paar zinnen strijkt hij met zijn vingers door zijn baard en kijkt me aan. Ik heb mijn zonnebril op en hij is er niet al te zeker van of ik hem wel aankijk. Wat ik wel doe. De psychiater gaat nog een tijdje door en algauw doet het er niet echt meer toe wat hij zegt. Hij stopt even en vraagt me dan of ik hem zou willen helpen met schrijven. Ik zeg tegen hem dat ik daar niks voor voel. De psychiater zegt iets van: ‘Je weet, Clay, we hebben het erover gehad dat je wat actiever moet worden, niet zo passief, en volgens mij zou het geen gek idee zijn als je me zou helpen met schrijven. Alleen al als therapie.’
Ik mompel wat voor me uit, blaas een beetje kretekrook zijn kant op en kijk uit het raam.
Ik parkeer mijn auto aan de voorkant van Trents nieuwe appartement, een paar woonblokken van UCLA vandaan in Westwood, het appartement waar hij woont als hij college heeft. Rip doet de deur open omdat hij momenteel Trents dealer is, nu Trent Julian niet heeft kunnen vinden.
‘Raad eens wie er is?’ vraagt Rip aan mij.
‘Wie dan?’
‘Raad eens.’
‘Wie?’
‘Raden.’
‘Zeg toch, Rip.’
‘Hij is jong, hij is rijk, hij is niet bezet, én het is een Iraniër.’ Rip duwt me de woonkamer binnen. ‘Mag ik je voorstellen: Atiff.’
Atiff, die ik sinds het eindexamen niet meer heb gezien, zit op de bank en draagt Gucci-loafers en een duur Italiaans pak. Hij is eerstejaars op USC en rijdt in een zwarte 380 SL.
‘Ah, Clay, hoe gaat-ie, m’n vriend?’ Atiff staat op van de bank en schudt mijn hand.
‘Oké. En jij dan?’
‘O, heel goed, heel goed. Ik ben net terug uit Rome.’
Rip loopt vanuit de woonkamer naar de kamer van Trent en zet MTV op en het geluid harder.
‘Waar is Trent?’ vraag ik en ik kijk om me heen waar de bar is.
‘Onder de douche,’ zegt Atiff. ‘Je ziet er erg goed uit. Hoe was New Hampshire?’
‘Was wel oké,’ zeg ik en ik glimlach naar Trents huisgenoot, Chris, die aan de tafel in de keuken zit te telefoneren. Hij glimlacht terug en staat op en begint nerveus door de keuken te lopen. Atiff praat maar over clubs in Venetië en dat-ie een van zijn Louis Vuitton-tassen is kwijtgeraakt in Florence. Hij steekt een dunne Italiaanse sigaret op. ‘Ik ben eergisternacht teruggekomen omdat ze tegen me zeiden dat de colleges binnenkort weer begonnen. Ik weet niet precies wanneer, maar ik hoor dat het vrij snel is.’ Hij wacht eventjes. ‘Ben je gisteren op het feest van Sandra geweest bij Spago? Nee? Het was niet zo bijzonder.’
Ik knik en kijk naar Chris die de hoorn neerlegt en keihard ‘shit’ brult.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Atiff.
‘Mijn gitaar is gejat en ik had er wat Desoxyn in verstopt en die moest ik aan iemand geven.’
‘Wat doe je eigenlijk?’ vraag ik aan Chris.
‘Beetje op UCLA rondhangen.’
‘Sta je ingeschreven?’
‘Ik geloof het wel, ja.’
‘Hij schrijft ook muziek,’ zegt Trent die in de deuropening verschijnt met alleen maar een spijkerbroek aan, zijn natte haren drogend met een handdoek. ‘Laat ze eens wat horen van je.’
‘Mij best,’ zegt Chris schouderophalend.
Chris loopt naar de stereo en zet een bandje op. Vanwaar ik sta kan ik het blauwe, verlichte bubbelbad zien dampen en daarachter zie ik een haltertoestel en twee fietsen. Ik ga op de bank zitten en blader een paar van de tijdschriften door die uitgespreid op tafel liggen: een stapeltje GQ’s en een paar Rolling Stones en een nummer van Playboy en het nummer van People met de foto van Blair en haar vader erin en een exemplaar van Stereo Review en eentje van Surfer. Ik blader wat door een Playboy en begin weg te zweven en staar naar de ingelijste poster van de elpee Hotel California; naar de hypnotiserend blauwe letters; naar de schaduw van de palmen.
Trent heeft het over een zekere Larry die niet op de filmacademie toegelaten werd. De muziek klinkt uit de speakers en ik probeer ernaar te luisteren, maar Trent praat maar door over Larry en Rip wordt ineens hysterisch op Trents kamer. ‘Ik bedoel, z’n pa heeft een kloteserie in de klote-toptien staan. Hij heeft z’n eigen steadicam en USC laat hem niet eens toe? Er zitten dingen verrekte scheef.’
‘Ze lieten hem er niet op omdat-ie aan de heroïne verslaafd is,’ roept Rip keihard.
‘Wat een onzin,’ zegt Trent.
‘Wist je dat niet?’ lacht Rip.
‘Waar heb je ’t verdomme over?’
‘Hij vreet het zowat puur,’ zegt Rip terwijl hij het geluid van de televisie zachter zet. ‘Eerst was-ie nog normaal.’
‘O shit, Rip,’ roep ik uit. ‘Wat betekent normaal voor jou?’
‘Nee, ik bedoel gewoon normaal.’
‘Shit, dat wist ik nooit van Larry,’ zegt Atiff.
‘Je bent echt een vuilak, jij,’ roept Trent heel hard richting slaapkamer.
‘Och, Trent, lik me lul, man,’ schreeuwt Rip.
‘Haal ’m eruit dan,’ roept Trent lachend terwijl hij naar de slaapkamer terugloopt. ‘Hé, wie heeft er bij Morton’s gereserveerd?’
Een déjà vu schiet door me heen en ik sla een GQ open en de gezichten van de muren van mijn zussen komen weer bij me terug. De muziek is rommelig en de nummers klinken alsof ze door een stel kleine meisjes gezongen worden en de drums zijn veel te hard en overheersend.
De kleine-meisjesstemmen zingen: ‘I don’t know where to go/I don’t know what to do/I don’t know where to go/I don’t know what to do/Tell me. Tell me…’
‘Heb jij gereserveerd?’ roept Trent weer.
‘Heb je niet wat methedrine?’ roept Chris naar Trent terug.
‘Nee,’ roept Trent terug. ‘Wie heeft er gereserveerd?’
‘Ja-a, ik heb gereserveerd,’ brult Rip. ‘Hou toch eens op.’
‘Heeft een van jullie misschien wat meth?’ vraagt Chris.
‘Meth?’ vraagt Atiff.
‘Hoor eens, wij hebben geen meth,’ zeg ik tegen hem.
De muziek houdt op.
‘Het nummer dat nu komt moet je horen,’ zegt Trent terwijl hij een shirt aantrekt.
Chris negeert hem en neemt in de keuken de hoorn van de telefoon. Hij toetst een nummer in en vraagt vervolgens aan wie het ook is of ze misschien wat meth hebben. Chris wacht heel even en hangt dan met een mismoedig gezicht op.
‘Vandaag deed een of andere vent me toch een voorstel,’ zegt Rip terwijl hij de woonkamer in komt lopen. ‘Hij kwam gewoon op me af bij Flip en bood me zeshonderd dollar als ik in het weekend met hem naar Laguna ging.’
‘Ik weet zeker dat je niet de enige bent die hij benaderd heeft,’ zegt Trent, als hij de woonkamer binnenkomt en de deur die naar buiten naar het bubbelbad voert, opent. Hij bukt zich voorover en voelt het water. ‘Chris, heb jij sigaretten?’
‘Jawel, op mijn kamer, op het nachtkastje,’ zegt Chris terwijl hij weer een nummer intoetst.
Ik kijk weer naar de poster en vraag me af of ik de coke die ik in mijn zak heb nu zal nemen, voor we naar Morton’s gaan, of als we er zijn. Trent komt uit de kamer van Chris en wil weten wie daar op de vloer van Chris zijn kamer ligt, en of-ie slaapt.
‘O, dat is Alan, denk ik. Die is daar al ’n dag of twee.’
‘O, fantastisch,’ zegt Trent. ‘Echt, fantastisch.’
‘Laat hem maar met rust. Hij heeft Pfeiffer of zoiets.’
‘Laten we liever gaan,’ zegt Trent.
Rip gaat eerst nog naar de plee en Atiff en ik staan op.
Chris legt de telefoon neer.
‘Ben je hier als ik terugkom?’ vraagt Trent aan hem.
‘Nee. Ik moet nog naar de Colony. Achter een dosis meth aan.’
Mijn dromen beginnen altijd kalm. Ik ben nog jong en op weg naar huis vanuit school en er hangt altijd een dik wolkendek met van die grijze en witte wolken en een paar paarse. Vervolgens begint het te regenen en ga ik rennen. Nadat ik dan schijnbaar eindeloos lang door al dat neerplenzende water heb gerend, glij ik ineens uit in de modder en val languit op de grond en omdat de aarde zo doorweekt is, begin ik te zinken en mijn mond loopt vol modder en ik begin hem in te slikken en vervolgens komt hij door mijn neus omhoog en dringt ten slotte in mijn ogen, en ik word pas wakker als ik me helemaal onder de grond bevind.
Het begint te regenen in L.A. Ik lees dat er huizen verzakken en midden in de nacht van de heuvels afglijden en ik blijf hele nachten op, meestal high van de coke, tot ’s ochtends vroeg, om erop te letten dat ons huis niks overkomt. Daarna loop ik naar buiten de nevelige, natte ochtend in en haal de krant op, lees de filmpagina’s en probeer de regen te negeren.
Veel gebeurt er niet tijdens de dagen dat het regent. Een van mijn zussen koopt een vis en zet hem in het bubbelbad en door de warmte en de chloor gaat hij dood. Ik krijg van die vreemde telefoontjes. Iemand belt op, meestal ’s avonds laat, op mijn eigen nummer, en als ik de telefoon opneem, zegt de persoon aan de andere kant geen stom woord, drie minuten lang. Ik neem het op. Dan hoor ik een zucht en wordt er opgehangen. Er ontstaat kortsluiting bij de verkeerslichten op Sunset waardoor op een kruispunt een geel licht begint te knipperen en dan een paar seconden lang groen, gevolgd door geel, en dan beginnen het rode en groene licht tegelijk te knipperen.
Ik krijg een boodschap door dat Trent is langs geweest. Hij had een heel duur pak aan, zeiden mijn zussen, en reed in iemand anders z’n Mercedes. ‘Van ’n vriend van me,’ had Trent tegen hen gezegd. Hij had ook gezegd dat ze tegen mij moesten zeggen dat Scott een overdosis had genomen. Ik weet niet wie Scott is. Het blijft maar regenen. En die nacht, nadat ik drie van die eigenaardige, zwijgende telefoontjes heb gehad, gooi ik een glas tegen de muur aan diggels. Niemand komt binnen om te kijken wat dat voor lawaai was. Dan lig ik op bed, wakker, neem twintig milligram valium om van de coke af te komen, maar het helpt me niet in slaap. Ik zet MTV uit en de radio aan, maar KNAC wil niet doorkomen dus zet ik de radio uit en kijk naar buiten over de Valley en zie de deken van neon- en tl-lichten zich uitstrekken onder de paarse nachthemel en ik blijf zo staan, in m’n blootje bij het raam, en kijk hoe de wolken voorbijtrekken en ga dan op bed liggen en probeer me te herinneren hoeveel dagen ik thuis ben en sta weer op en loop wat door de kamer heen en weer en steek nog een sigaret op en dan gaat bijna altijd de telefoon. Zo zijn de nachten als het regent.
Ik zit in Spago met Trent en Blair en Trent zegt dat-ie zeker weet dat er aan de bar mensen coke zaten te snuiven en ik zeg tegen hem waarom ga je niet meesnuiven en hij zegt dat ik m’n kop moet houden. Omdat we nog een halve gram opgesnoven hebben voor we bij Trents appartement zijn vertrokken, heeft niemand van ons al te veel trek, en we bestellen alleen maar voorgerechten en één pizza en blijven grapefruitsap met wodka drinken. Blair blijft maar aan haar pols ruiken en meeneuriën met de nieuwe single van de Human League die over de installatie klinkt. Blair vraagt aan de ober, als hij ons het vierde rondje greyhounds brengt, of hij misschien onlangs ’s avonds in de Edge was. Hij glimlacht en schudt zijn hoofd.
‘Zeg eens,’ vraagt Blair aan Trent. ‘Is Walker echt alcoholist?’
‘Ja, hoor, Walker wel,’ zegt Trent.
‘Wist ik wel. Toch is Walker te gek hoor. Walker is lief.’
Trent lacht en is het met haar eens, kijkt dan naar mij.
Ik ben heel even totaal verrast en ik kijk hen allebei aan en zeg: ‘Walker is lief.’ Ik weet niet wie Walker is.
‘Ja, ik mag Walker graag,’ zegt Trent.
‘Ja, Walker is lief.’ Blair knikt.
‘Hé, heb ik je al verteld,’ begint Trent, ‘ik ga morgen naar de Springs. Ik moet erheen om te kijken of een of andere slome Mexicaanse tuinman cactussen in de achtertuin plant. Heb je ooit zoiets mafs gehoord? Zoiets mafs. Mam vroeg het me en ik zei: “Nee hoor, schat,” maar zij zei: “Jij doet ook nooit iets voor me,” en ik bedoel, daar had ze gelijk in, en dus zei ik: “Oké,” omdat ik medelijden met haar had, snap je wel? Bovendien heb ik gehoord dat Sandy waanzinnige coke heeft en hij zit ook daar.’
Blair glimlacht. ‘Jij bent ook zo’n lieve jongen.’
Het begint tegen middernacht te lopen en iemand betaalt de rekening en ik zeg tegen Trent, als Blair naar de wc is, dat ik niet het flauwste benul heb wie Walker is. Trent kijkt me aan en zegt: ‘Jij lult uit je nek, weet je dat?’
‘Ik lul helemáál niet uit m’n nek.’
‘Jawel, jochie. Je bent belachelijk.’
‘Hoezo lul ik uit mijn nek?’
‘Omdat je dat gewoon doet.’
‘Jij lult uit je nek, man.’
‘Misschien wel, ja.’
‘Jezus.’
‘Je bent een rare, Clay,’ lacht Trent.
‘Nee, helemaal niet,’ zeg ik, teruglachend.
‘Jawel, ik vind van wel. Ik ben er feitelijk absoluut zeker van,’ zegt hij.
‘O ja?’
Trent drinkt zijn glas leeg, zuigt op een ijsklontje en vraagt: ‘En, met wie neuk je tegenwoordig?’
‘Met niemand. Met wie ik neuk gaat jou of Blair niks aan, oké?’
‘Ja, is prima, hoor,’ snuift hij.
‘Wat is dit nou?’ vraag ik aan Trent.
‘Met wie neuk jij tegenwoordig?’ vraag ik aan hem.
‘O, kom op, Clay, alsjeblieft, zeg.’
‘Nee, met wie neuk jij tegenwoordig, Trent?’ vraag ik nog eens.
‘Je snapt er de ballen van, jij, hè?’
‘Wat snappen? Wat valt er te snappen?’ vraag ik. ‘Als dit iets met Blair te maken heeft, dan ben je echt verneukt. Ze moest beter weten. Denkt ze soms dat we nog steeds wat met elkaar hebben? Heeft ze je dat verteld? Nou, dat is echt niet het geval, hoor, oké? Gesnopen?’ De coke begint uitgewerkt te raken en ik sta op het punt om op te staan en naar het toilet te gaan.
‘Heb je háár dat ook verteld?’ vraagt hij uiteindelijk.
‘Nee,’ zeg ik, terwijl ik nog steeds naar hem kijk, en dan kijk ik naar buiten.
‘Dubieus. Uitermate dubieus,’ zegt hij langzaam.
‘Wat is dubieus?’ vraagt Blair terwijl ze gaat zitten.
‘Roberto,’ zegt Trent, terwijl hij zijn ogen van de mijne losmaakt.
Ik wil Trent en Blair niet alleen laten, dus blijf ik zitten, doodstil. ‘Och, ik weet het niet. Ik vind hem best aardig.’
‘Nee, dat is-ie niet.’
‘Hij is gewoon anders,’ zegt Blair.
‘Waarom mag je hem dan?’ vraagt Trent terwijl hij nog een blokje ijs verorbert en me dreigend aankijkt.
‘Omdat,’ zegt Blair terwijl ze opstaat.
‘Omdat je niet zoveel met hem omgaat.’ Trent staat ook op en Blair lacht en zegt: ‘Zou kunnen,’ en ze is in een betere bui en ik begin me af te vragen of ze op de plee soms wat coke heeft genomen. Waarschijnlijk. En dan vraag ik me af of het wat uitmaakt of niet.
Terwijl we wachten tot de auto eraan komt, glimlachen Trent en Blair naar elkaar op een manier die me echt irriteert en dan kijkt ze omhoog naar de lucht die bewolkt is en het begint lichtjes te regenen. We stappen in Blairs auto en ze zet een bandje op dat ze onlangs heeft gemaakt en Bananarama begint te zingen en Trent vraagt haar waar het Beach Mix-bandje gebleven is en Blair zegt tegen hem dat ze het verbrand heeft omdat ze het veel te vaak hoorde. Om de een of andere reden geloof ik dit en ik draai het raampje open en we rijden richting After Hours.
Het meisje naast wie ik zit bij After Hours is zestien en bruin en vertelt me dat het treurig is dat KROQ een playlist heeft. Blair zit tegenover me naast Trent, die zijn Richard Blade-imitatie aan het doen is voor twee jonge blonde meisjes. Rip komt naar ons toe nadat hij met de homofiele pornoster, die met zijn vriendin aan de bar zit, heeft staan praten en hij fluistert iets in Blairs oor en ze staan allebei op en lopen weg. Het meisje dat naast me zit is dronken en heeft haar hand op mijn dij en vraagt aan me of The Whiskey is afgebrand en ik zeg ja tegen haar, zeker weten, en Blair en Rip komen terug en gaan weer zitten en ze lijken allebei waanzinnig alert; Blairs hoofd gaat heen en weer terwijl ze naar de dansers in de club zit te kijken; en Rips ogen schieten van links naar rechts en zoeken naar het meisje met wie hij is gekomen. Blair pakt een kleurkrijtje op en begint iets op de tafel te schrijven. Rip ziet het meisje ineens. Een lange blonde jongen komt op onze tafel af en een van de meisjes die naast Trent zitten springt op en zegt: ‘Teddy! Ik dacht dat jij in coma lag!’ en Teddy legt uit van niet, dat hij niet in coma lag, maar dat ze hem zijn rijbewijs hebben afgenomen omdat hij op de Pacific Coast Highway dronken achter het stuur zat en Blair blijft maar op tafel tekenen en Teddy gaat zitten. Volgens mij zie ik Julian net op dat moment weggaan en ik sta van tafel op en loop naar de bar en daarna naar buiten en het regent keihard en ik kan binnen Duran Duran horen en een meisje dat ik niet ken komt langs en zegt: ‘Hai’ en ik knik en ga vervolgens naar het toilet en doe de deur op slot en bekijk mezelf in de spiegel. Er kloppen mensen op de deur en ik ga er tegenaan staan, neem helemaal niks van de coke, en huil ongeveer vijf minuten aan één stuk door en dan kom ik eruit en loop de club weer in en het is donker en stampvol en niemand kan zien dat mijn gezicht helemaal is opgezet en mijn ogen rood zijn en ik ga naast het dronken blonde meisje zitten en zij en Blair hebben het over de toelatingseisen voor school. Dan komt Griffin binnen met een werkelijk beeldschoon blond meisje en hij schenkt me een stralende glimlach en ze lopen alletwee naar de bar om met de homofiele pornoster en zijn vriendin te gaan praten. En op een gegeven moment gaat Blair weg met Rip of misschien met Trent, of misschien gaat Rip weg met Trent of misschien gaat Rip weg met de twee blonde meisjes die naast Trent zitten of misschien gaat Blair met de twee blonde meisjes weg en ik beland uiteindelijk op de dansvloer met dat ene meisje en ze buigt zich naar me toe en fluistert dat we misschien maar naar haar huis moesten gaan. En we steken de stampvolle dansvloer over en zij gaat naar de wc en ik wacht op haar aan een tafeltje. Iemand heeft talloze keren met rood kleurkrijt ‘Help Me’ op de tafel geschreven in kinderachtige krab bel let ters en er zitten krulletjes aan de e’s van Me, en om de twintig ‘Help Me’s’ heen staan telefoonnummers geschreven en weer een heleboel onleesbare krabbels om de telefoonnummers heen en de twee rode woorden vallen daardoor nog duidelijker op. Het meisje komt terug en we lopen After Hours uit, vlak langs het meisje dat ‘hai’ tegen me zei en dat nu in de deuropening staat te huilen en langs de homofiele pornoster die in het steegje een joint staat te roken; langs vier Mexicaanse jongens die de kinderen die de club in en uit gaan staan te sarren en langs de man van de bewakingsdienst en de parkeerwachter die de hele tijd tegen de Mexicaanse jongens zegt dat ze beter weg kunnen gaan. En eentje van hen roept tegen me: ‘Hé, vieze flikker,’ en het meisje en ik stappen in haar auto en rijden de heuvels in en we gaan naar haar kamer en ik trek mijn kleren uit en ga op haar bed liggen en zij gaat de badkamer in en ik wacht een paar minuten en dan komt ze er eindelijk uit, met een handdoek om zich heen geslagen, en gaat op het bed zitten en ik leg mijn handen op haar schouders en ze zegt dat ik op moet houden en als ik loslaat zegt ze tegen me dat ik rechtop tegen het hoofdeinde moet gaan zitten en dat doe ik en dan doet ze de handdoek af en is ze naakt en zoekt ze met haar hand in de la naast haar bed en haalt er een tube Bain De Soleil uit en geeft hem aan mij en dan zoekt ze weer in de la en haalt er een Wayfarer-zonnebril uit en ze zegt tegen me dat ik hem op moet zetten en dat doe ik. Dan pakt ze me de tube zonnecrème weer af en knijpt een beetje op haar vingers en begint zichzelf vervolgens te bevredigen en gebaart naar mij dat ik dat ook moet doen, en dat doe ik. Ik stop na een tijdje en strek mijn arm naar haar uit en ze houdt me tegen en zegt nee, en legt mijn hand weer bij me terug en haar hand begint weer van voor af aan en nadat dit een tijdje zo is doorgegaan zeg ik tegen haar dat ik klaar ga komen en ze zegt tegen me dat ik me nog even moet inhouden en dat zij er ook bijna is en ze begint haar hand sneller te bewegen en spreidt haar benen verder uiteen terwijl ze achterover in de kussens gaat liggen en ik zet de zonnebril af en ze zegt dat ik hem weer op moet zetten en ik zet hem weer op en het schrijnt als ik klaarkom en daarna, geloof ik, komt zij ook klaar. Bowie klinkt uit de stereo-installatie en rood aangelopen nog staat ze op en zet de stereo uit en MTV aan. Ik lig daar naakt, zonnebril nog op, en ze reikt me een pakje Kleenex aan. Ik veeg mezelf af en blader dan wat in een Vogue die naast het bed ligt. Ze trekt een kamerjas aan en kijkt naar me. Ik kan in de verte de donder horen en het begint harder te regenen. Ze steekt een sigaret op en ik begin me aan te kleden. En dan bel ik een taxi en zet eindelijk de Wayfarers af en ze zegt tegen me dat ik stil moet zijn op de trap zodat ik haar ouders niet wakker maak. De taxi zet me weer bij Trents appartement af en buiten regent het pijpenstelen en als ik in mijn auto stap, ligt er een briefje op de passagiersstoel met daarop: ‘En, leuk gehad?’ en ik weet wel bijna zeker dat het Blairs handschrift is en ik rijd terug naar huis.
Ik zit in de spreekkamer van mijn psychiater de volgende dag, langzaam bij te komen van de coke, en bloed niezend. Mijn psychiater draagt een rode V-halssweater met niks eronder en een afgeknipte spijkerbroek. Ik begin heel hard te huilen. Hij kijkt me aan en gaat met zijn vingers over de gouden ketting die om zijn bruine nek hangt. Ik hou even op met huilen en hij kijkt me opnieuw aan en schrijft dan iets in zijn notitieboekje. Hij vraagt me iets. Ik zeg tegen hem dat ik niet weet wat eraan scheelt; dat het misschien iets met mijn ouders te maken heeft maar niet echt of misschien met mijn vrienden of dat ik af en toe ga rijden en dan verdwaal; misschien zijn het de drugs.
‘Je bent je die dingen tenminste bewust. Maar daarover heb ik het niet, dat is niet echt wat ik je vraag, niet precies.’
Hij staat op en loopt naar de andere kant van de kamer en hangt een ingelijste Rolling Stone-cover recht met Elvis Costello erop en in grote witte letters de woorden: ‘Elvis Costello Repents’. Ik wacht tot hij me de vraag gaat stellen.
‘Vind je hem goed? Heb je hem gezien in het Amphitheater? Ja? Hij zit momenteel in Europa, geloof ik. Tenminste dat hoorde ik op MTV. Hoe vind je zijn laatste elpee?’
‘En ik dan?’
‘En jij dan?’
‘En ik dan?’
‘Met jou komt het wel goed.’
‘Ik weet het niet,’ zeg ik. ‘Ik denk van niet.’
‘Laten we het eens over iets anders hebben.’
‘En ik dan?’ schreeuw ik, stikkend van woede.
‘Kom nou, Clay,’ zegt de psychiater. ‘Wees eens niet zo… banaal.’
Het was mijn grootvaders verjaardag en we zaten al zowat twee maanden in Palm Springs; veel te lang. De zon was heet en de lucht was drukkend tijdens die weken. Het was lunchtijd en we zaten met z’n allen buiten onder het afdak voor het zwembad bij het oude huis. Ik weet nog dat mijn grootmoeder die dag een zak kandij voor me had gekocht en daar had ik aan één stuk door druk op zitten kauwen. De huishoudster bracht koude hapjes vlees en bier en Hawaiian Punch en chips naar buiten op een groot houten dienblad en zette het op de tafel neer waaraan mijn tante en mijn grootmoeder en grootvader en moeder en vader en ik zaten. Mijn moeder en tante pikten een beetje aan de kalkoensandwiches. Mijn grootvader droeg een ballenbeschermer en een strooien hoed en dronk Michelob-bier. Mijn tante zat zichzelf koelte toe te wuiven met een People-magazine. Mijn grootmoeder had zich al een tijdje niet zo lekker gevoeld en knabbelde voorzichtigjes aan haar sand wich en dronk koude kruidenthee. Mijn moeder luisterde helemaal niet naar wat er gezegd werd. Ze zat naar mijn zussen en mijn nichtjes te kijken die in het zwembad aan het spelen waren, haar ogen op het koude blauwgroene water gefixeerd.
‘Volgens mij zijn we veel te lang hier geweest,’ zei mijn tante.
‘En dat is dan nog zwakjes uitgedrukt,’ zei mijn vader terwijl hij ging verzitten.
‘Ik wil weg,’ zei mijn tante met erg afwezige stem, de ogen in de verte blikkend en haar vingers om het tijdschrift geklemd.
‘Nou,’ zei mijn grootvader. ‘Dan kunnen we allemáál beter snel maken dat we wegkomen hier. Ik word zo rood als een Mexicaanse tamale. Hè, Clay?’ Hij knipoogde naar me en trok zijn vijfde biertje open.
‘Ik ga vandaag nog een vlucht boeken,’ zei mijn tante.
Een van mijn nichtjes zat in een exemplaar van de L.A. Times te bladeren en zei iets over een vliegtuigongeluk in San Diego. Iedereen roezemoesde en de plannen om weg te gaan waren vergeten.
‘Wat vreselijk nou,’ zei mijn tante.
‘Ik geloof dat ik liever bij een vliegtuigongeluk om het leven kwam dan op een andere manier,’ zei mijn vader na een tijdje.
‘Volgens mij zou het vreselijk zijn.’
‘Het zou maar een fluitje van een cent zijn. Je stapt stomdronken in het vliegtuig, neemt wat librium en het vliegtuig stijgt op en stort neer en je weet niet eens wat je overkomt.’ Mijn vader sloeg zijn benen over elkaar.
Het werd stil aan tafel. De enige geluiden kwamen van mijn zussen en nichtjes die in het water spetterden.
‘Wat vind jij?’ vroeg mijn tante aan mijn moeder.
‘Ik probeer niet aan dat soort dingen te denken,’ zei mijn moeder.
‘En jij, mam?’ vroeg mijn vader aan mijn grootmoeder.
Mijn grootmoeder, die de hele dag nog niks had gezegd, veegde haar mond af en zei heel stilletjes: ‘Ik zou op geen enkele manier dood willen gaan.’
Ik rijd naar Trents huis, maar Trent, herinner ik me, is in Palm Springs, dus rijd ik naar Rip zijn huis en een of ander blond jongetje met alleen een zwembroek aan doet de deur open terwijl in de woonkamer de hoogtezon brandt. ‘Rip is er niet,’ zegt het blonde joch. Ik ga weg en als ik Wilshire oprijd, haalt Rip me in met zijn Mercedes en hij leunt uit het raam en zegt: ‘Spin en ik gaan naar City Cafe. Kom ook daarheen.’ Ik knik en rijd achter Rip aan over Melrose en het nummerbord met CLIMAXX erop glinstert in de zon.
City Cafe is dicht en bij de voordeur staat een oude man met rafelige kleren aan en met een oude zwarte hoed op in zichzelf te praten en als we wegrijden kijkt hij ons kwaad na. Rip draait zijn raampje open en ik ga naast hem rijden.
‘Waar wil je heen?’ vraag ik aan hem. ‘Spin wil naar Hard Rock.’
‘Ik kom achter jullie aan,’ zeg ik tegen hem.
Het begint te regenen.
We komen bij Hard Rock Café en als we ergens zitten, vertelt Spin me dat hij vanmiddag fantastische stuff op de kop heeft getikt. Er zit een man aan het tafeltje naast ons met zijn ogen stijf dichtgeknepen. Het meisje dat naast hem zit lijkt dat niet uit te maken en pikt wat van haar salade. Als de man zijn ogen eindelijk opendoet, ben ik om de een of andere reden opgelucht. Spin is nog steeds aan het woord en als ik probeer op een ander onderwerp over te stappen en vraag waar Julian zou kunnen zijn, vertelt Spin me dat hem een keer een poot is uitgedraaid met wat overigens heel best spul was van Ju lian. Rip vertelt me dat Julian te veel handicaps heeft.
‘Allereerst, hij zit eeuwig onder de middelen.’
Spin kijkt me aan en knikt. ‘Onder de middelen.’
‘Ik bedoel, hij verkoopt te gekke coke en smack, maar hij zou het niet aan brugklassertjes moeten verkopen. Dat is echt laag.’
‘Ja,’ zeg ik, als het tot me doordringt. ‘Laag.’
‘Sommige mensen zeggen dat dat jongetje van dertien dat in Beverly aan een overdosis bezweek, z’n smack van Julian had gekocht.’
Ik wend me tot Rip na een poosje. ‘Wat heb jij allemaal uitgevoerd?’
‘Niet al te veel. Ik heb gisteravond met Warren een paar tranquillizers voor dieren geslikt en toen zijn we naar The Grimsoles gaan kijken,’ zegt hij. ‘Ze waren echt te gek. Smeten ratten in het publiek. Warren heeft er eentje meegenomen naar de auto.’ Rip slaat zijn ogen neer en giechelt. ‘En hem van kant gemaakt. Best een grote rat. Kostte hem wel twintig, dertig minuten om het klotebeest dood te krijgen.’
‘Ik ben net terug uit Vegas,’ zegt Spin. ‘Derf en ik waren er samen heen gereden. Gewoon wat in het hotel van mijn vader rondgehangen bij het zwembad, in ons nakie. Het was echt te gek… vond ik.’
‘En wat heb jij dan allemaal uitgevoerd, kerel?’ vraagt Rip.
‘O, niet al te veel,’ zeg ik.
‘Tja, er is ook niet zo erg veel meer te doen,’ zegt hij.
Spin is het daarmee eens en knikt.
Na het eten roken we samen een joint in de auto, op weg naar Malibu om een paar gram coke te kopen van een of andere jongen die Dead heet. Ik zit op de smalle achterbank van Rips auto en ik dacht eerst dat Rip gezegd had: ‘We gaan naar iemand toe die Ed heet.’ Maar toen Spin zei: ‘Hoe weet je dan of Dead er is?’ en Rip zei: ‘Dead is er altijd, daarom,’ drong het tot me door hoe-ie heette.
Het blijkt dat er in het huis van Dead een party aan de gang is en sommige mensen daar, voor het grootste deel jonge jongens, kijken ons alle drie vreemd aan, waarschijnlijk omdat Rip en Spin en ik geen zwemkleding dragen. We wandelen op Dead af, die ergens halverwege de veertig is, een korte broek aanheeft en in een enorme stapel kussens achteroverligt terwijl naast hem twee gebruinde jonge jongetjes naar HBO zitten te kijken, en Dead stopt Rip een grote en velop in de hand. Er zit een heel mooi blond meisje in bikini achter Dead en ze aait het jongetje dat links naast Dead zit over zijn bol.
‘Jullie moeten veel voorzichtiger zijn, jongens,’ lispelt Dead.
‘Hoe dat zo, Dead?’ vraagt Rip.
‘Het stikt van de lui van narcotica in de Colony.’
‘Nee. Echt?’ vraagt Spin.
‘Jazeker. Een jongen van mij is door iemand van narcotica in zijn been geschoten.’
‘Je meent ’t. Echt?’
‘Ja, hoor.’
‘Jezus.’
‘Die jongen was zeventien, allejezus nog an toe. In z’n verrekte been geschoten. Misschien ken je hem wel.’
‘Wie was ’t dan?’ vraagt Rip. ‘Christian?’
‘Nee. Randall. Zit op Oakwood. Hè?’
Spin schudt zijn hoofd en ‘Hungry Like the Wolf’ knalt uit de spea kers die aan het plafond zijn bevestigd, boven Deads kalende, zweterige hoofd.
‘Jullie moeten voorzichtiger zijn.’
‘Ja. Jullie moeten veel voorzichtiger zijn,’ zegt Spin en hij likt zijn lippen naar het meisje dat nog steeds met haar vingers door het haar van de blonde jongen gaat. Het blonde jongetje knipoogt naar me en tuit zijn lippen.
In de auto proeft Spin de coke en zegt dat-ie met te veel novocaïne is versneden. Rip zegt dat hem dat op dit moment een rotzorg is en dat-ie gewoon zin heeft in een snuif. Rip zet de radio knoerthard en blijft de hele tijd vrolijk roepen: ‘Wat moet er van ons allemaal terechtkomen?’ En Spin roept de hele tijd terug: ‘Van wie allemaal, jongen? Van wie allemaal?’ We nemen wat coke en gaan vervolgens naar een speelhal in Westwood en spelen bijna twee uur lang videospelletjes en hebben op het eind iets van twintig dollar de man opgemaakt en houden alleen maar op met spelen omdat we door onze munten heen zijn. Rip heeft alleen maar honderd-dollarbiljetten bij zich en de speelhal wil die niet wisselen. Dus stopt Rip de biljetten weer in zijn zak en schreeuwt: ‘Lul op, man,’ tegen de jongen die bij de wisselkassa zit en we lopen alle drie terug naar zijn auto en maken de rest van de coke soldaat.
Blairs vader geeft zo’n party voor een jonge Australische acteur wiens nieuwste film volgende week in L.A. in première gaat. Blairs vader probeert de acteur te strikken voor de hoofdrol in de nieuwe film die hij produceert, een sciencefiction avonturenfilm van dertig miljoen dollar die Star Raiders heet. Maar de prijs van de Australische acteur ligt te hoog. Ik ga naar de party om te proberen met Blair te praten, maar ik heb haar nog niet gezien, alleen maar een hele zwik acteurs en vrienden van Blair van de filmacademie op USC. Jared is er en hij probeert de hele tijd met de Australische acteur aan te pappen. Jared blijft hem maar vragen of hij The Twilight Zone met Agnes Moorehead heeft gezien, en de Australische acteur blijft maar met zijn hoofd schudden en zeggen: ‘Nee, maat.’ Jared noemt andere afleveringen van het programma en de Australische acteur, die zweet als een rund en zijn vierde rum-coke drinkt, blijft maar tegen Jared zeggen dat hij niet één van The Twilight Zone-afleveringen waar-ie het over heeft, gezien heeft. Uiteindelijk loopt de acteur bij Jared weg en krijgt Jared gezelschap van zijn nieuwe vriendje, niet de ober van Morton’s maar een kostuumontwerper die aan Blairs vaders laatste film heeft meegewerkt en die misschien, of misschien ook wel niet, de kostuums voor Star Raiders zal doen. De Australische acteur loopt naar zijn vrouw, die hem straal negeert. Kim vertelt me dat de twee vanmiddag slaande ruzie kregen en dat zij woedend hun bungalow bij het Beverly Hills Hotel uit liep en naar een dure kapsalon op Rodeo ging en haar haar liet afknippen. Haar haar is rood en heel kort over de schedel geknipt en telkens als ze haar hoofd anders houdt, kan ik stukjes wit zien onder het stekelhaar.
De schade die de storm heeft veroorzaakt in Malibu komt ter sprake en iemand meldt dat het huis naast het hunne volledig is ingestort. ‘Zomaar ineens. Het ene moment staat het er nog. En het volgende – huppakee… Zomaar ineens.’ Blairs moeder schudt haar hoofd terwijl ze naar de regisseur luistert die haar dit vertelt en haar lippen trillen en ze blijft de hele tijd een blik op Jared werpen. Ik sta net op het punt om naar haar toe te lopen en te vragen waar Blair is, maar een paar acteurs en actrices en een regisseur en een paar studiobonzen komen binnen en Blairs moeder loopt hen tegemoet. Ze komen rechtstreeks van de Golden Globe Awards vandaan. Een van de actrices komt de kamer in vliegen en omhelst de kostuumontwerper en fluistert keihard tegen hem: ‘Marty heeft net verloren, vraag een pure whisky voor hem, snel, en doe mij een wodka collins voor ik in elkaar klap, wil je, darling?’
De kostuumontwerper knipt met zijn vingers naar de zwarte, grijsharige barkeeper en zegt: ‘Heb je dat gehoord?’ De barkeeper ontwaakt iets te snel uit zijn lethargie, met een beetje te weinig overtuiging, en maakt de drankjes voor de actrice klaar. Anderen beginnen haar te vragen wie wat heeft gewonnen bij de Golden Globes. Maar de actrice en de meeste acteurs en producers en studiobonzen zijn het alweer vergeten. De regisseur, Marty, weet het nog en hij noemt alle namen pijnlijk nauwgezet op en telkens als iemand aan hem vraagt wie de concurrenten waren, kijkt de regisseur strak voor zich uit en somt ze in alfabetische volgorde op.
Ik begin tegen een van de jongens van de filmacademie van USC te praten. Hij is erg bruin en heeft het begin van een blond baardje en draagt een bril en afgetrapte Tretorn-tennisschoenen en hij praat aan één stuk door over de ‘esthetische onverschilligheid’ in Amerikaanse films. We zitten met z’n tweeën in de studeerkamer en algauw komen Alana en Kim en Blair binnenlopen. Ze gaan zitten. Blair kijkt me niet aan. Kim raakt het been van de jongen van de filmacademie aan en zegt: ‘Ik heb je gebeld gisteravond. Waar zat je?’ En hij zegt: ‘Jeff en ik hadden een paar pijpjes geblowd en toen zijn we naar een voorvertoning van de nieuwe Friday the 13th-film geweest.’ Ik kijk naar Blair, probeer oogcontact te krijgen, haar aandacht te trekken. Maar ze weigert mijn kant uit te kijken.
Jared en Blairs vader en de regisseur van Star Raiders en de kostuumontwerper komen binnenlopen en gaan zitten en algauw komt het gesprek op de Australische acteur en Blairs vader vraagt aan de regisseur, die een Polo-trainingspak draagt en donkere glazen, waarom de acteur in de stad is.
‘Volgens mij is-ie hier om te zien of-ie voor ’n Oscar is genomineerd. De nominaties zitten eraan te komen, je weet wel.’
‘Voor dát kutding?’ blaft Blairs vader.
Hij kalmeert en kijkt naar Blair die bij de open haard zit, vlak bij waar de kerstboom stond, en ze ziet er verdrietig uit. Haar vader wenkt haar. ‘Kom eens hier, kindje, kom eens bij pappie op schoot.’ En Blair kijkt hem een ogenblik ongelovig aan en slaat dan haar ogen neer, glimlacht en wandelt de kamer uit. Niemand zegt iets. Na een tijdje schraapt de regisseur zijn keel en zegt dan dat als ze die ‘fuckin’ Aussie’ niet voor Star Raiders kunnen krijgen, wie zal die hoofdrol dán moeten doen? Een paar namen gaan rond.
‘Wat vinden jullie van die heerlijke jongen die in Beastman! gespeeld heeft? Je weet wel wie ik bedoel, Clyde.’ De kostuumontwerper kijkt naar de regisseur, die peinzend over zijn kin krabt.
Blair komt weer binnenlopen met een drankje en kijkt mijn kant uit en ik kijk weg en doe alsof ik in het gesprek geïnteresseerd ben.
De kostuumontwerper slaat zich op zijn knie en zegt: ‘Marco! Marco!’ Hij roept de naam nog een keer. ‘Marco… eh, Marco… Ferr… Ferra… o shit, ik ben het finaal vergeten.’
‘Marco King?’
‘Nee, nee, nee.’
‘Marco Katz?’
Geërgerd schudt de kostuumontwerper zijn hoofd en zegt: ‘Heeft iemand Beastman! gezien?’
‘Wanneer kwam Beastman! uit?’ vraagt Blairs vader. ‘Beastman! kwam afgelopen najaar uit, meen ik.’
‘O ja? Ik dacht dat ik hem van de zomer al op de Avco gezien had.’
‘Maar ik heb hem bij een screening bij MGM gezien.’
‘Hij ging ook op de Avco nog niet in première,’ zegt iemand. ‘Ik denk dat jullie Marco Ferraro bedoelen,’ zegt Blair. ‘Ja, dat is ’m,’ zegt de kostuumontwerper. ‘Marco Ferraro.’
‘Ik dacht dat die een overdosis had gehad,’ zegt Jared.
‘Ja, Beastman!, die was erg goed,’ zegt de filmstudent tegen mij. ‘Heb je die gezien?’
Ik knik, terwijl ik naar Blair kijk. Ik vond Beastman! niet veel aan en ik vraag aan de filmstudent: ‘Had je er geen last van dat in de loop van de film allemaal personages verdwenen zonder dat daar een reden voor was?’
De filmstudent aarzelt even en zegt: ‘Een beetje wel, maar dat gebeurt ook in het echte leven…’
Ik staar voor me uit, naar Blair.
‘Ik bedoel, niet dan?’
‘Vast wel.’ Ze zal me niet aankijken.
‘Marco Ferraro?’ vraagt Blairs vader. ‘Is dat een Italiaan?’
‘Hij is zo’n lekker stuk,’ zucht Kim.
‘Absoluut een kanjer,’ knikt Alana.
‘Echt?’ vraagt de regisseur met een grijns terwijl hij zich naar Kim toe buigt. ‘Wie vind je nog meer… zo’n lekker stuk?’
‘Ja-a, meisjes,’ zegt Blairs vader. ‘Misschien kunnen jullie ons een beetje input geven.’
‘Maar denk erom,’ zegt Jared. ‘Geen grote acteurs. Gewoon een knaap van wie de kont net zo mooi is als zijn gezicht.’
De kostuumontwerper knikt en zegt: ‘Zeker weten.’
‘Paps, je weet dat ik je gevraagd heb of je Adam Ant of Sting in de film zou nemen,’ zegt Blair.
‘Ik weet het, ik weet het, schat. Clyde en ik hebben het er uitvoerig over gehad en als jij het echt graag wil, dan denk ik dat er wel iets geregeld kan worden. Wat vinden júllie van Adam Ant of Sting in Star Raiders?’ vraagt hij aan Alana en Kim.
‘Ik zou ’m gaan zien,’ zegt Kim.
‘Ik zou ’m wel twee keer gaan zien,’ zegt Alana.
‘Ik zou ’m op video proberen te krijgen,’ voegt Kim er nog aan toe.
‘Ik ben het ook met Blair eens,’ zegt Blairs vader. ‘Ik vind dat we maar eens serieus naar Adam Ant of naar String moesten kijken.’
‘Het is Sting, paps.’
Clyde glimlacht en kijkt naar Kim. ‘Jaaa, laten we Sting nemen. Wat denk je dáárvan, schat?’
Kim bloost en zegt: ‘Dat zou grandioos zijn.’
‘We vragen hem en Adam Ant volgende week voor een screentest.’
‘Dank je, paps,’ zegt Blair.
‘Voor jou doe ik alles, kindje.’
‘Kijk liever eerst maar eens goed naar z’n lijf, Clyde,’ zegt Jared met een bezorgd gezicht.
‘O, doen we, doen we,’ zegt Clyde, nog steeds naar Kim glimlachend. ‘Wou je er misschien graag bij zijn als we dat doen?’
Blair kijkt me eindelijk aan met zo’n gepijnigde blik in haar ogen en ik kijk weg naar Kim, beschaamd bijna en vervolgens woedend.
Kim bloost opnieuw en zegt: ‘Misschien.’
Julian heeft me niet meer gebeld sinds ik hem het geld heb gegeven en dus besluit ik hem de volgende dag zelf te bellen. Maar ik heb zijn nummer niet en dus bel ik Rip op, maar Rip is er niet, zegt een of ander jong jochie tegen me en dus bel ik naar Trents appartement en Chris neemt op en zegt tegen me dat Trent nog in Palm Springs zit en vraagt me dan of ik niet iemand ken die misschien wat meth heeft. Ik bel Blair uiteindelijk en zij geeft me Julians nummer en net als ik tegen haar wil zeggen dat het me spijt van de avond bij After Hours, zegt ze dat ze weg moet en hangt op. Ik bel het nummer en een meisje met een heel vertrouwde stem neemt op.
‘Hij zit of in Malibu of in Palm Springs.’
‘Wat doet-ie dan?’
‘Luister, kun je me van allebei die plaatsen niet het nummer geven?’
‘Ik weet alleen maar dat-ie óf in het huis in Rancho Mirage óf in het huis in de Colony zit.’ Ze wacht even, lijkt onzeker. ‘Dat is alles wat ik weet.’ Er valt een lange stilte. ‘Wie is dit? Finn?’
‘Finn? Nee. Ik heb alleen het nummer nodig.’
Er valt weer een stilte, gevolgd door een zucht. ‘Oké, luister. Ik weet niet waar-ie zit. O, shit… ik kan het je echt niet zeggen. Wie is dit?’
‘Clay.’
Er valt een langere stilte.
‘Luister,’ zeg ik. ‘Zeg maar niet tegen hem dat ik gebeld heb. Ik neem later wel gewoon contact met hem op.’
‘Weet je het zeker?’
‘Ja, hoor.’ Ik maak aanstalten om op te leggen.
‘Finn?’ vraagt ze.
Ik leg op.
Die avond ga ik naar een feestje bij Kim thuis en leer er iemand kennen, Evan, die tegen me zegt dat-ie een goede vriend van Julian is. En de dag daarop, als hij uit school komt, gaan we naar McDonald’s. Het is ongeveer drie uur ’s middags en Evan zit tegenover me.
‘Zo, Julian zit dus in Palm Springs?’ vraag ik hem.
‘Palm Springs is te gek,’ zegt Evan.
‘Ja,’ zeg ik. ‘Weet je of-ie daar is?’
‘Ik ben er dol op. Het is verdomd de mooiste plek ter wereld. Misschien kunnen jij en ik er eens een keer héén gaan,’ zegt hij.
‘Ja, doen we.’ Wat betekent dat nou?
‘Ja-a, het is er te gek. Net als in Aspen. Aspen swingt te gek.’
‘Zit Julian dáár?’
‘Julian?’
‘Ja, ik hoorde dat-ie daar misschien zat.’
‘Waarom zou Julian in Aspen zitten?’
Ik zeg tegen hem dat ik naar de wc moet. Tuurlijk, zegt Evan. In plaats daarvan loop ik naar de telefoon en bel Trent op die net terug is uit Palm Springs en vraag hem of hij Julian daar heeft gezien. Hij zegt tegen me van niet en dat de coke die hij van Sandy heeft klote is en dat-ie er veel te veel van heeft en-ie het niet kan verkopen. Ik zeg tegen Trent dat ik Julian nergens kan vinden en dat ik zo gespannen ben als wat en doodop. Hij vraagt me waar ik ben.
‘In een McDonald’s in Sherman Oaks,’ zeg ik tegen hem.
‘O, vandáár,’ zegt Trent.
Ik begrijp er niks van en hang op.
Rip zegt dat je bij Pages in Encino om één of twee uur ’s morgens altijd nog wel iemand kunt tegenkomen. Rip en ik rijden er op een avond naartoe omdat het in Du-par’s stikt van de tienerjongetjes die naar gekostumeerde feestjes zijn geweest en van de oude serveersters op orthopedisch schoeisel en met een sering op hun uniform gespeld die de hele tijd tegen de mensen zeggen dat ze zich rustig moeten houden. Dus gaan Rip en ik naar Pages en Billy en Rod zijn er en ook Simon en Amos en LeDeu en Sophie en Kristy en David. Sophie komt bij ons zitten en brengt LeDeu en David mee. Sophie vertelt ons over het optreden van Vice Squad in The Palace en zegt dat haar broer haar voor het concert een slechte Quaalude in de hand had gestopt en dus had ze de hele tijd zitten slapen. LeDeu en David zitten in de band Western Survival en ze maken allebei een heel rustige en beheerste indruk. Rip vraagt aan Sophie waar een zekere Boris uithangt en ze zegt tegen hem dat hij in het huis in Newport zit. LeDeu heeft zo’n enorme bos zwart haar dat volledig stijf staat en alle kanten uit piekt, en hij vertelt me dat altijd als-ie naar Du-par’s gaat, dat de mensen zich bij hem uit de voeten maken. En daarom komen hij en David altijd naar Pages. Sophie valt tegen mijn schouder in slaap en algauw slaapt mijn arm ook, maar ik beweeg hem niet omdat haar hoofd erop rust. David draagt een zonnebril en een Fear-T-shirt en zegt tegen me dat-ie me op het nieuwjaarsfeestje van Kim heeft gezien. Ik knik en zeg ja, dat weet ik nog, ook al was-ie helemaal niet daar.
We praten over nieuwe muziek en het reilen en zeilen van L.A.-bands en de regen en Rip trekt gezichten naar een oud Mexicaans stel dat tegenover ons zit; hij loert naar ze en laat de zwarte gleufhoed die hij op heeft voor zijn gezicht zakken en grijnst. Ik excuseer me en ga naar het toilet. Twee moppen, op de pleemuur bij Pages geschreven: Hoe krijg je een non zwanger? Door d’r te neuken. Wat is het verschil tussen een rijk joods wijf en een bord spaghetti? Spaghetti beweegt als je ’m beft. En onder de moppen: ‘Julian pijpt bij het leven. En is ten dode opgeschreven.’
Bijna iedereen was al naar huis die laatste week in de woestijn. Alleen mijn grootvader en grootmoeder, moeder en vader en ikzelf waren achtergebleven. Alle dienstmeisjes waren weg en ook de tuinman en de man van het zwembad waren vertrokken. Mijn zussen waren met mijn tante en haar kinderen meegegaan naar San Francisco. Iedereen had meer dan genoeg van Palm Springs. We waren er met tussenpozen negen weken lang geweest en de laatste drie weken ook nergens anders meer, alleen maar in Rancho Mirage. Erg veel gebeurde er niet tijdens de laatste week. Eén keer, een paar dagen voor we vertrokken, ging mijn grootmoeder met mijn moeder naar de stad en kocht daar een blauw handtasje. Mijn ouders namen haar die avond mee naar een party bij een regisseur thuis. Ik bleef alleen in het grote huis achter met mijn grootvader, die eerder op de avond al dronken was geworden en in slaap gevallen. De kunstwaterval in het immense zwembad was uitgezet en met uitzondering van het bubbelbad was men doende het zwembad zelf leeg te pompen. Iemand had een ratelslang gevonden die op het laatste restje water dreef dat nog onderin stond, en mijn ouders hadden me gewaarschuwd dat ik in huis moest blijven en niet naar buiten, de woestijn in moest gaan.
Die avond was het heel warm en terwijl mijn grootvader sliep at ik steak en spareribs die twee dagen daarvoor waren ingevlogen vanuit een van de hotels die mijn grootvader in Nevada bezat. Ik keek naar een herhaling van The Twilight Zone die avond en maakte een klein ommetje. Er was niemand buiten. De palmbomen trilden en de straatlantaarns waren erg fel en als je achter het huis keek, in de woestijn, zag je alleen maar zwart. Auto’s waren er niet te bekennen en ik dacht dat ik een ratelslang de garage zag binnenglippen. De duisternis, de wind, het ruisen van de heggen, het lege sigarettendoosje dat op de oprijlaan lag, het maakte allemaal een spook ach tige indruk op mij en ik rende naar binnen en deed alle lampen aan en kroop in bed en viel in slaap, luisterend naar het huilen van de vreemde woestijnwinden buiten mijn raam.
Het is zaterdagavond laat en we zitten met z’n allen bij Kim thuis. Er valt niet veel te doen hier behalve gin-tonics drinken en wodka’s met sloten limejuice en naar oude films kijken op de Betamax. Ik kijk de hele tijd naar een portret van Kims moeder dat in de hoge woonkamer boven de bar hangt. Er valt nergens wat te beleven vanavond behalve dan dat Blair iets heeft opgevangen over de New Garage ergens tussen 6th en 7th of 7th en 8th en dus besluiten Dimitri en Kim en Alana en Blair en ik om erheen te rijden.
De New Garage is inderdaad een club die in een parkeergarage van vier verdiepingen huist; de eerste en tweede en derde verdieping zijn verlaten en er staan nog een paar auto’s geparkeerd van de vorige dag. Op de vierde etage bevindt zich de club. De muziek is keihard en er zijn erg veel mensen aan het dansen en de hele zaal ruikt naar bier en zweet en benzine. De nieuwe single van Icicle Works wordt opgezet en een paar van The Go-Go’s zijn er en ook iemand van The Blasters en Kim zegt dat ze John Doe en Exene bij de discjockey heeft zien staan. Alana begint tegen een paar Engelse jongens te praten die ze kent en die bij Fred Segal werken. Kim praat tegen mij. Ze zegt tegen me dat ze denkt dat Blair me niet meer zo leuk vindt. Ik haal mijn schouders op en werp een blik uit een open raam. Vanwaar ik sta, doemt aan de andere kant van het raam de nacht voor me op, de toppen van gebouwen in het zakendistrict, donker, met hier en daar een verlicht vertrek ergens bovenin. Je hebt er een enorme kathedraal waar een groot, bijna monolithisch, verlicht kruis bovenop staat en het wijst naar de maan; een maan die ronder en opvallend geler lijkt dan ik me kan herinneren. Ik kijk een ogenblik naar Kim en zeg niks. Ik zie Blair ineens op de dansvloer met een of andere mooie jonge jongen, zestien, zeventien misschien, en ze zien er allebei heel gelukkig uit. Kim zegt dat het doodjammer is, ook al meent ze het niet volgens mij. Dimitri komt dronken en onsamenhangend brabbelend op ons tweeën af schuifelen en ik denk even dat-ie iets tegen Kim gaat zeggen, maar in plaats daarvan steekt-ie zijn hand naar buiten, dóór het raam, en blijft met zijn vel aan het glas hangen en als-ie zijn hand probeert terug te trekken haalt hij hem helemaal open, een enorme jaap, en begint er onregelmatig bloed uit te gutsen en vol tegen het glas te spatten. Nadat we met hem bij een of andere eerste-hulpdienst in een of ander ziekenhuis zijn geweest, gaan we naar een coffeeshop aan Wilshire en blijven daar tot ongeveer vier uur zitten en dan gaan we naar huis.
Er staat nog een religieus programma op, voordat ik een avondje met Blair uit moet. De man die aan het woord is, heeft grijs haar, roze-getinte brillenglazen en erg brede revers op zijn jasje en hij houdt een microfoon in de hand. Een met neon verlichte Christus staat verloren op de achtergrond. ‘U voelt zich verward. U voelt zich gefrustreerd,’ vertelt hij me. ‘U weet niet wat er aan de hand is. Daarom voelt u zich zo wanhopig en hulpeloos. Daarom voelt u zich alsof er geen enkele uitweg meer is. Maar Jezus zal komen. Hij zal door het oog van dit televisiescherm komen. Jezus zal een wegversperring in uw leven oprichten zodat u óm kunt keren en Hij gaat dat nu voor u doen. Hemelse Vader, Gij zult de gevangenen bevrijden. Zij die geketend zijn, onderricht hen. Prijst de Heer. Laat dit een dag van Verlossing zijn. Zegt tegen Jezus: “Vergeef me mijn zonden,” dan zult u de vreugde misschien voelen die onzegbaar voor ons is. Moge uw beker overvloeien. In de naam van Jezus, amen… Halleluja!’
Ik wacht tot er iets gaat gebeuren. Ik zit daar bijna een uur lang, maar er gebeurt niks. Ik sta op, neem het laatste restje van de coke die ik in mijn kast heb en ga nog even bij de Polo Lounge langs om wat te drinken voordat ik Blair oppik, die ik eerder gebeld heb en gezegd dat ik twee kaartjes had voor een concert in het Amphitheater en zij zei helemaal niks behalve ‘ik ga mee’ en daarna zei ik tegen haar dat ik haar om zeven uur zou oppikken en toen hing ze op. Ik zeg tegen mezelf, terwijl ik in m’n eentje aan de bar zit, dat ik echt van plan was om een van de nummers te bellen die onder in beeld opflitsten. Maar ik besefte dat ik niet wist wat ik moest zeggen. En ik herinner me nog heel goed zeven woorden die de man zei: laat dit een avond van Verlossing zijn.
Ik herinner me die woorden om de een of andere reden weer als Blair en ik bij Spago’s zitten nadat we zojuist het concert gezien hebben en het is al laat en we zijn met ons tweetjes op de patio gaan zitten en Blair zucht en vraagt een sigaret. We drinken Kir Royals maar Blair heeft te veel op en als ze haar zesde bestelt, zeg ik dat ze misschien wel genoeg heeft gehad en ze kijkt me aan en zegt: ‘Ik heb het heet en ik heb dorst en dus bestel ik wat ik wil, verdomme.’
Ik zit met Blair in een Italiaanse ijssalon in Westwood. Blair en ik eten Italiaans ijs en praten. Blair zegt dat Invasion of the Body Snatchers deze week op de kabel komt.
‘De originele?’ vraag ik, verbaasd omdat ze het over die film heeft. Ik begin paranoïde verbanden te leggen.
‘Nee.’
‘De remake?’ vraag ik voorzichtig.
‘Ja.’
‘O.’ Ik kijk weer naar mijn ijs, waar ik niet veel van eet.
‘Heb je de aardbeving gevoeld?’ vraagt ze.
‘Wat?’
‘Heb je de aardbeving vanmorgen gevoeld?’
‘Een aardbeving?’
‘Ja.’
‘Vanmorgen?’
‘Ja.’
‘Nee, heb ik niet.’
Stilte. ‘Ik dacht misschien van wel.’
Op het parkeerterrein draai ik me naar haar toe en zeg: ‘Luister, het spijt me, echt waar,’ ook al ben ik er niet al te zeker van of het ook zo is.
‘Hoeft niet,’ zegt ze. ‘Het is wel oké.’
Bij een rood licht op Sunset buig ik me naar haar toe en geef haar een zoen en ze zet de auto in z’n twee en trekt op. Op de radio is een nummer dat ik vandaag al vijf keer heb gehoord maar dat ik evengoed meeneurie. Blair steekt een sigaret op. We passeren een arme vrouw met smerige, verwilderde haren en met een tasje van Bullocks naast zich op de grond vol vergeelde kranten. Ze heeft zich op een trottoir geïnstalleerd naast de snelweg en houdt haar gezicht naar de hemel gericht; de ogen halve spleetjes, vanwege de gloed van de zon. Blair doet de deuren op slot en vervolgens rijden we via een zijstraat omhoog de heuvels in. Geen auto te bekennen. Blair zet de radio harder. Ze heeft de coyote niet in de gaten. Hij is groot en bruingrijs en de auto schept hem frontaal als-ie plotseling de weg oprent en Blair schreeuwt en probeert door te rijden waarbij de sigaret uit haar mond valt. Maar de coyote blijft onder de auto vastzitten en jankt en piept en de auto komt maar moeizaam vooruit. Blair brengt de auto tot stilstand, zet hem in z’n achteruit en zet dan de motor uit. Ik heb geen zin om uit de auto te stappen maar Blair barst in een hysterisch gehuil uit, haar hoofd op haar schoot, en ik stap uit de auto en loop langzaam op de coyote af. Hij ligt op zijn zij en probeert met zijn staart te kwispelen. Zijn ogen zijn wijd open en kijken angstig en ik zie hem aan zijn doodsstrijd beginnen, pal onder de zon, terwijl het bloed uit zijn bek stroomt. Al zijn poten zijn gebroken en zijn lijf blijft aldoor krampachtig samentrekken en ik krijg de plas bloed in de gaten die zich bij zijn kop aan het vormen is. Blair roept me en ik negeer haar en kijk naar de coyote. Ik blijf daar zo tien minuten staan. Geen auto te bekennen. De coyote siddert en kromt nog drie, vier keer zijn lijf en dan worden zijn ogen wit. Er beginnen vliegen op af te komen die rakelings over het bloed en de opdrogende oogvliezen heen scheren. Ik loop terug naar de auto en Blair rijdt weg en als we bij haar thuis arriveren zet ze de tv aan en ik geloof dat ze wat valium of wat Thorazine neemt en als Another World begint, kruipen we met z’n tweeën in bed.
En terwijl op Kims party die avond iedereen Quarters aan het spelen is en dronken wordt, zitten Blair en ik op een bank in de woonkamer naar een oude XTC-elpee te luisteren en Blair zegt tegen me dat we ook naar buiten naar het logeerhuisje kunnen gaan en we staan op en verlaten de woonkamer en wandelen langs het verlichte zwembad en eenmaal binnen in het logeerhuis zoenen we elkaar wild en ik heb nog nooit zo’n zin in haar gehad en ze grijpt mijn rug stevig vast en drukt me zo hard tegen zich aan dat ik mijn evenwicht verlies en we zakken allebei langzaam op onze knieën en haar handen kruipen onder mijn shirt omhoog en ik kan haar zachte en koude hand op mijn borstkas voelen en ik zoen, lik haar nek en dan haar haren die naar jasmijn ruiken, en ik rij wild tegen haar op en we duwen elkaars jeans naar beneden en pakken mekaar beet en wrijvend ga ik met mijn hand door haar slipje en als ik te snel bij haar naar binnen dring, haalt ze scherp adem en probeer ik me heel stil te houden.
Ik zit in Trumps met mijn vader. Hij heeft een nieuwe Ferrari gekocht en is ook een cowboyhoed gaan dragen. Hij draagt de cowboyhoed niet bij Trumps en dat lucht me min of meer op. Hij wil graag dat ik zijn astroloog opzoek en adviseert me om voor het komende jaar de Leo Astroscope te kopen.
‘Zal ik doen.’
‘Die planetaire vibraties werken op een heel eigenaardige manier in op je lichaam,’ zegt hij.
‘Weet ik.’
Het raam waar we vlak bij zitten staat open en ik breng een glas champagne naar mijn mond en sluit mijn ogen en laat mijn haar zachtjes strelen door de hete wind en dan wend ik mijn hoofd af en kijk omhoog naar de heuvels. Een zakenman komt even langs. Ik had aan mijn moeder gevraagd of ze meekwam, maar ze had het druk. Ze lag buiten bij het zwembad Glamour-magazine te lezen toen ik haar vroeg of ze meeging.
‘Gewoon om wat te drinken,’ zei ik.
‘Ik wil helemaal niet “gewoon om wat te drinken” naar Trumps.’
Ik zuchtte en zei niks. ‘Ik wil helemaal nérgens heen.’
Een van mijn zussen die naast haar lag, trok haar schouders op en zette haar zonnebril op.
‘Trouwens, ik heb ON op de kabel laten zetten,’ zei ze geërgerd, toen ik van het zwembad wegliep.
De zakenman vertrekt. Mijn vader zegt niet veel. Ik probeer een gesprek op gang te krijgen. Ik vertel hem over de coyote die Blair aanreed. Hij zegt tegen me dat dat gewoon pech hebben is. Hij kijkt de hele tijd uit het raam en kan zijn ogen niet van de vlammend rode Ferrari afhouden. Mijn vader vraagt me of ik me erop verheug om weer naar New Hampshire terug te gaan en ik kijk hem aan en zeg ja tegen hem.
Ik werd wakker van het geluid van stemmen buiten. De regisseur van de party waar mijn ouders de vorige avond mijn grootmoeder mee naartoe hadden genomen, zat buiten aan tafel, onder de parasol, aan de brunch. De vrouw van de regisseur zat naast hem. Mijn grootmoeder zag er goed uit in de schaduw van de parasol. De regisseur begon te praten over de dood van een stuntman bij een van zijn films. Hij had het erover dat-ie een sport van de ladder had gemist. En dat-ie met zijn hoofd tegen het wegdek was geslagen.
‘Het was een prachtige knaap. Hij was nog maar achttien.’
Mijn vader maakte nog een biertje open.
Mijn grootvader keek voor zich, droevig. ‘Hoe heette hij?’ vroeg hij.
‘Wat?’ De regisseur keek heel even op.
‘Hoe heette hij? Hoe heette die knaap?’
Er volgde een lange stilte en ik kon alleen maar de lichte woestijnbries voelen en het geluid van de bubbelbadverwarming en de pomp van het zwembad en Frank Sinatra die ‘Summer Wind’ zong en ik bad vurig dat de regisseur nog wist hoe-ie heette. Om een of andere reden leek dat heel belangrijk voor me. Ik wou per se dat de regisseur de naam zou zeggen. De regisseur deed zijn mond open en zei: ‘Dat ben ik vergeten.’
Van de lunch met mijn vader vandaan rijd ik naar Daniel zijn huis. Het dienstmeisje doet de deur open en leidt me naar buiten naar de achtertuin, waar Daniels moeder, die ik met ouderdag op Camden in New Hampshire heb ontmoet, in haar bikini aan het tennissen is, haar lichaam glanzend van de zonnebrandolie. Ze stopt met tennissen met de ballenmachine en komt naar me toe lopen en praat wat over Japan en Aspen en dan over een vreemde droom die ze onlangs heeft gehad waarin Daniel werd gekidnapt. Ze gaat op een ligstoel bij het zwembad zitten en het dienstmeisje brengt haar ijsthee en Daniels moeder haalt de citroen eruit en zuigt erop terwijl ze naar een blond jongetje staart dat bladeren uit het zwembad harkt en dan vertelt ze me dat ze last heeft van migraine en dat ze Daniel al dagen niet heeft gezien. Ik loop naar binnen en ga vervolgens de trap op naar boven langs de poster van de nieuwe film van Daniels vader en ik ga in Daniels kamer op hem zitten wachten. Als duidelijk wordt dat Daniel niet thuiskomt, stap ik in mijn auto en rijd bij Kim thuis langs om mijn vest op te pikken.
Het eerste dat ik hoor als ik het huis binnenkom, is geschreeuw. Het dienstmeisje schijnt dat niks te kunnen schelen en loopt de keuken weer in nadat ze de deur voor me geopend heeft. Het huis is nog steeds niet gemeubileerd en als ik naar buiten loop naar het zwembad, kom ik langs de nazipotten. Het is Muriel die zo schreeuwt. Ik loop tot waar zij met Kim en Dimitri bij het zwembad ligt en dan houdt ze op. Dimitri draagt een zwarte Speedo en een sombrero en heeft een elektrische gitaar in handen en probeert ‘L.A. Woman’ te spelen, maar het lukt hem bijna niet om gitaar te spelen omdat zijn hand net weer opnieuw in het verband zit nadatie hem bij de New Garage heeft opengehaald en elke keer als zijn hand de gitaar raakt, vertrekt zijn gezicht van de pijn. Muriel geeft weer een schreeuw. Kim zit een joint te roken en ze krijgt me eindelijk in de gaten en komt omhoog en zegt tegen me dat ze eerst dacht dat haar moeder in Engeland zat maar dat ze net in Variety heeft gelezen dat ze in Hawaï is om locaties te zoeken met de regisseur van haar volgende film.
‘Bel liever eerst op voor je komt,’ zegt Kim tegen me terwijl ze Dimitri de joint geeft.
‘Heb ik geprobeerd, maar niemand neemt op,’ lieg ik, me realiserend dat waarschijnlijk toch niemand de telefoon had opgenomen ook al had ik gebeld.
Muriel geeft weer een schreeuw en Kim kijkt naar haar, afgeleid, en zegt: ‘Nou ja, misschien heb je net het nummer gedraaid van het toestel dat ik uitgetrokken heb.’
‘Kan wel,’ zeg ik tegen haar. ‘Sorry, hoor. Ik kwam alleen even langs voor mijn vest.’
‘Nou ja, ik wou… het is oké voor deze keer, maar ik zie het niet zitten als mensen zomaar langskomen. Iemand vertelt aan mensen waar ik woon. Ik zie dat niet zitten.’
‘Sorry dan daarvoor.’
‘Ik bedoel, ik zag het eerst wél zitten dat mensen langskwamen, maar nu kan ik het gewoon niet hebben. Ik kan er niet tegen.’
‘Wanneer ga je weer naar school?’ vraag ik haar als we teruglopen naar haar kamer.
‘Ik weet het niet.’ Ze gaat in de verdediging. ‘Zijn ze dan al weer begonnen soms?’
We lopen haar kamer binnen. Er is alleen een grote matras op de vloer en een reusachtige, dure stereo-installatie die een hele wand in beslag neemt en een poster van Peter Gabriel en een stapel kleren in de hoek. En ook nog de foto’s die op haar nieuwjaarsfeestje zijn genomen, vastgeniet boven de matras. Ik zie er eentje waarop Muriel een shot zet, met mijn vest aan, terwijl ik toekijk. Nog eentje van mij in de woonkamer met alleen maar een T-shirt en mijn spijkerbroek aan terwijl ik een fles champagne probeer open te maken en eruitzie alsof ik finaal van de wereld ben. Ook eentje van Blair waarop ze een sigaret aansteekt. Eentje van Spit, volledig uitgeteld, onder de vlag. Buiten klinkt het geschreeuw van Muriel en blijft Dimitri pogingen doen om gitaar te spelen.
‘Wat heb je allemaal gedaan?’ vraag ik.
‘Wat heb jij allemaal gedaan?’ vraagt ze terug.
Ik zeg niks.
Ze kijkt verward op. ‘Kom nou, Clay, zeg op.’ Ze zoekt tussen de stapel kleren. ‘Je moet toch iets doen.’
‘Och, ik weet niet.’
‘Wat doe je eigenlijk?’ vraagt ze.
‘Van alles, volgens mij.’ Ik ga op de matras zitten.
‘Zoals wat?’
‘Ik weet niet. Van alles.’ Mijn stem begeeft het en heel even denk ik aan de coyote en dan denk ik dat ik ga huilen, maar het gaat over en ik wil alleen nog maar mijn vest terug hebben en maken dat ik wegkom hier.
‘Zoals bijvoorbeeld?’
‘Wat is je moeder aan het doen?’
‘Ze doet de commentaarstem bij een documentaire over spastische tieners. Wat doe jij, Clay?’
Iemand heeft het alfabet op haar muur geschreven, Spit misschien of Jeff of Dimitri. Ik probeer me daarop te concentreren maar ik merk dat de meeste letters niet op volgorde staan en dus vraag ik: ‘Wat doet je moeder verder nog?’
‘Ze gaat in Hawaï die film doen. En wat doe jij?’
‘Heb je haar gesproken?’
‘Vraag me toch niet steeds naar mijn moeder.’
‘Waarom niet?’
‘Kom dáár nou niet mee.’
‘Waarom niet?’ zeg ik weer.
Ze vindt het vest. ‘Hier.’
‘Waarom niet?’
‘Wat doe je dan?’ vraagt ze en ze houdt het vest voor zich uit.
‘Wat doe jij?’
‘Wat doe jij?’ vraagt ze en haar stem trilt. ‘Vraag niet aan mij, alsjeblieft. Oké, Clay?’
‘Waarom niet?’
Ze gaat op de matras zitten, nadat ik ben opgestaan. Muriel schreeuwt.
‘Omdat… ik weet het niet,’ zucht ze.
Ik kijk naar haar en voel helemaal niks en wandel met mijn vest naar buiten.
Rip en ik zitten bij ARE Records op Wilshire. Een of ander hoofd van de afdeling promotie probeert wat coke te scoren van Rip. Het hoofd van de afdeling promotie is een jongen van tweeëntwintig die platinablond haar heeft en helemaal in het wit is gekleed. Rip wil weten wat-ie aan hem kwijt kan.
‘Ik heb coke nodig.’
‘Uitstekend,’ zegt Rip en hij steekt zijn hand in de zak van zijn Parachute-jasje.
‘Leuk dagje buiten,’ zegt de jongen.
‘Ja-a, prachtig,’ zegt Rip.
‘Prachtig,’ zeg ik.
Rip vraagt aan de jongen of-ie hem een backstage-pasje voor het concert van The Fleshtones kan bezorgen.
‘Tuurlijk.’ Hij overhandigt Rip twee envelopjes.
Rip zegt dat hij hem later nog wel spreekt, binnenkort ’n keertje, en overhandigt hem een envelop.
‘Uitstekend,’ zegt de jongen.
Rip en ik staan op en Rip vraagt aan hem: ‘Heb je Julian ook gezien?’
De jongen zit achter een groot bureau en hij pakt de telefoon op en zegt tegen Rip dat hij even geduld moet hebben. De jongen zegt niks in de telefoon. Rip leunt op het bureau en pakt een demobandje van een of andere nieuwe Engelse groep dat op het grote glazen bureaublad ligt. De jongen legt de telefoon neer en Rip geeft mij het bandje. Ik bekijk het en leg het weer terug op het bureau. De jongen grijnst en zegt tegen Rip dat ze een keer met z’n tweeën moeten gaan lunchen.
‘En Julian dan?’ vraagt Rip.
‘Weet ik niet,’ zegt het hoofd van de afdeling promotie.
‘Hartstikke bedankt ook.’ Rip knipoogt.
‘Te gek, hoor, niks te danken, schat,’ zegt de jongen, terwijl hij naar achteren leunt in zijn stoel en langzaam zijn ogen opslaat.
Trent belt me op terwijl Blair en Daniel bij me thuis zijn, en nodigt ons uit voor een feest in Malibu; hij heeft het erover dat X langs zal komen. Blair en Daniel zeggen dat hun dat wel een goed idee lijkt en hoewel ik totaal geen zin heb om naar een feest te gaan en ik Trent ook niet zo nodig hoef te zien, is het een stralende dag en lijkt een ritje naar Malibu nog niet zo’n gek idee. Daniel wil er sowieso toch al heen om te zien wat voor huizen er tijdens de stortregens zijn vernield. Op de Pacific Coast Highway doe ik echt alle moeite om niet hard te gaan rijden en Blair en Daniel praten wat over de nieuwe elpee van U2 en als het nieuwste nummer van de Go-Go’s komt vragen ze aan me of ik het harder wil zetten en zingen mee, half om leuk te doen en half serieus. Het wordt koeler als we dichter bij de oceaan komen en de lucht wordt paarsig, grijs, en we rijden langs een ambulance en twee politiewagens die aan de kant van de weg staan geparkeerd als we op het donker van Malibu aankoersen en Daniel rekt zijn hals uit om wat te kunnen zien en ik minder een beetje vaart. Blair zegt dat ze vermoedt dat ze naar een wrak op zoek zijn, een ongeluk, en alle drie doen we er een tijdje het zwijgen toe.
X is niet op het feest in Malibu. En al te veel andere mensen zijn er ook niet. Trent maakt gekleed in onderbroek de deur open en hij vertelt ons dat hij en een vriend dit huis altijd gebruiken als de kerel waar het van is in Aspen zit. Zo te zien komt Trent hier erg veel en ook erg veel van z’n vrienden, merendeels mooie blonde mannelijke modellen net als Trent, en hij begint ons te vertellen dat we onszelf maar aan een drankje en wat te eten moeten helpen en hij loopt weer terug naar het bubbelbad en rekt zich uit onder de donker wordende hemel. In het huis zijn bijna alleen maar jonge jongens, in elke kamer naar het schijnt, en ze zien er allemaal hetzelfde uit: een slank, bruin lichaam, kort blond haar, wezenloze blik in de blauwe ogen en dezelfde lege, toonloze stemmen, en ik begin me af te vragen of ik er misschien ook net zo uitzie. Ik probeer er niet meer aan te denken en haal iets te drinken en kijk wat in de woonkamer rond. Twee jongens spelen een spelletje pacman. Een andere jongen ligt diep weggezakt op een bank een joint te roken en naar MTV te kijken. Een van de jongens aan het pacmanspel kreunt en geeft het apparaat een harde klap.
Er rennen twee honden over het verlaten strand. Een van de blonde jongens roept naar ze: ‘Hanoi, Saigon, hier komen,’ en de honden, twee dobermannpinchers, komen sierlijk het terras oprennen. De jongen vlijt zich tegen hen aan en Trent glimlacht en begint te klagen over de bediening bij Spago. De jongen die het pacmanapparaat een klap gaf, komt aangelopen en kijkt naar beneden naar Trent.
‘Ik heb de sleutels van de Ferrari nodig. Ik ga wat drank ophalen. Weet je waar de creditcards liggen?’
‘Laat maar opschrijven,’ zegt Trent lusteloos. ‘En veel tonic meenemen, oké, Chuck?’
‘De sleutels?’
‘Zitten erin.’
‘Geregeld.’
De zon begint door de wolken te breken en de jongen met de honden gaat naast Trent zitten en begint tegen ons te praten. Het blijkt dat de jongen ook model is en pogingen doet om iets op filmgebied te gaan doen, net als Trent. Maar het enige dat zijn agent voor hem te pakken heeft gekregen, is een commercial voor Carl’s Jr.
‘Hé, Trent, het is d’r op, man,’ roept een jongen vanuit het huis. Trent tikt me op de schouder en knipoogt en zegt tegen me dat ik even wat moet zien; hij gebaart naar Blair en Daniel om ook mee te komen. We lopen het huis in en gaan een gang door en betreden wat volgens mij de ouderlijke slaapkamer is en er zijn ongeveer tien jongens in de kamer, samen met ons vieren en de twee honden die ons het huis in zijn gevolgd. Iedereen in de kamer zit naar een groot televisiescherm te kijken. Ik kijk ook naar het scherm.
Er ligt een jong meisje, naakt, misschien vijftien jaar oud, op een bed, haar armen boven het hoofd bij elkaar gebonden en haar benen gespreid en de voeten elk vastgebonden aan een bedstijl. Ze ligt op wat eruitziet als krantenpapier. De film is zwart-wit en krasserig en het is ’n beetje moeilijk te zeggen waar ze op ligt, maar het lijkt op krantenpapier. Er volgt een snelle beeldwisseling naar een jonge, magere, naakte, angstig kijkende jongen, zestien, misschien zeventien, die de kamer wordt binnengeduwd door zo’n zwarte kleerkast die ook naakt is en een knots van een stijve heeft. De jongen kijkt onaangenaam lang in de camera, met zo’n paniekerige uitdrukking op zijn gezicht. De zwarte man bindt de jongen vast, op de vloer, en ik vraag me af waarom er een kettingzaag in de hoek van de kamer ligt, op de achtergrond, en vervolgens neukt hij hem en daarna neukt hij het meisje en loopt dan uit beeld. Als hij terugkomt heeft hij een kist bij zich. Het is een gereedschapskist en ik ben heel even in de war en Blair loopt de kamer uit. En hij haalt er een ijspriem uit en iets wat op een kleerhanger lijkt en een bakje spijkers en dan een dun, lang mes en dan komt hij op het meisje aflopen en Daniel glimlacht en port me in mijn zij. Ik ga er snel vandoor als de zwarte man een spijker in de hals van het meisje probeert te drukken.
Ik ga in de zon zitten en steek een sigaret op en probeer wat tot rust te komen. Maar iemand heeft het geluid harder gezet en dus zit ik op het terras en kan ik de golven horen en het gekrijs van de zeemeeuwen en het gezoem van de telefoonkabels kan ik horen en ik kan de zon op mijn hoofd voelen schijnen en ik luister naar het geluid van de bomen die ruisen in de warme wind en naar het geschreeuw van een jong meisje dat van de televisie vandaan komt in de ouderlijke slaapkamer. Trent komt weer naar buiten, twintig, dertig minuten later, nadat het geschreeuw en gegil van het meisje en de jongen zijn opgehouden, en ik zie dat hij een stijve heeft. Hij verschuift hem een beetje en komt naast me zitten.
‘Heeft die kerel vijftienduizend voor betaald.’
De twee jongens die pacman zaten te spelen, komen met een drankje in de hand het terras oplopen en eentje zegt tegen Trent dat-ie niet gelooft dat het echt was ook al hakte die scène met de kettingzaag er stevig in.
‘Ik wed dat het echt is,’ zegt Trent, een beetje verdedigend.
Ik zak onderuit in de stoel en kijk naar Blair die over het strand wandelt.
‘Ja, hoor, ik denk ook dat-ie echt is,’ zegt de andere jongen, terwijl hij zich langzaam in het bubbelbad laat zakken. ‘Dat moet wel.’
‘Ja?’ vraagt Trent, een tikkeltje hoopvol.
‘Ik bedoel, hé, een castratie kan je toch niet faken? Ze sneden dat joch heel langzaam z’n ballen af. Dat kan je niet faken,’ zegt de jongen.
Trent knikt en denkt daar even over na en dan komt Daniel naar buiten, glimlachend en met een rood hoofd, en ik zak verder onderuit in de zon.
West, een van de privésecretarissen van mijn grootvader, kwam die middag over. Hij liep een beetje krom en droeg een veterdasje en een jasje met een van de emblemen van de hotels van mijn grootvader achterop en deelde kauwgum met dropsmaak uit. Hij vertelde over de hitte en de vliegreis met de Lear. Hij kwam samen met Wilson, ook een van mijn grootvaders vaste hulpen, en die droeg een rood honkbalpetje en had knipsels bij zich over hoe het weer in Nevada was geweest, de laatste twee maanden. De mannen zaten steeds maar over honkbal te praten en dronken bier en mijn grootmoeder zat erbij in een blouse die scheef langs haar tengere lichaam afhing, een blauwgeel doekje strak om haar hals geknoopt.
Trent en ik staan wat te niksen in Westwood en hij vertelt me dat de kerel uit Aspen naar huis is gekomen en iedereen in Malibu d’r uit heeft getrapt, dus gaat Trent voor een paar dagen bij iemand in de Valley wonen en daarna gaat hij naar New York voor een paar opnames. En als ik hem vraag wat voor opnames, haalt hij alleen maar zijn schouders op en zegt: ‘Opnames, man, opnames.’ Hij zegt dat-ie graag naar Malibu terug wil, dat-ie het strand mist. En dan vraagt hij me of ik zin heb in een snuif. Ik zeg tegen hem van wel, maar niet nu. Trent pakt me ruw bij mijn arm en zegt: ‘Waarom niet?’
‘Kom op, Trent,’ zeg ik tegen hem. ‘Mijn neus doet zeer.’
‘Geeft toch niet. Hiervan knapt-ie weer helemaal op. We kunnen bij Hamburger Hamlet even naar boven gaan.’
Ik kijk Trent aan.
Trent kijkt mij aan.
Het duurt nog geen vijf minuten en als we weer beneden de straat oplopen voel ik me niet echt veel opgeknapt. Trent zegt dat hij dat wel is en dat-ie zin heeft om de speelhal aan de overkant van de straat in te duiken. Hij zegt ook tegen me dat Sylvan, uit Frankrijk, afgelopen vrijdag een overdosis heeft genomen. Ik zeg tegen hem dat ik niet eens weet wie Sylvan was. Hij haalt de schouders op. ‘Ooit gespoten?’ vraagt hij.
‘Of ik ooit gespoten heb?’
‘Nee.’
‘Wow, jongen,’ zegt hij veelbetekenend.
Als we bij zijn auto komen, de Ferrari van een of andere vriend, bloedt mijn neus.
‘Ik zou eigenlijk wat Decadron of Celestone voor je moeten halen. Die zijn heel goed tegen zwellingen in verstopte neusholtes,’ zegt hij.
‘Waar krijg je dat?’ vraag ik, mijn vingers en een Kleenex-zakdoekje helemaal vol met snot en bloed. ‘Waar krijg je die rotzooi?’
Er valt een lange stilte en hij start de auto en vraagt: ‘Meen je dat nou?’
Mijn grootmoeder was heel erg ziek geworden die middag. Ze begon bloed op te hoesten. Ze was al langer bezig kaal te worden en was flink afgevallen als gevolg van kanker aan de alvleesklier. Later die avond, terwijl mijn grootmoeder in bed lag, zetten de anderen hun gesprekken weer voort en hadden het over Mexico en stierengevechten en slechte films. Mijn grootvader sneed zich in zijn vinger toen hij een biertje opentrok. Ze bestelden eten bij een Italiaans restaurant in de stad en een jongen met een lap stof op zijn jeans waar ‘Aerosmith Live’ op stond, kwam het bezorgen. Mijn grootmoeder kwam naar beneden. Ze voelde zich iets opgeknapt. Maar ze at helemaal niks. Ik zat naast haar en mijn grootvader deed een goocheltruc met twee zilveren dollars.
‘Zag u dat, oma?’ vroeg ik. Te verlegen om in haar fletse ogen te kijken.
‘Ja, ik zag het wel,’ zei ze, en ze probeerde te glimlachen.
Ik kan elk moment in slaap vallen, maar Alana komt onaangekondigd langs en het dienstmeisje laat haar binnen en ze klopt op mijn deur en ik wacht heel lang voordat ik opendoe. Ze heeft gehuild en ze komt binnen en gaat op mijn bed zitten en zegt ineens iets over een abortus en begint te lachen. Ik weet niet wat ik moet zeggen, hoe ik zoiets aan moet pakken, dus zeg ik tegen haar dat ik dat lullig vind voor haar. Ze staat op en loopt naar het raam.
‘Lullig?’ vraagt ze. ‘Hoezo dan?’ Ze steekt een sigaret op maar kan ’m niet roken en drukt ’m uit.
‘Ik weet niet.’
‘Nou, Clay…’ Ze lacht en kijkt uit het raam en ik denk heel even dat ze begint te huilen. Ik sta bij de deur en ik kijk naar de poster van Elvis Costello, naar zijn ogen, die haar gadeslaan, óns gadeslaan, en ik probeer haar daar weg te krijgen door tegen haar te zeggen dat ze hierheen moet komen, moet gaan zitten, en ze denkt dat ik haar aan wil halen of iets dergelijks en ze komt naar me toe en slaat haar armen om me heen en zegt zoiets als: ‘Volgens mij hebben we allemaal een bepaald soort gevoel verloren.’
‘Was het van Julian?’ vraag ik, verstrakkend.
‘Van Julian? Nee, niet van hem,’ zegt ze. ‘Je kent hem niet.’
Ze valt in slaap en ik loop naar beneden, naar buiten, en ga bij het bubbelbad zitten en kijk naar het verlichte water en naar de damp die ervan afslaat en me verwarmt.
Vlak voor zonsopgang sta ik op en loop van het bubbelbad terug naar boven naar mijn kamer. Alana staat bij het raam een sigaret te roken en over de Valley uit te kijken. Ze vertelt me dat ze de vorige avond erg veel bloed heeft verloren en dat ze zich zwak voelt. We gaan in Encino ontbijten en ze houdt haar zonnebril op en drinkt een heleboel sinaasappelsap. Als we terugkomen bij mijn huis, stapt ze uit de auto en zegt: ‘Nog bedankt, hè?’
‘Waarvoor?’ vraag ik.
‘Weet ik veel,’ zegt ze na een tijdje.
Ze stapt in haar auto en rijdt weg.
Als ik de wc in mijn badkamer doortrek, raakt hij verstopt met Kleenex en het water wordt langzaam troebel van het bloed en ik doe het deksel dicht want veel anders kan ik toch niet doen.
Ik ga bij Daniel thuis langs later op die dag. Hij zit op zijn kamer Atari te spelen op zijn televisie. Hij ziet er niet al te goed uit, bruin op het verbrande af en jonger dan ik me hem uit New Hampshire herinner, en als ik iets tegen hem zeg dan herhaalt-ie het gedeeltelijk en knikt dan. Ik vraag hem of-ie de brief van Camden heeft gehad waarin ze vragen welke colleges hij volgend semester gaat volgen en hij rukt de Pitfall-cassette eruit en stopt er eentje in die Megamania heet. Hij wrijft alsmaar over zijn mond en als ik begrijp dat-ie me geen antwoord gaat geven, vraag ik hem wat-ie allemaal gedaan heeft.
‘Heb gedaan?’
‘Ja.’
‘Beetje rondgehangen.’
‘Waar rondgehangen?’
‘Waar? Overal. Geef me die joint eens aan, daar, op het nachtkastje.’
Ik geef hem de joint en daarna een luciferboekje uit The Ginger Man. Hij steekt hem op en hervat zijn spelletje Megamania. Hij geeft de joint aan mij en ik steek hem opnieuw aan. Er vallen allemaal gele dingen in de richting van Daniels mannetje. Daniel begint me over een meisje te vertellen dat hij kent. Haar naam vertelt hij me niet.
‘Ze is heel mooi en zestien en ze woont hier in de buurt en op sommige dagen gaat ze naar de Westward Ho aan Westwood Boulevard en daar treft ze haar dealer. Zo’n gastje van zeventien van de universiteit. En die jongen geeft haar dan de hele dag het ene shot smack na het andere…’ Daniel is te laat om een van die vallende gele dingen te ontwijken en het valt boven op zijn mannetje, dat van het scherm verdwijnt. Hij zucht en gaat door. ‘En daarna geeft-ie haar nog wat LSD en sleept-ie haar mee naar een feestje in de Hills of in de Colony en dan… en dan…’ Daniel stopt.
‘En dan wat?’ vraag ik, terwijl ik hem de joint teruggeef.
‘En dan wordt ze door het hele feest achter mekaar geneukt.’
‘O.’
‘Hoe vind je dat?’
‘Da’s… goed klote.’
‘Aardig ideetje voor ’n scenario?’
Stilte. ‘Scenario?’
‘Ja-a. Scenario.’
‘Dat weet ik niet zo zeker.’
Hij houdt Megamania voor gezien en doet er een nieuwe cassette in: Donkey Kong. ‘Ik denk niet dat ik nog terugga naar school,’ zegt hij. ‘Naar New Hampshire.’
Na een tijdje vraag ik hem waarom.
‘Ik weet niet.’ Hij wacht even, steekt de joint weer aan. ‘Het lijkt net alsof ik er nooit ben geweest.’ Hij haalt zijn schouders op en neemt een flinke haal van de joint. ‘Het lijkt net alsof ik gewoon altijd hier ben geweest.’ Hij geeft hem aan mij. Ik schud mijn hoofd, nee.
‘Dus je gaat niet meer terug?’
‘Ik ga dat scenario schrijven, zie je?’
‘Maar wat zeggen je ouders?’
‘Mijn ouders? Die kan dat niks schelen. De jouwe wel?’
‘Ze moeten toch iets zeggen?’
‘Ze zijn voor een maand naar Barbados vertrokken en daarna gaan ze naar o… shit… ik weet niet… Versailles? Ik weet het niet. Die kan dat niks schelen,’ zegt hij nog eens.
Ik zeg tegen ’m: ‘Ik vind wel dat je weer terug moet gaan.’
‘Ik zie echt niet in waarom eigenlijk,’ zegt Daniel, zonder zijn ogen van het scherm af te halen en ik begin me af te vragen waarom eigenlijk, of we dat eigenlijk ooit hebben geweten. Ten slotte staat Daniel op en zet de televisie uit en gaat dan uit het raam staan kijken. ‘Rare wind vandaag. Best wel hard.’
‘Hoe is het met Vanden?’ vraag ik.
‘Wie?’
‘Vanden. Kom nou, Daniel. Vanden.’
‘Ze komt misschien niet meer terug,’ zegt hij terwijl hij weer gaat zitten.
‘Maar misschien ook wel.’
‘Wie is Vanden?’
Ik loop naar het raam en vertel hem dat ik over vijf dagen wegga. Er liggen tijdschriften buiten bij het zwembad en de wind krijgt er vat op en blaast ze over het beton langs het zwembad. Een tijdschrift valt erin. Daniel zegt niks. Voor ik wegga, kijk ik hoe hij nog een joint opsteekt en zie ik ook het litteken op zijn duim en vinger en voel me om de een of andere reden een beetje beter.
Ik sta in een telefooncel in Beverly Hills.
‘Hallo?’ neemt mijn psychiater op.
‘Hai. Met Clay.’
‘Ja, o hai, Clay. Waar zit je?’
‘In een telefooncel in Beverly Hills.’
‘Kom je ook vandaag?’
‘Nee.’
Stilte.
‘Zozo. Eh, waarom niet?’
‘Ik vind niet dat je me veel verder helpt.’
Weer een stilte. ‘Is dat echt de reden?’
‘Wat?’
‘Luister, waarom kom je –’
‘Niks d’r van.’
‘Waar zit je in Beverly Hills?’
‘Ik denk dat ik je niet meer zie.’
‘Ik denk dat ik je moeder maar eens bel.’
‘Doe maar. Kan me echt niks schelen. Maar ik kom niet meer terug, oké?’
‘Tja, Clay. Ik weet niet wat ik moet zeggen, ik weet dat het best wel moeilijk is geweest. Hé, man, we hebben allemaal – ’
‘Loop naar de kloten.’
De laatste dag ’s ochtends was West vroeg wakker. Hij ging gekleed in hetzelfde jasje en hetzelfde veterdasje, en Wilson droeg hetzelfde rode honkbalpetje. West hield me weer een pakje Bazooka’s voor en vertelde me dat kauwgom goed was voor je humeur en ik nam er twee. Hij vroeg me of iedereen klaar was en ik zei dat ik dat niet wist. De vrouw van de regisseur kwam even langs om te zeggen dat zij aanstaand weekend naar Las Vegas vlogen. Mijn grootmoeder nam Percodan. We gingen met z’n allen in de Cadillac naar het vliegveld. Vroeg in de middag brak eindelijk het moment aan om in het vliegtuig te stappen en de woestijn achter ons te laten. Er werd niks gezegd in de lege hal van het vliegveld tot mijn grootvader zich omdraaide en mijn grootmoeder aankeek en zei: ‘Kom, partner, laten we maar gaan.’ Mijn grootmoeder overleed twee maanden later in een groot hoog bed in een kale ziekenhuiskamer aan de rand van de woestijn.
Sinds die zomer ben ik me mijn grootmoeder op een aantal manieren blijven herinneren. Ik herinner me dat ik met haar zit te kaarten en dat ik in vliegtuigen op haar knie zit en ook de manier waarop ze zich langzaam van mijn grootvader losmaakte op een van mijn grootvaders feestjes in een van zijn hotels toen hij haar probeerde te zoenen. En ik herinner me dat ze in het Bel Air Hotel logeerde en mij roze en groene pepermuntjes gaf, en in La Scala ’s avonds laat rode wijn zat te drinken en ‘On the Sunny Side of the Street’ voor zich uit neuriede.
Ik sta ineens bij de poort van mijn lagere school. Ik herinner me niet meer dat je er een gazon had en bloemen, bougainville geloof ik, toen ik erop zat; en voor het asfalt dat je bij het administratiegebouw had, zijn bomen in de plaats gekomen en de dode bomen die vroeger slap over het hek bij het bewakershokje hingen, zijn niet dood meer; en het hele parkeerterrein is opnieuw voorzien van een gladde, zwarte laag asfalt. Ook herinner ik me het grote gele bord niet meer waarop staat: WAARSCHUWING. NIET BETREDEN. WAAKHOND AANWEZIG, dat boven de toegangspoort hangt en zichtbaar is vanuit mijn auto die voor de school op straat staat geparkeerd. Omdat de lessen van vandaag al afgelopen zijn besluit ik een wandeling over het schoolterrein te maken.
Ik loop op de poort af en stop vervolgens heel even voor ik naar binnen ga, draai me bijna weer om. Maar doe het niet. Ik ga de poort door en bedenk dat dit de eerste middag sinds lange tijd is dat ik hier weer eens terug ben en het schoolterrein betreed. Ik zie drie kinderen op een klimrek klauteren dat vlak bij de poort staat en ik zie twee leerkrachten die ik in de eerste of tweede klas heb gehad, maar ik zeg niks tegen ze. In plaats daarvan kijk ik door het raam van een klas waar een klein meisje een schilderij van de stad zit te maken. Vanwaar ik sta, kan ik de zangclub horen repeteren in de klas naast die waarin het meisje zit te schilderen, en ze zingen liedjes waarvan ik niet eens meer wist dat ze bestonden, zoals ‘Itsy Bitsy Spider’ en ‘Little White Duck’.
Ik kwam vroeger vaak langs de school. Iedere keer als ik mijn zussen naar hun school bracht, reed ik er opzettelijk langs en zag dan altijd kleine kinderen die in gele bussen met zwarte sierstrippen stapten en juffen en meesters die tegen elkaar lachten op het par keerterrein voordat de school begon. Ik geloof niet dat iemand anders die op de school gezeten heeft er weleens heen rijdt en uitstapt en er een beetje rondkijkt, want ik heb nog nooit iemand gezien die ik ken. Eén keer zag ik een jongen die tegelijk met mij op de school zat, in de eerste klas misschien, in zijn eentje bij het hek staan, zijn vingers om het ijzerdraad klemmend en in de verte turend, en ik zei tegen mezelf dat de jongen vlakbij moest wonen of zoiets en daarom stond hij daar in z’n eentje, net als ik.
Ik steek een sigaret op en ga op een bank zitten en zie ineens twee telefoonautomaten hangen en ik denk aan vroeger toen je nog geen telefoonautomaten had. Een paar moeders komen hun kinderen van school halen en de kinderen krijgen hen in de gaten en rennen het plein over recht in hun armen en de aanblik van rennende kinderen over het asfalt bezorgt me een vredig gevoel; ik krijg zin om voorlopig niet meer van de bank op te staan. Maar op een gegeven moment loop ik een houten bijgebouw binnen en ik weet zeker dat dit vroeger mijn derde klas was. Men is doende om het bijgebouw te slopen. Naast het vervallen bijgebouw is de oude kantine, die staat leeg en wordt ook gesloopt. De verf op beide gebouwen is overal even vaal en bladdert in reusachtige fletsgroene lappen af.
Ik loop naar een ander bijgebouw en de deur blijkt open en ik ga naar binnen. Het huiswerk van vandaag staat nog op het bord geschreven en ik lees het aandachtig en loop vervolgens naar de leerlingenkastjes maar kan het mijne niet vinden. Ik weet niet meer welke ik had. Ik ga naar de jongens-wc en druk op een zeepautomaat. In de aula raap ik een vergeeld tijdschrijft op en sla een paar tonen aan op een piano. Ik heb een keer bij een kerstuitvoering op de piano gespeeld, dezelfde piano, in de tweede klas, en ik sla een paar akkoorden aan van het liedje dat ik toen heb gespeeld en luid galmen ze door de lege aula en echoën na. Ik raak in paniek om de een of andere reden en loop de zaal uit. Twee jongens zijn buiten aan het handballen. Een sport waarvan ik niet eens meer wist dat die nog bestond. Ik loop zonder omkijken het schoolterrein af en stap in mijn auto en rij weg.
Diezelfde dag kom ik Julian tegen in een oude verlopen speelhal aan Westwood Boulevard. Hij staat Space Invaders te spelen en ik loop naar hem toe en ga naast hem staan. Julian ziet er moe uit en praat langzaam en ik vraag hem waar hij gezeten heeft en hij zegt overal zo’n beetje en ik vraag hem naar het geld en zeg tegen hem dat ik binnenkort wegga. Julian zegt dat er een paar problemen zijn, maar als ik met hem meega naar het huis van een of andere kerel, dan kan-ie me het geld geven.
‘Wie is die kerel dan?’ vraag ik aan hem.
‘Die kerel is…’ Julian wacht even en knalt een heel rijtje Space Invaders neer. ‘Die kerel is zomaar iemand die ik ken. Hij geeft je je geld terug.’ Julian verspeelt een Warrior en moppert wat.
‘Waarom haal jij het niet bij hem op? En breng het mij dan?’ zeg ik tegen hem.
Julian kijkt van het spel op en staart me aan.
‘Wacht even,’ zegt hij en hij loopt de speelhal uit. Als hij terugkomt zegt hij tegen me dat als ik het geld wil hebben dat ik dan met hem mee moet komen, nu.
‘Daar heb ik echt geen zin in.’
‘Tot ziens dan, hè, Clay,’ zegt Julian.
‘Ho wacht…’
‘Wat is er? Kom je nou mee of niet? Wil je je geld of niet?’
‘Waarom moet dat op deze manier?’
‘Daarom,’ is alles wat Julian zegt.
‘Kunnen we dit niet op ’n andere manier regelen?’
Stilte.
‘Julian?’
‘Wil je je geld nou of niet?’
‘Julian.’
‘Wil je je geld nou of niet, Clay?’
‘Jawel.’
‘Kom op, dan gaan we.’
We lopen de speelhal uit.
Het appartement van Finn ligt aan Wilshire Boulevard, niet al te ver van Rips penthouse vandaan. Julian zegt dat-ie Finn misschien een maand of zes, zeven kent, maar de blik op Julians gezicht geeft me het gevoel dat-ie al veel langer bij Finns appartement komt, te lang. De parkeerwachter kent zijn auto en laat hem parkeren op een plek voor Alleen Laden en Lossen. Julian zwaait naar de portier die op een bank zit. Om bij Finns appartement te komen, nemen we de lift en Julian drukt op de P voor Penthouse. De lift is leeg en Julian begint een oud Beach Boys-nummer te zingen, echt keihard, en ik leun tegen de wand van de lift en haal diep adem als hij tot stilstand komt. Ik kan mijn spiegelbeeld zien: te kort geknipt blond haar, diepbruine huid, zonnebril nog op. We lopen in het donker de gang door tot bij Finns deur en Julian belt aan. De deur wordt geopend door een jongen van misschien vijftien jaar oud met gebleekt blond haar en het bruine, stoere uiterlijk van een surfer uit Venice of Malibu. De jongen die alleen maar een grijze short aanheeft, en die ik herken als de jongen die bij Rips appartement naar buiten kwam op de dag dat ik Rip bij Cafe Casino zou treffen, kijkt ons kwaad aan als we naar binnen lopen. Ik vraag me af of het Finn is of dat Finn met deze surfer naar bed gaat en die gedachte maakt me ietwat gespannen en ik krijg een beetje een raar gevoel in mijn maag. Julian weet waar Finns ‘kantoor’ is, waar Finn zijn zaken doet. Ik begin om de een of andere reden achterdochtig te worden en nerveus. Julian komt bij een witte deur en doet hem open en met z’n tweeën lopen we een volmaakt sobere, volmaakt witte kamer binnen, compleet met ramen van vloer tot plafond en met spiegels tegen het plafond en een gevoel van duizeligheid overvalt me en ik moet mijn evenwicht bewaren. Ik merk dat ik het penthouse van mijn vader in Century City kan zien vanuit deze kamer en ik word paranoïde en begin me af te vragen of mijn vader me kan zien.
‘Hé, kijk nou eens. De beste jongen die ik heb.’ Finn zit achter een groot bureau en is misschien vijfentwintig, dertig, blond, bruine huid, onopvallend uiterlijk. Het bureau is leeg op een telefoon na en een envelop met Finns naam erop en twee kleine verzilverde apothekersflesjes. Het enige dat verder nog op het bureau staat is zo’n glazen presse-papier waarin een kleine vis zit opgesloten die hulpeloos uit z’n ogen staart, bijna alsof-ie smeekt om vrijgelaten te worden, en ik begin me af te vragen: ‘Als de vis al dood is, wat maakt dat nog uit?’
‘En wie is dat dan?’ vraagt Finn terwijl hij naar me glimlacht.
‘Het is een vriend van me. Clay is de naam. Clay, dit is Finn.’ Julian haalt verstrooid de schouders op.
Finn bekijkt me van onder tot boven en glimlacht nog eens en wendt zich dan tot Julian.
‘Hoe is alles gelopen gisteravond?’ vraagt Finn, nog steeds met een glimlach.
Julian wacht even en zegt dan: ‘Goed, heel aardig,’ en kijkt naar de grond.
‘Aardig? Is dat alles? Jason belde me op vandaag en zei dat je fantastisch was. Echt topklasse.’
‘Zei-ie dat?’
‘Ja-a. Echt. Hij ziet je helemaal zitten.’
Ik begin me slap te voelen en loop de kamer ’n beetje rond, en zoek in mijn zakken naar een sigaret.
Weer een stilte en dan hoest Julian.
‘Nou, jongen, als je het niet te druk hebt vandaag, je hebt om vier uur een afspraak in het Saint Marquis, met een of andere zakenman van buiten de stad. En dan vanavond op Eddy z’n party, oké?’
Finn kijkt naar Julian en richt dan zijn blik op mij.
‘Weet je wát?’ Hij begint met zijn vingers op het bureau te trommelen. ‘Dat je je vriend meegenomen hebt, is misschien zo gek nog niet. Die kerel in het Saint Marquis wil graag twee jongens. Een alleen om te kijken, natuurlijk, maar Jan zit helemaal in de Colony en is misschien nog niet terug…’
Ik kijk naar Finn en dan naar Julian.
‘Nee, Finn. Hij is een vriend,’ zegt Julian. ‘Ik ben hem geld schuldig. Daarom heb ik hem meegebracht.’
‘Luister, ik kan wel wachten,’ zeg ik, maar ik besef al dat het te laat is en de adrenaline begint door me heen te stromen.
‘Waarom gaan jullie niet met z’n tweeën?’ zegt Finn, terwijl hij me onderzoekend opneemt. ‘Julian, ga er gewoon met je vriend heen.’
‘Nee, Finn. Sleep hier nou niet iemand anders in mee.’
‘Luister, Julian,’ zegt Finn, nu niet meer glimlachend en elk woord duidelijk articulerend. ‘Ik zei, ik vind dat jij met je vriend om vier uur naar het Saint Marquis moet gaan, oké?’ Finn richt zich tot mij. ‘Je wilt toch je geld, niet dan?’
Ik schud mijn hoofd, nee.
‘Wil je je geld niet?’ vraagt hij ongelovig.
‘Jawel. Ik bedoel, ja, ik… ik, jawel,’ zeg ik. ‘Tuurlijk.’
Finn keert zich naar Julian en dan weer naar mij. ‘Voel je je wel goed?’
‘Ja, hoor,’ zeg ik tegen hem. ‘Ik ben alleen wat rillerig.’
‘Wou je ’n Quaalude?’
‘Nee dank je.’ Ik kijk weer naar de vis.
Finn wendt zich tot Julian. ‘En, hoe is het met je ouders, Julian?’
‘Weet ik niet.’ Julian kijkt nog steeds naar de grond.
‘Ja, nou… goed dan,’ begint Finn. ‘Oké, waarom gaan jullie niet met z’n tweeën naar het hotel en treffen mij dan later in The Land’s End en dan gaan we naar Eddie z’n feestje en krijg jij je geld en krijgt je vriend zijn geld. Oké, jongens? Wat vinden jullie? Hoe klinkt dat?’
‘Waar vind ik je dan?’ vraagt Julian.
‘In The Land’s End. Boven,’ zegt Finn. ‘Wat is er? Iets niet in orde?’
‘Nee,’ zegt Julian. ‘Wanneer dan?’
‘Halftien?’
‘Goed.’
Ik kijk naar Julian en opnieuw komt dat beeld van de sportclub na school in de vijfde klas bij me boven.
‘Voel je je wel oké, Julie?’ Finn kijkt weer naar Julian.
‘Ja-a, ik ben gewoon wat nerveus.’ Julians stem sterft weg. Hij staat op het punt iets te gaan zeggen, zijn mond gaat open. Ik hoor een vliegtuig overkomen, recht boven ons. Dan een ambulance.
‘Wat is er, schat? Hé, je kan het mij wel zeggen, hoor.’ Finn lijkt heel begripvol en loopt naar Julian toe en legt zijn arm om hem heen.
Ik geloof dat Julian huilt.
‘Wil je ons even excuseren?’ vraagt Finn beleefd aan mij.
Ik loop de kamer uit en doe de deur achter me dicht maar ik kan de stemmen nog steeds horen.
‘Ik denk dat het vanavond mijn laatste… mijn laatste avond wordt. Oké, Finn? Ik geloof niet dat ik dit nog langer kan. Ik ben er zo ziek van om me altijd maar zo… zo triest te voelen en ik kan niet… Kan ik niet iets anders voor je doen? Tot ik je terugbetaald heb?’ Julians stem trilt helemaal en slaat dan over.
‘Hé, hé, hé, baby,’ doet Finn overdreven. ‘Jongen toch, het is oké, hoor.’
Ik zou zó uit het penthouse weg kunnen nu. Ook al reed Julian dan, ik zou zo weg kunnen. Ik kon zo iemand bellen om me op te halen.
‘Nee, Finn, nee, het is niet oké.’
‘Hier…’
‘Ho, Finn. Niks ervan. Ik wil dit niet. Ik heb er genoeg van.’
‘Tuurlijk, dat kan.’
Het is heel lang stil en ik hoor alleen een paar lucifers die afgestreken worden en zo’n petsend geluid, en na een hele poos zegt Finn eindelijk iets. ‘Kom, je weet dat je mijn beste jongen bent en je weet dat ik om je geef. Als om mijn eigen kind. Als om mijn eigen zoon…’ Het is heel eventjes stil en dan zegt Finn: ‘Je ziet er mager uit.’
De surfer loopt vlak langs me heen en gaat de kamer binnen en zegt tegen Finn dat er een zekere Manuel aan de telefoon is. De surfer gaat weg. Julian staat van Finns bureau op terwijl hij een mouw dichtknoopt en neemt afscheid van Finn.
‘Hé, rug recht houden, hoor. En zorg goed voor je lijf.’ Finn knipoogt.
‘Tuurlijk.’
‘Ik zie je later op de avond, oké, Clay?’
Ik wil nee zeggen, maar ik heb ergens zo’n gevoel dat ik hem later op de avond toch zal zien en ik knik en zeg: ‘Ja, hoor,’ en probeer overtuigend te klinken alsof ik het meen.
‘Jullie zijn geweldig, jongens. Klasse gewoon,’ zegt Finn tegen ons.
Ik ga Julian door de gang achterna en als ik door de woonkamer loop in de richting van de deur, zie ik de surfer in de woonkamer op de vloer liggen, zijn rechterhand in zijn broek en een kommetje Captain Crunch etend. Hij ligt én te lezen wat er op de achterkant van de cruesliverpakking staat én naar The Twilight Zone te kijken op het reusachtige televisiescherm midden in de woonkamer en Rod Serling kijkt ons aan en vertelt ons dat we zojuist The Twilight Zone zijn binnengegaan en ook al wil ik het niet geloven, het is gewoon zo surrealistisch dat ik weet dat het waar is en ik kijk voor de laatste keer naar de jongen op het woonkamertapijt en draai me dan langzaam om en volg Julian de duisternis in van Finns hal. En in de lift op weg naar beneden naar Julians auto zeg ik: ‘Waarom heb je me niet verteld dat het geld dáárvoor was?’ en Julian, zijn ogen helemaal glazig en een trieste grijns op zijn gezicht, zegt: ‘Wie kan dat iets schelen? Jou? Kan het je echt iets schelen?’ en ik zeg niks en besef dat het me echt helemaal niks kan schelen en voel me ineens dwaas, stom. Ik besef ook dat ik met Julian naar het Saint Marquis zal gaan. Dat ik wil zien of dat soort dingen werkelijk gebeuren. En terwijl de lift naar beneden gaat, de tweede verdieping passeert, de eerste verdieping, en nog verder naar beneden gaat, besef ik dat het niet om het geld gaat. Dat het er alleen maar om gaat dat ik graag het allerergste wil zien.
Het Saint Marquis. Vier uur. Sunset Boulevard. De zon is onmetelijk groot en schroeit, een oranje monster, als Julian het parkeerterrein oprijdt en om de een of andere reden is hij twee keer het hotel voorbijgereden en ik vraag hem de hele tijd waarom en hij vraagt mij de hele tijd of ik hier echt mee door wil gaan en ik zeg de hele tijd ja tegen hem. Zo gauw ik uit de auto stap kijk ik naar het zwembad en vraag me af of er iemand in het bad is verdronken. Het Saint Marquis is een halfrond hotel: het heeft een zwembad op een binnenplaats die omringd wordt door kamers. Er ligt een dikke man in een luie stoel, zijn lijf glimmend van de kwistig gebruikte zonnebrandolie. Hij kijkt ons alletwee na als we naar de kamer lopen die Finn Julian heeft gewezen. De man zit op kamer 001. Julian loopt naar de deur en klopt aan. De gordijnen zijn dicht en een gezicht, een schaduw, gluurt naar buiten. De deur wordt geopend door een man van veertig, vijfenveertig, gekleed in broek en overhemd met stropdas, die vraagt: ‘Ja-a… wat kan ik voor jullie doen?’
‘U bent meneer Erickson?’
‘Ja… O, jullie zijn zeker…’ Zijn stem sterft weg terwijl hij Julian en mij van onder tot boven opneemt.
‘Klopt er iets niet?’ vraagt Julian.
‘Nee, nee, hoor. Waarom komen jullie niet binnen?’
‘Dank u,’ zegt Julian.
Ik volg Julian de kamer in en de moed zinkt me in de schoenen. Ik heb een hekel aan hotelkamers. Mijn overgrootvader is in eentje overleden. In het Stardust in Las Vegas. Hij was al twee dagen dood voor ze hem vonden.
‘Willen jullie wat drinken, jongens?’ vraagt de man.
Ik heb zo’n gevoel dat deze mannen dit altijd vragen en ook al heb ik er verrekte veel zin in, ik kijk naar Julian die zijn hoofd schudt en zegt: ‘Nee, dank u, hoor.’ En ik zeg ook: ‘Nee, dank u, hoor.’
‘Waarom maken jullie het je niet gemakkelijk, ga zitten.’
‘Kan ik mijn jasje uitdoen?’ vraagt Julian.
‘Ja, hoor. Spreekt toch vanzelf, jongen.’
De man begint een drankje voor zichzelf klaar te maken.
‘Bent u voor langere tijd in L.A.?’ vraagt Julian.
‘Nee, nee, een weekje maar, voor zaken.’ De man neemt een slok.
‘Wat doet u?’
‘Ik zit in de makelaardij, jongen.’
Ik kijk naar Julian en vraag me af of deze man mijn vader kent. Ik sla mijn ogen neer en besef dat ik niks weet te zeggen, maar ik probeer wat te bedenken; de behoefte om mijn eigen stem te horen begint steeds dringender te worden en ik blijf me maar afvragen of mijn vader deze man misschien kent. Ik probeer de gedachte uit mijn hoofd te bannen, het idee dat deze man bij Ma Maison of bij Trumps misschien op m’n vader komt afstappen, maar ze heeft zich daar vast genesteld.
Julian voert het woord. ‘Waar komt u vandaan?’
‘Indiana.’
‘O, echt? Waar in Indiana?’
‘Muncie.’
‘O, Muncie, Indiana.’
‘Inderdaad.’
Er valt een stilte en de man richt zijn ogen van Julian op mij en dan weer op Julian. Hij neemt een slok.
‘Nou, wie van beide jonge heren wil er opstaan?’ De man uit Indiana houdt zijn glas veel te krampachtig vast en hij zet het op de bar. Julian gaat staan.
De man knikt en vraagt: ‘Waarom doe je je stropdas niet af?’ Julian doet hem af.
De man richt zijn onderzoekende blikken weer van Julian op mij, om er zeker van te zijn dat ik kijk.
‘En je schoenen en sokken.’
Julian doet ook die uit en kijkt dan naar de grond.
‘En… eh, de rest.’
Julian trekt zijn shirt en zijn broek uit en de man peutert het rolgordijn een eindje terug en kijkt over Sunset Boulevard en vervolgens weer naar Julian.
‘Vind je het fijn om in L.A. te wonen?’
‘Ja. Ik ben gek op L.A.,’ zegt Julian terwijl hij zijn broek opvouwt.
De man kijkt naar mij en zegt dan: ‘O nee, zo wil het niet. Waarom kom je niet hier zitten, bij het raam. Da’s beter.’ De man laat me op een gemakkelijke stoel plaatsnemen en zet me nog iets dichter bij het bed neer en dan, tevredengesteld, loopt hij op Julian af en legt zijn hand op Julians blote schouder. Zijn hand zakt omlaag naar Julians Jockey-slip en Julian doet zijn ogen dicht.
‘Je bent een erg leuke knaap.’
Een beeld van Julian uit de vijfde klas, op een groen veld een balletje trappend.
‘Ja, je bent een heel mooie jongen,’ zegt de man uit Indiana, ‘en dat is het enige waar het om gaat hier.’
Julian doet zijn ogen open en kijkt in die van mij en ik wend mijn hoofd af en zie een vlieg lui in de richting van de muur naast het bed zoemen. Ik vraag me af wat de man en Julian gaan doen. Ik zeg tegen mezelf dat ik ook weg zou kunnen gaan. Ik zou doodgewoon tegen de man uit Muncie en Julian kunnen zeggen dat ik weg wil. Maar opnieuw komen de woorden, of krijg ik de woorden, niet uit mijn mond en ik zit daar maar, en de behoefte om het allerergste te zien neemt snel en gretig bezit van me.
De man loopt naar de badkamer en zegt tegen ons dat-ie zó weer terug is. Hij doet de badkamerdeur dicht. Ik kom van de stoel omhoog en loop naar de bar om iets te drinken te zoeken. Ik zie dat de man zijn portefeuille op de bar heeft laten liggen en ik neem een kijkje. Ik ben zo nerveus dat het me niks kan verdommen, dat ik niet eens weet waaróm ik het doe. Er zitten nogal wat visitekaartjes in maar ik bekijk er niet één van, omdat ik die van mijn vader niet wil tegenkomen. Er zitten een paar creditcards in en de gebruikelijke hoeveelheid geld die iemand van buiten de stad waarschijnlijk bij zich heeft als-ie naar de stad komt. Er zitten ook foto’s in van een heel moe ogende knappe vrouw, ’s mans echtgenote waarschijnlijk, en twee foto’s van zijn kinderen, allemaal flink uit de kluiten gewassen jongens met kort blond haar en streepjeshemden aan, blakend van zelfvertrouwen. De foto’s deprimeren me en ik leg de portefeuille terug op de bar en vraag me af of de man de foto’s heeft genomen. Ik kijk naar Julian die met gebogen hoofd op de rand van het bed zit. Ik ga weer zitten en leun vervolgens naar voren en zet de stereo aan.
De man komt de badkamer uit en zegt tegen me: ‘Nee. Geen muziek. Ik wil dat je het allemaal kunt horen. Alles.’ Hij zet de stereo uit. Ik vraag aan de man of ik de badkamer mag gebruiken. Julian trekt zijn onderbroek uit. De man glimlacht om de een of andere reden en zegt ja en ik loop de badkamer in en doe de deur op slot en draai allebei de kranen boven de wasbak open en trek een paar keer de wc door terwijl ik probeer over te geven, maar het lukt niet. Ik veeg mijn mond af en keer weer naar de kamer terug. De zon schuift uit beeld, schaduwen strekken zich over de muren uit en Julian probeert te glimlachen. De man glimlacht terug terwijl de schaduwen zich tot over zijn gezicht uitstrekken.
Ik steek een sigaret op.
De man rolt Julian op zijn buik.
Vraag me af of hij te koop is.
Ik doe mijn ogen niet dicht.
Je kunt zonder dat je het weet verdwijnen hier.
Julian en ik lopen het parkeerterrein weer op. We zijn vanaf vier uur in de hotelkamer geweest en het is negen uur nu. Ik heb vijf uur op de stoel gezeten. Als we in Julians auto stappen, vraag ik hem waar we heen gaan.
‘Naar The Land’s End jouw geld ophalen. Je wilt toch je geld terug?’ vraagt hij. ‘Of niet soms, Clay?’
Ik kijk naar Julians gezicht en herinner me hoe we ’s ochtends in zijn dubbelgeparkeerde Porsche dungedraaide jointjes zaten te roken en naar de nieuwe elpee van Squeeze luisterden voordat om negen uur de lessen begonnen, en ook al komt het beeld wéér bij me op, het stoort me niet meer. Julians gezicht lijkt veel ouder nu.
Het loopt tegen tienen en bij The Land’s End is het beredruk. De club ligt aan Hollywood Boulevard en Julian parkeert aan de achterkant, in een steegje, en ik loop met hem naar de ingang en Julian perst zich door de rij naar voren en kinderen gaan jouwen, maar Julian negeert ze. Vanaf de achterdeur loop je de club binnen alsof je een kelder binnenloopt en het is er donker en net een grot met allemaal van die wandjes die de club in kleine ruimtes verdelen waar allemaal groepjes in het donker bij elkaar klitten. Als we naar binnen lopen staat de manager, die oogt als een surfer van vijftig, te ruziën met een groepje tieners dat probeert om erin te komen en die allemaal duidelijk te jong zijn. En als de manager Julian een knipoog geeft en ons allebei doorlaat, kijkt een van de meisjes in de rij me aan en glimlacht, haar natte lippen, dik onder de felroze lipstick, gaan van elkaar en ze ontbloot haar boventanden alsof ze een soort hond of wolf is die gromt en op het punt staat om aan te vallen, en ze kent Julian en ze zegt iets ruigs dat ik niet kan verstaan en Julian steekt z’n middelvinger naar haar omhoog.
Voordat ik een paar gezichten kan onderscheiden, moeten mijn ogen eerst een minuut aan het donker wennen. De club is afgeladen vanavond en sommige kinderen die achteraan staan te wachten zullen er niet meer in kunnen. ‘Tainted Love’ klinkt keihard uit de stereo-installatie en de dansvloer puilt uit van de mensen, grotendeels jong nog, grotendeels verveeld, die proberen er opgewekt uit te zien. Er zijn ook jongens die aan tafels zitten die allemaal naar dat ene bloedmooie meisje kijken, vol verlangen en hopend op ten minste één dans of op een potje pijpen in de auto van pa en er zijn allemaal van die onverschillig en verveeld uitziende meisjes die kreteksigaretten paffen en die allemaal of tenminste bijna allemaal voortdurend naar één jongen kijken met blond haar die achterin staat met een zonnebril op. Julian herkent de jongen en vertelt me dat hij ook voor Finn werkt.
We dringen door de meute heen en lopen naar achteren en laten de dreunende muziek en de rokerige zaal voor wat-ie is. Achterin boven bij de trap hangt Lee meestal uit, de pas aangestelde parttime diskjockey. Finn zit op een bank met hem te praten en het lijkt alsof het Lee’s eerste avond is en de blonde en knalbruine Lee lijkt nerveus. Finn stelt Julian en mij aan Lee voor en vraagt dan aan Julian hoe alles is verlopen en Julian mompelt prima en zegt tegen Finn dat-ie het geld wil hebben. Finn zegt dat-ie het hem, en mij ook, op Eddie z’n feestje zal geven; en dat-ie graag wil dat Julian hem nog een kleine dienst bewijst; en na die kleine dienst, zegt Finn, zal-ie ons met alle plezier ons geld geven.
Hoewel Lee achttien is, ziet hij er veel jonger uit dan Julian of ik en dat jaagt me angst aan. Lee’s werkruimte biedt uitzicht over Hollywood Boulevard en terwijl Julian een zucht slaakt en zich afwendt van Finn die tegen Lee begint te praten, loop ik naar het raam en kijk naar de auto’s. Een ambulance rijdt voorbij. Dan politie met sirene. Lee ziet er echt in-keurig uit, zegt Finn, en dan zoiets als: ‘Dat zien ze helemaal zitten. Zo’n in-keurig voorkomen.’ Het lijkt alsof Lee zover is en Finn ook en Lee zegt dat-ie ’n beetje zenuwachtig is en Finn lacht en zegt: ‘Je hoeft je nergens zorgen om te maken. Je hoeft niet al te veel te doen. Niet bij deze kerels. Allemaal typische studiobonzen, meer niet.’ Finn glimlacht en trekt Lee’s stropdas recht. ‘En áls je wat moet doen… nou ja, hé, het levert jullie geld op, schoonheden.’ En Julian zegt: ‘Lulkoek,’ een tikkeltje te hard en Finn zegt: ‘Pas op jij,’ en ik weet niet wat ik hier eigenlijk doe en ik kijk naar Lee, die dom zit te glimlachen en in dezelfde onnozele glimlach zie ik Julian, en ook weer niet.
Julian rijdt achter Finn en Lee aan in Finns Rolls-Royce en bij een stoplicht zegt Julian tegen hen dat-ie mij bij mijn auto moet afzetten zodat ik achter hen aan naar Eddies huis kan rijden. Julian zet me bij de speelhal in Westwood bij mijn auto af en dan rijd ik de twee auto’s achterna de heuvels in.
Het huis waar ik achter Finn en Lee en Julian naartoe rij is in Bel Air en het is een reusachtig stenen huis met een breed uitlopend gazon ervoor en Spaanse fonteinen en waterspuwers die dreigend boven het dak uit rijzen. Het huis ligt aan Bellagio en ik vraag me af wat Bellagio betekent als ik de brede, ronde oprijlaan oprij en een bediende maakt het portier open en als ik uit de auto stap, zie ik Finn zijn armen om Julian en Lee heen slaan en ze lopen voor me uit de openstaande voordeur binnen. Ik volg hen het huis in en binnen zijn bijna allemaal mannen, maar ook een paar vrouwen, en iedereen lijkt Finn te kennen. Een paar mensen kennen Julian zelfs. Er staat een stroboscooplamp aan in de woonkamer en een ogenblik lang verandert de lichte katterigheid die ik voel in een soort hevige duizeligheid en mijn knieën begeven het bijna en het lijkt alsof iedereen staat te praten en voortdurend om zich heen spiedt; de dreun van de muziek gaat gelijk op met de bewegingen en de loerende blikken.
‘Hé, Finn, m’n beste paard van stal, hoe gaat het ermee?’
‘Hé, Bobby. Uitstekend. Hoe staan de zaken?’
‘Puik. En wie is dat?’
‘Dat is mijn beste jongen. Julian. En dit is Lee.’
‘Hé,’ zegt Bobby.
‘Hoi,’ zegt Lee en hij glimlacht en slaat zijn ogen neer.
‘Zeg eens hallo.’ Finn geeft Julian een por.
‘Hallo.’
‘Heb je zin in dansen?’
Finn geeft Julian opnieuw een por.
‘Nee, niet nu. Willen jullie me even excuseren?’ Julian loopt van Finn en Lee weg en Finn roept hem iets achterna en ik probeer Julian door de menigte te volgen maar raak hem kwijt en dus steek ik maar een sigaret op en wandel naar het toilet, maar het zit op slot. The Clash zingt ‘Somebody Got Murdered’ en ik leun tegen de muur en het koude zweet breekt me uit en er is ook een jong jongetje dat me min of meer bekend voorkomt en dat me vanaf de andere kant van de kamer aan zit te staren en verward staar ik terug en vraag me af of hij mij kent, maar ik besef dat het geen zin heeft. Dat de jongen stoned is en me niet eens ziet, helemaal niks ziet.
De wc-deur gaat open en een man en een vrouw komen samen naar buiten en lopen me lachend voorbij en ik ga naar binnen en trek de deur achter me dicht en maak een klein apothekersflesje open en merk dat ik niet veel coke meer over heb, maar ik neem alles wat er nog in zit en ik drink een beetje water aan de kraan en ik bekijk mezelf in de spiegel, strijk met mijn hand over mijn haar, en dan over mijn wang en stel vast dat ik me nodig moet scheren. Plotseling komt Julian binnenstormen, samen met Finn. Finn smijt hem tegen de muur en draait de wc-deur op slot.
‘Wat ben je goddomme aan het doen?’
‘Niks,’ gilt Julian. ‘Niks. Laat me met rust. Ik ga naar huis. Geef Clay z’n geld.’
‘Je gedraagt je als een ontzettende hufter en ik wil dat dat ophoudt. Ik heb een paar heel belangrijke klanten hier vanavond en dat ga jij niet voor me verzieken.’
‘Laat me goddomme met rust,’ zegt Julian. ‘Raak me niet aan.’
Ik sta rechtop tegen de muur en sla mijn ogen neer.
Finn kijkt naar me en dan naar Julian en lacht spottend. ‘Jezus, Julian, je bent echt zielig, man. Wat wil je nou? Je hebt geen enkele keus. Begrijp je dat? Je kán niet weg. Je kunt er niet zomaar vandoor nu. Wou je soms naar je mammie en pappie?’
‘Hou op.’
‘Je dure psychiater?’
‘Hou op, Finn.’
‘Wie anders? Heb je nog vrienden over dan? Wat wil je nou, goddomme? Zomaar weggaan?’
‘Hou op,’ schreeuwt Julian.
‘Je komt een jaar geleden bij me met een enorme schuld bij een paar dealers en ik geef je een baantje en prijs je overal aan en neem je overal mee naartoe en ik geef je allemaal kleren en net zoveel klote coke als je maar op kan, en wat doe jij daarvoor terug?’
‘Weet ik. Hou op,’ schreeuwt Julian stikkend van woede en hij legt zijn handen op zijn hoofd.
‘Je gedraagt je als een arrogant egoïstisch, ondankbaar –’
‘Sodemieter op, jij –’
‘– klein lulletje.’
‘– klotepooier.’
‘Moet je eigenlijk niet blíj zijn met wat ik voor je gedaan heb?’ Finn duwt Julian nog harder tegen de deur. ‘Hé? Niet dan?’
‘Hou op, klotepooier.’
‘Niet dan? Zeg op. Niet dan?’
‘Voor me gedáán hebt? Je hebt een hoer van me gemaakt.’ Julians gezicht is helemaal rood en zijn ogen zijn vochtig en ik doe het zowat in mijn broek en probeer alleen maar de hele tijd naar de grond te kijken als Julian of Finn mijn kant uit kijken.
‘Nee, man, dat heb ik niet gedaan,’ zegt Finn bedaard.
‘Wat?’
‘Ik heb geen hoer van jou gemaakt. Dat heb je zelf gedaan.’
De muziek dreunt door de muren heen en ik kan hem echt op mijn rug voelen bonken, bijna door mij heen, en Julian heeft nog steeds de ogen neergeslagen en hij probeert zich te bewegen of zich om te draaien maar Finn drukt zijn schouders naar achteren en Julian begint zachtjes te lachen en te huilen en hij zegt tegen Finn dat hij er spijt van heeft.
‘Ik kan het niet meer… alsjeblieft, Finn…’
‘Sorry, schat, zo gemakkelijk kan ik je echt niet laten gaan.’
Julian zakt langzaam door de knieën, tot in hurkzit.
Finn heeft een injectiespuit en een lepel en een luciferboekje uit Le Dome tevoorschijn gehaald.
‘Wat doe je?’ snuift Julian.
‘Mijn beste jongen moet hoognodig wat afkoelen vanavond.’
‘Finn… Maar ik ga weg.’ Julian begint te lachen. ‘Echt, ik ga. Ik heb m’n kloteschuld afbetaald. Nooit meer. Dit was het.’
Maar Finn luistert niet en hij hurkt bij Julian neer en grijpt zijn arm beet en stroopt de mouw van het jasje en van het shirt omhoog en doet zijn eigen riem af en bindt die om de arm en klopt op de arm om een ader te vinden en krijgt er na een poosje een te pakken en terwijl hij iets op de diepe zilveren lepel aan het verhitten is, zegt Julian de hele tijd alleen maar: ‘Finn. Niet doen.’ Finn prikt de naald in Julians arm en beweegt haar heen en weer.
‘Wat ga je doen dan? Je kan nergens heen. Ga je het tegen iedereen vertellen? Dat je voor hoer bent gaan spelen om dopeschulden af te betalen? Man, je bent nog naïever dan ik dacht. Maar kom op, schat, je voelt je zo weer beter.’
VERDWIJN HIER.
De injectiespuit vult zich met bloed.
Je bent een heel mooie jongen en dat is het enige waar het om gaat hier.
Ik vraag me af of hij te koop is.
Mensen zijn bang om in te voegen. Om in te voegen.
Finn neemt Julian eindelijk mee het toilet uit en ik volg hen en Finn begint Julian de trap op te leiden en terwijl ze met z’n tweeën de lange weg naar boven afleggen, kan ik zien dat er boven aan de trap een deur op een kier staat en de muziek houdt heel even op en ik kan een diep gekreun uit de kamer horen komen, en als Finn Julian de kamer binnenleidt, klinkt er ineens een luide schreeuw en Julian verdwijnt met Finn en de deur slaat dicht. Ik draai me om en loop het huis uit.
Nadat ik het feest verlaten heb, sla ik de weg in naar The Roxy, waar X speelt. Het loopt tegen middernacht en bij The Roxy is het beredruk en ik zie Trent vlak bij de ingang staan en hij vraagt me waar ik geweest ben en ik zeg helemaal niks en dan reikt hij me wat te drinken aan. Het is heet in de club en ik houd het glas tegen mijn voorhoofd, mijn wangen. Trent vertelt dat Rip hier is en ik loop met Trent mee naar waar Rip staat, en Trent zegt tegen me dat ze nu elk moment ‘Sex and Dying in High Society’ gaan spelen en ik zeg: ‘Da’s geweldig.’ Rip draagt een zwarte 501 en een wit X-T-shirt en Spin draagt een T-shirt waarop staat: ‘Gumby. Pokey. The Blockheads’ en ook een zwarte 501. Rip komt naar me toe en het eerste wat-ie zegt is: ‘Er zijn veel te veel van die verrekte Mexicanen hier, man.’
Spin snuift en zegt: ‘We moesten ze gewoon allemaal om zeep helpen.’
Trent moet dit een aardig goed idee vinden want hij lacht en knikt.
Rip kijkt me heel even aan en zegt: ‘Jezus, kerel. Je ziet er echt belabberd uit. Wat is er aan de hand? Zin in wat coke?’
Het lukt me om daadwerkelijk mijn hoofd te schudden en Trents glas leeg te drinken.
Een donkere jongen met een dun snorretje en een ‘Under The Big Black Sun’-T-shirt botst tegen me op en Rip vat hem bij de schouders en duwt hem terug in de dansende menigte en brult: ‘Kut-Mexicaan!’
Spin staat met een jongen die Ross heet te praten en draait zich dan naar Rip, nadat Rip zich van het podium heeft afgewend.
‘Luister, Ross heeft iets ontdekt, in het steegje achter Flip.’
‘Wat dan?’ brult Rip vol belangstelling.
‘Hou je me voor de gek?’
Ross schudt gejaagd zijn hoofd, glimlachend.
‘Dát moet ik zien.’ Rip grijnst. ‘Kom op, Clay.’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik niet. Ik wil het optreden zien.’
‘Kom op. Ik wou je tóch al wat laten zien, bij me thuis.’
Trent en ik volgen Rip en Spin naar Rips auto en Rip zegt tegen ons dat we naar de achterkant van Flip moeten gaan. Trent en ik rijden over Melrose en Flip is nog volop verlicht en gesloten en we gaan met z’n allen linksaf en parkeren dan achter het gebouw op het verlaten parkeerterrein, helemaal achteraan. Ross stapt uit zijn VW Golf en gebaart naar Rip en Spin en mij en Trent dat we hem moeten volgen naar het steegje achter de lege winkel.
‘Ik hoop dat niemand de politie heeft gebeld,’ mompelt Ross.
‘Wie weet hier dan nog meer van?’ vraagt Rip. ‘Een paar vrienden van me. Die hebben hem gevonden vanmiddag.’
Twee meisjes komen ineens giechelend en gearmd uit de duisternis van het steegje opdagen. Eentje zegt: ‘Jezus, Ross, wie is die jongen?’
‘Weet ik niet, Alicia.’
‘Wat is er met hem gebeurd?’
‘Een overdosis, denk ik.’
‘Heb je de politie gebeld?’
‘Waarvoor?’
Een van de meisjes zegt: ‘We moeten daar met Marcia heen. Die gaat volledig door het lint.’
‘Hebben jullie Mimi gezien, meisjes?’ vraagt Ross.
‘Ze was hier met Derf, ze zijn al weg. We gaan naar X kijken in The Roxy.’
‘O, hoe zijn ze?’
‘Wel goed. Alleen “Adult Books” speelden ze niet.’
‘O nee?’
‘Nop.’
‘O, dat doen ze nooit.’
‘Weet ik.’
‘Afgang.’
De meisjes gaan weg, druk babbelend over Billy Zoom, en Rip en Spin en Trent en ik gaan achter Ross aan dieper het steegje in.
Hij ligt tegen de achtermuur, half overeind. Het gezicht is opgezet en wit en de ogen zijn dicht, mond open, en het is het gezicht van een jonge, achttien- of negentienjarige knaap, met opgedroogd bloed, korstjes, op zijn bovenlip.
‘Jezus,’ zegt Rip.
Spin kijkt zijn ogen uit.
Trent staat daar maar en zegt zoiets van: ‘Te maf.’
Rip port met zijn voet in de buik van de jongen.
‘Zeker dat-ie dood is?’
‘Zie je ’m bewegen?’ giechelt Ross.
‘Christus, kerel. Hoe kom je hieraan?’ vraagt Spin.
‘Je vangt weleens wat op.’
Ik kan mijn ogen maar niet van de dode jongen afhouden. Vlak boven zijn hoofd cirkelen motten om de lamp die daar hangt en die het tafereel belicht. Spin knielt bij hem neer en bestudeert met een ernstige blik het gezicht van de jongen. Trent begint te lachen en steekt een joint op. Ross staat tegen de muur geleund te roken en hij biedt me een sigaret aan. Ik schud mijn hoofd en steek er eentje van mezelf op, maar mijn hand trilt vreselijk en ik laat hem vallen.
‘Moet je dat zien, geeneens sokken aan,’ moppert Trent.
We blijven daar nog een tijdje staan. Een windvlaag trekt door de steeg. Geluid van verkeer is hoorbaar van Melrose vandaan.
‘Wacht eens eventjes,’ zegt Spin. ‘Ik geloof dat ik die gast ken.’
‘Gelul,’ lacht Rip.
‘Man, jij bent ook zo ziek, jij,’ zegt Trent terwijl hij mij de joint aanreikt.
Ik neem een hijs en geef hem aan Trent terug en vraag me af wat er zou gebeuren als de ogen van de jongen ineens open zouden gaan.
‘Laten we ’m smeren hier,’ zegt Ross.
‘Wacht.’ Rip gebaart dat hij even moet wachten en stopt de jongen dan een sigaret in de mond. Vijf minuten later staan we er nog. Dan gaat Spin staan en schudt zijn hoofd en krabt aan Gumby en zegt: ‘Man, ik moet nodig een sigaret.’
Rip komt omhoog en pakt mijn arm beet en zegt tegen mij en Trent: ‘Luister, jullie moeten allebei mee naar mijn huis.’
‘Waarom?’ vraag ik.
‘Ik héb thuis iets, man, je zal zien, je weet niet wat je overkomt.’
Trent giechelt vol verwachting en we lopen met z’n allen de steeg uit.
Als we bij Rips appartement op Wilshire arriveren, gaat hij ons voor naar de slaapkamer. Er ligt een naakt meisje, echt jong nog en knap, op de matras. Haar benen zijn gespreid en aan de bedstijlen vastgebonden en haar armen zijn boven haar hoofd bij elkaar gebonden. Haar kut zit helemaal onder de uitslag en hij ziet er droog uit en ik kan zien dat-ie geschoren is. Ze blijft aan één stuk door kreunen en woordjes prevelen en gaat met haar hoofd heen en weer, de ogen half gesloten. Iemand heeft een heleboel make-up bij haar opgebracht, nogal slordig, en ze blijft haar lippen aflikken, haar tong trekt er telkens langzaam overheen. Spin knielt bij het bed neer en pakt een injectiespuit en fluistert iets in haar oor. Het meisje opent haar ogen niet. Spin drukt de spuit in haar arm. Ik kijk alleen maar. Trent zegt: ‘Wow.’ Rip zegt ook iets.
‘Ze is twaalf.’
‘En ze zit strak, man,’ lacht Spin.
‘Wie is het?’ vraag ik.
‘Ze heet Shandra en zit op Corvalis,’ is alles wat Rip zegt.
Ross speelt Centipede in de woonkamer en het geluid van het videospel klinkt door tot waar we staan. Spin zet een cassettebandje op, trekt dan zijn shirt uit en daarna zijn jeans. Hij heeft een stijve en duwt hem tegen de lippen van het meisje en kijkt dan onze kant uit. ‘Je mag wel kijken, hoor, als je wilt.’
Ik loop de kamer uit.
Rip volgt me.
‘Waarom?’ is het enige dat ik Rip vraag.
‘Wat?’
‘Waarom, Rip?’
Rip lijkt in de war. ‘Waarom wat? Je bedoelt daarbinnen?’
Ik probeer te knikken.
‘Waarom níét? Wat kan ’t bommen?’
‘O god, Rip, kom op, ze is elf.’
‘Twaalf,’ corrigeert Rip.
‘Ja-a, twaalf,’ zeg ik en denk daar even over na.
‘Hé, kijk me niet aan alsof ik een of andere smeerlap ben of zoiets. Dat ben ik niet.’
‘Het is…’ Mijn stem sterft weg.
‘Het is wat?’ wil Rip weten.
‘Het is… volgens mij heeft niemand het recht daartoe.’
‘Het recht daartoe? Als je iets wilt hebben, dan heb je het recht om het te pakken. Als je iets wilt doen, dan heb je het recht om het te doen.’
Ik leun tegen de muur. Ik kan Spin in de slaapkamer horen steunen en dan hoor ik een klap met de vlakke hand op misschien wel een gezicht.
‘Maar je hebt toch niks nodig. Je hebt alles al,’ zeg ik tegen hem.
Rip kijkt me aan. ‘Nee, heb ik niet.’
‘Wat?’
‘Nee, dat heb ik niet. Maar één ding heb ik wel.’
Het is heel even stil en dan vraag ik: ‘O, shit, Rip, wat heb je wél dan?’
‘Ik heb helemaal niks te verliezen.’
Rip draait zich om en loopt terug de slaapkamer in. Ik kijk naar binnen en Trent is z’n shirt al aan het losknopen en kijkt naar Spin die schrijlings op het hoofd van het meisje zit. ‘Kom op, Trent,’ zeg ik. ‘Laten we wegwezen hier.’
Hij kijkt naar me en dan naar Spin en het meisje en zegt: ‘Ik denk dat ik nog even blijf.’
Ik sta daar maar. Spin draait zijn hoofd om, steeds verder in het hoofd van het meisje stotend, en zegt: ‘Doe de deur dicht als je blijft. Oké?’
‘Blijf toch,’ zegt Trent.
Ik doe de deur dicht en loop weg, de woonkamer door, waar Ross nog steeds Centipede zit te spelen.
‘Ik heb de hoogste score,’ zegt hij. Hij merkt dat ik wegga en vraagt: ‘Hé, waar ga jij heen?’
Ik zeg niks.
‘Ik wed dat je weer naar dat lijk gaat kijken, hè?’
Ik doe de deur achter me dicht.
Een paar mijl van Rancho Mirage vandaan had je een huis dat van een vriend van een neef van mij was. Hij was blond en zag er goed uit en zou in het najaar naar Stanford gaan en hij stamde uit een goede familie uit San Francisco. Hij kwam meestal in de weekenden naar Palm Springs en gaf dan altijd van die feestjes in het huis in de woestijn. Kinderen uit L.A. en San Francisco en Sacramento kwamen speciaal het hele weekend over voor het feest. Een keer op zo’n nacht, tegen het einde van de zomer, was er een feestje dat op de een of andere manier uit de hand liep. Een jong meisje uit San Diego dat op het feest was geweest, werd de volgende ochtend met bijeengebonden polsen en enkels teruggevonden. Ze was meerdere malen verkracht. Ze was ook gewurgd en haar keel was doorgesneden en haar borsten waren afgesneden en op de plaats waar ze hadden gezeten had iemand kaarsen ingeplant. Haar lichaam werd gevonden bij de Sun Air Drive-In en hing ondersteboven aan de schommel die in de hoek van het parkeerterrein stond. En de vriend van mijn neef was verdwenen. Sommigen zeggen dat hij naar Mexico ging en sommigen zeggen dat hij naar Canada of naar Londen ging. Maar de meeste mensen zeggen dat hij naar Mexico ging. De moeder werd in een inrichting geplaatst en het huis stond twee jaar lang leeg. Toen op zekere nacht is het afgebrand en een heleboel mensen zeggen dat de jongen uit Mexico, of Londen, of Canada, is teruggekomen en het in brand heeft gestoken.
Ik rij over de weg langs de canyons waaraan het huis heeft gestaan, nog steeds met dezelfde kleren aan die ik eerder die middag ook aanhad, in Finns kantoor, in de hotelkamer in het Saint Marquis, achter Flip in het steegje, en ik parkeer de auto en blijf daar wat zitten roken en rondloeren naar een schaduw of een gestalte die zich achter de rotsen schuilhoudt. Ik richt mijn hoofd op en luister of ik geruis of gefluister hoor. Sommige mensen zeggen dat je de jongen kan zien als hij ’s nachts door de canyons doolt of over de woestijn staat uit te kijken of tussen de resten van het huis ronddwaalt. Sommigen zeggen ook dat de politie hem te pakken heeft gekregen en hem veilig heeft opgeborgen. In Camarillo, honderden kilometers van Palo Alto en Stanford.
Ik herinner me dit verhaal nog heel goed als ik bij de resten van het huis wegrijd en ik nog verder de woestijn inrijd. De nacht is warm en het weer doet me denken aan de nachten in Palm Springs wanneer mijn vader en mijn moeder vrienden op bezoek hadden en bridge speelden en ik de auto van mijn vader had gepakt en met de kap omlaag door de woestijn reed terwijl ik naar The Eagles luisterde of naar Fleetwood Mac en de hete wind door mijn haren blies.
En ik herinner me de ochtenden dat ik als eerste uit bed was en naar de damp keek die bij dageraad opsteeg uit het verwarmde zwembad in de koude woestijn, en mijn moeder die de hele dag in de zon zat terwijl het zo rustig en stil was dat ik de schaduwen van de zon over de bodem van het stille zwembad en over de donkere, bruine rug van mijn moeder voorbij kon zien trekken.
In de week voordat ik wegga, verdwijnt een van de katten van mijn zus. Het is een klein bruin katje en mijn zus zegt dat ze de vorige avond gepiep kon horen en gegrom. Er liggen dikke plukken vacht en opgedroogd bloed vlak bij de zijdeur. Heel wat katten in de buurt moeten binnengehouden worden want als je ze ’s nachts buiten laat, loop je kans dat de coyotes ze opeten. Soms, ’s nachts, als het volle maan is en de lucht is helder, kijk ik buiten wat rond en kan ik schimmen door de straten en door de canyons zien schieten. Eerst zag ik ze altijd aan voor grote, wanstaltige honden. Pas later ben ik gaan beseffen dat het coyotes waren. Soms reed ik ’s nachts over Mulholland en dan moest ik weleens uitwijken en plotseling stoppen en in de gloed van de koplampen heb ik coyotes langzaam door de mist zien rennen met een rode lap in de bek en pas toen ik weer thuiskwam drong tot me door dat die rode lap een kat was. Het is gewoon iets wat je moet accepteren als je in de heuvels woont.
Op de pleemuur bij Pages geschreven, vlak onder waar staat: ‘Julian pijpt bij het leven. En is ten dode opgeschreven’: ‘Fuck you, Pa en Moe. Zuig jij maar kut. Zuig jij maar lul. Jullie kunnen allebei doodvallen want dat hebben jullie mij ook laten doen. Jullie hebben me laten verrekken. Jullie zijn allebei hopeloze klootzakken. Jullie dochter is een Iraanse en jullie zoon is een mietje. Ik hoop dat jullie allebei creperen in die strontbescheten klotehel. Verbrand maar, idiote zielenpoten. Fik maar lekker, etters. Fik maar lekker.’
In de week voordat ik wegga, luister ik veel naar een nummer van een componist uit L.A. over de stad. Ik bleef het nummer telkens opnieuw opzetten, zonder dat ik naar de rest van het album luisterde. Het was niet dat ik het nummer nou zo leuk vond; het was eerder dat het me in de war bracht en ik alsmaar bleef proberen om het te ontraadselen. Ik wilde bijvoorbeeld weten waarom de zwerver in het nummer op zijn knieën zat. Iemand zei tegen me dat de zwerver dankbaar was omdat hij in de stad was en niet ergens anders. Ik zei tegen die persoon dat hij dat volgens mij hartstikke fout zag, en de persoon in kwestie zei tegen mij, op een toontje dat ik een beetje samenzweerderig vond: ‘Nee, maat… volgens mij niet, hoor.’
Ik zat veel op mijn kamer, die week voordat ik wegging, naar een televisieprogramma te kijken ’s middags waarin video clips werden gedraaid terwijl een diskjockey van een lokaal popstation de clips aankondigde. En je had een stuk of honderd teen agers die de hele tijd voor een gigantisch scherm dansten waarop de clips werden geprojecteerd; beelden die de teenagers tot dwergen redu -ceerden – en dan herkende ik mensen die ik in clubs had gezien die bij dat programma aan het dansen waren en naar de camera glimlachten en zich omdraaiden en omhoogkeken naar dat verlichte, als een kolos oprijzende scherm dat de beelden over hen uitstortte. Sommigen deden alsof ze de tekst van het nummer dat gedraaid werd meezongen. Maar ik concentreerde me meestal op de tieners die niet deden alsof ze de tekst meezongen; de tieners die ’m al weer vergeten waren; de tieners die ’m wellicht nooit gekend hadden.
Rip en ik reden over Mulholland, een dag of wat voordat ik weg zou gaan, en Rip zat op een plastic oog te kauwen en droeg een Billy Idol-T-shirt en liet het oog de hele tijd tussen zijn tanden glinsteren. Ik probeerde de hele tijd te glimlachen en Rip zei iets over ’n avondje naar Palm Springs gaan voordat ik wegging en ik knikte, zwichtend voor de hitte. In een van de meest verraderlijke bochten van Mulholland remde Rip ineens af en parkeerde de auto aan de kant van de weg en stapte uit en gebaarde dat ik dat ook moest doen. Ik volgde hem tot waar hij stond. Hij wees naar een groot aantal autowrakken aan de voet van de helling. Sommige waren verroest en uitgebrand, andere nieuw en volledig in de kreukels, met felle kleuren, bijna obsceen glimmend in het zonlicht. Ik probeerde de auto’s te tellen: er moeten daar twintig tot dertig auto’s gelegen hebben. Rip vertelde me over vrienden van hem die in die bocht waren verongelukt; mensen die de weg verkeerd hadden ingeschat. Mensen die laat op de avond een foutje hadden gemaakt en weggezweefd waren in het grote niets. Rip vertelde me dat je hier op sommige rustige avonden, heel laat, ineens banden kon horen piepen, gevolgd door een lange stilte; dan een geruis en dan, nauwelijks hoorbaar, een knal. En soms, als je heel goed luistert, klinken er kreten op in de nacht die niet te lang aanhouden. Rip zei datie betwijfelde of ze de auto’s daar ooit weg zullen halen, dat ze waarschijnlijk zullen wachten tot het daar helemaal vol ligt met auto’s en dat ze het als waarschuwing gebruiken en dan pas dichtgooien. En daar zo op die heuvel staand, terwijl ik over de van smog vergeven, broeierige Valley uitkijk en ik voel dat de hete wind weer terugkeert en het stof over mijn voeten dwarrelt en de zon er, gigantisch, als een vuurbal, bovenuit rijst, geloofde ik hem. En even later toen we weer in de auto stapten, sloeg hij een straat in waarvan ik vrij zeker wist dat-ie doodliep.
‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik.
‘Ik weet niet,’ zei hij. ‘Gewoon een beetje rijden.’
‘Maar deze weg gaat nergens heen,’ zei ik tegen hem.
‘Dat kan me niet schelen.’
‘Wat kan je dan wél schelen?’ vroeg ik na een tijdje.
‘Gewoon, dat we d’r óp zitten, man,’ zei hij.
Voordat ik wegging werd er in Venice een vrouw uit een rijdende auto gegooid nadat ze met een mes was gekeeld; woedde er een reeks uitslaande branden in Chatsworth, werk van een pyromaan; vermoordde een man in Encino zijn vrouw en twee kinderen. Kwamen er vier tieners, waarvan ik er geeneen kende, om het leven bij een auto-ongeluk op de Pacific Coast Highway. Werd Muriel weer in het Cedars-Sinai opgenomen. Schoot een jongen, bijgenaamd Co nan, zichzelf dood op een feest van een studentenclub op UCLA. En liep ik Alana toevallig tegen het lijf in het Beverly Center.
‘Ik heb je niet veel gezien,’ zei ik tegen haar.
‘Ja, nou, ik ben ook nergens veel geweest.’
‘Ik ben iemand tegengekomen die jou kende.’
‘Wie dan?’
‘Evan Dickson. Ken je die?’
‘Ik ga weleens met hem uit.’
‘Ja, weet ik. Heeft-ie me verteld.’
‘Maar hij neukt met die jongen, Derf, die op Buckley zit.’
‘O.’
‘Ja, o,’ zei ze.
‘Wat zou dat?’
‘Het is zo typisch.’
‘Ja,’ zei ik tegen haar. ‘Dat is het ook.’
‘Heb je ’n beetje een leuke tijd gehad hier?’
‘Nee.’
‘Wat zonde nou.’
En ik zie Finn dinsdagsmiddags in de Hughes Market aan Doheny. Het is heet en ik heb de hele dag buiten bij het zwembad gelegen. Ik stap in m’n auto en neem mijn zussen mee naar de winkel. Ze zijn niet naar school gegaan vandaag en zijn in hun shorts en T-shirts en hebben een zonnebril op en ik ben in een oude Polo-zwembroek en een T-shirt. Finn is met Jared en hij ziet me bij de diepvriesmaaltijden staan. Hij heeft sandalen aan en een Hard Rock Cafe-T-shirt en hij loert heel even naar me en kijkt dan omlaag, en dan komt zijn hoofd weer omhoog. Ik draai me snel om en wandel naar de groenteafdeling. Hij komt me achterna. Ik pak een draagkarton met zes blikjes ijsthee en even verder een slof sigaretten. Ik kijk naar hem en onze ogen ontmoeten elkaar en hij grijnst en ik draai me om. Hij komt me achterna naar de kassa.
‘Hé, Clay.’ Hij knipoogt.
‘Hai,’ zeg ik en ik loop glimlachend door.
‘Ik zie je nog wel,’ zegt hij, terwijl hij zijn vingers vooruitsteekt als een pistool.
De laatste week. Ik ben in Parachute met Trent. Trent is kleren aan het passen. Ik leun tegen een muur en lees een oud nummer van Interview. Een of andere mooie blonde jongen, ik geloof dat het Evan is, is ook kleren aan het passen. Hij gaat niet naar een pashokje om ze te passen. Hij past ze midden in de winkel voor een manshoge spiegel. Hij kijkt naar zichzelf terwijl hij daar staat met alleen maar zijn Jockey-shorts en zijn sokken aan. De jongen wordt in zijn trance gestoord als zijn vriendje, ook blond en mooi, van achteren op hem afkomt en hem in zijn nek knijpt. Dan gaat hij iets anders passen. Trent vertelt me dat hij de jongen samen met Julian in Julians zwarte Porsche voor het Beverly Hills High heeft zien praten met een jongetje dat niet ouder leek dan veertien. Trent vertelt me dat zelfs al had Ju lian een zonnebril op, hij toch de donkerblauwe plekken om zijn ogen had kunnen zien.
Terwijl ik in de schemer bij het zwembad de krant zit te lezen, stuit ik op een verhaal over iemand uit L.A. die zichzelf levend had proberen te begraven in zijn achtertuin omdat het ‘zo heet’ was, ‘vééls te heet’. Ik lees het artikel nog een tweede keer en leg de krant dan weg en kijk naar mijn zussen. Ze hebben nog steeds hun bikini’s aan en hun zonnebrillen op en ze liggen onder de donker wordende hemel een spelletje te spelen waarbij je moet doen alsof je dood bent. Ze vragen mij om te oordelen wie van hen het langste dood kan lijken; degeen die wint mag de ander in het zwembad duwen. Ik kijk naar ze en luister naar het bandje in de walkman die ik op heb. The Go-Go’s zingen: ‘I wanna be worlds away/I know things will be okay when I get worlds away.’ Degeen die het bandje gemaakt heeft, heeft vervolgens een gedeelte van de plaat overgeslagen en ik doe mijn ogen dicht en hoor hoe ze ‘Vacation’ beginnen te zingen en als ik mijn ogen opendoe, drijven mijn zussen op hun buik in het zwembad, om te kijken wie het langst verdronken kan lijken.
Ik ga naar de film met Trent. De bioscoop waar we heen gaan in Westwood is bijna leeg op hier en daar een paar mensen na, de meesten in hun eentje. Ik zie een oude vriend van high school met een heel mooi blond meisje voorin zitten, bij het gangpad, maar ik zeg niks en voel me, als de lichten uitgaan, min of meer opgelucht dat Trent hem niet heeft herkend. Later, in de videospeelhal, speelt Trent een spelletje dat Burger Time heet waarbij je allemaal van die videohotdogs en eie ren hebt die om een klein, baardig chef-kokje heen schieten en Trent wil me leren hoe je het speelt, maar ik heb geen zin. Ik blijf maar naar die maniakale, wiebelende hotdogs staren en om een of andere reden wordt het me gewoon te veel en ik loop weg om wat anders te zoeken om te spelen. Maar alle spelletjes blijken te draaien om kevers en bijen en motten en slangen en muskieten en verdrinkende kikkers en wilde spinnen die grote paarse videovliegen opeten en de muziek die bij de spelletjes klinkt, maakt me duizelig en bezorgt me koppijn en het valt me moeilijk om de beelden weer kwijt te raken, zelfs nadat ik de speelhal uit gelopen ben.
Op weg naar huis zegt Trent tegen me: ‘Nou, je gedroeg je wel echt als een zak vandaag.’ Op Beverly Glen zit ik achter een rode Jaguar met een nummerbord waar DECLINE op staat en moet ik naar de kant.
‘Wat scheelt eraan, Clay?’ vraagt Trent met de nodige irritatie in zijn stem.
‘Niks,’ lukt het me te zeggen.
‘Wat schéélt jou goddomme eigenlijk?’
Ik zeg tegen hem dat ik koppijn heb en rijd naar zijn huis en zeg dat ik hem vanuit New Hampshire zal bellen.
Om de een of andere reden herinner ik me hoe ik afgelopen augustus een keer ’s zondagsavonds om halftien in een telefooncel bij een 76 Station in Palm Desert op een telefoontje stond te wachten van Blair die de volgende ochtend voor drie weken naar New York zou vertrekken om zich bij haar vader te voegen ergens op filmlocatie. Ik had een spijkerbroek aan en een T-shirt en een oude geruite slobbertrui en tennisschoenen en geen sokken en mijn haar was ongeborsteld en ik rookte een sigaret. En vanwaar ik stond, keek ik uit op een bushokje met vier of vijf mensen die daar zaten of stonden te wachten onder de fluorescerende straatlantaarns. Er was een jongen bij, misschien vijftien of zestien, ik dacht dat hij stond te liften en ik voelde me danig opgelaten en ik wou iets tegen de jongen zeggen, maar de bus kwam eraan en de jongen stapte in. Ik stond in een telefooncel zonder deur en het fluorescerende licht was indringend en bezorgde me koppijn. Een legertje mieren marcheerde over een lege yoghurtbeker waarin ik mijn sigaret had uitgedrukt. Het was heel vreemd die avond. Je had drie telefooncellen bij dit tankstation op die zondagavond afgelopen augustus en alle drie waren ze in gebruik. In de cel naast me stond een jonge surfer in een short en een geel T-shirt met heel groot MAUI erop en ik was er praktisch zeker van dat-ie op de bus wachtte. Ik geloofde niet dat de surfer met iemand stond te praten; dat-ie gewoon deed alsof-ie praatte en dat er helemaal niemand luisterde aan de andere kant en ik brak me aldoor maar het hoofd over de vraag of het beter is om te doen alsóf je praat dan om helemaal niet te praten en ik moest daarbij alsmaar aan die avond met Blair denken in Disneyland. De surfer keek de hele tijd mijn kant uit en ik wendde de hele tijd mijn hoofd af en wachtte tot de telefoon zou rinkelen. Er stopte een auto met een nummerbord met GABSTOY erop en een meisje met een zwart Joan Jett-kapsel, waarschijnlijk Gabs, en haar vriendje, in een zwart Clash-T-shirt, stapten uit de auto, terwijl de motor nog draaide, en ik kon flarden van een oud Squeeze-nummer opvangen. Ik maakte opnieuw een sigaret uit en stak de volgende op. Een paar mieren verdronken in de yoghurt. De bus kwam eraan. Mensen stapten in. Niemand stapte uit. En ik bleef aldoor maar aan die avond in Disneyland denken en aan New Hampshire moest ik denken en aan Blair en aan mij, dat het bijna uit was tussen ons.
Een warme wind stoof over het verlaten tankstation en de surfer, die volgens mij een hoerenjongen was, hing op en ik hoorde geen munten vallen en deed net alsof ik niks in de gaten had. Hij stapte in een bus die langs kwam. GABSTOY vertrok. De telefoon rinkelde. Het was Blair. En ik zei tegen haar dat ze niet moest gaan. Ze vroeg me waar ik was. Ik zei tegen haar dat ik in een telefooncel stond in Palm Desert. Ze vroeg ‘Waarom dat dan?’ Ik vroeg ‘Waarom niet?’ Ik zei tegen haar dat ze niet naar New York moest gaan. Ze zei dat het wel een beetje laat was om daar nu mee aan te komen. Ik zei dat ze met me mee naar Palm Springs moest komen. Ze zei tegen me dat ik haar pijn deed; dat ik haar had beloofd dat ik in L.A. zou blijven; dat ik had beloofd dat ik niet naar de oostkust zou gaan. Ik zei tegen haar dat het me speet en dat alles goed zou komen en zij zei dat ze dat al eens eerder van me had gehoord en dat als we echt om elkaar gaven wat maakten vier maanden dan uit. Ik vroeg haar of ze zich die avond in Disneyland nog kon herinneren en zij vroeg: ‘Welke avond in Disneyland?’ en toen hingen we op.
En dus reed ik terug naar L.A. en ging helemaal in m’n eentje naar een film en daarna reed ik wat rond tot een uur of één en zat wat in een restaurant op Sunset en dronk een kop koffie en rookte mijn laatste sigaretten op en bleef zitten tot ze dichtgingen. En ik reed naar huis en Blair belde me op. Ik zei tegen haar dat ik haar zou missen en dat misschien, als ik terugkwam, alles vanzelf weer goed zou komen. Ze zei misschien, en toen dat ze zich die avond in Disneyland weer herinnerde. Ik ging de week daarop naar New Hampshire en sprak haar vier maanden lang niet meer.
Voordat ik wegga, heb ik nog een lunchafspraak met Blair. Ze zit op het terras van The Old World aan Sunset op me te wachten. Ze heeft een zonnebril op en drinkt een glas witte wijn dat ze ongetwijfeld met haar nep-identiteitskaart heeft besteld. Of misschien heeft de kelner haar er niet eens naar gevraagd, denk ik bij mezelf als ik door de voordeur naar binnen loop. Ik zeg tegen de hostess dat ik bij het meisje hoor dat op het terras zit. Ze zit helemaal alleen en draait haar hoofd in de richting van de bries en dat ene moment komt een beetje bij me over als een blijk van zelfvertrouwen, een soort bewijs van moed en ik ben jaloers. Ze ziet me niet terwijl ik van achteren op haar toeloop en haar een zoen op haar wang geef. Ze glimlacht en draait zich om en doet haar zonnebril naar beneden en ze ruikt naar wijn en lipstick en parfum en ik ga zitten en blader wat door het menu. Ik leg het menu neer en kijk naar de passerende auto’s, begin te denken dat dit misschien een vergissing is.
‘Het verbaast me dat je gekomen bent,’ zegt ze.
‘Hoezo? Ik zei toch dat ik zou komen?’
‘Ja, dat is zo,’ mompelt ze. ‘Waar ben je geweest?’
‘Ik heb heel vroeg geluncht met mijn vader.’
‘Dat moet vast leuk zijn geweest.’ Ik vraag me af of ze sarcastisch is.
‘Ja, hoor,’ zeg ik, onzeker. Ik steek een sigaret op. ‘Wat heb je nog meer gedaan?’
‘Waarom?’
‘Toe nou, doe nou niet zo pissig. Ik wil alleen maar wat praten.’
‘Praat dan.’ Ik knijp mijn ogen dicht als er rook in komt van de sigaret.
‘Luister.’ Ze neemt een slok wijn. ‘Vertel me eens wat over je weekend.’
Ik zucht, zowaar verbaasd omdat ik me niet al te veel meer herinner van wat er gebeurd is. ‘Ik weet er helemaal niks meer van.’
‘O.’
Ik pak de menukaart weer op en leg hem zonder hem open te vouwen weer neer.
‘Dus je gaat inderdaad terug naar school,’ zegt ze.
‘Ik denk van wel. Hier is toch niks.’
‘Verwachtte je dan iets te vinden?’
‘Ik weet niet. Ik ben heel lang hier geweest.’
Alsof ik hier altijd al ben geweest.
Ik tik zachtjes met mijn voet tegen de balustrade van het terras en negeer haar. Het is een vergissing. Plotseling kijkt ze me aan en zet haar Wayfayers af.
‘Clay, heb je ooit van me gehouden?’
Ik zit aandachtig naar een billboard te kijken en zeg dat ik niet heb gehoord wat ze zei.
‘Ik vroeg of je ooit van me gehouden hebt?’
Op het terras breekt ineens de zon door, recht in mijn ogen, en één verblindend ogenblik lang zie ik mezelf heel duidelijk. Ik herinner me de eerste keer dat we met elkaar naar bed gingen, in het huis in Palm Springs, haar bruine, natte lichaam tegen de koele, witte lakens.
‘Doe dat nou niet, Blair,’ zeg ik tegen haar.
‘Vertel het me dan gewoon.’
Ik zeg niks.
‘Is het zo’n moeilijke vraag om te beantwoorden?’
Ik kijk haar strak aan.
‘Ja of nee?’
‘Hoezo?’
‘Godsamme, Clay,’ zucht ze.
‘Jawel, zeker wel, geloof ik.’
‘Lieg niet tegen me.’
‘Wat wil je goddomme dan horen?’
‘Vertel het me toch gewoon,’ zegt ze, met hardere stem.
‘Nee,’ schreeuw ik bijna. ‘Nee, heb ik nooit gedaan.’ Ik begin bijna te lachen.
Ze haalt diep adem en zegt: ‘Dank je. Dat is alles wat ik wou weten.’ Ze neemt een slokje wijn.
‘Heb jij ooit van mij gehouden?’ vraag ik op mijn beurt, ook al kan me dat inmiddels niks meer schelen.
Ze wacht even. ‘Ik heb daarover nagedacht en ja hoor, ik héb het ooit wel gedaan. Ik bedoel, echt waar. Alles ging heel goed een tijdje. Je was heel lief.’ Ze slaat haar ogen neer en gaat dan verder. ‘Maar het was net alsof je er niet was. O shit, dit gaat echt nergens op slaan.’ Ze stopt.
Ik kijk naar haar en wacht tot ze verdergaat, af en toe een blik omhoog werpend op het billboard. VERDWIJN HIER.
‘Ik weet niet of anderen met wie ik wat gehad heb er echt waren… maar ze probéérden het tenminste.’
Ik ga met een vinger over de menukaart; druk mijn sigaret uit.
‘Jij nooit. Andere mensen déden er wat aan maar jij was gewoon… Het speelde zich gewoon buiten je af.’ Ze neemt nog een slok van haar wijn. ‘Jij was er nooit. Ik had een tijdje met je te doen, maar dat viel me steeds moeilijker. Je bent een heel mooie jongen, Clay, maar daar heb je het ook zo’n beetje mee gehad.’
Ik kijk naar de passerende auto’s op Sunset.
‘Het is moeilijk om medelijden te hebben met iemand die nergens iets om geeft.’
‘Ja?’ vraag ik.
‘Waar gééf jij dan wat om? Wat maakt jou dan gelukkig?’
‘Niks. Niks maakt mij gelukkig. Ik vind niks leuk,’ zeg ik tegen haar.
‘Heb je ooit om mij gegeven, Clay?’
Ik zeg niks, kijk weer naar de menukaart.
‘Heb je ooit om mij gegeven?’ vraagt ze opnieuw.
‘Ik wil niet om iets geven. Als ik ergens wat om geef, wordt alles alleen maar erger, dan heb ik wéér iets erbij om me zorgen over te maken. Het doet lang zo’n pijn niet als ik nergens wat om geef.’
‘Ik heb een tijdje om jou gegeven.’
Ik zeg niks.
Ze zet haar zonnebril af en zegt ten slotte: ‘Ik zie je nog wel, Clay.’ Ze staat op.
‘Waar ga je heen?’ Ineens wil ik Blair hier niet achterlaten. Ik wil haar bijna met me meenemen.
‘Ik heb met iemand afgesproken om te gaan lunchen.’
‘En hoe zit ’t met ons?’
‘Hoe zit ’t met ons?’ Ze blijft even staan en wacht. Ik blijf naar het billboard staren tot ik allemaal vlekken zie en als mijn zicht weer helder wordt, kijk ik hoe Blairs auto van het parkeerterrein afglijdt en oplost in de verkeersnevel op Sunset. De kelner komt naar me toe en vraagt: ‘Is alles in orde, meneer?’
Ik kijk omhoog en zet mijn zonnebril op en probeer te glimlachen. ‘Jawel, hoor.’
Blair belt me ’s avonds voordat ik wegga.
‘Ga niet,’ zegt ze.
‘Ik blijf hooguit een paar maanden weg.’
‘Dat is een hele tijd.’
‘Dat is een hele tijd.’
‘Ik kom weer terug. Zo lang is dat niet.’
‘Shit, Clay.’
‘Je moet me gewoon geloven.’
‘Kan ik niet.’
‘Je moet gewoon.’
‘Je liegt.’
‘Nee, ik lieg niet.’
En voordat ik wegging, las ik in het Los Angeles Magazine nog een artikel over een straat genaamd Sierra Bonita in Hollywood. Een straat waar ik heel wat keren doorheen gereden was. In het artikel werd gezegd dat sommige mensen die door die straat reden spoken zagen: geestverschijningen uit het Wilde Westen. Ik las dat er indianen te paard, gekleed in alleen maar een lendendoekje, waren gesignaleerd en dat één man een tomahawk door zijn open raampje geslingerd kreeg die seconden later weer verdween. Een bejaard echtpaar zei dat in hun huiskamer aan Sierra Bonita ineens een indiaan opdook die magische bezweringen prevelde. Eén man was tegen een palmboom op geknald omdat hij ineens een huifkar voor zich had gezien en had moeten uitwijken.
Toen ik wegging was er niet veel meer in mijn kamer behalve een stel boeken, de televisie, de stereo, de matras, de Elvis Costelloposter met de ogen nog steeds op het raam gericht; de schoenendoos met foto’s van Blair in de kast. Er hing ook een poster van Californië die ik met punaises tegen de muur had geprikt. Een van de punaises was weg en de poster was oud en in het midden gescheurd en hing half los en scheef langs de muur.
Ik reed die avond naar Topanga Canyon en parkeerde vlak bij een oude, verlaten kermis die daar nog stond, alleen in een dal, uitgestorven, stil. Vanwaar ik stond kon ik de wind door de canyons horen trekken. Het reuzenrad helde ietsjes over. Een coyote huilde. Tenten klapperden in de warme wind. Het was tijd om terug te gaan. Ik was erg lang thuis geweest.
Ik hoorde een keer een nummer van een plaatselijke band toen ik in Los Angeles was. Het nummer heette ‘Los Angeles’ en de woorden en de beelden waren zo hard en verbitterd dat het nummer dagenlang door mijn gedachten bleef spelen. De beelden, ontdekte ik later, waren persoonlijk en niemand die ik kende had ze ook. De beelden die ik had waren van mensen die compleet doldraaiden van het leven in de stad. Beelden van ouders die zo hongerig en onvoldaan waren dat ze hun eigen kinderen opaten. Beelden van mensen, tieners van mijn eigen leeftijd, die van het asfalt opkeken en verblind werden door de zon. Deze beelden bleven me zelfs bij toen ik al uit de stad weg was. Beelden die zo gewelddadig en verderfelijk waren dat ze lange tijd nadien mijn enige referentiepunt leken. Nadat ik weg was.
De schrijver betuigt zijn dank voor de toestemming tot weergave van het volgende: tekstfragment van ‘The Have Nots’ door John Doe en Exene Cervenka. © 1982, Eight-Twelve Music; tekstfragment van ‘Stairway to Heaven’ door Jimmy Page en Robert Plant. © 1972, Superhype Publishing; tekstfragment van ‘Crimson and Clover’ door Tommy James en Peter Lucia. © 1968, Big Seven Music Corp; tekstfragment van ‘Straight Into Darkness’ door Tom Petty. © 1982, Gone Gater Music (ASCAP); tekstfragment van ‘In the Sun’ door Christopher Stein. © 1977, Jiru Music, Inc.; tekstfragment van ‘The Earthquake Song’ door Caron Maso en Mick Walker. ©1981, John Fransome Music; tekstfragment van ‘Worlds Away’ door Jane Wiedlin en Kathy Velentine. © 1982, Lipsync Music (ASCAP)/ Some Other Music (ASCAP).