Mensen zijn bang om in te voegen op de snelweg in Los Angeles. Dat is het eerste dat ik hoor als ik weer terug ben in de stad. Blair haalt me op van LAX en slaakt deze verzuchting op het moment dat haar auto de invoegstrook oprijdt. Ze zegt: ‘Mensen zijn bang om in te voegen op de snelweg in Los Angeles.’ En al hoef ik helemaal niks achter die zin te zoeken, hij blijft irritant lang in mijn hoofd hangen. Niks lijkt verder nog belangrijk. Niet het feit dat ik achttien ben en het december is en dat de vlucht bepaald geen pretje was geweest en dat het stel uit Santa Barbara, dat in de eerste klas tegenover me zat, knap dronken was geworden. Niet de modder die eerder die dag op een vliegveld in New Hampshire tegen de pijpen van mijn spijkerbroek was gespat, wat min of meer koud en slonzig had aangevoeld. Niet de vlek op de mouw van het verkreukelde, klamme shirt dat ik aanheb, een shirt dat er nog fris en schoon had uitgezien vanmorgen. Niet de scheur die ik in de hals van mijn grijswollen ruitjesvest heb en die op een vage manier oostkustachtiger aandoet dan voorheen, vooral naast Blairs smetteloze strakke spijkerbroek en haar lichtblauwe T-shirt. Dit lijkt allemaal in het niet te vallen bij die ene zin. Het lijkt gemakkelijker om te horen dat mensen bang zijn om in te voegen dan ‘ik ben er vrij zeker van dat Muriel anorexia heeft’ of om de zanger op de radio over magnetische golven te horen schreeuwen. Niks lijkt nog belangrijk voor me behalve die dertien woorden. Niet de warme windstoten die de auto over het verlaten asfalt van de snelweg lijken te stuwen, of de vage geur van marihuana die nog flauwtjes in Blairs auto hangt. Het enige dat ertoe doet is dat ik een jongen ben die voor een maand naar huis komt en dat ik een afspraak heb met iemand die ik vier maanden niet heb gezien en dat mensen bang zijn om in te voegen.
Blair rijdt van de snelweg af en komt bij een rood stoplicht. Een harde windstoot doet de auto even schommelen en Blair glimlacht en zegt zoiets als dat we de kap misschien omhoog moeten doen en zoekt een ander radiostation op. Als we mijn huis naderen moet Blair stoppen omdat daar vijf werklui bezig zijn de palmboomresten die tijdens de stormwind naar beneden zijn gekomen op te ruimen en de bladeren en de dode stukken bast op een grote rode truck te laden, en Blair glimlacht opnieuw. Ze stopt bij mijn huis en de poort staat open en ik stap uit de auto, verrast als ik voel hoe droog en heet het is. Ik blijf daar een hele tijd zo staan en nadat ze me de koffers uit de kofferbak heeft helpen tillen, grijnst Blair naar me en vraagt: ‘Wat is er loos?’ en ik zeg: ‘Niks,’ en Blair zegt: ‘Je ziet bleek,’ en ik haal mijn schouders op en we nemen afscheid en ze stapt in haar auto en rijdt weg.
Niemand thuis. De airconditioner staat aan en het huis geurt naar dennen. Er ligt een briefje voor me op de keukentafel waarop staat dat mijn moeder en mijn zussen uit zijn, kerstinkopen doen. Vanwaar ik sta kan ik de hond bij het zwembad zien liggen, zwaar ademend in zijn slaap, zijn vacht dooreengewoeld door de wind. Ik loop de trap op, langs het nieuwe dienstmeisje dat naar me glimlacht en schijnt te begrijpen wie ik ben, en langs de kamers van mijn zussen, die er allebei nog hetzelfde uitzien, alleen met andere knipsels uit de Gentlemen’s Quarterly tegen de muur geplakt, en ga mijn kamer binnen en zie dat die niet is veranderd. De muren zijn nog wit; de platen staan nog waar ze stonden; de televisie is niet aangeroerd; en de jaloezieën staan nog steeds open, net zoals ik ze heb achtergelaten. Het lijkt wel alsof mijn moeder en het nieuwe meisje, of misschien het oude meisje, mijn kast hebben opgeruimd toen ik weg was. Er ligt een stapel stripboeken op mijn bureau met daarop een briefje waarop staat: ‘Wil je deze nog houden?’; en ook een briefje dat Julian heeft gebeld en een kaart met ‘Fuck Christmas’ erop. Ik sla hem open en binnenin staat: ‘Let’s Fuck Christmas Together’, een uitnodiging voor Blairs kerstparty. Ik leg de kaart neer en merk dat het echt koud begint te worden in mijn kamer.
Ik trek mijn schoenen uit en ga op het bed liggen en voel aan mijn voorhoofd om te zien of ik koorts heb. Ik denk van wel. En met mijn hand op mijn hoofd kijk ik voorzichtig naar de poster achter glas die boven mijn bed tegen de muur hangt, maar ook deze is niet veranderd. Het is de campagneposter voor een oude plaat van Elvis Cos tello. Elvis kijkt langs me heen, met dat schampere, ironische glimlachje op zijn lippen, en staart uit het raam. Het woord ‘Trust’ zweeft boven zijn hoofd en zijn zonnebril, één glas rood en het andere blauw, is tot bijna halverwege zijn neus naar beneden geduwd zodat je zijn ogen kunt zien, die een tikkeltje loensen. Maar de ogen zijn niet op mij gericht. Ze zijn alleen op iemand gericht die bij het raam staat, maar ik ben te moe om overeind te komen en bij het raam te gaan staan.
Ik pak de telefoon en bel Julian op, stomverbaasd dat ik zijn nummer nog weet, maar er wordt niet opgenomen. Ik ga rechtop zitten en kan door de jaloezieën heen de palmbomen wild zien zwiepen, eigenlijk buigen, in de hete wind, en daarna kijk ik weer naar de poster en dan wend ik me af en kijk vervolgens weer opnieuw naar de glimlach en de spottende oogjes en het rode en het blauwe glas, en ik kan nog steeds horen dat mensen bang zijn om in te voegen en ik probeer van de zin af te komen, hem uit te wissen. Ik zet MTV aan en bedenk dat ik ervan af zou kunnen komen en kon gaan slapen als ik wat va lium had en dan denk ik aan Muriel en voel me een beetje misselijk terwijl de videoclips voorbij beginnen te flitsen.
Ik neem Daniel mee naar de party van Blair die avond en Daniel draagt een zonnebril en een zwart wollen jasje en een zwarte spijkerbroek. Hij draagt ook zwarte suède handschoenen omdat hij zich een week eerder in New Hampshire ernstig aan een stuk glas heeft verwond. Ik was met hem naar de eerste hulp in het ziekenhuis gegaan en had staan kijken hoe ze de wond hadden gereinigd en het bloed hadden afgewassen en er draad doorheen gingen naaien tot ik me misselijk begon te voelen en vervolgens ben ik in de wachtkamer gaan zitten om vijf uur ’s morgens en hoorde de Eagles ‘New Kid in Town’ zingen en kreeg erg veel zin om terug te gaan. We staan voor de deur van Blairs huis in Beverly Hills en Daniel klaagt dat de handschoenen aan de draadjes vastplakken en dat ze te strak zitten, maar hij trekt ze niet uit omdat hij niet wil dat mensen het dunne zilverdraad uit de huid van zijn duim en vingers zien steken. Blair doet de deur open.
‘Hé, stuk,’ roept Blair uit. Ze draagt een zwart leren jack en bijpassende broek en geen schoenen en ze omhelst me en kijkt dan naar Daniel.
‘En wie is dat?’ vraagt ze met een grijns.
‘Dit is Daniel. Daniel, dit is Blair,’ zeg ik.
Blair steekt haar hand uit en Daniel glimlacht en schudt hem zacht.
‘Nou, kom binnen. Vrolijk kerstfeest.’
Er zijn twee kerstbomen, een in de woonkamer en een in de studeerkamer, en allebei zijn ze versierd met fonkelende donkerrode lampjes. Er zijn mensen op het feest van mijn oude school en de mees ten heb ik na het eindexamen niet meer gezien en ze staan allemaal vlak naast de twee gigantische bomen. Trent, een fotomodel dat ik ken, is er ook.
‘Hé, Clay,’ zegt Trent, die een rood met groene Schots geruite sjaal om zijn nek heeft geslagen.
‘Trent,’ zeg ik.
‘Hoe staat ’t ermee, kanjers?’
‘Uitstekend. Trent, dit is Daniel. Daniel, dit is Trent.’
Trent steekt zijn hand uit en Daniel glimlacht en zet zijn zonnebril recht en schudt hem dan lichtjes.
‘Hé, Daniel,’ zegt Trent. ‘Waar studeer jij?’
‘Met Clay,’ zegt Daniel. ‘En jij dan?’
‘Op UCLA, of zoals oosterlingen graag zeggen: op UCRA.’ Trent imiteert ’n oude Japanse man, met spleetogen, gebogen hoofd en gekscherend uitgestoken voortanden en lacht dan alsof hij dronken is.
‘Ik zit op de Universiteit voor Simpele Californiërs,’ zegt Blair, nog steeds met een grijns en met haar vingers door haar lange blonde haar gaand.
‘Op USC,’ zegt ze.
‘O ja,’ zegt hij. ‘Tuurlijk.’
Blair en Trent lachen en zij grijpt heel even zijn arm beet om zich in evenwicht te houden. ‘Of voor Stompzinnige Californiërs,’ zegt ze bijna stikkend van de lach.
‘En ik op de Universiteit voor Californiërs die het Laten Afweten,’ zegt Trent, nog steeds gierend.
Eindelijk houdt Blair op met lachen en stevent dan vlak langs me heen op de deur af en zegt tegen me dat ik de punch moet proberen.
‘Ik haal de punch wel,’ zegt Daniel. ‘Wil je ook, Trent?’
‘Nee, dank je.’ Trent kijkt me aan en zegt: ‘Je ziet witjes.’
Het valt me inderdaad op, vooral vergeleken met Trents diepe donkerbruin en dat van de meeste andere mensen in de kamer. ‘Ik heb vier maanden in New Hampshire gezeten.’
Trent grijpt in zijn binnenzak. ‘Hier,’ zegt hij en hij geeft me een kaartje. ‘Het adres van een zonnestudio op Santa Monica. Maar ze werken niet met kunstmatig licht of iets dergelijks, en je hoeft ook geen tubes vitamine E over je hele lijf te smeren. Dit hier noem je UVA-baden en eigenlijk is ’t zo dat ze je huid verven.’
Ik luister na ’n tijdje niet meer naar Trent en kijk de andere kant op naar drie jongens, vrienden van Blair die ik niet ken en die op USC zitten, allemaal even bruin en blond en eentje zingt mee met de muziek die uit de speakers komt.
‘Het werkt wel,’ zegt Trent.
‘Wat werkt?’ vraag ik, afgeleid.
‘Een UVA-bad. UVA-baden. Kijk op je kaartje, jochie.’
‘O ja.’ Ik kijk op het kaartje. ‘Ze verven je huid, zei je toch?’
‘Ja, dat zei ik.’
‘Oké.’
‘Wat heb je allemaal gedaan?’ vraagt Trent.
‘Uitgepakt,’ zeg ik. ‘En jij dan?’
‘Nou,’ glimlacht hij trots. ‘Ik ben aangenomen door dat modellenbureau, echt ’n héél goed bureau,’ verzekert hij me. ‘En raad eens wie er over twee maanden niet alleen voor op de International Male staat maar ook de juni-foto in de College Man-kalender van UCLA is?’
‘Wie?’ vraag ik.
‘Ik, jochie,’ zegt Trent.
‘International Male?’
‘Ja. Eigenlijk hou ik niet zo van dat blad. Mijn agent heeft tegen ze gezegd: geen naaktfoto’s, hoogstens Speedo’s en dat soort dingen. Ik doe geen naaktopnames.’
Ik geloof hem maar weet niet waarom en kijk de kamer rond of Rip, mijn dealer, op het feest is. Maar ik zie hem niet en ik draai me weer naar Trent en vraag: ‘Ja? En wat heb je verder nog gedaan?’
‘O, zo’n beetje als altijd. Naar Nautilus lazerus worden, naar die UVA-toestand… Maar, hé, tegen niemand zeggen dat ik daar geweest ben, oké?’
‘Wat?’
‘Ik zei: niemand iets zeggen over die UVA-baden, oké?’
Trent kijkt bezorgd, tobberig bijna, en ik leg mijn hand op zijn schouder en knijp erin om hem op z’n gemak te stellen. ‘O, goed hoor, maak je geen zorgen.’
‘Hé,’ zegt hij, terwijl hij de kamer rondkijkt. ‘Ik moet nog even wat regelen. Tot straks. Bij de lunch,’ grapt hij, terwijl hij weggaat.
Daniel komt terug met de punch en die is erg rood en erg sterk en ik hoest een beetje als ik een slok neem. Vanwaar ik sta kan ik Blairs vader zien, die filmproducer is en die in een hoekje van de studeerkamer met een jonge acteur zit te praten die geloof ik nog bij me op school heeft gezeten. Het vriendje van Blairs vader is ook op het feest. Hij heet Jared en hij is echt jong en blond en bruin en heeft blauwe ogen en ongelooflijk goedgevormde witte tanden en hij staat met de drie jongens van USC te praten. Ik kan Blairs moeder ook zien, ze zit bij de bar en drinkt een wodka met lime die ze met trillende handen naar haar mond brengt. Blairs vriendin Alana komt de studeerkamer binnen en omhelst me en ik stel haar aan Daniel voor.
‘Je lijkt sprekend op David Bowie,’ zegt Alana, die duidelijk stijf staat van de coke, tegen Daniel. ‘Ben je ook linkshandig?’
‘Ik vrees van niet,’ zegt Daniel.
‘Alana is gek op jongens die links zijn,’ zeg ik tegen Daniel.
‘En die op David Bowie lijken,’ brengt ze me in herinnering.
‘En die in de Colony wonen,’ maak ik het af.
‘O, Clay, wat ben jij ook ’n gemenerik,’ giechelt ze. ‘Clay is een verschrikkelijke gemenerik,’ zegt ze tegen Daniel.
‘Ja, weet ik,’ zegt Daniel. ‘Een gemenerik. Verschrikkelijk.’
‘Heb je al punch gehad? Moet je echt proberen,’ zeg ik tegen haar.
‘Schat,’ zegt ze, langzaam en dramatisch. ‘Ik heb de punch gemáákt.’ Ze lacht, krijgt dan Jared in het oog en houdt ineens op. ‘O, god, ik wou dat Blairs vader Jared niet uitnodigde bij dit soort gelegenheden. Haar moeder wordt er doodnerveus van. Ze wordt toch al straalbezopen, maar als hij er is wordt het nog erger.’ Ze wendt zich tot Daniel en zegt: ‘Blairs moeder heeft last van agorafobie.’ Ze kijkt weer naar Jared. ‘Ik bedoel, hij zit volgende week toch in Death Valley voor opnames, ik zie niet in waarom-ie niet tot dan zou kunnen wachten, jij wel?’ Alana wendt zich tot Daniel en dan tot mij.
‘Nee,’ zegt Daniel ernstig.
‘Ik ook niet,’ zeg ik, hoofdschuddend.
Alana kijkt omlaag en dan weer naar mij en zegt: ‘Je ziet er best bleekjes uit, Clay. Je moest eens naar het strand of zoiets.’
‘Doe ik misschien ook wel.’ Ik ga met een vinger over het kaartje dat Trent me gegeven heeft en vraag haar dan of Julian ook komt. ‘Hij heeft me wel gebeld en ook een boodschap achtergelaten, maar ik krijg hem niet te pakken,’ zeg ik.
‘O god, nee,’ zegt Alana. ‘Ik hoor dat-ie zo’n beetje helemaal naar de kloten is.’
‘Hoe bedoel je?’ vraag ik.
Ineens barsten de drie jongens van USC en Jared keihard in lachen uit, unisono.
Alana rolt met haar ogen en trekt een pijnlijk gezicht. ‘Jared had zo’n stomme mop van zijn vriendje dat bij Morton’s werkt. “Wat zijn de twee grootste leugens?” “Ik betaal ’t terug en ik zal niet in je mond klaarkomen.” Ik snap ’m niet eens. O god, laat ik Blair liever gaan helpen. Mammie gaat achter de bar. Leuk je ontmoet te hebben, Daniel.’
‘Ja, vind ik ook,’ zegt Daniel.
Alana loopt naar Blair en haar moeder bij de bar.
‘Misschien had ik wel een paar noten van “Let’s Dance” moeten neuriën,’ zegt Daniel.
‘Misschien wel, ja.’
Daniel glimlacht. ‘O, Clay, je bent zo’n verschrikkelijke gemenerd.’
We gaan weg nadat Trent en een van de jongens van USC in de kerstboom in de woonkamer zijn beland. Later op de avond, wanneer we met z’n tweeën aan het uiteinde van de in het donker gehulde bar in de Polo Lounge zitten, wordt er niet bijster veel gezegd.
‘Ik wil wel weer terug,’ zegt Daniel zachtjes, met moeite.
‘Waarheen?’ vraag ik, onzeker.
Er valt een lange stilte die me ’n beetje een freaky gevoel geeft en Daniel drinkt zijn glas leeg en gaat met z’n vingers over zijn zonnebril die hij nog steeds op heeft en zegt: ‘Ik weet niet. Gewoon terug.’
Mijn moeder en ik zitten in een restaurant op Melrose en ze drinkt witte wijn en heeft haar zonnebril nog op en ze zit de hele tijd aan haar haar en ik zit de hele tijd naar mijn handen te kijken, er vrijwel zeker van dat ze trillen. Ze probeert te glimlachen wanneer ze me vraagt wat ik graag voor de kerst wil. Ik ben verbaasd hoeveel moeite het me kost om mijn hoofd op te tillen en haar aan te kijken.
‘Niks,’ zeg ik.
Het is heel even stil en dan vraag ik haar: ‘Wat wil jij dan?’
Ze zwijgt een hele poos en ik kijk weer naar mijn handen en zij neemt een slok van haar wijn. ‘Ik weet ’t niet. Ik wil alleen maar een paar leuke kerstdagen.’
Ik zeg niks.
‘Je ziet er ongelukkig uit,’ zegt ze volkomen onverwacht.
‘Ben ik niet,’ zeg ik tegen haar.
‘Je ziet er ongelukkig uit,’ zegt ze, deze keer wat bedaarder. Ze zit weer aan haar haar, dat gebleekt is, min of meer blond.
‘Jij anders ook,’ zeg ik, in de hoop dat ze verder niks meer zegt.
Ze zegt verder ook niks meer, totdat ze haar derde glas wijn op heeft en een vierde voor haar staat.
‘Hoe was de party?’
‘Ging wel.’
‘Veertig. Vijftig.’ Ik haal mijn schouders op.
Ze neemt een slok wijn. ‘Hoe laat ben je weggegaan?’
‘Weet ik niet meer.’
‘Eén uur? Twee uur?’
‘Het moet tegen enen zijn geweest.’
‘O.’ Ze wacht weer even en neemt nog een slok.
‘Het was niet veel soeps,’ zeg ik terwijl ik naar haar kijk.
‘Hoezo niet?’ vraagt ze nieuwsgierig.
‘Gewoon, daarom niet,’ zeg ik en ik kijk weer naar mijn handen.
Ik zit met Trent in een geel treinstel dat op Sunset staat. Trent zit te roken en drinkt een Pepsi en ik staar uit het raam in de koplampen van passerende auto’s. We wachten op Julian, die Trent een grammetje zou komen brengen. Julian is al een kwartier te laat en Trent is nerveus en ongeduldig en als ik hem vertel dat hij, net als ik, met Rip zaken moet doen, in plaats van met Julian, haalt hij alleen maar de schouders op. Ten slotte stappen we op en hij zegt dat we Julian misschien wel in de speelhal in Westwood kunnen vinden. Maar in de speelhal in Westwood vinden we Julian niet, dus stelt Trent voor om naar Fatburger te gaan en wat te eten. Hij zegt dat hij honger heeft, dat hij al een hele tijd niks meer heeft gehad en lult wat over vasten. We bestellen en lopen met het eten naar een van de zithoekjes. Maar ik heb niet al te veel honger en Trent krijgt in de gaten dat er geen chili op mijn Fatburger zit.
‘Wat is dit nou? Je eet toch geen Fatburger zonder chili.’
Ik sla vertwijfeld mijn ogen ten hemel en steek een sigaret op.
‘Jezus, wat ben jij een mafkees. Veel te lang in dat kloterige New Hampshire gezeten,’ moppert hij. ‘Geeneens chili, godsamme.’
Ik zeg niks en merk dat de muren in een erg glanzend, bijna pijnlijk geel zijn geschilderd en in het felle licht van de tl-lampen lijken ze te gloeien. Joan Jett and the Blackhearts zijn op de jukebox met ‘Crimson and Clover’. Ik staar naar de muren en luister naar de tekst. ‘Crimson and clover, over and over and over and over…’ Ik krijg ineens dorst maar ik zie het niet zitten om naar de bar te lopen om iets te bestellen want er werkt zo’n dik, treurig kijkend Japans meisje en achterin tegen nog zo’n gele muur staat een bewaker geleund die iedereen achterdochtig opneemt, en Trent staart nog steeds met die verbaasde blik op z’n gezicht naar mijn Fatburger en in de zithoek naast ons zit een vent in een rode blouse met lang vlassig haar te doen alsof hij gitaar speelt en terwijl hij de woorden van het nummer playbackt begint hij zijn hoofd te schudden en gaat zijn mond wijd open. ‘Crimson and clover, over and over and over… Crimson and clo-oh-ver…’
Het is twee uur ’s nachts en heet en we zitten bij de Edge in de achterzaal en Trent past mijn zonnebril en ik zeg tegen hem dat ik weg wil. Trent zegt dat we zó weggaan, een paar minuutjes misschien nog. De muziek van de dansvloer lijkt te hard en elke keer als de muziek stopt en een ander nummer inzet irriteert me dat weer. Ik leun achteruit tegen de bakstenen muur en zie hoe twee jongens elkaar in een donker hoekje omhelzen. Trent voelt dat ik gespannen ben en zegt: ‘Wat wil je dán dat ik doe? Wil je een Quaalude, is dat het?’ Hij haalt een pillendoosje met het hoofd van Daffy Duck erop tevoorschijn en duwt Daffy’s hoofd naar achteren. Ik zeg niks, blijf alleen maar naar het pillendoosje kijken en dan stopt hij het weer weg en rekt zijn hals uit. ‘Is dat Muriel?’
‘Nee, dat meisje is zwart.’
‘O… daar heb je gelijk in.’
Stilte.
‘Het ís geen meisje.’
Ik vraag me af hoe Trent een zwarte tienerjongen, die geen anorexia heeft, voor Muriel kan aanzien, maar dan word ik gewaar dat de zwarte jongen een jurk draagt. Ik kijk naar Trent en zeg weer tegen hem dat ik weg moet.
‘Ja-a, we moeten allemaal weg,’ zegt hij. ‘Dat heb je al gezegd.’
En dus kijk ik naar de neuzen van mijn schoenen en heeft Trent nog wat te zeggen. ‘Je bent onmógelijk.’ Ik blijf naar mijn schoenen kijken, in tweestrijd of ik hem zal vragen om mij het pillendoosje te laten zien.
Trent zegt: ‘O shit, zoek Blair op, we gaan, kom, we zijn weg.’
Ik heb geen zin om de voorste zaal weer in te lopen, maar ik besef dat je door de zaal heen moet om weer buiten te komen. Ik krijg Daniel in de gaten die tegen een echt mooi bruin meisje in een afgeknipt Heaven-T-shirt en een zwart-wit minirokje staat te praten en ik fluister tegen hem dat we weggaan en hij werpt me een woeste blik toe en zegt: ‘Zit niet zo te zeiken.’ Ik geef hem ten slotte een ruk aan zijn arm en zeg tegen hem dat-ie straalbezopen is en hij zegt je méént ’t. Hij geeft het meisje een kus op haar wang en komt ons achterna naar de uitgang waar Blair met een of andere jongen van USC staat te praten.
‘Gaan we weg?’ vraagt ze.
‘Ja-a,’ zeg ik en vraag me af waar ze gezeten heeft.
We lopen naar buiten de hete nacht in en Blair vraagt: ‘En, hebben we ’t leuk gehad?’ en niemand geeft antwoord en ze kijkt voor zich.
Trent en Daniel staan bij Trents BMW, en Trent is bezig om het Cliff-uittrekselboekje van As I Lay Dying uit het handschoenvak te pakken en overhandigt het aan Blair. We nemen afscheid en zorgen ervoor dat Daniel bij hem in de auto kan. Trent zegt dat eigenlijk iemand van ons Daniel naar huis zou moeten rijden maar vindt dan ook dat het veel te veel gedoe zou zijn om hem naar huis te rijden en dan morgen weer terug. En ik rijd Blair terug naar haar huis in Beverly Hills en ze zit wat met het uittrekselboekje te friemelen en zegt niks behalve wanneer ze het stempel van haar hand probeert te wrijven en ze moppert: ‘Kut. Ik wou dat ze mijn hand niet zo zwart hoefden te stempelen. Ik krijg het er nooit af.’ En daarna heeft ze het erover dat ik haar, ook al was ik vier maanden weg, nooit heb gebeld. Ik zeg tegen haar dat het me spijt en ga van Hollywood Boulevard af omdat die te fel verlicht is en neem Sunset en rijd vervolgens haar straat in tot bij haar oprit. We zoenen elkaar en ze merkt dat ik het stuur te krampachtig heb vastgehouden en ze kijkt naar mijn vuisten en zegt: ‘Je handen zijn rood,’ en stapt dan de auto uit.
We zijn het grootste gedeelte van de late ochtend en de vroege middag in Beverly Hills inkopen wezen doen. Mijn moeder en mijn twee zussen en ik. Mijn moeder heeft bijna al die tijd bij Neiman-Marcus doorgebracht en mijn zussen zijn eerst naar Jerry Magnin geweest en hebben daar van de lopende rekening van onze vader gebruikgemaakt om iets voor hem en voor mij te kopen en toen naar MGA en Camp Beverly Hills en Privilege voor iets voor henzelf. Ik zit bijna al die tijd bij de La Scala Boutique aan de bar te roken en rode wijn te drinken en verveel me te pletter. Eindelijk komt mijn moeder in haar Mercedes aanrijden en ze parkeert de auto voor de ingang van La Scala en wacht op me. Ik sta op en laat wat geld op de bar achter en stap in de auto en laat mijn hoofd tegen de hoofdsteun rusten.
‘Ze gaat wél met de grootste kanjer uit,’ zegt een van mijn zussen.
‘Waar studeert hij?’ vraagt de andere belangstellend.
‘Harvard.’
‘Hoeveelste jaars?’
‘Derde. Eén jaar boven haar.’
‘Ik heb gehoord dat hun huis te koop is,’ zegt mijn moeder.
‘Ik vraag me af of hij te koop is,’ mompelt de oudste van mijn twee zussen, die, geloof ik, vijftien is, en allebei giechelen ze vanaf de achterbank.
Een vrachtwagen met allemaal vastgesjorde videospellen achterop haalt ons in en mijn zussen raken in een soort staat van verrukking.
‘Volg dat videospel!’ commandeert een van hen.
‘Mam, denk je dat als ik het pa vroeg, dat-ie me Galaga cadeau zou doen voor de kerst?’ vraagt de ander terwijl ze haar korte blonde haar borstelt. Ik denk dat ze dertien is, hooguit.
‘Wat is ’n Galaga?’ vraagt mijn moeder.
‘Een videospel,’ zegt een van hen.
‘Je hebt toch een Atari,’ zegt mijn moeder.
‘Atari is goedkoop,’ zegt ze, terwijl ze de borstel aan mijn andere zus geeft, die ook blond haar heeft.
‘Ik weet ’t niet,’ zegt mijn moeder terwijl ze haar zonnebril recht zet en het schuifdak opent. ‘Ik eet vanavond met hem.’
‘Nou, dat geeft hoop,’ zegt de oudste zus sarcastisch.
‘Maar waar moeten we ’m dan neerzetten?’ vraagt een van hen.
‘Wat neerzetten?’ vraagt mijn moeder weer.
‘De Galaga!’ gillen mijn zussen.
‘In Clays kamer, lijkt me,’ zegt mijn moeder.
Ik schud mijn hoofd.
‘Onzin! Komt niks van in,’ roept een van hen. ‘Bij Clay geen Galaga op de kamer. Hij sluit altijd zijn deur af.’
‘Ja, Clay, daar erger ik me echt kapot aan,’ zegt een van hen en ze klinkt echt geïrriteerd.
‘Waarom doe je je deur trouwens op slot, Clay?’
Ik zeg niks.
‘Waarom doe je je deur op slot, Clay?’ vraagt een van hen opnieuw, wie weet ik niet.
Ik zeg nog steeds niks. Ik denk erover om een van de tassen van MGA of Camp Beverly Hills of een van de schoenendozen van Privilege weg te graaien en ze het raam uit te mieteren.
‘Mam, zeg tegen hem dat-ie me antwoord geeft. Waarom doe je je deur op slot, Clay?’
Ik draai me om. ‘Omdat jullie tweeën een kwart gram coke van me gejat hebben toen ik de vorige keer mijn deur openliet. Daarom.’
Mijn zussen zeggen niks. ‘Teenage Enema Nurses in Bondage’ van een groep genaamd Killer Pussy komt op de radio en mijn moe der vraagt of we hiernaar moeten luisteren en mijn zussen zeggen tegen haar dat ze hem harder moet zetten, en niemand zegt meer iets totdat het nummer afgelopen is. Als we thuis zijn, zegt mijn jongste zus ten slotte tegen me, buiten bij het zwembad: ‘Dat is gelul. Ik kan best voor m’n eigen coke zorgen.’
De psychiater naar wie ik toe ga in die vier weken dat ik thuis ben, is jong en heeft een baard en rijdt in een 450 SL en heeft een huis in Malibu. Ik zit altijd in zijn kantoor in Westwood met de gordijnen dicht en mijn zonnebril op een sigaret te roken, soms een kretek, alleen maar om hem te ergeren, en soms huil ik. Soms schreeuw ik tegen hem en dan schreeuwt hij terug. Ik vertel hem altijd dat ik van die bizarre seksuele fantasieën heb en dan neemt zijn belangstelling zienderogen toe. Ik begin vaak zonder reden te lachen en voel me dan misselijk. Soms lieg ik tegen hem. Hij vertelt me altijd over zijn maîtresse en de verbouwingswerkzaamheden aan zijn huis in Tahoe en dan doe ik altijd mijn ogen dicht en steek nog een sigaret op en bijt mijn tanden op elkaar. Soms sta ik gewoon op en ga weg.
Ik zit in Du-par’s in Studio City en wacht op Blair en Alana en Kim. Ze hadden me gebeld en gevraagd of ik met ze naar de film ging maar ik had wat valium geslikt en was in slaap gevallen, eerder op de middag, en het lukte me toen niet meer om op tijd klaar te zijn om ze bij de bioscoop te treffen. Dus zei ik tegen ze dat ik ze bij Du-par’s zou treffen. Ik zit aan een tafeltje vlak bij een groot raam en ik vraag de serveerster om een kop koffie, maar ze brengt me helemaal niks en ze is al begonnen het tafeltje naast me schoon te vegen en heeft ook al een bestelling van een andere tafel opgenomen. Maar misschien is het maar goed dat ze me niks brengt omdat mijn handen knap beroerd trillen. Ik steek een sigaret op en krijg de grote kerstdecoratie boven het buffet in de gaten. Een plastic, in neonlicht gehulde kerstman houdt een van piepschuim vervaardigde zuurstok vast van wel een meter lang, en er zijn allemaal van die grote groene en rode dozen tegenaan gezet en ik vraag me af of er iets in die dozen zit. Ineens zoomen mijn ogen in op de ogen van een kleine, donkere, intens kijkende kerel met een T-shirt van Universal Studios aan, twee zithoeken van me vandaan. Hij staart me aan en ik sla mijn ogen neer en neem een haal, een stevige. De man blijft me maar aanstaren en het enige dat ik kan bedenken is óf hij ziet me niet óf ik ben er niet. Ik weet niet waarom ik dat denk. Mensen zijn bang om in te voegen. Vraag me af of hij te koop is.
Blair kust me plotseling op de wang en komt bij me zitten, samen met Alana en Kim. Blair vertelt me dat Muriel vandaag in het ziekenhuis is opgenomen voor anorexia. ‘Ze viel flauw tijdens een college over film. Dus hebben ze haar naar het Cedars-Sinai gebracht en van de USC vandaan is dat nou niet direct het dichtstbijzijnde ziekenhuis,’ zegt Blair in één adem door, terwijl ze een sigaret opsteekt. Kim draagt een roze zonnebril en ze steekt er ook eentje op en vervolgens vraagt Alana om eentje.
‘Je komt toch naar Kims feest, hè, Clay?’ vraagt Alana.
‘O ja, Clay. Daar kan je absoluut niet onderuit,’ zegt Kim.
‘Wanneer is het?’ vraag ik, al weet ik dat Kim altijd feestjes geeft, wel één keer per week of zoiets.
‘Ergens tegen het einde van de volgende week,’ zegt ze, maar ik besef heel goed dat dat waarschijnlijk morgen betekent.
‘Ik weet niet met wie ik erheen moet,’ zegt Alana ineens. ‘O god, ik weet niet met wie ik er verdomme héén moet.’ Ze wacht even. ‘Dat realiseer ik me nu pas.’
‘En Cliff dan? Zou je er niet met Cliff heen?’ vraagt Blair.
‘Ik ga er met Cliff heen,’ zegt Kim, Blair aankijkend.
‘O, dat is waar ook,’ zegt Blair.
‘Goed, als jij met Cliff gaat, dan ga ik met Warren,’ zegt Alana.
‘Maar ik dacht dat jij met Warren ging,’ zegt Kim tegen Blair.
Ik kijk vluchtig naar Blair.
‘Dat zou ik ook, maar ik “heb” niks met Warren,’ zegt Blair, heel even aarzelend.
‘Nee, dat heb je ook niet. Je neukte met hem. Je “had” niks met hem,’ zegt Alana.
‘Och, nou en, wat zou het ook,’ zegt Blair en ze vliegt door haar menukaart heen, heel even naar mij en dan weer voor zich kijkend.
‘Ben jij met Warren naar bed geweest?’ vraagt Kim aan Alana.
Alana kijkt naar Blair en dan naar Kim en dan naar mij en zegt: ‘Nee. Niet.’ Ze kijkt weer naar Blair en dan opnieuw naar Kim. ‘Jij?’
‘Nee, maar ik dacht dat Cliff met Warren naar bed ging,’ zegt Kim, een ogenblik in de war.
‘Dat mag dan misschien zo wezen, maar ik dacht dat Cliff met die afschuwelijke Valley-trut-op-de-punktoer naar bed ging, Didi Hellman,’ zegt Blair.
‘O, dat is niet waar. Wie heeft je dat verteld?’ wil Alana weten.
Heel even besef ik dat ik weleens met Didi Hellman naar bed kon zijn geweest. En ik besef dat ik misschien ook weleens met Warren geslapen kon hebben. Ik zeg niks. Waarschijnlijk weten ze dat wel.
‘Didi,’ zegt Blair. ‘Heeft ze dat jóú niet verteld?’
‘Nee,’ zegt Kim. ‘Heeft ze niet.’
‘Mij ook niet,’ zegt Alana.
‘Nou, mij heeft ze het wel verteld,’ zegt Blair.
‘Och, wat weet die nou? Die woont in Calabasas, jemineetje,’ schampert Alana.
Blair denkt hier even over na en zegt dan langzaam, onbewogen: ‘Als Cliff met Didi naar bed is geweest, dan moet-ie ook met… Raoul hebben geslapen.’
‘Wie is Raoul?’ vragen Alana en Kim tegelijk.
Ik sla mijn menukaart open en doe alsof ik lees, terwijl ik me afvraag of ik ook met Raoul heb geslapen. De naam komt me bekend voor.
‘Didi’s andere vriendje. Ze was altijd met van die walgelijke triootjes bezig. Belachelijk gewoon,’ zegt Blair terwijl ze haar menukaart dichtklapt.
‘Didi is belachelijk,’ zegt Alana.
‘Raoul is zwart, niet?’ vraagt Kim na een tijdje.
Ik heb niet met Raoul geslapen.
‘Ja. Hoezo?’
‘Omdat ik hem geloof ik een keertje op een backstagefeestje in The Roxy heb getroffen.’
‘Ik dacht dat-ie een overdosis gehad had.’
‘Nee, nee. Hij is echt een schatje. Hij is, denk ik, zo’n beetje de knapste zwarte jongen die ik ooit heb gezien,’ zegt Blair.
Alana en Kim knikken instemmend. Ik sla mijn kaart dicht.
‘Maar is ’t dan geen homo?’ vraagt Kim, met bezorgde blik.
‘Wie? Cliff?’ vraagt Blair.
‘Nee. Raoul.’
‘Hij is bi. Bi,’ zegt Blair, en dan, niet al te zeker: ‘Geloof ik.’
‘Ik denk dat-ie nog nooit met Didi naar bed is geweest,’ zegt Alana.
‘Nee, ik eigenlijk ook niet,’ zegt Blair.
‘Waarom ging ze dan met ’m uit?’
‘Ze vond het gewoon chic om er een zwart vriendje op na te houden,’ zegt Blair, het onderwerp inmiddels beu.
‘Wat een sloerie,’ zegt Alana, huiverend van geveinsde afschuw.
De drie staken hun gepraat en vervolgens zegt Kim: ‘Ik had geen idéé dat Cliff met Raoul naar bed ging.’
‘Cliff is met iedereen naar bed geweest,’ zegt Alana en ze rolt met haar ogen, en Kim en Blair gieren het uit. Blair kijkt me aan en ik probeer te glimlachen en dan komt de serveerster en neemt onze bestelling op.
Zoals ik al voorspelde is Kims party vanavond. Ik volg Trent op weg naar het feest. Trent draagt een stropdas wanneer-ie bij me thuis arriveert en hij zegt tegen me dat ik er ook eentje om moet doen, dus doe ik een rode om. Als we bij Santo Pietro’s stoppen om nog iets te eten voor het feest, vangt Trent in een van de ramen zijn spiegelbeeld op en trekt een raar gezicht en doet zijn stropdas af en zegt tegen me dat ik die van mij ook maar af moet doen, wat maar goed is omdat niemand op het feest er eentje draagt.
In het huis in Holmby Hills praat ik met een heleboel mensen die me van alles vertellen over pakken kopen bij Fred Segal en kaartjes kopen voor concerten en ik hoor Trent tegen iedereen van alles vertellen over hoeveel lol hij beleeft bij de studentenclub waarvan hij op UCLA lid is geworden. Ik praat ook met Pierce, een vriendje van high school, en verontschuldig me dat ik hem niet heb gebeld toen ik terugkwam en hij zegt tegen me dat dat niet uitmaakt en dat ik bleekjes zie en dat iemand de nieuwe BMW heeft gestolen die zijn vader als eindexamencadeau voor hem had gekocht. Julian is op het feest en hij ziet er lang niet zo belabberd uit als Alana zei: nog steeds even bruin, haren nog steeds blond en kort, misschien ’n beetje dunnetjes, maar voor de rest oogt-ie prima. Julian zegt tegen Trent dat-ie het jammer vindt dat-ie hem onlangs ’s avonds bij Carney’s heeft gemist, en dat-ie het echt druk gehad heeft en ik sta vlak naast Trent, die net zijn derde gin-tonic op heeft, en hoor hem zeggen: ‘Da’s echt verrekte onverantwoordelijk van je,’ en ik draai me om en pieker erover of ik Julian moet vragen wat-ie wou toen-ie me belde en zijn naam achterliet, maar als onze ogen elkaar ontmoeten en we op het punt staan om hallo te zeggen, kijkt hij de andere kant op en loopt de woonkamer in. Blair komt dansend op me af, de woorden van ‘Do You Really Want to Hurt Me?’ meezingend, knetterstoned waarschijnlijk, en ze zegt dat ik er gelukkig uitzie en dat ik er goed uitzie en ze overhandigt me een pakje van Jarry Magnin en fluistert ‘Vrolijk kerstfeest, lekkere kanjer’ in mijn oor, en geeft me een zoen.
Ik maak het pakje open. Het is een sjaal. Ik bedank haar en zeg tegen haar dat-ie echt heel fraai is. Ze zegt tegen me dat ik hem om moet doen om te kijken of-ie ook past en ik zeg tegen haar dat sjaals doorgaans iedereen passen. Maar ze staat erop en ik doe de sjaal om en ze glimlacht en mompelt ‘Perfect’ en loopt terug naar de bar om iets te drinken te halen. Ik sta in mijn eentje met de sjaal om mijn nek geslagen in de hoek van de kamer en krijg dan Rip in de gaten, mijn dealer, en ben helemaal opgelucht.
Rip draagt zo’n dik, wijdvallend wit pak dat hij waarschijnlijk bij Parachute heeft gekocht, en een dure zwarte gleufhoed, en Trent vraagt aan Rip, terwijl hij op me af komt lopen, of hij is wezen parachutespringen. ‘Parachutespringen, snappie?’ zegt Trent giechelig. Rip staart Trent alleen maar aan totdat Trent zijn gegiechel staakt. Julian komt de kamer weer in en ik sta op het punt om naar hem toe te gaan en gedag te zeggen, maar Rip grijpt de sjaal om mijn nek beet en sleurt me een lege kamer binnen. Ik zie dat er geen meubels in de kamer staan en begin me af te vragen waarom; dan slaat Rip me zacht op mijn schouder en lacht.
‘Hoe heb je het verdomme gehad?’
‘Tof,’ zeg ik. ‘Waarom staat er hier geen meubilair?’
‘Kim is aan het verhuizen,’ zegt hij. ‘Nog bedankt dat je me hebt teruggebeld, lul.’
Ik weet dat Rip echt niet geprobeerd heeft mij te bellen, maar ik zeg: ‘Sorry, hoor, ik ben nog maar zo’n beetje vier dagen terug en… ik weet niet… Maar ik heb naar je gezocht.’
‘Nou, daar ben ik dan. Wat kan ik voor je doen, kerel?’
‘Wat heb je?’
‘Wat kreeg je dáár zoal aangeboden?’ vraagt Rip, niet echt erop gebrand me een antwoord te geven. Hij haalt twee kleine, dubbelgevouwen envelopjes uit zijn zak.
‘Tja, colleges kunstgeschiedenis, creatief schrijven, muziek – ’
‘Muziek?’ valt Rip me in de rede, terwijl hij doet alsof-ie enthou -siast wordt. ‘Heb je dan muziek geschreven?’
‘Nou, ja, wat heet…’ Ik tast in mijn achterzak naar mijn porte -feuille.
‘Hé, ik heb nog wat teksten. Schrijf jij wat muziek. We gaan miljoenen binnenhalen.’
‘Miljoenen wat?’
‘Ga je weer terug?’ vraagt Rip, knal erbovenop.
Ik zeg niks, kijk alleen maar naar het halve gram dat hij op een klein handspiegeltje heeft gestrooid.
‘Of wil je blijven… voor de wijven… van L.A.’ Rip lacht en steekt een sigaret op. Met ’n scheermesje bewerkt hij de berg tot vier dikke lijnen en dan geeft hij mij een opgerold briefje van twintig en ik buig me voorover en neem een lijn.
‘Waarheen?’ vraag ik, als ik luid snuivend mijn hoofd weer optil.
‘Jezus,’ zegt Rip, terwijl hij zich vooroverbuigt. ‘Studéren, eikel.’
‘Ik weet niet. Ik denk van wel.’
‘Je dénkt van wel?’ Hij neemt allebei zijn lijnen, gigantische, lange lijnen, en geeft mij dan het twintigje.
‘Ja-a,’ zeg ik schouderophalend terwijl ik me weer vooroverbuig.
‘Leuke sjaal. Echt wel leuk. Volgens mij geeft Blair nog steeds om je,’ glimlacht Rip.
‘Ik geloof ’t,’ zeg ik, terwijl ik de andere lange lijn neem.
‘Je gelooft ’t, je gelooft ’t,’ lacht Rip.
Ik glimlach en haal mijn schouders weer op. ‘Dit is goed spul. Wat denk je van een gram?’
‘Hier pak aan, kerel.’ Hij geeft me een van de twee envelopjes.
Ik overhandig hem twee briefjes van vijftig en eentje van twintig en hij stopt het twintigje weer in mijn hand en zegt: ‘Kerstcadeautje, oké?’
‘Dank je, Rip.’
‘Nou ja, ik vind dat je terug moet gaan,’ zegt hij, het geld in zijn zak stoppend. ‘Verklooi het niet. Word maar geen gesjeesde.’
‘Zoals jij?’ Ik heb er direct spijt van dat ik dat zeg. Het komt er fout uit.
‘Zoals ik, ja, kerel,’ zegt Rip, na een korte aarzeling.
‘Ik weet niet of ik wel zin heb,’ begin ik.
‘Wat bedoel je: je weet niet of je wel zin hebt?’
‘Ik weet niet. Het verschilt daar allemaal niet zo erg veel met hier.’
Rip wordt onrustig en ik krijg het gevoel dat het er niet echt veel toe doet voor Rip of ik blijf of wegga.
‘Luister, je hebt een hele tijd vakantie, hè? Een maand, niet?’
‘Ja. Vier weken.’
‘Een maand, goed. Denk er eens over.’
‘Zal ik doen.’
Rip loopt naar het raam.
‘Ben je nog aan het discjockeyen?’ vraag ik, een sigaret opstekend.
‘Voor geen goud, man.’ Hij gaat met zijn vinger over het spiegeltje en wrijft hem dan over zijn tanden en tandvlees en steekt de spiegel weer in zijn zak. ‘De trust zorgt er wel voor dat ik voorlopig niet zonder zit. Misschien begin ik wel weer, mocht het ooit zover komen. Alleen het probleem is, ik denk dat ik nooit zonder kóm te zitten,’ lacht hij. ‘Ik heb zo’n hartstikke tof penthouse aan Wilshire. Het gaat fantastisch.’
‘Echt?’
‘Ja-a. Je moet eens langskomen.’
‘Zal ik doen.’
Rip gaat op de vensterbank zitten en zegt: ‘Volgens mij wil Alana met me neuken. Wat denk jij?’
Ik zeg niks. Ik zou niet weten waarom, omdat Rip in de verste verte niet op David Bowie lijkt, hij niet links is en ook niet in de Colony woont.
‘Nou, moet ik haar neuken of niet?’
‘Ik weet niet,’ zeg ik. ‘Tuurlijk, waarom niet?’
Rip komt van de vensterbank af en zegt: ‘Luister, je moet naar dat appartement komen. Ik heb Temple of Doom, illegaal gekopieerd. Kostte me vierhonderd dollar. Je móét langskomen, kerel.’
‘Ja-a, tuurlijk, Rip.’ We lopen naar de deur.
‘Doe je dat?’
‘Waarom niet.’
Als we allebei de woonkamer inlopen, komen twee meisjes naar me toe die ik me helemaal niet meer kan herinneren en ze zeggen tegen me dat ik hen ’n keertje moet opbellen en één van hen heeft het over een avond in The Roxy en ik zeg tegen haar dat er een boel avonden in The Roxy zijn geweest en ze glimlacht en zegt tegen me dat ik haar evengoed moet bellen. Ik weet niet zeker of ik het nummer van dit meisje heb en net als ik haar ernaar wil vragen, komt Alana op me aflopen en zegt tegen me dat Rip haar heeft zitten lastigvallen en of ik daar niet wat aan kan doen? Ik ben bang van niet, zeg ik tegen haar. En terwijl Alana over Rip begint te praten, zie ik Rips huisgenoot bij de kerstboom met Blair dansen. Hij fluistert haar iets in het oor en ze lachen allebei en knikken.
Er is ook zo’n ouwe kerel met vrij lang, grijs haar en met een Giorgio Armani-trui en moccasins aan die vlak langs Alana en mij heen loopt en tegen Rip begint te praten. Een van de jongens van USC die op Blairs party was, is ook hier en hij kijkt naar de ouwe, de kerel is misschien veertig, vijfenveertig, en draait zich dan naar een van de meisjes die me bij The Roxy waren tegengekomen en trekt een gek gezicht. Hij krijgt in de gaten dat ik naar hem kijk als hij dit doet en hij glimlacht en ik glimlach terug en Alana blijft maar doorgaan en gelukkig draait iemand het geluid harder en begint Prince uit te halen. Alana loopt weg omdat er een nummer komt waar ze graag op wil dansen, en die jongen van USC, Griffin, komt op me af en vraagt me of ik wat champagne wil. Graag, zeg ik tegen hem en hij loopt naar de bar en ik ga op zoek naar een toilet om nog een lijntje te nemen.
Ik moet door Kims kamer heen voor ik er een heb, want van het toilet beneden is het slot kapot, en als ik bij haar deur arriveer, komt Trent naar buiten en doet hem weer dicht.
‘Gebruik die van beneden liever,’ zegt hij.
‘Waarom?’
‘Omdat Julian en Kim en Derf hier aan het neuken zijn.’
Ik blijf staan. ‘Is Derf hier?’ vraag ik.
‘Kom mee,’ zegt Trent.
Ik volg Trent de trap af en het huis uit naar zijn auto.
‘Stap in,’ zegt hij.
Ik doe het portier open en stap in de BMW.
‘Wat wil je?’ vraag ik als hij aan de bestuurderskant instapt.
Hij gaat met zijn hand in zijn zak en haalt er een klein apothekersflesje uit.
‘Een beetje cocaïne,’ zegt hij met een gemaakt zuidelijk zangtoontje.
Ik zeg hem niet dat ik al wat heb en hij haalt een gouden lepeltje tevoorschijn en duwt het lepeltje in het poeder en houdt het dan onder zijn neus en doet dit vier keer. Dan duwt hij hetzelfde bandje dat ook op het feest wordt gedraaid in de cassetterecorder van de auto en geeft het flesje en het lepeltje aan mij. Ik neem ook vier hits en mijn ogen tranen en ik slik. Het is andere coke dan die van Rip en ik vraag me af of-ie hem van Julian heeft. Hij is niet zo goed.
‘Waarom gaan we niet ’n weekje naar Palm Springs in de tijd dat je thuis bent,’ stelt hij voor.
‘Ja. Palm Springs. Graag,’ zeg ik tegen hem. ‘Zeg, luister, ik ga weer naar binnen.’
Ik laat Trent alleen in de auto achter, loop terug naar het feest en ga rechtstreeks op de bar af, waar Griffin staat met twee glazen champagne. ‘Ik denk dat-ie ’n beetje dood is,’ zegt hij.
‘Wat?’
‘Ik zeg dat je champagne dood is.’
‘O.’ Ik wacht en ben eventjes in de war. ‘Dat geeft niet.’
Ik drink hem toch maar op en hij schenkt een nieuwe voor me in.
‘Hij is best nog goed,’ zegt hij als hij zijn glas leeg heeft en het opnieuw vult. ‘Wil je nog wat?’
‘Graag.’ Ik drink mijn tweede glas leeg en hij schenkt mijn derde vol. ‘Dank je.’
‘Het meisje dat bij me was, is zojuist vertrokken met die Japanse jongen met dat English Beat-T-shirt aan en met die strakke witte broek. Weet je wie hij is?’
‘De kapper van Kim.’
‘Te gek,’ zeg ik, terwijl ik mijn glas champagne leegdrink en naar Blair kijk aan de andere kant van de kamer. Onze ogen ontmoeten elkaar en ze glimlacht en trekt een gezicht. Ik glimlach terug en trek geen gezicht. Griffin heeft dit in de peiling en zegt keihard, boven het gedreun van de muziek uit: ‘Jij bent die jongen die met Blair gaat, klopt dat?’
‘Nou, met haar gíng, eerder.’
‘Ik dacht nóg steeds.’
‘Misschien wel, ja,’ zeg ik, nog een glas champagne inschenkend. ‘Ik weet het niet.’
‘Ze heeft het erg veel over je.’
‘Echt? Nou…’ Mijn stem sterft weg.
We zeggen een hele poos niks.
‘Je hebt een leuk sjaaltje om,’ zegt Griffin.
‘Dank je.’
Ik drink het glas leeg en schenk het weer vol en vraag me af hoe laat het is en hoe lang ik hier al ben. De coke raakt uitgewerkt en ik begin een beetje dronken te worden.
Griffin haalt diep adem en zegt: ‘Hé, heb je zin om naar mijn huis te gaan? Ouders zijn in Rome met kerst.’ Iemand zet een ander bandje op en ik zucht en kijk naar het glas champagne dat hij vast-houdt, drink dan in één teug mijn glas leeg en zeg tuurlijk, waarom niet.
Griffin staat bij zijn slaapkamerraam naar de achtertuin te kijken, naar het zwembad, met alleen maar een Jockey-slip aan en ik zit op de vloer, met mijn rug tegen zijn bed geleund, verveeld, nuchter, een sigaret te roken. Griffin kijkt naar me, en langzaam en onhandig trekt hij zijn onderbroek uit en het valt me op dat hij overal even bruin is en ik begin me af te vragen waarom en schiet bijna in de lach.
Ik word wakker nog voordat het licht is. Mijn mond is echt droog en het doet pijn om mijn tong van het gehemelte los te krijgen. Ik doe mijn ogen stijf dicht en probeer weer in slaap te vallen, maar de digitale wekker op het nachtkastje geeft aan dat het vier uur dertig is en ik realiseer me nu pas ten volle waar ik ben. Ik kijk opzij naar Griffin, die aan de andere kant van het grote tweepersoonsbed ligt. Ik wil Griffin niet wakker maken, dus stap ik zo voorzichtig mogelijk uit bed en loop naar de badkamer en doe de deur dicht. Ik doe een plas en bekijk mezelf dan een poosje naakt in de spiegel en leun vervolgens tegen de wasbak en draai de kraan open en sprenkel wat koud water op mijn gezicht. Dan kijk ik weer naar mezelf in de spiegel, deze keer langer. Ik ga terug naar de slaapkamer en trek mijn onderbroek aan en let erop dat het niet die van Griffin is, kijk dan de kamer rond en raak in paniek, omdat ik mijn kleren niet kan vinden. Dan schiet me weer te binnen dat het gisteravond in de zitkamer is begonnen, en ik loop stilletjes de trap af van het immense, lege huis en ga dan de zitkamer in. Ik vind mijn kleren en kleed me snel aan. Als ik mijn broek omhoogtrek, komt een zwart dienstmeisje met een blauwe jas aan en het haar in de krullers in de deuropening voorbijlopen en kijkt heel even mijn kant uit, achteloos, alsof zo’n ontdekking van een of andere jonge jongen, achttien ongeveer, die midden in de zitkamer ’s ochtends om vijf uur zijn broek omhoog staat te trekken, helemaal niet raar is. Ze loopt weg en het kost me moeite om de voordeur te vinden. Als ik hem eindelijk vind en ik het huis verlaat, zeg ik tegen mezelf dat het lang zo beroerd nog niet was gisteren. En ik stap in de auto en maak het dashboardkastje open en leg een lijntje, alleen maar om thuis te komen. Dan rijd ik de poort van het huis uit, Sunset op.
Ik zet de radio aan, hard. De straten zijn volledig uitgestorven en ik geef flink gas. Ik kom bij een rood licht, raak in de verleiding om door te rijden, maar stop dan als ik een billboard zie dat ik me niet herinner ooit gezien te hebben en ik kijk ernaar. Er staat alleen maar op: VERDWIJN HIER en ook al is het hoogstwaarschijnlijk een reclame voor een of ander vakantieoord, het bezorgt me toch ’n beetje een frea ky gevoel en ik trap het gaspedaal echt hard in en de auto giert als ik van het verkeerslicht wegscheur. Ik zet mijn zonnebril op ook al is het nog knap donker buiten en ik blijf in het achteruitkijkspiegeltje kijken en krijg zo’n vreemd gevoel dat iemand me volgt. Ik kom opnieuw bij een rood licht en dan besef ik dat ik de sjaal heb vergeten die Blair me gaf; bij Griffin laten liggen.
Mijn huis ligt aan Mulholland en als ik op de knop druk om de poort te openen, kijk ik over de Valley uit en zie hoe een nieuwe dag begint, mijn vijfde sinds ik terug ben, en daarna rijd ik de ronde oprijlaan op en parkeer mijn auto naast die van mijn moeder, die geparkeerd staat naast een Ferrari die ik niet ken. Ik blijf nog even zitten en luister naar de laatste regels van een of ander nummer en stap dan uit de auto en loop naar de voordeur en vis mijn sleutel op en maak hem open. Ik loop naar boven naar mijn slaapkamer en doe de deur op slot en steek een sigaret op en zet de televisie aan en draai het geluid weg en dan loop ik de kast in en zoek de pot valium op die ik onder een paar kasjmier truien had verstopt. Nadat ik wat naar het kleine, gele pilletje met het deukje in het midden heb zitten kijken, besluit ik dat ik het niet echt nodig heb en ik stop het weer terug. Ik trek mijn kleren uit en kijk naar de digitale wekker, zo’n beetje dezelfde digitale wekker die Griffin heeft, en merk dat ik nog maar een paar uurtjes om te slapen heb voordat ik met mijn vader moet gaan lunchen, dus zorg ik ervoor dat ik het alarm inschakel en ga achter over liggen om heel intens naar het tv-scherm te kijken, want ik heb weleens gehoord dat als je maar lang genoeg naar het televisiescherm kijkt, dat je in slaap kunt vallen.
De wekkerradio loopt om elf uur af. Er is een nummer op dat ‘Artificial Insemination’ heet en ik wacht tot het afgelopen is voor ik mijn ogen opendoe en opsta. De zon stroomt tussen de jaloezieën door de kamer binnen en als ik in de spiegel kijk, lijkt het net alsof ik zo’n wilde, lijpe grijns heb. Ik loop de badkamer in en bestudeer mijn gezicht en mijn lijf nader in de spiegel; span mijn spieren een paar keer, vraag me af of ik mijn haar zal laten knippen en besluit dat ik inderdaad aan een beetje bruin toe ben. Draai me om en maak het envelopje, dat ook onder de truien verstopt zat, open. Ik maak twee lijntjes voor mezelf klaar van de coke die ik gisteravond van Rip heb gekocht en snuif ze op en voel me al beter. Ik loop nog steeds in mijn onderbroek als ik de trap afloop. Ook al is het elf uur, ik denk niet dat er al iemand op is en ik zie dat mijn moeders deur nog dicht is, op slot waarschijnlijk. Ik loop naar buiten en duik het zwembad in en doe twintig baantjes en stap er dan uit, en terwijl ik me afdroog loop ik de keuken binnen. Pak een sinaasappel uit de koelkast en pel hem terwijl ik naar boven loop. Ik eet de sinaasappel op voordat ik onder de douche stap en rea liseer me dat ik tijd te kort kom voor de halters. Dan loop ik mijn kamer binnen en zet heel hard MTV op en leg nog een lijntje voor mezelf en rij dan weg om met mijn vader te gaan lunchen.
Ik hou er niet van om tijdens het lunchuur over Wilshire te rijden. Het lijkt altijd of er veel te veel auto’s zijn en bejaarden en dienstmeisjes die op bussen wachten en het draait er telkens op uit dat ik voortdurend mijn hoofd afwend en te veel rook en de radio zo hard aanzet als maar kan. Op dit moment komt er maar geen beweging in, ook al zijn de lichten groen. Terwijl ik in de auto zit te wachten, kijk ik naar de mensen in de auto’s naast me. Altijd als ik tijdens het lunch uur op Wilshire of op Sunset ben, probeer ik met de chauffeur van de auto naast de mijne oogcontact te krijgen, als het verkeer vastzit. Als me dat niet lukt, en meestal is dat het geval, zet ik mijn zonnebril weer op en laat de auto langzaam vooruitlopen. Als ik Sunset oprij, passeer ik het billboard dat ik vanmorgen heb gezien met VERDWIJN HIER erop en ik wend het hoofd af en probeer min of meer om er niet meer aan te denken.
Mijn vaders kantoren zijn in Century City. Ik wacht hem op in de grote, duur gemeubileerde receptieruimte en hang wat bij de secretaresses rond en flirt met die heel erg mooie blondine. Het kan me niet zoveel schelen dat mijn vader me daar een halfuur laat wachten terwijl hij in een of andere bespreking zit en me dan vraagt waarom ik zo laat ben. Ik heb helemaal geen zin om te gaan lunchen vandaag, zou liever aan het strand zitten, of liggen slapen, of buiten bij het zwembad, maar ik ben heel braaf en ik glimlach en knik voortdurend en doe alsof ik luister naar zijn vragen over mijn studie en geef er tamelijk eerlijk antwoord op. En ik kan er ook niet erg mee zitten dat hij onderweg naar Ma Maison de kap van de 450 naar beneden doet en een bandje van Bob Seger opzet, alsof dat een soort maffe vorm van communiceren zou zijn. Het maakt me ook echt totaal niet boos dat mijn vader onder de lunch met nogal wat zakenlui praat met wie hij in de filmindustrie te maken heeft en dat die bij onze tafel blijven staan en dat ik alleen word voorgesteld als ‘mijn zoon’ en dat al die zakenlui er hetzelfde beginnen uit te zien en zo langzamerhand wou ik dat ik de rest van de coke had meegebracht.
Mijn vader ziet er aardig gezond uit als je niet te lang naar hem kijkt. Hij is op-en-top bruin en heeft een haartransplantatie gehad in Palm Springs, twee weken geleden, en hij heeft weer een aardig volle kop met blondachtig haar. Hij heeft ook een facelift gehad. Ik was hem in het Cedars-Sinai gaan opzoeken toen hij het had laten doen en ik weet nog dat ik zijn gezicht zag, helemaal in het verband, en dat hij het de hele tijd voorzichtig aanraakte.
‘Waarom neem je niet wat je altijd neemt?’ vraag ik zowaar met belangstelling, nadat we hebben besteld.
Hij glimlacht en showt trots de kronen. ‘De voedingsdeskundige keurt dat niet goed.’
‘O.’
‘Hoe is het met je moeder?’ vraagt hij bedaard.
‘Ze maakt het goed.’
‘Voelt ze zich echt goed?’
‘Jawel, ze voelt zich echt goed.’ Ik kom in de verleiding, eventjes, om hem van de Ferrari te vertellen die op de oprijlaan stond geparkeerd.
‘Weet je het zeker?’
‘Er is niks om je zorgen over te maken.’
‘Prima.’ Hij wacht even. ‘Ziet ze die dr. Crain nog steeds?’
‘Eh-eh.’
‘Prima.’
Er valt een stilte. Weer blijft een zakenman bij ons staan en gaat dan ook weer weg.
‘Nu dan, Clay, wat wil je hebben voor de kerst?’
‘Niks,’ zeg ik na een tijdje.
‘Wil je je abonnement op Variety verlengd hebben?’
‘Is al gebeurd.’
Weer een stilte.
‘Heb je geld nodig?’
‘Nee,’ zeg ik tegen hem, wetend dat hij me straks wat toe zal stoppen, buiten bij Ma Maison misschien, of op de terugweg naar zijn kantoor.
‘Je ziet er magertjes uit,’ zegt hij.
‘Hmmm.’
‘En bleekjes.’
‘Komt van de drugs,’ mompel ik.
‘Ik verstond je niet goed.’
Ik kijk hem aan en zeg: ‘Ik ben dik twee kilo aangekomen sinds ik weer thuis ben.’
‘O,’ zegt hij en hij schenkt een glas witte wijn voor zichzelf in.
Nog een of ander zakenfiguur komt langs. Als die weg is, draait mijn vader zich naar mij toe en vraagt: ‘Heb je geen zin om naar Palm Springs te gaan met de kerst?’
Toen mijn laatste jaar bijna op zijn einde liep, ging ik op een dag niet naar school. In plaats daarvan reed ik in mijn eentje naar Palm Springs en luisterde naar een zwik oude bandjes die ik vroeger heel aardig had gevonden maar die me toen niet veel meer deden, en ik stopte onderweg bij een McDonald’s in Sunland voor een Coke en reed vervolgens richting woestijn en parkeerde aan de voorkant van het oude huis. Ik hield niet zo van het nieuwe dat de familie had gekocht; nou ja, het was oké, maar het was niet als het oude huis. Het oude huis stond leeg en de buitenkant zag er heel vies en verwaarloosd uit en er groeide onkruid en een televisieantenne was van het dak gevallen en er lagen lege vuilnisemmers op wat vroeger het gazon was geweest. Het zwembad was drooggelegd en al die oude herinneringen schoten me weer door het hoofd en ik moest in mijn schooluniform op de trappen van het lege zwembad gaan zitten en uithuilen. Ik dacht weer aan al die vrijdagavonden dat ik hier arriveerde en de zondagavonden dat ik weer wegging en de middagen die ik, kaartspelend met mijn grootmoeder, doorbracht in de ligstoelen bij het zwembad. Maar die herinneringen leken vervaagd vergeleken bij de lege bierblikjes die overal op het dode gazon verspreid lagen en de ramen die allemaal ingegooid en kapot waren. Mijn tante had geprobeerd het huis te verkopen, maar ik vermoed dat ze sentimenteel werd en dat niet langer meer wou. Mijn vader had het wel willen verkopen en was heel verbitterd dat niemand het gedaan had. Maar ze hielden erover op en het huis stond tussen hen in en werd nooit meer ter sprake gebracht. Ik was die dag niet naar Palm Springs gegaan om wat rond te kijken of om het huis te zien en ik was ook niet gegaan omdat ik wou spijbelen of iets dergelijks. Ik denk dat ik erheen ging omdat ik me weer wou herinneren hoe alles was geweest. Ik weet ’t niet.
Onderweg naar huis, na de lunch, ga ik bij het Cedars-Sinai langs om Muriel op te zoeken, omdat Blair me heeft verteld dat zij me heel graag wou zien. Ze is erg bleek en zo ontzettend mager dat ik de aders in haar hals duidelijk kan zien. Ze heeft ook donkere wallen onder haar ogen en de roze lipstick die ze op heeft, vloekt geducht met de bleekwitte huid van haar gezicht. Ze kijkt naar een of ander fitnessprogramma op tv en er liggen allemaal nummers van Glamour en Vogue en Interview naast haar bed. De gordijnen zijn dicht en ze vraagt me of ik ze open wil doen. Als ik dat gedaan heb, zet ze haar zonnebril op en vertelt me dat ze nicotine-stuipen heeft en dat ze het zonder sigaret ‘absoluut niet meer uithoudt’. Ik zeg tegen haar dat ik er geen heb. Ze haalt haar schouders op en zet het geluid van de televisie harder en lacht om de mensen die hun oefeningen doen. Ze zegt niet zoveel, en dat is maar goed want ik zeg ook niet veel.
Ik rijd het parkeerterrein van het Ceders-Sinai af en sla een paar keer een verkeerde straat in en beland op Santa Monica. Ik zucht en zet de radio aan, een paar kleine meisjes zingen over een aardbeving in L.A. ‘My surfboard’s ready for the tidal wave.’ Bij het eerstvolgende verkeerslicht stopt een auto naast de mijne en ik draai mijn hoofd om om te zien wie erin zit. Twee jonge jongens in een Fiat en allebei hebben ze kort haar en een borstelige snor en een geruit korte-mouwen shirt en een skivest aan en eentje kijkt naar me, met zo’n blik van louter verbazing en ongeloof, en hij zegt iets tegen zijn vriend en nu kijken ze allebei naar me. ‘Smack, smack, I fell in a crack.’ De bestuurder draait zijn raampje naar beneden en ik word nerveus en hij vraagt me iets, maar mijn ramen zijn dicht en ik heb de kap niet omlaag en dus geef ik geen antwoord op zijn vraag. Maar de bestuurder vraagt het nog eens, er rotsvast van overtuigd dat ik die bepaalde acteur ben. ‘Now I’m part of the debris,’ schetteren de meisjes. Het licht springt op groen en ik rijd weg, maar ik zit op de linkerrijbaan en het is vrijdagmiddag tegen vijven en het verkeer is allerbelabberdst, en als ik weer bij een rood licht kom, staat de Fiat weer naast me, en zitten die twee debiele nichten daar te lachen en te wijzen en me onophoudelijk diezelfde kutvraag te stellen. Ik ga uiteindelijk tegen de regels in linksaf en kom bij een zijstraat, waar ik een minuutje parkeer, de radio uitzet, een sigaret opsteek.
Ik zou Rip treffen bij Cafe Casino in Westwood en hij is nog niet komen opdagen. Er is niks te doen in Westwood. Het is te heet om rond te lopen en ik heb alle films al gezien, sommige zelfs twee keer, en dus ben ik onder de parasols bij Cafe Casino gaan zitten en drink Perrier en grapefruitsap en kijk hoe de auto’s voorbijrollen in de hitte. Steek een sigaret op en kijk naar het Perrier-flesje. Twee meisjes van zestien, zeventien, allebei kort haar, nemen aan de tafel naast de mijne plaats en ik zit aldoor hun kant uit te kijken en ze flirten alle twee terug; de een pelt een sinaasappel en de ander drinkt een espresso. Degene die een sinaasappel pelt vraagt aan de ander of ze een kastanjebruine streep door d’r haar zou doen. Het meisje met de espresso neemt een slokje en zegt tegen haar van niet. Het andere meisje vraagt naar andere kleuren, naar antraciet. Het meisje met de espresso neemt nog een slokje en denkt hier een minuut over na en zegt dan tegen haar van niet, dat het eerder rood zou moeten zijn, en indien geen rood, dan violet, maar absoluut geen kastanjebruin of antraciet. Ik kijk haar aan en zij kijkt mij aan en dan kijk ik naar het Perrier-flesje. Het meisje met de espresso wacht een paar seconden en vraagt dan: ‘Wat is antraciet?’
Een zwarte Porsche met getinte ramen houdt stil voor Cafe Casino en Julian stapt uit. Hij ziet mij en hoewel het lijkt alsof hij geen zin heeft, komt hij op me af. Zijn hand valt op mijn schouder en ik schud zijn andere hand.
‘Julian,’ zeg ik. ‘Hoe staat het ermee?’
‘Hé, Clay,’ zegt hij. ‘Hoe zit dat? Hoe lang ben je alweer terug?’
‘Een dagje of vijf,’ zeg ik. Vijf dagen precies.
‘Wat ben je aan ’t doen?’ vraagt hij. ‘Hoe zit dat?’
‘Ik wacht op Rip.’
Julian ziet er echt vermoeid uit en een beetje slapjes, maar ik vertel hem dat hij er geweldig uitziet en hij zegt dat ik dat ook doe, al ben ik nodig aan een beetje bruin toe.
‘Hé, luister,’ begint hij. ‘Sorry dat ik jou en Trent gemist heb bij Carney’s die avond en ik op het feest ben uitgefreakt. Het is net alsof, alsof ik de laatste vier dagen zo’n beetje total loss ben geweest, en of ik gewoon niet dacht… Ik ben niet eens thuis geweest…’ Hij slaat zich voor zijn hoofd. ‘O man, mijn moeder moet volledig uit d’r dak gaan.’ Hij wacht even en glimlacht niet. ‘Ik ben het gewoon meer dan zat om met mensen te doen te hebben.’ Hij kijkt langs me heen. ‘O shit, ik weet niet.’
Ik kijk naar de zwarte Porsche en probeer door het getinte glas heen te kijken en begin me af te vragen of er nog iemand anders in de auto zit. Julian begint met zijn sleutels te spelen.
‘Wil je wat hebben, man?’ vraagt hij. ‘Ik bedoel, ik mag jou en als je ook maar iets nodig hebt, kom me dan gewoon opzoeken, oké?’
‘Dank je. Ik heb niks nodig, niet echt.’ Ik val stil en voel me min of meer teleurgesteld. ‘Jezus, Julian, hoe is ’t eigenlijk met je? We moeten gauw eens bij mekaar komen of zoiets. Ik heb je lang niet gezien.’ Ik val stil. ‘Ik heb je gemist.’
Julian houdt op met zijn sleutels te spelen en kijkt van me weg. ‘Met mij is alles goed. Hoe was… o, shit, waar zat je? Vermont?’
‘Nee, New Hampshire.’
‘O ja. Hoe was het?’
‘Oké. Ik hoorde dat je ermee gekapt bent op USC.’
‘O, ja. Ik zag het niet zitten. Het is zo’n burgerlijk zooitje. Misschien volgend jaar, weet je wel?’
‘Ja-a…’ zeg ik. ‘Heb je Trent gesproken?’
‘O man, die zie ik wel als ik hem móét zien.’
Er valt weer een stilte, deze keer langer.
‘Wat heb je gedaan?’ vraag ik ten slotte.
‘Wat?’
‘Waar heb je gezeten? Wat heb je gedaan?’
‘O, ik weet niet. Beetje hier, beetje daar. Ik ben naar dat concert van Tom Petty geweest in… het Forum. Hij zong dat nummer, o, je weet wel, dat nummer waar we vroeger altijd naar luisterden…’ Julian doet zijn ogen dicht en probeert zich het nummer te herinneren. ‘O, shit, je kent het wel…’ Hij begint te neuriën en dan de tekst te zingen. ‘Straight into darkness, we went straight into darkness, out over that line, yeah straight into darkness, straight into night…’
De twee meisjes kijken naar ons. Ik kijk een tikkeltje gegeneerd naar het Perrier-flesje, en zeg: ‘Ja, ik ken ’t nog.’
‘Ik ben gek op dat nummer,’ zegt hij.
‘Ja, dat was ik óók,’ zeg ik. ‘Wat heb je nog meer gedaan?’
‘Niet veel goeds,’ lacht hij. ‘Och, ik weet niet. Gewoon wat rondgehangen.’
‘Je hebt me gebeld en je naam achtergelaten, hè?’
‘O, ja.’
‘Waarvoor dan?’
‘Och, laat maar, niks belangrijks.’
‘Ik zei laat maar, Clay.’
Hij neemt zijn zonnebril af en knijpt met zijn ogen die uitdrukkingsloos staan, en het enige dat ik kan bedenken om te zeggen is: ‘Hoe was het concert?’
‘Wat?’ Hij begint op zijn nagels te bijten.
‘Het concert. Hoe was het?’
Hij kijkt weg, staart ergens anders heen. De twee meisjes staan op en vertrekken.
‘Het was een afgang, man. Echt ’n klote afgang,’ zegt hij ten slotte en loopt dan weg. ‘Zie je nog wel.’
‘Ja, zie je nog wel,’ zeg ik en ik kijk weer naar de Porsche en krijg het gevoel dat er nog iemand anders in zit.
Rip komt helemaal niet opdagen bij Cafe Casino en later, rond drie uur, belt hij me op en zegt tegen me dat ik naar het appartement op Wilshire moet komen. Spin, zijn huisgenoot, ligt naakt te zonnen op het balkon en uit de stereo klinkt Devo. Ik loop Rips slaapkamer in en hij ligt nog in bed, in z’n blootje, en op het nachtkastje naast het bed ligt een spiegel en hij legt een lijntje coke. En hij zegt dat ik binnen moet komen, moet gaan zitten, het uitzicht eens moet bekijken. Ik loop naar het raam en hij gebaart naar de spiegel en vraagt of ik wat coke wil en ik zeg tegen hem dat ik denk van niet, niet nu.
Een heel jong joch, zestien vermoedelijk, misschien wel vijftien, echt heel bruin, komt de badkamer uit en ritst zijn spijkerbroek dicht en maakt zijn riem vast. Hij gaat op de rand van het bed zitten en trekt zijn laarzen aan, die te groot lijken. Het joch heeft echt heel kort, blond stekelhaar en een Fear-T-shirt aan en een zwartleren armband om een van zijn polsen gesnoerd. Rip zegt niks tegen hem en ik doe alsof het joch er niet is. Hij staat op en kijkt naar Rip en gaat dan weg.
Vanwaar ik zit kijk ik toe hoe Spin omhoogkomt en de keuken inloopt, in z’n blootje nog steeds, en grapefruits begint uit te persen in een grote glazen kan. Hij roept naar Rip, vanuit de keuken: ‘Heb je met Cliff bij Morton’s gereserveerd?’
‘Ja hoor, schat,’ roept Rip terug voordat hij een snuif neemt.
Ik begin me af te vragen waarom Rip me hierheen heeft laten komen, waarom hij me niet ergens anders kon ontmoeten. Er hangt een oude, duur ingelijste poster van The Beach Boys boven Rips bed en terwijl ik ernaar kijk, probeer ik me te herinneren welke er ook weer doodging, terwijl Rip nog drie lijntjes neemt. Rip gooit zijn hoofd naar achteren, schudt het heen en weer en snuift luidruchtig. Dan kijkt hij me aan en wil weten wat ik bij Cafe Casino in Westwood deed terwijl hij zich toch duidelijk herinnert dat hij tegen me zei dat ik hem bij Cafe Casino in Beverly Hills moest treffen. Ik zeg tegen hem dat ik er toch aardig zeker van ben dat-ie zei dat we mekaar bij Cafe Casino in Westwood zouden treffen.
Rip zegt: ‘Nee, dat kan bijna niet,’ en dan: ‘Het doet er trouwens ook niet toe.’
‘Ja, vind ik ook.’
‘Hoeveel heb je nodig?’
Ik haal mijn portefeuille tevoorschijn en krijg het gevoel dat Rip net zomin bij Cafe Casino in Beverly Hills is komen opdagen.
Trent zit op zijn kamer aan de telefoon en probeert wat coke te scoren van een dealer die in Malibu woont omdat het hem niet is gelukt om Julian te pakken te krijgen. Nadat hij zo’n twintig minuten met de gast heeft gepraat, legt hij de hoorn neer en kijkt me aan. Ik haal mijn schouders op en steek een sigaret op. De telefoon blijft maar gaan en Trent blijft maar zeggen dat-ie met mij in Westwood naar een film wil, doet er niet toe welke; want er zijn afgelopen vrijdag wel een stuk of negen nieuwe komen draaien. Trent zucht en neemt dan op. Het is de nieuwe dealer. Het telefoontje is niet goed. Trent legt neer en ik opper dat we misschien maar weg moesten gaan en een voorstelling van vier uur moesten pakken. Trent zegt tegen me dat ik misschien maar met Daniel of met Rip of met een van mijn ‘flikkervriendjes’ moet gaan.
‘Daniel is geen flikker,’ zeg ik verveeld terwijl ik de televisie op een andere zender zet.
‘Iedereen denkt van wel.’
‘Wie dan?’
‘Nou, Blair.’
‘Nou, hij is ’t niet.’
‘Probeer dat Blair maar te vertellen.’
‘Ik ga niet meer met Blair. Het is uit, Trent,’ zeg ik tegen hem en ik probeer onbewogen te klinken.
‘Ik denk niet dat zij er zo over denkt,’ zegt Trent terwijl hij achterover op bed gaat liggen en naar het plafond staart.
Ten slotte vraag ik hem: ‘Wat interesseert jou dat eigenlijk?’
‘Misschien wel niks,’ zucht hij.
Trent gaat op iets anders over en zegt tegen me dat ik met hem naar een feestje moet dat iemand voor een of andere nieuwe groep geeft in The Roxy. Ik vraag wie dat dan geeft en hij zegt tegen me dat-ie daar niet helemaal zeker van is.
‘Voor welke groep is ’t dan?’ vraag ik.
‘Een of andere nieuwe groep.’
‘Weet ik niet, Clay.’
De hond beneden begint oorverdovend te blaffen.
‘Misschien,’ zeg ik tegen hem. ‘Daniel heeft vanavond een feest.’
‘O, schitterend,’ zegt hij sarcastisch. ‘Een flikkerfeest.’
De telefoon gaat weer. ‘Krijg ’t heen-en-weer, jij,’ zeg ik.
‘Jezus!’ roept Trent en terwijl hij rechtop gaat zitten grijpt hij de telefoon beet en schreeuwt in de hoorn: ‘Ik hoef je rottige kutcoke niet eens meer!’ Hij valt eventjes stil en zegt dan: ‘Ja hoor, ik ben zó beneden.’ Hij legt de telefoon terug en kijkt me aan.
‘Wie was het?’
‘M’n moeder. Ze belt van beneden.’
We lopen naar beneden. Het dienstmeisje zit in de woonkamer met zo’n versufte blik op haar gezicht naar MTV te kijken. Trent vertelt me dat ze er niet zo van houdt om het huis schoon te maken als er iemand thuis is. ‘Ze is altijd stoned, trouwens. Mam heeft zo’n schuldgevoel omdat haar familie is vermoord in El Salvador, maar ik denk dat ze haar vroeg of laat wel zal ontslaan.’ Trent loopt op het dienstmeisje af en ze kijkt hem zenuwachtig aan en glimlacht. Trent probeert wat van zijn Spaans maar krijgt geen zinnig woord met haar gewisseld. Ze kijkt hem alleen maar uitdrukkingsloos aan en probeert te knikken en vriendelijk te glimlachen. Trent draait zich om en zegt: ‘Jep, alweer stoned.’
In de keuken staat Trents moeder een sigaret te roken en het laatste restje van een blikje Tab achterover te slaan voordat ze naar een of andere modeshow in Century City vertrekt. Trent pakt een kan met sinaasappelsap uit de koelkast en schenkt voor zichzelf een glas in en vraagt of ik er ook een wil. Ik zeg tegen hem van niet. Hij kijkt naar zijn moeder en neemt een slok. Niemand zegt iets, misschien wel een minuut of twee lang, totdat Trents moeder zegt: ‘Totziens.’ Trent zegt niks behalve: ‘Wil je nou naar The Roxy vanavond, of niet, Clay?’
‘Ik denk van niet,’ zeg ik tegen hem en ik vraag me af wat zijn moeder eigenlijk wou.
‘Ja? Dat meen je niet.’
‘Ik denk dat ik naar Daniels feest ga.’
‘Schitterend,’ zegt hij.
Ik wil hem net vragen of-ie nog zin heeft om naar een film te gaan, maar de telefoon gaat boven en Trent rent de keuken uit om hem aan te nemen. Ik loop terug naar de woonkamer en kijk uit het raam en zie Trents moeder in haar auto stappen en wegrijden. Het dienstmeisje uit El Salvador staat op en loopt langzaam naar de badkamer en ik kan haar horen lachen, dan kokhalzen en dan weer lachen. Trent komt pissig kijkend de woonkamer binnen en gaat vlak voor de televisie zitten; vermoedelijk niet zo’n best telefoontje.
‘Ik denk dat jullie dienstmeisje ziek is of zoiets,’ breng ik te berde.
Trent kijkt in de richting van de badkamer en zegt: ‘Is ze weer aan het uitfreaken?’
Ik ga op een andere bank zitten. ‘Ik denk het.’
‘Mam zal haar gauw genoeg wel ontslaan.’ Hij neemt een slok uit het glas sinaasappelsap dat hij nog steeds in de hand heeft en kijkt naar MTV.
Ik kijk uit het raam.
‘Ik heb geen zin om ook maar iets te doen,’ zegt hij ten slotte.
Ik besluit dat ik ook geen zin heb om naar de film te gaan en ik vraag me af met wie ik naar Daniels feest moet. Misschien met Blair.
‘Zin om naar Alien te kijken?’ vraagt Trent met de ogen dicht en de voeten op de glazen salontafel. ‘Daar zou ze pas echt helemáál van uitfreaken.’
Ik besluit om Blair mee te nemen naar Daniels feest. Ik rijd naar haar huis in Beverly Hills en ze draagt een roze hoed en een blauw minirokje en gele handschoenen en een zonnebril en ze vertelt me dat bij Fred Segal vandaag iemand tegen haar gezegd heeft dat ze in een band zou moeten zitten. En ze heeft het er ook over om er eentje te beginnen, misschien een beetje een new wave-achtig iets. Ik glimlach en zeg dat dat lang niet gek klinkt, er niet helemaal zeker van of ze sarcastisch is, en ik klem het stuur een tikkeltje steviger vast.
Ik ken nauwelijks iemand op het feest en eindelijk zie ik Daniel zitten, dronken en alleen, bij het zwembad, met een spijkerbroek aan en een wit Specials-T-shirt en met een zonnebril op. Ik ga naast hem zitten terwijl Blair iets te drinken voor ons haalt. Ik weet niet zeker of Daniel in het water zit te staren of dat hij gewoon out is gegaan, maar eindelijk zegt hij dan: ‘Hallo, Clay.’
‘Hoi Daniel.’
‘En, amuseer je je ook?’ vraagt hij heel langzaam, terwijl hij zich omdraait om me aan te kijken.
‘Ik ben net hier.’
‘O.’ Hij is een minuut lang stil. ‘Met wie ben je hier?’
‘Blair. Ze haalt wat te drinken.’ Ik neem mijn zonnebril af en kijk naar zijn verbonden hand. ‘Volgens mij denkt ze dat we iets hébben samen.’
Daniel houdt zijn zonnebril op en knikt en glimlacht niet.
Ik zet mijn zonnebril weer op.
Daniel draait zich weer om naar het zwembad.
‘Waar zijn je ouders?’ vraag ik.
‘Mijn ouders?’
‘Ja.’
‘Wat doen ze dáár?’
‘Winkelen.’
Ik knik.
‘Misschien zitten ze ook wel in Aspen,’ zegt hij. ‘Maakt het wat uit?’
Blair komt eraan met een gin-tonic in de ene en een biertje in de andere hand en ze overhandigt mij het bier en steekt een sigaret op en zegt: ‘Zeg niks tegen die vent in dat blauw-rode poloshirt. Die is geheid van narcotica,’ en dan: ‘Zit er een knik in mijn zonnebril?’
‘Nee,’ zeg ik tegen haar en ze glimlacht en legt dan haar hand op mijn been en fluistert in mijn oor: ‘Ik ken niemand hier. Laten we weggaan. Nu meteen.’ Ze kijkt heel even naar Daniel.
‘Is-ie nog in leven?’
‘Geen flauw idee.’
‘Wat?’ Daniel draait zich om om ons aan te kijken. ‘Hallo, Blair.’
‘Hallo, Daniel,’ zegt Blair.
‘We gaan weg,’ zeg ik tegen hem, best een beetje opgewonden door Blairs gefluister en de gehandschoende hand op mijn dij.
‘Hoezo?’
‘Hoezo? Nou, omdat…’ Mijn stem sterft weg.
‘Maar jullie zijn net hier.’
‘Maar we moeten echt weg.’ Ik heb ook niet zoveel zin om te blijven en misschien is het lang zo’n gek idee nog niet om naar Blairs huis te gaan.
‘Blijf toch.’ Daniel probeert uit de ligstoel omhoog te komen maar het lukt hem niet.
‘Waarom dan?’ vraag ik.
Dit overvalt hem een beetje, geloof ik, want hij zegt niks meer.
Blair kijkt mijn kant uit.
‘Gewoon, dan zijn jullie hier,’ zegt hij.
‘Blair voelt zich niet goed,’ zeg ik tegen hem.
‘Maar ik wou zo graag dat jullie Carleton en Cecil ontmoetten. Ze hadden al hier moeten zijn maar hun limo heeft het begeven in de Palisades en…’ Daniel zucht en staart weer in het zwembad.
‘Sorry, kerel,’ zeg ik, terwijl ik opsta. ‘Laten we een keertje lunchen.’
‘Carleton gaat naar het AFI.’
‘Nou ja, Blair kan echt niet… Ze wil weg. Nu.’
Blair wenkt met haar hoofd en kucht.
‘Misschien kom ik later nog even langs,’ zeg ik tegen hem, me schuldig voelend omdat ik zo snel weer verdwijn; me schuldig voelend omdat ik naar Blairs huis ga.
‘Nee, dat doe je toch niet.’ Daniel laat zich weer terugzakken en zucht nog een keer.
Blair begint echt ongedurig te worden en zegt tegen me: ‘Luister, ik heb er weinig trek in om hier de hele pestavond over te ouwehoeren. Laten we gaan, Clay.’ Ze drinkt het laatste restje van de gintonic op.
‘Hé, Daniel, we gaan weg, oké?’ zeg ik. ‘Tot kijk.’
Daniel zegt dat-ie me morgen opbelt. ‘Laten we samen gaan lunchen of zoiets.’
‘Uitstekend,’ zeg ik zonder al te veel enthousiasme. ‘Lunchen.’
Eenmaal in de auto, zegt Blair: ‘Laten we ergens naartoe gaan. Gauw, kom.’
Ik denk bij mezelf: waarom zeg je het niet gewoon. ‘Waarheen?’ vraag ik.
Ze aarzelt even, noemt dan een club.
‘Ik heb m’n portefeuille thuis laten liggen,’ lieg ik.
‘Ik heb gratis entree daar,’ zegt ze, terwijl ze weet dat ik loog.
Ze draait het geluid van de radio harder en neuriet een minuut met het nummer mee en ik bedenk dat ik gewoon naar haar huis zou moeten rijden. Ik blijf maar doorrijden, zonder goed te weten waarheen. We stoppen bij een coffeeshop in Beverly Hills, en daarna, als we weer in de auto stappen, vraag ik: ‘Waar wil je heen, Blair?’
‘Ik wil graag…’ Ze hapert. ‘Naar mijn huis.’
Ik lig in Blairs bed. Er liggen allemaal van die knuffelbeesten op de grond en aan het voeteneind van het bed en als ik me op mijn rug rol, voel ik iets hards met een vacht en ik tast onder me en het is zo’n zwarte knuffelkat. Ik laat hem op de grond vallen en sta vervolgens op en neem een douche. Nadat ik mijn haren heb afgedroogd, sla ik de handdoek om mijn middel en loop terug haar kamer in, begin me aan te kleden. Blair rookt een sigaret en kijkt naar MTV, het geluid heel zacht gedraaid.
‘Zul je me vóór de kerst bellen?’ vraagt ze.
‘Misschien.’ Ik trek mijn vest aan en vraag me af waarom ik hier eigenlijk in de eerste plaats naartoe ben gekomen.
‘Je hebt m’n telefoonnummer toch nog?’ Ze strekt haar arm uit naar een notitieblokje en begint het op te schrijven.
‘Ja hoor, Blair. Ik héb je telefoonnummer. Ik bel je wel.’
Ik knoop mijn jeans dicht en draai me om om weg te gaan.
‘Clay?’
‘Ja, Blair?’
‘Als ik je vóór Kerstmis niet meer zie…’ Ze wacht even. ‘Veel plezier dan.’
Ik kijk haar een ogenblik aan. ‘Nou, jij ook.’
Ze raapt de zwarte knuffelkat op en aait hem over zijn kop.
Ik stap de deur uit en wil hem dan dichtdoen.
‘Clay?’ fluistert ze luid.
Ik blijf staan maar draai me niet om. ‘Ja-a?’
‘Niks.’
Het had al een behoorlijke tijd niet geregend in de stad en Blair bleef me maar opbellen en zeggen dat we ons samen maar eens op moesten pakken en naar de Beachclub moesten gaan. Ik was doorgaans te moe of te stoned of te lamlendig om eruit te komen ’s middags, om zelfs maar de auto te pakken en met Blair onder de parasols in de hete zon bij de Beachclub te gaan zitten. Dus besloten we om met z’n tweeën naar Pajaro Dunes in Monterey te gaan waar het koel was en waar de zee groen glinsterde en waar mijn ouders een huis aan het strand hadden. We reden er in mijn auto naartoe en we sliepen in de slaapkamer van mijn ouders, en we reden naar de stad om eten te kopen en sigaretten en kaarsen. Er was niet veel te doen in de stad; een oude bios coop die nodig geverfd moest worden en zeemeeuwen en brokkelige kades en Mexicaanse vissers die Blair nafloten en een oude kerk waar Blair foto’s van maakte maar waar ze niet naar binnen ging. We vonden een krat champagne in de garage en dronken de hele krat leeg die week. We maakten meestal laat op de ochtend een fles open, wanneer we een strandwandeling hadden gemaakt. In de vroege ochtend vreeën we meestal, ofwel in de woonkamer, of, indien niet in de woonkamer dan op de vloer in de grote slaapkamer, en we deden de jaloezieën dicht en staken de kaarsen aan die we in de stad hadden gekocht en dan keken we toe hoe, afgetekend tegen de witte muren, onze schaduwen bewogen en mekaar verdrongen.
Het huis was oud en vervallen en had een binnenplaats en een tennisbaan, maar tennissen deden we niet. In plaats daarvan zwierf ik ’s nachts in het huis rond en luisterde naar oude platen waar ik vroeger gek op was en zat op de binnenplaats en dronk wat er nog van de champagne over was. Ik hield niet zo erg van het huis en soms moest ik ’s nachts naar buiten, het terras op, omdat ik de witte muren en de dunne jaloezieën en de zwarte tegels in de keuken niet meer kon verdragen. Ik liep dan ’s nachts langs het strand en ging soms in het vochtige zand zitten en rookte een sigaret en keek naar boven naar het verlichte huis en zag Blairs silhouet in de woonkamer, aan de telefoon aan het praten met iemand die in Palm Springs zat. Als ik weer terugkwam, werden we allebei dronken en dan stelde zij voor om te gaan zwemmen, maar het was te koud en donker en dus gingen we in het kleine bubbelbad midden op de binnenplaats en vreeën met mekaar.
Overdag zat ik in de woonkamer en probeerde de San Francisco Chronicle te lezen, en zij wandelde langs het strand en verzamelde schelpen, en het duurde niet lang of we begonnen vlak voor zonsopgang naar bed te gaan en vervolgens ’s middags wakker te worden, en dan maakten we weer een nieuwe fles open. Op een dag pakten we de cabriolet en reden naar een afgelegen gedeelte van het strand. We aten kaviaar en Blair had wat uien en eieren en kaas door mekaar geprakt, en we hadden fruit mee en van die kaneelkoekjes waar Blair aan verslingerd was, en een draagkarton met zes blikjes Tab, want dát en champagne was het enige dat Blair dronk en we gingen ofwel op het verlaten strand joggen of ondernamen een poging om in de ruwe branding te zwemmen.
Maar algauw raakte ik dan mijn oriëntatie kwijt en wist ik dat ik te veel had gedronken, en steeds als Blair iets zei, dan merkte ik dat ik mijn ogen dichtdeed en zuchtte. Het water werd kouder en ging woest tekeer, en het zand werd nat, en Blair zat dan meestal in haar eentje op de veranda over de zee uit te kijken, naar boten te turen in de dichte middagmist. Ik keek dan toe hoe ze patience zat te spelen door het grote raam in de woonkamer, en ik hoorde de boten kreunen en kraken, en Blair schonk voor zichzelf dan nog een glas champagne in en dit alles bracht me dan danig uit mijn doen.
Algauw waren we door de champagne heen en opende ik de drankkast. Blair werd bruin en ik ook en toen de week op zijn eind liep, deden we niks anders dan televisiekijken, ook al was de ontvangst niet al te best, en bourbon drinken, en Blair legde met schelpen cirkelvormige figuren op de vloer van de woonkamer. Toen Blair op zekere nacht, terwijl we ieder aan één kant van de woonkamer zaten, jengelde: ‘We hadden naar Palm Springs moeten gaan,’ toen wist ik dat het tijd was om te vertrekken.
Nadat ik bij Blair ben vertrokken, rijd ik Wilshire af en dan Santa Monica op en dan rijd ik Sunset op en neem Beverly Glen naar Mulholland en dan Mulholland naar Sepulveda en dan van Sepulveda naar Ventura en dan rijd ik door Sherman Oaks naar Encino en dan Tarzana in en dan Woodland Hills. Ik stop bij een Sambo’s die de hele nacht open is en ga in mijn eentje in een grote lege zithoek zitten en de wind is weer komen opzetten en het waait zo hard dat de ramen trillen en het luide gerammel, alsof ze ieder moment breken, vult de coffeeshop. Er zitten twee jonge jongens in de zithoek naast de mijne, allebei met een zwart pak aan en een zonnebril op en degene met een Billy Idol-button op zijn revers gespeld, zit de hele tijd met zijn hand tegen de tafel te tikken alsof hij de maat te pakken probeert te krijgen. Maar zijn hand trilt en hij is niet ritmevast en om de haverklap valt zijn hand van de tafel af en raakt helemaal niks. De serveerster komt op hun tafeltje af en brengt de rekening en zegt dank jullie wel en degene met het Billy Idol-speldje grist haar de rekening uit handen en controleert haar, heel snel.
‘O, godsammenogantoe, kan je niet optellen?’
‘Ik geloof dat het wel klopt,’ zegt de serveerster, een beetje zenuwachtig.
‘O ja, geloof je dat?’ schampert hij.
Ik krijg het gevoel dat er iets vervelends staat te gebeuren, maar de ander zegt: ‘Laat toch,’ en dan: ‘Jezus, ik heb zo de pest aan die klote Valley,’ en hij vist een tien-dollarbiljet uit zijn broekzak en gooit het op het tafeltje.
Zijn maat staat op, laat een boer en foetert: ‘Klote Valley-lui,’ hard genoeg dat zij het kan horen. ‘Ga wat je over hebt maar bij de Galleria verbrassen of waar je verdomme ook heen gaat,’ en dan lopen ze het restaurant uit, de wind in.
Als de serveerster bij mijn tafeltje komt om mijn bestelling op te nemen, lijkt ze echt behoorlijk van streek. ‘Stelletje vuile pillenslikkers. Ik ben heus wel op plaatsen buiten de Valley geweest en zo geweldig zijn die echt niet,’ zegt ze tegen me.
Ik stop bij een kiosk op weg naar huis en koop een of ander pornoblaadje met op de omslag twee meisjes met rijzwepen in de hand op een van balkjes voorziene foto. Ik blijf volledig roerloos staan en de straten zijn leeg en het is stil en ik hoor alleen het ritselende geluid van de kranten en de tijdschriften, terwijl de kioskhouder heen en weer rent en stenen boven op de stapels legt zodat ze niet wegwaaien. Ik kan ook het gehuil van coyotes en het geblaf van honden horen en palmbomen die boven in de heuvels in de wind heen en weer zwiepen. Ik stap in mijn auto en de wind laat hem heel even schommelen en dan rijd ik weg, de heuvels in, in de richting van mijn huis.
Vanuit mijn bed kan ik later op de avond door het hele huis de ramen horen rammelen en ik draai helemaal door en denk de hele tijd dat ze het zullen begeven en aan diggels gaan. Ik word er wakker van en ga rechtop in bed zitten en kijk naar het raam en dan loer ik vluchtig naar de poster van Elvis en zijn ogen staren uit het raam, naar buiten in de nacht, en zijn gezicht lijkt bijna panisch bij wat het misschien ziet, en boven het zorgelijke gezicht het woord ‘Trust’. En ik denk aan het billboard op Sunset en hoe Julian langs me heen keek bij Cafe Casino, en als ik eindelijk in slaap val, breekt de dag voor kerst aan.
Daniel belt me op de dag voor kerst, en vertelt me dat hij zich weer wat beter voelt en dat iemand hem de vorige avond, op zijn feest, een slechte Quaalude had toegestopt. Daniel denkt ook dat Vanden, een meisje waar hij op school in New Hampshire mee omging, zwanger is. Hij weet nog dat ze, op een of ander feestje, vóórdat hij wegging, daar iets over had laten vallen, half een geintje makend. En Daniel had een paar dagen geleden een brief van haar gekregen en hij zegt tegen me dat Vanden weleens niet meer terug zou kunnen komen; dat ze misschien wel een punkrockgroep begint in New York onder de naam The Spider’s Web; dat ze misschien wel met die drummer van school in de Village gaat wonen; dat ze misschien bij iemand het voorprogramma mogen doen in de Peppermint Lounge of CBGB’S; dat ze misschien wel, misschien niet, naar L.A. komt; dat het misschien wel, misschien niet, Daniels kind is; dat ze misschien wel, misschien niet, een abortus zou laten doen en er dan vanaf was; dat haar ouders gescheiden zijn en haar moeder weer naar Connecticut is verhuisd en dat zij misschien wel, misschien niet, daarheen gaat en een maand of wat bij haar blijft logeren, en dat haar vader, een of andere bons bij ABC, zich zorgen om haar maakt. Hij zegt dat de brief niet al te helder was.
Ik lig op mijn bed naar MTV te kijken met de telefoon in mijn nek geklemd en ik zeg tegen hem dat hij zich geen zorgen moet maken en vraag hem dan of zijn ouders met Kerstmis terugkomen en hij zegt dat ze nog een week of twee weg zullen blijven en dat hij de kerstdagen bij een paar vrienden in Bel Air gaat doorbrengen. Hij zou ze eerst in Malibu doorbrengen bij een meisje dat hij kent, maar die heeft pfeiffer en dat lijkt hem niet zo’n aanlokkelijk idee en dat ben ik met hem eens en Daniel vraagt of hij contact met Vanden op zou moeten nemen en ik verbaas me hoeveel moeite het me kost om hem op het hart te drukken dat-ie dat inderdaad moet doen en hij zegt dat-ie er het nut niet van inziet en zegt vrolijk kerstfeest, kerel en we hangen op.
Ik zit met mijn ouders en mijn zussen in de grote zaal bij Chasen’s en het is laat, halftien, tien uur, de avond voor kerst. In plaats van iets te eten, kijk ik naar mijn bord en ga er met mijn vork overheen, op en neer, en raak volledig gefixeerd op hoe de vork zich een weg baant tussen de doperwtjes. Mijn vader doet me opschrikken door nog wat champagne in mijn glas te schenken. Mijn zussen zien er verveeld en bruin uit en hebben het over anorexische vriendinnen en een of ander Calvin Klein-model en ze zien er ouder uit dan ik me hun herinner, en dat des te meer als ze hun glas bij de steel vasthouden en langzaam van hun champagne nippen; ze vertellen me een paar moppen die ik niet vat en tegen mijn vader vertellen ze wat ze graag voor Kerstmis willen hebben.
We hebben mijn vader eerder op de avond opgepikt bij zijn penthouse in Century City. Het bleek dat hij al een fles champagne had opengetrokken en grotendeels leeggedronken voor wij arriveerden. Mijn vaders penthouse in Century City, het penthouse waar hij is gaan wonen nadat mijn ouders gingen scheiden, is aardig groot en heel leuk ingericht en heeft buiten bij de slaapkamer een groot bubbelbad dat altijd warm is en dampt. Hij en mijn moeder hebben niet al te veel meer met elkaar gesproken sinds de scheiding die, denk ik, ongeveer een jaar geleden plaatsvond en ze leken echt nerveus en prikkelbaar vanwege het feit dat ze mekaar tijdens de feestdagen moesten ontmoeten en ze zaten tegenover elkaar in de woonkamer en zeiden, geloof ik, maar vier woorden tegen elkaar.
‘Jouw auto?’ vroeg mijn vader.
‘Ja,’ zei m’n moeder, naar het kleine kerstboompje kijkend dat zijn dienstmeisje had opgetuigd.
‘Prima.’
Pa drinkt zijn glas champagne leeg en neemt er nog eentje. Moeder vraagt om het brood. Mijn vader veegt zijn mond af met het servet en schraapt zijn keel en ik raak gespannen omdat ik weet dat hij iedereen gaat vragen wat ze voor Kerstmis willen hebben, ook al hebben mijn zussen hem dat al verteld. Mijn vader doet zijn mond open. Ik doe mijn ogen dicht en hij vraagt of er misschien iemand dessert wil. Totale anticlimax. De ober komt eraan. Ik zeg nee tegen hem. Ik kijk niet al te veel naar mijn ouders, blijf alleen maar met mijn hand door mijn haar gaan en wou dat ik wat coke had, íéts, om hier doorheen te komen en ik kijk het restaurant rond dat maar half vol is; de mensen praten op gedempte toon met elkaar en hun gefluister blijft op de een of andere manier hangen en ik realiseer me dat het enige dat er zo’n beetje toe doet, dat dat is dat ik deze achttienjarige jongen hier ben met trillende handen en blond haar die al een beetje bruin wordt en die semi-stoned in Chasen’s op de hoek van Doheny en Beverly op z’n vader zit te wachten tot die me vraagt wat ik graag voor Kerstmis wil hebben.
Niemand heeft ergens veel over te vertellen en dat lijkt ook niemand wat uit te maken, mij tenminste niet. Mijn vader meldt dat een van zijn compagnons pasgeleden is gestorven aan kanker in de alvleesklier, en mijn moeder meldt dat iemand die zij kent, iemand met wie ze tennist, een borstamputatie heeft ondergaan. Mijn vader bestelt nog een fles – de derde? vierde? – en brengt nog een of andere zakendeal ter sprake. De oudste van mijn twee zussen geeuwt en pikt in haar salade. Ik denk aan Blair terwijl ze in haar eentje in bed die stomme zwarte kat ligt te aaien en aan het billboard met VERDWIJN HIER erop en aan de ogen van Julian en ik vraag me af of hij te koop is en of mensen bang zijn om in te voegen en hoe het zwembad er ’s nachts uitziet, het verlichte water dat over de achtertuin schijnt.
Jared komt binnen, niet met Blairs vader, maar met een beroemd model die niet uit haar bontjas stapt en Jared komt niet achter zijn zonnebril vandaan. Nog een man die mijn vader kent, een of ander figuur van Warner Brothers, komt naar de tafel en wenst ons een vrolijke kerst. Ik luister niet naar het gesprek. In plaats daarvan kijk ik naar mijn moeder die in haar glas staart en een van mijn zussen vertelt haar een mop en zij snapt hem niet en bestelt wat te drinken. Ik vraag me af of Blairs vader weet dat Jared vanavond met dat beroemde model bij Chasen’s is. Ik hoop dat ik dit nooit meer hoef te doen.
We gaan weg bij Chasen’s en de straten zijn uitgestorven en de lucht is nog steeds droog en heet en de wind waait nog even hard. Op Little Santa Monica ligt een auto op z’n kop, met kapotte ruiten, en als we er voorbij rijden rekken mijn zussen hun hals uit om het goed te kunnen zien en vragen aan mijn moeder, die rijdt, of ze wat af wil remmen en dat doet zij niet en mijn zussen jammeren. We rijden naar Jimmy’s en mijn moeder brengt de Mercedes tot stilstand en we stappen uit en de parkeerjongen neemt hem over en we gaan met z’n allen op een bank zitten naast een tafeltje in de buurt van de schemerige bar. Jimmy’s is knap leeg; behalve een paar verspreid zittende paartjes aan de bar en nog een gezin dat tegenover ons zit, is er niemand in de bar. Een pianist zingt ‘September Song’ en hij zingt heel zachtjes. Mijn vader klaagt dat-ie kerstliedjes zou moeten spelen. Mijn zussen gaan naar het toilet en als ze terugkomen zeggen ze tegen ons dat ze een hagedis in een van de hokjes hebben gezien en mijn moeder zegt dat ze hem niet snapt.
Ik begin met het oudste meisje van het gezin tegenover ons te flirten en ik vraag me af of ons gezin er ook zo uitziet als dit. Het meisje lijkt heel veel op een meisje waar ik in New Hampshire een tijdje mee omging. Ze heeft kort blond haar en blauwe ogen en een mooie bruine huid en als ze doorkrijgt dat ik naar haar zit te kijken, kijkt ze de andere kant uit, glimlachend. Mijn vader vraagt om een telefoon, en er wordt een telefoon met een heel lang verlengsnoer naar de bank gebracht en mijn vader belt zijn vader in Palm Springs op en wij wensen hem allemaal een prettig kerstfeest en ik voel me net zo’n halvegare als ik ‘Prettig kerstfeest, opa’ zeg voor de ogen van dat meisje.
Op weg naar huis, nadat we mijn vader bij zijn penthouse in Century City hebben afgezet, zit ik de hele tijd met mijn gezicht tegen het raampje van de auto geperst en kijk over de lichtjes van de Valley uit terwijl we in de richting van de heuvels omhoog zwenken en Mulholland oprijden. Een van mijn zussen heeft de bontjas van mijn moeder aangetrokken en is in slaap gevallen. De poort gaat open en de auto rijdt de oprijlaan op. Mijn moeder drukt op de knop om de poort dicht te doen en ik probeer haar een gelukkig kerstfeest te wensen maar de woorden komen er gewoon niet uit en ik laat haar alleen in de auto achter.
Kerstmis in Palm Springs. Het was altijd heet. Zelfs als het regende, was het toch heet. Eén keer met Kerstmis, de laatste Kerstmis, toen het allemaal voorbij was, toen we uit het oude huis weg waren, werd het nog heter dan veel mensen zich konden herinneren. Niemand wou echt geloven dat het zo heet kon worden als het toen was; het was eenvoudig onmogelijk. Maar de thermometer op de Security National Bank in Rancho Mirage gaf 44, 45 en 46 graden aan en ik kon niks anders dan naar de cijfers staren en maar niet geloven dat het zo heet, zo hel-achtig heet, kon worden. Maar toen ik daarna over de woestijn uitkeek en een hete wind mijn gezicht striemde en de zon zo genadeloos gloeide dat mijn zonnebril de schittering niet meer kon tegenhouden en ik mijn ogen bijna dicht moest knijpen om te kunnen zien dat de stalen roosters in het zebrapad zich wrongen, kronkelden, daadwerkelijk smolten in de hitte, toen wist ik dat ik het wel móést geloven.
De nachten tijdens de kerst waren niet veel beter. Het was dan om zeven uur nog licht en de lucht bleef nog tot acht uur oranje en dan kwamen de hete winden door de canyons en waaierden uit over de woestijn. Als het echt donker werd, waren de nachten zwart en heet en in sommige nachten dreven er traag van die rare witte wolken door de lucht en dan bij dageraad verdwenen ze. Het was ook doodstil dan. Het was vreemd om dan tegen enen of tweeën ’s ochtends over de 110 te rijden. Er viel geen auto te bekennen en als ik langs de kant van de weg stopte en de radio uitzette en het raam naar beneden deed, dan hoorde ik helemaal niks. Alleen mijn eigen adem die ontzettend rasperig en droog was en met horten en stoten naar buiten kwam. Maar lang bleef ik daar zo niet staan, omdat ik meestal een glimp van mijn ogen in het achteruitkijkspiegeltje opving, met rode oogkassen en angstig kijkend, en dan sloeg me om de een of andere reden de schrik om het hart en reed ik snel naar huis.
Vroeg op de avond was zo’n beetje de enige tijd dat ik me buiten waagde. Ik bracht die tijd dan bij het zwembad door, at bananenijsjes en las de Herald Examiner, als er tenminste een beetje schaduw in de achtertuin was, en het zwembad lag er altijd grafstil bij op een sporadische rimpeling na die veroorzaakt werd doordat grote, geelzwarte bijen met immense vleugels en zwarte waterjuffers zich in het zwembad stortten, gek geworden van de krankzinnige hitte.
De laatste kerst in Palm Springs, toen lag ik meestal in bed, in m’n blootje, en zelfs met de airconditioner aan, die koele lucht over me heen blies, en met een kom ijs en een handdoek met een beetje ijs erin naast het bed vond ik geen verkoeling. Beelden van dat ik door de stad reed en de hete wind op mijn schouders voelde en de hitte uit de woestijn omhoog zag stijgen, bezorgden me een benauwend gevoel en dan dwong ik mezelf om uit bed te komen en liep vervolgens de trap af naar buiten, het terras bij het zwembad op in het holst van de nacht en probeerde dan een joint te roken maar ik kon nauwelijks ademhalen. Ik rookte hem dan toch, gewoon om in slaap te komen. Langer hield ik het buiten niet uit. Er waren altijd zulke vreemde geluiden en lichtjes bij de buren en dus ging ik weer naar boven naar mijn kamer en deed de deur op slot en viel dan eindelijk in slaap.
Als ik ’s middags wakker werd, kwam ik naar beneden en dan vertelde mijn grootvader me dat hij vreemde dingen gehoord had ’s nachts en als ik hem vroeg wat voor dingen, zei hij dat-ie ze niet precies kon thuisbrengen en dan haalde hij zijn schouders op en zei uiteindelijk dat-ie het zich ingebeeld moest hebben en dat het niks was geweest. De hond bleef vaak de hele nacht blaffen en als ik opstond om hem te zeggen dat-ie stil moest zijn, zag hij er dol geworden uit, z’n ogen wijd opengesperd, hijgend en trillend, maar ik ging nooit naar buiten om te kijken waarom de hond zo blafte en ik sloot me weer op in mijn kamer en legde de handdoek, nat, koud, over mijn ogen. De volgende dag lag er buiten bij het zwembad een leeg sigarettendoosje. Lucky Strikes. Niemand rookt sigaretten in de familie. De volgende dag liet mijn vader op alle deuren en op de poortjes aan de achterkant nieuwe sloten aanbrengen, terwijl mijn moeder en mijn zussen de kerstboom aftuigden, terwijl ik sliep.
Een paar uur later belt Blair op. Ze vertelt me dat er een foto van haar vader en haar bij een première in de nieuwe People staat. Ze zegt ook dat ze dronken is en alleen in huis en dat haar familie een eind verderop in de straat in iemands screening room een ruwe montage van haar vaders nieuwe film aan het bekijken is. Ze vertelt me ook dat ze naakt is en in bed ligt en dat ze me mist. Ik begin de kamer rond te wandelen, nerveus, terwijl ik naar haar luister. Dan bekijk ik mezelf in de spiegel in mijn hangkast. Mijn oog valt op zo’n kleine schoenendoos in de hoek van de kast en ik kijk wat erin zit terwijl ik met Blair telefoneer. Er zitten allemaal foto’s in de doos: een foto van Blair en mij op het schoolbal; een van ons in Disneyland met het examenuitstapje; een paar van ons op het strand in Monterey; en een paar andere nog van een feestje in Palm Springs; een foto van Blair in Westwood die ik een keer heb genomen toen we met z’n tweeën vroeg van school waren vertrokken, met Blairs initialen achterop. Ik vind ook die foto van mezelf, in spijkerbroek en zonder blouse en schoenen, languit op de vloer, en met een zonnebril op en met nat haar, en ik denk erover wie hem genomen heeft en weet het niet meer. Ik strijk hem glad en probeer mezelf te bekijken. Ik denk er nog even over en leg hem dan weg. Er zitten nog meer foto’s in de doos maar ik kan er niet toe komen ze te bekijken, die oude kiekjes van Blair en mij, en dus zet ik de schoenendoos terug in de kast.
Steek een sigaret op en zet MTV aan en draai het geluid uit. Een uur verstrijkt, Blair blijft maar praten, vertelt me dat ze me nog steeds heel graag mag en dat we weer bij mekaar zouden moeten komen en dat alleen dat we mekaar vier maanden niet hebben gezien, nog geen reden is om het uit te maken. Ik zeg tegen haar dat we bij mekaar zijn geweest en ik noem gisteravond. Ze zegt je weet heus wel wat ik bedoel en een onbestemde angst bekruipt me, terwijl ik in mijn kamer ben en haar hoor praten. Ik kijk naar de wekker. Het loopt al tegen drieën. Ik zeg tegen haar dat ik niet meer weet hoe onze relatie nou precies was en ik probeer op andere gespreksonderwerpen aan te sturen, films of concerten of wat ze de hele dag heeft gedaan of wat ik vanavond heb gedaan. Als ik met haar ben uitgetelefoneerd, is het bijna ochtend, eerste kerstdag.
Het is kerstochtend en ik ben high van de coke en een van mijn zussen heeft me zo’n knap dure in leer gebonden agenda gegeven met grote witte bladzijden waarop bovenaan sierlijk, in gouden en zilveren letters, de data staan gedrukt. Ik bedank haar en geef haar een zoen enzo en zij glimlacht en schenkt nog een glas champagne voor zichzelf in. Ik heb een keer een zomer lang geprobeerd een agenda te voeren, maar het werkte van geen kant. Ik raakte steeds in de war en schreef dingen op, gewoon, om ze op te schrijven en ik kwam tot de ontdekking dat ik niet genoeg dingen deed om een agenda te voeren. Ik weet dat ik deze niet ga gebruiken en waarschijnlijk neem ik hem mee terug naar New Hampshire en ligt-ie een maand of drie, vier, ongebruikt op mijn bureau, leeg. Mijn moeder kijkt naar ons, ze zit op het randje van de bank in de woonkamer en drinkt champagne. Mijn zussen pakken achteloos, onverschillig, hun cadeautjes uit. Mijn vader ziet er kwiek en energiek uit en is cheques aan het uitschrijven voor mijn zussen en mij en ik vraag me af of hij die niet van tevoren had kunnen uitschrijven, maar ik denk er niet meer aan en kijk uit het raam, naar de hete wind die door de tuin blaast. Het water in het zwembad rimpelt.
Het is ’n echt zonnige, warme vrijdag na kerst en ik besluit dat ik nodig eens wat aan mijn bruin moet doen, dus ga ik met een clubje mensen, Blair en Alana en Kim en Rip en Griffin, naar de Beachclub. Ik ben eerder bij de club dan de rest en terwijl de parkeerwachter mijn auto wegzet, ga ik op een bank op ze zitten wachten en kijk naar de uitgestrekte zandvlakte die het water het hoofd biedt, daar waar het vasteland eindigt. Verdwijn hier. Ik kijk over de oceaan uit totdat Griffin in zijn Porsche aan komt rijden. Griffin kent de parkeerwachter en ze blijven een paar minuten staan praten. Rip komt algauw daarna aanrijden in zijn nieuwe Mercedes en hij blijkt de parkeerwachter ook te kennen en als ik Rip aan Griffin voorstel, lachen ze en zeggen tegen me dat ze elkaar al lang kennen en ik vraag me af of ze met elkaar naar bed zijn geweest en ik word echt draaierig en moet op de bank gaan zitten. Alana en Kim en Blair komen aanrijden in iemands Cadillac cabriolet.
‘We hebben net geluncht op de country club,’ zegt Blair, terwijl ze de radio zachter zet. ‘Kim raakte de weg kwijt.’
‘Niet waar,’ zegt Kim.
‘Ze geloofde dus niet dat ik nog wist waar het was en we moesten bij dat benzinestation stoppen om de weg te vragen en daar vraagt Kim die jongen die daar werkt naar z’n telefoonnummer.’
‘Hij was wéérgaloos,’ roept Kim uit.
‘Nou en? Hij is pompbediende,’ gilt Blair terwijl ze uit de auto stapt en er fantastisch uitziet in een eendelig badpak. ‘Hou jullie vast! Hij heet Moose.’
‘Mij een zorg hoe-ie heet. Hij is absoluut weergaloos,’ zegt Kim nog eens.
Griffin heeft rum en Coke mee naar het strand gesmokkeld en wat daar nog van over is, drinken we op. Rip trekt zijn zwembroek praktisch uit om zijn witte kont in de zon te zetten. Ik doe onvoldoende zonnebrandolie op mijn benen en mijn borst. Alana heeft een draagbare cassetterecorder meegenomen en draait aldoor hetzelfde nummer van INXS, steeds weer opnieuw; praatjes over de nieuwe Psychedelic Furs-elpee; Blair vertelt aan iedereen dat Muriel net uit het Cedars-Sinai is ontslagen; Alana heeft het erover dat ze Julian heeft opgebeld om hem te vragen of-ie mee wilde maar dat er niemand thuis was. Iedereen houdt op den duur op met praten en concentreert zich op wat er nog aan zon over is. Er komt een nummer van Blondie, en Blair en Kim vragen aan Alana of ze hem harder zet. Griffin en ik staan op om naar de kleedhokjes te gaan. Deborah Harry vraagt: ‘Where is my wave?’
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Griffin terwijl hij zichzelf in de spiegel bekijkt zodra we bij de toiletten zijn.
‘Ik ben gewoon gespannen,’ zeg ik tegen hem en ik sprenkel wat water over mijn gezicht.
‘Het komt allemaal heus wel goed,’ zegt Griffin.
En daar, terug op het strand, in de zon, met uitzicht op de Pacific, lijkt het echt mogelijk om Griffin te geloven. Maar ik loop een zonnebrand op en als ik bij Gelson’s stop voor wat sigaretten en een flesje Perrier ontdek ik een hagedis op de voorstoel. De jongen aan de kassa heeft het over het steeds maar stijgende aantal moorden en hij kijkt me aan om de een of andere reden en vraagt me of ik me oké voel. Ik zeg niks, loop gewoon snel de winkel uit. Als ik thuiskom neem ik een douche, zet de stereo aan en die nacht kan ik niet in slaap komen; zo’n zonnebrand is allesbehalve prettig en MTV bezorgt me koppijn en ik neem een paar Nembutals die Griffin me op het parkeerterrein bij de Beachclub stiekem in de hand stopte.
Ik sta laat op de volgende ochtend, onder een oorverdovend geblèr van Duran Duran dat uit de kamer van mijn moeder komt. De deur staat open en mijn zussen liggen, met badpakken aan, uitgestrekt op bed oude nummers van de GQ door te bladeren en naar een of andere pornofilm te kijken op de Betamax met het geluid uit. Ik ga op het bed zitten, ook in mijn zwemkleding, en ze vertellen me dat mam is gaan lunchen en dat het dienstmeisje boodschappen is gaan doen en ik kijk een minuut of tien naar de film en vraag me af van wie hij is – van mam? van mijn zussen? kerstcadeautje van een vriendje? die met de Ferrari? van mij? Een van mijn zussen zegt dat ze het afschuwelijk vindt als ze een klaarkomende kerel laten zien en ik loop naar beneden, naar buiten naar het zwembad, en trek mijn baantjes.
Toen ik vijftien was en nog niet zo lang autorijles had, in Palm Springs, pakte ik vaak, als mijn ouders sliepen, de auto van mijn vader en dan reed ik met mijn zussen de woestijn een beetje rond, midden in de nacht, Fleetwood Mac of de Eagles aan, loeihard, de kap naar beneden, in de hete wind die de palmen deed buigen, zonder ’n woord te zeggen. En een keertje op een nacht pakten mijn zussen en ik ook de auto en het was een nacht zonder maan en er stond een stevige wind en iemand had me net thuis afgezet van een feestje dat niet al te vrolijk was geweest. De McDonald’s waar we onderweg wilden stoppen, was gesloten vanwege een of andere stroomuitval die door de wind veroorzaakt werd en ik was doodop en mijn zussen zaten te ruziën en ik was al op weg naar huis toen ik iets zag wat volgens mij een groot kampvuur was, ongeveer een mijl verderop op de snelweg, maar toen ik dichterbij kwam, zag ik dat het geen kampvuur was maar een Toyota die heel merkwaardig haaks op de weg stond geparkeerd, met de motorkap open en een motor waar de vlammen vanaf sloegen. De voorruit lag eruit en een Mexicaanse vrouw zat aan de kant van de snelweg te huilen. Achter haar stonden twee of drie kinderen, ook Mexicaans, naar het vuur te staren, te gapen naar de opstijgende vlammen, en ik vroeg me af waarom er geen andere auto’s te bekennen vielen die waren gestopt om hulp te bieden. Mijn zussen hielden op met ruziën en zeiden tegen me dat ik moest stoppen zodat ze konden kijken. Ik voelde een sterke aandrang om te stoppen, maar ik deed het niet. Ik minderde vaart en reed vervolgens snel door en duwde het bandje er weer in dat mijn zussen eruit gehaald hadden toen ze de vlammen in het oog kregen, en draaide het geluid omhoog, keihard, en reed door alle rode lichten, tot ik weer bij ons huis was.
Ik weet niet waarom het me zo achtervolgde, dat vuur, maar dat gebeurde wel, en ik kreeg van die beelden van een kind dat nog niet helemaal dood was en dat in de vlammen lag en verbrandde. Misschien een kind dat door de voorruit was geslingerd en op de motor terecht was gekomen en ik vroeg aan mijn zussen of ze dachten dat ze een kind hadden zien verbranden, zien wegsmelten, op de motor, en ze zeiden nee, jij wel dan?, nee dus, en ik sloeg de kranten erop na de volgende dag om er zeker van te zijn dat het niet zo geweest was. En later diezelfde avond zat ik er buiten bij het zwembad over te piekeren tot ik in slaap viel, maar niet nadat toen al de stroom was uitgevallen, vanwege de wind, en het zwembad zwart was geworden.
En ik weet nog dat ik in die tijd begonnen ben dergelijke knipsels te verzamelen: een over een twaalfjarig jongetje uit Chino dat per ongeluk zijn grote broer doodschoot; en een over een vent in Indio die zijn kind tegen een muur spijkerde, of tegen een deur, ik weet het niet meer, en het toen doodschoot, van dichtbij, recht in het gezicht; en eentje over een brand in een tehuis voor bejaarden waarbij er twintig omkwamen en een over een huisvrouw die haar kinderen met de auto van school had gehaald en toen van dat vijfentwintig meter hoge viaduct afvloog bij San Diego en met haar drie kinderen op slag dood was en eentje over een man die doodkalm en opzettelijk zijn ex-vrouw had overreden ergens in de buurt van Reno waardoor zij vanaf haar hals verlamd was geraakt. Ik verzamelde heel wat knipsels in die tijd omdat er, geloof ik, ook heel wat te verzamelen waren.
Het is zaterdagavond en op sommige zaterdagavonden als er geen feestje is om naartoe te gaan en geen concerten in de stad en iedereen alle films al heeft gezien, blijven de meeste mensen thuis en nodigen vrienden uit en praten wat aan de telefoon. Soms komt er dan iemand langs om een praatje te maken en wat te drinken om vervolgens weer in zijn auto te stappen en naar iemand anders z’n huis te rijden. Op sommige zaterdagavonden heb je zo wel ’ns drie of vier mensen die van het ene huis naar het andere rijden. Die vanaf ongeveer tien uur op zaterdagavond door blijven rijden tot het de volgende morgen weer bijna licht wordt. Trent komt langs en vertelt me over ‘een paar hysterische rijke joodse wijven’ in Bel Air die naar ze beweren een of ander monster hebben gezien, er is zelfs sprake van een weerwolf. Een van hun vriendinnen is naar het schijnt verdwenen. Er is een zoekactie aan de gang in Bel Air vanavond en ze hebben niks gevonden behalve – en nu grijnst Trent – het gemutileerde lijk van een hond. De ‘rijke joodse wijven’, die volgens Trent ‘echt niet goed bij hun hoofd zijn’, gingen ’s avonds bij een vriendin op bezoek in Encino. Trent zegt dat de wijven ongetwijfeld te veel Tab hebben gezopen en een soort allergische reactie gehad hebben. Misschien, zeg ik, maar het verhaal bezorgt me een onbehaaglijk gevoel. Nadat Trent is vertrokken, probeer ik Julian te bellen maar er wordt niet opgenomen en ik vraag me af waar-ie zou kunnen zitten en nadat ik opgehangen heb, ben ik er praktisch zeker van dat ik iemand kan horen schreeuwen in het huis naast ons, even verderop in de canyon, en ik doe mijn raam dicht. Ik kan ook de hond buiten achter het huis horen blaffen en KROQ draait de hele tijd ouwe nummers van The Doors en op kanaal dertien is War of the Worlds en ik zet ’m op een of ander religieus programma waar-in een predikant staat te roepen: ‘Laat God u gebruiken. God wil u gebruiken. Gaat u liggen en laat Hem u gebruiken, u gebruiken.’
‘Gaat u liggen,’ blijft hij maar doordrammen. ‘U gebruiken, u gebruiken.’ Ik drink gin met gesmolten ijs in bed en verbeeld me dat ik iemand hoor inbreken. Maar Daniel zegt, over de telefoon, dat het waarschijnlijk mijn zussen zijn die wat te drinken halen. Het valt me moeilijk om Daniel te geloven vanavond; op het nieuws hoor ik dat er afgelopen nacht vier mensen zijn doodgeslagen in de heuvels en ik blijf bijna de hele nacht op en kijk uit het raam en speur de achtertuin af, op zoek naar weerwolven.
Bij Kims nieuwe huis, in de heuvels die op Sunset uitkijken, staat de poort open maar al te veel auto’s blijken er niet te zijn. Nadat Blair en ik naar de voordeur zijn gelopen en aanbellen, duurt het een hele poos voordat er iemand opendoet. Uiteindelijk doet Kim dat, in strakke vaalbleke spijkerbroek, hoge zwarte leren laarzen en wit T-shirt, en met een joint in de hand. Ze neemt er een haal van voordat ze ons allebei omhelst en ‘Gelukkig nieuwjaar’ wenst en gaat ons dan voor naar een hal met een heel hoog plafond en vertelt ons dat ze hier pas drie dagen geleden is ingetrokken en dat ‘Mam in Engeland zit met Milo’ en dat ze gewoon geen tijd gehad hebben om het te meubileren, tot nog toe. Maar de vloerbedekking is al gelegd, vertelt ze ons, en ze zegt dat dat best tof is en ik vraag niet aan haar waarom ze dat best tof vindt. Ze vertelt ons dat het huis best wel oud is, dat de kerel van wie het eerst was ’n nazi was. Op de patio’s heb je van die heel kleine boompjes in gigantisch grote potten waarop hakenkruizen zijn geverfd.
‘Die heten nazipotten,’ zegt Kim.
We volgen haar naar beneden waar maar ongeveer twaalf of dertien mensen zijn. Kim vertelt ons dat Fear waarschijnlijk speelt vanavond. Ze stelt Blair en mij voor aan Spit, die een vriend is van de drummer, en Spit heeft echt een bleke huid, bleker nog dan Muriel, en kort vettig haar en een oorbel met een doodskop en donkere wallen onder zijn ogen maar Spit is kwaad en nadat hij gedag heeft gezegd vertelt-ie Kim dat ze eens iets aan Muriel moet doen.
‘Waarom?’ vraagt Kim terwijl ze een haal van de joint neemt.
‘Omdat het kreng zei dat ik er dood uitzag,’ zegt Spit met wijd opengesperde ogen.
‘O, Spit,’ zegt Kim.
‘Ze zegt dat ik net zo ruik als een dood beest.’
‘Kom op, Spit, laat nou,’ zegt Kim.
‘Je weet best dat ik geen dooie beesten meer hou op mijn kamer.’ Hij kijkt naar Muriel die aan het eind van de lange bar zit, lachend en met een glas punch in de hand.
‘O, ze is er uitstekend aan toe, Spit,’ zegt Kim. ‘Ze heeft alleen op zestig milligram lithium per dag gezeten. Ze is gewoon moe.’ Kim wendt zich tot Blair en mij. ‘Haar moeder heeft net een Porsche van vijfenvijftigduizend dollar voor haar gekocht.’ Dan kijkt ze weer naar Spit. ‘Niet te geloven, hè?’
Spit zegt dat het inderdaad ongelooflijk is en dat-ie maar probeert om er niet meer aan te denken en gaat kijken wat voor elpees hij zal draaien en Kim zegt tegen hem: ‘Ga je gang,’ en vervolgens vóór hij op de installatie afstapt: ‘Luister, Spit, bezorg Muriel nou geen afknapper. Hou je gewoon stil. Ze is net uit het Cedars-Sinai en als ze eenmaal dronken is, voelt ze zich uitstekend. Ze zit alleen maar een beetje onder de middelen.’
Spit doet net alsof hij niks heeft gehoord en houdt een oude plaat van Oingo Boingo omhoog.
‘Kan ik deze draaien of niet?’
‘Waarom bewaar je die niet voor straks?’
‘Hoor eens, Kim-ber-ly, ik val zowat in slááp,’ zegt hij met opeengeklemde kaken.
Kim haalt een joint uit haar kontzak en geeft hem die.
‘Hou je ’n beetje in, Spit.’
Spit zegt dankjewel en gaat dan op de bank zitten naast de open haard waarboven een enorme Amerikaanse vlag gedrapeerd is en staart een hele tijd naar de joint voordat hij hem opsteekt.
‘Nou, jullie tweetjes zien er fabelachtig uit,’ zegt Kim.
‘Jij anders ook,’ zegt Blair tegen haar. Ik knik. Ik ben moe en een beetje stoned en had ook niet echt veel zin om te gaan, maar Blair was al tamelijk vroeg bij me thuis langsgekomen en we waren gaan zwemmen en daarna in bed gekropen en toen belde Kim op.
‘Komt Alana ook?’ vraagt Blair.
‘Nee, kon niet.’ Kim schudt haar hoofd terwijl ze nog een trek van de joint neemt. ‘Ging naar de Springs.’
‘En Julian?’ vraagt Blair.
‘Nee, maar die doet weinig anders meer dan voor poen met advocaten uit Beverly Hills neuken,’ zucht Kim en lacht dan.
Ik wil haar net vragen wat ze daarmee bedoelt als iemand ineens haar naam roept, en Kim zegt: ‘O, shit, dat zal de jongen van de drank zijn,’ en loopt vervolgens weg en ik kijk naar buiten over het grote verlichte zwembad heen, kijk over Hollywood uit – een deken van lichtjes onder een neon-paarse hemel – en Blair vraagt me of ik me wel goed voel en ik zeg prima hoor.
Een of ander jong ventje van een jaar of achttien, negentien komt met een grote kartonnen doos aanzetten en deponeert hem op de bar en Kim ondertekent iets en geeft hem een fooi en hij zegt: ‘Gelukkig nieuwjaar, jongens’ en gaat weg. Kim pakt een fles champagne uit de doos en maakt hem geroutineerd open en roept heel hard: ‘Neem maar een fles, iedereen. Het is Perrier-Jouet. Gekoeld.’
‘Je hebt me overgehaald, gemenerd.’ Muriel komt aanrennen en drukt Kim tegen zich aan en Kim geeft haar een fles.
‘Is Spit kwaad op mij ofzo? Ik zei alleen maar dat-ie er zo dood uitzag,’ zegt Muriel terwijl ze haar fles opent. ‘Hé hallo, Blair, hai, Clay.’
‘Hij is gewoon wat gespannen,’ zegt Kim. ‘De wind staat een beetje raar of zoiets.’
‘Hij doet zo achterlijk. Zegt steeds maar tegen me: “Ja hoor, ik was vroeger best wel goed op school voor ze me d’r af trapten.” Hè? Waar sláát dat nou verdikkeme op?’ vraagt Muriel. ‘En bovendien, die lijpkees gebruikt een lasbrander om te freebasen.’
Kim haalt haar schouders op en neemt nog een slok.
‘Muriel, je ziet er echt prima uit,’ zegt Blair.
‘O, Blair, jij ziet er grandioos uit, zoals gewoonlijk,’ zegt Muriel, terwijl ze een slok neemt. ‘En o mijn god, Clay, je móét me dat vest geven.’
Ik kijk voor me en maak mijn fles open. Het vest is gewoon een grijswitte Schotse ruit met daarin donkerrode driehoeken.
‘Het lijkt net of je met een mes bent gestoken of zoiets. Alsjeblieft, mag ik ’t aan?’ smeekt Muriel terwijl ze met haar hand over het vest strijkt.
Ik glimlach en kijk haar aan en dan dringt tot me door dat ze volkomen serieus is en ik ben te moe om nee te zeggen dus trek ik het uit en geef het aan haar en zij trekt het aan, lachend. ‘Ik geef het terug, hoor, ik geef het echt terug, maak je maar geen zorgen.’
Er is zo’n echt irritante fotograaf in de kamer en hij blijft maar van iedereen foto’s maken. Hij loopt gewoon op iemand af en houdt hem de camera in z’n gezicht en neemt dan twee of drie foto’s en hij komt ook naar mij toe en de flits maakt me een ogenblik stekeblind en ik neem nog een slok uit de champagnefles. Kim begint overal in de kamer kaarsen aan te steken en Spit zet een elpee van X op en iemand begint ballonnen vast te prikken tegen een van de kale muren en de ballonnen, maar half opgeblazen, hangen er maar lulligjes bij. De deur die naar buiten, naar het zwembad en de veranda voert, is open en er zitten ook een paar ballonnen op vastgeprikt en we lopen naar buiten, naar het zwembad.
‘Wat is je moeder aan het doen?’ vraagt Blair. ‘Gaat ze nog met Tom uit?’
‘Waar heb je dat vandaan? Uit The Inquirer?’ lacht Kim.
‘Nee. Ik zag een foto van ze in de Hollywood Reporter.’
‘Ze zit in Engeland met Milo, vertelde ik je toch,’ zegt Kim, als we dichter bij het verlichte water komen. ‘Tenminste, dat heb ik in Variety gelezen.’
‘En jij dan?’ vraagt Blair terwijl ze begint te glimlachen. ‘Met wie ga jij dan om?’
‘Moi?’ lacht Kim en ze noemt dan een of andere beroemde jonge acteur met wie we geloof ik nog op school hebben gezeten; weet het niet meer.
‘Ja-a, ik had er al van gehoord. Wou alleen maar weten of het ook waar was.’
‘Het is waar.’
‘Hij was niet op je kerstparty,’ zegt Blair.
‘O nee?’ doet Kim bezorgd. ‘Weet je dat zeker?’
‘Ja, hoor,’ zegt Blair. ‘Heb jij hem gezien, Clay?’
‘Nee, ik heb hem niet gezien,’ zeg ik tegen haar, zonder me iets te herinneren.
‘Wat gek,’ zegt Kim. ‘Dan moet-ie op locatie zijn geweest.’
‘Hoe is-ie?’
‘Hij is lief, hij is echt heel lief.’
‘En Dimitri dan?’
‘Och, wat geeft dat nou?’ zegt Kim.
‘Weet hij ervan?’ vraagt Blair.
‘Waarschijnlijk. Ik weet het niet zeker.’
‘Denk je dat-ie niet pissig is?’
‘Hoor es, Jeff is ’n bevlieging. Ik geef echt om Dimitri.’
Dimitri zit op een stoel bij het zwembad gitaar te spelen en is echt flink bruin en heeft kort blond haar en zit op het randje van een ligstoel van die vreemde, dreigende akkoorden aan te slaan en begint dan één zo’n loopje keer op keer te herhalen en Kim kijkt alleen maar naar hem en zegt niks. De telefoon gaat binnen en Muriel roept en gebaart met haar handen: ‘Het is voor jou, Kim.’
Kim loopt terug naar binnen en ik sta op het punt om Blair te vragen of ze zin heeft om weg te gaan maar Spit, nog steeds met de brandende joint, komt met een of andere surfer op Dimitri af en zegt: ‘Heston heeft te gekke LSD,’ en de surfer bij Spit kijkt naar Blair en knipoogt en dan geeft ze mij een tikje op mijn kont en steekt een sigaret op. ‘Waar is Kim?’ vraagt Spit als hij geen antwoord krijgt van Dimitri, die alleen maar in het zwembad staart en op de gitaar tokkelt. Dan ziet hij ons ineens met ons vieren om hem heen staan en een minuut of wat lijkt het erop dat hij iets gaat zeggen. Maar hij doet het niet, hij zucht alleen maar en staart weer naar het water.
Die jonge actrice komt binnen met een of andere bekende producer die ik een keer op een party van Blairs vader ben tegengekomen en ze verkennen de boel eerst een beetje en lopen dan op Kim af, die net de telefoon heeft neergelegd, en ze vertelt hun dat haar moeder met Milo in Engeland zit en de producer zegt dat het laatste dat-ie gehoord heeft was dat ze in Hawaï zat en dan hebben ze ’t erover dat Thomas Noguchi misschien wel langskomt en vervolgens gaan de actrice en de producer weer weg en Kim loopt naar waar Blair en ik nog steeds staan en ze zegt tegen ons dat het Jeff was aan de telefoon.
‘Wat zei-ie?’ vraagt Blair.
‘Het is een klootzak. Hij zit in Malibu met een of andere surfer, een of ander joch, en ze houden zich aldoor in zijn huis verscholen.’
‘Wat wou-ie dan?’
‘Me ’n gelukkig nieuwjaar wensen.’ Kim ziet er ontdaan uit.
‘Nou, aardig toch,’ zegt Blair hoopvol.
‘Hij zei: “En ’n gelukkig nieuwjaar, stomme kut,”’ zegt ze en ze steekt een sigaret op en de fles champagne die ze onder de arm houdt is bijna leeg. Ze staat op het punt om in janken uit te barsten of om nog wat te zeggen als Spit aan komt lopen en zegt dat Muriel zich in Kims kamer heeft opgesloten en dus lopen Kim en Spit en Blair en ik naar binnen, de trap op, een gang door tot bij Kims deur, en Kim probeert hem open te maken maar hij zit op slot.
‘Muriel,’ roept ze terwijl ze aanklopt. Niemand antwoordt.
Spit bonkt op de deur en geeft er dan een trap tegen.
‘Help de deur niet naar z’n mallemoer, Spit,’ zegt Kim en ze schreeuwt dan luid: ‘Muriel, kom d’r uit.’
Ik kijk naar Blair en ze ziet er bezorgd uit. ‘Denk je dat ze in orde is?’
‘Ik weet het niet,’ zegt Kim.
‘Wat heeft ze gebruikt?’ wil Spit weten.
‘Muriel?’ roept Kim opnieuw.
Spit steekt nog een joint op en leunt tegen de muur. De fotograaf komt eraan en neemt foto’s van ons. De deur gaat langzaam open en Muriel staat daar en ziet eruit alsof ze gehuild heeft. Ze laat Spit, Kim, Blair en de fotograaf en mij binnen en doet dan de deur weer dicht en draait hem op slot.
‘Alles oké?’ vraagt Kim.
‘Ja, prima,’ zegt ze terwijl ze haar gezicht afveegt.
De kamer is donker op een paar kaarsen in de hoek na en Muriel gaat in de hoek bij een van de kaarsen zitten, naast een lepel en een injectiespuit en een klein opgevouwen stukje papier met bruin ach -tig poeder en een pluk watten. Er ligt al wat dope op de lepel en Muriel propt de dot watten zo klein mogelijk samen en houdt hem op de lepel en steekt de naald in de watten en zuigt het dan in de spuit. Dan rolt ze haar mouw op, tast in het donker naar een riem, vindt hem en gespt hem om haar bovenarm. Ik zie ineens de naaldsporen en kijk naar Blair, die met grote ogen naar de arm staart.
‘Wat is hier gaande?’ vraagt Kim. ‘Muriel, wat doe je?’
Muriel zegt geen woord, klopt alleen maar op haar arm om een ader te vinden en ik kijk naar mijn vest en denk dat ik hallucineer als ik zie dat het er inderdaad zo uitziet alsof iemand met een mes is gestoken of zoiets.
Muriel houdt de injectiespuit in de aanslag en Kim fluistert: ‘Niet doen’ maar haar lippen trillen en ze lijkt opgewonden en ik kan het begin van een glimlachje zien en ik krijg het gevoel dat ze het niet echt meent en als de naald Muriels arm binnendringt, gaat Blair rechtop staan en zegt: ‘Ik ga weg,’ en loopt de kamer uit. Muriel sluit haar ogen en de spuit vult zich langzaam met bloed.
Spit zegt: ‘O, man, dit is te wild.’
De fotograaf neemt een foto.
Mijn handen trillen als ik een sigaret opsteek.
Muriel begint te huilen en Kim aait haar over de bol maar Muriel huilt tranen met tuiten en kwijlt alles onder, terwijl ze er echt uitziet alsof ze lacht en haar lipstick is helemaal over haar lippen en neus uitgesmeerd en haar mascara loopt haar langs de wangen.
Om middernacht probeert Spit een paar strijkers af te steken maar er gaan er maar een paar af. Kim valt Dimitri om de hals, die het niet eens lijkt te merken of ook maar een bal kan schelen en hij laat zijn gitaar naast zich neerploffen en staart voor zich uit naar het zwembad en met z’n elven of twaalven staan we daar buiten bij het zwembad en iemand zet de muziek zachter zodat we de geluiden van de feestende stad kunnen horen, maar erg veel valt er niet te horen en ik blijf aldoor maar de woonkamer inkijken, waar Muriel op een bank ligt, sigaret in de hand, zonnebril op, en MTV kijkt. Het enige dat we kunnen horen, zijn ramen die sneuvelen in de heuvels en honden die beginnen te blaffen en er knapt een ballon en Spit laat een champagnefles vallen en de Amerikaanse vlag die als een gordijn boven de open haard hangt, beweegt in de hete bries en Kim staat op en steekt nog een joint op. Blair fluistert ‘Gelukkig nieuwjaar’ tegen me en trekt dan haar schoenen uit en steekt haar voeten in het warme, verlichte water. Fear komt helemaal niet opdagen en het feest eindigt vroeg.
En weer thuis die nacht, ergens vroeg in de ochtend, zit ik op mijn kamer naar religieuze programma’s te kijken op de kabel omdat ik de buik meer dan vol heb van videoclips kijken en er zijn twee mannen op het scherm, priesters, predikanten, misschien een jaar of veertig, vijfenveertig, allebei in pak met stropdas en met een roze-getinte zonnebril op, die het hebben over Led Zeppelin-platen en zeggen dat als ze achterstevoren gedraaid worden dat ze dan ’schokkende passages over de duivel bevatten’. Een van de mannen staat op en vernielt de plaat, breekt hem doormidden, en zegt: ‘En geloof me, als godvrezende christenen zullen wij dit niet toestaan!’ De man begint vervolgens te praten over dat-ie zich zorgen maakt dat het de jeugd ondermijnt. ‘En de jeugd is de toekomst van dit land,’ schreeuwt hij en hij breekt opnieuw een plaat doormidden.
‘Julian wil je graag zien,’ zegt Rip door de telefoon.
‘Mij?’
‘Ja.’
‘Heeft-ie gezegd waarvoor?’ vraag ik.
‘Nee. Hij had je telefoonnummer niet en dat wou-ie hebben en dus heb ik het hem gegeven.’
‘Had-ie m’n telefoonnummer niet?’
‘Dat zei hij, ja.’
‘Volgens mij heeft-ie me niet gebeld.’
‘Hij zei dat-ie nodig met je moest praten. Luister, ik dien liever niet als telefonisch meldpunt, knul, dus wees me dankbaar.’
‘Dank je.’
‘Hij zei dat-ie vandaag om halfvier bij het Chinese Theater zou zijn. Dáár kon je hem treffen, geloof ik.’
‘Wat doet-ie daar?’ vraag ik.
‘Wat denk je?’
Ik besluit Julian op te gaan zoeken. Ik rijd naar het Chinese Theater aan Hollywood Boulevard en kijk een tijdje naar de voetafdrukken. Behalve een jong paartje, niet uit L.A. afkomstig, dat foto’s van de voetafdrukken maakt en een verdacht uitziende Aziatische kerel die bij de kassa staat, is er niemand. De gebruinde blonde jongen die bij de deur staat en de plaatsen aanwijst, zegt tegen me: ‘Hé, jou ken ik. Twee decembers geleden op ’n party in Santa Monica, waar of niet?’
‘Ik denk het niet,’ zeg ik tegen hem.
‘Jawel, hoor. Kicker z’n party. Weet je niet meer?’
Ik zeg tegen hem dat ik het niet meer weet en vraag hem dan of de bar open is. De jongen zegt jawel, hoor en laat me binnen en ik koop een Coke.
‘De film is wel al begonnen,’ zegt de jongen tegen me.
‘Dat geeft niet. Ik hoef de film niet te zien,’ zeg ik tegen hem.
De verdacht ogende Aziatische kerel blijft op zijn horloge kijken en gaat ten slotte weg. Ik drink de Coke op en wacht tot ongeveer vier uur. Julian komt niet opdagen.
Ik rijd naar Trents huis, maar Trent is er niet en dus ga ik op zijn kamer zitten en stop een film in de Betamax en bel Blair op en vraag haar of ze zin heeft om vanavond iets te gaan doen, om naar een club te gaan of naar een film en ze zegt ja, misschien wel en ik begin op een stuk papier te tekenen dat naast de telefoon ligt en de telefoonnummers die erop staan over te trekken.
‘Julian wil je graag zien,’ zegt Blair tegen me.
‘Ja. Hoorde ik. Zei-ie ook waarvoor?’
‘Ik weet niet waarom hij je wil zien. Hij zei alleen dat hij met je moet praten.’
‘Heb je z’n nummer?’ vraag ik.
‘Nee. Ze hebben alle nummers veranderd in het huis in Bel Air. Ik denk dat-ie waarschijnlijk in het huis in Malibu zit. Maar helemaal zeker weet ik dat niet… Doet het ertoe? Zó dringend hoeft-ie je waarschijnlijk niet te zien.’
‘Nou ja,’ begin ik, ‘misschien ga ik wel bij het huis in Bel Air langs.’
‘Oké.’
‘Als je zin hebt om vanavond wat te gaan doen, bel me dan, oké?’ zeg ik tegen haar.
‘Oké.’
Er volgt een lange stilte en ze zegt nog een keer oké en hangt op.
Julian is niet in het huis in Bel Air, maar er hangt een briefje op de deur en daarop staat dat hij misschien in een of ander huis aan King’s Road is. Maar Julian is ook niet in het huis aan King’s Road, maar in de achtertuin is wel een of andere jongen met bretels en met kort platinablond haar met halters aan het trainen. Hij legt een van de halters neer en steekt een sigaret op en vraagt me of ik een Quaalude wil. Ik vraag hem waar Julian is. Er ligt een meisje bij het zwembad in een ligstoel, blond, dronken, en ze zegt met een echt vermoeide stem: ‘Och, Julian kan wel overal zitten. Is-ie je geld schuldig?’ Het meisje heeft een televisie mee naar buiten genomen en ligt naar een film over holbewoners te kijken.
‘Nee,’ zeg ik tegen haar.
‘Nou, maar goed dan. Hij had ook beloofd dat-ie een gram coke zou betalen die ik voor hem geregeld had.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Nop, hoor. Heeft-ie nooit gedaan.’ Ze schudt opnieuw haar hoofd, langzaam, haar stem klinkt zwaar en ze heeft een fles gin, half leeg, naast zich staan.
De halteratleet met de bretels vraagt me of ik een illegale kopie van Temple of Doom wil kopen. Ik zeg nee en vraag hem dan of hij tegen Julian wil zeggen dat ik langs ben geweest. De halteratleet schudt zijn hoofd alsof hij het niet begrijpt en het meisje vraagt hem of hij de backstage-pasjes voor het concert van Missing Persons heeft. Hij zegt: ‘Tuurlijk, baby,’ en zij springt in het zwembad. Een of andere holbewoner wordt van een rots afgesmeten en ik smeer ’m.
Op weg naar mijn auto bots ik tegen Julian op. Hij ziet witjes onder het bruin en oogt verder ook niet al te florissant en ik krijg het gevoel dat hij gaat flauwvallen zoals hij er daar halfdood bij staat, maar zijn mond gaat open en hij zegt: ‘Hallo, Clay.’
‘Hé, Julian.’
‘Zin om stoned te worden?’
‘Nu niet.’
‘Ik ben blij dat je gekomen bent.’
‘Ik hoorde dat je me wou zien.’
‘Ja-a.’
‘Wat wou je dan? Wat is er?’
Julian kijkt naar de grond en dan naar mij en knijpt zijn ogen halfdicht tegen de ondergaande zon en zegt: ‘Geld.’
‘Waarvoor?’ vraag ik na een tijdje.
Hij kijkt weer naar de grond, krabt zich achter in zijn hals en zegt: ‘Hé, laten we naar de Galleria gaan, oké? Kom op.’
Ik heb geen zin om naar de Galleria te gaan en ik heb ook geen zin om Julian geld te geven, maar het is een zonnige middag en ik heb verder toch niet al te veel te doen en dus rij ik achter Julian aan naar Sherman Oaks.
We zitten aan een tafeltje in de Galleria. Julian prikt in een cheese burger, niet echt om ervan te eten. Hij pakt een servet en veegt er de ketchup mee op. Ik drink een Coke. Julian zegt dat-ie wat geld nodig heeft, cash.
‘Waarvoor?’ vraag ik.
‘Wil je wat frietjes?’
‘Zou je niet eens zeggen waar het om gaat?’
‘Een abortus voor iemand.’ Hij neemt een hap van de cheeseburger en ik pak het servet dat helemaal onder de ketchup zit en leg het op het tafeltje achter ons.
‘Een abortus?’
‘Ja.’
‘Voor wie?’
Er valt een lange stilte en Julian zegt: ‘Een of ander meisje.’
‘Ze woont bij een paar vrienden in Westwood. Hoor eens, kun je me het geld lenen of niet?’
Ik kijk naar beneden naar de mensen die op de begane grond van de Galleria rondlopen en vraag me af wat er zou gebeuren als ik de Coke over de rand zou morsen. ‘Jawel, hoor,’ antwoord ik eindelijk. ‘Ik denk het wel.’
‘Wow. Tof van je,’ zegt Julian opgelucht.
‘Heb je dan zelf geen geld?’ vraag ik.
Julian kijkt me snel even aan en zegt: ‘Eh, op dit moment niet. Maar binnenkort wel en, tja, tegen die tijd is het wel, eh, zo’n beetje te laat, begrijp je? En ik heb er echt geen zin in dat ik de Porsche moet verkopen. Ik bedoel, dat zou ’n afgang zijn.’ Hij is een hele tijd stil en gaat met een vinger over de cheeseburger. ‘En dat alleen maar voor een abortus zeker?’ Hij probeert te lachen.
Ik zeg tegen Julian dat ik echt betwijfel of-ie z’n Porsche zou moeten verkopen om een abortus te betalen.
‘Waar is het echt voor?’ vraag ik hem.
‘Wat bedoel je?’ zegt hij en hij gaat serieus in de verdediging. ‘Het is voor een abortus.’
‘Julian, dat is een boel geld voor een abortus.’
‘Jawel, maar het is een dure dokter,’ zegt hij langzaam, stuntelig. ‘Ze gaat liever niet naar zo’n kliniek of iets dergelijks. Ik weet niet waarom. Dat wil ze gewoon niet.’
Ik zucht en leun achterover op mijn stoel.
‘Ik zweer het je verdomme, Clay, het is voor een abortus.’
‘Julian, kom op.’
‘Ik heb creditcards en nog een krediet, maar ik denk dat mijn ouders het hebben laten blokkeren. Ik heb alleen maar wat cash nodig. Geef je me het geld of niet?’
‘Ja, hoor, Julian, ik geef het je, maar ik wil alleen dat je me vertelt waarvoor het is.’
‘Dat heb ik je verteld.’
We staan op en beginnen rond te lopen. Twee meisjes passeren ons en ze glimlachen. Julian glimlacht terug. We stoppen bij een of andere punkkledingzaak en Julian pakt een paar politiekistjes en bekijkt ze aandachtig.
‘Deze zien er te maf uit,’ zegt hij. ‘Ik mag zoiets wel.’
Hij zet ze weer neer en begint dan op zijn nagels te bijten. Hij pakt een riem op, eentje van zwart leer, en bekijkt hem vol aandacht. En dan herinner ik me hoe Julian in de vijfde klas na school vaak een balletje met me trapte en dan hoe hij en Trent en ik naar Magic Mountain gingen, de dag na Julians elfde verjaardag.
‘Weet je nog toen we in de vijfde zaten?’ vraag ik hem. ‘In de Sports Club, na school?’
‘Weet ik niks meer van,’ zegt Julian.
Hij pakt nog een leren riem op, legt hem weer neer en dan lopen we met z’n tweeën de Galleria uit.
Die middag, nadat Julian me om het geld heeft gevraagd en me gezegd heeft dat ik het twee dagen later bij hem thuis moet brengen, kom ik thuis en rinkelt de telefoon en het is Rip en hij vraagt me of ik Julian te pakken heb gekregen. Ik zeg tegen hem van niet en Rip vraagt me of ik iets nodig heb. Ik zeg hem dat ik een gram of tien nodig heb. Hij is een hele tijd stil en zegt dan: ‘Zeshonderd.’ Ik kijk naar de Elvis Costelloposter en vervolgens uit het raam en daarna tel ik tot zestig. Rip heeft nog niks gezegd tegen de tijd dat ik ben uitgeteld.
Rip zegt: ‘Oké. Morgen. Misschien.’
Ik sta op en rijd naar een platenwinkel en loop de rijen langs, kijk de platenbakken door, maar ik vind niks wat ik graag zou hebben en niet al heb. Ik pak een paar nieuwe platen op en bekijk de hoezen en vóór ik het in de gaten heb is er een uur verstreken en is het bijna donker buiten.
Spit komt de platenwinkel binnenlopen en bijna stap ik op hem af en groet hem en vraag naar Kim, maar ik zie ineens de naaldsporen op zijn arm en ik loop de winkel uit en vraag me af of Spit me wel herkend zou hebben. Als ik naar mijn auto loop, zie ik Alana en Kim en zo’n blond rockabilly-jongetje dat Benjamin heet mijn kant uit komen. Het is te laat om me om te draaien, dus glimlach ik en loop hun tegemoet en uiteindelijk belanden we met z’n vieren in een of andere sushibar in Studio City.
In de sushibar in Studio City is Alana nogal zwijgzaam. Ze blijft maar naar haar cola light staren en steekt de hele tijd sigaretten aan om die na een paar halen weer uit te drukken. Als ik bij haar naar Blair informeer, kijkt ze me aan en zegt: ‘Wil je ’t echt weten?’ en glimlacht dan venijnig en zegt: ‘Je klinkt alsof je je echt druk maakt.’ Ik wend me van haar af, met een beetje een freaky gevoel, en praat wat met dat jongetje Benjamin, dat op Oakwood zit. Het schijnt dat zijn BMW is gestolen en hij gaat maar door over dat hij vindt dat hij echt geluk heeft gehad dat-ie een nieuwe BMW 320 in precies hetzelfde bijna niet meer verkrijgbare groen heeft gevonden als zijn vader oorspronkelijk voor hem had gekocht en hij zegt tegen me: ‘Ik bedoel, ongelofelijk toch dat ik zoiets nog gevonden heb, vind je niet?’
‘Ja, da’s ongelofelijk,’ zeg ik tegen hem, terwijl ik Alana vluchtig bekijk.
Kim voert Benjamin een stukje sushi en vervolgens neemt hij een slokje van de sake die hij met zijn nep-identiteitskaart heeft gekregen en begint over muziek te praten. ‘New wave. Powerpop. Primitieve muzak. Allemaal rotzooi. Rockabilly, da’s pas muziek. En ik bedoel niet die fatterige Stray Cats, ik bedoel échte rockabilly. Ik ga in april in New York kijken hoe de rockabilly-scene ervoor staat. Ik ben er niet al te zeker van of het dáár gebeurt. Misschien gebeurt ’t wel in Baltimore.’
‘Ja, hoor. Baltimore,’ zeg ik.
‘Ja, ik hou ook van rockabilly,’ zegt Kim, terwijl ze haar handen afveegt. ‘Maar ik blijf een fan van de Psychedelic Furs en ik vind dat nieuwe nummer van de Human League zo mooi.’
Benjamin zegt: ‘De Human League is gewéést. Uit. Finito. Je weet niet wat er gáánde is, Kim.’
Kim haalt haar schouders op. Ik vraag me af waar Dimitri is en of Jeff zich nog steeds met een of andere surfer in Malibu verscholen houdt.
‘Nee, ik bedoel, dat weet je écht niet,’ gaat hij verder. ‘Ik wed dat je The Face niet eens leest. Dat moet je doen.’ Hij steekt een kreteksigaret op. ‘Dat moet je echt doen.’
‘Waarom moet dat?’ vraag ik.
Benjamin kijkt me aan, gaat met zijn vingers over zijn pommadekuif en zegt: ‘Anders raak je vastgeroest.’
Ik zeg daar zou je weleens gelijk in kunnen hebben en maak dan plannen met Kim om haar later op de avond bij haar thuis op te komen zoeken met Blair en dan ga ik naar huis en met mijn moeder uit eten. Als ik daarvan thuiskom, neem ik een lange koude douche en ga op de bodem van de cabine zitten en laat het water voluit op me neerplenzen.
Ik rijd naar Kims huis en tref daar op Kims kamer Blair aan met zo’n plastic tasje van Jurgenson’s over haar hoofd en als ik binnenkom, verstrakt ze over haar hele lijf en draait ze zich geschrokken om en strekt haar arm uit om de stereo zachter te zetten. ‘Wie is dat?’
‘Ik ben het,’ zeg ik tegen haar. ‘Clay.’
Ze haalt de tas van haar hoofd en glimlacht en vertelt me dat ze de hik had. Er ligt een grote hond aan Blairs voeten en ik buk me en aai de hond over zijn kop. Kim komt de badkamer uit, neemt een hijs van de sigaret die Blair aan het roken was en gooit hem dan op de vloer. Ze draait de stereo weer harder, een of ander nummer van Prince.
‘Jezus, Clay, je ziet eruit alsof je op LSD zit of zoiets,’ zegt Blair terwijl ze een andere sigaret opsteekt.
‘Ik ben net met mijn moeder uit eten geweest,’ zeg ik tegen haar.
De hond maakt de sigaret uit met zijn voorpoot en eet hem dan op.
Kim heeft het over een of ander vroeger vriendje dat een keer echt vreselijk geflipt was op LSD. ‘Hij nam een trip en kwam er zes weken lang niet meer vanaf. Zijn ouders stuurden hem naar Zwitserland.’ Kim wendt zich tot Blair, die naar de hond staat te kijken. De hond peuzelt het laatste restje van de sigaret op.
‘Ga ik onopvallend genoeg gekleed, zo?’ vraagt Kim ons.
Blair knikt en zegt dat ze de hoed af moet doen.
‘Zou ik dat wel doen?’ vraagt Kim onzeker aan mij.
‘Tuurlijk, waarom niet?’ zucht ik en ik ga op Kims bed zitten.
‘Hoor eens, het is nog vroeg. Waarom gaan we niet naar de film?’ zegt Kim terwijl ze in de spiegel kijkt en haar hoed afzet.
Blair staat op en zegt: ‘Goed idee. Wat draait er?’
De hond hoest en slikt nog een keer.
We rijden naar Westwood. De film die Kim en Blair willen zien, begint om tien uur en gaat over een groepje jonge mooie meisjesstudenten bij wie de kelen worden doorgesneden en die dan in een zwembad worden gedumpt. Ik zie niet zoveel van de film, alleen de bloederige gedeeltes. Mijn ogen blijven van het scherm wegdwalen naar de twee groene Exit-bordjes die boven de twee deuren achter in het theater hangen. De film eindigt volkomen onverwacht en Kim en Blair blijven op de aftiteling wachten en herkennen een heleboel namen. Op weg naar de uitgang krijgen Blair en Kim ineens Lene in de gaten en Blair grijpt mijn arm vast en zegt: ‘O, nee.’
‘Draai om, draai je om. Daar heb je Lene,’ zegt Kim met zo’n smekend stemmetje. ‘Zeg maar niet tegen haar dat we haar vandaag op mv3 gezien hebben.’
‘Te laat.’ Blair glimlacht. ‘Hallo, Lene.’
Lene is iets te bruin en heeft alleen maar een vale spijkerbroek aan en zo’n super-onthullend Hard Rock Café-T-shirt en ze is met zo’n echt jong, blond jongetje dat ook iets te bruin is en een zonnebril draagt en een korte broek en Lene gilt: ‘O mijn god. Blair. Kimmy.’
Lene en Blair omhelzen elkaar en dan omhelzen Lene en Kim elkaar en doen alsof ze elkaar een wangzoen geven.
‘Dit is Troy,’ stelt Lene de jonge jongen voor.
‘Dit is Clay,’ zegt Blair en ze legt haar arm om mijn schouder.
‘Hallo, Troy,’ zeg ik.
‘Hallo, Clay,’ zegt hij.
We geven elkaar een nogal slap, beverig handje, en de meisjes lijken blij.
‘O mijn god, Blair, Troy en ik zijn op mv3 geweest vandaag! Heb je gekeken?’ vraagt Lene.
‘Nee,’ zegt Blair en ze klinkt teleurgesteld en kijkt heel even naar Kim.
‘En jij dan?’ vraagt Lene aan Kim. Kim schudt haar hoofd.
‘Tja, ik heb mezelf ook niet kunnen zien. Ik dacht echt dat ik mezelf één keer zag, maar helemaal zeker was ik er niet van. Heb jij mij gezien, Troy?’
Troy schudt zijn hoofd, inspecteert zijn nagels.
‘Troy was d’r wel op, maar mij hebben ze gemist en ik danste nog wel met Troy. In plaats van dat ze mij namen, namen ze een of andere Valley-trut die naast Troy danste.’ Ze pakt een sigaret en zoekt naar een aansteker.
‘Misschien herhalen ze het nog eens en kan je het wat preciezer bekijken,’ zegt Blair, bijna grijnzend.
‘O ja, dat herhalen ze zeker,’ is Kim het grijnzend met haar eens, terwijl ze Troy van onder tot boven opneemt.
‘Denk je echt?’ vraagt Lene hoopvol. Ik geef haar een vuurtje.
‘Ze herhalen alles,’ zegt Blair. ‘Echt álles.’
We komen nooit bij de Nowhere Club aan. Kim raakt de weg kwijt en vergeet het adres en dus gaan we in plaats daarvan maar naar Barney’s Beanery en zitten daar stil te kijken en Kim praat over haar feestje en ik speel een partijtje pool en als Blair wat te drinken bestelt, vraagt de serveerster naar haar identiteitskaart en laat Blair haar een nepkaart zien en de serveerster brengt haar wat te drinken en Blair geeft het aan Kim die het snel helemaal opdrinkt en tegen Blair zegt dat ze er nog een moet bestellen. En ze hebben het er samen over hoe belabberd Lene eruitzag op mv3 vandaag.
Trent belt me de volgende avond op en vertelt me dat hij zich depressief voelt; heeft helemaal geen coke meer, kan Julian nergens vinden; heeft toestanden met een of ander meisje.
‘We gingen naar dat feest gisteravond in de heuvels…’ begint Trent en valt dan stil.
‘Ja?’ vraag ik terwijl ik op mijn bed televisie lig te kijken.
‘Nou ja, ik weet niet, volgens mij heeft ze wat met iemand anders…’ Hij valt weer even stil. ‘We hébben ’t gewoon niet samen. Ik ben echt op haar afgeknapt.’
Weer valt er een lange stilte. ‘Ja? Afgeknapt?’ vraag ik.
‘Laten we naar een film gaan,’ zegt Trent.
Ik heb heel even tijd nodig om wat te zeggen omdat er een videoclip op de kabel is waarin gebouwen worden opgeblazen, in slow motion en in zwart-wit.
Op weg naar het Beverly Center rookt Trent een joint en vertelt me dat dat meisje in de buurt van het Beverly Center woont en dat ik een beetje op haar lijk.
‘Fantastisch,’ zeg ik.
‘Wijven zijn klote. Vooral dit mokkel. Ze is zo opgefokt als wat. Op de coke. Op dat middel Preludin, op de speed. Jezus.’ Trent neemt nog een hijs, geeft hem dan aan mij door en draait het raampje open en staart naar de lucht.
We parkeren en lopen door het lege, felverlichte Beverly Center. Alle winkels zijn dicht en als we naar de bovenste verdieping lopen, waar de films draaien, wordt het wit van de vloeren en de plafonds en de muren ons gewoonweg te veel en we lopen snel het uitgestorven winkelcentrum door en komen geen hond tegen totdat we bij de bioscopen komen. Er houden zich een paar mensen in de buurt van de kassa op. We kopen onze kaartjes en lopen de gang door naar bios coopzaal dertien en Trent en ik zijn de enigen binnen en we roken samen nog een joint in de kleine, spelonkachtige zaal.
Als we de bioscoop uit lopen, anderhalf, misschien twee uur later, komt een of ander meisje met roze haar en met rollerskates over haar schouders op Trent afgestapt.
‘Trent, jee, o mijn god. Is het geen giller hier?’ krijst het meisje.
‘Hé, Ronnette, wat doe jij hier?’ Trent is zo stoned als een deur; viel in slaap tijdens de tweede helft van de film.
‘Jee, wat rondhangen.’
‘Hé, Ronnette, dit is Clay. Clay, dit is Ronnette.’
‘Hai, Clay,’ zegt ze flirtend. ‘Hé, welke film hebben jullie gezien?’ Ze haalt het papier van een Bazooka en wipt hem in haar mond.
‘Eh… nummer dertien,’ zegt Trent, verdwaasd, zijn rode ogen half dicht.
‘Hoe heette-ie dan?’ vraagt Ronnette.
‘Vergeten,’ zegt Trent en hij kijkt mij aan. Ik ben het ook vergeten, dus ik haal maar mijn schouders op.
‘Hé, Trenty, ik heb een lift nodig. Ben je met de auto hier?’ vraagt zij.
‘Nee, of wel. Nee, Clay reed.’
‘O Clay, mag ik alsjeblieft met je meerijden?’
‘Tuurlijk.’
‘Te gek. Laat me deze even aantrekken, dan gaan we.’
Op weg door het winkelcentrum zegt een bewaker die in z’n eentje op een witte bank een sigaret zit te roken tegen Ronnette dat er in het Beverly Center niet gerolschaatst mag worden.
‘Ongelooflijk toch,’ zegt Ronnette en ze rolschaatst weg.
De bewaker blijft gewoon zitten, neemt nog een haal en kijkt ons na.
Eenmaal in mijn auto vertelt Ronnette ons dat ze net klaar is met vocals inzingen, eigenlijk de backgroundvocals, voor de nieuwe elpee van Bandarasta.
‘Maar ik moet die Bandarasta niet zo. Hij noemt me om een of andere reden altijd “Halloween”. Ik hou er niet van om “Halloween” genoemd te worden. Daar hou ik helemáál niet van.’
Ik vraag niet wie Bandarasta is; in plaats daarvan vraag ik haar of ze zangeres is.
‘O, zo zou je het kunnen noemen. Ik ben kapster, eigenlijk. Dat komt, ik kreeg pfeiffer en toen ben ik met de universiteit gekapt en heb zomaar overal wat rondgehangen. Ik schilder ook… o gosj, nou ik het erover heb. Ik heb mijn werk bij Devo thuis laten staan. Ik denk dat ze het in een videoclip willen gebruiken. Maar goed…’ Ze lacht en houdt zich dan in en blaast een bel van haar kauwgom en hapt hem weer naar binnen. ‘Wat vroeg je me ook weer, ik ben het vergeten.’
Ik merk dat Trent slaapt en geef hem een por in zijn maag.
‘Ik ben wel wakker, man, ik ben heus wel wakker.’ Hij gaat rechtop zitten en draait zijn raampje open.
‘Cla-ay,’ zegt Ronnette. ‘Wat vroeg je me nou. Ik ben het vergeten.’
‘Wat je doet,’ zeg ik geïrriteerd, terwijl ik wakker probeer te blijven.
‘O, ik knip Jan en allemans haar bij Flip. O, zet dat nummer eens harder. Ik ben gek op dat nummer. Ze spelen in The Palace vrijdag.’
‘Trent, wakker worden, lul,’ brul ik keihard boven de muziek uit.
‘Ik bén wakker, man, ik bén wakker. Mijn ogen zijn alleen wat moe.’
‘Doe ze open,’ zeg ik tegen hem.
Hij doet ze open en kijkt de auto rond. ‘Mooi haar heb je,’ zegt hij tegen Ronnette.
‘Zelf gedaan. Ik heb een droom gehad, moet je weten, en daarin zag ik de hele wereld smelten. Ik stond boven op La Cienega en van daaruit kon ik de hele wereld zien en die smolt en het was gewoon zo sterk, jee, zo realistisch. En dus dacht ik: stel dat die droom uitkomt, wat kan ik ertegen doen, weet je?’
Ik knik.
‘Hoe kan ik dingen veranderen, weet je? Toen dacht ik, als ik nou eens gaatjes in mijn oren maak of zoiets, mijn fysieke image verander, mijn haar verf, dat de wereld dan misschien niet zou smelten. Dus toen heb ik m’n haar geverfd en dit roze blijft heel lang zitten. Ik hou daar wel van. Het blijft heel lang goed. En ik denk ook niet meer dat de wereld nog gaat smelten.’
Ik ben niet al te zeer gerustgesteld door dat toontje van haar en ik kan niet geloven dat ik werkelijk zit te knikken, maar dan bij Danny’s Okie Dog aan Santa Monica stop ik en als ze van de krappe achterbank van de Mercedes naar buiten klimt, struikelt ze en blijft op het trottoir liggen en lacht als ik wegrijd. Ik vraag aan Trent waar-ie haar heeft leren kennen. We rijden langs het billboard op Sunset. VERDWIJN HIER. Vraag me af of-ie te koop is.
‘Zomaar ergens,’ zegt hij. ‘Zin in een joint?’
De dag daarop ga ik bij Julian thuis langs in Bel Air met het geld in een groene envelop. Hij ligt met een natte zwembroek aan op zijn bed naar MTV te kijken. Het is donker in de kamer, het enige licht komt van de zwart-witte beelden op de televisie.
‘Ik heb het geld bij me,’ zeg ik tegen hem.
‘Fantastisch,’ zegt hij.
Ik loop naar zijn bed en leg het geld voor hem neer.
‘Je hoeft het niet na te tellen. Het klopt precies.’
‘Bedankt, Clay.’
‘Waar is het nou echt voor, Julian?’
Julian kijkt de videoclip tot het eind toe uit en richt zich dan op en zegt: ‘Hoezo?’
‘Omdat dat een heleboel geld is.’
‘Waarom heb je het me dan gegeven?’ vraagt hij terwijl hij met zijn hand over zijn gladde, bruine borstkas gaat.
‘Omdat je een vriend bent?’ Het komt eruit alsof ik het vraag. Ik sla mijn ogen neer.
‘Inderdaad,’ zegt Julian terwijl zijn ogen naar de televisie terugkeren.
De volgende videoclip flitst aan.
Julian valt in slaap.
Ik ga weg.
Rip belt me op en zegt tegen me dat we nodig eens een keer samen naar La Scala Boutique moeten, een beetje lunchen, een beetje fijngesneden salade, een beetje zaken bespreken. Ik rijd naar La Scala en vind een parkeerplaats aan de achterkant en blijf er naar de rest van een nummer op de radio zitten luisteren. Een paartje achter me in een donkerblauwe Jaguar denkt dat ik wegga, maar ik gebaar niet naar ze. Ik blijf nog wat langer zitten en het paartje in de Jaguar toetert een keer en rijdt weg. Ik stap uit de auto en loop het restaurant in en ga aan de bar zitten en bestel een glas rode wijn. Als ik het op heb, bestel ik er nog een en tegen de tijd dat Rip arriveert, heb ik drie glazen gehad.
‘Hé, kanjer, hoe gaat-ie?’
Ik kijk naar het glas. ‘Heb je het bij je?’
‘Hé, kanjer.’ De toon verandert. ‘Ik vroeg je hoe het ging. Krijg ik nog een antwoord van je, of, hé, hoe zit dat?’
‘Het gaat geweldig, Rip. Gewoonweg geweldig.’
‘Schitterend toch. Dat is alles wat ik wou horen. Drink je wijn op, dan nemen we een tafeltje, oké?’
‘Oké.’
‘Je ziet er goed uit.’
‘Dank je,’ zeg ik en ik drink de wijn op en laat een briefje van tien op de bar achter.
‘Mooi bruin,’ zegt hij tegen me als we gaan zitten.
‘Heb je het bij je?’ vraag ik.
‘Rustig, man…’ zegt Rip terwijl hij het menu bekijkt. ‘Het gaat weer heet worden. Echt bloedheet. Net als vorige zomer.’
‘Zekers.’
Een oude vrouw met een paraplu in de hand valt op haar knieën aan de overkant van de straat.
‘Weet je nog, vorige zomer?’ vraagt hij me.
‘Niet echt, nee.’
Er staan mensen over de oude vrouw heen gebogen en er komt een ambulance aan, maar de meeste mensen in La Scala lijken er niets van te merken.
‘Jawel, tuurlijk weet je dat nog.’