Ze hadden een film over ons gemaakt. De film was gebaseerd op een boek dat geschreven was door iemand die wij kenden. Het boek was een niemendalletje over vier weken in de stad waarin we zijn opgegroeid en was grotendeels een accuraat portret. Het werd als fictie bestempeld, maar er waren slechts een paar details gewijzigd en onze namen waren niet veranderd en er stond niets in wat niet was gebeurd. Er was bijvoorbeeld echt een snuffmovie gedraaid in die slaapkamer in Malibu op een middag in januari, en ja, ik was het terras op gelopen dat uitkeek op de Stille Oceaan, waar de schrijver me probeerde te troosten door me te verzekeren dat het geschreeuw van de kinderen die gemarteld werden nep was, maar hij zei het glimlachend en ik moest me afwenden. Andere voorbeelden: mijn vriendin had inderdaad een coyote overreden in de canyons onder Mulholland, en een diner op kerstavond met mijn familie bij Chasen’s waarover ik terloops bij de auteur had geklaagd, was getrouw weergegeven. En er was echt een meisje van twaalf door een groep verkracht – ik was erbij in die kamer in West Hollywood, samen met de schrijver, die in het boek alleen een vage weerzin van mijn kant vermeldde en niet accuraat beschreef hoe ik me die avond werkelijk voelde – de geilheid, de schok, hoe bang ik was voor de schrijver, een blonde en geïsoleerde jongen op wie mijn toenmalige vriendin half verliefd was geworden. Maar de schrijver zou haar liefde nooit helemaal beantwoorden, omdat hij zo opging in zijn eigen passiviteit dat hij de door haar gewenste klik niet kon maken, en daarom had ze zich op mij gericht, maar toen was het al te laat, en omdat de schrijver niet kon uitstaan dat ze zich op mij had gericht, werd ik de mooie en versufte verteller, niet in staat tot liefde of vriendelijkheid. Zo werd ik de beschadigde partyboy die met een bloedneus door de wrakstukken zwierf en vragen stelde die geen antwoord behoefden. Zo werd ik de jongen die overal de ballen van snapte. Zo werd ik de jongen die naliet een vriend te redden. Zo werd ik de jongen die niet van het meisje kon houden.

De scènes in het boek die mijn relatie met Blair weergaven deden het meest pijn, vooral een scène tegen het einde van de roman toen ik het met haar uitmaakte op een terras van een restaurant dat uitkeek op Sunset Boulevard en waar een billboard met de tekst VERDWIJN HIER me de hele tijd afleidde (de auteur vermeldde erbij dat ik een zonnebril ophad toen ik tegen Blair zei dat ik nooit van haar had gehouden). Ik had de auteur nooit verteld over die pijnlijke middag, maar het kwam woordelijk in het boek, en vanaf dat moment praatte ik niet meer met Blair en kon ik niet meer naar de songs van Elvis Costello luisteren die we uit ons hoofd kenden (‘You Little Fool’, ‘Man Out of Time’, ‘Watch Your Step’), en ja, ze had me een sjaal gegeven op een kerstparty, en ja, ze was dansend op me afgekomen terwijl ze ‘Do You Really Want to Hurt Me’ van Culture Club meezong, en ja, ze had me ‘een stuk’ genoemd, en ja, ze was erachter gekomen dat ik seks had gehad met een meisje dat ik op een regenachtige nacht in The Whiskey had opgepikt, en ja, de auteur had haar daarover ingelicht. Toen ik die scènes over Blair en mij las, drong het tot me door dat hij met geen van ons echt bevriend was – behalve natuurlijk met Blair, en zelfs met haar eigenlijk niet. Hij was gewoon iemand die door onze levens zweefde en er niet mee leek te zitten hoe oppervlakkig hij iedereen waarnam of dat hij onze geheime mislukkingen wereldkundig had gemaakt, de jeugdige onverschilligheid, het glanzende nihilisme tentoon had gesteld, het gruwelijke van alles aantrekkelijk had gemaakt.

Maar het had geen zin boos op hem te zijn. Toen het boek in de lente van 1985 werd gepubliceerd, was de auteur al uit Los Angeles vertrokken. In 1982 ging hij naar dezelfde kleine universiteit in New Hampshire waarin ik had proberen te verdwijnen, en waar we weinig of geen contact hadden. (Er is een hoofdstuk in zijn tweede roman, die zich afspeelt aan Camden, waarin hij Clay parodieert – nog zo’n gebaar, nog zo’n vileine manier om me eraan te herinneren hoe hij over me dacht. Omdat het luchtig was en niet heel erg scherp, was het gemakkelijker van me af te schudden dan wat dan ook in het eerste boek, dat me afschilderde als een stamelende zombie die in de war raakte door de ironie van Randy Newmans ‘I Love L.A.’) Vanwege zijn aanwezigheid bleef ik maar een jaar aan Camden en maakte ik in 1983 de overstap naar Brown, hoewel ik in de tweede roman tijdens het herfstsemester van 1985 nog steeds in New Hampshire ben. Ik zei bij mezelf dat ik me er niets van moest aantrekken, maar het succes van het eerste boek bleef onaangenaam lang binnen mijn gezichtskring hangen. Dit had deels te maken met het feit dat ook ik schrijver wilde worden, en dat ik die eerste roman van de auteur zelf had willen schrijven toen ik hem gelezen had – het was mijn leven en hij had dat gekaapt. Maar ik moest al snel accepteren dat ik daar niet het talent of het doorzettingsvermogen voor had. Ik had het geduld niet. Ik wilde het alleen maar kunnen. Ik deed een paar halfslachtige, woeste pogingen en besefte na mijn afstuderen aan Brown in 1986 dat het er nooit van zou komen.

De enige die iets van gêne of minachting over de roman liet blijken was Julian Wells – Blair was nog steeds verliefd op de auteur en zat er niet mee, zoals het ook veel van de bijfiguren koud liet – maar de manier waarop Julian dat deed was opgewekt en arrogant, bijna opgewonden, hoewel de auteur niet alleen Julians heroïneverslaving had onthuld maar ook het feit dat hij eigenlijk een hoer was die in het krijt stond bij een drugsdealer (Finn Delaney) en gedwongen werd zijn diensten aan te bieden aan mannen uit Manhattan of Chicago of San Francisco in de hotels die zich aan Sunset aaneenregen van Beverly Hills tot Silver Lake. Uitgeteld en vol zelfmedelijden had Julian de auteur alles opgebiecht, en het feit dat het boek door een groot publiek werd gelezen en Julian als medehoofdpersoon had leek Julian een soort richtpunt te geven dat aan hoop grensde, en ik denk dat hij er heimelijk mee ingenomen was omdat hij geen schaamte kende – hij veinsde die alleen maar. En Julians opwinding was nog groter toen in het najaar van 1987 de filmversie in première ging, precies twee jaar nadat de roman was verschenen.

Ik weet nog dat mijn verwarring over de film ontstond op een warme oktoberavond in een voorvertoningszaal op het terrein van 20th Century Fox, drie weken voor de bioscooprelease. Ik zat tussen Trent Burroughs en Julian, die nog niet clean was en de hele tijd op zijn nagels beet, vol verwachting kronkelend in de pluchen zwarte stoel. (Ik zag Blair binnenkomen met Alana en Kim, en Rip Millar in hun kielzog. Ik negeerde haar.) De film was heel anders dan het boek, in de zin dat er niets van het boek in de film zat. Ondanks alles – alle pijn die ik voelde, het verraad – kon ik niet anders dan een waarheid inzien terwijl ik in die zaal zat. In het boek was alles over mij waargebeurd. Het boek was iets wat ik gewoon niet kon loochenen. Het boek was bot en had iets eerlijks, waar de film niet meer was dan een fraaie leugen. (De film was bovendien een flop: heel kleurrijk en druk, maar ook naargeestig en duur, en hij kwam niet uit de kosten toen hij in november werd uitgebracht.) In de film werd ik gespeeld door een acteur die zowaar meer op me leek dan het portret dat de auteur van mij in het boek had geschetst: ik was niet blond, ik was niet gebruind, en de acteur was dat evenmin. Ik was bovendien ineens het morele kompas van de film geworden, debiteerde AA-jargon, hekelde het drugsgebruik van iedereen en probeerde Julian te redden (‘Desnoods verkoop ik m’n auto,’ waarschuw ik de acteur die Julians dealer speelt). Dit gold in iets mindere mate voor de filmversie van het personage Blair, gespeeld door een meisje dat echt bij ons groepje leek te horen – nerveus, seksueel beschikbaar, snel gekrenkt. Julian werd de gesentimentaliseerde versie van zichzelf, gespeeld door een getalenteerde clown met een droevig gezicht, die iets met Blair heeft en zich dan realiseert dat hij haar moet loslaten omdat ik zijn beste maatje was. ‘Wees goed voor haar,’ zegt Julian tegen Clay. ‘Ze verdient het echt.’ De onversneden schijnheiligheid van deze scène moet de auteur hebben doen verbleken. Toen de acteur die zin uitsprak, glimlachte ik bij mezelf met perverse voldoening en ik keek even naar Blair in de duisternis van de zaal.

Terwijl de film over het reusachtige scherm gleed, begon er onrust te weergalmen in de doodstille zaal. Het publiek – de feitelijke cast van het boek – had al snel in de gaten wat er was gebeurd. De reden waarom de film alles wegliet wat het boek echt had gemaakt, was dat de ouders die de studio runden er niet over peinsden hun kinderen in hetzelfde kwade daglicht te stellen als het boek deed. De film bedelde om onze sympathie terwijl het boek er schijt aan had. En de opvattingen over drugs en seks waren tussen 1985 en 1987 snel veranderd (en een wisseling van de wacht in de studio hielp ook niet), zodat het bronmateriaal – verrassend conservatief ondanks de immoraliteit aan de oppervlakte – in een nieuwe vorm moest worden gegoten. Je kon de film nog het beste zien als een moderne film noir van de jaren tachtig – de cinematografie was adembenemend – en ik zuchtte terwijl hij zich maar bleef ontrollen, alleen geïnteresseerd in een paar dingen: de nieuwe, lieve details over mijn ouders amuseerden me licht, net als het feit dat Blair haar gescheiden vader op kerstavond met zijn vriendin aantrof in plaats van met een jongen genaamd Jared (Blairs vader stierf in 1992 aan aids, terwijl hij nog steeds getrouwd was met Blairs moeder). Maar wat me nog het meest is bijgebleven van die vertoning in oktober twintig jaar geleden is het moment dat Julian mijn hand pakte die gevoelloos was geworden op de armleuning tussen onze stoelen. Hij deed dat omdat Julian Wells in het boek leeft maar in het nieuwe scenario van de film moest sterven. Hij moest gestraft worden voor al zijn zonden. Dat eiste de film. (Later leerde ik als scenarioschrijver dat alle films dat eisen.) Toen deze scène zich in de laatste tien minuten afspeelde, keek Julian me in het donker verbijsterd aan. ‘Ik ging dood,’ fluisterde hij. ‘Ze hebben me afgemaakt.’ Ik wachtte even voordat ik verzuchtte: ‘Maar je bent er nog.’ Julian wendde zich weer naar het scherm en even later was de film afgelopen, de aftiteling rolde over de palmbomen terwijl ik (onwaarschijnlijk genoeg) Blair mee terugnam naar mijn universiteit en Roy Orbison een lied kweelde over hoe het leven wegsterft.

De echte Julian Wells stierf niet aan een overdosis in een kersrode cabriolet op een autoweg in Joshua Tree, terwijl een koor aanzwol in de soundtrack. De echte Julian Wells werd twintig jaar later vermoord; zijn lichaam werd achter een leegstaand appartementengebouw in Los Feliz gedumpt nadat hij was doodgemarteld op een andere plek. Zijn hoofd was verpletterd – zijn gezicht was zo hard geslagen dat het gedeeltelijk was ingeklapt – en er was zo bruut op hem in gestoken dat er bij de lijkschouwing in LA 159 wonden werden geteld van drie verschillende messen, met veel overlappingen. Zijn lichaam werd gevonden door een stel jongeren die naar Cal-Arts gingen en door de straten in de buurt van Hillhurst rondreden in een BMW-cabriolet op zoek naar een parkeerplek. Toen ze het lichaam zagen, dachten ze dat het ‘ding’ dat bij een vuilnisbak lag – en ik citeer het eerste artikel in de Los Angeles Times op de voorpagina van het Californië-katern over de moord op Julian Wells – ‘een vlag’ was. Ik bleef steken toen ik op dat woord stuitte en moest het artikel van voren af aan lezen. De studenten die Julian vonden dachten dat omdat Julian een wit Tom Ford-pak droeg (dat had hij in zijn bezit gehad, maar hij droeg het niet op de avond dat hij ontvoerd werd) en hun eerste reactie leek ergens wel logisch omdat er rode strepen zaten op het jasje en de broek. (Julian was uitgekleed voordat hij werd gedood en daarna weer aangekleed.) Maar als ze dachten dat het een ‘vlag’ was, kwam meteen de vraag bij me op: waar was dan het blauw? Als het lichaam op een vlag leek, vroeg ik me de hele tijd af, waar was dan het blauw? En toen drong het tot me door: het was zijn hoofd. De studenten dachten dat het een vlag was omdat Julian zoveel bloed had verloren dat zijn verfrommelde gezicht donkerblauw was, op het zwarte af.

Maar eigenlijk had dat veel eerder tot me door moeten dringen omdat ik, op mijn eigen manier, Julian daar had neergelegd en had gezien water met hem was gebeurd in een andere – totaal verschillende – film.

De blauwe jeep begint ons te volgen op de 405 ergens tussen LAX en de afrit naar Wilshire. Ik heb het alleen in de gaten omdat de ogen van de chauffeur de hele tijd in de achteruitkijkspiegel kijken boven de voorruit waardoorheen ik op de achterbank dronken zit te staren naar de rijstroken met rode achterlichten die naar de heuvels stromen. Er klinkt zachtjes onheilspellende hiphop uit de speakers en mijn telefoon op mijn schoot licht op van sms’jes die ik niet kan lezen, afkomstig van een actrice met wie ik eerder die middag heb geflirt in de eersteklaslounge van American Airlines op JFK (ze had mijn hand gelezen en we zaten allebei te giechelen), en andere berichten van Laurie in New York zijn volkomen wazig. De jeep volgt de sedan door Sunset, rijdt langs de met kerstverlichting versierde villa’s terwijl ik nerveus kauwgom uit een blikje Altoids kauw en er niet in slaag mijn van gin doordrenkte adem te verhullen, en daarna neemt de blauwe jeep dezelfde afslag naar rechts en rijdt hij naar de Doheny Plaza, ons achternazittend alsof hij een verdwaald kind is. Maar als de sedan de oprijlaan in zwenkt waar de sigaretten rokende parkeerbediende en een bewaker opkijken onder een hoog oprijzende palm, aarzelt de jeep voordat hij Doheny verder af rijdt naar de Santa Monica Boulevard. De aarzeling maakt duidelijk dat we hem ergens naartoe hebben geleid. Ik strompel uit de auto en zie de jeep langzaam afremmen voordat hij Elevado Street inslaat. Het is warm, maar ik ril in een gerafelde trainingsbroek en een gescheurde Nike-hoodie, die slobberig zitten omdat ik die herfst ben afgevallen; de mouwen zijn nog vochtig van een drankje dat ik heb gemorst tijdens de vlucht. Het is middernacht in december en ik ben vijf maanden weg geweest.

‘Ik had de indruk dat die auto ons volgde,’ zegt de chauffeur terwijl hij de kofferbak opent. ‘Telkens als wij van rijstrook wisselden, deed hij dat ook. Hij heeft ons de hele weg hiernaartoe geschaduwd.’

‘Wat zou hij toch willen?’ vraag ik.

De nachtportier loopt de helling af die van de lobby naar de oprijlaan leidt en helpt me met mijn koffers. Ik geef de chauffeur een te grote fooi en hij stapt weer in zijn sedan en rijdt Doheny in om zijn volgende passagier op te pikken bij LAX, iemand die aangekomen is uit Dallas. De parkeerbediende en de bewaker knikken zwijgend als ik langs hen loop, achter de portier aan naar de lobby. De portier zet de koffers in de lift en zegt voordat de deuren dichtgaan die hem buitensluiten: ‘Welkom terug.’

Terwijl ik door de art-decogang op de veertiende verdieping van de Doheny Plaza loop, ben ik me bewust van een vage dennengeur, en dan zie ik dat er een krans is gehangen aan de zwarte dubbele deuren van 1508. En in de flat staat een kerstboom discreet in de hoek van de woonkamer te fonkelen met witte lampjes. Een briefje van de huishoudster in de keuken helpt me eraan herinneren wat ik haar schuldig ben, met een opsomming van de boodschappen die ze heeft gedaan en daarnaast een stapeltje post die nog niet was doorgestuurd naar het adres in New York. Ik heb de flat twee jaar geleden gekocht – ik vertrok uit de El Royale na tien jaar te hebben gehuurd – van de ouders van een rijke partyboy uit West Hollywood die de ruimte opnieuw aan het inrichten was toen hij na een nacht stappen onverwacht in zijn slaap overleed. De interieurontwerper die door de jongen was ingehuurd maakte de klus af, en de ouders van de dode jongen zetten het appartement haastig op de markt. Het is minimaal geschilderd in zachte beige en grijze tinten, met vloeren van hardhout en in de muren ingebouwde verlichting, en de oppervlakte is slechts 111 vierkante meter – een grote slaapkamer, een werkkamer, een onberispelijke woonkamer die uitkomt op een futuristische, steriele keuken – maar de gehele glazen wand die de lengte van de woonkamer beslaat is in feite een in vijf panelen verdeelde glazen schuifdeur die ik opendoe om de flat te luchten en waar het grote witbetegelde balkon een duizelingwekkend uitzicht op de stad biedt, dat zich uitstrekt van de wolkenkrabbers in het centrum, de donkere bossen van Beverly Hills, de torens van Century City en Westwood tot helemaal aan Santa Monica en de rand van de Stille Oceaan. Het uitzicht is indrukwekkend zonder een studie te worden in isolement; het is intiemer dan het uitzicht dat een vriend had die aan Appian Way woonde, zover boven de stad dat het leek of je naar een uitgestrekte en verlaten wereld keek, geordend in anonieme rasters en kwadranten, een uitzicht dat bevestigde dat je veel eenzamer was dan je dacht, een uitzicht dat gedachten aan zelfmoord deed opflikkeren. Het uitzicht vanaf de Doheny Plaza is zo tastbaar dat je de blauwen en groenen van het Pacific Design Center aan Melrose bijna kunt aanraken. Omdat ik zo hoog boven de stad zit is het een goede plek om me schuil te houden als ik in LA werk. Vanavond heeft de hemel een violette tint en hangt er een mist.

Nadat ik mezelf een tumbler Gray Goose heb ingeschonken die nog in de koelkast stond toen ik afgelopen augustus de wijk nam, sta ik op het punt de balkonlichten aan te doen, maar ik bedenk me en begeef me langzaam naar buiten in de schaduw van het overstek. De blauwe jeep staat geparkeerd op de hoek van Elevado en Doheny. In de jeep licht een mobiele telefoon op. Ik merk dat de hand die de wodka niet vasthoudt tot een vuist is gebald. De angst komt terug terwijl ik naar de jeep staar. En dan een lichtflits: iemand stak een sigaret op. Achter me gaat de telefoon. Ik neem niet op.

De reden waarom ik besloten heb terug te gaan naar Los Angeles: de casting van The Listeners staat voor de deur. De producer die mij had ingeschakeld om de gecompliceerde roman te bewerken waarop de film werd gebaseerd was zo opgelucht toen ik de klus had geklaard dat hij bijna stante pede een enthousiaste regisseur inhuurde, en we werkten met zijn drieën samen (zelfs na een harde onderhandeling waarbij mijn advocaat en manager erop stonden dat ik ook als coproducent aangemerkt zou worden). Ze hadden de vier volwassen hoofdrollen al gecast, maar de rollen van hun kinderen waren lastiger en specifieker, en de regisseur en de producer wensten mijn inbreng. Dit is de officiële reden waarom ik in la ben. Maar eigenlijk is de terugkeer naar de stad een excuus om New York te ontvluchten en alles wat me daar die herfst was overkomen.

Het mobieltje trilt in mijn zak. Ik kijk er nieuwsgierig naar. Een sms’je van Julian, iemand met wie ik ruim een jaar geen contact heb gehad. Wanneer kom je terug? Zit je hier? Zin om te chillen? Bijna aansluitend gaat de vaste telefoon. Ik loop de keuken in en kijk naar het toestel. Afgeschermde naam. Afgeschermd nummer. Na vier keer overgaan hangt degene die belt op. Als ik weer naar buiten kijk breidt de mist zich steeds verder uit over de stad en omhult hij alles.

Ik ga mijn werkkamer in zonder het licht aan te doen. Ik check mijn e-mails van al mijn accounts: herinnering aan een diner met de Duitsers die een script financieren, nog een ontmoeting met een regisseur, mijn tv-agent vraagt of ik de Sony-pilot al af heb, een paar jonge acteurs willen weten hoe het met The Listeners staat, uitnodigingen voor diverse kerstparty’s, mijn trainer bij Equinox – hij heeft van een andere cliënt gehoord dat ik terug ben – vraagt zich af of ik misschien weer wat sessies zou willen boeken. Ik neem een Ambien om in slaap te komen, want er is niet genoeg wodka. Als ik naar het slaapkamerraam loop en naar beneden kijk naar Elevado, trekt de jeep met flitsende koplampen op, draait Doheny in en rijdt vervolgens naar Sunset, en in de kast vind ik een paar spullen die zijn achtergelaten door een meisje dat hier afgelopen zomer heeft rondgehangen, en ineens wil ik niet denken aan waar zij op dit moment zou kunnen zijn. Ik krijg nog een sms’je van Laurie: Wil je me nog? Het is bijna vier uur ’s ochtends in het appartement onder Union Square. Er zijn afgelopen jaar zoveel mensen doodgegaan: de onbedoelde overdosis, het auto-ongeluk in East Hampton, de plotselinge ziekte. Mensen zijn zomaar verdwenen. Ik val in slaap bij muziek die uit de Abbey klinkt, een song uit het verleden, ‘Hungry Like the Wolf’ stijgt zwak boven het doordringende geklets in de club uit en verplaatst me één lang moment terug in iemand die zowel jong als oud is. Treurigheid alom.

De première is vanavond in het Chinese Theatre en het is eenfilm die iets te maken heeft met het kwaad onder ogen zien, zo voor de hand liggend in elkaar gezet dat hij veilig vaag wordt op een manier die de studio zal verleiden er prijzen voor te kopen, sterker nog, er is al een campagne in de maak, en ik ben in het gezelschap van de regisseur en de producer van The Listeners en we laten ons met de menigte meedrijven over Hollywood Boulevard naar het Roosevelt Hotel voor de afterparty waar paparazzi samendrommen bij de ingang van het hotel en ik pak meteen een drankje bij de bar terwijl de producer in het toilet verdwijnt en de regisseur aan zijn mobiele telefoon met zijn vrouw staat te praten, die in Australië zit. Als ik mijn blik door de verduisterde zaal laat dwalen en terugglimlach naar onbekende mensen, komt de angst terug, en al snel is die overal en blijft hij maar voortstromen: hij zit in het aanstaande succes van de film die we net hebben gezien, hij zit in de verleidelijke vragen van de jonge acteurs naar mogelijke rollen in The Listeners, en hij zit in de sms’jes die ze versturen terwijl ze weglopen door de kelderachtige lobby, waarbij hun gezichten opgloeien in het schijnsel van hun mobieltje, en hij zit in de met een spuitbus aangebrachte bruine gelaatskleur en de witgepolijste tanden. ‘Ik ben de afgelopen vier maanden in New York geweest,’ is de mantra, mijn masker is een uitdrukkingsloze glimlach. Eindelijk komt de producer tevoorschijn van achter een kerstboom en hij zegt: ‘Laten we hier weggaan’, en mompelt dan iets over een paar party’s in de heuvels, en Laurie blijft me maar sms’en vanuit New York (Hey. You.) en ik kan niet uit mijn hoofd zetten dat iemand in deze ruimte me volgt. Plotse flitsen van rapid camera’s vormen een afleiding, maar de doffe angst keert terug als tot me doordringt dat degene die gisteravond in die blauwe jeep zat zich nu waarschijnlijk in deze menigte bevindt.

We rijden op Sunset in westelijke richting in de Porsche van deproducer en draaien Doheny in naar het eerste van de twee party’s waar Mark naartoe wil, met de regisseur achter ons aan in een zwarte Jaguar, en scheuren voorbij de ‘Bird Streets’-wijk tot we een parkeerbediende zien. Kleine versierde sparren staan rondom de bar waar ik bij sta, en ik doe alsof ik luister naar een grijnzende acteur die me vertelt wat hij in petto heeft en ik staar dronken naar het adembenemende meisje met wie hij is terwijl kerstsongs van U2 alles overstemmen en de jongens in Band of Outsiders-pakken op een lage ivoorkleurige bank lijntjes coke snuiven vanaf een lange glazen cocktailtafel, en als iemand me een lijntje aanbiedt kom ik in de verleiding, maar ik sla het af omdat ik weet wat ervan komt. De aangeschoten producer moet naar een andere party in Bel Air en ik ben zo dronken dat ik me door hem uit deze party laat loodsen, hoewel er een kleine kans is dat hier wat te neuken valt. De producer wil iemand spreken op de party in Bel Air, het gaat om zaken in Bel Air, zijn aanwezigheid in Bel Air moet iets bewijzen over zijn status, en mijn ogen dwalen naar de jongens, amper oud genoeg voor hun rijbewijs, die in het verwarmde zwembad zwemmen, naar meisjes in stringbikini’s en met hoge hakken die loungen bij de jacuzzi, overal animebeelden, een mozaïek van jeugd, een plek waar je eigenlijk niet meer thuishoort.

In het huis in het bovenste deel van Bel Air verliest de producer me uit het oog en ik loop van de ene kamer naar de andere en raak even gedesoriënteerd als ik Trent Burroughs zie en alles gecompliceerd wordt terwijl ik in het feest probeer op te gaan, en dan realiseer ik me nuchter dat dit het huis is waar Trent en Blair wonen. Er zit niets anders op dan nog een drankje te nemen. Gelukkig hoef ik niet te rijden. Trent staat bij een manager en twee agenten – alle drie homo, één verloofd met een vrouw, de andere twee nog in de kast. Ik weet dat Trent het doet met de jongere agent, blond met valse witte tanden, zo nietszeggend knap dat hij niet eens een variant is van een type. Ik besef dat ik Trent Burroughs niets te zeggen heb terwijl ik tegen hem zeg: ‘Ik ben de afgelopen vier maanden in New York geweest.’ New-age-kerstmuziek kan de kille sfeer niet verdrijven. Ik ben ineens overal onzeker over.

Trent kijkt me aan, knikt, een tikje verbijsterd door mijn aanwezigheid. Hij weet dat hij iets moet zeggen. ‘Zo, geweldig hoor, van The Listeners. Het gaat er echt van komen.’

‘Dat zeggen ze, ja.’

Nadat de non-conversatie zichzelf op gang heeft gebracht, betreden we een schimmig gebied over een zogenaamde vriend van ons, iemand die Kelly heet.

‘Kelly is verdwenen,’ zegt Trent moeizaam. ‘Heb jij daar iets over gehoord?’

‘O ja?’ vraag ik, en vervolgens: ‘Wacht even, wat bedoel je?’

‘Kelly Montrose. Hij is verdwenen. Niemand kan hem vinden.’

Stilte. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Hij ging naar Palm Springs,’ zegt Trent. ‘Ze denken dat hij misschien iemand online heeft ontmoet.’

Trent lijkt op een reactie te wachten. Ik staar terug.

‘Vreemd hoor,’ mompel ik ongeïnteresseerd. ‘Of eh… is hij geneigd tot dat soort dingen?’

Trent kijkt me aan alsof er iets is bevestigd, en onthult dan zijn afkeer.

‘Geneigd? Nee, Clay, hij is niet geneigd tot dat soort dingen.’

‘Trent…’

Bij me vandaan lopend zegt Trent: ‘Hij is waarschijnlijk dood, Clay.’

Op de veranda die uitkijkt op het reusachtige, verlichte zwembad, dat omzoomd wordt door met witte kerstlampjes getooide palmen, rook ik een sigaret en bestudeer ik een nieuw sms’je van Julian. Ik kijk op van de telefoon als er een schaduw langzaam uit de duisternis stapt, en het is zo’n dramatisch moment – haar schoonheid en mijn reactie daarop – dat ik moet lachen, en zij staart me alleen maar glimlachend aan, misschien aangeschoten, misschien ladderzat. Dit is het soort meisje dat me normaal gesproken bang zou maken, maar vanavond is dat niet zo. Ze is het blonde, gezonde type, mid-west, uitgesproken Amerikaans, niet waar ik gewoonlijk op val. Ze is onmiskenbaar een actrice, want meisjes die er zo uitzien zijn hier niet om een andere reden, en ze staart me maar aan alsof dit allemaal een uitdagingsspel is. Dat maak ik er dan maar van.

‘Wil je in een film spelen?’ vraag ik haar, wankelend op mijn benen.

Het meisje blijft glimlachen. ‘Hoezo? Heb je een film waar je me in wil laten spelen?’

De glimlach verstart en verdwijnt snel als ze achter me kijkt.

Ik draai me om en gluur naar de vrouw die naar ons toe komt lopen, verlicht door de kamer achter haar.

Als ik me weer omdraai loopt het meisje weg, haar silhouet aangezet door de gloed van het zwembad, en van ergens uit het donker klinkt het geluid van een klaterende fontein, en dan neemt iemand de plaats in van het meisje.

‘Wie was dat?’ vraagt Blair.

‘Vrolijk kerstfeest.’

‘Waarom ben jij hier?’

‘Ik ben uitgenodigd.’

‘Nee. Je bent niet uitgenodigd.’

‘Mijn vrienden hebben me meegenomen.’

‘Vrienden? Gefeliciteerd.’

‘Vrolijk kerstfeest’, is opnieuw het enige wat ik te zeggen heb.

‘Wie was dat meisje met wie je stond te praten?’

Ik draai me om en kijk achterom in de duisternis. ‘Weet ik niet.’

Blair zucht. ‘Ik dacht dat je in New York was.’

‘Ik wissel het af.’

Ze staart me alleen maar aan.

‘Ja ja.’ En vervolgens: ‘Nog steeds gelukkig met Trent?’

‘Waarom ben je hier vanavond? Met wie ben je?’

‘Ik wist niet dat dit jouw huis was,’ zeg ik, wegkijkend. ‘Het spijt me.’

‘Waarom weet jij die dingen niet?’

‘Omdat je in geen twee jaar met me hebt gesproken.’

Het volgende sms’je van Julian meldt dat ik hem kan treffen in de Polo Lounge. Aangezien ik niet terug wil naar de flat, laat ik me door de producer afzetten bij het Beverly Hills Hotel. Buiten op het terras, naast een warmtelamp, zit Julian in een zithoek te sms’en; zijn gezicht wordt beschenen door de telefoon. Hij kijkt op, glimlacht. Zodra ik de zithoek in schuif verschijnt er een ober en ik bestel een Belvedere on the rocks. Als ik Julian vragend aankijk, tikt hij op een fles Fiji-water die me nog niet was opgevallen en zegt: ‘Ik drink niet.’

Ik laat dit tot me doordringen en peins een beetje. ‘Omdat… je moet rijden?’

‘Nee,’ zegt hij. ‘Ik drink al een jaar niet meer.’

‘Dat gaat wel ver.’

Julian werpt een blik op zijn telefoon en kijkt dan weer naar mij.

‘En, hoe gaat dat?’ vraag ik.

‘Het is zwaar.’ Hij haalt zijn schouders op.

‘Ben je nu wat vrolijker?’

‘Clay…’

‘Kunnen we hier roken?’

De ober brengt het drankje.

‘Hoe was de première?’ vraagt Julian.

‘Er was geen sterveling,’ verzucht ik terwijl ik de tumbler met wodka bestudeer.

‘Hoe lang blijf je hier voordat je weer naar New York vertrekt?’

‘Dat weet ik nog niet.’

Hij probeert het nog eens. ‘Schiet het op met The Listeners?’ vraagt hij met plotse belangstelling, in een poging me in dezelfde wereld te krijgen.

Ik staar hem aan en antwoord dan behoedzaam. ‘Het schiet op. We zijn bezig met de casting.’ Ik wacht zo lang mogelijk, sla dan het drankje achterover en steek een sigaret op. ‘Om de een of andere reden denken de producer en de regisseur dat mijn inbreng belangrijk is. Waardevol. Het zijn kunstenaars.’ Ik neem een trek van de sigaret. ‘Het is eigenlijk een grap.’

‘Ik vind het cool,’ zegt Julian. ‘Het is toch allemaal een kwestie van macht?’ Hij denkt ergens over na. ‘Het is geen grap. Je zou het serieus moeten nemen. Ik bedoel, jij bent ook een van de producers…’

Ik onderbreek hem. ‘Waarom heb je dat bijgehouden?’

‘Het is niet kinderachtig en…’

‘Julian, het is een film,’ zeg ik. ‘Waarom heb je dit bijgehouden? Het is gewoon de zoveelste film.’

‘Voor jou misschien.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Misschien is het voor anderen iets anders,’ zegt Julian. ‘Iets gewichtigers.’

‘Ik snap hoe je daarbij komt, maar er zit een vampier in.’

Binnen riedelt de pianist jazzy improvisaties op kerstliedjes. Ik concentreer me daarop. Ik ben al overal buitengesloten. Het is het tijdstip van de nacht dat ik de toestand van levende dode heb bereikt en daar niet meer uit kom.

‘Wat is er met dat meisje gebeurd met wie je iets had?’ vraagt hij.

‘Laurie? In New York?’

‘Nee, hier. Afgelopen zomer.’ Hij is even stil. ‘De actrice.’

Ik probeer een stilte te laten vallen, maar dat lukt me niet. ‘Meghan,’ zeg ik nonchalant.

‘Juist.’ Hij rekt het woord uit.

‘Ik heb echt geen idee.’ Ik pak het glas op, laat het ijs erin rinkelen.

Julian werpt een onschuldige blik op me, zijn ogen verwijden zich iets. Dit maakt duidelijk dat hij informatie heeft die hij me wil geven. Ik realiseer me dat ik hier, in precies dezelfde zithoek, op een middag met Blair heb gezeten, in een ander tijdperk, iets wat ik me niet meer zou hebben herinnerd als ik haar vannacht niet had gezien.

‘Zijn we het spoor weer bijster, Julian?’ verzucht ik. ‘Gaan we nog een scène spelen?’

‘Hé, je bent lang weg geweest en…’

‘Hoe weet je dat trouwens?’ vraag ik opeens. ‘Jij en ik hadden toen geen contact.’

‘Hoe bedoel je?’ vraagt hij. ‘Ik heb je afgelopen zomer gezien.’

‘Hoe weet je dat van Meghan Reynolds?’

‘Iemand heeft me verteld dat je haar hielp… Dat je iets voor haar hebt gedaan…’

‘We neukten, Julian.’

‘Ze zei dat je…’

‘Kan me niet schelen wat ze zei.’ Ik sta op. ‘Iedereen liegt.’

‘Hé,’ zegt hij zacht. ‘Het is gewoon een code.’

‘Nee. Iedereen liegt.’ Ik druk mijn sigaret uit.

‘Het is gewoon een andere taal die je moet leren.’ Dan voegt hij er fijntjes aan toe: ‘Ik geloof dat je wel wat koffie kunt gebruiken, man.’ Stilte. ‘Waarom ben je zo boos?’

‘Ik ben hier weg, Julian.’ Ik begin weg te lopen. ‘Zoals gewoonlijk is het een volslagen vergissing.’

Een blauwe jeep volgt me van het Beverly Hills Hotel naar de plek waar de taxi me afzet voor de Doheny Plaza.

Er is iets veranderd sinds ik hier zeven uur geleden was. Ik bel de portier terwijl ik naar het bureau in mijn werkkamer staar. De computer staat aan. Dat was niet zo toen ik wegging. Ik staar naar de stapel papier naast de computer. Als de portier opneemt, staar ik naar een mesje voor het openen van enveloppen dat op de stapel papier is gelegd. Toen ik naar de première ging zat het in de la. Ik hang op zonder iets te zeggen. Terwijl ik door de flat loop vraag ik: ‘Is hier iemand?’ Ik buig me over het dekbed in de slaapkamer. Ik strijk er met mijn hand over. Het ruikt anders. Ik controleer de deur voor de derde keer. Hij zit op slot. Ik staar iets te lang naar de kerstboom en neem dan de lift naar de lobby.

De nachtportier zit aan de balie in de overvloedig verlichte lobby. Ik loop naar hem toe, er niet zeker van wat ik ga zeggen. Hij kijkt op van een kleine tv.

‘Is er iemand voor mij geweest?’ vraag ik. ‘Vannacht? Toen ik weg was?’

De portier checkt het logboek. ‘Nee. Hoezo?’

‘Volgens mij is er iemand in mijn appartement geweest.’

‘Hoe bedoelt u?’ vraagt de portier. ‘Ik begrijp het niet.’

‘Volgens mij was er iemand in mijn flat toen ik weg was.’

‘Ik ben hier de hele nacht geweest,’ zegt de portier. ‘Er is niemand geweest.’

Ik sta daar maar. Het geluid van een helikopter raast over het gebouw.

‘Ze konden sowieso niet in de lift zonder dat ik die voor ze zou openen,’ zegt de portier. ‘En Bobby staat buiten.’ Hij gebaart naar de bewaker die langzaam heen en weer loopt op de oprijlaan. ‘Weet u zeker dat er iemand binnen was?’ Hij klinkt geamuseerd. Hij merkt dat ik dronken ben. ‘Misschien was het niemand,’ zegt hij.

Hou het binnen de perken, waarschuw ik mezelf. Stop het weg. Hou alles gewoon binnen de perken. Want anders heb je de poppen aan het dansen. ‘Er waren spullen verplaatst,’ mompel ik. ‘Mijn computer stond aan…’

‘Mist u iets?’ vraagt de portier, me nu openlijk paaiend. ‘Wilt u dat ik de politie bel?’

Op neutrale toon: ‘Nee.’ En dan zeg ik het nog eens: ‘Nee.’

‘Het was een rustige nacht.’

‘Tja…’ Ik loop achteruit weg. ‘Mooi zo.’

Een actrice die ik vanochtend bij de castingsessies heb ontmoet luncht met me aan een tafel bij het raam in Comme Ça. Toen ze de kamer in liep in het complex van de castingdirector in Culver City verspreidde ze onmiddellijk een gestaag gezoem van dreiging dat me deed duizelen, wat als een masker werkte, zodat ik zo kalm leek als een sfinx. Ik heb niets gehoord van haar agent of van het managementbureau dat haar vertegenwoordigt – ze is binnengekomen op iemands voorspraak – en ik bedenk hoe anders alles zou zijn als dat wel het geval was geweest. Bepaalde spanningen smelten weg, maar er komen telkens nieuwe voor in de plaats. Ze drinkt een glas champagne en ik heb mijn zonnebril nog op en ze zit de hele tijd aan haar haar en praat vaag over haar leven. Ze woont in Elysian Park. Ze is hostess in het Formosa Café. Ik draai in mijn stoel terwijl ze een sms’je beantwoordt. Ze merkt dat en biedt haar excuses aan. Het is niet zozeer koket als wel bestudeerd. Zoals alles wat ze doet vraagt het om een reactie.

‘En, wat doe je met de kerst?’ vraag ik haar.

‘Op bezoek bij mijn familie.’

‘Is dat leuk?’

‘Hangt ervan af.’ Ze kijkt me vragend aan. ‘Hoezo?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Ik ben gewoon geïnteresseerd.’

Ze zit weer aan haar haar: blond, ontkroesd. Een servet raakt vaag bevlekt nadat ze er haar lippen mee heeft afgeveegd. Ik noem de party’s waar ik gisteravond ben geweest. De actrice is onder de indruk, vooral van de eerste party. Ze zegt dat ze vrienden heeft die op die party waren. Ze zegt dat ze ook had willen gaan, maar dat ze moest werken. Ze wil weten of een bepaalde jonge acteur er was. Als ik zeg dat hij er was, doet de uitdrukking op haar gezicht me iets beseffen. Dat merkt ze.

‘Het spijt me,’ zegt ze. ‘Het is een mafkees.’

Sommige mensen op die party, voegt ze eraan toe, zijn freaks, en ze noemt een drug waarvan ik nog nooit heb gehoord en vertelt me een verhaal waarin skibrillen, zombies, een autobus, kettingen en een geheime gemeenschap voorkomen, en vraagt me naar een Latijns-Amerikaans meisje dat in een woestijn is verdwenen. Ze laat de naam vallen van een actrice van wie ik nog nooit heb gehoord. Ik probeer geconcentreerd te blijven, in het moment te blijven, want ik wil de romantiek van het geheel me niet laten ontgaan. Concealed, een film waarvoor ik het script schreef, wordt ter sprake gebracht. En dan zie ik de link: ze vroeg me naar de jonge acteur met het adembenemende meisje dat ik heb aangegaapt, omdat hij een bijrol had in Concealed.

‘Het interesseert me niet zo.’ Ik staar naar het verkeer op Melrose. ‘Ik ben niet lang gebleven. Ik moest nog naar een andere party.’ En ineens herinner ik me het blonde meisje dat in Bel Air uit het duister kwam gelopen. Het verbaast me dat ze me is bijgebleven, en dat haar beeld zo lang is blijven hangen.

‘Hoe vond je het gaan?’ vraagt ze.

‘Ik vond je geweldig,’ zeg ik. ‘Dat heb ik je al gezegd.’

Ze lacht, blij. Ze zou twintig kunnen zijn. Ze zou dertig kunnen zijn. Je kan het niet zien. En als je dat wel zou kunnen, zou alles voorbij zijn. Lot. ‘Lot’ is het woord waarover ik nadenk. De actrice mompelt een zin uit The Listeners. Ik heb ervoor gezorgd dat de regisseur en de producer niet in haar geïnteresseerd waren voor de rol waarvoor ze auditie deed, voordat ik haar mee uit had gevraagd. Dat is de enige reden dat ze met mij zit te lunchen en ik ben hier zo vaak geweest en ik realiseer me dat er vanavond weer een première is en dat ik om zes uur in Westwood een afspraak heb met de producer. Ik kijk op mijn horloge. Ik heb de middag vrijgehouden. De actrice drinkt haar glas champagne leeg. Een attente en knappe ober schenkt haar weer bij. Ik heb geen drankje genomen omdat ik bij deze lunch al van iets anders geniet. Zij moet dit op een hoger plan brengen als ze ooit succes wil hebben.

‘Ben je gelukkig?’ vraagt ze.

Geschrokken zeg ik: ‘Ja. En jij?’

Ze buigt zich naar voren. ‘Ik zou het kunnen zijn.’

‘Wat wil je doen?’ Ik kijk haar recht aan.

We brengen een uur door in de slaapkamer in de flat op de veertiende verdieping van de Doheny Plaza. Meer is er niet nodig. Na afloop zegt ze dat ze zich afgesneden voelt van de werkelijkheid. Ik zeg haar dat dat niet uitmaakt. Ik bloos als ze zegt dat ik mooie handen heb.

De première is in het Village Theatre en de afterparty, groots opgezet en exuberant, is in het W Hotel. (Hij had in de Napa Valley Grille zullen plaatsvinden, maar vanwege de massale toestroom werd hij verplaatst naar deze minder toegankelijke maar grotere locatie.) Gedwongen toekijken naar mensen die tweeënhalf uur lang doen alsof ze gillen en huilen kan je naar een duistere verte duwen vanwaar je pas na een dag of twee kunt terugkeren, maar toch vond ik de film goed gemaakt en samenhangend (wat altijd een wonder is) – ook al moest ik vaak aan afschuwelijke dingen denken om wakker te blijven. Ik sta bij het zwembad met een jonge actrice te praten over vasten en haar dagelijkse yoga-oefeningen en dat ze helemaal uit haar dak gaat omdat ze in een film zit over menselijke offers, en de aanvankelijke verlegenheid – zichtbaar in grote, zachte ogen – is bemoedigend. Maar dan zeg je het verkeerde en onthullen die ogen een aangeboren wantrouwen, vermengd met de aanhoudende nieuwsgierigheid die iedereen hier heeft, en ze druipt af, en terwijl ik omhuld door de menigte opkijk naar het hotel, mijn telefoon vastgrijpend, begin ik te tellen hoeveel kamers er verlicht zijn en hoeveel niet, en dan realiseer ik me dat ik met vijf verschillende mensen seks heb gehad in dit hotel, van wie er inmiddels één dood is. Ik neem een sushi van een voorbijkomend dienblad. ‘Nou, het is je gelukt,’ zeg ik tegen de executive producer die ervoor heeft gezorgd dat de film gemaakt kon worden. Daniel Carter, die ik al ken sinds we eerstejaars waren aan Camden, is de regisseur, maar onze vriendschap is verpieterd en hij heeft me de laatste tijd gemeden. En vanavond zie ik waarom: hij is samen met Meghan Reynolds, dus ik kan hem de geveinsde felicitaties die ik had voorbereid niet aanbieden. Daniel verkocht zijn eerste script toen hij tweeëntwintig was, en sindsdien is zijn carrière van een leien dakje gegaan.

‘Ze is gekleed als een tiener,’ zegt Blair. ‘Ik denk omdat ze er een is.’

Ik kijk even naar Blair en kijk dan weer door de menigte heen naar Meghan en Daniel.

‘Daar ga ik het nu niet met je over hebben.’

‘We maken allemaal keuzen, hè?’

‘Je man haat me.’

‘Niet waar.’

‘Er was een meisje in jouw huis, op de party…’ De behoefte om hierover te vragen is zo fysiek dat ik haar niet kan onderdrukken. Ik draai me naar Blair toe. ‘Laat maar.’

‘Ik heb gehoord dat je gisteravond wat hebt gedronken met Julian,’ zegt Blair. Ze staart naar het zwembad, de titel van de film flikkert op de bodem in reusachtige cursieve letters.

‘Heb je dat gehóórd?’ Ik steek een sigaret op. ‘Hoe kun je dat hebben gehóórd, tenzij Julian je het heeft verteld?’

Blair zwijgt.

‘Dus je hebt nog steeds contact met Julian?’ vraag ik. ‘Waarom?’ Ik laat een stilte vallen. ‘Weet Trent daarvan?’ Weer een stilte. ‘Of is dat maar een… detail?’

‘Wat probeer je te zeggen?’

‘Dat ik verbaasd ben dat je überhaupt met me praat.’

‘Ik wilde je alleen maar voor hem waarschuwen. Meer niet.’

‘Me waarschuwen? Hoezo?’ vraag ik. ‘Ik heb de hele toestand met Julian al eens doorgemaakt. Ik denk dat ik het wel aankan.’

‘Het is geen groot probleem,’ zegt ze. ‘Als je me alleen maar het plezier wilt doen niet met hem te praten als hij je probeert te benaderen, zou dat alles een stuk makkelijker maken.’ En om het te benadrukken voegt ze eraan toe: ‘Ik zou het op prijs stellen.’

‘Wat doet Julian tegenwoordig? Het gerucht ging dat hij een tiener-escortservice runde.’ Ik laat een stilte vallen. ‘Dat klonk als vroeger.’

‘Luister, als je dit ene ding voor me wilt doen, zou ik dat heel erg waarderen.’

‘Is dit echt? Of is dit alleen maar een excuus om weer met me te praten?’

‘Je had me kunnen bellen. Je had…’ Haar stem sterft weg.

‘Ik heb het geprobeerd,’ zeg ik. ‘Maar je was boos.’

‘Niet boos,’ zegt ze. ‘Alleen maar… teleurgesteld.’ Ze zwijgt even. ‘Je hebt het niet hard genoeg geprobeerd.’

Een paar seconden zwijgen we allebei en het is een kille en kleine variatie op zoveel gesprekken die we hebben gevoerd en ik denk aan het blonde meisje op de veranda en ik stel me voor dat Blair denkt aan de laatste keer dat we de liefde bedreven. Deze ongelijkheid zou me moeten beangstigen, maar doet dat niet. En vervolgens praat Blair met een man van CAA en er begint een band te spelen, wat ik opvat als het signaal om weg te gaan, maar eigenlijk is het het sms’je dat ik plotseling krijg met de tekst Ik hou je in de gaten dat me de party uit drijft.

Bij de parkeerbediende voor het hotel grijpt Rip Millar me bij de arm terwijl ik Wie is dit? sms en ik moet m’n arm wegrukken omdat ik vreselijk schrik van zijn uiterlijk. Ik herken Rip eerst niet. Zijn gezicht is onnatuurlijk glad, op zo’n manier opgeknapt dat de ogen opengesperd zijn van eeuwige verbazing; het is een gezicht dat een gezicht nabootst, en het ziet er gekweld uit. De lippen zijn te dik. De huid is oranje. Het haar is geelgeverfd en zorgvuldig in de gel gezet. Hij ziet eruit alsof hij even in zuur is ondergedompeld; er viel van alles af, huid werd verwijderd. Het is bijna uitdagend grotesk. Hij is aan de drugs, denk ik. Hij moet wel aan de drugs zijn om er zo uit te zien. Rip is met een zo jong meisje dat ik haar aanzie voor zijn dochter, maar dan herinner ik me dat Rip geen kinderen heeft. Het meisje heeft zoveel aan zich laten sleutelen dat ze er mismaakt uitziet. Rip was ooit knap en hij heeft nog dezelfde fluisterstem als toen we negentien waren.

‘Hé Clay,’ zegt Rip. ‘Waarom ben je terug in de stad?’

‘Omdat ik hier woon,’ zeg ik.

Rips smoelwerk neemt me kalm op. ‘Ik dacht dat je het grootste deel van je tijd in New York was.’

‘Ik bedoel dat ik het afwissel.’

‘Ik hoorde dat je een kennis van me hebt ontmoet.’

‘Wie?’

‘Ja ja…’ zegt hij met een afschuwelijke grijns; zijn mond is gevuld met te witte tanden. ‘Ik hoorde dat jullie het prima met elkaar konden vinden.’

Ik wil gewoon weg. De angst krioelt. De zwarte BMW duikt ineens op. Een bediende houdt het portier open. Het afgrijselijke gezicht dwingt me overal naar te kijken behalve naar hem. ‘Rip, ik moet gaan.’ Ik gebaar hulpeloos naar m’n auto.

‘Laten we eens samen gaan eten nu je terug bent,’ zegt Rip. ‘Ik meen het serieus.’

‘Oké, maar ik moet nu echt gaan.’

Descansando,’ zegt hij tegen me.

‘Wat betekent dat?’

Descansando,’ zegt Rip. ‘Dat betekent “rustig aan”,’ fluistert hij terwijl hij het kind naast zich vastpakt.

‘O ja?’

‘Het betekent “relax”.’

Het gebeurt weer. Terwijl ik op het meisje wacht pak ik een fles witte wijn uit de koelkast en zie dan dat er een blikje cola light weg is en dat er pakjes en potjes zijn verplaatst en ik zeg bij mezelf dat dit niet kan, en nadat ik de flat heb rondgekeken op zoek naar andere aanwijzingen is dat misschien ook zo. Pas als ik naar de kerstboom staar hoor ik eindelijk de botten tegen het raam tikken: één streng lampjes die niet verbonden is met de andere strengen is uitgeschakeld, zodat er nu een zwarte zigzagstreep door de verlichte boom loopt. Dit is het detail dat meedeelt: je bent gewaarschuwd. Dit is het detail dat zegt: ze willen dat je het weet. Ik drink een glas wodka, en dan nog een. Wie is dit? sms ik. Een minuut later krijg ik een antwoord van het afgeschermde nummer dat alle door de alcohol teweeggebrachte kalmte tenietdoet. Ik heb iemand beloofd je dat niet te vertellen.

Ik loop door the Grove om te gaan lunchen met Julian, die me sms’t dat hij aan een tafeltje zit naast de Pinkberry in de Farmers Market. ‘Ik dacht dat je zei dat ik een volslagen vergissing was,’ had hij teruggetypt toen ik hem eerder had gemaild. ‘Misschien ben je dat ook, maar toch wil ik je zien,’ was mijn antwoord geweest. Ik blijf het gevoel negeren dat ik gevolgd word. Ik blijf de sms’jes negeren van het afgeschermde nummer met de mededeling Ik hou je in de gaten. Ik zeg bij mezelf dat de sms’jes afkomstig zijn van de dode jongen wiens flat ik heb gekocht. Het is makkelijker zo. Vanochtend lag het meisje dat ik had laten komen toen ik thuiskwam van het W Hotel in de slaapkamer te slapen. Ik maakte haar wakker en zei tegen haar dat ze weg moest omdat het dienstmeisje zou komen. Bij de castingsessies waren er alleen jongens, en hoewel ik me niet echt verveelde was ik daar niet nodig. In de auto klinkt voortdurend The National, en de songs leveren commentaar op al het neutrale dat zich binnen de omlijsting van de voorruit bevindt (‘… one time you were blowing young ruffians…’ gezongen bij het digitale billboard aan Sunset met reclame voor de nieuwe Pixarfilm) en de angst groeit uit tot een gedempte woede en heeft vervolgens geen andere keus dan weg te smelten in een simpele en verslavende droefheid. Daniels arm om het middel van Meghan Reynolds belemmert soms het zicht bij verkeerslichten. En daarna is het het blonde meisje op de veranda. Het is nu bijna altijd haar beeld dat alles uit zijn koers brengt.

Je wist dat Meghan Reynolds iets met Daniel had,’ zeg ik. ‘Ik zag ze gisteravond. Je wist dat ik van de zomer iets met haar had gehad. Je wist ook dat ze nu iets met Daniel had.’

‘Iedereen weet dat,’ zegt Julian, in verwarring gebracht. ‘Nou en?’

‘Ik niet,’ zeg ik. ‘Iedereen? Wat betekent dat?’

‘Dat betekent dat je niet hebt opgelet.’

Ik breng het gesprek op de reden waarom ik hier met hem in Farmers Market ben. Ik stel hem een vraag over Blair. Er valt een lange stilte. Julians gebruikelijke minzaamheid wordt door die vraag weggespoeld.

‘We hebben iets met elkaar gehad, zeg maar,’ zegt hij eindelijk.

‘Jij en Blair?’

‘Ja.’

‘Ze wil niet dat ik met je praat,’ zeg ik. ‘Ze waarschuwde me zelfs om dat niet te doen.’

‘Blair vroeg jou niet met me te praten? Ze heeft je gewáárschuwd?’ Hij zucht. ‘Ze moet wel heel erg gekwetst zijn.’

‘Waarom is ze zo gekwetst?’

‘Heeft ze je dat niet verteld?’ vraagt hij.

‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik heb het niet gevraagd.’

Julian werpt me een vluchtige blik toe waar iets van bezorgdheid in zit, die meteen weer verdwijnt. ‘Omdat ik iets met iemand anders kreeg en het moeilijk voor haar was toen ik het met haar uitmaakte.’

‘Wie was dat meisje?’

‘Ze is een actrice. Ze werkt in zo’n lounge aan La Cienega.’

‘Wist Trent ervan?’

‘Het kan hem niet schelen,’ zegt Julian. ‘Waarom vraag je dat?’

‘Omdat het hem wel kon schelen toen ik het was,’ zeg ik. ‘Hij is nog steeds niet afgekoeld. Ik bedoel, ik weet niet waarom.’ Ik zwijg even. ‘Trent heeft zo zijn eigen… neigingen.’

‘Ik denk dat dat iets anders was.’

‘Wat is… iets anders?’

‘Dat Blair je nog steeds leuk vindt.’

Als Julian weer het woord neemt, wordt zijn toon dringender. ‘Luister, ze hebben een gezin. Ze hebben kinderen. Ze hebben het voor elkaar. Ik had het nooit zover moeten laten komen, maar… het is nooit bij me opgekomen dat ik haar pijn zou doen.’ Hij laat een stilte vallen. ‘Ik bedoel, jij bent degene die haar altijd het meest heeft gekwetst.’ Hij wacht even alvorens eraan toe te voegen: ‘Jij bent degene die dat altijd deed.’

‘Ja,’ zeg ik, ‘deze keer heeft ze bijna twee jaar niets tegen me gezegd.’

‘Mijn situatie was eh… ik weet het niet… typerender. Iets wat je zou verwachten,’ zegt Julian. ‘Het meisje dat ik ontmoette was veel jonger en…’ Dit schijnt Julian ergens aan te doen denken. ‘Hoe gingen de castingsessies vanochtend?’

‘Hoe wist jij dat er vanochtend castingsessies waren?’

Julian noemt een vriend van hem die auditie heeft gedaan.

‘Hoe komt het dat jij eenentwintigjarige acteurs kent?’ vraag ik.

‘Omdat ik hier woon,’ zegt hij. ‘En hij is geen eenentwintig.’

We staan naast Julians Audi op het parkeerterrein bij Fairfax.Als ik terug wil gaan naar Culver City mompelt hij iets over een vergadering, en ik realiseer me dat ik hem niets over zijn leven heb gevraagd, maar dat laat me eigenlijk ook koud. Ik sta op het punt ervandoor te gaan als ik opeens de behoefte heb hem te vragen: ‘Wat is er in godsnaam met Rip Millar gebeurd?’

Bij het horen van die naam wordt Julians gezicht al te kalm.

‘Dat weet ik niet,’ zegt hij. ‘Waarom vraag je dat?’

‘Omdat hij er eng uitziet,’ zeg ik. ‘Ik werd er gewoon bang van.’

‘Waar heb je het over?’

‘Hij is een horrormonster,’ zeg ik. ‘Ik dacht dat hij zou gaan kwijlen.’

‘Ik heb gehoord dat hij veel geld heeft geërfd. Zijn grootouders.’ Julian zwijgt even. ‘Investeringen in onroerend goed. Hij opent een club in Hollywood…’ Er is een ergernis merkbaar die ik bij Julian nog nooit had bespeurd. En dan vertelt Julian me terloops een verhaal dat hij heeft gehoord over een geheime sekte die de leden aanmoedigde zichzelf dood te hongeren – een soort martelkick, een hoever-kan-ik-gaan?-achtig iets – en dat Rip Millar daar op de een of andere manier indirect bij betrokken was.

‘Rip had het erover dat ik een kennis van hem had ontmoet,’ mompel ik.

‘Heeft hij een naam genoemd?’

‘Ik heb er niet naar gevraagd,’ zeg ik. ‘Ik wilde niet weten wie het was.’

Ik zie dat Julians hand beeft als hij daarmee licht over zijn haar strijkt.

‘Hé, niet aan Blair vertellen dat we elkaar hebben gesproken, oké?’ zeg ik ten slotte.

Julian kijkt me vreemd aan. ‘Ik praat niet meer met Blair.’

Ik zucht. ‘Julian, ze zei tegen me dat ze had gehoord dat jij en ik eergisteravond in de Polo Lounge waren.’

Julians uitdrukking is zo volkomen onschuldig dat ik hem geloof als hij zegt: ‘Ik heb sinds juni niet meer met Blair gesproken.’ Julian is helemaal ontspannen. Hij kijkt niet weg. ‘Ik heb ruim een halfjaar geen contact met haar gehad, Clay.’ Hij reageert op de uitdrukking op mijn gezicht. ‘Ik heb haar niet verteld dat we eergisteravond in de Polo Lounge waren.’

In een pauze luister ik naar een bericht dat Laurie op mijn mobiele telefoon heeft achtergelaten (‘Als je niet met me wilt praten, vertel me dan op z’n minst waarom…’) en verwijder het halverwege. De kamers van het castingcomplex omringen een zwembad, en de kamers zijn gevuld met de jongens en meisjes die auditie doen voor de drie overgebleven rollen. Wegens plotselinge belangstelling van een opkomende jonge acteur wiens meest recente film ‘in Toronto voor beroering heeft gezorgd’ is een van de beschikbare rollen, de rol van Kevin Spaceys zoon, uit het aanbod verwijderd. Slechts één van de tientallen gisteren beoordeelde jongens heeft de goedkeuring van het team kunnen wegdragen voor de andere mannelijke rol. Jon, de regisseur, blijft maar klagen over de meisjes. Aangezien The Listeners zich halverwege de jaren tachtig afspeelt, heeft hij moeite met hun lichamen. ‘Ik weet niet water aan de hand is,’ zegt hij. ‘Deze meisjes verdwijnen in het niet.’

‘Hoe bedoel je?’ vraagt de producer.

‘Te mager. De neptieten helpen niet.’

Jason, de castingdirector, zegt: ‘Nou ja, ze helpen wél. Maar ik begrijp wat je bedoelt.’

‘Ik heb geen idee waar je over klaagt,’ zegt de producer met een uitgestreken gezicht.

‘Het lijkt allemaal zo ongezond,’ zegt de regisseur. ‘En het is niet volgens de mode van die tijd, Mark.’

Het gesprek komt op de actrice die flauwviel toen ze gisteren na haar auditie naar haar auto liep – stress, ondervoeding – en vervolgens op de jonge acteur die in aanmerking komt voor de rol van de zoon van Jeff Bridges. ‘En Clifton?’ zegt de regisseur. Jason probeert de aandacht van de regisseur naar andere acteurs te verplaatsen, maar de regisseur laat zich niet van zijn onderwerp afbrengen.

Clifton is degene voor wie ik stevig heb gelobbyd voor een rol in Concealed, degene die ik meegenomen heb naar Doheny toen ik erachter kwam dat hij een relatie had met een actrice die mijn interesse had gewekt en die geen belangstelling voor mij toonde omdat ik haar niets te bieden had. Clifton werd te verstaan gegeven wat hij moest doen als hij wilde dat ik voor hem lobbyde. In de lounge van een restaurant aan La Cienega nam de acteur me op met een relaxte, felle blik. ‘Ik ben niet op zoek naar een vent,’ zei de acteur. ‘En al was ik dat wel, dan niet naar jou.’ In het joviale mannentaaltje liet ik doorschemeren dat als hij zich niet schikte, ik ervoor zou zorgen dat hij de rol niet kreeg. Er was zo weinig aarzeling dat het moment nog verwarrender werd dan ik het aanvankelijk had gemaakt. De acteur verzuchtte eenvoudigweg: ‘Vooruit dan maar.’ Ik kon niet uitmaken of zijn onverschilligheid echt of geveinsd was. Hij was een carrière aan het plannen. Dit was een noodzakelijke stap. Die avond in de slaapkamer op de veertiende verdieping van de Doheny Plaza speelde hij gewoon het zoveelste personage. De BlackBerry op het nachtkastje die bleef knipperen, de nep-zongebruinde huid en de ingevette aars, de dealer in de Valley die niet kwam opdagen, de dronken klachten over de Jaguar die verkocht moest worden – de details waren zo doorsnee dat het iedereen geweest kon zijn. Dezelfde acteur kwam vanmorgen binnen en glimlachte vluchtig naar me, bracht van zijn presentatie niet veel terecht, maar herstelde zich licht bij de tweede presentatie. Als ik hem op een party of in een restaurant zag, ontweek hij me nonchalant, zelfs toen ik hem condoleerde met zijn vriendin, de jonge actrice op wie ik mijn zinnen had gezet en die een overdosis van haar medicijnen had genomen. Omdat ze een bijrol had in een populaire tv-serie werd er aandacht besteed aan haar dood.

‘Hij is vierentwintig,’ klaagt Jason.

‘Maar hij is nog steeds erg aantrekkelijk.’ De regisseur vermeldt de geruchten over Cliftons seksuele geaardheid, een vermeende schnabbel op een pornosite jaren geleden, een gerucht over een zeer beroemde acteur en een afspraakje in Santa Barbara en Cliftons ontkenning in een coverstory in Rolling Stone over de nieuwe film van de zeer beroemde acteur waarin Clifton een bijrol had: ‘We zijn zo dol op meisjes, dat slaat nergens op.’

‘Ik krijg geen signalen van hem op mijn gaydar,’ zegt de regisseur. ‘Hij zal het wel verbergen achter zijn machogedrag.’

En dan richten we ons weer op de meisjes.

‘Wie krijgen we nu te zien?’

‘Rain Turner,’ zegt iemand.

Ik kijk nieuwsgierig op van Lauries berichten die ik steeds verwijder en strek mijn hand uit naar een portretfoto. Op het moment dat ik hem van tafel pak loopt het meisje van de veranda in het huis van Trent en Blair naar binnen en moet ik doen alsof ik niet in de val zit. De blauwe ogen complementeren een lichtblauwe v-halstrui en een marineblauw minirokje, iets wat een meisje in 1985, het jaar waarin de film zich afspeelt, zou hebben gedragen. Ze wordt meteen aan ons voorgesteld en de auditie gaat van start – slecht, schril, monotoon, om de zin moet er een zin herhaald worden door de regisseur – maar er begint iets anders te gebeuren. Haar starende blik is een strakke blik, en mijn strakke blik terug is het begin ervan, en ik stel me de toekomst voor: ‘Waarom haat je me?’ Ik stel me een gekwelde meisjesstem voor: ‘Wat heb ik jou ooit misdaan?’ Ik stel me voor dat iemand anders schreeuwt.

Tijdens de auditie kijk ik naar Rain Turners imdb-pagina op mijn laptop. Ze doet auditie voor nog een rol en ik besef in een vlaag van paniek dat ze geen vervolgauditie zal krijgen. Ze is gewoon het zoveelste meisje dat zich heeft gered met haar uiterlijk – haar valuta in deze wereld – en het zal geen pretje zijn haar ouder te zien worden. Deze simpele feiten die ik zo goed ken doen me niettemin alles gecompliceerd lijken alsof ik het voor het eerst meemaak. Opeens krijg ik een sms’je – Quién es? – en het duurt een tijdje voor ik doorheb dat het van het meisje is met wie ik in de Admiral’s Club op JFK heb geflirt op de middag dat ik het vliegtuig nam. Toen ik weer opkeek drong het ook tot me door dat me nooit is opgevallen dat er een witte kerstboom bij het zwembad staat of dat de kerstboom omlijst wordt door het raam naast de muur met de poster voor Sunset Boulevard erop.

Ik loop met Rain naar haar auto bij de kantoren op Washington Boulevard.

‘En, is dit de film waar je me in wilde laten spelen?’ vraagt ze.

‘Zou kunnen,’ zeg ik. ‘Ik dacht dat je me niet herkende.’

‘Natuurlijk herkende ik je.’

‘Ik voel me gevleid.’ Ik wacht even en sla dan toe: ‘Waarom heb je je in plaats van aan mij niet aan de producer voorgesteld? Hij was op de party.’

Ze glimlacht alsof ze verbaasd is, dan heft ze een arm om me te slaan. Ik deins speels terug.

‘Ben je altijd zo brutaal voor borreltijd?’ vraagt ze. ‘Sjees.’ Ze is charmant, maar haar charme heeft iets ingestudeerds, iets onbestendigs. De verbaasde glimlach lijkt alleen maar onschuldig omdat erachter voortdurend iets anders op de loer ligt.

‘Of misschien had je je aan de regisseur moeten voorstellen?’ grap ik.

Ze lacht. ‘De regisseur heeft een vrouw.’

‘Zijn vrouw woont in Australië.’

‘Ik heb gehoord dat hij niet op meisjes valt,’ zegt ze achter haar hand.

‘Dus ik ben de witte raaf?’ zeg ik.

‘Hoe bedoel je?’ vraagt ze, en ze probeert een kort moment van verwarring te verbergen.

‘De gerespecteerde scenarioschrijver?’ opper ik half ironisch.

‘Je bent ook een van de producers van deze film.’

‘Klopt,’ zeg ik. ‘Welke rol heb je het liefst?’

‘Martina,’ zegt Rain, meteen alert. ‘Volgens mij ligt die rol me het best, denk je ook niet?’

Tegen de tijd dat we bij haar auto komen, weet ik dat ze in een appartement aan Orange Grove woont, een zijstraat van Foutain, en dat ze een huisgenote heeft, wat alles een stuk makkelijker zal maken. De doorzichtigheid van de deal: ze weet hoe ze het moet aanpakken, en dat bewonder ik. Alles wat ze zegt is een oceaan van signalen. Terwijl ik naar haar luister, besef ik dat ze uit een heleboel meisjes bestaat, maar wie van hen praat tegen me? Wie van hen zal terugrijden naar het appartement aan Orange Grove, in de groene BMW met het gepersonaliseerde nummerbord met PLENTY? Wie van hen zal waarschijnlijk naar de slaapkamer in de Doheny Plaza komen? We wisselen nummers uit. Ze zet haar zonnebril op.

‘En, hoeveel kans geef je me?’ vraagt ze.

Ik zeg: ‘Ik denk dat ik veel lol aan je zal beleven.’

‘Hoe weet je dat je lol aan me zult beleven?’ vraagt ze. ‘Sommige mensen kunnen niet met me omgaan.’

‘Laat mij dat zelf maar beoordelen,’ zeg ik.

‘Hoe weet ik dat je niet gestoord bent?’ vraagt ze. ‘Hoe weet ik dat je niet de grootste mafkees bent die ik ooit ben tegengekomen?’

‘Je zult me moeten uitproberen.’

‘Je hebt mijn gegevens,’ zegt ze. ‘Ik denk erover na.’

‘Rain,’ zeg ik. ‘Dat is niet je echte naam.’

‘Maakt dat wat uit?’

‘Nou ja, ik vraag me af water verder nog onecht is.’

‘Dat komt omdat je schrijver bent,’ zegt ze. ‘Dat komt omdat het je vak is dingen te verzinnen.’

‘En?’

‘En…’ – ze haalt haar schouders op – ’… het is me opgevallen dat schrijvers de neiging hebben zich zorgen te maken over dat soort dingen.’

‘Waarover?’

Ze stapt in de auto. ‘Dat soort dingen.’

Dr. Woolf heeft een spreekkamer in een onopvallend gebouwaan Sawtelle. Hij is van mijn leeftijd en behandelt vooral acteurs en scenarioschrijvers; de sessies van 300 dollar worden gedeeltelijk vergoed door de ziektekostenverzekering van Writer’s Guild. Ik werd afgelopen zomer naar hem verwezen door een acteur wiens gestagneerde carrière een terugval had versneld, en dit was in juli nadat de instorting vanwege Meghan Reynolds in haar meest kritieke fase was beland, en tijdens de eerste sessie legde dr. Woolf me het zwijgen op toen ik de mailtjes van Meghan begon voor te lezen die ik in mijn iPhone had opslagen, en we begonnen aan de Omgekeerde Wens-oefening – Ik wil pijn, ik hou van pijn, pijn geeft vrijheid – en op een middag in augustus was ik zo razend dat ik halverwege een sessie opstapte en naar Santa Monica Boulevard reed, waar ik op een verlaten parkeerterrein parkeerde en naar een nieuwe kopie van Contempt keek in de Nuart, achterovergezakt op de eerste rij terwijl ik langzaam een doos snoepgoed in elkaar drukte, en toen ik uit de bioscoop kwam staarde ik naar een digitaal billboard dat over het parkeerterrein uitkeek, met daarop het volgende beeld: een onopgemaakt bed, de lakens verkreukeld, een naakt lichaam half verlicht in een verduisterde kamer, witte Helvetica-letters gekromd tegen de kleur van vlees.

De naaktfoto’s die Rain me later op die middag stuurt (ze komen veel eerder dan ik had verwacht) zijn ofwel artistiek en saai (in sepiatinten, vol schaduwen, geposeerd) ofwel ranzig en lustopwekkend (ze staat met haar benen uit elkaar op iemands balkon, een mobieltje in de ene hand en een niet-aangestoken sigaret in de andere, ze staat naast een matras met blauwe lakens in een anonieme slaapkamer, haar vingers gespreid tegen haar onderbuik), maar ze zijn stuk voor stuk een uitnodiging, stuk voor stuk leunen ze op de gedachte dat ontbloting roem kan garanderen. Op de cocktailparty in een suite in het Château Marmont – waar we vertrouwelijkheidsovereenkomsten moesten tekenen om naar binnen te mogen – zegt niemand iets wat ook maar in de verste verte zo interessant is als wat de foto’s van Rain beloven. De foto’s bieden een spanning, een andersheid die ontbreekt in de suite die op Sunset uitkijkt. Het is dezelfde dialoog (‘Hoe staat het met The Listeners?’, ‘Ben je de afgelopen vier maanden in New York geweest?’, ‘Hoe kom je zo mager?’), gesproken door dezelfde acteurs (Pierce, Kim, Alana) en de kamers zouden net zo goed leeg kunnen zijn en mijn antwoorden op de vragen (‘Ja, iedereen is gewaarschuwd voor het bloot’, ‘Ik ben New York zat’, ‘Andere trainer, yoga…’) zouden net zo goed uit verre vogelgeluiden kunnen bestaan. Dit is de laatste party voordat iedereen de stad uit gaat en ik hoor mensen de gebruikelijke plekken noemen op Hawaï, in Aspen en Palm Springs, op diverse privé-eilanden, en de party wordt gegeven door een in het hotel verblijvende Britse acteur die de schurk had gespeeld in een stripverfilming waarvoor ik het script had geschreven. ‘Werewolves of London’ schalt de hele tijd uit de speakers, een clip van een plechtigheid in The Kodak Theatre wordt steeds weer herhaald op tv-schermen. In snel tempo heeft zich een afgrijselijk verhaal door de stad verspreid over een jonge Latijns-Amerikaanse actrice wier lichaam in een massagraf over de grens was gevonden, en om de een of andere reden heeft dat te maken met een drugskartel in Tijuana. Verminkte lichamen lagen door de kuil verspreid. Tongen waren afgesneden. En het verhaal wordt steeds vreemder naarmate het vaker wordt verteld: er is nu een vat vol industrieel zuur met daarin opgeloste menselijke resten. Een lichaam wordt nu voor een basisschool gedumpt als een waarschuwing, een tergende boodschap. Ik kijk telkens weer naar Rains foto’s die me werden gestuurd via earthlink.net van allamericangirlusa (onderwerp: hé lijpo, we gaan ervoor) als ik word onderbroken door een sms’je van een afgeschermd nummer.

Ik hou je in de gaten.

Ik sms terug: Is dit dezelfde persoon?

Ik zit naar een muur te staren, naar een van de titelloze filmstills van Cindy Sherman, als ik de telefoon voel trillen in mijn hand en de vraag wordt beantwoord.

Nee, dit is iemand anders.

Een groepje mannen heeft een tafel geboekt in een nieuwe lounge aan La Cienega en ik laat me uitnodigen als ik op een taxi sta te wachten en zij op hun auto’s wachten voor Bar Marmont en ik staar omhoog naar de balustrades van het Château en denk aan het jaar dat ik daar woonde, nadat ik uit de El Royale was vertrokken en voordat ik naar de Doheny Plaza verhuisde – de aa-bijeenkomsten aan Robertson en Melrose, de margarita’s van twintig dollar van roomservice, de tiener die ik neukte op de bank in nr. 44 – als ik Rip Millar in een Porsche-cabriolet zie stoppen. Ik duik weg in het duister als Rip naar het hotel sloft met een meisje in een poppenjurkje dat hij stevig vastgrijpt bij haar pols, en een van de mannen roept iets naar hem en Rip draait zijn hoofd en maakt een geluid dat voor gelach moet doorgaan en zegt dan met eentonige stem: ‘Veel plezier.’ Ik ben vannacht met champagne begonnen, dus de helderheid is niet verdwenen en de levende dood begint nog niet door te sijpelen en ik zit in iemands Aston Martin en hij zit op te scheppen over een hoer die hij eropna houdt in zijn flat in Abbot Kinney, iets ten oosten van de kanalen in Venice, en een andere in een suite in het Huntley. Ik mompel de slogan van het hotel (‘Sea and be seen…’) als we de limousines en troepen paparazzi voorbijrijden bij Koi en STK, en staande bij de stoeprand voor de Reveal staar ik naar de cipressen die tegen de nachtlucht afsteken tot de twee andere mannen van de party in het Château bij de parkeerbediende stoppen en ik ken ze allemaal maar amper, dus alles is relaxed – Wayne is een producer met een deal bij Lionsgate die niet van de grond komt en Kit is een advocaat voor de amusementswereld bij een kantoor in Beverly Hills. Banks, die me hierheen heeft gereden, maakt realityprogramma’s. Als ik Banks vraag waarom hij deze tent, Reveal, gekozen heeft zegt hij: ‘Rip Millar heeft het me aangeraden. Rip heeft ons geïntroduceerd.’

Binnen is het stampvol, vaag Peruviaans, stemmen weerkaatsen tegen het hoge plafond, de versterkte geluiden van een waterval die ergens klatert concurreren met de song van Beck die door de lounge dreunt. Terwijl de eigenaar ons naar onze tafel leidt, houden twee graatmagere meisjes me tegen bij de ingang naar de eetzaal en ze herinneren me aan een avond in The Mercer in New York afgelopen oktober. Ik ben met geen van beiden naar bed geweest – we hebben alleen coke gesnoven en naar ‘The Hills’ gekeken – maar de mannen raken gefascineerd. Iemand heeft het over Meghan Reynolds en ik verkramp.

‘Interessant hoeveel avontuurtjes je hieruit weet te slepen,’ zegt Kit, zodra we aan een tafel midden in de zaal zitten. ‘Word je er niet doodmoe van?’

‘Dat is een vraag die veel andere vragen omvat,’ zeg ik. ‘Ken je die grap over die Poolse actrice?’ vraagt Banks. ‘Ze kwam naar Hollywood en neukte de schrijver.’ Hij wacht even, kijkt naar me. ‘Zeker niet zo grappig.’

‘Kom in mijn script en ik maak een ster van je,’ zegt Kit met een kinderstemmetje.

‘Het is duidelijk dat Clay de wanhoopsfactor in deze stad niet onderschat,’ zegt Wayne.

‘Waar zoveel bitterheid heerst,’ zegt Banks luchtig, ‘is immers alles mogelijk?’

Mogelijk? Man, ik vind het gewoon ongelooflijk.’ Kit haalt zijn schouders op.

‘Ik denk dat Clay heel pragmatisch is,’ zegt Banks. ‘Vasthouden aan een vervagend geloof in liefde, dat is pas ongelooflijk, Kit.’ Hij zwijgt even. ‘Zo zie ik het tenminste.’

‘Ik bedoel, je ziet er goed uit voor je leeftijd,’ zegt Kit tegen me, ‘maar je bent niet echt iemand met invloed.’

Banks neemt dit in overweging. ‘Ik denk dat ze daar vroeg of laat wel achter komen, hè?’

‘Jawel, maar ze worden altijd vervangen, Banks,’ zegt Wayne. ‘Dagelijks staat er een heel nieuw leger zwakzinnigen te popelen om zich te laten onteren.’

‘Jullie hoeven me er niet op te wijzen dat ik niet echt een speler ben… maar ik kan nuttig zijn, denk ik.’ Ik zucht, blijf ontspannen. ‘Je moet er gewoon altijd voor zorgen dat je op de een of andere manier de rechten van coproducent krijgt. Je moet op vriendelijke voet blijven met de regisseur. Je moet castingagenten leren kennen. Dat komt allemaal de zaak ten goede.’ Ik las een effectvolle stilte in voordat ik eraan toevoeg: ‘Ik ben heel geduldig.’

‘Het is een plan,’ zegt Kit. ‘Het is heel eh… subtiel.’

‘Het is een filosofie,’ zegt iemand anders.

‘Het is gewoon mijn levensstijl.’

Wayne kijkt op; mijn vlakke toon heeft zijn aandacht getrokken.

‘Daar zit wel wat in, geloof ik. Je hebt meegewerkt aan een paar grote publiekstrekkers,’ mompelt Wayne, ‘wat dat ook mag voorstellen.’

Kit buigt zich naar voren. ‘Het is gewoon niet een heel goede manier om vrienden te maken.’

Banks doet zijn menu dicht als de eigenaar zich naar hem overbuigt en iets tegen hem fluistert. Josh Hartnett, die een van de zoons in The Listeners zou spelen en er toen mee gekapt is, loopt naar me toe en hurkt neer bij de bamboestoel en we wisselen kort van gedachten over een ander script van me dat de ronde heeft gedaan, maar zijn verontschuldigende gebrek aan betrokkenheid doet me alleen maar nog afweziger lijken dan ik me daadwerkelijk voel. Hoewel ik weet dat wat hij zegt niet waar is, glimlach ik en stem ik er toch mee in. Er worden sobere schotels rauwe vis gebracht, en daarbij ijskoude flessen premium-sake, en vervolgens drijven de mannen de spot met een zeer succesvolle haaienfilm waarvoor ik het script heb geschreven en met de serie over heksen die ik heb gemaakt en die twee seizoenen op Showtime is uitgezonden, en dan begint Wayne een verhaal te vertellen over een actrice die hem had gestalkt tot hij haar een rol had gegeven in een film over een monster dat eruitzag als een pratende bonenzak. Op het moment dat de eigenaar een aanvullend dessert naar de tafel laat brengen – een rijkgevulde schaal met gesuikerde en met karamel besprenkelde donuts – begint de nacht het laatste bedrijf in te glijden. Ik kijk de zaal rond en zie dan de waterval van blond haar, de wijd geopende lichtblauwe ogen, de domme glimlach die haar schoonheid tenietdoet en tegelijk beter doet uitkomen: ze is aan de telefoon bij de hostessbalie. En dan dringt het tot me door dat het tijd is om de grens te overschrijden.

Ik wist dat je hier was,’ zegt Rain.

‘Waarom heb je niets gezegd?’ vraag ik, en ik word meteen nuchter in haar aanwezigheid. ‘Je had me een paar cocktails kunnen laten brengen.’

‘Ik dacht dat jullie al zat waren toen jullie binnenkwamen.’

‘Waarom heb je me geen gedag gezegd?’

‘Ik was met een tafelschikking bezig,’ zegt ze. ‘En de eigenaar maakt graag indruk op Banks.’

‘Dus je werkt hier?’

‘Ja,’ zegt ze tevreden. ‘Blits hè?’

‘Je lijkt me gelukkig.’

‘Ben ik ook,’ zegt ze. ‘Ik ben zo gelukkig dat ik er haast bang van word.’

‘Kom kom, niet bang zijn.’

Ze doet een klein meisje na. ‘Nou, ik zou altijd nog gelukkiger kunnen zijn.’

‘Hm,’ zeg ik nadenkend. ‘Ik heb je foto’s ontvangen.’

Terug in de Doheny Plaza zit ik in mijn werkkamer te wachten tot Rain na haar werk naar me toe komt en bekijk ik haar IMDb-pagina weer, op zoek naar aanwijzingen. Er zijn geen credits voor de laatste twee jaar, het houdt abrupt op na ‘Christine’ in een film van Michael Bay en ‘Stacy’s vriendin’ in een aflevering van CSI: Miami, en dan vul ik de ontbrekende stukjes in, de dingen waarvan ze niet wil dat iemand ze weet. De credits beginnen wanneer Rain achttien moet zijn geweest. Ik reken het uit door te gissen – de geboortedatum is ten minste met een paar jaar gereduceerd en ik stel haar leeftijd op tweeëntwintig of drieëntwintig. Ze heeft op de universiteit van Michigan gezeten (cheerleader voor de Wolverines, ‘studente medicijnen’) maar er worden geen data vermeld (als ze überhaupt aan die universiteit heeft gestudeerd), dus is het moeilijk om precies te bepalen hoe oud ze is. Maar Rain zou zeggen dat het niet uitmaakt. Rain zou stellen dat alleen al het idee dat ze in een cheerleadersuniform heeft rondgelopen genoeg is. Maar het feit dat er geen foto’s zijn van haar als cheerleader zorgt voor nog meer gefluister in die spaarzaam verlichte gang, en de toevoeging ‘studente medicijnen’ maakt het gefluister nog luider.

De meest recente informatie: Rain postte een maand geleden dat ze in het decembernummer van L.A. Confidential op een lijst was gezet van de meest begerenswaardige singles, net als – zie ik zonder verbazing als ik naar de onlineversie van het tijdschrift ga – Amanda Flew, de actrice met wie ik heb geflirt op JFK en die me sms’te tijdens Rains auditie. De foto van Rain in L.A. Confidential is dezelfde portretfoto die Rain kennelijk afbeeldt zoals ze zichzelf het liefste ziet: uitdrukkingsloos naar de camera starend, zodat haar volmaakte trekken voor zichzelf kunnen spreken, maar er is een begin zichtbaar van een flauwe glimlach waarmee het haar bijna lukt een intelligentie te suggereren waar het decolleté en haar carrièrekeuze overigens tegen pleiten. En het doet er ook niet toe of er werkelijk enige mate van intelligentie aanwezig is, omdat het uiteindelijk om het uiterlijk gaat, het idee van zo’n meisje, de belofte van seks. Het draait allemaal om de verleiding. De pagina op MySpace onthult me aanvankelijk niets behalve dat haar favoriete band The Fray is. ‘How to Save a Life’ klinkt als je de pagina opent. Ik sta op het punt hem door te lezen als ik een sms’je krijg van een afgeschermd nummer.

Ik kijk naar de telefoon op mijn bureau.

Op het schermpje staat: Ik hou je in de gaten.

In plaats van het te negeren en me af te wenden, sms ik terug: Waar ben ik?

Voordat er een ander sms’je kan zijn aangekomen ben ik al naar de keuken gelopen en heb ik mezelf een glas wodka ingeschonken. Als ik in mijn werkkamer de telefoon oppak, verstar ik.

Je bent thuis.

Ik houd de telefoon van mijn gezicht vandaan en kijk uit het raam.

En dan sms ik terug: Nee, ik ben niet thuis.

Een minuut later geeft de telefoon een schijnsel af dat erop duidt dat er een antwoord is.

Ik kan je zien, luidt het sms’je. Je staat in je werkkamer.

Ik kijk weer uit het raam en verbaas mezelf door achteruit te deinzen tegen een muur. De flat lijkt plotseling heel erg leeg maar is dat niet – er klinken stemmen in, en ze blijven zoals altijd nagalmen – en ik doe het licht uit en loop langzaam naar het balkon, en onder de wiegende bladeren van een palmboom staat de blauwe jeep op de hoek van Elevado geparkeerd, en dan doe ik het licht weer aan en loop naar de voordeur en open die en staar de lege art-decogang in, en dan loop ik naar de liften.

Ik passeer de portier en duw de deuren van de lobby open en dan loop ik snel langs de bewaker en ga ik over in looppas richting Elevado, en op het moment dat ik de hoek omsla flitst er groot licht uit de koplampen van de jeep, waardoor ik meteen word verblind. De jeep maakt zich los van de stoeprand en een autobus die Doheny in rijdt moet uitwijken als de jeep keert en richting Sunset scheurt en als ik opkijk sta ik precies op de plek waar de jeep geparkeerd stond en kan ik het licht van mijn flat door de takken van de bomen zien, en op een enkele voorbijrijdende auto na is het donker en stil in Elevado. Met mijn ogen op de ramen van mijn lege werkkamer gericht loop ik terug naar de Doheny Plaza, naar mijn flat op de veertiende verdieping waar ik daarnet nog stond en gadegeslagen werd door de inzittende van de blauwe jeep, en ik merk dat ik hijg als ik langs de bewaker loop, en ik ga langzamer lopen en probeer op adem te komen, en ik glimlach naar hem, maar als ik op het punt sta naar binnen te gaan stopt er een groene BMW.

Mooi uitzicht,’ zegt Rain. Ze staat met een tumbler tequila in haar hand op het balkon dat over de stad uitkijkt. Ik kijk langs haar heen naar de lege ruimte in Elevado waar de jeep geparkeerd stond en het is drie uur ’s ochtends en ik ga achter haar staan en beneden drapeert de wind zachtjes palmbladeren over het rimpelende water van het verlichte zwembad van de Doheny Plaza en het enige licht in het appartement komt van de kerstboom in de hoek en ‘A Long December’ van de Counting Crows klinkt zacht op de achtergrond.

‘Heb je geen vriendje?’ vraag ik. ‘Iemand die eh… qua leeftijd beter bij je past dan ik?’

‘Mannen van mijn leeftijd zijn onbenullen,’ zegt ze, terwijl ze zich omdraait. ‘Mannen van mijn leeftijd zijn vreselijk.’

‘Dan heb ik nieuws voor je,’ zeg ik, en ik buig me naar haar over. ‘Mannen van mijn leeftijd ook.’

‘Maar jij ziet er goed uit voor je leeftijd,’ zegt ze, mijn gezicht strelend. ‘Je ziet er tien jaar jonger uit,’ zegt ze. ‘Je hebt aan je laten sleutelen, hè?’ Haar vingers blijven het haar kammen dat de week daarvoor is geverfd. Met haar andere hand strijkt ze over de mouw van het T-shirt met het skateboardlogo erop. In de slaapkamer mag ik haar beffen en als ze is klaargekomen, laat ze me bij zich naar binnen glijden.

Als we die laatste week van december niet in bed liggen, zitten we in de bioscoop of kijken we naar voorvertoningen, en Rain knikt alleen maar als ik tegen haar zeg water allemaal niet deugt aan de film die we net hebben gezien en ze gaat er niet tegen in. ‘Ik vond hem wel leuk,’ zegt ze dan, en ze maakt overal iets lichts van, haar bovenlip steeds provocerend opgetrokken, haar ogen steeds verstoken van intentie, geprogrammeerd om niet uitdagend of negatief te zijn. Dit is iemand die jong probeert te blijven omdat ze weet dat de jeugdige oppervlakte voor jou het meest telt. Een deel van de aantrekkingskracht zou daarop neerkomen: hou alles jong en zacht, hou alles aan de oppervlakte, zelfs in de wetenschap dat de oppervlakte verbleekt en niet eeuwig intact gehouden kan worden – buit het uit voordat de houdbaarheidsdatum in zicht komt. De oppervlakte die Rain biedt is eigenlijk alles waar het bij haar om draait, en omdat zoveel meisjes eruitzien als Rain bestaat een ander deel van de aantrekkingskracht erin haar met de vraag te zien stoeien waarom ik zo geïnteresseerd ben geraakt in haar en niet in iemand anders.

‘Ben ik de enige in wie je geïnteresseerd bent?’ vraagt ze. ‘Ik bedoel op dit moment, voor die rol?’

Mijn ogen dwalen de slaapkamer rond waarin we liggen, tot ze op haar blijven rusten. ‘Ja.’

‘Waarom?’ En dan een plagerige glimlach. ‘Waarom ik?’

Deze vraag en mijn ontwijkende antwoord daarop zorgen ervoor dat zij informatie wil verstrekken die in de slaapkamer op de veertiende verdieping van de Doheny Plaza niet op haar plaats is en zelfs geen bestaansreden heeft. Je wilt niet weten waarom ze Lansing op haar zeventiende verliet, je negeert de terloopse zinspelingen op een oom die haar misbruikte (een poging om meegevoel te wekken dat de vleselijkheid dreigt weg te vagen) en je wilt niet weten waarom ze haar studie aan de universiteit van Michigan niet heeft afgemaakt (ik vraag niet of ze daar ooit als student ingeschreven is geweest) en wat haar ertoe heeft gebracht kleine excursies naar New York en Miami te maken voordat ze in LA belandde en je vraagt niet wat ze gedaan moet hebben met de fotograaf die haar ontdekte toen ze als serveerster werkte in het café aan Melrose of over de carrière als lingeriemodel die waarschijnlijk veelbelovend leek op haar negentiende, en die tot reclames hebben geleid die weer tot een paar piepkleine rolletjes in films hebben geleid en ervoor hebben gezorgd dat ze al haar hoop beslist niet op het derde deel van een horror-franchisefilm had gevestigd die op niets uitdraaide, en daarna het snelle afglijden naar de bijrolletjes in tv-series waarvan je nog nooit hebt gehoord, de pilot die werd gefilmd maar nooit uitgezonden, en alles wordt overwoekerd door de vage vernedering van baantjes als barkeepster en de gunsten die haar aan het baantje als hostess bij Reveal hebben geholpen. Je decodeert alles en reconstrueert de agent die haar negeert. Je begint uit haar onderdrukte klachten op te maken dat het managementbureau zich niet meer om haar bekommert. Haar behoeftigheid is zo immens dat je erdoor omringd wordt; deze behoeftigheid is zo enorm groot dat je beseft dat je die daadwerkelijk kunt controleren, en ik weet dit omdat ik het eerder heb gedaan.

We zitten naakt in mijn werkkamer, aangeschoten van champagne, en ze laat me foto’s zien van een Calvin Klein-show, auditietapes die een vriendin heeft gefilmd, een portfolio met modelwerk, paparazzifoto’s van haar bij tweederangsevenementen – de opening van een schoenwinkel aan Canon, een liefdadigheidsshow in iemands huis in Brentwood, ze staat met een groep meisjes bij de Playboy Mansion op de Midsummer Night’s Dream Party – en dan lijkt het altijd alsof we weer terug zijn in de slaapkamer.

‘Wat wil je hebben voor kerst?’ vraagt ze.

‘Dit. Jou.’ Ik glimlach. ‘Wat wil jij hebben?’

‘Ik wil een rol in je film,’ zegt ze. ‘Dat weet je best.’

‘O ja?’ vraag ik, terwijl ik mijn hand over haar dij laat gaan. ‘Míjn film? Welke rol?’

‘Ik wil de rol van Martina.’ Ze kust me, haar hand gaat naar mijn pik, grijpt hem vast, laat hem los, grijpt hem weer vast.

‘En ik zal proberen die voor je te krijgen.’

Ze zit even zonder tekst maar ze herstelt zich onmiddellijk. ‘Probéren?’

Als we niet in bed liggen of films kijken zijn we in de Bristol Farms even verderop in de straat om champagne te kopen of bij de Apple-winkel in de Westfield Mall in Century City omdat ze een nieuwe computer moet hebben en ook een iPhone wil (‘Het is kerst,’ fleemt ze, alsof dat wat uitmaakt) en ik draag de BMW over aan de parkeerbediende bij het winkelcentrum en merk dat de kerels die de auto onder hun hoede nemen hun ogen niet van haar af kunnen houden, en dat heel veel andere mannen in het winkelcentrum naar haar staren, en zij merkt dat ook en loopt snel door, mij met zich mee trekkend, terwijl ze in haar mobieltje uit haar nek kletst tegen niemand, een zelfbeschermend gebaar, een manier om zich tegen het gestaar te verweren door er geen aandacht aan te besteden. Dit gestaar is altijd de prijs die je in deze stad moet betalen voor het feit dat je een mooi meisje bent, en hoewel ik andere mooie vrouwen heb gehad, was de neurose over hun schoonheid al verhard tot een soort bittere aanvaarding die Rain nog niet lijkt te delen. Op een van de laatste middagen die we in die decembermaand samen doorbrengen, lopen we dronken van de champagne naar de Apple-winkel, Rain tegen me aan gedrukt met een Yves Saint Laurent-zonnebril op, onder de bewolkte hemel die boven de torens van Century City dreigt; overal om ons heen zijn de klingelende klokjes van kerstliedjes, en ze is gelukkig omdat we net naar haar reel gekeken hebben, waar ook de twee scènes bij horen van een film van Jim Carrey waarin ze heeft gespeeld, een drama dat is geflopt. (Nadat ik ingespannen naar het scherm had getuurd, heb ik haar enthousiast gecomplimenteerd en haar vervolgens gevraagd waarom ze de film niet op haar cv had gezet, en ze gaf toe dat de scènes waren geschrapt.) Ze vraagt nog steeds of ik het wel meen over haar scènes als we naar de Apple-winkel lopen, en ik verzeker haar dat ik het meen in plaats van toe te geven hoe bedroevend haar optreden in werkelijkheid was. Er is geen sprake van dat die scènes in de film gelaten hadden moeten worden – het besluit om ze te verwijderen was een juist besluit. (Ik moet me ervan weerhouden me af te vragen hoe ze aan die rol is gekomen, want daarmee zou ik me in een doolhof zonder uitgang wagen.) Wat me blijft intrigeren – en dat doet het altijd – is hoe ze een slechte actrice in de film kan zijn, maar een goede in de werkelijkheid. Daarin schuilt gewoonlijk de spanning van dit hele gebeuren. En later, voor het eerst sinds Meghan Reynolds, denk ik hoopvol – ik lig in bed, breng een glas champagne naar mijn lippen, haar gezicht hangt boven het mijne – dat ze misschien bij mij niet acteert.

In de laatste week van december zijn we in de Bristol Farms aan Doheny om nog een kistje champagne te halen als ik haar kwijtraak in een van de gangpaden, en ik word duizelig als ik me realiseer dat de supermarkt vroeger Chasen’s was, het restaurant waar ik als tiener op diverse kerstavonden met mijn ouders naartoe ging, en ik probeer me de indeling van het restaurant voor de geest te halen terwijl ik op de groente- en fruitafdeling sta en ‘Do They know It’s Christmas?’ door de winkel klinkt, en als ik niets voor me zie is dat een trieste opluchting. En dan merk ik dat Rain weg is en ik loop door de gangpaden en ik denk aan foto’s waarop ze naakt op een jacht staat, mijn hand tussen haar benen, mijn tong op haar kut terwijl ze klaarkomt en dan vind ik haar buiten, waar ze tegen mijn BMW geleund met een knappe vent staat te praten die ik niet herken; hij draagt zijn arm in een mitella en hij loopt weg als ik met mijn karretje naar ze toe kom, en als ik haar vraag wie dat was glimlacht ze geruststellend en zegt ‘Graham’, en dan ‘Niemand’, en dan ‘Hij is goochelaar.’ Ik kus haar op haar mond. Ze kijkt zenuwachtig om zich heen. Ik kijk naar haar weerspiegeling in het raam van de BMW. ‘Wat is er?’ vraag ik. ‘Niet hier,’ zegt ze, maar ze zegt het alsof ‘niet hier’ een belofte is van een andere, betere plek. Het verlaten parkeerterrein is ineens ijskoud, de ijzige lucht is zo koud dat hij glinstert.

Tijdens die week die we samen doorbrengen klopt alles niet helemaal – er zijn lacunes – maar ze doet alsof het niet uitmaakt, wat helpt om de angst te doen verdwijnen. Rain vervangt die door iets anders waarin je jezelf gemakkelijk kunt verliezen, dit ondanks het feit, om een voorbeeld te noemen, dat een paar vrienden van me die nog in de stad zijn samen met mij wilden gaan eten bij Sona en dat die uitnodiging een vage angst teweegbracht bij Rain die niet leek te stroken met haar aard, en dit was heel even onthullend (‘Ik wil met niemand anders samen zijn dan met jou’ is haar excuus). Maar de lacunes en ontwijkingen zijn niet opvallend – Rain is nog steeds zo kalmerend dat er geen sms’jes van het afgeschermde nummer meer komen en dat de blauwe jeep verdwijnt, samen met mijn verlangen om het werk te hervatten aan de vele projecten waar ik bij betrokken ben en de lange, broeierige stiltes zijn verdwenen en het potje viagra in de la van het nachtkastje wordt niet meer aangeraakt en de spoken die spullen in de flat verplaatsen zijn op de vlucht geslagen en Rain doet me geloven dat dit iets met een toekomst is. Rain overtuigt me ervan dat dit echt gebeurt. Meghan Reynolds vervaagt tot een waas omdat Rain alle aandacht opeist, en omdat alles aan haar me genot geeft, heb ik niet eens in de gaten dat het afglijdt naar iets wat verdergaat dan louter genot, en voor het eerst sinds Meghan Reynolds maak ik de vergissing dat ik om iemand begin te geven. Maar één duister feit dat luid boven alles uit zoemt probeer ik steeds tevergeefs te negeren omdat het het enige is wat alles in evenwicht houdt. Het zorgt ervoor dat ik niet helemaal wegsmelt. Het zorgt ervoor dat ik niet instort: ze is te oud voor de rol die ze denkt te zullen krijgen.

Wanneer ga je me nou helpen?’ vraagt ze terwijl we in het café in de straat, niet ver van de Doheny Plaza, zitten te niksen bij een laat ontbijt, allebei afdrijvend door de katers van de dope die we hebben gerookt en de Xanax. ‘Ik denk dat je zo snel mogelijk moet bellen,’ zegt ze, naar zichzelf in een spiegel kijkend. ‘Zodra iedereen terugkomt, oké?’ Ik glimlach kalm naar haar en knik. Ik negeer de vouwen van argwaan op haar gezicht, zelfs nadat ik mijn zonnebril heb afgezet, en dan stel ik haar gerust met een ‘Ja’, gevolgd door een warme kus.

Deze veronderstelde rust duurt maar ongeveer een week. Er is altijd de mogelijkheid dat er iets beangstigends gebeurt, en dan gebeurt het meestal ook. Twee dagen voordat het lichaam van Kelly Montrose wordt gevonden, wordt Rain wakker en zegt ze dat ze die nacht heeft gedroomd. Ik ben al op, heb foto’s van haar genomen toen ze sliep, en nu ze wakker is krimpt ze ineen als ik er nog een neem en ze zegt dat ze in haar droom een jonge man in mijn keuken zag, een jongen eigenlijk nog, maar oud genoeg om aantrekkelijk te zijn, en hij staarde naar haar en er zat een korstje opgedroogd bloed boven zijn bovenlip en hij had een vervaagde tatoeage van een draak op zijn onderarm, en de jongen zei tegen haar dat hij hier in 1508 had willen wonen, maar dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, dat hij geluk had, en toen werd zijn gezicht zwart en hij ontblootte zijn tanden en toen was hij stof, en ik vertel Rain over de partyboy die de eigenaar van dit appartement is geweest en ik zeg tegen haar dat het spookt in het gebouw, dat vampiers zich ’s nachts schuilhouden in de palmbomen rondom het gebouw, dat ze wachten tot de lichten uitgaan en dan door de gangen dwalen, en eindelijk heeft ze aandacht voor de camera en ze is enthousiast en ik flits aan één stuk door, met mijn hoofd op een kussen steunend terwijl zij een blik werpt op de flatscreen – een shot van mensen die uit een jungle rennen, een aflevering van ‘Lost’, en ik pak een Corona van het nachtkastje. ‘De vampiers dwalen niet door de gangen,’ mompelt ze, helemaal bijgekomen. ‘De vampiers zijn de eigenaars van de appartementen.’ En daarna nemen we tekst door voor de rol van Martina in The Listeners.

Kelly Montrose had naar verluidt iets met de Latijns-Amerikaanse actrice die vlak voor kerst in het massagraf was gevonden. Hij werd voor het laatst gesignaleerd op een middag halverwege december op een tennisbaan in Palm Springs. Kelly’s naakte lichaam was over een autoweg in Juárez uitgesmeerd en vervolgens tegen een boom gezet. Niet ver daarvandaan werden twee andere mannen gevonden die in blokken cement waren ingemetseld. Kelly’s gezicht was gevild en zijn handen ontbraken. Er was een briefje op zijn lichaam gespeld dat niets onthulde: cabrón? cabrón? cabrón? Wat ik niet wist van Kelly: het crystal-methprobleem, de stiefmoeder die stierf tijdens plastische chirurgie, de vermeende banden met het drugskartel. Deze ontdekking raakt me slechts oppervlakkig omdat ik Kelly Montrose niet goed heb gekend – hij produceerde films, ik had hem een paar keer gesproken over diverse projecten – en met geen van mijn kennissen had hij een dermate goede band dat hij een stempel drukte op mijn contacten. De dag voordat Kelly Montrose wordt gevonden, brengt Rain op een afstand door: heen en weer lopend op het balkon, sms’end, telefonerend, steeds geagiteerder, leunend tegen de reling, de diepte in kijkend naar een paar jongens die beneden op straat met ontbloot bovenlijf aan het joggen zijn. Als ik haar vraag water aan de hand is, geeft ze steeds weer de schuld aan haar familie. Ik sleep haar de hele tijd terug naar de slaapkamer en zij verzet zich steeds met de belofte: ‘Straks, straks…’ Na twee tequila’s achterover te hebben geslagen, luiert ze op het balkon met alleen een string aan, de helikopters negerend die boven haar duikvluchten maken, en die avond in de donkere slaapkamer in de Doheny Plaza, dronken van margarita’s terwijl om haar heen kaarsen flakkeren en ik over de zoveelste film klaag die afgespeeld wordt op de reusachtige flatscreen, heeft Rain zichzelf niet in de hand en is er voor het eerst iets wat haar gedachten doet afdwalen en als ik dat eindelijk in de gaten heb wordt mijn stem onvast en als mijn stemgeluid wegsterft vraagt ze botweg, zonder naar me te kijken, op vlakke toon, haar ogen op de tv gericht: ‘Wat is het ergste wat jij ooit hebt gedaan?’

Ik moet naar San Diego,’ zegt ze.

Ik ben nog maar net wakker aan het worden en knijp mijn ogen toe tegen het licht dat de slaapkamer binnenstroomt. De jaloezieën zijn opgetrokken en ze loopt in de felle schittering in de kamer rond om spullen bijeen te rapen.

‘Hoe laat is het?’ vraag ik.

‘Bijna twaalf uur.’

‘Wat ben je aan het doen?’

‘Ik moet naar San Diego,’ zegt ze. ‘Er is iets gebeurd.’

Ik pak haar beet, probeer haar weer het bed op te trekken.

‘Clay, hou op. Ik moet weg.’

‘Hoezo? Wie ga je daar dan opzoeken?’

‘Mijn moeder,’ mompelt ze. ‘Mijn stomme kutmoeder.’

‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Niks. Het bekende verhaal. Laat maar. Ik bel je wel als ik daar aankom.’

‘Wanneer zie ik je weer?’

‘Als ik terugkom.’

‘Wanneer kom je terug?’

‘Weet ik niet. Gauw. Over een paar dagen.’

‘Gaat het wel met je?’ vraag ik. ‘Je leek gisteren een beetje geflipt.’

‘Nee, ik voel me beter,’ zegt ze. ‘Ik voel me prima.’

Om me te sussen zoent ze me op mijn mond. ‘Ik heb het leuk gehad,’ zegt ze, mijn gezicht strelend, en het geluid van de airco concurreert met haar brede glimlach en daarna worden de glimlach en de koele lucht plotseling versterkt, bijna uitzinnig, en ik trek haar naar me toe het bed op en ik druk mijn gezicht tegen haar dijen en adem in en probeer haar dan om te draaien, maar ze duwt me zachtjes weg. Ik trek het laken naar beneden zodat ik mijn stijve onthul, en zij besluit het luchtig op te vatten en rolt met haar ogen. Ik zie opeens mijn spiegelbeeld in een spiegel in de hoek van de slaapkamer: een oud uitziende tiener. Ze staat op en kijkt de kamer rond of ze iets is vergeten. Ik pak de digitale camera op het nachtkastje en begin foto’s van haar te maken. Ze staart in een Versacetas die ooit vol zat met pakjes cocaïne, het andere element dat zoveel van de seks heeft gevoed, dat heeft geholpen de fantasie veel discreter en onschuldiger te maken dan die eigenlijk was, dat de schijn heeft gewekt dat de lust wederzijds was. ‘Zou je de parkeerbediende willen bellen om hem mijn auto te laten halen?’ vraagt ze, fronsend als ze een sms’je leest.

‘Ik wil niet dat je gaat.’

‘Ik zei dat ik terugkom,’ mompelt ze afwezig.

‘Laat me niet smeken,’ zeg ik. ‘Ik waarschuw je.’

‘Al zou je dat doen, het zou niet helpen.’ Ze kijkt niet op als ze dit zegt.

‘Mag ik mee?’

‘Hou op.’

‘Ik beeld me van alles in.’

‘Moet je niet doen.’

‘Ik beeld me in dat er vele versies zijn van deze gebeurtenis.’

‘Gebeurtenis? Ik ga verdomme naar San Diego om mijn kutmoeder op te zoeken.’

‘Geen van ons tweeën wil toegeven dat er iets mis is,’ mompel ik terwijl ik nog een plaatje schiet.

‘Dat heb je net gedaan.’ Ze poseert heel even. Nog een flits.

‘Rain, ik meen het serieus…’

‘Hou op hier een drama van te maken, Lijpo.’ Opnieuw: de sluwe glimlach.

‘Drama?’ vraag ik onschuldig. ‘Wie? Ik?’

Het laatste wat ze zegt voordat ze vertrekt: ‘Zorg je ervoor dat ik die vervolgauditie krijg?’

De digitale billboards die in de grijze nevel gloeien lijken allemaal nee te zeggen en de poinsettia’s die de middenberm op Sunset Plaza omzomen gaan dood en de mist blijft de torens in Century City omhullen en de wereld wordt een sciencefictionfilm – omdat niets van dit alles echt iets met mij te maken heeft. Het is een wereld waar stoned worden de enige optie is. Alles wordt vager en abstracter omdat elke begeerte en elke gril waaraan voortdurend tegemoetgekomen is in die laatste week van december nu verdwenen is en ik wil het niet vervangen door iemand anders omdat er geen plaatsvervanger is – de tienerpornosites lijken op de een of andere manier anders, overgeschilderd, niets slaat aan, het werkt niet meer – en dus herschep ik bijna elk uur in mijn hoofd de seks die plaatsvond in de slaapkamer gedurende de acht dagen dat ze hier was, en als ik een synopsis probeer te maken van een script dat de laatste tijd is blijven liggen, is het resultaat half ernstig en half ironisch omdat Rains verzuim om terug te bellen of sms’jes te beantwoorden een afleiding wordt, en vervolgens, maar drie dagen nadat ze is vertrokken, wordt het officieel een belemmering. De blauwe plekken op mijn borst en armen, de afdrukken van Rains vingers en de schrammen op mijn schouders en dijen beginnen te vervagen en ik beantwoord de diverse mailtjes van mensen in de stad niet meer omdat ik geen zin heb om over Kelly Montrose te roddelen of de buzz over de filmprijzen af te zeiken of om over de plannen van mensen voor het Sundance-festival te horen en ik heb geen reden om terug te gaan naar de castingsessies in Culver City (omdat datgene wat ik wil al gebeurd is) en zonder Rain hier vervliegt alles helemaal en wordt de rust onmogelijk, iets waar ik geen controle over heb. En dus beland ik weer in de spreekkamer van dr. Woolf aan Sawtelle en wordt het zich steeds herhalende patroon opnieuw in kaart gebracht en de oorzaken ervan worden gelokaliseerd en we oefenen technieken om de pijn te verzachten. En net als ik denk dat ik alles weer aankan, word ik op Santa Monica ingehaald door een blauwe jeep met getinte ramen terwijl ik het kruispunt bij Wilshire oversteek. Een uur later krijg ik een sms’je van een afgeschermd nummer, het eerste in bijna elf dagen: Waar is ze naartoe?

Vroeg op een ochtend in de eerste week van januari verspreiden zich geruchten binnen de gemeenschap over een filmpje van de ‘executie’ van Kelly Montrose: dat het op het web had gecirculeerd en was gezien door ‘betrouwbare bronnen’. Er scheen ergens een link te zijn die naar een andere link leidde, maar de eerste link was verwijderd en er was niets te vinden, behalve discussies op diverse blogs over de ‘authenticiteit’ van het filmpje. Naar verluidt hing er een lichaam zonder hoofd in een zwart windjack aan een brug, met daaronder een kale woestijn omzoomd met struikgewas, en er wapperde politielint in de droge wind, en iemand anders schreef dat de moord zich had afgespeeld in een ‘laboratorium’ bij Juárez en weer iemand anders bracht hier stellig tegen in dat de moord was gepleegd op een voetbalveld door mannen met capuchons, en weer iemand anders schreef: nee, Kelly Mont -rose is vermoord op een voormalige begraafplaats. Maar er is niets wat deze beweringen kan staven. Iemand postte een foto van een afgesneden hoofd dat met een brede grijns op de passagiersstoel van een met kogels doorzeefde suv zit, maar het is Kelly niet. Er zijn zelfs geen beelden van hem terwijl hij vastgebonden met touw over een autoweg wordt gesleurd, geen close-ups van huid die van een gezicht wordt getrokken, geen beelden van een paar handen die geamputeerd worden met mariachi-muziek erbij, en als de opwinding over haar hoogtepunt heen is en de rechtvaardiging voor de roddel plaatsmaakt voor de realiteit, verdwijnen de geruchten over de Kelly Montrose-filmpjes in een schemergebied.

Maar ik zit er niet mee. Nadat ik naar de links heb gezocht, verval ik weer in de gewoonte om alle foto’s te bekijken die Rain me heeft gestuurd en herinner ik me de beloften die ik heb gedaan die geen betrekking hadden op The Listeners maar agenten betroffen en films met titels als Boogeyman 2 en Bait, en ik herinner haar daaraan in sms’jes die ik verstuur – Hé, ik heb met Don en Braxton gesproken en Nate wil je auditie laten doen en Kom terug, dan gaan we je rol doornemen en Ik doe een goed woordje voor je bij IEDEREEN die alleen midden in de nacht beantwoord worden– Hé Lijpo, dat klinkt allemaal super! en Ik kom gauw terug!! – doorspekt met uitroeptekens. In tegenstelling tot alle anderen is het bij mij niet Kelly Montrose die de angst doet terugkeren. De angst is officieel terug en door Rains afwezigheid niet langer een vage afleiding. En dan verschijnt elke avond op de hoek van Elevado de blauwe jeep die me op Santa Monica inhaalde, en terwijl ik er op een avond suf naar kijk vanuit het raam van mijn werkkamer rijdt hij eindelijk weg van de stoeprand. En op dat moment zie ik voor het eerst een andere auto, een zwarte Mercedes, langzaam optrekken van een plek even verderop en achter de jeep aan Doheny in rijden en daarna verder naar Sunset. In het appartement onder Union Square heeft Laurie de pogingen gestaakt om contact met me te krijgen.

Wat heb je gedaan tijdens de feestdagen?’ vraagt Rip Millar me als er een nummer dat ik niet herken op mijn telefoon verschijnt en ik impulsief opneem, in de veronderstelling dat het Rain zou kunnen zijn. Nadat ik een paar familiebezoeken heb genoemd en heb gezegd dat ik voornamelijk alleen maar rondgehangen en gewerkt heb, zegt Rip: ‘Mijn vrouw wilde naar Cabo. Ze zit daar nog steeds.’ Er valt een lange stilte. Ik ben gedwongen de stilte op te vullen met: ‘Wat heb jij gedaan?’ Rip beschrijft een paar party’s waar hij zich schijnt te hebben vermaakt en vervolgens het gedoe dat komt kijken bij het openen van een club in Hollywood en een nutteloze ontmoeting met een man van de gemeenteraad. Rip zegt dat hij in bed naar CNN zit te kijken op zijn laptop, beelden van een brandende moskee, raven die tegen een achtergrond van een scharlakenrode lucht vliegen.

‘Ik wil je zien,’ zegt hij. ‘Ergens wat drinken, een lunch pakken.’

‘Kunnen we niet gewoon over de telefoon praten?’

‘Nee,’ zegt hij. ‘We moeten elkaar persoonlijk zien.’

‘Moeten?’ vraag ik. ‘Is er iets waarover je móét praten?’

‘Ja,’ zegt hij. ‘Er is iets waarover we moeten praten.’

‘Ik ga binnenkort terug naar New York,’ zeg ik.

‘Wanneer ga je terug?’

‘Weet ik niet.’ Ik wacht even. ‘Ik moet hier eerst een paar dingen afmaken en…’

‘Ja ja,’ mompelt hij. ‘Je zult je redenen wel hebben om te blijven.’ Rip laat dit even in de lucht hangen alvorens eraan toe te voegen: ‘Maar ik denk dat je best wel geïnteresseerd zult zijn in wat ik je te melden heb.’

‘Ik zal mijn programma bekijken en dan laat ik het je wel weten.’

Programma?’ vraagt hij. ‘Dat is grappig.’

‘Waarom is dat grappig?’ vraag ik op mijn beurt. ‘Ik heb het echt druk.’

‘Jij bent schrijver. Druk? Hoe bedoel je?’ Zijn stem was sloom geweest maar is dat nu niet meer. ‘Met wie heb je rondgehangen?’

‘Ik eh… ben zo’n beetje elke dag bij de castingsessies.’

Een stilte, en dan: ‘Echt waar.’ Het is geen vraag.

‘Moet je horen, Rip, ik neem wel contact met je op.’

Rip laat dit volgen door: ‘En, hoe gaat het met The Listeners?’

‘Het schiet op.’ Het komt er moeizaam uit. ‘Het is heel… druk.’

‘Ja ja, je hebt het heel druk, dat zei je al.’

Haal het uit deze sfeer, maak het onpersoonlijk, concentreer je op roddel, alles om sympathie te wekken zodat we kunnen neerleggen. Ik gooi het over een andere boeg: ‘En ik ben echt ontdaan over water met Kelly is gebeurd. Dat is me niet in de koude kleren gaan zitten.’

Rip zwijgt even. ‘O ja? Daar heb ik over gehoord.’ Hij zwijgt weer even. ‘Ik wist niet dat jullie zo close waren.’

‘Ja. We waren vrij close.’

Het geluid dat Rip maakt nadat ik dit heb gezegd klinkt als een gesmoord gegiechel, een privéraadseltje waarvan de oplossing hem amuseerde.

‘Ik denk dat hij in een nogal onwaarschijnlijke situatie was beland. Wie weet met wat voor soort mensen hij in aanraking was gekomen?’ Hij geeft beide zinnen een gesyncopeerd ritme.

Ik haal de telefoon weg van mijn oor en staar ernaar tot ik rustig genoeg ben om hem er weer tegenaan te houden. Ik heb niets te zeggen.

‘Dat krijg je als je met het verkeerde slag in aanraking komt,’ is alles wat Rip te melden heeft, waarbij zijn stem naar me toe kruipt.

‘Wat is het verkeerde slag?’

Een stilte, en dan klinkt er voor zover ik me kan herinneren voor het eerst iets van ergernis door in Rips stem. ‘Moet je me dat echt vragen, Clay?’

‘Hé Rip, ik neem wel contact met je op.’

‘Ja, doe dat. Ik denk dat je dit zo snel mogelijk moet horen.’

‘Waarom vertel je me het gewoon niet nu?’

‘Omdat het… vertrouwelijk is,’ zegt Rip. ‘Ja. Het is iets zeer vertrouwelijks.’

Later die week dwaal ik stoned rond op de vierde verdieping van de Barney’s aan Wilshire, terwijl ik voortdurend mijn iPhone check op berichten van Rain die maar niet komen en naar de prijskaartjes kijk aan de mouwen van glanzende overhemden, dingen om mee te pronken, niet in staat om me ergens anders op te concentreren dan op Rains afwezigheid, en op de herenafdeling kan ik nog niet eens het meest basale gesprek voeren met een verkoper over een Prada-pak en ik beland uiteindelijk bij de bar in Barney’s Greengrass, waar ik een bloody mary bestel en die opdrink met mijn zonnebril op. Rip luncht met Griffin Dyer en Eric Thomas, een gemeenteraadslid dat op een strandwacht lijkt, en over wie Rip had geklaagd maar met wie hij het nu goed lijkt te kunnen vinden, en Rip draagt een doodskop-T-shirt waar hij te oud voor is en een slobberige Japanse broek, en hij schudt me de hand en als hij de bloody mary ziet en dat ik alleen ben, mompelt hij: ‘Zo, je hebt het heel druk, hè?’

Achter hem voel ik de schroeiende wind binnenkomen vanaf de patio. Rips opengesperde ogen zijn bloeddoorlopen en ik zie hoe gespierd zijn armen zijn.

‘Ja.’

‘Zit je hier te broeden in Barney’s?’

‘Ja.’ Ik ga verzitten op de barkruk en grijp het ijskoude glas beet.

‘’t Wordt daar wat morsig.’

Ik bevoel mijn wang, verbaasd hoe dik de stoppelbaard is en hoe lang het geleden is dat ik me heb geschoren, en ik reken het snel uit: de dag nadat Rain vertrok.

‘Ach ja.’

Het oranje gezicht overpeinst iets, en naar me overbuigend zegt het: ‘Je bent nog veel weirder dan ik dacht, man.’

Een trainer bij Equinox stelt zich aan me voor nadat ik hem naar me heb zien staren terwijl ik met mijn trainer mijn work-out aan het doen was en hij vraagt me of ik koffie met hem wil drinken in Caffé Primo naast de sportschool. Cade draagt een zwart T-shirt met in kleine blokletters het woord TRAINER erop en hij heeft volle lippen en een witte glimlach en grote blauwe ogen en een goed verzorgde stoppelbaard en hij ruikt fris, bijna antiseptisch, en hij slaagt erin zijn stem tegelijk opgewekt en vijandig te laten klinken en hij zuigt aan een bidon gevuld met een roodachtige vloeistof en hij zit op een manier die je doet beseffen dat hij wacht tot iemand hem in de gaten heeft en vanonder een met kerstlichtjes bezaaide parasol staar ik naar het verkeer op Sunset terwijl we aan een tafeltje buiten zitten en ik denk aan de mooie jongen op de tredmolen met het IK HEB NOG STEEDS EEN DROOM-T-shirt en het dringt tot me door dat het misschien niet ironisch was.

‘Ik heb The Listeners gelezen,’ zegt Cade, wegkijkend van zijn mobieltje, van een sms die hem dwarszat.

‘O ja?’ Ik neem een slokje van mijn koffie en glimlach gespannen naar hem, er niet zeker van waarom ik hier ben.

‘Ja, een maatje van me heeft auditie gedaan voor de rol van Tim.’

‘Cool,’ zeg ik. ‘Doe jij ook auditie?’

‘Dat zou ik best willen,’ zegt Cade. ‘Denk je dat je dat voor me kunt regelen?’

‘O,’ zeg ik; ik begin het nu te snappen. ‘Ja. Tuurlijk.’

Zachtjes en met een bestudeerde verlegenheid zegt hij: ‘Misschien kunnen we eens iets afspreken.’

‘Eh… wanneer dan?’ Ik ben even in de war. ‘

Eh… weet ik niet, gewoon wat hangen,’ zegt hij. ‘Misschien naar een concert, een bandje bekijken…’

‘Ja, klinkt cool.’

Jonge meisjes met yogamatten lopen in trance langs en er komt een vlaag patchoeli en rozemarijn over ons heen, er is even een tatoeage van een vlinder op een schouder te zien en ik ben zo opgefokt vanwege het feit dat ik Rain bijna vijf dagen niet gesproken heb dat ik de hele tijd verwacht dat er een auto verongelukt op Sunset omdat alles zwanger lijkt van onheil en Cade blijft maar poseren alsof hij zijn hele leven is gefotografeerd en voor de H&M-winkel aan de overkant van het plein rollen mannen een kort rood tapijt uit.

‘Waarom ben je bij mij gekomen?’ vraag ik Cade.

‘Iemand heeft me naar jou verwezen,’ zegt hij.

‘Nee, ik bedoel, waarom ik? Waarom niet iemand anders die aan de film meewerkt?’

‘Tja…’ Cade probeert erachter te komen waarom ik het zo speel. ‘Ik heb gehoord dat je mensen helpt.’

‘O ja?’ vraag ik. ‘Wie heeft je dat verteld?’ De vraag klinkt als een uitdaging. Dit dwingt Cade ertoe opener tegen me te zijn dan hij anders misschien zou zijn geweest.

‘Ik denk dat je hem kent.’

‘Wie?’

‘Julian. Je kent Julian Wells toch?’

Ik verstar, ook al sprak hij de naam onschuldig uit. Maar opeens is Cade iemand anders vanwege zijn connectie met Julian.

‘Klopt,’ zeg ik. ‘Hoe ken je Julian?’

‘Ik heb een tijdje voor hem gewerkt.’

‘Wat deed je dan?’

Cade haalt zijn schouders op. ‘Persoonlijke zaken.’

‘Een soort assistent?’

Cade glimlacht, wendt zich af en kijkt me dan weer aan en probeert niet al te verontrust te lijken door de vraag. ‘Ja, zoiets.’

Blair belt om me uit te nodigen voor een etentje dat ze volgende week geeft in Bel Air, en eerst ben ik achterdochtig, maar als ze zegt dat het voor Alana’s verjaardag is, begrijp ik waarom ik uitgenodigd ben en het gesprek is hartelijk en doortrokken van vergiffenis en nadat we over koetjes en kalfjes hebben gepraat, kost het me niet veel moeite te vragen: ‘Mag ik iemand meenemen?’, ook al drijft een korte stilte van Blair me terug naar het verleden.

‘Ja hoor,’ zegt ze nonchalant. ‘Wie?’

‘Gewoon een kennis. Iemand met wie ik werk.’

‘Wie dan?’ vraagt ze. ‘Ken ik diegene?’

‘Ze is een actrice,’ zeg ik. ‘Ze heet Rain Turner.’

Blair zwijgt. Datgene wat we eerder in het telefoongesprek hadden heroverd, is nu verdwenen.

‘Blair?’

‘Hoor eens, ik dacht dat je misschien alleen zou komen, maar ik wil haar hier niet hebben,’ zegt ze snel. ‘Ik zou haar nooit hebben toegestaan hier te komen.’

‘Waarom niet?’ vraag ik op een waarschuwende toon. ‘Ken je haar?’

‘Luister, Clay…’

‘Fuck,’ zeg ik. ‘Waarom zou je me eigenlijk uitnodigen, Blair? Waar ben je mee bezig? Probeer je me te verneuken? Ben je nog steeds pissig? Het is al meer dan twee jaar geleden, Blair.’

Na een stilte zegt ze: ‘Ik denk dat we moeten praten.’

‘Waarover?’

Ze laat weer een stilte vallen. ‘Laten we ergens afspreken.’

‘Waarom kunnen we nu niet praten?’

‘We kunnen niet praten over de telefoon.’

‘Waarom niet, Blair?’

‘Omdat deze lijnen niet veilig zijn.’

Vanaf Sunset sla ik af naar Stone Canyon en ik rijd de duisternis van de canyons in en draag mijn BMW over aan de parkeerbediende bij het Bel Air Hotel. Ik loop de brug over langs de in de vijver drijvende zwanen en begeef me naar de eetzaal, maar Blair is daar niet en als ik het de hostess vraag kom ik erachter dat ze niet heeft gereserveerd en buiten kijk ik de patio rond, maar daar is ze ook niet en ik sta op het punt haar te bellen als ik me realiseer dat ik haar nummer niet heb. Terwijl ik naar de balie loop, dringt het ineens tot me door hoeveel moeite ik heb gedaan om er mooi uit te zien, ook al zou er niets gaan gebeuren. De receptioniste zegt me welke kamer mevrouw Burroughs heeft.

Ik loop op het hotelterrein over iets te delibereren en geef het dan op, ga naar haar kamer en klop op de deur. Als Blair opendoet loop ik langs haar heen naar binnen.

‘Waar ben je mee bezig?’ vraag ik.

‘Hoe bedoel je?’

‘Er komt niets van in.’

‘Waar komt niets van in?’

‘Hiervan.’ Ik maak een vermoeid armgebaar door de suite.

‘Dat is niet de reden dat we…’ Ze wendt haar blik af.

Blair draagt een wijde katoenen broek en ze heeft geen make-up op en haar haar is achterovergetrokken en het valt niet uit te maken in hoeverre ze aan zichzelf heeft laten sleutelen en ze zit op de rand van het bed naast een Michael Kors-tas en ze heeft haar trouwring niet om.

‘Het is gewoon een suite die Trent huurt,’ zegt ze.

‘O ja?’ zeg ik, ijsberend. ‘Waar is Trent?’

‘Hij is nog steeds ontdaan over Kelly Montrose,’ zegt Blair. ‘Ze waren close. Trent heeft hem een tijdje vertegenwoordigd.’ Ze zwijgt even. ‘Trent helpt mee met de voorbereiding van de herdenkingsplechtigheid.’

‘Wat dacht je dat er ging gebeuren?’ vraag ik. ‘Waarom ben ik hier?’

‘Ik weet niet waarom je maar doorgaat…’

‘Er komt niets van in, Blair.’

‘Je hoeft dat niet meer te zeggen, Clay,’ zegt ze met iets scherps in haar stem. ‘Ik weet het.’

Ik doe de minibar open. Ik kijk niet eens welke fles ik eruit haal. Geërgerd en beverig schenk ik mezelf een borrel in.

‘Maar waarom zou het niet gebeuren?’ vraagt Blair. ‘Is het om haar? Het meisje dat je mee wilde nemen naar mijn huis?’ Ze zwijgt even. ‘Die actrice?’ Ze laat weer een stilte vallen. ‘Denk je dat ik dat niet erg zou vinden?’

‘Waarover wil je praten?’ vraag ik ongeduldig.

‘Ik denk dat het in zekere zin over Julian gaat.’

‘O ja? Wat is er dan met hem?’ Ik sla de borrel achterover. ‘Hebben jullie iets met elkaar gehad? Zijn jullie voor elkaar gevallen? Nou?’

Als Blair op haar onderlip bijt is ze weer achttien.

‘Heeft Julian je dat verteld?’ vraagt ze. ‘Ben je dat zo te weten gekomen?’

‘Ik raad maar wat, Blair,’ zeg ik. ‘Je zei tegen me dat ik bij hem uit de buurt moest blijven, weet je nog?’ En vervolgens: ‘Wat doet het ertoe? Het is toch al een jaar uit?’

‘Wist je dat hij het uitgemaakt heeft?’ vraagt ze weifelend.

‘Blair, ik weet niks, oké?’

‘Hij heeft het uitgemaakt vanwege dat meisje.’

‘Welk meisje?’

‘Clay, maak het nou alsjeblieft niet nog gekker…’

‘Ik weet niet over welk meisje je het hebt.’

‘Ik heb het over het meisje dat je mee wilde nemen naar het etentje,’ zegt ze. ‘Voor dat meisje heeft hij me verlaten.’ Ze laat een stilte vallen om dit extra gewicht te geven. ‘Hij heeft nu iets met haar.’

Ik verbreek de stilte door te zeggen: ‘Je liegt.’

‘Clay…’

‘Je liegt omdat je me hier wilt hebben en…’

‘Hou op,’ schreeuwt ze.

‘Maar ik weet niet waar je het over hebt.’

‘Rain. Ze heet Rain Turner. Dat is het meisje dat je mee wilde nemen, hè? Toen Julian het met me uitmaakte was zij de reden. Sindsdien hebben ze een relatie.’ Opnieuw een stilte voor het effect. ‘Hij is nog steeds bij haar.’

‘Hoe… weet je dat?’ vraag ik. ‘Ik dacht dat je niet met hem praatte.’

‘Ik praat niet met Julian,’ zegt ze, ‘maar ik weet dat ze een relatie hebben.’

Ik gooi het glas tegen de muur.

Blair wendt gegeneerd haar blik af.

‘Vind je dat zo erg? Ik bedoel, hoe lang ken je haar nou helemaal?’ vraagt Blair met overslaande stem. ‘Een paar weken?’

Alleen door me te concentreren op het bloemstukje midden in de suite kan ik mezelf misschien in de hand houden terwijl Blair doorpraat.

‘Ik heb er bij Trent op aangedrongen haar als cliënt aan te nemen, omdat Julian me dat vroeg, zonder erbij te zeggen dat hij iets met haar had. Ik heb dat voor hem gedaan. Ik dacht dat ze gewoon een vriendin was. De zoveelste actrice die hulp nodig had… Ik heb het gedaan omdat…’ Ze stokt. ‘Omdat ik Julian graag mocht.’

Ik mompel in mezelf. ‘Daarom was ze dus bij jou thuis.’

Na deze woorden dringt er iets tot Blair door. ‘Je hebt haar nooit gevraagd waarom ze daar was, hè?’ Weer een stilte. ‘Jezus, het draait nog steeds allemaal om jou, hè? Heb je je nooit afgevraagd wat ze daar in godsnaam te zoeken had?’ Blair spreekt met steeds meer stemverheffing. ‘Weet je überhaupt wel iets over haar behalve wat voor gevoel ze jóú geeft?’

‘Ik geloof hier niets van.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat… ze iets met mij heeft.’

Ten slotte loop ik wankelend naar de deur.

‘Wacht,’ zegt Blair zacht. ‘Ik kan beter als eerste weggaan.’

‘Wat maakt dat nou uit?’ vraag ik, mijn gezicht afvegend.

‘Omdat ik denk dat ik gevolgd word.’

Ik sms Rain: Als ik niets van je hoor zorg ik ervoor dat ze die rol aan iemand anders geven. Een paar minuten later krijg ik een sms’je van haar. Hé Lijpo, ik ben terug! Laten we gaan chillen. X

In mijn werkkamer zit ik aan mijn bureau te doen alsof ik aan een script werk, maar ik kijk in werkelijkheid naar Rain, die net is komen opdagen, en ze is bruin en loopt heen en weer over de vloer met een glas ijs met een beetje tequila in haar hand en ze kletst losjes over hoe gek haar moeder is en over haar jongere stiefbroer die in het leger zit en als ze in de luie stoel neerploft in de hoek van de werkkamer kost het me al mijn kracht om op te staan en naar haar toe te lopen en niets over Julian te zeggen. Ze kijkt naar me op en praat door, alleen een beetje afgeleid, maar als ik geen antwoord geef op een vraag raakt ze met haar knie de mijne aan en dan pak ik haar arm en trek haar uit de stoel, en als ze me herinnert aan de reservering in Dan Tana’s zeg ik tegen haar: ‘Ik wil je eerst neuken’, en begin haar naar de slaapkamer te trekken.

‘Kom op,’ zegt ze. ‘Ik heb honger. Laten we naar Dan Tana’s gaan.’

‘Ik dacht dat je niet naar Dan Tana’s wilde,’ zeg ik, terwijl ik me tegen haar aan druk. ‘Ik dacht dat je ergens anders heen wilde.’

‘Ik ben van gedachten veranderd.’

‘Hoezo? Wie wilde je daar niet zien?’

‘Kunnen we niet gewoon wat rondhangen?’

‘Nee,’ zeg ik.

‘Toe nou,’ zegt ze. ‘Misschien na het eten? Ik wil gewoon chillen.’ Ze streelt mijn gezicht en kust me dan vluchtig op de lippen en dan trekt ze haar arm weg en loopt de werkkamer uit. Ik volg haar door de woonkamer, de keuken in, waar ze afstevent op de fles tequila en zich nog eens inschenkt.

‘Wie was er in San Diego?’ vraag ik.

‘Wat?’

‘Wie was er in San Diego?’ vraag ik weer.

‘Mijn moeder. Dat heb ik je nu al honderd keer verteld.’

‘Wie nog meer?’

‘Hou daarmee op, Lijpo,’ zegt ze. ‘Hé, heb je Jon en Mark al gesproken?’

‘Misschien.’

‘Misschíén?’ Ze trekt een gezicht. ‘Wat betekent dat?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Het betekent misschien.’

‘Dat moet je niet doen,’ zegt ze snel terwijl ze op me af stuift. ‘Dat moet je niet doen.’

‘Wat niet?’

‘Me bedreigen,’ zegt ze, en dan ontspant haar gezicht zich in een glimlach.

Bij Dan Tana’s zitten we in de voorzaal naast een tafeltje met jonge acteurs en Rain probeert me in te palmen, ze wrijft met haar voet over mijn enkel en na een paar drankjes ga ik overstag, ook al staat een kerel bij de bar de hele tijd naar Rain te kijken en om de een of andere reden denk ik dat het die vent is met wie ik haar zag op de parkeerplaats bij Bristol Farms, die met zijn arm in een mitella, en dan dringt het tot me door dat ik hem voorbijgelopen ben op de brug bij het Bel Air Hotel toen ik daar een afspraak met Blair had, en Rain heeft het over de beste manier om de producer en de regisseur van The Listeners te benaderen in verband met haar rol in die film en dat we dit zorgvuldig moeten aanpakken en dat het ‘superbelangrijk’ is dat ze die rol krijgt omdat er voor haar zoveel van afhangt en mijn gedachten dwalen af, maar ik kijk steeds weer naar de man die tegen de bar geleund staat en hij is samen met een vriend en ze zien er allebei uit alsof ze uit een soap komen en dan moet ik haar ineens onderbreken.

‘Je hebt niet iets met iemand anders, hè?’

Rain valt stil, laat dit op zich inwerken en vraagt: ‘Gaat het daarom?’

‘Ik bedoel, je hebt op dit moment alleen iets met mij, hè?’ vraag ik. ‘Ik bedoel, hoe je het ook noemt wat wij aan het doen zijn, je gaat niet om met een andere man, hè?’

‘Waar heb je het over?’ vraagt ze. ‘Lijpo, wat ben je aan het doen?’

‘Wanneer heb je voor het laatst seks gehad?’

‘Met jou,’ verzucht ze. ‘Daar gaan we weer.’ Ze zucht opnieuw. ‘En jij?’

‘Kan je dat wat schelen?’

‘Hoor eens, ik heb een week vol stress gehad…’

‘Schei toch uit,’ zeg ik. ‘Je bent bruin geworden.’

‘Wil je iets tegen me zeggen?’ vraagt ze.

Ik kijk de zaal rond en ze komt tot bedaren.

‘Ik ben hier nu met jou,’ zegt ze. ‘Doe niet zo meisjesachtig.’

Ik zucht en zeg niets.

‘Wat is er gebeurd? Waarom ben je zo boos?’ vraagt ze nadat ik nog een drankje heb besteld. ‘Ik ben maar vijf dagen weg geweest.’

‘Ik ben niet boos,’ zeg ik. ‘Ik heb alleen niets van je gehoord…’

‘Kijk.’ Ze scrolt door de iPhone die ik voor haar heb gekocht en laat me foto’s zien van haarzelf met een oudere vrouw en op de achtergrond de Stille Oceaan.

‘Wie heeft die foto’s genomen?’ vraag ik onwillekeurig.

‘Een kennis van me,’ zegt ze. ‘Een vriendín,’ beklemtoont ze.

‘Waarom kijkt die man bij de bar de hele tijd naar je?’

Rain kijkt niet eens naar de bar als ze zegt: ‘Weet ik niet’, en laat me dan nog meer foto’s zien van haarzelf met de oudere vrouw van wie ik niet geloof dat het haar moeder is.

Als ik Doheny op rijd kijk ik door de voorruit van de BMW en zie ik dat het licht in het appartement aan is. Rain zit in de passagiersstoel met haar armen over elkaar over iets te peinzen.

‘Heb ik het licht aan gelaten?’ vraag ik.

‘Nee,’ zegt ze verstrooid. ‘Bij mijn weten niet.’

Ik sla rechts af Elevado in om te zien of de jeep daar is en rijd langs de plek waar hij doorgaans geparkeerd staat, maar daar is hij niet, en nadat ik een paar keer om het blok heen gereden ben rijd ik de oprijlaan van de Doheny Plaza op en de parkeerbediende neemt de auto over en daarna gaan Rain en ik terug naar 1508 en ik mag haar beffen en als m’n lul stijf genoeg is pijpt ze me, en als ik de volgende ochtend wakker word, is ze weg.

Rain is het enige onderwerp dat besproken wordt in dr. Woolfs spreekkamer aan Sawtelle, en ik had in de laatste sessie toen ze in San Diego was naar haar verwezen met het anonieme ‘dat meisje’, maar met de informatie die ik nu over Julian heb, vertel ik hem alles: dat ik Rain Turner heb ontmoet op een kerstparty – en terwijl ik dr. Woolf dat moment beschrijf, besef ik dat ik bijna meteen daarna iets met Julian heb gedronken in het Beverly Hills Hotel –, en dat ik haar weer tegen het lijf liep bij de castingsessies en daarna in de lounge aan La Cienega, en ik doe uitvoerig uit de doeken hoe we samen de dagen van die laatste week in december hebben doorgebracht en dat ik begon te denken dat het echt was, zoals wat ik met Meghan Reynolds had, en dat ik toen van Blair hoorde dat Rain waarschijnlijk Julians vriendin is – op dat moment legt dr. Woolf zijn notitieblok neer en lijkt hij meer geduld met me te hebben dan hij denkelijk heeft, en ik probeer de strategie te doorgronden en realiseer me dan dat Julian moet hebben geweten dat Rain en ik die dagen samen hadden doorgebracht, maar hoe was dat mogelijk? Ten slotte, aan het eind van de sessie, zegt dr. Woolf: ‘Ik zou je op het hart willen drukken dat meisje niet meer te zien’, en dan: ‘Ik zou je op het hart willen drukken alle contact te verbreken.’ Na nog een lange stilte vraagt hij: ‘Waarom huil je?’

Je kunt niet weigeren,’ zegt Rip luchtig en lijzig door de telefoon, nadat hij me heeft meegedeeld dat hij me wil spreken bij het observatorium boven aan het Griffith Park, ook al heb ik zo’n kater dat ik niet meer weet hoe ik de tank van mijn BMW moet volgooien bij het Mobil-station op de hoek van Holloway en La Cienega, en terwijl ik doorsteek via Fountain om de file op Sunset te vermijden, bel ik Rain drie keer, zo van mijn stuk gebracht doordat ze niet opneemt dat ik bijna rechts de Orange Grove insla voor het geval ze daar is, maar ik kan het niet aan. Op de grotendeels verlaten parkeerplaats voor het observatorium staat Rip tegen zijn zwarte limousine geleund te bellen, terwijl de chauffeur naar een iPod luistert en het Hollywood Sign op de achtergrond glimt. Rip draagt een eenvoudige spijkerbroek, een groen T-shirt en sandalen. ‘Laten we even een ommetje maken,’ zegt Rip, en vervolgens dwalen we over het gazon in de richting van de koepel van het planetarium, en op het West Terrace zijn we zo hoog boven de stad dat die geluidloos is, en door de verblindende zon die weerkaatst wordt in de verre Stille Oceaan lijkt het alsof de oceaan in brand staat, en de lege hemel is helemaal onbewolkt op de nevel na boven het centrum, waar een zeppelin de wolkenkrabbers in de verte ontstijgt, en als ik niet zo katterig was geweest zou het uitzicht me nederig hebben gestemd.

‘Fijne plek hier,’ zegt Rip. ‘Het is vredig.’

‘Een beetje uit de buurt.’

‘Ja, maar hier is niemand,’ zegt hij. ‘Het is stil hier. Niemand kan je volgen. We kunnen praten zonder daarover in te zitten.’

‘Waarover in te zitten?’

Rip denkt hier even over na. ‘Dat onze privacy verstoord wordt.’ Hij zwijgt even. ‘Ik ben net als jij: ik vertrouw mensen niet.’

De zon is zo fel dat hij het terras bleekt en mijn huid begint te verbranden en de stilte die alles overstemt zorgt ervoor dat zelfs van de onschuldigste gestalten in de verte iets onheilspellends uitgaat terwijl ze langzaam, behoedzaam ronddwalen, alsof elke natuurlijke beweging de roerloosheid zou verstoren en we komen voorbij een Latijns-Amerikaans echtpaar dat tegen een richel leunt terwijl we de Parapet Promenade oversteken en zodra we op het wandelpad zijn en in de richting van het East Terrace lopen, vraagt Rip me zacht: ‘Heb je Julian onlangs nog gezien?’

‘Nee,’ zeg ik. ‘De laatste keer dat ik Julian zag was voor kerst.’

‘Interessant,’ zegt Rip, en geeft dan toe: ‘Nou ja, ik had ook niet anders verwacht.’

‘Waarom vroeg je het dan?’

‘Ik wilde gewoon weten hoe je die vraag zou beantwoorden.’

‘Rip…’

‘Ik heb een meisje…’ Hij stokt, denkt even na. ‘Het gaat altijd om meisjes, hè?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Ach ja.’

‘Maar goed, vier of vijf maanden geleden heb ik een meisje leren kennen, en dat meisje werkte voor een zeer exclusieve, superdiscrete… service.’ Rip zwijgt even op het moment dat twee Franssprekende tienerjongens voorbijlopen, kijkt dan om zich heen om te zien of er iemand anders in de buurt is en gaat dan verder. ‘Je kunt het niet op het internet vinden, er wordt alleen mond-totmondreclame gemaakt, dus er is geen eh… viraal spoor. Alles werd afgehandeld tussen mensen die elkaar kenden, dus het was allemaal tamelijk besloten.’

‘Waaruit… bestond de service?’ vraag ik.

Rip haalt zijn schouders op. ‘Gewoon bloedmooie meisjes, bloedmooie jongens, jongelui die hiernaartoe zijn gekomen om het te gaan maken en die poen nodig hadden en die ervoor wilden zorgen dat als ze ooit Brad Pitt zouden worden, er geen hard bewijs zou zijn dat ze bij zoiets betrokken waren.’ Rip zucht, kijkt naar de stad en dan weer naar mij. ‘Relatief duur, maar je betaalt voor het onopvallende en het ontbreken van dossiers en voor de totale anonimiteit ervan.’

‘Hoe heb je dat ontdekt?’ Ik wil het antwoord niet weten, maar de stilte, versterkt, dreigend, doet me de vraag stellen, gewoon om maar iets te zeggen.

‘Nou, dat is een van de interessante aspecten aan dit verhaal,’ zegt Rip. ‘De man die de service heeft opgezet is iemand die we kennen. Je zou kunnen zeggen dat hij degene is die me aan dit meisje heeft gekoppeld.’

‘Over wie hebben we het?’ vraag ik, ook al krijg ik het vermoeden dat ik het al weet.

‘Julian,’ zegt Rip, mijn vermoeden bevestigend. ‘Julian runde de zaak.’ Rip zwijgt even. ‘Het verbaast me dat je dat nog niet wist.’

‘Julian runde wát precies?’ weet ik uit te brengen.

‘De service,’ zegt Rip. ‘Hij heeft hem zelfs opgezet. Helemaal in zijn eentje. Hij heeft de charme daarvoor. Hij kent veel jongelui. Hij heeft ze erbij gehaald.’ Rip denkt erover na. ‘Hij weet hoe hij zoiets moet aanpakken.’ Weer een stilte. ‘Julian is er goed in.’

‘Waarom vertel je me dit?’ vraag ik. ‘Ik ben niet geïnteresseerd in het gebruiken van een escortservice voor sekscontacten en ik ben al helemaal niet geïnteresseerd in iets wat met Julian te maken heeft.’

‘O, dat is een leugen,’ zegt Rip. ‘Dat is een grote leugen.’

‘Waarom is dat een leugen?’

‘Omdat ik via Julian een meisje genaamd Rain Turner heb leren kennen.’

‘Ik weet niet wie dat is.’

Rip parodieert een fronsende blik en maakt een wegwerpgebaar. ‘Man, man, dat was wel heel onbeholpen.’ Hij zucht ongeduldig. ‘Dat meisje met wie je de laatste tijd rondhangt? Die zogenaamde actrice die je hebt beloofd een rol in je film te geven? Doet dat een lampje branden? Doe toch niet zo maf tegen me.’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik grijp opeens de ijzeren reling vast. De informatie is een excuus om niet meer naar hem te kijken. De angst, de grote zwarte vlek van angst raast voorwaarts, en hij is in de warmte en de grote uitgestrektheid van het lege terras en overal.

‘Je trilt helemaal, kerel,’ zegt Rip. ‘Misschien wil je even zitten?’

Op het East Terrace ben ik eindelijk verdoofd genoeg om naar Rip te luisteren als hij weer het woord neemt nadat hij een telefoontje heeft beantwoord om de lunch te bevestigen en hij iemand anders een sms heeft teruggestuurd, en we zitten op een bank pal in de zon en ik voel dat ik blaren krijg en ik kan me niet bewegen en van dichtbij is Rips gezicht androgyn en hebben zijn wimpers een kleurtje.

‘Maar goed, ik heb een afspraak met haar en ik vind haar leuk en ik denk dat het klikt tussen ons en dan betaal ik er niet meer voor en ik denk er zelfs over van mijn vrouw te scheiden, wat aantoont hoe verknocht ik ben aan dit meisje.’ Rip gebaart de hele tijd met zijn handen. ‘Ik zeg tegen Rain dat ze haar baantje moet opgeven en dat doet ze. Ik zorg voor alles – betaal de huur voor haar en voor die bitch van een huisgenote in dat hok aan Orange Grove, kleren, kapsel godbetert, de beamer, privétrainer, zonnebank, wat ze maar wil. Ik heb zelfs een baantje voor haar geregeld bij die tent aan Cienega, Reveal, al die dingen die Julian zich niet kan permitteren – en raad eens wat ze nog steeds dolgraag wil?’

Rip wacht. Ik ben alles aan het verwerken. En dan dringt het met een schok tot me door en ik zeg met zachte stem: ‘Ze wil nog steeds actrice worden.’

‘Nou ja, ze wil beroemd worden,’ zegt Rip. ‘Maar je bent er tenminste met je aandacht bij,’ zegt hij. ‘In essentie is dat het juiste antwoord.’

Ik kan mijn vuisten niet openen en Rip staat op en begint voor mijn neus te ijsberen.

‘Je zult er inmiddels wel achter zijn dat het niets wordt met haar, maar in elk geval zat Julian erover op te scheppen dat Clay zo’n geweldige vriend is en dat hij ervoor zal zorgen haar aan jou en die film te koppelen waar jij wel een vinger in de pap zult hebben bij de casting. Tja. Ik bedoel, het klonk mij allemaal als kul in de oren, maar hoop doet leven, hè?’ Rip valt opeens stil, checkt zijn telefoon en stopt hem daarna terug in zijn zak. ‘Maar toen je nog maar net in de stad was, heeft Julian je ergens mee op stang gejaagd en ik denk dat het die avond niet bepaald gezellig was, dus heeft hij je niet gevraagd te helpen.’ Rip zucht alsof hij het allemaal beu is, maar hij gaat toch verder. ‘Het lukt haar op de een of andere manier een auditie te krijgen – iets wat me eerlijk gezegd niet zo boeit of waar ik geen interesse voor kan opbrengen en hoe dan ook is het volgens mij tijdverspilling omdat ze geen talent heeft – en dus komt ze binnen en doet haar presentatie voor jullie en het zal wel kut met peren zijn, maar ze heeft haar charmes en de rest is… tja, waarom vertel je zelf niet wat de rest is, Clay?’

Ik zit daar maar zwijgend op de stenen bank.

‘Ik neem aan dat je haar inmiddels een paar weken neukt?’

Ik zeg niets.

Rip zucht. ‘Dat is in zekere zin ook een antwoord.’

‘Rip, alsjeblieft…’

‘En dan smeert ze ‘m naar San Diego,’ zegt Rip. ‘Toch?’

‘Ze ging haar familie opzoeken.’

‘Familie?’ Rip fronst zijn voorhoofd. ‘Wist je dat Julian met haar in San Diego was?’

‘Hoe zou ik dat moeten weten?’ zeg ik.

‘O, kom op, Clay…’

‘Rip, alsjeblieft, wat wil je?’

Hij denkt daarover na. ‘Ik wil háár.’ En dan denkt hij over iets anders na. ‘Ik bedoel, ik weet het, ik weet het, ze is gewoon een domme kutactrice, niet?’

Ik knik en Rip neemt nota van het knikken en houdt zijn hoofd nieuwsgierig scheef.

‘Als je het met me eens bent, waarom ben je dan zo aangeslagen over haar?’ vraagt hij.

‘Ik weet het niet,’ zeg ik rustig. ‘Het is gewoon zo.’

‘Is het weleens bij je opgekomen dat dit – jouw kleine inzinking – niet over haar gaat?’ zegt Rip. ‘Dat het misschien over jou gaat?’

‘Nee.’ Ik slik. ‘Dat is nooit bij me opgekomen.’

‘Luister, jij vormt niet de bedreiging,’ zegt Rip. ‘Ze gebruikt jou alleen maar. Maar… ze vindt hem echt leuk.’ Rip zwijgt even. ‘Julian is het probleem.’

‘Het probleem? Waar heb je het over? Waarom is híj het probleem?’

‘Julian is het probleem,’ zegt Rip, ‘omdat Rain ontkende dat ze iets met hem had tot ik erachter kwam dat ze afgelopen week die kleine vakantie in San Diego hebben gevierd.’

‘Ze zei tegen mij dat ze haar moeder ging opzoeken,’ zeg ik. ‘Ze heeft me foto’s van haarzelf met haar moeder laten zien.’

Rip glimlacht gemaakt. ‘Zo zo, ze heeft nu dus een moeder? In San Diego? Lief.’ Maar nadat hij mijn reactie heeft bestudeerd, verdwijnt de glimlach.

‘De eerste keer dat ik erachter kwam dat ze samen waren, had ik informatie gekregen waar ze zich niet uit kon liegen, en ik liet het erbij omdat ze beloofde niet naar hem terug te gaan of iets met hem te doen, maar… deze keer… ik weet het gewoon niet.’

‘Wat weet je niet?’

‘Deze keer… weet ik niet of ik hem iets zal aandoen of niet.’ Rip zegt dit zo beminnelijk en met zo weinig dreiging dat het niet als een dreigement klinkt en dat ik begin te lachen.

‘Ik meen het serieus,’ zegt Rip. ‘Dit is geen grap, Clay.’

‘Ik vind dat wel een beetje extreem.’

‘Dat komt omdat je waarschijnlijk erg gevoelig bent.’

Na een lange stilte zegt Rip toonloos: ‘Ik wil maar één ding. Ik wil haar terug.’

‘Maar zij wil blijkbaar iemand anders.’

Rip neemt me even op. ‘Je bent een erg verbitterde kerel.’

Ik buig me voorover, mijn handen stevig in mijn zij. Ik kijk hem even aan en knik dan.

‘Ja, ik denk het ook.’

We lopen over het gras naar de zwarte limo en de chauffeur die daar wacht, en Rip werpt in het voorbijgaan een blik op het astronomen-monument en ik staar strak voor me uit, niet in staat om me op iets anders te concentreren dan de warmte en de surreële blauwe lucht en de haviken die boven het geluidloze landschap zweven, waarbij hun schaduwen over het gazon glijden, en ik vraag me af of ik wel naar Doheny terug kan rijden zonder een ongeluk te krijgen en dan vraagt Rip me iets wat gewoon een formaliteit geweest had moeten zijn, maar dat nu niet is vanwege ons gesprek. ‘Wat doe je de rest van de middag?’

‘Weet ik niet,’ zeg ik, en dan schiet het me te binnen. ‘Ga jij naar de herdenkingsplechtigheid van Kelly?’

‘Is die vandaag?’

‘Ja.’

‘Nee,’ zegt Rip. ‘Ik heb hem niet goed gekend. We hebben wat zaken gedaan, maar dat was lang geleden.’ De chauffeur doet het portier open. ‘Ik moet met zo’n idioot onderhandelen over de club. Je kent dat wel, altijd hetzelfde gelazer.’ Hij zegt dit alsof ik hip genoeg ben om te begrijpen wat hij precies bedoelt, en voordat hij in de limo stapt vraagt Rip me: ‘Wanneer zie je haar weer?’

‘Ik denk misschien vanavond.’ Dan kan ik het niet laten te vragen: ‘Hoe vind je dat?’

‘Hé, ik hoop dat ze die rol krijgt. Ik steun haar.’ Hij zwijgt even en grijnst. ‘Jij niet?’

Ik zeg niets. Ik schud alleen nauwelijks merkbaar mijn hoofd.

‘Ach ja,’ zegt Rip, overtuigd van iets. ‘Dat dacht ik al.’ En dan, terwijl hij achter in de limo schuift en voordat de chauffeur het portier sluit, kijkt Rip naar me op en zegt: ‘Je hebt een reputatie op dit vlak, hè?’

Ik moet vanavond eigenlijk naar een party van Golden Globes in het Sunset Tower Hotel, maar Rain wil niet, zelfs niet als ik zeg dat Mark en Jon daar ook zullen zijn en dat als ze de rol van Martina wil, ik haar formeel aan hen zou moeten voorstellen buiten Jason’s kantoor in Culver City. ‘Dit is niet de manier,’ mompelt ze. ‘Maar zo gaan we het wel aanpakken,’ zeg ik tegen haar. Als ze bij me thuis komt, pas gebruind, haar haar ontkroesd, draagt ze een strapless jurk, maar ik heb mijn kamerjas nog aan, zit wodka te drinken en mezelf te strelen. Zij wil geen seks. Ik wend me af en zeg tegen haar dat ik niet ga als we geen seks hebben. Ze slaat twee glaasjes Patrón achterover in de keuken, schrijdt dan de slaapkamer in, doet zorgvuldig haar jurk uit en zegt: ‘Maar je mag me niet zoenen’, en ze gebaart naar haar make-up en terwijl ik haar bef gaan mijn vingers naar haar anus en ze schuift ze weg en zegt: ‘Ik wil het niet zó doen.’ Later, als ze haar jurk weer aantrekt, valt me een blauwe plek op aan de zijkant van haar romp die ik nog niet eerder had gezien. ‘Wie heeft dat gedaan?’ vraag ik. Ze rekt haar hals uit om naar de blauwe plek te kijken. ‘O, dat?’ zegt ze. ‘Dat heb jij gedaan.’

Als we de party in het Sunset Tower Hotel binnengaan lopen we achter een beroemde acteur en de camera’s beginnen te flitsen als een stroboscoop en ik trek Rain mee naar de bar en als ik mezelf in de spiegel zie is mijn gezicht een schedel, zonverbrand door het uur bij het observatorium, en op het terras dat over het zwembad uitkijkt baan ik me met Rain zigzaggend een weg door het geroezemoes van de menigte en zeg ik een paar mensen gedag die ik herken terwijl ik naar anderen knik die ik niet herken maar die mij schijnen te herkennen, en ik maak een praatje met diverse mensen over de herdenkingsplechtigheid van Kelly Montrose, ook al ben ik daar niet geweest, en dan zie ik Trent en Blair en ik loop een andere kant op omdat ik niet wil dat Blair me met Rain ziet, en op de muren worden zwart-witfoto’s van palmbomen geprojecteerd, stills uit Palisades Park uit de jaren veertig, meisjes die in de nieuwe James Bond-film werden gecast, en dienbladen met donuts worden doorgegeven en ik kauw kauwgom om niet te roken en dan zie ik Mark met zijn vrouw en ik neem Rain mee naar hen toe en Mark fronst als hij haar ziet en wist die frons uit met een glimlach voordat we elkaar begroeten met een nepomhelzing terwijl zijn ogen voortdurend op Rain blijven gericht, en zijn vrouw reageert met een nauwelijks verholen vijandigheid en dan haast ik me een verklaring te geven voor het feit dat ik niet bij de castingsessie ben geweest en Mark zegt dat ik morgen zou moeten komen en ik verzeker hem dat ik er zal zijn en op het moment dat ik een goed woordje wil doen voor Rain trilt mijn telefoon in mijn zak en ik haal hem eruit en er is een sms’je van een afgeschermd nummer met de tekst Zij weet het en nadat ik ? heb ge-sms’t verwijderen Mark en zijn vrouw zich, en Rain, wie het zo te zien niets kan schelen dat ik haar niet bij Mark heb aanbevolen, staat achter me met een andere jonge actrice te praten en er komt een nieuw sms’je binnen: Zij weet dat jij het weet.

Op de terugweg naar de Doheny Plaza vraag ik haar tussen neus en lippen door, terwijl ik op Sunset de auto onder controle probeer te houden: ‘Ken jij iemand die Julian Wells heet?’ Nadat ik die vraag heb gesteld, ben ik in staat mijn greep op het stuur te laten verslappen – de vraag is een bevrijding.

‘Hé, jazeker,’ zegt Rain opgewekt terwijl ze zit te klooien met de stereo. ‘Ken jij Julian?’

‘Ja,’ zeg ik. ‘We zijn hier samen opgegroeid.’

‘Dat wist ik niet. Cool.’ Ze probeert een track te vinden op een cd die Meghan Reynolds afgelopen zomer voor me heeft gebrand. ‘Hij heeft daar misschien weleens iets over gezegd.’

‘Hoe ken je hem?’ vraag ik.

‘Ik heb wat werk voor hem gedaan,’ zegt ze. ‘Lang geleden.’

‘Wat voor werk?’

‘Als een soort assistente. Freelance,’ zegt ze. ‘Het is lang geleden.’

‘Eerlijk gezegd weet ik dat je hem kent,’ zeg ik.

‘Hoe moet ik dat opvatten?’ vraagt ze, zich concentrerend op het vinden van die song. ‘Je zegt dat zo raar.’

‘Waar is hij op dit moment?’ vraag ik. ‘Dat vraag ik me gewoon af.’

‘Hoe zou ik dat moeten weten?’ vraagt ze, irritatie veinzend.

‘Nou ja, je bent toch zijn vriendin?’

Alles is opeens in slow motion. Het is alsof ze plotseling haar tekst kwijt is. Haar enige reactie is dat ze in de lach schiet. ‘Je bent gek.’

‘Laten we hem bellen.’

‘Oké. Prima. Doe maar wat je niet laten kunt, Lijpo.’

‘Je gelooft me niet, hè?’ zeg ik. ‘Denk je dat dit een grap is?’

‘Ik denk dat je gek bent,’ zegt ze. ‘Dát is hier volgens mij aan de hand.’

‘Ik weet het van jou en hem, Rain.’

‘En wat dénk je dan te weten?’ Haar stem blijft nog steeds speels.

‘Ik weet dat je afgelopen week met Julian in San Diego was.’

‘Ik was bij mijn moeder, Clay.’

‘Maar je was ook met Julian.’ Het ontspant me om dit te zeggen. ‘Dacht je niet dat ik dit zou ontdekken?’

Bij het stoplicht in Doheny staart ze recht uit de voorruit.

‘Wist je niet dat ik erachter zou komen dat je hem nog steeds neukt?’

Plotseling breekt ze. Ze draait zich in de passagiersstoel snel naar me toe. Een reeks vragen wordt in een smekende stroom over me uitgestort. ‘Nou en? Wat maakt dat uit? Waar ben je mee bezig? Waar gaat dit volgens jou over? Wil je je daar alsjeblieft niet mee bemoeien? Wat maakt het uit wat ik doe als ik niet bij jou ben?’

‘Het is belangrijk,’ zeg ik. ‘In deze situatie, om te krijgen wat je wilt, is het heel belangrijk.’

‘Waarom is het belangrijk?’ schreeuwt ze. ‘Je bent gek.’

Ik sla kalm links af en rijd Doheny in.

‘Kon je verdomme deze rol nog niet eens een maand spelen?’ vraag ik rustig. ‘Had je zijn pik zo hard nodig dat je alles voor jezelf op het spel moest zetten? Als het voor jou zo belangrijk was iets met mij te hebben, Rain, waarom heb je het dan verkloot? Je had me kunnen belazeren, maar…’

‘Ik belazer mensen niet, Clay.’

‘En Rip Millar dan?’

‘Wat is er met Rip Millar?’ zegt ze. ‘Jezus, stel je toch niet zo aan.’

De wazige koplampen van tegenliggers doen me de BMW aan de kant van de weg zetten tegenover de Doheny Plaza.

‘Eruit. Ga verdomme die auto uit.’

‘Clay…’ Ze strekt haar hand naar me uit. ‘Toe, hou op.’

‘Je raakt in paniek.’ Ik glimlach terwijl ik me van haar losruk. ‘Kijk toch eens: je raakt echt in paniek.’

‘Moet je horen, ik doe alles wat je wilt,’ zegt ze. ‘Wat wil je? Zeg me gewoon wat je wilt en ik doe het.’

‘Kap onmiddellijk met Julian,’ zeg ik. ‘In elk geval tot je die rol krijgt.’

Ze deinst terug. ‘Hoe weet ik eigenlijk dat je me helpt die rol te krijgen?’

‘Ik zal je helpen,’ zeg ik. ‘Maar zeg tegen Julian dat hij moet oprotten. Ik ga het pas proberen als hij het veld heeft geruimd.’

‘Als je die rol voor me regelt, doe ik alles,’ zegt ze rustig. ‘Ik doe alles wat je wilt. Als je die rol voor me kunt regelen, doe ik alles wat je wilt.’

Ze pakt me vast bij mijn gezicht. Ze trekt me naar zich toe. Ze zoent me hard op mijn mond.

In de duisternis van de slaapkamer vraagt Rain me: ‘Waarom heb je dat nou gedaan?’

‘Wat gedaan?’ Ik zit op een kussen wodka met gesmolten ijs te nippen.

‘Dit allemaal ter sprake gebracht,’ zegt ze. ‘Geprobeerd om alles te verpesten.’

‘Ik wilde gewoon bewijzen dat je tegen me loog.’

‘Wie heeft het je verteld?’

‘Rip Millar.’

Ze verstijft meteen en haar stem wordt kil.

‘Dat is niks meer.’

‘Waarom is dat niks meer?’

‘Omdat hij gestoord is.’ Ze draait zich naar me toe. ‘Haal Rip er niet bij. Alsjeblieft, Clay. Ik meen het serieus. Doe dat niet. Ik handel het wel af met Rip.’

‘Hij zei dat hij Julian iets zal aandoen,’ zeg ik. ‘Hij zei dat hij niet voor zichzelf zal instaan.’

‘Waarom kun je dit niet gewoon laten voor wat het is?’

‘Omdat wat het is… niet is wat ik wil.’

‘Als je je zin wilt krijgen,’ verzucht ze, ‘heb ik geld nodig.’

‘Je hebt een baan,’ zeg ik. ‘Hoe zit het met Reveal?’

‘Ik ben ontslagen,’ zegt ze uiteindelijk.

‘Hoezo?’

‘Rip heeft ze gebeld,’ zegt ze. ‘Hij haat me.’

Alles wordt ruimer. Ik voel me ontspannener. Alles wordt mogelijk omdat het plan op zijn plaats begint te vallen.

‘Heb je gehoord wat ik zei?’ vraagt ze.

‘Hoe kun je zo leven?’

‘Ik doe alsof ik niet zo leef.’

Is ze nu bij je? Waar is ze, Julian? Ik bedoel, ik weet water speelt. Ik ken de feiten. Verdomme, Julian, waar ben je in godsnaam mee bezig? Ben je me weer aan het verneuken? Ben je de pooier van je vriendin? Wat ben jij voor gestoorde klootzak? Vertel op waar ze is… Waar is ze? O, val dood. Ik wil die rotkop van je nooit meer zien en als ik je toch zie, zweer ik dat ik je zal vermoorden, Julian, godverdomme. Ik meen het. Ik zal je verdomme vermoorden en het zal me geen fuck kunnen schelen. Ik zal het leuk vinden, omdat alles beter zal zijn als je dood bent.’ Een dronken bericht dat ik achterlaat op Julians mobiel als ik wakker word en Rain midden in een warme januarinacht, na de Golden Globes-party in het Sunset Tower Hotel, is verdwenen.

Twee cateringwagens staan geparkeerd voor het castingcomplex in Culver City en op de binnenplaats is personeel bezig tafels en een dj-stand klaar te zetten en de patio is vol wachtende jonge acteurs, gekleed in typische jarentachtigkleding en ze hebben allemaal blonde pony’s en dan loop ik langs het zwembad en ga ik de trap op naar een kantoor waar Jon en Mark na de audities pauzeren met Jason, de castingdirector.

‘Hij is uit de dood herrezen,’ zegt Jon. ‘En? Waar ben je geweest?’

‘Ik moest wat persoonlijke zaken afhandelen,’ zeg ik. ‘Ik moest een script afmaken.’ Ik steek mijn handen in mijn zakken en leun tegen de muur. Ik probeer ontspannen en nonchalant te blijven. ‘En ik heb bedacht dat we iemand hebben gezien die geknipt is voor Martina.’

‘We hebben nog steeds niemand gevonden,’ zegt Jon.

‘Nou, dat is niet waar,’ zegt Jason, ‘we hebben het aantal kandidaten teruggebracht, maar wie had jij in gedachten?’

Mark staart me alleen maar aan, licht geamuseerd, misschien verbijsterd. ‘Ja, wie?’ Hij vraagt dit alsof hij het al weet.