HOOFDSTUK 6
De supernova
Plotseling was het weer
rustig. De Vos haalde diep adem. „Hans, we zijn weer eens
door het oog van de naald gekropen. Het had niet veel langer moeten
duren. " Hij gaf het sein het scherm op te heffen en keek naar de
energiemeters, die trillend bleven staan. Hans keek naar
buiten. Hij vroeg: „Heb jij er een idee van wat er nu eigenlijk is
gebeurd?" „Nee, nog niet precies. Maar er zweven daarginds
verschillende dwergen rond, die wij kunnen redden als we snel zijn.
Het zal een toer worden hen allemaal te vinden. „En als die
driehoekige schepen terugkomen?" „Ik heb het idee dat ze ons
dan niet zullen aanvallen, zeker niet als wij duidelijk maken dat
we een aantal dwergen aan boord hebben. Het wordt een onmogelijk
karwei die poppetjes vanuit het grote schip op te vissen. We zullen
de jagers lanceren. " „Zoals je wilt, Peter. " Het
liefst zou elk bemanningslid van de gelegenheid gebruik hebben
gemaakt om pijlsnel het haze pad te kiezen, maar ze begrepen dat ze
hun redders niet aan hun lot konden overlaten. Ze gebruikten
de radar om de rondzwevende dwergen te vinden. De Vos
vroeg rapport van elk van de bemanningsleden en constateerde
daaruit dat er zeven scheepjes moesten zijn getroffen. Zodra de
radar de eerste dwerg ontdekte, liet De Vos twee jagers lanceren,
bemand door Pierre en Manfred. Er volgde nu een enerverende
zoekactie. De dwergen dreven mijlenver uit elkaar in het niets. De
vraag was of ze de enorme klap hadden doorstaan. Kennelijk
waren ze zeer sterk, want toen Pierre met zijn jager een dwerg
behoedzaam naderde, zag hij dat die zijn armen zachtjes bewoog. Hij
bracht de snelheid terug tot nul en slaagde erin de dwerg
binnenboord te trekken. Daarna pikte hij op dezelfde wijze nog twee
slachtoffers op en bracht het drietal naar de NE-5, waar al een
ploeg gereedstond om zo nodig eerste hulp te bieden. Alle drie de
dwergen waren bewusteloos, maar ze ademden normaal. „Breng
hen vlug naar de ziekenboeg, " zei De Vos. „Moeten we ze
vastbinden?" vroeg Barbara. „Nee, dat doen we dit keer niet.
Ik heb het gevoel dat we nu niet meer met vijanden te maken hebben.
" Gino leidde intussen Manfred naar twee dwergen, die vlak
bij elkaar in de ruimte hingen. „Er ontbreken er nog twee, "
zei De Vos. „We blijven zoeken. " Pierre werd er opnieuw op
uit gestuurd. Even later meldde hij met opgewonden stem: „Chef, ik
zie weer ruimteschepen. Het zijn diezelfde scheepjes waarmee we
tijdens de aanval te maken hadden. Het zijn de dwergen. Ze komen
terug. " „Geven we alarm?" vroeg Hans Weiss. „Nee, "
zei De Vos. „Ik verwacht geen aanval, zeker niet wanneer ze zien
dat we hun eigen mensen aan het redden zijn. " „Zouden we
voor alle veiligheid toch niet even het schild in werking stellen?"
„Ja, doe dat maar, " antwoordde De Vos. Dat bleek niet.
nodig te zijn. Er naderden dertien driehoekige schepen. Ze deden
niets dat leek op een aanval. Ze bleven om de NE-5 heen cirkelen.
Twee scheepjes maakten zich los uit de formatie. Even later
hoorde de bemanning in de NE-5 de stem van Pierre Hasslenbourg: „Ik
krijg bezoek van twee schepen. Ze blijven bij me. Ik heb weer een
dwerg ontdekt. Moet ik hem aan boord nemen, chef? Ze zullen toch
niet denken dat ik hem gevangen wil nemen?" „Trek hem in je
jager, " antwoordde De Vos. „Volgens mij zullen die twee schepen je
met rust laten. Wij hebben gezelschap van elf van die dingen en ze
doen ons niets. " Manfred kwam intussen binnen zonder dat de
rondcirkelende schepen hem last bezorgden. Integendeel. Ze bleven
uit zijn buurt toen hij de jager in de hangar laveerde. Zodra hij
de deur opende, zei hij: „Ik heb een dwerg aan boord, die niet
bewusteloos is. Hij probeerde met me te praten. Hij gaf telkens met
zijn armen tekens. Help hem uit de jager en trek hem dat ruimtepak
uit. " De Vos had het gehoord. Hij zei: „Kun je die dwerg
meteen naar de commandokamer brengen? Hij is de eerste die
misschien iets duidelijk kan maken. De anderen zijn nog steeds
buiten kennis. " Gespannen wachtte De Vos af, terwijl de dwerg naar
boven werd gebracht. De liftdeur ging open. In gezelschap van
Barbara en Pietro Germani zag De Vos de dwerg staan, een kereltje
dat bijna niet te onderscheiden was van de anderen. Hij droeg
dezelfde kleding, waarschijnlijk een uniform. Maar wat opviel, was
zijn gelaatsuitdrukking. Die was volkomen menselijk. Angstig keek
de dwerg om zich heen en stootte een paar hoge, ongearticuleerde
geluiden uit. Hij moest doodsbang zijn, ofschoon hij toch zo
langzamerhand moest weten dat de bemanning van de NE-5 niet van
plan was hem kwaad te doen. De Vos liep naar hem toe en
lachte vriendelijk. Hij zei in het Engels: „Welkom hier. Wij zijn
vrienden. " Het mannetje keek hem bang aan en zei met
dezelfde tongval: „Welkom... hier... Wij... zijn... vrienden... "
De Vos reikte hem zijn hand, maar die werd niet door de dwerg
aangenomen. Waarschijnlijk kende hij dit gebaar van vriendschap
niet. Stokstijf bleef hij staan. Hij herhaalde: „Welkom
hier... welkom hier... welkom... hier en daar... " De Vos
maakte een verraste beweging. Wat had de dwerg gezegd? Hier en
daar... EN DAAR. Dat waren twee woorden die De Vos niet had
gebruikt, twee Engelse woorden! „Spreekt u Engels?" vroeg hij, een
uitnodigend gebaar makend naar de dwerg om in de commandokamer te
komen. „Spreekt... u... Engels... Ja, nee, gevaar!"
„Hij kent Engelse woorden!" riep Barbara. De dwerg keek
geschrokken om. „Engelse woorden... " Hij stond kennelijk naar
woorden te zoeken. Het was alsof hij zich maar één Engels woord
herinnerde: „Gevaar... gevaar!" Hij pakte De Vos bij de arm en
begon eraan te trekken. „Gevaar, gevaar... gevaar!" Hij wees naar
buiten. „Volgens mij wil hij ons duidelijk maken dat die
plompe schepen kunnen terugkomen, " zei Hans Weiss. „Wat is
er nou eigenlijk aan de hand?" vroeg Barbara. „De zaak is me nog
steeds niet helemaal duidelijk. Ik snap wel dat het nu niet de tijd
is om alles uit te gaan leggen, maar... " De Vos
antwoordde, intussen alles en iedereen in de gaten houdend: „Ik
geloof dat we verzeild zijn geraakt in een soort ruimte-oorlog
tussen deze dwergen en een andere levensvorm in de ruimte.
Waarschijnlijk heeft die andere levensvorm met die plompe schepen
de dwergen aangevallen. De dwergen hebben gemeend dat ons schip
deel uitmaakte van die andere levensvorm. Daarom hebben ze ons in
het begin massaal met hun scheepjes aangevallen. " „Goeie
genade, " zei Barbara, „en denk je dat ze ons te hulp zijn gekomen
toen ze merkten dat die andere levensvorm ons behandelde als
vijand?" „Ja. Ze zijn niet onze vijanden, ze zijn onze
vrienden, onze redders. We hebben veertig vriendelijke dwergen
achtergelaten op de dode planeet, nadat wij hun ruimtescheepjes
hadden vernietigd!" „We konden niet weten... " mompelde
Barbara. „Gevaar... gevaar!" krijste de dwerg, wiens stem nu
oversloeg. Weer wees hij naar buiten. Hij zag dat naast een van de
radarschermen een lichtgevende stift lag, waarmee aanwijzingen op
een glasplaat konden worden geschreven. Voordat De Vos in de gaten
had wat er gebeurde, griste de dwerg de stift van het tafeltje en
tekende op de glasplaat vliegensvlug enkele stippen, curven en
rechte lijnen. Kakelend sprak hij een of ander taaltje, waaruit De
Vos geen wijs kon worden. De tekeningen snapte hij echter
wel. „Prosper, kom snel hier!" riep hij. Prosper Debruijckere
had het tafereel op een afstandje staan bekijken en kwam al
aanlopen. Hij had maar enkele seconden nodig om te ontdekken wat de
opgewonden dwerg met de tekeningetjes duidelijk wilde maken. „Chef,
dat is een uitgezette koers! Hier, die stip met die band, dat is de
planeet waarop we zijn geland en waar we hebben gevochten met de
dwergen. Hij gebruikt die planeet als uitgangspunt om ons uit te
leggen waar we nu zijn. Dat is hier. Hij heeft het aangegeven met
een soort pijltje. Deze twee sterren herken ik. Die heb ik zelf
gesignaleerd. Tussen die sterren loopt een lijn, zie je wel? Een
dunne lijn. Dat moet de koers zijn, die hij ons wil aangeven. Hij
wil ons duidelijk maken dat we die koers moeten nemen om aan het
gevaar te ontsnappen. " Het woord „gevaar" werd door de dwerg
opgevangen. Opnieuw begon hij te roepen: „Gevaar... gevaar!" Met
zijn korte beentjes stampte hij op de vloer. Waarschijnlijk wilde
hij op die manier te kennen geven dat er geen seconde te verliezen
was. „Pierre moet binnenkomen!" beval De Vos. „We volgen de
aanwijzingen van de dwerg op. Ik denk dat hij ons uit de
gevarenzone kan leiden. " Natuurlijk was iedereen onder de
indruk. Ineens bleken de dwergen hun vrienden in de ruimte te zijn.
Sterker nog, het had er alle schijn van dat ze slechts met de hulp
van de dwergen zouden kunnen ontkomen! Veel tijd om zich over dat
alles te verwonderen kreeg de bemanning niet, want iedereen moest
zich uitsluitend concentreren op het werk. De jagers stonden weer
verankerd in de hangar, alle dwergen, die even tevoren nog
hulpeloos in de ruimte rondzweefden, waren binnenboord gehaald, het
schip kreeg weer snelheid en het werd geëscorteerd door de
overgebleven ruimtescheepjes, die om de NE-5 cirkelden. De
dwergen die in de ziekenboeg waren opgenomen, kwamen stuk voor stuk
bij kennis en werden door degene die met De Vos had gesproken op de
hoogte gesteld van wat er was gebeurd. Enkele dwergen gingen
onder leiding van Hans Weiss naar de brug en konden vandaar de
inzittenden van de ruimtescheepjes zien. Met beide armpjes stonden
ze uitbundig te zwaaien. Prosper Debruijckere hield de NE-5
precies op de koers die de dwerg met het primitieve tekeningetje
had aangegeven. De dwerg kon de instrumenten van de NE-5 niet
lezen. Hij toonde geen enkele belangstelling voor zijn soortgenoten
in de rondcirkelende scheepjes en stond maar naar buiten te turen.
Hij was er niet zeker van of het schip de juiste koers had. Prosper
probeerde hem duidelijk te maken dat de koers goed was, maar de
dwerg bleef onrustig heen en weer drentelen. „Merkwaardig, "
zei De Vos, die nu onafgebroken op de brug stond, „een paar dagen
geleden zou niemand zich hebben kunnen voorstellen dat de brug van
ons schip nog eens zou worden bevolkt door een stuk of zeven
vriendelijke dwergen!" Intussen zocht Gino Cardinale de
ruimte af. Iedereen hield rekening met de mogelijkheid dat ze
opnieuw een aanval van de plompe schepen te verduren zouden
krijgen. Nog steeds had niemand er een idee van door wie die
schepen werden bemand, maar misschien zouden ze daar eerder achter
komen dan hun lief was.,. Het was een uiterst vreemde
situatie, maar door de spanning had niemand tijd daarover lang na
te denken. Waar gingen ze heen? Waar zouden ze terechtkomen? Het
was duidelijk dat de dwergen bang waren voor een nieuwe aanval door
de plompe schepen van hun vijanden, die kennelijk ook de vijanden
waren van de NE-5. En tot overmaat van ramp vertoonde het schip nog
steeds kuren die niet konden worden verholpen. Een geluk was dat
Gino geen vreemde echo's opving. De reis naar het onbekende
bleef duren. Op een gegeven- moment begon de dwerg, die blijkbaar
een leiding gevende functie had, weer opgewonden te wijzen naar het
eenvoudige schema dat hij op de glasplaat had getekend. De rechte
streep die hij had getrokken, wiste hij op een gegeven moment uit
en verving die door een wijde boog. „Hij wil aangeven dat hij
een koerscorrectie wil, " meende De Vos. Prosper Debruijckere
knikte. „Misschien kunnen we maar het beste doen wat hij wil, " zei
hij, „al weet ik niet waarom hij die afwijking wenst. " Gino
Cardinale werd erbij geroepen, terwijl de dwerg ongeduldig en zelfs
een beetje nijdig stond rond te huppelen. Gino besloot te proberen
met hulp van de radar uit te vinden waarom een koerscorrectie nodig
was. George Minco assisteerde hem daarbij. In het middelpunt
van de halve boog die de dwerg als koerscorrectie had getekend,
ontdekten ze een ster met bijzondere kentekenen. „Chef, we
zouden die ster nader moeten onderzoeken, " zei Gino, „maar ook
zonder dat heb ik het vermoeden dat het een instabiele ster is. We
hebben in dit deel van de ruimte al enkele supernova's gezien en
het zou best kunnen dat die ster op het punt staat eveneens een
supernova te worden. Door de kracht van de explosie zouden we
kunnen worden vernietigd. Die dwerg weet uit ervaring meer dan wij,
chef. " „We hebben geen tijd voor nader onderzoek, " zei De
Vos. „We voeren meteen een koerscorrectie uit. Prosper moet later
maar een nieuwe berekening opzetten. " De instabiele ster was
bijna niet van de overige sterren aan het firmament te
onderscheiden, maar iedereen wist hoe gevaarlijk het hemellichaam
was. Dat gold ook voor de dwergen. Opgewonden dwaalden ze
door het schip. De Vos vond het beter hen niet te verbieden overal
rond te lopen. Maar naarmate het schip de gevaarlijke ster verder
achter zich liet liggen, werden de dwergen kalmer. Ze toonden zich
nieuwsgierig naar de werking van de apparaten en het was hun aan te
zien dat ze wisten waar het om ging. „Waar gaan we nu
eigenlijk heen?" vroeg Manfred Blohm. „Ik denk dat de dwergen
ons naar hun eigen thuisplaneet brengen, " meende Basje. „Maar dat
vind ik niet eens het belangrijkste. Voor mij telt in de eerste
plaats dat we uit de gevarenzone komen. " Gino Cardinale en
Prosper Debruijckere hielden zich intussen bezig met de instabiele
ster, die nog steeds zichtbaar was. Prosper had ruimschoots
de tijd en wist na enkele uren te melden: „Chef, vermoedelijk zien
we die ster nog als supernova. Ze staat op springen. Laten we
hopen dat het niet nu gebeurt, want dan worden we zo ver de ruimte
ingesmeten dat we er nooit meer uit komen. " „Kun je
berekenen wanneer die ster precies een supernova zal worden?" vroeg
De Vos. „Ja, dat moet mogelijk zijn, chef. " „Doe het
dan. Ik wil exact weten waar we aan toe zijn. " De
driehoekige scheepjes van de dwergen bleven de NE-5 vergezellen.
De dwerg die zich had ontpopt als de leider dook weer op in
de navigatiekamer en gaf kortweg een volgende koers aan op dezelfde
glasplaat waarop hij ook de andere koersen had uitgetekend. Het
werd spoedig duidelijk waarom deze correctie nodig was, want ze
naderden een ster, die waarschijnlijk planeten bij zich had. Ze
moesten rekening houden met de aantrekkingskracht. Toen
meldde Prosper, die zich nu niet meer met de instabiele ster
bezighield: „Chef, die ster heeft maar één planeet, een kale
buitenplaneet. Hij is volkomen dood naar onze gegevens. Het
merkwaardige is dat de aangegeven koers naar die dode planeet
leidt. Eigenlijk is het een kleine planeet, niet groter dan onze
eigen aardse maan. " „Bedoel je dat die planeet het doel is
van onze reis?" vroeg De Vos verbaasd. „Ja, dat denk ik,
chef. Let eens op de dwergen. Ze zijn duidelijk blij. "
De Vos knikte. Om zich heen zag hij een aantal dwergen die
kakelend en opgewonden met elkaar praatten en telkens naar buiten
wezen. „Zou die kale bol hun planeet zijn?" vroeg Gino.
„Vermoedelijk wel, " antwoordde De Vos. „Ik krijg het idee
dat die kale bol voor ons veiligheid betekent. Ik ben benieuwd wat
we te zien krijgen. " Het was alsof de NE-5 over een slecht
geplaveide weg voorthobbelde toen ze de planeet naderden. Nog
steeds had men de fotonenmotor en het stuurmechanisme niet kunnen
repareren. De ster, die de kale planeet in haar
aantrekkingskracht gevangen hield, stond zo ver weg dat ze slechts
een flauw schijnsel verspreidde. De planeet was als een sikkeltje
te zien, erg vaag. Maar toen ze dichterbij kwamen, zagen ze dat het
er niet volkomen donker was. „Er is geen dampkring, " zei
Prosper. „Had je dat dan verwacht?" vroeg Gino. „Nee,
maar als er geen dampkring is, kan ik me niet voorstellen dat de
dwergen daar permanent wonen. " Toch leek het daarop, want
toen ze op een hoogte van vijftig kilometer over de donkere planeet
vlogen, zagen ze via de camera's dat er zich gebouwen bevonden op
een vlak stuk terrein. „Chef, ik zie gebouwen en een flink
aantal van die driehoekige ruimtescheepjes, " meldde Basje Goris.
„Geef een beeld op het grote scherm, " zei De Vos. Hij kreeg
een vaag beeld van enkele langgerekte gebouwen, die veel leken op
hangars voor de kleine ruimteschepen. Hij zag ook dat de scheepjes
die de NE-5 hadden begeleid, gingen landen. De leider van de
dwergen stond weer naast hem en wees naar de beelden. Kennelijk
probeerde hij De Vos duidelijk te maken dat hij daar moest landen,
maar dat was voor de grote NE-5 een onmogelijkheid. Met
behulp van tekeningen probeerde De Vos dat aan de dwerg duidelijk
te maken. Wel zouden ze met de jagers een bezoek aan de planeet
kunnen brengen. De dwerg tekende op zijn beurt enkele
beeldjes op de glasplaat: een driehoekig schip dat, volgens een
lijntje dat van de planeet naar de NE-5 liep, een bezoek aan de
NE-5 zou brengen. „Hij wil ons vertellen dat we moeten
wachten, " zei De Vos tegen de anderen. Hij nam lachend plaats op
een stoel en sloeg de armen berustend over elkaar ten teken dat hij
geduldig zou wachten op de dingen die gingen komen. De dwerg
huppelde tevreden heen en weer. Hij had het begrepen. De NE-5
hing nu bewegingloos boven de planeet op een hoogte van vijftig
kilometer. De dwergen verdrongen zich op de brug voor de ramen om
naar buiten te kunnen kijken. Lang hoefden ze niet te wachten.
Gino meldde: „Chef, er komt een scheepje naar ons toe, net
zoals we hadden verwacht. Ik denk dat in dat schip het grote
opperhoofd zit om ons te verwelkomen. " Even later kregen ze
in de gaten dat het naderende schip veel groter was dan ze
aanvankelijk hadden gemeend. Het had wel dezelfde vormen als de
driehoekige scheepjes, maar volgens Gino was het minstens vier keer
zo groot. „Hoe moet hij vastmaken, chef?" vroeg Pierre
Hasslenbourg. „Aan de hangar natuurlijk, " antwoordde De Vos.
„Zorg ervoor dat hij kan binnenkomen. " Het kostte enige tijd
voordat het grote, driehoekige schip had vastgemaakt. De Vos
wachtte af. De dwergen om hem heen waren uitbundig van vreugde.
Toen ging de liftdeur open. Er stond één dwerg in de lift met
naast zich Barbara Bright en George Minco. De dwerg week volstrekt
niet af van de andere dwergen. Hij droeg dezelfde kleding. Tot
ieders opperste verbazing sprak het kereltje met een onvervalst
Amerikaans accent: „Hallo, hier is het Happy Station. Niets beters
voor uw tanden dan Denca, de briljante tandpasta!" De Vos was
te verbouwereerd om meteen iets terug te zeggen. Ongetwijfeld had
de dwerg de woorden gehoord via de aardse radiozender. Hij moest
denken dat de vreemdelingen elkaar met die woorden begroetten! De
dwerg had de radiouitzendingen zeer goed beluisterd en bestudeerd,
want hij had eruit geleerd Engels te spreken, een beetje hortend en
stotend weliswaar, maar zeer goed verstaanbaar. „Wij zijn de
Kleine Vega's. Wij noemen ons de Kleine Vega's. Wij, de Kleine
Vega's, wonen op de planeet van de Zilveren Ster, die wij Vega
noemen. " Hij wees naar buiten. „Dit is onze laatste haven, die wij
Haven noemen. Hier rusten wij. Wie bent u?" „Wij zijn de
bewoners van de planeet die wij Aarde noemen, " antwoordde De Vos.
„De planeet waarop het Happy Station staat. " „Ja, ja, Happy
Station!" riep de dwerg. „Niets beters voor uw tanden dan Denca! U
bent goed. U bent vrienden. U bent geen Dunka's. Wij meenden dat u
Dunka's waren. " „Dunka's?" vroeg De Vos. „Ja, Dunka's.
De Dunka's komen telkens terug om ons te vernietigen. Zij willen de
hele ruimte voor zichzelf. Daarom willen zij onze thuisplaneet
vinden, onze Vega. Wij moeten ons verdedigen. De Dunka's dachten
dat u bij ons hoort. Daarom vielen de Dunka's ook u aan!" Weer wees
de dwerg naar buiten. „Dit is onze vluchthaven. De Dunka's kennen
deze haven niet, net zomin als onze thuisplaneet. " De Vos
begreep nu alles. Twee levensgroepen in de ruimte waren met elkaar
in een strijd op leven en dood verwikkeld en een groepje
aardbewoners was daarin per ongeluk betrokken geraakt! „Wij danken
u voor uw hulp, " zei De Vos. De dwerg scheen het volstrekt
niet opmerkelijk te vinden dat een groep aardbewoners in dit deel
van de ruimte verzeild was geraakt. Hij vroeg er althans niet naar.
Hij zei slechts: „De Dunka's zullen ook u willen vernietigen. Ze
zijn kapotmakers. Alles wat niet van hen is, moet kapot. Zo is hun
natuur. Er is niets aan te doen. " De Vos raakte zo onder de
indruk dat hij even niets wist te zeggen. Hij stond hier te praten
met een wezen van een andere wereld alsof dat niets bijzonders
was... De dwergen vormden een intelligent volk, dat was wel
duidelijk. De dwerg zelf scheen het allemaal heel gewoon te
vinden, want hij sprak rustig verder, de woorden zorgvuldig
uitsprekend met een knauwend Amerikaans accent: „De Dunka's zijn
zeer sterk. Ze weten altijd weer terug te komen. " „Wij
hebben een aantal van hun ruimteschepen vernietigd, " antwoordde De
Vos. De dwerg schudde het hoofd. „Nee, niet vernietigd. Hun
schepen zijn verdwenen in de ruimte, maar ze zijn niet vernietigd
en daarom zullen ze terugkomen. De Dunka's weten altijd weer terug
te komen. Zij willen onze thuisplaneet vinden om ons daar te
treffen. Ze mogen onze planeet niet vinden. Vanhier proberen wij de
Dunka's tegen te houden. " Weer wees hij naar beneden, naar de
planeet waar de dwergen een uitvalsbasis voor hun scheepjes hadden
gebouwd. „Zullen ze ons kunnen helpen?" vroeg Gino Cardinale
aan De Vos. Hij sprak Italiaans. „Zouden zij weten hoe de aarde te
bereiken is?" „Dat lijkt me onwaarschijnlijk, " antwoordde De
Vos, „maar voordat we verder reizen, zullen we eerst een ander
karwei moeten opknappen. " „Wat dan?" vroeg Barbara.
„We moeten de dwergen die we hebben achtergelaten op de kale
planeet Mayday gaan ophalen. Wij hebben hun schepen vernietigd,
waardoor ze niet meer op eigen kracht kunnen terugkeren. We zijn
verplicht ze te redden. " „Ja, natuurlijk, " zei Barbara.
De Vos vertelde wat hij van plan was en er ontstond weer een
opgewonden stemming onder de dwergen. De leidende dwerg zei:
„We wisten niet waar onze makkers waren gebleven. We meenden dat ze
door de Dunka's waren vernietigd. We zullen u vergezellen met
enkele van onze schepen, enkele grote schepen die onze mensen aan
boord kunnen nemen. " De Vos riep de bemanning bij elkaar om
overleg te plegen. Nu ze in betrekkelijke veiligheid waren,
voelde niemand er veel voor naar het gevaarlijke gebied terug te
gaan, maar ze begrepen dat het hun plicht was de achtergebleven
dwergen te helpen. „We gaan!" zei Basje., Maar laten we het
vlug doen, want hoe eerder we het karwei achter de rug hebben, hoe
liever het me is. " Het duurde nog vrij lang voor de
terugreis naar de planeet Mayday kon worden begonnen. De dwergen
aan boord van de NE-5 moesten eerst met hun eigen schip naar de
donkere planeet worden gebracht. De leidende dwerg nam
plechtig afscheid en zei: „Na afloop zullen onze schepen u
begeleiden. Wij zullen u ontvangen en u moet ons vertellen over uw
thuisplaneet. " „Dat zullen we doen, " antwoordde De Vos.
Toen de dwerg als laatste de NE-5 verliet, waren er vier
grote ruimteschepen opgestegen vanaf de basis. Ze cirkelden om de
NE-5, die weer in beweging kwam. Nog steeds werkte het
besturingsmechanisme niet goed, maar De Vos slaagde erin met de
vier andere schepen in formatie te blijven. De stemming onder
de bemanning was vrij somber, maar iedereen schikte zich in zijn
lot. En gelukkig werd het een snelle reis, zonder incidenten. In
een wijde boog werd de gevaarlijke, instabiele ster omzeild.
Gino meldde: „Chef, zo goed als zeker zullen we de
ontploffing van die ster van nabij meemaken. Je zou de snelheid nog
iets moeten opvoeren om uit de gevarenzone te komen. " De
waarschuwing van Gino was niet eens nodig, want de schepen van de
dwergen verhoogden hun snelheid reeds en de NE-5 moest hen volgen
om in de goede formatie te blijven. Maar spoedig bleek dat de
instabiele ster niet het grootste gevaar opleverde. Ze hadden de
planeet Mayday al op de ruimteradar, toen plotseling de alarmerende
stem van Gino Cardinale klonk: „Chef, ik heb acht vreemde echo's op
mijn scherm, zeer duidelijke echo's. Het moeten ruimteschepen zijn.
" De Vos haastte zich naar het scherm. Er was geen twijfel
mogelijk. Ongerust keek hij naar de heldere stippen. „Waar bevinden
ze zich?" „Nabij de dampkring van Mayday, waarop de dwergen
zitten, chef. Het moeten Dunka's zijn, die hebben ontdekt dat er
dwergen op die planeet zitten. " De Vos liep terug naar de
brug. Hij zag aan de bewegingen van de andere schepen dat ook de
dwergen hadden ontdekt dat er groot gevaar dreigde. „Chef, ze
zullen ons aanvallen, " sprak Gino. „We moeten proberen in een
verdedigende linie te komen en... allemachtig, ik krijg nog meer
echo's! Ik zie er al twaalf! Waar komen die zo snel vandaan? Dat
wordt een ramp!" Nog steeds bleven de dwergen in linie.
„Wat denk je ervan, Hans?" vroeg De Vos. „Hoeveel energie
hebben we kunnen opsparen om een scherm rondom ons schip te
leggen?" „Niet meer dan een kwartier, " antwoordde Hans.
„Peter, als we de dwergen gelegenheid willen geven hun makkers op
te halen, dan zullen wij ervoor moeten zorgen dat de Dunka's worden
afgeleid. " „We kunnen niet in ons eentje een gevecht aangaan
met twaalf vijandelijke schepen, " zei Prosper, die ook op de brug
stond. „Toch zal dat moeten, " antwoordde De Vos. „En we
zullen nu snel in actie moeten komen. Een kwartier, zei je? Goed,
we hebben maar een kwartier nodig. Ik licht de bemanning in. "
„Wat ben je van plan?" vroeg Hans Weiss. „Dat zal ik
jou en de anderen duidelijk maken. Ik hoop dat de dwergen begrijpen
wat de bedoeling is en dat zij van de gelegenheid gebruik weten te
maken!" Hij had slechts vijf minuten nodig om te vertellen wat ze
gingen doen. Intussen tuurde Gino Cardinale naar de
glinsterende stippen op het radarscherm, die steeds dichterbij
kwamen. „We moeten nu in actie komen, Chef, " zei hij dringend.
„Zullen we het overleven?" vroeg Barbara. „Ja zeker, "
antwoordde De Vos verbeten. „En daarna zien we wel weer verder. "
„Ze komen, chef, " klonk de stem van Gino. „Haal alles
uit het schip wat er nog in zit!" riep De Vos. De NE-5 begon
te bokken als een rodeopaard. Met een scherpe boog verdween het
schip uit de formatie. In een oogwenk waren de begeleidende schepen
van de dwergen uit het zicht verdwenen. Met toenemende vaart ijlde
de NE-5 regelrecht naar de formatie schepen van de Dunka's.
„Ze zitten recht vooruit, " riep Gino. „Wat doen de
dwergen?" vroeg De Vos. „Die zetten hun reis naar Mayday
voort. Ik denk dat ze al hebben begrepen wat wij van plan zijn,
chef. " „Mooi. Die redden hun achtergebleven makkers, terwijl
wij met de Dunkavloot afrekenen. " „Chef, nog even, dan
krijgen we ze op het scherm. We moeten nu de vastgestelde
koerswending maken. " „Goed. Jef, je hebt het gehoord. Laten
we nu eens zien wat de Dunka's doen. Hopelijk hebben wij ze happig
gemaakt. Vermoedelijk zijn wij het grootste schip dat ze ooit
hebben ontmoet en dat ze naar hun mening kunnen vernietigen. "
Ze voelden de verandering in de druk toen de NE-5 een scherpe
bocht begon te maken. „Ze komen, chef, ze komen!" schreeuwde
Gino. „Ze denken dat we vluchten. Ze moeten door het dolle heen
zijn. " „Dat is ook de bedoeling, " antwoordde De Vos. „Laat
ze maar komen. " Even later zag hij de plompe schepen op het
scherm. Het werd tijd om het beschermende ionisatieschild in
werking te stellen. Een kwartier lang zouden ze de Dunka's van zich
af kunnen houden... „De ionisatiekanonnen zijn in werking, "
meldde Pierre. Een minuut later volgde de eerste explosie,
natuurlijk zonder schade aan te richten. De Dunka's hadden de NE-5
ingehaald. Toch lette De Vos minder op de aanvallende schepen
dan op de fel glinsterende ster aan de linkerzijde van de NE-5. Ze
zaten in de gevarenzone van een ster die op het punt stond te
exploderen, een supernova te worden... „Peter, zie je
dat?" vroeg Hans met een trilling in zijn stem. De flikkerende ster
vertoonde plotseling een soort corona die verdween, maar even later
weer te zien was. „Het gaat gebeuren!" riep Prosper. De
aanvallen op de NE-5 werden steeds heviger. De Dunka's leken door
het dolle heen te zijn. Ze schenen te ruiken dat het beschermende
schild van het grote schip het nog maar enkele minuten zou
uithouden. „Nog drie minuten, chef!" riep Gino. Een
volgende serie ontploffingen schudde het schip door elkaar. De
energievoorziening liep nu zo snel terug dat het elk moment gebeurd
kon zijn. De Dunka's moesten op dat moment denken dat ze het
vreemde, grote schip eindelijk de genadeslag konden geven. Ze
letten niet meer op wat er in de rest van de ruimte gebeurde.
„Hij explodeert!" schreeuwde Gino Cardinale. „Hij
explodeert!" De Vos liet het alarm loeien. De vensters van de
brug werden geblindeerd. Maar zelfs de zware blindering kon niet
voorkomen dat het felle schijnsel van de nieuwe supernova de brug
en de daaraan grenzende vertrekken in een fel licht zette.
Iedereen voelde dat de NE-5 werd gegrepen door de krachten
die vanuit de ster de ruimte in straal- den. Het was alsof
het schip werd opgetild, alsof het in een vliegende storm werd
weggeblazen. Het schip tolde om zijn as. Omdat iedereen op zijn
plaats zat vastgesnoerd, vielen er echter geen gewonden. De
NE-5 werd in razende vaart voortgeduwd aan de rand van het
krachtveld, dat zich rondom de voormalige ster cirkelvormig
uitdijde. Omdat de snelheid gelijk was aan de snelheid van de
hittestralen kon de verzengende hitte het schip niet treffen en
bleef de NE-5 intact. Het ging maar door. Het was alsof er
aan het tollen, het heen en weer smijten, het draaien en het bonken
nooit een eind zou komen. Niemand sprak een woord. Gelaten wachtte
men af. De Nieuwe Euro-5 was overgeleverd aan de krachten van een
supernova. Het was waanzin er ook maar aan te denken dat die
krachten onder controle konden worden gebracht. Maar
uiteindelijk kwam er toch een eind aan. Onder de bemanning werd
weer gesproken. „Zijn we de Dunka's kwijt?" vroeg Jef
Devoort. De Vos waagde het als eerste zich los te maken uit
zijn veiligheidsriemen. Hoewel het schip zich nog steeds
ongecontroleerd bewoog, ging hij naar de brug en drukte op de knop
om de blindering weg te halen. Hij keek naar buiten, in de peilloze
zwarte ruimte waarin slechts enkele flonkerende sterren te
onderscheiden waren. „Geen Dunka's, " meldde hij. „De hele vloot is
weggevaagd. Elk schip is de ruimte ingesmeten, net als wij. Wij
zijn ze kwijtgeraakt! We hebben hoog spel gespeeld, maar we hebben
ze van ons afgeschud. " „Chef, " liet Basje zich horen, „kun
je ons ook zeggen waar we zijn terechtgekomen?" De Vos
antwoordde niet. Hij bleef naar buiten staan kijken. Hoe ver hadden
de onmetelijke krachten van de exploderende ster de NE-5 de ruimte
ingejaagd? En waarheen? De supernova op zich was zelfs nergens meer
te zien. Misschien werd die afgedekt door stofwolken. Of misschien
was ze niet meer zichtbaar door een natuurwet die men op aarde nog
niet kende... Misschien werd het licht afgebogen... „Wie zal
het zeggen, " mompelde De Vos. „Wat zeg je, chef?" klonk de
stem van Basje Goris. „Niets bijzonders. " De Vos liep naar
de commandokamer en bekeek de instrumentenpanelen. „We hebben
voorlopig geen tijd om te kletsen. We hebben nu eindelijk de
gelegenheid om het schip weer helemaal bedrijfsklaar te maken! De
Dunka's hebben we van ons afgeschud, de dwergen zullen nu in alle
rust hun makkers van de planeet Mayday hebben weggehaald en wij
hoeven ons geen zorgen meer over hen te maken. We moeten nu aan
onszelf denken, aan de NE-5. Zo snel mogelijk moeten we weer op
weg!" „Het zal nog een heel gezoek worden, chef, " liet
George Minco zich horen, „maar ik heb het idee dat we het wel
zullen klaren. " „Zo is dat!" zei De Vos. „Aan het werk! We
hebben nog een hoop te repareren. Maar we zullen haar vinden, onze
eigen aarde!" In de NE-5 ging het leven weer zijn gewone
gang. Daarbuiten wachtte de onpeilbare ruimte, waarin ergens de
aarde moest zweven, wachtend op de terugkomst van de Nieuwe
Euro-5....