31
Herv� Joncour vertrok begin oktober naar Japan. Hij stak de Franse grens over bij Metz, reisde dwars door W�rttemberg en Beieren, kwam aan in Oostenrijk, bereikte per trein Wenen en Boedapest om zijn reis direct voort te zetten naar Kiev. Hij doorkruiste te paard tweeduizend kilometer Russische steppe, stak het Oeralgebergte over, kwam aan in Siberi�, reisde veertig dagen lang totdat hij het Bajkal-meer bereikte, dat de mensen van die plek 'de laatste' noemden. Hij volgde de loop van de rivier de Amoer stroomafwaarts, waarbij hij tot aan de Oceaan langs de Chinese grens reisde, en toen hij bij de Oceaan aankwam bleef hij tien dagen in de haven van Sabirk, totdat een schip van Hollandse smokkelaars hem naar Kaap Teraya voerde, aan de westkust van Japan. Wat hij aantrof was een land in chaotische afwachting van een oorlog die maar niet wilde uitbarsten. Hij reisde dagenlang zonder zijn toevlucht te hoeven nemen tot de gebruikelijke voorzichtigheid, aangezien de landkaart van de machtsverhoudingen en het controlenetwerk om hem heen leken te zijn opgelost in het vooruitzicht van een uitbarsting waardoor ze volledig opnieuw getekend zouden worden. In Shirakawa ontmoette hij de man die hem naar Hara Kei moest brengen. Binnen twee dagen kwamen ze te paard in het zicht van het dorp. Herv� Joncour betrad het te voet, zodat het bericht van zijn aankomst hem vooruit kon snellen.32
Ze brachten hem naar een van de laatste huizen van het dorp, op de top, dicht bij het bos. Vijf dienaren stonden hem op te wachten. Hij liet zijn bagage aan hen over en stapte de veranda op. Helemaal aan de overkant van het dorp was het paleis van Hara Kei te onderscheiden, nauwelijks groter dan de andere huizen, maar omringd door enorme ceders die de eenzaamheid ervan beschermden. Herv� Joncour bleef ernaar kijken, alsof er niets anders was, van daar tot aan de horizon. Daardoor zag hij, �ten slotte,
plotseling,
hoe de hemel boven het paleis donker werd door de vlucht van honderden vogels, alsof ze van de grond af waren ge�xplodeerd, allerlei soorten vogels, verstomd, ze vluchtten alle kanten op, dol geworden, zingend en krijsend, vuurwerkuitbarsting van vleugels, en wolk van kleuren, het licht in geschoten, en van bange geluiden, muziek op de vlucht, vliegend in de hemel.
Herv� Joncour glimlachte.
33
Het dorp begon te krioelen als een dolgedraaide mierenhoop: iedereen rende en schreeuwde, keek omhoog en achtervolgde die ontsnapte vogels, jarenlang de trots van hun Heer, en nu een vliegende bespotting in de hemel. Herv� Joncour verliet zijn huis en liep omlaag door het dorp, heel langzaam, en met eindeloze kalmte voor zich uit kijkend. Niemand scheen hem te zien, en niets scheen hij te zien. Hij was een gouden draad die recht in de inslag van een tapijt liep, geweven dooreen dwaas. Via de brug stak hij de rivier over, liep omlaag tot aan de grote ceders, ging hun schaduw binnen en kwam er weer uit. Voor zich zag hij de enorme voli�re, met de deuren wijd opengesperd, volkomen leeg. En daarvoor, een vrouw. Herv� Joncour keek niet om zich heen, hij bleef gewoon lopen, langzaam, en bleef pas staan toen hij bij haar was.Haar ogen hadden geen oosterse vorm, en haar gezicht was het gezicht van een meisje.
Herv� Joncour zette een stap in haar richting, stak een hand uit en opende die. In zijn handpalm had hij een klein blaadje, in vieren gevouwen. Zij zag het en elke hoek van haar gezicht glimlachte. Ze legde haar hand op die van Herv� Joncour, drukte haar teder, treuzelde even en trok haar toen weer terug met tussen haar vingers dat blaadje dat een wereldreis had gemaakt. Ze had het net verstopt in een vouw van haar japon, toen de stem van Hara Kei klonk.
'Wees welkom, mijn Franse vriend.'
Hij stond op enkele passen van hen af. De donkere kimono, het zwarte haar zorgvuldig bijeengebonden in de nek. Hij kwam dichterbij. Hij begon naar de voli�re te kijken en bekeek een voor een de opengesperde deuren.
'Ze komen wel weer terug. Het is altijd moeilijk om weerstand te bieden aan de verleiding om terug te keren, nietwaar?'
Herv� Joncour gaf geen antwoord. Hara Kei keek hem in de ogen, en zei mild:
'Kom mee.'
Herv� Joncour volgde hem. Hij zette een paar stappen, draaide zich toen om naar het meisje en maakte een lichte buiging
'Ik hoop u snel weer te zien.'
Hara Kei liep door.
'Ze kent uw taal niet.'
Dat zei hij.
'Kom mee.'
34
Die avond nodigde Hara Kei Herv� Joncour uit in zijn huis. Er waren enkele mannen uit het dorp, en zeer elegant geklede vrouwen, hun gezichten beschilderd met wit en met opzichtige kleuren. Er werd sake gedronken, er werd in lange, houten pijpen tabak gerookt met een scherp, verdovend aroma. Er kwamen acrobaten en een man om wie hard gelachen werd vanwege zijn imitaties van mensen en dieren. Drie oude vrouwen bespeelden snaarinstrumenten terwijl ze onophoudelijk glimlachten. Hara Kei zat op de ereplaats, in donkere kleding, met blote voeten. In een schitterende zijden jurk zat de vrouw met het gezicht van een meisje naast hem. Herv� Joncour zat helemaal aan de andere kant van de kamer: hij werd geplaagd door het wee�ge parfum van de vrouwen die om hem heen zaten en glimlachte beschaamd naar de mannen die zich vermaakten door hem verhalen te vertellen die hij niet kon verstaan. Wel duizend keer zocht hij haar ogen, en duizend keer vond zij de zijne. Het was een soort droevige dans, stiekem en krachteloos. Herv� Joncour danste hem tot diep in de nacht, toen stond hij op, zei iets in het Frans om zich te verontschuldigen, bevrijdde zich op een of andere manier van een vrouw die had besloten met hem mee te gaan, en zich een weg banend door rookwolken en mannen die hem toesnauwden in die onbegrijpelijke taal van hen vertrok hij. Voordat hij de kamer verliet, keek hij nog een laatste keer naar haar. Ze zat naar hem te kijken, met volkomen zwijgende ogen, eeuwen ver weg.Herv� Joncour zwierf door het dorp terwijl hij de frisse lucht van de nacht inademde en verdwaalde in de steegjes die tegen de flank van de heuvel opklommen. Toen hij bij zijn huis aankwam, zag hij een brandende lantaarn schommelen achter de papieren wand. Hij ging naar binnen en vond twee vrouwen die voor hem stonden. Een oosters meisje, jong, gekleed in een eenvoudige witte kimono. En zij. Ze had een soort vrolijke koortsigheid in haar ogen. Ze gunde hem geen tijd om ook maar iets te doen. Ze liep naar hem toe, pakte zijn hand, bracht die naar haar gezicht, beroerde haar met haar lippen en legde haar toen, terwijl ze haar stevig vasthield, op de handen van het meisje naast haar, en hield haar daar even, zodat ze niet kon ontsnappen. Ten slotte haalde ze haar eigen hand weg, zette twee stappen achteruit, pakte de lantaarn, keek Herv� Joncour een ogenblik in de ogen en rende weg. Het was een oranje lantaarn. Ze verdween in de nacht, een klein lampje op de vlucht.
35
Herv� Joncour had dat meisje nog nooit gezien, en in feite zag hij haar die nacht ook niet. In de kamer zonder lichten voelde hij de schoonheid van haar lichaam, en leerde hij haar handen en haar mond kennen. Hij beminde haar urenlang, met bewegingen die hij nog nooit had gemaakt, en liet zich een traagheid leren die hij niet kende. In het donker was het heel eenvoudig om haar lief te hebben en haar niet lief te hebben.Kort voor zonsopgang stond het meisje op, deed de witte kimono aan en ging weg.
36
Voor zijn huis vond Herv� Joncour die ochtend een man van Hara Kei die op hem stond te wachten. Hij had vijftien bladen moerbeischors bij zich. volledig bedekt met eieren: minuscuul, ivoorkleurig. Herv� Joncour onderzocht elk blad zorgvuldig, onderhandelde daarna over de prijs en betaalde met brokjes goud. Voordat de man wegging maakte hij hem duidelijk dat hij Hara Kei wilde zien. De man schudde zijn hoofd. Herv� Joncour begreep uit zijn gebaren dat Hara Kei die ochtend vroeg was vertrokken, met zijn gevolg, en dat niemand wist wanneer hij zou terugkeren.Herv� Joncour rende door het dorp tot aan de woning van Hara Kei. Hij trof alleen bedienden aan die op elke vraag antwoordden door met hun hoofd te schudden. Het huis leek verlaten. En hoezeer hij ook zocht om zich heen, en in de meest onbeduidende dingen, hij zag niets dat leek op een boodschap voor hem. Hij verliet het huis en terwijl hij terugkeerde in de richting van het dorp passeerde hij de reusachtige voli�re. De deuren waren weer dicht. Binnenin vlogen honderden vogels, beschut tegen de hemel.
37
Herv� Joncour wachtte nog twee dagen op enig teken. Toen vertrok hij. Het gebeurde hem, op amper een halfuur van het dorp, dat hij langs een bos kwam waaruit een opmerkelijk, schel tumult klonk. Verstopt tussen de bladeren ontwaarde hij wel duizend donkere vlekken van een zwerm vogels die zat te rusten. Zonder iets uit te leggen aan de twee mannen die hem vergezelden, hield Herv� Joncour zijn paard in, trok zijn revolver uit de riem en schoot zes keer in de lucht. De zwerm verhief zich verschrikt de hemel in, als een rookwolk die wordt uitgestoten door een brand. Hij was zo groot dat je hem nog had kunnen zien op dagen en dagen lopen afstand. Donker in de hemel, met geen ander doel dan zijn eigen verwarring.38
Zes dagen later scheepte Herv� Joncour zich in, in Takaoka, op een schip van Hollandse smokkelaars dat hem naar Sabirk bracht. Van daaruit reisde hij langs de Chinese grens tot aan het Bajkalmeer, trok door vierduizend kilometer Siberisch land, stak het Oeralgebergte over, bereikte Kiev en doorreisde per trein heel Europa, van oost naar west, totdat hij, na een reis van drie maanden, in Frankrijk aankwam. Op de eerste zondag van april - op tijd voor de hoogmis - kwam hij aan bij de poorten van Lavilledieu. Hij liet het rijtuig stilhouden, en enkele minuten lang bleef hij roerloos zitten, achter de gesloten gordijnen. Toen stapte hij uit en ging te voet verder, stap na stap, met oneindige vermoeidheid.Baldabiou vroeg hem of hij de oorlog had gezien.
'Niet de oorlog die ik had verwacht', antwoordde hij. Die nacht stapte hij in het bed van H�l�ne en beminde haar met zo veel ongeduld dat ze ervan schrok en haar tranen niet kon inhouden. Toen hij dat bemerkte, dwong ze zich te glimlachen.
'Het is gewoon omdat ik zo gelukkig ben', zei ze zachtjes tegen hem.
39
Herv� Joncour overhandigde de eieren aan de zijderupsentelers van Lavilledieu. Daarna verscheen hij dagenlang niet meer in het dorp, en verwaarloosde zelfs het gebruikelijke dagelijkse uitstapje naar Verdun. Begin mei wekte hij de algemene verbazing door het verlaten huis van Jean Berbeck te kopen, die man die op een dag was opgehouden met praten, en tot aan zijn dood niets meer had gezegd. Iedereen dacht dat hij van plan was er zijn nieuwe laboratorium van te maken. Hij maakte echter niet eens aanstalten om het leeg te halen. Hij ging er zo nu en dan heen, en bleef alleen, in die kamers, niemand wist wat hij er deed. Op een dag nam hij Baldabiou er mee naartoe.'Weet jij eigenlijk waarom Jean Berbeck toen ophield met praten?'vroeg hij hem.
'Dat is een van de vele dingen die hij nooit heeft gezegd.'
Er waren jaren voorbijgegaan, maar de schilderijen hingen nog altijd aan de muren en de pannen stonden nog op het afdruiprek, naast de gootsteen. Het was geen vrolijk gezicht, en als het aan hem had gelegen was Baldabiou weggegaan. Maar Herv� Joncour bleef maar gefascineerd naar die beschimmelde, dode muren kijken. Het was duidelijk, hij zocht iets, daarbinnen.
'Misschien is het omdat het leven je soms op zo'n manier draait dat er gewoon niks meer te zeggen valt.'
Dat zei hij.
'Niks meer, voor altijd.'
Baldabiou was niet erg goed in serieuze gesprekken. Hij stond naar het bed van Jean Berbeck te staren.
'Misschien zou iedereen met stomheid geslagen worden, met zo'n afschuwelijk huis.'
Herv� Joncour bleef nog dagenlang een teruggetrokken leven leiden, hij liet zich weinig zien, in het dorp, en bracht zijn tijd door met werken aan het project voor het park dat hij vroeg of laat zou aanleggen. Hij vulde bladen en bladen met vreemde tekeningen, het leken wel machines. Op een avond vroeg H�l�ne hem:
'Wat zijn het?'
'Het is een voli�re.'
'Een voli�re?'
'Ja.'
'En waar dient die voor?'
Herv� Joncour hield zijn ogen strak op die tekeningen gericht.
'Je stopt hem vol vogels, zo veel als je kunt, en dan, op een dag als je iets gelukkigs is overkomen zet je hem wijd open en kijk je hoe ze wegvliegen.'
40
Eind juli vertrok Herv� Joncour, met zijn vrouw, naar Nice. Ze namen hun intrek in een kleine villa direct aan zee. Dat had H�l�ne zo gewild, ervan overtuigd dat de rust van een afgezonderde schuilplaats erin zou slagen het droefgeestige gemoed dat zich van haar man meester scheen te hebben gemaakt te verzachten. Ze was desalniettemin zo slim geweest het te laten doorgaan voor een persoonlijke gril van haarzelf, waardoor ze de man van wie ze hield het genoegen schonk haar die te vergeven.Ze brachten samen drie weken van klein, onaantastbaar geluk door. Op de dagen waarop de hitte wat milder was, huurden ze een rijtuigje en vermaakten zich met het ontdekken van de dorpjes die verborgen lagen in de heuvels, vanwaar de zee een achtergronddecor van gekleurd papier leek. Zo nu en dan begaven ze zich naar de stad voor een concert of een mondaine gelegenheid. Op een avond accepteerden ze de uitnodiging van een Italiaanse baron die zijn zestigste verjaardag vierde met een plechtig diner in het Hotel Suisse. Ze waren met het dessert bezig toen het gebeurde dat Herv� Joncour opkeek naar H�l�ne. Ze zat aan de andere kant van de tafel, naast een verleidelijke Engelse heer die, heel typisch, op de revers van zijn smoking pronkte met een kroontje van kleine blauwe bloempjes. Herv� Joncour zag hoe hij zich voorover boog naar H�l�ne en haar iets in het oor fluisterde. H�l�ne begon te lachen, op een prachtige manier, en lachend boog ze zich lichtjes naar de Engelse heer zodat ze met haar haren zijn schouder streelde, in een beweging die absoluut geen verlegenheid vertoonde, maar slechts een onthutsende nauwkeurigheid. Herv� Joncour richtte zijn blik weer op zijn bord. Hij kon niet anders dan opmerken dat zijn hand, die een zilveren lepel omklemde, beslist trilde.
Later, in de rookkamer, liep Herv� Joncour, wankelend door het teveel aan alcohol dat hij had gedronken, naar een man die alleen aan een tafel voor zich uit zat te kijken, met een enigszins onnozele uitdrukking op zijn gezicht. Hij boog zich naar hem toe en zei langzaam tegen hem:
'Ik moet u iets heel belangrijks mededelen, monsieur. We zijn allemaal walgelijk. We doen het allemaal fantastisch, en we zijn allemaal walgelijk.'
De man kwam uit Dresden. Hij handelde in kalveren en verstond nauwelijks Frans. Hij barstte uit in een bulderend gelach en knikte herhaaldelijk met zijn hoofd van ja: het leek wel of hij niet meer zou ophouden.
Herv� Joncour en zijn vrouw vertoefden tot begin september aan de Rivi�ra. Ze verlieten de kleine villa met spijt, want tussen die muren was het lot om van elkaar te houden hen licht gevallen.
41
Baldabiou kwam vroeg in de ochtend bij het huis van Herv� Joncour aan. Ze gingen onder de zuilengalerij zitten."Het stelt niet veel voor, dat park van je.'
'Ik ben nog niet begonnen met de aanleg, Baldabiou.'
'Aha, vandaar.'
Baldabiou rookte nooit, 's ochtends. Hij haalde zijn pijp tevoorschijn, stopte hem en stak hem aan.
'Ik heb die Pasteur ontmoet. Het is een geschikte vent. Hij heeft het me laten zien. Hij is in staat de zieke eieren te onderscheiden van de gezonde. Hij kan ze niet genezen, dat zeker niet. Maar hij kan de gezonde wel isoleren. En hij zegt dat waarschijnlijk zo'n dertig procent van de eieren die wij produceren dat zijn.'
Pauze.
'Ze zeggen dat in Japan de oorlog is uitgebroken, deze keer echt. De Engelsen geven wapens aan de regering, de Hollanders aan de rebellen. Het schijnt dat ze het op een akkoordje hebben gegooid. Ze laten hen eens goed uitrazen en dan pikken ze alles in en verdelen het onder elkaar. Het Franse consulaat kijkt toe, die lui kijken altijd maar toe. Ze zijn alleen goed in het versturen van ambtelijke mededelingen waarin wordt verhaald van slachtpartijen en buitenlanders die zijn gekeeld als schapen.'
Pauze.
'Is er nog koffie?'
Herv� Joncour schonk hem nog wat koffie in.
Pauze.
'Die twee Italianen, Ferreri en die andere, die vorig jaar naar China zijn gegaan... die zijn teruggekeerd met vijftienduizend ounce eieren, goede waar, die van Bollet hebben het ook gekocht, ze zeggen dat het spul van eersteklas kwaliteit was. Over een maand vertrekken ze opnieuw... ze hebben ons een goed voorstel gedaan, ze hanteren redelijke prijzen, elf franc per ounce, volledig gedekt door de verzekering. Het zijn serieuze lui, ze hebben een organisatie achter zich, ze verkopen eieren aan half Europa. Serieuze lui, zeg ik je.'
Pauze.
'Ik weet het niet. Maar misschien zou het ons lukken. Met onze eieren, met het werk van Pasteur, en dan wat we van die twee Italianen kunnen kopen... het zou ons kunnen lukken. De anderen in het dorp zeggen dat het gekkenwerk is om je nog een keer daarginds heen te sturen... met alle kosten van dien... ze zeggen dat het te riskant is, en daar hebben ze gelijk in, de andere keren lag het anders, maar nu... nu is het moeilijk om levend terug te keren van daarginds.'
Pauze.
'Het feit is dat zij de eieren niet willen kwijtraken. En ik wil jou niet kwijtraken.'
Herv� Joncour zat een poosje met zijn blik gericht op het park dat er niet was. Toen deed hij iets wat hij nog nooit gedaan had.
'Ik ga hoe dan ook naar Japan, Baldabiou.'
Dat zei hij.
'Ik koop die eieren, desnoods van mijn eigen geld. Jij hoeft alleen maar te beslissen of ik ze aan jullie verkoop, of aan iemand anders.'
Dat had Baldabiou niet verwacht. Het was alsof hij de eenarmige zag winnen, met de laatste stoot, over vier banden, een onmogelijk figuur.
42
Baldabiou liet de kwekers van Lavilledieu weten dat Pasteur ongeloofwaardig was, dat die twee Italianen al half Europa hadden opgelicht, dat de oorlog in Japan nog voor de winter afgelopen zou zijn en dat Sint Agnes hem in zijn slaap had gevraagd of ze niet allemaal een stelletje schijters waren. Alleen tegen H�l�ne kon hij niet liegen.'Is het echt noodzakelijk dat hij vertrekt, Baldabiou?'
'Nee.'
'Maar waarom dan?'
'Ik kan hem niet tegenhouden. En als hij daarginds heen wil gaan, kan ik hem alleen maar een extra reden geven om terug te keren.'
Alle kwekers van Lavilledieu stortten, al was het met tegenzin, hun deel om de expeditie te financieren. Herv� Joncour begon met de voorbereidingen, en begin oktober was hij klaar voor vertrek. H�l�ne hielp hem, zoals alle jaren, zonder iets te vragen, en elke onrust die ze voelde voor hem verborgen houdend. Pas de laatste avond, nadat ze de lamp had uitgedaan, vond ze de kracht om tegen hem te zeggen:
'Beloof me datje zult terugkeren.'
Haar stem klonk vastberaden, zonder tederheid.
'Beloof me datje zult terugkeren.'
In het duister antwoordde Herv� Joncour:
'Dat beloof ik je.'
43
Op 10 oktober 1864 vertrok Herv� Joncour voor zijn vierde reis naar Japan. Hij stak de Franse grens over bij Metz, reisde dwars door W�rttemberg en Beieren, kwam aan in Oostenrijk, bereikte per trein Wenen en Boedapest om zijn reis direct voort te zetten naar Kiev. Hij doorkruiste te paard tweeduizend kilometer Russische steppe, stak het Oeralgebergte over, kwam aan in Siberi�, reisde veertig dagen lang totdat hij het Bajkalmeer bereikte, dat de mensen van die plek 'de heilige' noemden. Hij volgde de loop van de rivier de Amoer stroomafwaarts, waarbij hij tot aan de Oceaan langs de Chinese grens reisde, en toen hij bij de Oceaan aankwam bleef hij acht dagen in de haven van Sabirk, totdat een schip van Hollandse smokkelaars hem naar Kaap Teraya voerde, aan de westkust van Japan. Te paard, over kleine weggetjes, reisde hij door de provincies Ishikawa, Toyama, Niigata, en kwam aan in Fukushima. Toen hij Shirakawa bereikte, trof hij de stad half verwoest aan, en een garnizoen regeringssoldaten dat tussen het puin gelegerd lag. Hij trok aan de oostkant om de stad heen en wachtte vijf dagen lang tevergeefs op de boodschapper van Hara Kei. Bij zonsopgang van de zesde dag ging hij op weg naar de heuvels, in noordelijke richting. Hij had enkele kaarten, niet erg gedetailleerd, en dat wat hem was bijgebleven van zijn herinneringen. Hij zwierf dagenlang, totdat hij een rivier herkende, en toen een bos, en toen een weg. Aan het eind van de weg vond hij het dorp van Hara Kei: helemaal afgebrand: huizen, bomen, alles.Er was niets meer.
Er was geen sterveling.
Herv� Joncour bleef roerloos naar die enorme gedoofde vuurpot kijken. Achter hem lag een weg die achtduizend kilometer lang was. En voor hem het niets. Plotseling zag hij datgene waarvan hij dacht dat het onzichtbaar was.
Het einde van de wereld.
44
Herv� Joncour bleef urenlang tussen de puinhopen van het dorp zitten. Hij kon zich er niet toe zetten weg te gaan, ook al wist hij dat elk uur dat hij daar verloor een ramp kon betekenen voor hem, en voor heel Lavilledieu: hij had geen rupseneieren bij zich, en ook al had hij die gevonden, dan restten hem nog maar een paar maanden om de wereld over te steken voordat ze zouden opengaan, onderweg, en zouden veranderen in een hoop nutteloze larven. E�n dag vertraging kon al het einde betekenen. Dat wist hij, maar toch kon hij zich er niet toe zetten weg te gaan. Daarom bleef hij daar zitten, totdat er iets verrassends en onlogisch gebeurde: uit het niets, zomaar ineens, kwam er een jongetje tevoorschijn. Hij was gekleed in vodden en liep langzaam, hij staarde de vreemdeling met angst in de ogen aan. Herv� Joncour verroerde zich niet. Het jongetje zette nog een paar stappen naar voren, en bleef toen staan. Ze bleven naar elkaar kijken, op enkele meters van elkaar af. Toen pakte het jongetje iets van onder zijn vodden en trillend van angst kwam hij naar Herv� Joncour toe en reikte het hem aan. Een handschoen. Herv� Joncour zag de oever van een meer weer voor zich, en een oranje japon die op de grond was achtergelaten, en de kleine golfjes die het water op de kant legden, alsof ze van verre, daarheen, waren gestuurd. Hij pakte de handschoen aan en glimlachte tegen het jongetje.'Ik ben het, de Fransman... de man van de zijde, de Fransman, begrijp je me...? Ik ben het.'
Het jongetje hield op met beven.
'Fransman...'
Zijn ogen glansden, maar hij lachte. Hij begon te praten, snel, bijna schreeuwend, en te rennen, terwijl hij Herv� Joncour gebaarde hem te volgen. Hij verdween over een pad dat het bos in ging, in de richting van de bergen.
Herv� Joncour verroerde zich niet. Hij draaide die handschoen rond in zijn handen, alsof dat het enige was dat hij had overgehouden van een verdwenen wereld. Hij wist dat het nu al te laat was. En dat hij geen keus had.
Hij stond op. Langzaam liep hij naar zijn paard toe. Hij steeg in het zadel. Toen deed hij iets vreemds. Hij drukte zijn hielen tegen de buik van het dier. En hij vertrok. In de richting van het bos, achter het jongetje aan, voorbij het einde van de wereld.
45
Ze reisden dagenlang, naar het noorden, over de bergen. Herv� Joncour wist niet waar ze heen gingen: maar hij liet zich door het jongetje leiden zonder dat hij probeerde hem iets te vragen. Ze kwamen door twee dorpen. De mensen verstopten zich in de huizen. De vrouwen renden weg. Het jongetje vermaakte zich kostelijk door hen onverstaanbare dingen na te roepen. Hij was niet ouder dan veertien. Hij blies voortdurend op een klein rieten instrument, waaruit hij de roep van alle vogels ter wereld tevoorschijn toverde. Hij maakte de indruk alsof dit het mooiste was wat hij ooit in zijn leven had gedaan.Op de vijfde dag arriveerden ze op de top van een heuvel. Het jongetje wees een punt aan, voor hen, op de weg die omlaag liep. Herv� Joncour pakte de verrekijker en wat hij zag was een soort stoet: gewapende mannen, vrouwen en kinderen, karren, dieren. Een heel dorp: op weg. Te paard, in het zwart gekleed, zag Herv� Joncour Hara Kei. Achter hem schommelde een draagstoel die aan vier kanten was afgesloten met felgekleurde stoffen.
46
Het jongetje stapte van het paard af, zei iets en ging ervandoor. Voordat hij tussen de bomen verdween, draaide hij zich om en bleef even staan, zoekend naar een gebaar om te zeggen dat het een prachtige reis was geweest.'Het was een prachtige reis', riep Herv� Joncour tegen hem.
De hele dag volgde Herv� Joncour de karavaan, vanuit de verte. Toen hij zag dat ze stilhield voor de nacht, ging hij door over de weg totdat twee gewapende mannen hem tegemoet kwamen die zijn paard en bagage van hem overnamen en hem naar een tent brachten. Hij wachtte lang, toen kwam Hara Kei. Hij gaf geen teken van een begroeting. Hij ging ook niet zitten.
'Hoe bent u hier gekomen, Fransman?'
Herv� Joncour antwoordde niet.
'Ik heb u gevraagd wie u hierheen gebracht heeft.'
Stilte.
'Er is hier niets voor u. Er is alleen maar oorlog. En het is niet uw oorlog. Ga weg.'
Herv� Joncour trok een klein leren zakje tevoorschijn, maakte het open en schudde het leeg op de grond. Brokjes goud.
'Oorlog is een duur spel. U hebt mij nodig. Ik heb u nodig.' Hara Kei keek niet eens naar het goud dat op de grond verspreid lag. Hij draaide zich om en ging weg.
47
Herv� Joncour bracht de nacht door aan de rand van het kamp. Niemand praatte met hem, niemand scheen hem te zien. Iedereen sliep op de grond, naast de vuren. Er waren slechts twee tenten. Bij een ervan zag Herv� Joncour de draagstoel staan, leeg: aan de vier hoeken waren kleine kooitjes opgehangen: vogels. Aan de spijlen van de kooitjes hingen piepkleine gouden belletjes. Ze tinkelden, lichtjes, in de bries van de nacht.48
Toen hij wakker werd, zag hij hoe het dorp om hem heen op het punt stond weer op weg te gaan. Er waren geen tenten meer. De draagstoel stond er nog, geopend. De mensen klommen op de karren, zwijgend. Hij stond op en keek langdurig om zich heen, maar het waren alleen ogen met een oosterse vorm die de zijne kruisten en onmiddellijk omlaag keken. Hij zag gewapende mannen en kinderen die niet huilden. Hij zag de uitdrukkingsloze gezichten die mensen hebben als ze op de vlucht zijn. En hij zag een boom, aan de rand van de weg. En hangend aan een tak, opgeknoopt, het jongetje dat hem daarheen had gebracht.Herv� Joncour liep ernaartoe en bleef een poosje naar hem kijken, als gehypnotiseerd. Toen maakte hij het touw dat aan de boom gebonden was los, pakte het lichaam van het jongetje vast, legde hem op de grond en knielde bij hem neer. Hij kon zijn ogen niet van dat gezicht afhouden. Daardoor zag hij niet hoe het dorp op weg ging, maar hoorde hij alleen, alsof het ver weg was, het geluid van die processie die langs hem heen streek, omhoog over de weg. Hij keek zelfs niet op toen hij de stem van Hara Kei hoorde, ��n stap van hem af, die zei:
'Japan is een oud land, weet u? Haar wet is oud: die zegt dat er twaalf misdaden zijn waarvoor het geoorloofd is iemand ter dood te veroordelen. En een daarvan is een liefdesbetuiging overbrengen van je meesteres.'
Herv� Joncour haalde zijn ogen niet van dat vermoorde jongetje af.
'Hij had geen liefdesbetuigingen bij zich.'
'Hij was een liefdesbetuiging.'
Herv� Joncour voelde hoe er iets tegen zijn schedel drukte, en hoe zijn hoofd naar de grond werd gebogen.
'Dit is een geweer, Fransman. Kijk niet op, alstublieft.'
Herv� Joncour begreep het niet meteen. Toen hoorde hij, in het geruis van die processie op de vlucht, het vergulde geluid van duizenden piepkleine belletjes dat naderbij kwam, langzaam maar zeker, de weg beklom in zijn richting, stap na stap, en ofschoon hij alleen die donkere grond voor zijn ogen had, kon hij zich hem voorstellen, die draagstoel, schommelend als een pendule, en hem bijna zien, de weg beklimmend, meter na meter, dichterbij komend, langzaam maar onverstoorbaar, gedragen door dat geluid dat steeds sterker werd, ondraaglijk sterk, steeds dichterbij, zo dichtbij dat het hem bijna aanraakte, een verguld geraas, precies voor hem, nu, exact voor hem - op dat moment - die vrouw - voor hem.
Herv� Joncour tilde zijn hoofd op.
Schitterende stoffen, zijde, aan alle kanten van de draagstoel, duizenden kleuren, oranje, wit, oker, zilver, niet ��n kiertje in dat schitterende nest, alleen het geruis van die kleuren die in de lucht golfden, ondoordringbaar, lichter dan het niets.
Herv� Joncour hoorde geen knal die een eind maakte aan zijn leven. Hij hoorde hoe het geluid zich verwijderde, voelde dat de loop van het geweer zich van hem losmaakte en hoorde de stem van Hara Kei zachtjes zeggen:
'Ga weg, Fransman. En kom nooit meer terug.'
49
Alleen maar stille, langs de weg. Het lichaam van een jongetje, op de grond. Een knielende man. Tot aan het laatste licht van de dag.50
Herv� Joncour deed er elf dagen over om Yokohama te bereiken. Hij kocht een Japanse functionaris om en verschafte zich zestien kartons rupseneieren, afkomstig uit het zuiden van het eiland. Hij wikkelde ze in zijden doeken en verzegelde ze in vier ronde, houten kisten. Hij vond een schip waarop hij mee kon naar het vasteland, en begin maart bereikte hij de Russische kust. Hij koos de meest noordelijke route, hij zocht de kou op om de ontwikkeling van de eieren tegen te houden en de tijd te verlengen die nog restte voordat ze zouden opengaan. Zonder tijd te verliezen trok hij door vierduizend kilometer Siberi�, stak het Oeralgebergte over en bereikte Sint-Petersburg. Hij kocht voor goud geld kwintalen ijs en laadde die, samen met de eieren, in het ruim van een koopvaarder die naar Hamburg ging. Hij deed er zes dagen over om daar aan te komen. Hij loste de vier ronde, houten kisten en stapte op een trein naar het zuiden. Nadat ze elf uur gereisd hadden, en zojuist waren vertrokken uit een dorp dat Eberfeld heette, hield de trein stil om de voorraad water aan te vullen. Herv� Joncour keek om zich heen. Een zomerse zon brandde op de graanvelden, en op de hele wereld. Tegenover hem zat een Russische koopman: hij had zijn schoenen uitgedaan en wuifde zichzelf koelte toe met de laatste pagina van een krant die in het Duits geschreven was.Herv� Joncour begon naar hem te staren. Hij zag de zweetplekken op zijn overhemd en de druppels die op zijn voorhoofd en in zijn nek parelden. De Rus zei iets, lachend. Herv� Joncour glimlachte tegen hem, stond op, pakte zijn bagage en stapte uit de trein. Hij liep langs de trein tot aan de laatste wagon, een goederenwagon die vis en vlees vervoerde, in ijs geconserveerd. Er druppelde water uit als uit een teil die was doorzeefd met duizenden kogels. Hij opende de deur, stapte in de wagon, en pakte een voor een zijn ronde, houten kisten, droeg ze naar buiten en zette ze op de grond, naast de rails. Toen deed hij de deur weer dicht, en begon te wachten. Toen de trein klaar was voor vertrek, schreeuwden ze tegen hem dat hij moest opschieten en instappen. Hij antwoordde door zijn hoofd te schudden en iets van een groet te gebaren. Hij zag hoe de trein zich verwijderde, en toen verdween. Hij wachtte tot hij er niet eens meer het geluid van hoorde. Toen bukte hij zich over een van de houten kisten, maakte de verzegeling los en opende hem. Hij deed hetzelfde met de andere drie. Langzaam, zorgvuldig.
Miljoenen larven. Dood.
Het was 6 mei 1865.
51
Herv� Joncour kwam negen dagen later in Lavilledieu aan. Zijn vrouw H�l�ne zag van veraf hoe het rijtuig de laan met bomen van de villa opkwam. Ze zei bij zichzelf dat ze niet moest huilen en dat ze niet moest weglopen.Ze liep naar beneden tot aan de voordeur, deed die open en bleef op de drempel staan.
Toen Herv� Joncour bij haar kwam, glimlachte ze. Hij omhelsde haar en zei zachtjes: 'Blijf bij me, alsjeblieft.'
Die nacht bleven ze tot laat wakker, zittend op het grasveld voor het huis, naast elkaar. H�l�ne vertelde over Lavilledieu, en over al die maanden die ze had doorgebracht met wachten, en over de laatste, afschuwelijke dagen.
'Jij was dood.'
Dat zei ze.
'En er was niets moois meer, op de wereld.'
52
In de kwekerijen van Lavilledieu keken de mensen naar de moerbeibomen boordevol bladeren, en ze zagen hun eigen ondergang. Baldabiou had nog enkele partijen eieren gevonden, maar de larven stierven zodra ze het daglicht zagen. De onbewerkte zijde die men van de weinige overlevende wist te verkrijgen was nauwelijks genoeg om twee van de zeven spinnerijen van het dorp werk te verschaffen.'Heb jij misschien een idee?' vroeg Baldabiou.
'Eentje', antwoordde Herv� Joncour. De dag erna deelde hij mede dat hij in die zomermaanden het park bij zijn villa zou laten aanleggen. Hij nam tientallen mannen en vrouwen uit het dorp in dienst. Ze ontbosten de heuvel en vlakten de top wat af, zodat de helling naar de vallei wat gematigder werd. Met bomen en heggen tekenden ze lichte, doorzichtige labyrinten op de grond. Met bloemen van alle soorten legden ze tuinen aan die zich toonden als open plekken, onverwachts, in het hart van kleine berkenbosjes. Ze leidden het water van de rivier ernaartoe, en dat lieten ze omlaag gaan, van fontein naar fontein, tot aan de oostelijke rand van het park, waar het zich verzamelde in een meertje omgeven door grasvelden. In het zuiden, midden tussen de citroenbomen en de olijfbomen, bouwden ze een grote voli�re van hout en ijzer, het leek wel een borduurwerk dat in de lucht werd op-
Ze werkten vier maanden lang. Eind september was het park klaar. Niemand in Lavilledieu had ooit iets dergelijks gezien. Ze zeiden dat Herv� Joncour er zijn hele kapitaal aan had gespendeerd. Ze zeiden ook dat hij anders was teruggekeerd, misschien wel ziek, uit Japan. Ze zeiden dat hij de eieren aan de Italianen had verkocht en dat er nu een vermogen aan goud op hem lag te wachten in de banken van Parijs. Ze zeiden dat het aan zijn park te danken was geweest dat ze niet waren gestorven van de honger, dat jaar. Ze zeiden dat hij een oplichter was. Ze zeiden dat hij een heilige was. Iemand zei: 'Hij heeft iets over zich, als een soort ongelukkigheid.'
53
Het enige wat Herv� Joncour zei, over zijn reis, was dat de eieren waren opengegaan in een dorp nabij Keulen, en dat dat dorp Eberfeld heette.Vier maanden en dertien dagen na zijn thuiskomst ging Baldabiou voor hem zitten, aan de oever van het meer, aan de oostelijke rand van het park, en zei tegen hem:
'Je zult haar toch ooit aan iemand moeten vertellen, vroeg of laat, de waarheid.'
Hij zei het zachtjes, moeizaam, omdat hij niet geloofde, nooit, dat de waarheid ergens goed voor was.
Herv� Joncour keek op in de richting van het park. Het was herfst en er hing een onwaarachtig licht, overal om hen heen.
'De eerste keer dat ik Hara Kei zag, droeg hij een donker gewaad, en zat hij met gekruiste benen, roerloos, in een hoek van de kamer. Naast hem, met haar hoofd in zijn schoot, lag een vrouw, Haar ogen hadden geen oosterse vorm, en haar gezicht was het gezicht van een meisje.'
Baldabiou zat zwijgend te luisteren, tot aan het eind, tot aan de trein van Eberfeld.
Hij dacht niets.
Hij luisterde.
Het deed hem pijn om Herv� Joncour ten slotte zachtjes te horen zeggen:
'Ik heb zelfs nooit haar stem gehoord.'
En na een tijdje: Het is een vreemde pijn.'
Zachtjes.
'Sterven van heimwee naar iets datje nooit zult beleven.'
Ze liepen weer omhoog door het park, naast elkaar. Het enige wat Baldabiou zei was:
'Waarom is het verdorie zo godvergeten koud?' Dat zei hij op een gegeven moment.
54
Aan het begin van het nieuwe jaar - 1866 - stond Japan de export van zijderupseneieren officieel toe. In de daaropvolgende tien jaar zou alleen Frankrijk al voor tien miljoen franc aan Japanse eieren importeren.Vanaf 1869, met de opening van het Suezkanaal, zou het overigens nog maar hooguit twintig dagen duren om in Japan te komen. En iets minder dan twintig dagen om terug te keren.
Kunstzijde zou in 1884 worden gepatenteerd door een Fransman genaamd Chardonnet.
55
Zes maanden na zijn terugkeer in Lavilledieu ontving Herv� Joncour met de post een mosterdkleurige envelop. Toen hij hem opende, trof hij er zeven blaadjes papier in aan, die vol stonden met een dicht, geometrisch schrift: zwarte inkt: Japanse ideogrammen. Behalve de naam en het adres op de envelop, was er geen woord geschreven in westerse letters. Aan de stempels te zien leek de brief afkomstig te zijn uit Oostende.Herv� Joncour bladerde hem door en bekeek hem langdurig. Het was net een catalogus vol pootafdrukken van kleine vogeltjes, samengesteld met nauwgezette waanzin. Het was verbazingwekkend om te bedenken dat het daarentegen tekens waren, en dus de as van een verbrande stem.
56
Dagenlang droeg Herv� Joncour de brief bij zich, dubbelgevouwen, in zijn zak. Als hij zich omkleedde, stopte hij de brief in zijn nieuwe kleren. Hij deed hem nooit open om hem te bekijken. Af en toe draaide hij ermee in zijn handen, terwijl hij met een pachtboer praatte, of terwijl hij zittend op de veranda wachtte tot het tijd was voor het avondeten. Op een avond begon hij hem te bekijken tegen het licht van de lamp, in zijn studeerkamer. De pootafdrukken van de minuscule vogeltjes praatten, zo doorschijnend, met onduidelijke stem. Het kon zijn dat ze iets zeiden dat totaal geen betekenis had of iets dat een leven kon ontwrichten: dat kon hij niet weten, en dat beviel Herv� Joncour. Hij hoorde H�l�ne aankomen. Hij legde de brief op tafel. Zij kwam naar hem toe en zoals alle avonden, voordat ze zich terugtrok in haar kamer, wilde ze hem kussen. Toen ze zich over hem heen boog. viel haar nachthemd een heel klein beetje open, op haar borst. Herv� Joncour zag dat ze er niets onder aan had. en dat haar borsten klein en maagdelijk waren als die van een jong meisje.Vier dagen lang bleef hij zijn leven leiden, zonder ook maar iets te wijzigen in de voorzichtige riten van zijn dagen. Op de ochtend van de vijfde dag deed hij een elegant grijs pak aan en vertrok naar N�mes. Hij zei dat hij voor de avond terug zou zijn.
57
In de rue Moscat, op nummer 12, was alles nog precies hetzelfde als drie jaar tevoren. Het feest was nog steeds niet afgelopen. De meisjes waren allemaal jong en Frans. De pianist speelde, met de klankdemper, motiefjes die aan Rusland deden denken. Misschien was het de ouderdom, misschien een of andere laffe smart: aan het eind van elk stuk streek hij niet langer met zijn rechterhand door zijn haar en mompelde hij niet langer, zachtjes: 'Voila.'Hij bleef zwijgend zitten, en keek onthutst naar zijn handen.
58
Madame Blanche omving hem zonder een woord. Het zwarte haar, glanzend, het oosterse gezicht, volmaakt. Kleine blauwe bloempjes aan haar vingers, als waren het ringen. Een lang gewaad, wit, bijna doorschijnend. Blote voeten.Herv� Joncour ging tegenover haar zitten. Hij haalde de brief uit een van zijn zakken. 'Herinnert u zich mij nog?'
Madame Blanche knikte met een minieme beweging van haar hoofd.
'Ik heb opnieuw uw hulp nodig.'
Hij reikte haar de brief aan. Ze had geen enkele reden om het te doen, maar ze pakte hem aan en opende hem. Ze bekeek de zeven blaadjes een voor een, en keek toen op naar Herv� Joncour.
'Ik hou niet van die taal, monsieur. Ik wil haar vergeten, en ik wil die grond vergeten, en mijn leven daarginds, en alles.'
Herv� Joncour bleef onbeweeglijk zitten, met zijn handen om de armleuningen van zijn fauteuil geklemd.
'Ik zal deze brief voor u lezen. Dat zal ik doen. En ik wil geen geld. Maar ik wil een belofte: kom nooit meer terug om dit van me te vragen.'
'Dat beloof ik u, madame.'
Ze keek hem strak in de ogen. Toen keek ze omlaag naar de eerste bladzijde van de brief, rijstpapier, zwarte inkt. '
Mijn geliefde heer...'
Zei ze
'niet bang zijn, beweeg je niet, blijf zwijgen, niemand zal ons zien.'
59
Blijf zo zitten, ik wil naar je kijken, ik heb veel naar je gekeken maar je was niet voor mij, nu ben je wel voor mij, kom niet dichterbij, alsjeblieft, blijf waar je bent, we hebben ��n nacht voor ons, en ik wil naar je kijken, zo heb ik je nog nooit gezien, jouw lichaam voor mij, jouw huid. doe je ogen dicht, en streel jezelf alsjeblieft.'zei Madame Blanche, Herv� Joncour luisterde,
'doe je ogen niet open als je kunt, en streel jezelf, je handen zijn zo mooi, ik heb er heel vaak van gedroomd nu wil ik ze zien, ik vind het fijn om ze op jouw huid te zien, zo, ga alsjeblieft door, doe je ogen niet open, ik ben hier, niemand kan ons zien en ik ben dicht bij je, streel jezelf mijn geliefde heer, streel je geslacht, alsjeblieft, zachtjes,'
ze stopte. 'ga alstublieft door', zei hij,
'het is mooi, jouw hand op je geslacht, niet ophouden, ik vind het fijn om ernaar te kijken en om naar jou te kijken, mijn geliefde heer, doe je ogen niet open, nog niet je moet niet bang zijn ik ben vlak bij je, voel je me? ik ben hier, ik kan je aanraken, dit is zijde, voel je dat? het is de zijde van mijn jurk, doe je ogen niet open, dan zul je mijn huid ontvangen,'
zei ze, ze las langzaam, met een stem als een kindvrouwtje,
'je zult mijn lippen ontvangen, wanneer ik je voor het eerst aanraak zal het met mijn lippen zijn, je zult niet weten waar, op een gegeven moment zul je de warmte van mijn lippen voelen, op je, je kunt niet weten waar als je je ogen niet opendoet, doe ze niet open, je zult mijn mond voelen en je weet niet waar, plotseling.'
hij luisterde roerloos, uit het borstzakje van zijn grijze pak stak een witte, maagdelijke zakdoek,
'misschien zal het op je ogen zijn, ik zal mijn mond op je oogleden en je wimpers plaatsen, je zult de warmte in je hoofd voelen binnendringen, en mijn lippen in je ogen, van binnen, of misschien zal het op je geslacht zijn, ik zal mijn lippen daar beneden plaatsen, en ze van elkaar doen terwijl ik stukje bij beetje omlaag ga,'
zei ze, ze zat met haar hoofd over de blaadjes gebogen, en met ��n hand streelde ze haar hals, langzaam,
'ik zal jouw geslacht mijn mond laten openen, doordat het tussen mijn lippen naar binnen gaat, en tegen mijn tong duwt, mijn speeksel zal langs je huid omlaag glijden tot in je hand, mijn kus en jouw hand, in elkaar, op jouw geslacht,'
hij luisterde, hij hield zijn blik strak op een zilveren lijst gericht, leeg, die aan de muur hing,
'totdat ik je ten slotte op je hart zal kussen, want ik wil je, ik zal bijten in de huid die op je hart klopt, want ik wil je, en met je hart tussen mijn lippen zul je van mij zijn, werkelijk, met mijn mond in je hart zul je van mij zijn, voor altijd, als je me niet gelooft doe je je ogen maar open geliefde heer van me en kijk naar me, ik ben het, wie zal dit ogenblik dat plaatsvindt ooit kunnen uitwissen, en dit lichaam van mij nu zonder zijde, �jouw handen die het aanraken, �je ogen die ernaar kijken,'
zei ze, ze zat nu naar de lamp toe gebogen, het licht scheen fel op de blaadjes en drong door haar doorschijnende gewaad,
'jouw vingers in mijn geslacht, jouw tong op mijn lippen, �jij die onder me glijdt, �je pakt mijn heupen vast, je tilt me op, je laat me over jouw geslacht heen glijden, zachtjes, wie zal dit kunnen uitwissen, jij binnen in mij, langzaam bewegend, je handen op mijn gezicht, je vingers in mijn mond, het genot in je ogen, je stem, je beweegt je langzaam maar tot je me pijn doet, mijn genot, mijn stem,'
hij luisterde, op een gegeven moment draaide hij zich om om naar haar te kijken, hij zag haar, hij wilde zijn ogen neerslaan maar dat lukte hem niet,
'mijn lichaam op het jouwe, jouw rug die me optilt, je armen die me niet laten gaan, de stoten binnen in me, het is teder geweld, ik zie je ogen zoeken in de mijne, ze willen weten tot waar je me pijn kunt doen, tot waar je wilt, geliefde heer van me, er is geen einde, het zal niet ophouden, zie je dat? niemand zal dit ogenblik dat plaatsvindt kunnen uitwissen, je zult voor altijd je hoofd achterover gooien, schreeuwend, ik zal voor altijd mijn ogen sluiten en daarmee de tranen losmaken van mijn wimpers, mijn stem in de jouwe, jouw geweld dat me vasthoudt, er is geen tijd meer om te vluchten en geen kracht om weerstand te bieden, het moest dit ogenblik zijn, en het is dit ogenblik, geloof me, geliefde heer van me, dit ogenblik zal er zijn, van nu af aan, zal er zijn, tot aan het einde',
zei ze, met nauwelijks hoorbare stem, toen hield ze op.
Er stonden geen tekens meer op het blad dat ze in haar hand had: het laatste. Maar toen ze het omdraaide om het neer te leggen, zag ze op de achterkant nog een paar regels, netjes, zwarte inkt midden op de witte bladzijde. Ze keek op naar Herv� Joncour. Zijn ogen staarden haar aan, en zij begreep dat het prachtige ogen waren. Ze keek weer omlaag naar het blaadje.
'Wij zullen elkaar niet meer zien, heer.'
Dat zei ze.
'Dat wat voor ons was, hebben we gedaan, en dat weet u. Gelooft u me: we hebben het voor altijd gedaan. Houd uw leven ver van mij. En aarzel geen moment, als het uw geluk ten goede mocht komen, om deze vrouw te vergeten die nu tegen u zegt, zonder spijt, vaarwel.'
Ze bleef een poosje naar het blaadje kijken, toen legde ze het op de andere, naast zich, op een tafeltje van blank hout. Herv� Joncour verroerde zich niet. Hij wendde alleen zijn hoofd af en sloeg zijn ogen neer. Hij besefte dat hij zat te staren naar de nauwelijks zichtbare maar perfecte vouw in zijn broek, in de rechterpijp, van zijn lies tot zijn knie, onverstoorbaar.
Madame Blanche stond op, bukte zich over de lamp en deed hem uit. In de kamer was alleen nog het weinige licht dat door het raam vanuit de salon naar binnen scheen. Ze liep naar Herv� Joncour toe, haalde een ring van piepkleine blauwe bloemetjes van haar vingers en legde die naast hem neer. Toen liep ze door de kamer, opende een kleine, beschilderde deur, verborgen in de wand, en verdween, terwijl ze de deur achter zich op een kier liet staan.
Herv� Joncour bleef nog lang in dat vreemde licht zitten, en speelde met een ring van piepkleine blauwe bloemetjes tussen zijn vingers. Vanuit de salon kwamen de tonen van een vermoeide piano: ze losten de tijd op, zodat je hem bijna niet meer herkende.
Ten slotte stond hij op, liep naar het tafeltje van blank hout, pakte de zeven blaadjes rijstpapier. Hij ging de kamer door, liep zonder zich om te draaien voorbij het kleine, op een kier staande deurtje, en vertrok.
60
In de jaren die volgden koos Herv� Joncour voor zichzelf het zuivere leven van een man die geen behoeften meer had. Hij bracht zijn dagen door onder de bescherming van een getemperde gevoelsbeleving. In Lavilledieu begonnen de mensen hem weer te bewonderen, want ze hadden het idee dat ze in hem een exacte manier zagen om op de wereld te zijn.Met zijn vrouw H�l�ne nam hij de gewoonte aan om elk jaar een reisje te ondernemen. Ze zagen Napels, Rome, Madrid, Monaco, Londen. E�n jaar drongen ze door tot Praag, waar alles leek op: theater. Ze reisden zonder tijdschema's en zonder programma's. Alles verbaasde hen: heimelijk ook hun geluk. Wanneer ze heimwee kregen naar de stilte, keerden ze terug naar Lavilledieu.
Als ze het hem hadden gevraagd, had Herv� Joncour geantwoord dat ze voor altijd zo zouden leven. Hij had de onaantastbare rust over zich van mensen die zich op hun plaats voelen. Af en toe, op winderige dagen, liep hij door het park omlaag naar het meer, en bleef daar uren op de oever kijken hoe het oppervlak van het water rimpelde en onvoorziene figuren vormde die op goed geluk glansden, in alle richtingen. Het was er maar een, de wind: maar op die spiegel van water leken er wel duizenden te blazen. Van alle kanten. Een waar schouwspel. Licht en onverklaarbaar.
Af en toe, op winderige dagen, liep Herv� Joncour omlaag naar het meer en bleef er urenlang naar kijken, omdat hij het idee had dat hij, op het water getekend, het onverklaarbare, en lichte, schouwspel zag dat zijn leven was geweest.
61
Op 16 juni 1871, achter in het caf� van Verdun, vlak voor het middaguur, speelde de eenarmige een onbezonnen trekstoot over vier banden. Baldabiou bleef over de tafel gebogen staan, met ��n hand op zijn rug, en de andere om de keu geklemd, ongelovig.'Krijg nou wat.'
Hij stond op, zette de keu neer en ging zonder te groeten naar buiten. Drie dagen later vertrok hij. Hij schonk zijn twee spinnerijen aan Herv� Joncour.
'Ik wil niets meer te maken hebben met zijde, Baldabiou.'
'Verkoop ze dan, sukkel.'
Niemand kon van hem loskrijgen waar voor den drommel hij van plan was naartoe te gaan. En wat hij daar dan wou gaan doen. Hij zei alleen iets over Sint Agnes dat niemand goed begreep.
Op de ochtend dat hij vertrok bracht Herv� Joncour hem, samen met H�l�ne, naar het spoorwegstation van Avignon. Hij had slechts ��n koffer bij zich, en ook dat was redelijk onverklaarbaar. Toen hij de trein zag, die stilstond aan het perron, zette hij de koffer op de grond.
'Ik heb eens iemand gekend die een spoorlijn helemaal voor zichzelf had laten bouwen.'
Dat zei hij.
'En het mooie is dat hij hem helemaal recht had laten maken, honderden kilometers zonder ook maar ��n bocht. Er was ook een reden waarom, maar die heb ik niet onthouden. Redenen waarom worden nooit onthouden. Hoe dan ook: vaarwel.'
Hij was er niet erg goed in, in serieuze gesprekken. En een afscheid is een serieus gesprek.
Ze zagen hem verdwijnen, hij en zijn koffer, voor altijd.
Toen deed H�l�ne iets vreemds. Ze maakte zich los van Herv� Joncour en rende achter hem aan, totdat ze hem had ingehaald, en ze omhelsde hem, stevig, en terwijl ze hem omhelsde begon ze te huilen.
Ze huilde nooit, H�l�ne.
Herv� Joncour verkocht de twee spinnerijen vooreen belachelijke prijs aan Michel Lariot, een goede man die twintig jaar lang domino had gespeeld, elke zaterdagavond, met Baldabiou, en altijd verloor, met bikkelharde standvastigheid. Hij had drie dochters. De eerste twee heetten Florence en Sylvie. Maar de derde: Agnes.
62
Drie jaar later, in de winter van 1874, werd H�l�ne ziek door een hersenontsteking die geen enkele arts kon verklaren, noch genezen. Ze stierf begin maart, op een dag dat het regende.Heel Lavilledieu kwam, om haar te vergezellen, in stilte, omhoog over de weg naar de begraafplaats: want ze was een vrolijke vrouw, die geen leed had gezaaid.
Herv� Joncour liet slechts ��n woord op haar grafsteen uithouwen.
H�las.
Hij bedankte iedereen, zei duizenden keren dat hij niets nodig had, en ging terug naar zijn huis. Het had hem nooit zo groot geleken als nu: en zijn lot nooit zo onlogisch.
Aangezien wanhoop een buitensporigheid was die hij niet kende, boog hij zich over datgene wat er was overgebleven van zijn leven, en begon dat opnieuw te verzorgen, met de onwrikbare vasthoudendheid van een tuinman aan het werk, de ochtend na de storm.
63
Twee maanden en elf dagen na de dood van H�l�ne gebeurde het dat Herv� Joncour zich naar de begraafplaats begaf en dat hij, naast de rozen die hij elke week op het graf van zijn vrouw plaatste, een kransje van piepkleine blauwe bloemetjes aantrof. Hij bukte zich om ze te bekijken, en hij bleef langdurig staan in die houding, die van veraf, in de ogen van eventuele getuigen, beslist volslagen vreemd overgekomen zou zijn, zo niet regelrecht belachelijk. Weer thuis ging hij niet naar buiten om in het park te werken, zoals hij gewoon was, maar bleef hij in zijn studeerkamer om na te denken. Hij deed niets anders, dagenlang. Nadenken.64
In de rue Moscat, op nummer 12, trof hij het atelier van een kleermaker aan. Ze zeiden tegen hem dat Madame Blanche daar al jaren niet meer woonde. Hij kwam te weten dat ze was verhuisd naar Parijs, waar ze de ma�tresse was geworden van een zeer belangrijk man, misschien een politicus. Herv� Joncour ging naar Parijs.Hij deed er zes dagen over om erachter te komen waar ze woonde. Hij stuurde haar een kaartje en vroeg of ze hem wilde ontvangen. Ze antwoordde dat ze hem verwachtte, om vier uur de volgende dag. Stipt op tijd klom hij omhoog naar de tweede verdieping van een elegant gebouw aan de boulevard des Capucines. Een dienstmeisje deed de deur open. Ze bracht hem naar een salon en verzocht hem plaats te nemen. Madame Blanche arriveerde gekleed in een zeer elegante en zeer Franse jurk. Haar haren vielen tot op haar schouders, zoals de Parijse mode vereiste. Ze had geen ringen van blauwe bloemen om haar vingers. Ze ging tegenover Herv� Joncour zitten, zonder een woord. En ze bleef wachten.
Hij keek haar in de ogen. Maar dan zoals een kind dat had kunnen doen.
'U hebt hem geschreven, h�, die brief?'
Dat zei hij.
'H�l�ne heeft u gevraagd hem te schrijven en dat hebt u gedaan.'
Madame Blanche bleef onbeweeglijk zitten, zonder haar ogen neer te slaan, zonder de minste verbazing te verraden. Wat ze toen zei was:
'Ik ben niet degene geweest die hem heeft geschreven.'
Stilte.
'Die brief is geschreven door H�l�ne.'
Stilte.
'Ze had hem al geschreven toen ze naar mij toe kwam. Ze vroeg me hem over te schrijven in het Japans. En dat heb ik gedaan. Dat is de waarheid.'
Herv� Joncour begreep op dat ogenblik dat hij die woorden zijn hele leven zou blijven horen. Hij stond op, maar bleef stil staan, alsof hij ineens was vergeten waar hij naartoe ging. Als van veraf bereikte de stem van Madame Blanche hem.
'Ze wilde me hem ook voorlezen, die brief. Ze had een prachtige stem. En ze las die woorden met een emotie die ik nooit meer heb kunnen vergeten. Het was alsof het werkelijk haar woorden waren.'
Herv� Joncour was bezig naar de andere kant van de kamer te lopen, met uiterst langzame passen.
'Weet u, monsieur, ik geloof dat zij ernaar verlangde, meer dan wat ook, om die vrouw te zijn. Dat kunt u niet begrijpen. Maar ik heb haar die brief horen voorlezen. Ik weet dat het zo is.'
Herv� Joncour was voor de deur aangekomen. Hij legde zijn hand op de klink. Zonder zich om te draaien zei hij zachtjes:
Vaarwel, madame.'
Ze zagen elkaar nooit meer.
65
Herv� Joncour leefde nog drie�ntwintigjaar, waarvan het merendeel sereen en in goede gezondheid. Hij ging niet meer weg uit Lavilledieu, en verliet evenmin, ooit, zijn huis. Hij beheerde zijn bezittingen wijs, en daardoor werd hij voor altijd behoed voor enig werk buiten het onderhoud van zijn eigen park. Mettertijd begon hij zich een genoegen te gunnen dat hij zich eerst altijd had onthouden: aan eenieder die hem kwam bezoeken vertelde hij over zijn reizen. Door naar hem te luisteren leerden de mensen van Lavilledieu over de wereld, en de kinderen kwamen erachter wat verwondering was. Hij vertelde zachtjes, terwijl hij in de lucht naar dingen keek die de anderen niet zagen.Op zondag ging hij naar het dorp, voor de hoogmis. Eenmaal per jaar maakte hij een ronde langs de spinnerijen, om de kersverse zijde aan te raken. Wanneer de eenzaamheid zijn hart samenkneep, liep hij omhoog naar de begraafplaats, om met H�l�ne te praten. De rest van zijn tijd sleet hij in een liturgie van gewoonten die erin slaagden hem te beschermen tegen het ongelukkig zijn. Af en toe, op winderige dagen, liep hij omlaag naar het meer en bleef er urenlang naar kijken omdat hij het idee had dat hij, op het water getekend, het onverklaarbare en lichte schouwspel zag dat zijn leven was geweest.