Hoofdstuk 7

 

 

 

De achterkant van de vrachtauto waarin Tina, Mieke, Bas, Dick, Frank en Lieke klommen, werd gesloten met een dekzeil waarna ze in het stikdonker tegen elkaar aan zaten. Zodra hun ogen een beetje aan het duister gewend waren, konden ze weer enige vormen onderscheiden.

„Ik zie geen hand voor ogen!” mopperde Bas.

„Dat is nu precies de bedoeling,” klonk het plagende commentaar van Frank vanuit het duister.

Zodra de vrachtwagen zich in beweging zette, flapperde het doek op en neer en kwam er voldoende licht de wagen binnen. Ze zagen door de kieren dat de asfaltweg overging in een zandweg, stellig een bospad, maar dat was dan ook het enige dat ze van de omgeving konden onderscheiden.

„Hij brengt ons wel een heel eind weg!” vond Mieke.

Na een poosje hielden ze stil en de groep klom nieuwsgierig uit de vrachtwagen. Tjerk had hen aan de rand van een bos afgezet. Rondom hen lagen weilanden met in de verte de lichtjes van een boerderij.

Dick knipte de zaklantaarn aan en bescheen het vel papier dat ze hadden meegekregen en waarop instructies stonden. „Volgens de aanwijzingen moeten we die kant op,” wees hij en hij begon te lopen.

Zwijgend volgde de rest van het groepje het licht van de zaklantaarn, dat als een baken voor hen uit danste.

Van de reeds eerder gedropte groep was geen enkel levensteken te bekennen en onzeker liepen ze achter elkaar aan.

„Lopen we zo goed?” informeerde Mieke, die zo haar twijfels had.

„Natuurlijk lopen we zo goed! We volgen nog steeds de instructies en aan het einde van deze weg moeten we verder, op een enkele aanwijzing na, „varen” op ons kompas! Dan wordt het pas echt moeilijk!” zei Dick vrolijk.

Precies zoals op het instructievel stond beschreven, kwamen ze aan het eind van de weg aan op een kruispunt van wegen die in het donker van het bos verdwenen.

„Haal het kompas maar te voorschijn en laat maar eens zien, Bas, dat je wat hebt geleerd in je jonge jaren bij de padvinderij!” lachte Frank.

Ze drentelden ongeduldig op de kruising rond, wachtend tot Bas met het kompas op de proppen kwam.

Toen dit lang ging duren, spoorde Mieke hem geïrriteerd aan: „Schiet nou op, Bas! We kunnen hier niet eeuwig blijven staan… Wat is er?” onderbrak ze haar eigen woorden met deze verontruste uitroep bij het zien van Bas’ verschrikte gezicht.

„Ik ben bang… dat er iets mis is…” stamelde Bas verward.

„Wat bedoel je?” vroeg Dick nu ook geschrokken. Hij richtte de zaklantaarn op Bas, die het felle licht probeerde af te weren met zijn handen.

„Doe dat licht weg!” riep hij. „Ik vrees dat ik het kompas heb verloren!” herhaalde hij de mededeling.

„Wàt heb je? Dat is niet mogelijk, Bas! Hoe kon dat nu gebeuren?” riep Lieke verschrikt uit.

„Ik heb in de vrachtauto mijn zakdoek uit mijn broekzak getrokken, toen moet het kompas eruit zijn gevallen!” bekende Bas kleintjes.

„Nou, dat is een mooie boel! Hoe moeten we nu ooit bij de boerderij terugkomen?” riep Dick kwaad uit.

„Misschien kunnen we op de stand van de maan en de sterren de weg vinden?” opperde Mieke voorzichtig. Ze had toch wel medelijden met Bas, die er verslagen bijstond en zich duidelijk schuldig voelde over het verlies van het kompas.

„Welke maan en sterren?” grinnikte Frank plotseling, terwijl hij naar de donkere, bewolkte lucht keek.

„Van Beem zei dat we nooit ècht zouden kunnen verdwalen. We lopen gewoon onze neus achterna, dan komt het vast wel goed!” opperde Tina in een poging opgewekt te blijven.

„Jóuw neus achterna? Moeten we dáár vertrouwen in hebben?” plaagde Mieke.

Het bos leek nu nog donkerder dan voorheen en ze bekeken doelloos de kruising.

„Wat nu? We kunnen hier alle kanten op!” vroeg Tina.

„Laten we even gaan zitten en overleggen wat we moeten doen. Het heeft geen enkele zin om zomaar een bospad in te slaan, dan komen we helemaal nergens!” stelde Bas voor. Hij gaf het voorbeeld door naar een steen te lopen en daarop plaats te nemen.

De anderen lieten zich naast hem neervallen en ze huiverden door de plotselinge kou die van de grond optrok.

Opnieuw bestudeerde Frank het papier met de instructies. „Hoe laat is het?” vroeg hij ten slotte.

„Halftwaalf geweest en we zitten wie weet hoe ver van die boerderij af!” zuchtte Mieke.

„Maak je niet druk, we komen er wel!” zei Dick. Het klonk echter niet erg overtuigd.

„Waarom moet nu net òns dit overkomen?” zuchtte Mieke met een dramatische uitdrukking op haar gezicht.

„We zullen nu toch moeten beslissen welke kant we opgaan, want als we hier nog langer op de grond blijven zitten, wordt het alleen maar later èn kouder!” besliste Tina, terwijl ze opsprong en haar kleren afklopte.

„En dan te bedenken dat Toetje juist Sjoerd uit de groep heeft gezet om risico’s te vermijden! Nu lopen we nog in zeven sloten tegelijk!” riep Mieke zenuwachtig lachend.

„Hàdden we Sjoerd maar in de groep. Hij heeft jarenlang een verkennersgroep geleid en hij had vast wel geweten hoe we zonder kompas verder zouden moeten gaan!” zuchtte Bas.

„Nu is het afgelopen!” riep Tina beslist. „We hebben Sjoerd nu eenmaal niet in de groep en zullen het zelf moeten oplossen! Iemand een idee?”

Even was het stil, toen trok Frank het instructievel naar zich toe en wees op de laatste regel. „Kijk, hier staat ook dat de boerderij ten noorden van de droppingplaats ligt. Ongetwijfeld zullen we op de aanwijzingen van het papier steeds in noordelijke richting zijn geleid. Ik denk dat we gewoon rechtdoor moeten gaan,” stelde hij voor.

„Is dat niet al te gemakkelijk?” aarzelde Tina.

„Dat lijkt mij ook, maar ik geloof dat ik wel wat weet!” riep Dick plotseling uit. Hij liep terug het bospad op en bleef een eind verderop staan. Toen maakte hij zijn vinger nat en hield deze in de lucht. Dit herhaalde hij nog enkele malen, waarop hij bedachtzaam bij het groepje terugkeerde. „Als we ervan uitgaan dat we volgens het papier in noordelijke richting hebben gelopen, moeten we zorgen dat we de wind uit dezelfde richting voelen komen als op het bospad,” verklaarde hij.

„Dat is slim!” riep Mieke uit.

„Alleen waait het behoorlijk hard, zodat het vrij moeilijk is te beoordelen wáár de wind precies vandaan komt,” vulde Dick aarzelend aan.

„Maar het is in ieder geval een uitstekend idee! Laten we daar maar op vertrouwen,” besloot Frank.

Ze gingen op de kruising staan en besloten aan de hand van de wind toch rechtdoor te lopen. Het bospad dat ze nu volgden, slingerde al kronkelend door het bos.

„Van een rechte weg is nauwelijks sprake,” zei Tina toen de weg opnieuw een lange slinger maakte, die hen steeds dieper het bos invoerde.

„Klopt het nog met de wind, Dick?” informeerde Frank, die vooropliep met de zaklantaarn.

Dick bleef staan, stak zijn vinger in de mond en hield deze in de lucht. Tot vier maal toe herhaalde hij dit, tot ongerustheid van de anderen. Ten slotte haalde hij enigszins moedeloos zijn schouders op en keek het groepje aan, dat gespannen stond te wachten op zijn antwoord. „Ik weet het niet meer!” zuchtte hij wanhopig. „Ik voel overal wind!”

Op hetzelfde moment leek de wind zelfs te antwoorden met een krachtige windvlaag. Geschrokken keken ze elkaar aan.

„Dan ben ik bang dat we maar tot één conclusie kunnen komen!” zei Frank zachtjes.

„We zijn hopeloos verdwaald!” vulde Bas fluisterend aan.

In de boerderij waren intussen de meeste groepen teruggekeerd en hoewel het nog geen één uur was, keek Toetje met een toenemende bezorgdheid meermalen het erf af. Hij miste nog één groep: die van Tina.

„Ze zijn toch al als tweede groep vertrokken?” vroeg Van Beem‚ die naast Toetje was gaan staan en ook een speurende blik over het erf liet gaan.

Toetje knikte. „De groepen die na hen zijn gestart, zijn al binnen. Ik snap er niets van!” zei hij ongerust.

„Gaan zoeken?” opperde Van Beem.

Toetje aarzelde even en wierp opnieuw een blik op zijn horloge. „Het is nu kwart voor een. We wachten nog een kwartier en gaan dan zoeken,” besloot hij.

De rest van de leerlingen begonnen zich eveneens zorgen te maken over het lange wegblijven van de groep.

Sjoerd liep ongedurig heen en weer en keek door het raam naar buiten.

Ze keken dan ook allemaal vol verwachting op toen de deur plotseling openging. Het was echter niet Tina die in de deuropening verscheen, maar het waren Tjerk en Harm, die onmiddellijk de gespannen gezichten opmerkten.

„Zijn jullie compleet?” vroeg Tjerk voorzichtig.

„Nee, we missen nog één groep!” zei Van Heerwaarden.

„Daar was ik al bang voor! Kijk eens wat ik in de vrachtauto heb gevonden!” zei Tjerk, terwijl hij het kompas liet zien dat hij bij toeval had ontdekt, doordat het schijnsel van de buitenlichten van de boerderij erop had geschenen.

„Hebben jullie allemaal het kompas mee terug genomen?” informeerde Toetje met een bezorgde blik.

Iedereen knikte zwijgend.

„Dan heeft de groep van Tina dus geen kompas,” concludeerde Toetje. „En zonder kompas is het haast ondoenlijk de weg terug te vinden.”

„Mag ik mee als u gaat zoeken, meneer?” riep Sjoerd, wiens onrust nu ook groeide.

„Geen sprake van, Sjoerd! Straks kunnen we jou weer gaan zoeken!” was het resolute antwoord van Van Heerwaarden.

„Ik stel voor dat we twee groepjes maken. Aangezien wij de omgeving het beste kennen, lijkt het me verstandig dat wij ieder een groepje leiden,” opperde Tjerk met een blik naar Harm, die instemmend knikte.

Pim bood onmiddellijk aan samen met Harm te helpen zoeken. Tjerk, Toetje en Van Beem zouden een tweede groepje vormen.

„Het heeft geen enkele zin om met méér mensen het bos in te gaan. We vinden ze wel!” probeerde Toetje de verslagen en bezorgde achterblijvers op te beuren.

Het was ruim kwart over een toen de groepjes vertrokken. Tjerk reed naar de droppingplaats, waarna ze de vrachtauto lieten staan en zich in twee groepjes opsplitsten.

Harm en Pim liepen zwijgend met de zaklantaarn en volgden het instructievel, waarna ze ook op de kruising uitkwamen.

„Hier moeten ze erachter zijn gekomen dat ze het kompas misten,” concludeerde Harm.

„Maar wat hebben ze toen gedaan?” peinsde Pim en hij keek zoekend het donkere bos in. Ergens moesten ze zijn, maar waar? Het was kwart voor twee. De groep van Tina werd nu bijna een uur vermist.

De eerste regendruppels die vielen, werden tegengehouden door de dichte begroeiing van het bos, maar al spoedig begon de natte kou van de regen tot het verdwaalde groepje door te dringen.

Huiverend zaten ze dicht bij elkaar op de bosgrond. Frank had de zaklantaarn op de grond gelegd, zodat ze nog enig licht hadden en hun omgeving konden onderscheiden. De stemming daalde met de minuut.

„Als ik dat kompas niet had verloren… Wat ben ik toch ook een sufferd!” zei Bas op nijdige toon tegen zichzelf.

„Maak jezelf geen verwijten, Bas! Het is nu eenmaal gebeurd en we kunnen alleen maar hopen dat ze ons vinden.” probeerde Mieke iets opbeurends te zeggen.

„Zou je denken dat ze ons vinden?” vroeg Lieke, die het helemaal niet leuk meer vond.

„Natuurlijk! Anders wachten we gewoon tot het licht wordt en lopen we morgenvroeg terug!” zei Tina net iets te opgewekt, waaruit je kon opmaken dat ze het ook niet meer zag zitten.

„Hoe laat is het?” vroeg Frank.

„Bijna halfdrie! Ze zullen ons nu wel aan het zoeken zijn,” meende Dick.

Tina zat stil en totaal verkleumd voor zich uit te staren. Ze wenste op dit moment de warme veiligheid van Sjoerd naast zich. Om de een of andere reden leek het avontuur haar dan veel minder akelig. Wat zou Sjoerd nu doen? Zou hij ook ongerust zijn of zou hij gewoon slapen? Nee, dat was onzin! Natuurlijk was Sjoerd ongerust! Iedereen zou wel ongerust zijn!

Plotseling werd Tinas gedachtegang onderbroken door Mieke, die haar nogal ruw bij een arm pakte. „Ssst, ik hoor wat!” riep ze opgewonden uit.

Tina probeerde gespannen andere geluiden dan die de wind en regen veroorzaakten te onderscheiden, maar ze kon tot haar teleurstelling niets horen. „Ik hoor niets, wat…” vroeg ze, maar Mieke onderbrak haar opnieuw.

„Daar is het weer!” riep ze.

Nu hoorden de anderen het ook.

Hoewel nog zwak, klonken er tussen de bomen duidelijk stemmen door.

„We moeten gaan roepen. Dan weten ze dat we hier zitten!” stelde Dick voor, waarbij hij onmiddellijk de daad bij het woord voegde en luidkeels begon te schreeuwen.

De rest viel hem bij. Zo probeerden ze de aandacht op zich te vestigen.

Het zachte geluid, dat aanvankelijk weer wat afboog, kwam nu snel naderbij en al spoedig was er ook een dansend lichtje tussen de bomen te zien.

„Ze hebben ons gehoord! Ze komen eraan!” gilde Lieke opgelucht.

Het lichtje kwam steeds dichterbij, aarzelde zo hier en daar, maar men kon op het geschreeuw van het groepje een richting bepalen.

„Hier zijn ze!” klonk toen de stem van Harm.

De bekende gestalte van Harm, met in zijn kielzog een ook opgeluchte Pim, verscheen tussen de bomen.

Tina probeerde overeind te krabbelen, maar merkte dat haar spieren danig verstijfd waren door het lange zitten op de koude bosgrond en de regen. Ook Mieke had behoorlijk last van verstijfde spieren en kon een kreet van pijn niet onderdrukken toen ze probeerde op te staan. De hand van Harm, die Tina ondersteunde en haar hielp op te staan, voelde warm en vertrouwd aan en ze knikte hem dankbaar toe.

„Alles goed met je?” informeerde hij bezorgd.

„Ja, hoor, alleen ben ik ijskoud, stijf en vreselijk blij dat jullie ons hebben gevonden! We waren ons kompas kwijt!” vertelde Tina in één adem.

Harm knikte. „Dat weten we. We vonden het in de vrachtauto en zijn daarna meteen gaan zoeken,” vertelde hij.

De twee jongens leidden het groepje terug naar de vrachtauto, waar ze bijna tegelijk met Toetje, Tjerk en Van Beem arriveerden, tot hun opluchting zagen dat het groepje was gevonden.

Het was bijna drie uur in de nacht toen de vrachtauto het erf van de boerderij opreed. Onmiddellijk vloog de deur open en verschenen de gespannen gezichten van de wachtenden in de deuropening.

„Kijk eens wat ik in het bos heb gevonden!” riep Harm vrolijk uit, terwijl hij Tina met een grote zwaai uit de vrachtauto tilde en in zijn armen naar binnen droeg.

Er ging een zucht van verlichting door de groep.

„Gelukkig, we hebben ons vreselijk ongerust gemaakt!” zei Van Heerwaarden opgelucht.

Sjoerd, die eveneens zijn opluchting niet onder stoelen of banken stak, wilde naar Tina toelopen, maar zag haar tot zijn verbazing in de armen van Harm.

„Deze jongedame heeft het koud, dus een deken en een kop warme chocolademelk verrichten, denk ik, wonderen!” lachte Harm.

Stijfjes bleef Sjoerd op een afstand staan kijken hoe Tina, Mieke, Lieke, Dick en Frank dekens kregen en van warme chocolademelk werden voorzien. Tina liet zich klaarblijkelijk de verzorging van Harm goed bevallen, want ze zat met een hoogrood kleurtje met hem te praten. Zorgzaam trok Harm de deken wat hoger om Tina’s schouders. Sjoerd voelde een lichte jaloezie opkomen en hij draaide zich met een ruk om. Tina had hem nog niet eens een blik waardig gekeurd! Waarschijnlijk had ze zich zelfs niet afgevraagd of hij zich bezorgd had gemaakt, terwijl Sjoerd niet wist waar hij het moest zoeken. Ze had alleen maar oog voor Harm! Stilletjes verdween Sjoerd naar de slaapzaal.

Hij werd al spoedig gevolgd door de anderen, die allemaal doodmoe waren van de lange avond en de spannende nacht.

Sjoerd lag echter nog een hele tijd wakker en naarmate hij het beeld van Tina met Harm vaker voor zich zag, werd hij steeds nijdiger. Ze moest het zelf maar weten! Wat kon het hem ook eigenlijk schelen? Tina was toch niet meer dan een goede vriendin? Er liepen genoeg leuke meisjes rond! Lieke bijvoorbeeld of Anjo. Met een woeste draai rolde Sjoerd zich op zijn andere zij en probeerde in slaap te komen. Als hij nu eens wat meer aandacht aan Karlien zou schenken? Eens kijken wat Tina daarop zou zeggen! Maar misschien was Monique nog wel leuker! Sjoerd rolde weer op zijn rug en viel eindelijk in slaap.