Gaat het?
Het droogmalen vangt aan, een lichaam slaat af.
U en uw dialectiek! Wij wensen u niet dood maar vinden dit niet
langer kunnen – steeds zo ostentatief. (Neem eens de moeite: de
dikkeVan Dale.) Wanneer start u met
genieten? Leuker kunnen wij het niet maken, ook niet makkelijker.
Erop of eronder zal het zijn.
Dieren en hun tics. Ze zoeken een hoek op, overwinteren hun
waarheid. Het licht werpt ankers uit, panikerend. De bolle ogen van
de globe, u kent het wereldje. I often hesitate in front of an
object (Arkadii Dragomoshchenko). Wij houden allusies voor
illusies. Uw ramen tuimelen. Probeer het anders eens op een rustige
nacht. Wij dreigen de controle te verliezen. (Waar was u toen de
tweelingtorens elkaar in de armen vielen, de hemel wit wegtrok?)
Dus... Dankzij het terreur komt u op verhaal. Een versbeleving?
Zonder ons speelt u niets klaar, zonder ons mist u tragiek. Echte
vrouwen gaan door de knieën, gedichten zwenken uit. Het groeit u
alles boven het hoofd. Een lichaam sputtert nog wat tegen, heel
kort. Hier stopt het, alles begint weer van voren af aan.
Het eind is zoek.
Niet van echt te onderscheiden: het hele huis onder de
vingerafdrukken. Wat ging hier tekeer, huiverde tussen vier
muren? Wij rukken het douchegordijn opzij, kijken u in de kelder.
De vrouw bestaat uit vogels, de man niet, die bestaat niet
werkelijk maar duurt zijn uren uit, woedend. Beslagen ramen,
een rode veeg op het pleister. De wereld: een arrangement. Vertelde
u de waarheid? (De damp sloeg eraf!) Alles van binnenuit verlicht.
Uw pluimvee stuift uiteen. Wij vinden: veren moet u op uw armen
plakken. Maar wat zien wij? Iemand die wil opstijgen. Vanuit de
verte moet dit een heel grappig effect geven – schrijnend voor wie
een maantje langer staart. Meestal begint het te regenen. Flessen
schenken zichzelf in. Het licht blijft haken. Vrouwen maken rare
geluiden. Wat is nog in staat ons te temmen? De bezem verloor zijn
haar, de stofzak is volgeblazen. Wij brengen de dingen handig in
trilling. Laat u niet misleiden. Wij maken geen vlekken maar dat
huis staat er over honderd jaar nog.
Kom verder!
Het moet alsmaar ontaarden, eeuwig uitmonden in iets. Het hoofd in
het hoofd. U noteert: de warmste winter ooit. Veel te weinig leegte
alleen. (Iets onvertaalbaars.) U moet niet denken dat u alles bent.
Het feitencomplex mensheid? Wat u ’s nachts uit de slaap houdt, een
ritme, the companionship of refrigerator’s hum (Ron Silliman).
Mensen slaan af. Er gaan stemmen op, vrolijke geluiden. Goed te
doen: namen laten vallen. Tieners hebben corvee. De zon verwatert –
u vergeet steeds om ons te onthouden. Probeer dit niet thuis. Onze
gedachten kunnen uitzwenken. In het hoofd het hoofd. Complexe
materie: de dingen. Wij denken na over een techniek, een simpele
methode om u onklaar te maken.
U moet nog wel een identiteit aanmaken.
Dat kan door hier te klikken – of hier. Ooit een, ooit een leegte.
Wij noemen de dingen graag bij de naam. (Langzaamaan onscherper:
het vogeltje.) Geen idee? Slechts mensen! Slechts auto’s! Slechts
zon! De lucht hangt hier te hoog, dieren vallen ons tegen. Wij
waarschuwen u, hier komen problemen van. Nee, dit kan niet waar
zijn. Ons lachen lost op als gas. In godsnaam, haal die man daar
weg! Het vertroebelt. Weet u wel, weet u niet. Heel het donker
oliet zich al. Echte vrouwen maken geluid – een soort van getjilp.
Zoek een woord op. Opgelucht adem haalt de wereld. Een komma als
een krul op de trap.
Niets menselijks is ons eigen. Onmiskenbaar, u vertoont
vluchtgedrag. Spinnen existeren, hun draden. (Accidenteel in beeld:
een hand een microfoon een ketchupfles om te bloeden.) Wie
herinnert zich Mnemosyne nog? Nee, er is niets dat ons nog aangaat.
U kunt daar veel uit afleiden.
Al die witregels – het patroon laat zich moeilijk achterhalen. Wat
menselijk is: vergissingen. Er gaat een lampje branden, de
basisopstelling. Alles moet anders, maar alleen met woorden bereikt
u niets. Het is nu of nooit. De voorspelde regen valt, eventueel.
’s Ochtends hadden wij het over u, ú. Het is nergens dat uw water
voor anker gaat, alsmaar overal aanmeert. Lijkt ons uw grootste
probleem, het uitademen.
At u?
Die appel was vergiftigd. Zet een natuurlijke dood
tegenover
een onnatuurlijke dood. De waarheid achterhaalt niet.
Zwijgen.
De geur van C&A, het bitloos, afgebladderd hobbelpaard
Palomino. U leest: wij hechtten grote waarde aan het welzijn van
alle betrokkenen. Machtig als de man die ’s avonds, in één keer,
alle straatlantaarns aanzet. Door Palomino zijn ouders trots op hun
kinderen.
Wij droomden dat wij in slaap vielen en ontwaakten in de
armen van een oude god die ons snurkend vergat. De geur.
Zwijgen.
At u een vergiftigde appel? Ongeacht uw eigen welzijn?
Werkt u bij C&A? Kent u de onmiskenbare geur die in elk filiaal
hangt? Waarom zwijgt u? Beging u een misdaad? Niet te harden is de
stank! (Oppassen met uitroeptekens!) Palomino hinnikt achter de
schuifdeuren. Door een hap uit de vergiftigde appel te nemen kunt u
beter horen. U stierf geen onnatuurlijke dood. De dood is altijd
natuurlijk – grapje. Eensklaps floepen de straatlantaarns aan. De
wereld loopt vol met gele huiswijn. U zwijgt maar hoort van alles.
De geur lijkt wat op die van ziekenhuizen. Maar in C&A sterft
niemand zomaar. In elk filiaal is iets van alle mensen. Een
aardbeving teistert het zakenkwartier. De collectie blijft
behouden. Dagelijks snuift u de geur van C&A en iedere dag
krimpt u een beetje meer. En daarover zwijgt u.
Iets heel anders.
Iedereen weet dat wij geen gewelddadige, opgefokte mensen zijn. Aan
ieder gedicht gaat een ander gedicht vooraf: de bronnen.
Moet u zich er weer mee bemoeien! Hoeveel verwijzingen telt
u?
En hoeveel letterlijke citaten? Wij zijn eenzame wolven op kale
steppen. Dorstig delen wij de watervoorraad. De bronnen raken
uitgeput.
Geen wonder dat wij onderdak zoeken. Een eigen huis, een plek onder
de zon. Weet iedereen dat wij geweld verafschuwen?
In deze vindplaats herkennen wij ons het meest. Het groene hart met
daarin geplant een vlag: natuur. Wolven eten wolven. (Wel erna
tandenpoetsen.) U bent gezegend met schone ramen, loodrechte
bronnen.
Voor uw huis staan fraaie bomen vol met vogels. Wij wortelen waar
water stroomt. Steekt er een bries op? Zij ademt een vleugje
dennengeur.
Hebbes!
De ernst van de situatie: inzien. U doet de hele tijd maar
alsof.
Er leven daar verdoolden. Iedere zin is een ontkenning.
Is het dodelijk? Kunt u eraan overlijden? Bestaat er kans op
overleving? Niemand zegt u iets! U moet wachten op uw beurt. U is
de enige niet. U is. U heeft sinds enige jaren gelijk. De teer op
uw stem, haar dat dwarrelde. Dat leek u niet gezond. Niet bepaald,
het onbepaalde?
Wij bieden u de mogelijkheid een beter mens te worden. Maar dan
moet u wel meewerken. Niemand kan u ergens toe dwingen. U moet zélf
willen. Aan lichtzin peilt u de mens. U vangt vol licht. Wij
niet.
Wij weten waar u woont.
U staat aan de rand van de afgrond, heel in verwarring; de
bodemloze gapende onpeilbaar diepe rotskloof?
Nochtans onbestaanbaar (weet iedereen): de kans dat de handen van
de wind
u zullen duwen; de grond onder uw voeten
afbrokkelt, kiezels wegschieten, aardkluiten, pollen gras; dat
u door een duizeling plots uw evenwicht verliest, tuimelt
– met links nog net op tijd een boomwortel grijpt.
Tuurt de diepte het hoofd in, vegen wolken het zweet van uw
gezicht. Heb het hart eens los te laten. Heb het hart eens.
Prince!
Haar kutje keek u schaapachtig aan maar u en durfde niet te blaten.
Van ons mag u dit niet schrijven. Zoiets zegt zich niet. Nee,
zoiets zegt u niet. Maar precies twee toegevouwen kamelenoren,
dat fluwelig geloken rozebruin:
een brandend dinges. Dul en doemwaard? Niet
noodzakelijkerwijs.
Typisch voor de meimaand, een smaldeel voor drama; niettemin
een basis, de grondlijn van een driehoek.
Gaat u zeker Messias er weer bij halen: de wonderlijke
uitverkiezende door niets gemotiveerde liefde. (Zo klinkt het
als duiven koeren.) Uw vissenlippen tuiten en wachten op het
water. Of anders armen spreiden tot de wind u onder beide
oksels optilt – een onbekende?
Feit: dit soort scènes maken wij allang niet meer.
U moet uw eigen hond blaffen, het oerbos ampel smaken.
De splinters in uw mond getuigen van niets dan de waarheid.
Tegenover deze feiten zet u nieuwe feiten. (Alwéér?) Feiten zijn
nooit hetzelfde, tenzij ze anders zijn. Dat is waar.
Het begint heel zachtjes te waaien, dunne golfjes klotsen tegen de
kade, vissen botsen. Wrang proeft de bast, dolle hond die u
gevlogen hebt. U stijgt op, daags niet meer dan een halve
millimeter, een fractie van de bodem; uw voetzolen die net
niet landen, het zijn dode stappen die u zet, schampen amper nog de
plavuizen, kasseien wijken, traptreden mist u steeds op een haar
na. Vrezen wij het neerdalen, het moment waarop u langzaam de
aardbol wordt ingeschroefd (als een peertje) en door de grond
blijft zakken, u proeft de modder al, het zich schurend verhemelte,
dieper en dieper zinkt u weg, laag na laag, terug in de tijd, langs
takken en wortels en spenen, mierennesten, waterputten en eieren
(de onschuld ervan), langs graven, botten en scherven tot aan de
woedende kern waar het klotst, kolkt en stokt.