15

 

 

 

‘Ik wou dat ik wist waarom ik zo prikkelbaar ben,’ zei Brenda, terwijl ze Teds sigaret uit zijn mond pakte.

‘Honnepon, je bent altijd prikkelbaar op zaterdagavond, dat weet je toch? Dat is je katholieke afkomst… je wilt op zaterdag naar de kerk.’

Ze keek naar hem. ‘Ja, vast. Ik ben al gestopt met naar de kerk gaan voordat ik jou leerde kennen. En ik kan toch moeilijk steeds overspel opbiechten, naar huis gaan en weer opnieuw beginnen?’

‘Ik ben toch degene die getrouwd was, niet jij. Ik ben degene die overspel heeft gepleegd,’ zei Ted vriendelijk.

‘Voor de katholieke kerk liggen de zaken wel iets anders, hoor,’ merkte ze op. ‘Die vat het echt niet zo ruim op.’

‘Het spijt me, liefste.’

Ze glimlachte. ‘Dat hoeft niet. Jij bent geen verdorven verleider, schat, dat ben ik. En ik heb er nog nooit spijt van gehad.’ Zelfs niet op het moment dat ze doodgingen, dacht ze.

Ze zaten op de bank in de woonkamer. Haar voeten lagen op zijn schoot, en teder masseerde hij haar tenen.

Ze zou inmiddels een oude vrouw zijn geweest, dacht Brenda. Een heel, heel oude vrouw, gerimpeld en lelijk. Ze mocht van geluk spreken: Ted zou haar nooit zien als oud besje. Tot in de eeuwigheid zou ze eruitzien als in haar beste jaren. Hoewel, beste jaren… Ze was drieëndertig geweest toen ze overleed, en als ze goed in de spiegel keek, kon ze zien dat haar stevige, prachtige huid wat van zijn elasticiteit begon te verliezen.

Men had uiteraard gesuggereerd dat dat de reden was waarom ze hem had vermoord. Ze had hen erover horen praten, die vreselijke, betweterige, smerige wezens die La Casa zo lang hadden bewoond. Ze hadden gezegd dat ze bang was haar schoonheid, haar carrière en haar minnaar te verliezen, en dat ze daarom hem, en vervolgens zichzelf, had omgebracht. Ze hadden om haar gelachen, om die rare ijdele filmster.

Gelukkig had Ted hen niet gehoord. Hij zat in die tijd meestal beneden naar de Slechte Man te kijken, hoewel het haar een raadsel was waarom. Men zei altijd dat geesten eng waren, nou, de Slechte Man was veel angstaanjagender dan Brenda en Ted ooit waren geweest.

Hij was jong, knap en charmant geweest, en de groep zigeunerachtige jonge mensen die zich in La Casa hadden gevestigd, was dol op hem geweest.

Brenda had dat soort charisma in het verleden wel vaker gezien. Ze waren er getuige van geweest dat hij zijn volgelingen manipuleerde, tegen hen loog en hen een loer draaide, allemaal zonder dat ze vermoedden wat er achter zijn charmante uiterlijk schuilging.

Natuurlijk gebruikten ze allerlei soorten drugs, hetgeen hun absurde goedgelovigheid wellicht ten dele kon verklaren. Ze behandelden de Slechte Man alsof hij door God zelf was gezonden.

Maar ze hadden er geen idee van gehad waartoe hij in staat was. De meesten van die arme, goedgelovige domkoppen hadden zich nooit afgevraagd wat er was gebeurd met die jonge man die gitaar speelde en zong als een engel en die een injectienaald gebruikte om drugs in zijn armen te spuiten. En niemand wist iets van het roodharige meisje dat de Slechte Man bij het zwembad zou ontmoeten. Van de vrouw die hij in dat zwembad had verdronken, terwijl haar wanhopige handen zijn gezicht en zijn armen open krabden. Van de baby die hij zonder aarzelen achter haar moeder aan had willen gooien.

Op het laatste moment had hij een stap terug gedaan van de rand van het zwembad, met de baby nog in zijn armen.

Brenda had haar gezicht tegen Teds borstkas verscholen, trillend van ellende en hulpeloosheid. De vrouw was al dood.

Ze dreef met haar gezicht naar beneden in het zwembad, en ze hadden niets voor haar kunnen doen.

Het was de laatste keer dat ze hem hadden gezien, godzijdank. Terwijl de baby de boel bij elkaar had gekrijst, had hij het lichaam van de vrouw uit het zwembad gehaald en het in de kofferbak van zijn auto gelegd.

Zij en Ted hadden ernaast gestaan, bevroren en hulpeloos, totdat ze het niet meer had kunnen aanzien. ‘Ik kan er niet meer tegen,’ had ze gezegd, waarna ze om het zwembad was gelopen en bij het huilende bundeltje dat op de grond lag was geknield.

Ze wist dat niemand haar kon zien, dat niemand haar kon horen. Ze stak haar hand uit en raakte het oververhitte, rode gezichtje van het kindje aan en streelde het zachtjes. Tot haar verbazing ging het geschreeuw over in zacht gesnik.

‘Arm kleintje,’ had Brenda gezegd, terwijl ze haar hart voelde breken. Ze had nooit kinderen gekregen; de filmmaatschappij had haar verboden zwanger te worden tijdens haar twee kortstondige huwelijken. Maar nu ze naar het arme kleine mensje keek, wilde ze niets anders dan het in haar armen sluiten en het troostend tegen haar lichaam aan drukken.

Maar dat kon niet: er was geen lichaamswarmte om het kind te troosten, geen stem om te laten horen, er was niets wat ze kon doen.

Het snikken werd minder; de baby keek naar haar op, naar de ogen die ze niet kon zien.

‘Arme baby,’ had ze gefluisterd, terwijl ze het gezichtje streelde en met haar vingers langs het kleine armpje naar het gerimpelde handje gleed. Tot haar verbazing klemde de baby haar vingertjes om de hare en vormden een stevige vuist.

De man was dwars door haar heen gelopen toen hij terugkwam, en de baby was weer gaan huilen.

Brenda had op zijn rug geslagen en naar hem geschreeuwd, maar hij had het niet gemerkt.

Hij was weggelopen met de huilende baby in zijn armen, en ze had geprobeerd hem te volgen, maar zodra de auto het terrein had verlaten, zat ze ingesloten: ze kon hier immers niet weg. Het enige wat ze kon doen, was uithuilen in Teds liefhebbende armen.

De Slechte Man was nooit meer teruggekeerd naar La Casa de Sombras, hetgeen een schrale troost was. Pas toen jaren later de oude dame kwam en de meisjes en hun broer meenam, werden Brenda en Ted weer wat vrolijker.

Ze vroeg zich nog steeds af of dit een straf was geweest voor hun zonden. Was het niet erg genoeg dat ze vastzaten op aarde?

‘Waarom zucht je zo, honnepon?’ vroeg Ted, terwijl hij haar tenen kneedde.

‘Herinneringen,’ antwoordde ze.

‘Niet doen, liefste. Dat is tijdverspilling. We kunnen de zaken niet veranderen. Is dat niet wat je altijd tegen mij zegt? Het is gebeurd, wij zijn hier, en we maken er het beste van. Zolang ik jou heb, ben ik gelukkig. Jij bent alles wat ik nodig heb.’

Ze keek hem treurig aan. Al bijna vijftig jaar was het haar gelukt om de waarheid over hun dood voor hem verborgen te houden. Als hij zou weten wat er echt was gebeurd, zou hij dan nog wel zo gelukkig zijn? Als hij hier weg zou kunnen gaan, zou hij dat dan doen en haar in de steek laten?

Ze wilde er niet aan denken. Ze keek rond in de woonkamer.

In het wegebbende zonlicht zag de kamer er bijna uit als in de hoogtijdagen, toen zij en Ted de mooiste en machtigste mensen uit de omgeving hadden vermaakt. De doeken waren weggehaald, maar in het schaduwrijke licht waren de scheuren in de bekleding niet zo duidelijk te zien.

De twee banken stonden tegenover elkaar, en in het midden stond een glazen salontafel, waarop twee grote zilveren kandelaars stonden. Een ervan had ze gestolen van de set van haar laatste film, The Runaway Heiress, en Ted, destijds haar regisseur, had de andere gestolen. Ze was altijd al dol geweest op deze kandelaars. Het was een geluk geweest dat ze goed verborgen waren geweest tijdens wat zij De Bezetting noemden. Ze zouden die hordes nozems waarschijnlijk niet hebben overleefd. Waarschijnlijk zouden ze gesloopt zijn, of ingeruild voor drugs.

Maar ze waren er nog, en hoewel niemand ze na die tijd ooit nog had gebruikt, was hun aanwezigheid een prettige herinnering aan het verleden.

‘Wat denk je dat die jongen van plan is? Ik heb hem nooit vertrouwd,’ zei Ted.

‘Jij hebt gewoon iets tegen homo’s. Hij is onschuldig. Hij brengt al zijn tijd door achter die stomme computer. Bovendien denk ik dat hij best op zijn zussen is gesteld.’

‘Die hond mag hem niet. En ik ook niét.’

‘Rennen!’ zei Brenda, toen er een lange gestalte in de deuropening verscheen.

‘Doe niet zo raar, honnepon. Hij kan ons niet zien of horen.’

Het was de man van de bank. Die knappe, Coltrane.

Brenda wiegelde goedkeurend met haar tenen toen hij naar de bank liep. ‘Dat is maar beter ook. Denk je dat hij zich zou generen als hij zou weten dat we gisteravond naar hem hebben gekeken?’

Ted keek naar hem. ‘Ik betwijfel het. Het is een koele kikker. En het ziet ernaar uit dat hij op ons gaat zitten.’

‘Kom.’ Brenda sprong op en trok Ted met zich mee, net op het moment dat Coltrane zich op de bank liet zakken.

Hij keek om zich heen, met een afwezige blik op zijn gezicht. Toen verscheen er langzaam een boosaardige grimas op zijn gezicht.

‘Hij is niet zo’n koele kikker als jij denkt,’ merkte Brenda op, terwijl ze op de piano ging zitten, met haar negligé wapperend om haar lange benen. ‘Hij vindt haar leuk.’

‘Hij heeft een goede smaak,’ zei Ted. ‘Maar ik vind niet dat hij goed genoeg is voor een van onze meisjes.’

‘Hij is beter dan de mannen met wie ze meestal thuiskomen,’ mompelde ze. ‘Kijk maar naar Jilly’s echtgenoot. Wat een engerd was dat.’

Coltrane leunde voorover en stak de kaarsen in de kandelaars aan, waardoor de kamer werd gevuld met zacht, romantisch licht.

Hij was behoorlijk aantrekkelijk in het kaarslicht, maar Brenda besloot het voor zich te houden. Een beetje jaloezie kon van pas komen, maar vanavond was ze niet in de stemming voor spelletjes.

‘De zon gaat onder, honnepon,’ zei Ted, en hij pakte haar hand.

Ze liet zich van de piano in zijn armen glijden.

‘En ik wil alleen met je zijn.’

‘Schat, je bent altijd alleen met me,’ zei ze met een lachje.

‘Laten we het dak op gaan en in het maanlicht dansen.’

‘Er is geen muziek.’

‘Ik zing wel voor je.’

‘Jij zingt heel erg vals,’ zei ze liefkozend. ‘Ik zing wel. Jij mag leiden.’ Op dat moment viel Brenda’s blik op Jilly en Roofus, die in de boogvormige deuropening van de woonkamer stonden. Even aarzelde ze. ‘Weet je zeker dat je niet wilt kijken?’

‘We hebben genoeg gezien, honnepon. Gun ze wat privacy. Bovendien durf ik te wedden dat hij het de eerstkomende dagen niet in zijn hoofd hoeft te halen om bij haar in de buurt te komen.’

‘Fout,’ zei ze. ‘Die twee liggen voor middernacht bij elkaar in bed.’

‘Ben je gek geworden? Je hebt haar reactie na gisteravond toch gezien?’

‘Ik weet hoe vrouwen zijn. Ze zal hem niet kunnen weerstaan. Als het voor middernacht is, kunnen we misschien zelfs nog kijken.’

‘Gedraag je, liefje!’ zei Ted.

‘Doe niet zo preuts. We kijken al vijftig jaar naar mensen die seks hebben. Het zou weleens leuk zijn om voor de verandering mensen te zien die het met liefde doen.’

‘Denk je dat die twee verliefd zijn? Schat, wees toch niet zo naïef!’

‘Nee, liefste, ik heb gelijk. Vrouwelijke intuïtie.’

‘Ze haten elkaar.’

‘Dat is altijd een duidelijk teken.’

‘Jij hebt in te veel van die idiote komedies gespeeld, honnepon. Als mensen elkaar haten, betekent het doorgaans gewoon dat ze elkaar haten.’

‘Je zult het wel zien,’ zei ze met een zelfvoldane glimlach op haar gezicht.

‘Kom, we gaan dansen.’ Hij bracht haar hand naar zijn mond en drukte er een kus op.