Vijfde hoofdstuk

I

VROUWGijzens voorgevoel van betere tijden was niet uitgekomen,en het wonderlike geluksgevoel, dat haar doortinteld had na de goede woorden en de lankmoedige houding van de huisbaas was snel weggeebd in de fatale loop der donkere dagen, die volgden. Er was geen uitkomst. Gijzen zwierf door de stad, dag in dag uit, maar vond niets. Hij werd steeds somberder en zwijgzamer. Zijn luchthartig gepraat, waarmee hij zich over alle zwarigheden in het gezin had heengeheven, ging hem niet meer af. Hij werd moedeloos, liet het hoofd hangen en zat soms dagen lang bij de pakken neer. Zijn baard groeide vol en donker rond zijn mager gezicht, z'n haar was te lang, z'n broek rafelde en vertoonde gleeen in het zitvlak en aan de knieen.... Hij begon bedenkelik te lijken op de schooierige typen, die hij overal op zijn zwerftochten tegenkwam en die hem begonnen te groeten met een weemoedig-vertrouwelik gebaar van herkenning en saamhorigheid. De winter vorderde, een natte kille winter met af en toe fel-koude vriesdagen, dadelik gevolgd door dooiweer, mistig, met natte sneeuwbuien en ijzige slagregens. De stad was een grote, smerige modderpoel, waar mensen en dieren plensend door baggerden. De stad werd een verschrikking, een onheilspellend gedrocht, dat arme mensen opslokte.... Nooit was die al zo bekend gewaande stad zo vreemd geweest voor de Gijzens, die gedacht hadden met haar bevriend te zijn en die haar nu ervoeren als een koude, vijandige, spottende macht, een griezelig groot en vreemd ding, waaraan ze geen deel konden krijgen, dat hen in de klauwen hield en met hen speelde voor het hen reddeloos kraakte.... Wat moest er van hen worden?.... Zo kon het toch niet verder gaan?.... Ze werden bedelaars.... De vriendelike heer uit het kredietmagazijn had de zaak een week of drie aangezien. Toen had hij beslist, dat het niet langer ging en was met een meubelwagen gekomen om het gekochte boeltje weg te halen. Vrouw Gijzen had gehuild en gesmeekt, maar het had niet geholpen. Uit medelijden en omdat alles zo keurig onderhouden was, had hij het allernodigste achtergelaten.Nu hadden ze wat stoelen om op te zitten, een withouten keukentafel om aan te eten, rolgordijnen voor de ramen. Maar het kleedje was van de vloer, de matjes voor de deuren weg, de mooie, vlammend-mahonie geschilderde linnenkast verdwenen.... Gijzen was niet thuis geweest, toen de boel werd weggehaald. Hij vloekte geweldig, toen hij thuis kwam en de onttakelde kamer zag. Het meest ging hij tekeer, omdat ook zijn rieten leunstoel verdwenen was, waarin hij zo behagelik kon uitrusten als hij afgesjouwd van zijn zwerftochten uit de stad terugkeerde. Eindeloos had hij gesakkerd op de smerige bloedzuiger, die een afgebeuld mens zelfs zijn rustig zitje niet gunde. Ze hadden nagecijferd, wat ze al betaald hadden en vonden het zoodje, dat hun goedgunstig gelaten was, overdreven duur. Gijzen dreigde, dat hij naar de politie zou gaan; die afzetter moest meer teruggeven, maar Van Tol had de schouders opgehaald:
- Man, maak je niet te sappel.... As je met die flessetrekkers begint, leg je altijd 'et loodje. Je mot ook rekenen, dat wat ie terugnam, niet nieuw meer was.
- 'IJ zal 'et best vor nieuw verkoope! M'n wijf 'eeget zoonder een smetjen oonder'ouwe.
- Best.... maar hij rekent idem zoveel voor waardevermindering.... Allemaal kwartjesvinders en schorum.
Gijzen keek hem verbijsterd aan.
- Moar g' e me toch zellef oangeroaien om zo de boel te koope.... - Da's wat anders, zei Van Tol luchtig. As je vast werk heb, kom je op die manier makkelik in je boeltje. Maar as 'et mis loopt met de verdienste, ben je 't kind van de rekening.... Later begin je weer van vorenaf an!
- Joa, da' kunde begrijpe! had Gijzen hartgrondig teruggewezen. Nooit van z'n leve meer!.... Zuk' uitzui'gers.... M'n luie stoel ok mee te neme, da' vuil volk!....
De bootwerker haalde de schouders op. Wacht maar: as er weer betere tijden kwamen.... dan wou je immers weer knap in de spullen zitten, waagde je 't weer maar bij een ander, die net zo gemeen was....
Een enkele maal hadden hij en Gijzen wat verdiend aan de haven. Waren d'r toevallig tegen aangelopen als er een paar losse sjouwers nodig waren. Hadden een flink daggeld verdiend. Het was Gijzen wel bevallen. Hard anpakken, maar royaal betaald. Hij zou wel helemaal bootwerker willen worden, als ie erin kon komen.
Maar Van Tol had hem medelijdend aangezien en hem uitgelachen.
- Geloof me nou, Gijzen, daar ben jij de vent niet voor!.... Veel te zwak en te teer gebouwd.... Hier (hij stroopte zijn mouw op en liet een herkulies gebouwde arm zien) kijk es, hoe ik er voor sta, en laat ik je nou vertelle, dat ik soms geradbraakt thuis kom en de volgende ploeg nie weet hoe ik me poten uit bed mot krijge.... We hebben een paar keer wat licht werk gehad, maar as je zo'n ertsboot mot lossen of graan in zakke van honderd kilootjes.... Ik zie jou al bezig!.... Je was in een week dood, man!
Gijzen had geprotesteerd, beledigd. Hij was wel niet zo zwaar gebouwd als Van Tol, maar hij was taai genoeg en kon 'et lang volhouden. Doch de ander had het hoofd geschud:
- Je weet niet, wat 'et is, kerel; daar mot je een korpus van ijzer voor hebbe.
De twee gezinnen leefden al weken min of meer in gemeenschap van goederen. De nood had hen dichter bij elkaar gebracht. Naar buiten hielden zij zorgvuldig geheim, hoe diep ze in de armoe geraakt waren, maar voor elkaar verborgen zij niets meer. De kleine inkomsten, die toevallig door een of ander opgescharreld karweitje door een der beide mannen werden afgedragen, gebruikten ze trouw tesamen op. Maar het was volstrekt onvoldoende, en hoger steeg de nood. Alleen bij de Gijzens brandde nog af en toe de kachel, en ook de Van Tols kwamen zich daar warmen. Vrouw Gijzen verzonk steeds dieper in een toestand van voortdurende schrik, een vreemdsoortige ontzetting voor de stad en het leven, dat reddeloos naar de ondergang leek te neigen. Zij geloofde niet meer aan uitkomst. Zij voelde zich hopeloos in een verwoede draaikolk geslingerd, waarin zij blind en radeloos van angst steeds dieper en dieper werd weggezogen, naar duisternis en verderf. Zij vermagerde met de dag en haar gezwollen lichaam bolde monsterlik onder het eeuwige blauwe werkschort, dat ze uit loutere moedeloosheid nooit meer aflegde. Uren zat zij met de handen in de schoot voor zich uit te staren met brandende, droge ogen, luisterde zonder horen naar het gepraat van Marie van Tol, die zenuwachtig haar best deed, de buurvrouw op te monteren. Maar zij zelf raakte de moed langzamerhand kwijt. De hongerperiode duurde zo lang deze keer.... De weinige gouden en zilveren sieraden van de beide vrouwen had Marie naar de lommerd gebracht. Vrouw Gijzen had er voor geen geld heen durven gaan, en de beleenbriefjes had ze achter in de kast weggestopt, vol schaamte, beangst, dat onbescheiden ogen ze zouden zien.... Marie probeerde haar over te halen eens mee de straat op te gaan.
Ze moest wat lucht happen, zich vertreden, zich verzetten. Dat was nodig, was heilzaam in haar toestand. Maar ze wou niet. Haar weinige goeie kleren waren de weg opgegaan van de oorbellen, de broche, het horloge en de duffelse jas van Geert.... En zo in haar werkkleren, nee, zo kwam ze niet op straat.... Het was al erg genoeg, dat de buurt begon te merken, hoe diep die boerenmensen in de put geraakt waren.... Met haar armoe te koop lopen, nee, die schande zou ze zich zelf niet aandoen.
- Maar, mens, dat is toch geen schande!.... En hier in de buurt weet zo wat iedereen d'r van mee te prate!.... Dach je, dat onze manne alleen maar es zonder werk liepe?....
Zowat iedereen kon d'r van meepraten?.... Zowat iedereen kende uit eigen ervaring deze barre, barre armoe?..... Zo was dus eigenlik het leven in de stad?.... Hoe was dat mogelik? Dan leefden ze dus allemaal altijd door maar aan de rand van het gevaar, vlak aan de rand van de draaikolk.... een kleine onvoorzichtigheid, een klein ongelukje.... en ze werden meegesleurd.... Moesten maar zien, hoe ze er weer uit kwamen.... En wat een weelde en rijkdom, wat een schaterend plezier was er in die zelfde stad, vlak naast de nood van de hongerlijers.... Hoe kon God het toelaten?.... Waaraan hadden zij nou verdiend om zo in het ongeluk te raken?.... Misschien was het hoogmoed geweest om van het dorp weg te gaan, om het hogerop te gaan zoeken in de stad.... Misschien was het hoogmoed en lichtzinnigheid geweest om je zo mooi in de spullen te zetten.... Maar was de straf dan niet onevenredig zwaar, en moesten de kinderen daar dan onder lijden?.... O, de ogen van de kinderen, die grote, vragende, niet begrijpende, hongerige ogen, als ze vroeg naar bed gestuurd werden, zonder avondboterham, omdat er anders 's morgens niets zou zijn om te ontbijten.... Ze vroegen al niks meer, ze huilden al niet meer, kwaad en vol verzet zoals in het begin van die bittere hongertijd, maar de lijdende, verwonderde blik van die treurige kinderogen bleef haar in de ziel branden als een durende pijn; en de machteloosheid om ze te helpen met een simpel stuk brood, dat was een kwelling, die je een vaag voorgevoel gaf van wat je lijden kunt in de hel.... Als Van Tol er bij was, holde hij vloekend naar beneden, haalde het laatste brood en tierde net zo lang tot ze het de kinderen gaf. En dan zat ie later treurig te kijken en wond zich op tot een vlammende woede en begon tegen Gijzen te schreeuwen.
- Zie je nou, godverdomme! wat een zwijnezooi 'et is! Die kindere zonder vrete late! Zukke onnozele schepsels honger en kou late lije!.... Hier en hiernaast en in duizende huizen in de stad.... En in andere wordt genoeg aan de honde gegeven en in de vullisbak gegooid om ons allemaal zat te late ete, alleen omdat ze 't niet meer in d'r volle pens bij kunne perse.... Dat noeme ze beschaafde maatschappij, god zamme eeuwig!.... Dat noeme ze een christelike samenleving.... en ze late d'r broeders en zusters kalm verrekke van de honger in d'r krotte.... ze late kindere zonder ete naar bed gaan, zonder behoorlike kleren in de kou lope, bij een uite kachel zitte.... de bloedhonde, de uitzuigers!.... De huichelaars.... Wat doen de broeders van jouw kerk voor je?.... Flikkere je jongen de school uit, omdat ie z'n beroerde twee dubbeltjes niet kan mee brenge, dat doen ze!....
- Ze wete d'r ommes niks van, protesteerde Gijzen zwak. Ikgoan nie vroagen om bedeeling, da' verdom ik....
- Ze weten 'et! riep de bootwerker. Ze hebbe Merijntje toch de school uit getrapt? Waarom zijn ze toen niet bij je gekommen om te vrage hoe 'et zat
en of je soms wat nodig had?.... Jawel! goeie morge! Bedele bij de arme sodemieters om cente voor een kerk of een vaandel of een gouwe hebbeding voor 't altaar.... hale, hale, hale!.... maar brenge, ho maar!.... Bij de rijke van de gemeente, daar lope ze vriendelik op visite, de zwartjasse, pastoors en dominees, allemaal 'et zelfde doodvreterstuig!.... Een lekker glaassie likke, een fijn sigaartje roke, mee eten op de feeste.... Maar bij jou komme ze nie!.... Zoue ze wat motte achterlate.... Ze barste nog liever!.... En jullie late je iedere keer nog maar weer bezwendele....
- Ik zal nie zege, dat de geesteliken altij d'r plicht van barm'artig'ed noarkomme, antwoordde Gijzen, toen Van Tol buiten adem even zweeg. 't Zijn ok meinse, die d'r fouten emme.... Maar 't geloof blef 't geloof.... een me wete nou eenmoal da' me beruste motte.
- Zo? hoonde Van Tol. Motte me zo erg beruste?.... Nou, maar zullie beruste dan toch niet! Ze bewege hemel en aarde om de baas te blijve en cente bij mekaar te trommele.... Lekker idee, die berusting - voor hun! Zij met d'r vrindjes, de grote hanze, boven op jullie, vet gevrete, genietend van al wat plezierig en mooi is, en jullie maar honger en kou lije en verdriet hebben omdat je kindere geen ete vinde 's avonds, en je rot zwoege voor een krabbel as je werke mag, en dan maar beruste, jonges, maar braaf en gedwee beruste, hoor!.... Daar bove beruste de geldploerten ook in de toestand, boven op jullie nekke en zuige je 't bloed uit je verdommenis en 'et merg uit je knoke!.... En jij maar beruste, hoor, buurman!.... Laat je maar trappe en slaan en uitbuite.... Zullie zalle wel lekker leve en mooi prate over berusting.... De koors, al dat vuile gespuis!l....
Gijzen zuchtte. Die oproerige uitvallen van z'n buurman verschrikten en hinderden hem. Hij was er bang voor. Zulke woorden moesten ongeluk in huis brengen.... O, het klonk allemaal heel logies en hij ondervond op 't ogenblik maar al te bitter, dat er in dit heftige gezwets heel wat was, dat een arme verschoppeling bevrediging kon geven. Maar wat hielp het allemaal? Je was immers toch machteloos! Van Tol had het tot z'n schade ondervonden!.... As je geboren werd als werkezel, dan moest er al een wonder gebeuren, wanneer je niet op stro stierf.... D'r was nou eenmaal niks aan te doen.... Traag zei hij:
- A'wij, aarme sloebers oons geloof verliere, wad' ouwe me dan over om overend te blijve?.... Dan wier de wereld ommes een wilde-beestespul!....
Van Tols ogen gloeiden.
- Dat geloof? smaalde hij. Bijgeloof! Bedrog om de arme sloebers d'r onder te houen!.... Een wildebeestespul?.... En wat is de wereld dan nou anders?.... En wie worden d'r anders opgevreten dan wij? Aldoor alleen wij!.... De wilde beeste drage hoge hoeie en deftige jasse en handschoene omdat je d'r grijpklauwe nie zien zal.... Maar ze verscheure d'r prooi d'r niet minder vrolik om!.... Verdomme! 't wordt tijd dat we ze-n-es gaan temme en ze lere om as mense te leve.... Ik geloof an wat anders dan jij en an wat beters.... En ik wil d'r net zo goed voor bloeie as die koppige martelaars van jullie, as 't mot.... De wereld zal wel es verandere, buurman, en gauw ook!.... De revolutie is op til, man, en dan slaan we de hele vermolmde santekraam tot puinpoeier en dan bouwe we-n-een mooiere, nieuwe wereld voor de mensen en dan wordt 'et een feest om te leven en je eige uit de naad te werken voor een mooie gemeenschap.... Daar wil ik m'n eige voor dood vechte, morgen an de dag!....
Gijzen keek hem vreesachtig aan. Z'n vrouw voelde zich duizelig in deze wirwar van onstuimige, nooit gehoorde, vervaarlike woorden. Ze wist even goed als haar man, dat deze opstandige praat slecht en verwerpelik was, en toch werd ze er door aangetrokken met een angstig-makende kracht. Er kwam zo'n vreemde hoop in je hart als je dat hoorde, zo'n warme, vage verwachting van iets beters dan dit zware, smartelike leven. Als je dat hoorde, leek het of je niet langer hoefde te geloven, dat een mens geboren werd om te lijden, leek het, of er wegen open gingen, waarlangs je naar een blijer bestaan kon streven, leek het of het mogelik was, dat deze armoe uit de wereld verdween...., dat je kinderen misschien een beter leven tegemoet gingen.... Het was niet om te geloven, maar het verwarmde toch voor een ogenblik je hart.... Maar Gijzen wou er niet van horen:
- Ammoal klooterij, zei hij nors. Groote woorde.... wind.... wa' wouwe wij, aarme luize, nou tege de groot' aanze van de wereld beginne?.... Me wooren ommes zo plat gesloge!....
- Zo hoor ik je liever! lachte de bootwerker. Want as je geen andere bezware hebt,ben je gauw genog an onze kant,vader!....We kenne ieder apart een verdomd schijntje, maar as we een lijn trekke, dan doen wij, proletariers, met de wereld wat we wille!.... De grote, wijze, knappe, geleerde, beschaafde en deugdzame mensen hebben d'r een smeerboel van gemaakt, en nou zulle de zwarte, domme, onbeschaafde, onwetende vroeters d'r es een fijn wereldje van make, buurman, waar 'et een lust is om in te leve!.... Dat is nou 'et wonder van de nieuwe tijd, en daar hebbe we geen eens heilige voor noodig.... Wacht maar!.... Dan zalle de kinderen alvast niet meer zonder boterham naar d'r nest gaan!.....
Hij keek naar de alkoof en viel weer uit:
- Verdomme!.... as ik kindere had, liep 'et zo niet af!.... Ik ging vast stelen om ze te vrete te geven!.... Ze wille bij jullie Roomse kerk toch, dat je veel kindere fokt, niet? Liefst ieder jaar een.... En waarom zorge ze dan nie, dat je d'r geregeld tenminste ete voor hebt en warme kleren in de winter?.... Makkelik genog om te zegge: maak maar kindere, hoe meer zieltjes hoe meer vreugd!.... Maar wie kijkt er naar om, as ze d'r eenmaal zijn?.... Prachtig is dat!.... Konijnehokke met kindere, da' betekent: veel armoedzaaiers voor de fabrieke, gedweee vaders en moeders, geduldige werkezels bij de vleet!.... O, ze zijn slim genog, die smakkers, die smerige bondgenoten van de kapitalistebende!....
- Moar buurman toch! riep vrouw Gijzen, geschrokken.
- Gij, zei Gijzen kregelig, gij een je kernuite, jullie deinken alleen moar oan de wereld een oan je moag. Moar bij oons goaget om de ziel, ziede.... die is wa' meer weerd, da' goad' om d'eeuwige zoalig 'ed.
Van Tol keek hem aan. Hij voelde zich moe in eens. De opwinding van het gesprek had zijn hongerend lichaam te veel aangegrepen.
- We prate d'r nog wel es over, zei hij mat. La' we nou maar een potje smousjasse!
Gijzen haalde een vettig spel kaarten uit de kast en zij begonnen aandachtig te spelen. Maar de bootwerker werd al spoedig ongeduldig. Hij schoof op z'n stoel heen en weer, en plotseling sloeg hij met de vuist op tafel en riep:
- Verdomme! dat is niet uit te houwe! Is dat een leve? Ik mot een borrel hebbe!
Verschrikt keek z'n vrouw hem aan.
- Haal nou geen gekke streken uit, Jan, smeekte ze. Je weet, dat we geen cent meer in huis hebbe....
- Kan me niet verrekke! gromde Jan. Een borrel en een beetje lol, daar heeft een mens recht op.... Ik gaan een fles jenever hale! We motten een verzetje hebben, ben je bedonderd, wat jij, buurman?
Gijzen keek hem stomverbaasd aan, maar hij sprong al op en holde de deur uit.
Bleek en ontsteld zat Marie voor zich te kijken, luisterde naar het gestommel van haar man beneden. Wat ging die dolleman doen?.... Als ie 't nou maar niet werkelik in z'n hoofd haalde om te gaan drinken.... Wanneer de lust hem besprong, was ie tot alles in staat.... kon ie z'n buis en z'n vest en z'n broek verkwanselen voor een fles klare.... Dan hoorden ze hem weer de trap opkomen. Marie herademde: hij was er tenminste niet vandoor.... Lachend kwam hij de kamer weer binnen. In de ene hand hield hij een gevulde jeneverkaraf, in de andere een zwart gelakte koekjestrommel.
- Hier ben ik met de jajem! riep hij. Vooruit, buurman, de glaasjes op tafel! We gaan godsammekrake d'r es een feestavond van make!.... Een mens ken nie altijd zitte knieze, wat jij, buurvrouw? Kom, lach ook es tege dat vuurwater.... 't Zajje goed doen an je magere botte, mens!.... En hier is de koektrommel.... Extra fijn Kerstbanket voor de dames.... Laat 'et je smaken!....
Er was water in de karaf en wat hard verdroogde broodkorstjes in het trommeltje, maar Van Tol hield geen ogenblik zijn mond, praatte en lachte als een marktventer, die z'n waar aanprijst en slaagde er in, de anderen op gang te krijgen. Ze konden alle vier wel wat vrolikheid gebruiken en de aanvankelike stijfheid was spoedig overwonnen. Ze dronken mekaars gezondheid, nipten aan de glaasjes en keken elkaar glunderend aan: potverdikke, dat was kost! dat smaakte als klokspijs!.... En de vrouwen zaten met een droog korstje brood en knabbelden er aan of 't fijn, knappend gebak was.
- Godverdorie! juichte de bootwerker, kijk die wijven es zitte snoepe van dat banket.... En wat ruikt 'et fijn, niet?.... Wat zeg je van de jandoedel, Gijzen? Zou een dooie daar levend van worden, ja of nee?....
- 't Is of 'at er een engeltjen op je tong piest, waardeerde Gijzen. Gaddomme, d'r goa toch moar niks boven een goeien borrel!.... Jammer 'a 'nou de sigoarewienkels dicht zijn, aanders gieng ik es een fijn kiesjen 'oale!....
- Barst, wat is dat goedje straf, riep Van Tol, hoestend en een lelik gezicht trekkend. Ik heb 'm nou al half om!.... Afijn, me benne bij huis en Merie rolt me m'n nest wel in, as ik niet meer op me pote ken staan.... Proost, buurvrouw! God, mens, je bekomt er helemaal van! Je krijgt waarachtig een kleur! Je mot es wat meer graantjes pikke, dat zajje goed doen! Vrouw Gijzen glimlachte. En alle vier gingen ze van minuut tot minuut meer in hun kinderlik spelletje op. Al hun behoefte aan levensvreugd, zo lang en pijnlik verdrongen door de drukkende nood, brak zich vrij en een half uur later lachten ze schaterend, zongen een dwaas referein mee bij een komieke voordracht van Van Tol en toen zong Gijzen met zijn schorrige tenor het glundere lied van 'd'aartsvaderlike tijden' en het werd een zorgeloos feest en ze gingen laat en lachend uit elkaar: de karaf was schoon leeg, de koektrommel evenzo en op het portaal wankelde Van Tol, greep Marie met beide armen om haar lijf en zei met dubbelslaande tong:
- Hou me vast, Merie, da'k nie van de trap mieter, want ik ben zo bezopen as een ouwerling van de natte gemeente, jandome.... 'k Ben in lang nie' zo lekker zalig in de lorem geweest, hik!.... 'k Krijg verdomme de hik al ook!....
Moe van het lachen gingen ze naar bed. Maar al voor ze insliepen kwamen de zorgelike gedachten hen weer besluipen. De dronkenschap van de krampachtig opgeschroefde vreugde zakte spoedig en liet hen leeg en hopeloos; ontzenuwd lagen ze met open ogen in 't donker te staren, en begrepen in eens niet meer, hoe ze zich bij al hun ellende zo kinderachtig hadden kunnen aanstellen....