5
Abdallah al-Rahman had zelf de naam Troje verzonnen.
De gedachte vermaakte hem kostelijk. Het was niet strikt noodzakelijk geweest om een naam te kiezen, maar het had het veel gemakkelijker gemaakt om Madam President zover te krijgen dat ze haar hotelkamer verliet. De weken nadat bekend was geworden dat de president half mei naar Noorwegen zou gaan, had hij de Amerikaanse inlichtingendienst met een guerrillatactiek bewerkt.
Pijlsnel naar binnen en er net zo snel weer uit.
De informatie die hij had achtergelaten was fragmentarisch en eigenlijk nietszeggend. Toch gaven die inlichtingen een soort houvast dat er iets aan de gang was, en met een doordacht gebruik van woorden als ‘van binnenuit’, ‘onverwachte interne aanval’ en, om het compleet te maken, het woordje ‘paard’ in een notitie die werd gevonden door de cia op een lichaam dat aan land spoelde in Italië, kreeg hij hen precies waar hij hen wilde hebben.
Toen de informatie Warren Scifford en zijn mannen bereikte, hapten ze toe. Het werd Troje, zoals hij had gewild.
Abdallah was na een rit te paard terug in zijn kantoor. De ochtend in de woestijn was een van de mooiste dingen die hij kende. Het paard had voldoende beweging gehad en na afloop hadden de hengst en hij een bad genomen in de vijver onder de palmen bij de stallen. Het was een oud dier, een van de oudste die hij bezat, en het deed hem goed te voelen dat het nog steeds snelheid, veerkracht en levenslust bezat.
De dag was goed begonnen. Hij had de gewone zaken al afgehandeld. Hij had zijn e-mails beantwoord en een telefonische vergadering gehad. Hij had een bestuursrapport gelezen waar niets interessants in stond. Naarmate de ochtend was overgegaan in de middag, merkte hij dat zijn concentratie afnam. Hij gaf een korte mededeling aan de front office dat hij niet gestoord wilde worden en sloot zijn pc af.
Aan een wand vertoonde het plasmascherm geluidloos de uitzendingen van cnn.
Aan een andere wand hing een enorme kaart van de Verenigde Staten.
Een groot aantal spelden met gekleurde kopjes stond verspreid over het hele land. Hij slenterde naar de kaart toe en liet zijn vingers zigzag van de ene naar de andere speld glijden. Hij stopte in Los Angeles.
Dat was misschien Eric Ariyoshi, dacht Abdallah al-Rahman en hij streelde liefkozend over de gele knopspeld. Eric was een Sansei, een van oorsprong Japanse Amerikaan van de derde generatie. Hij was bijna vijfenveertig en had geen gezin. Zijn vrouw had hem na een huwelijk van vier weken verlaten toen hij in 1983 zijn baan kwijtraakte, en sindsdien had hij bij zijn ouders gewoond. Eric Ariyoshi had zich echter niet klein laten krijgen. Waar hij ze maar kon vinden nam hij klusjes aan, tot hij op dertigjarige leeftijd als gediplomeerd kabelmonteur de avondschool had afgesloten.
De echte klap kwam toen zijn vader stierf.
De oude man was tijdens de Tweede Wereldoorlog geïnterneerd geweest aan de Westkust. Hij was toen nog maar een jongen. Samen met zijn ouders en twee kleine zusjes had hij drie jaar in een gevangenkamp doorgebracht. Het merendeel van de geïnterneerden had niets fout gedaan. Sinds hun geboorte waren ze keurige Amerikaanse burgers geweest. Zijn moeder, Erics grootmoeder, stierf voor ze vrijkwamen in 1945. Erics vader was er nooit overheen gekomen. Toen hij volwassen werd en in een buitenwijk van Los Angeles een kleine bloemenzaak opzette, waar hij met zijn vrouw en zijn twee kinderen ternauwernood van kon leven, begon hij een rechtszaak tegen de Amerikaanse staat. Het proces duurde lang. En werd een kostbare aangelegenheid.
Toen Erics vader in 1994 stierf, bestond de erfenis uit een enorme schuld. Het kleine huisje waar de zoon bijna vijftien jaar lang al zijn inkomsten in had geïnvesteerd, stond nog steeds op zijn vaders naam. De bank eiste het huis op, en Eric moest andermaal opnieuw beginnen. De zaak die zijn vader tegen de Amerikaanse staat had aangespannen vanwege onrechtmatige internering, was op niets uitgedraaid. Alles wat de oude Daniel Ariyoshi kreeg, omdat hij de regels had gevolgd en had geluisterd naar steeds duurdere advocaten, was een verbitterd en volledig geruïneerd leven.
Volgens de rapporten was het gemakkelijk geweest om Eric over te halen.
Hij wilde natuurlijk geld zien, veel geld naar zijn armzalige maatstaven, maar dat verdiende hij dan ook.
Abdallah liet zijn vinger verder glijden, van speldenknop naar speldenknop.
Hij wilde niet, zoals Osama bin Laden, gebruikmaken van zelfmoordterroristen en fanatici voor een aanval op Amerika, dat door hen werd gehaat en dat ze nooit hadden begrepen.
In plaats daarvan had hij een stil leger van Amerikanen opgebouwd. Van ontevreden, bedrogen, onderdrukte en opgelichte Amerikanen, van gewone mensen die in het land thuishoorden. Velen van hen waren er geboren, allemaal woonden ze er en het land was van hen. Ze waren burgers van Amerika, maar Amerika had hun nooit met iets anders dan verraad en nederlagen beloond.
‘The spring of our discontent,’ fluisterde Abdallah.
Zijn vinger stopte bij een groene knopspeld net buiten Tucson, Arizona. Misschien representeerde de speld Jorge Gonzales, wiens jongste zoon tijdens een bankoverval was gedood door een hulpsheriff. Het jongetje was zes jaar oud, en fietste toevallig langs. De sheriff vertelde kortaf tegen de lokale pers dat zijn uitstekende assistent ervan overtuigd was dat de jongen een van de bankrovers was geweest. Bovendien was alles heel snel gegaan.
Kleine Antonio was amper één meter dertig lang, en was zes meter van de politieman verwijderd toen hij werd geraakt. Hij zat op een groene kinderfiets en droeg een iets te groot T-shirt met Spiderman op de rug.
Na de gebeurtenis werd niemand gestraft.
Er kwam niet eens een rechtszaak.
De vader, die sinds hij als dertienjarige van Mexico naar het land van zijn dromen was gekomen bij Wal-Mart had gewerkt, kwam nooit over de dood van zijn zoon en het gebrek aan respect van de mensen die hem en zijn gezin hadden moeten beschermen, heen. Toen hem werd gevraagd om in ruil voor een geldbedrag dat het hem mogelijk maakte om als een welgesteld man terug te verhuizen naar zijn geboorteland een wederdienst te bewijzen die niet eens zo verschrikkelijk leek, greep hij de kans met beide handen aan.
Zo kon Abdallah nog wel even doorgaan.
Elke speld stond voor een ander lotgeval, een ander leven. Natuurlijk had hij nooit iemand ontmoet. Ze hadden geen idee wie hij was, en zouden dat ook nooit weten. Ook de dertig mensen die sinds het begin van 2002 hadden gewerkt aan het in kaart brengen en rekruteren van dit leger van gebroken dromen, wisten niet waar de opdrachten en het geld vandaan kwamen.
Rode bewegingen op het plasmascherm zorgden ervoor dat Abdallah zich omdraaide.
De tv-beelden toonden een brand.
Hij liep terug naar zijn bureau, en zette het geluid harder.
... in deze schuur in de omgeving van Fargo. Het is de tweede keer in twaalf uur tijd dat ongeoorloofde opslag van benzine brand veroorzaakt in dit gebied. De lokale overheid beweert dat...
De Amerikanen waren aan het hamsteren geslagen.
Abdallah ging zitten. Hij legde zijn voeten op het kolossale bureau en pakte een flesje water.
Met benzineprijzen die van uur tot uur omhoog kropen en sombere nieuwsbulletins over steeds vuriger diplomatiek woordgebruik uit het Midden-Oosten, liepen mensen te hoop om zich te verzekeren van brandstof. Het was nog altijd nacht in Amerika. Toch vertoonden de televisiebeelden rijen heetgebakerde chauffeurs met auto’s vol tonnen, emmers, oude olievaten en kunststof blikken. Een reporter die in de weg stond voor een pick-up die eindelijk een van de pompen naderde, moest opzij springen om niet te worden aangereden.
‘Ze kunnen ons niet verbieden om benzine te kopen,’ brulde een corpulente boer voor de camera. ‘Als de overheid niet voor fatsoenlijke benzineprijzen kan zorgen, hebben wij het recht om voorzorgsmaatregelen te nemen!’
‘Wat gaat u nu doen?’ vroeg de reporter terwijl het beeld inzoomde op twee jonge mannen die slaags raakten om een jerrycan.
‘Eerst ga ik deze vullen,’ riep de boer en hij sloeg met zijn hand op een van de vijf olievaten in de laadbak. ‘En dan giet ik de benzine over in mijn nieuwe silo. Ik ga de hele nacht door, en morgen. Zo lang er in deze staat nog een druppel benzine te krijgen is, ga ik...’
Het geluid viel weg en de reporter keek verward in de camera. Pijlsnel schakelde de producer over naar de studio.
Abdallah dronk het flesje leeg en keek weer naar de kaart met spelden, al zijn soldaten.
Ze hadden niets met olie of benzine te maken.
De meesten werkten met kabel-tv. Velen waren in dienst van Sears of Wal-Mart. De rest bestond uit it’ers. Jonge hackers die zich voor weinig geld overal toe lieten verleiden, en meer ervaren programmeurs. Sommigen waren hun baan kwijtgeraakt omdat ze als te oud werden beschouwd. Er was geen plaats meer in de industrie voor kundige, trouwe werkpaarden, die met computers hadden leren werken toen er nog ponskaarten werden gebruikt, en die zich halfdood hadden gewerkt om de ontwikkelingen bij te benen.
Het mooiste van alles, dacht Abdallah en hij strekte een hand uit naar een foto van zijn overleden broer Rashid, was dat geen enkele van de speldenknoppen van de andere op de hoogte was. De taak die ieder voor zich uit te voeren had, was maar klein. Een bagatel; een vergrijp waarvoor je best een risico wilde lopen, bij de gedachte aan de beloning die zou volgen.
Maar alles bij elkaar zou de aanslag fataal worden.
Niet alleen een enorm aantal head-ends, installaties waar kabeltelevisiesignalen werden opgevangen en doorgestuurd naar de abonnees, zou getroffen worden. De grotendeels onbemande installaties waren een veel gemakkelijker doelwit gebleken dan Abdallah had durven dromen. Ook signaalversterkers en kabels zouden worden blootgesteld aan sabotage van een kaliber dat weken, misschien wel maanden aan reparatie zou kosten.
Ondertussen zou de woede toenemen.
Het zou nog erger worden als de beveiligingssystemen en kassa’s in de grootste supermarktketens niet meer zouden functioneren. De aanval op de detailhandel zou schoksgewijs plaatsvinden, met snelle uitbarstingen in geselecteerde gebieden, gevolgd door een nieuwe aanval in andere gebieden, als een effectieve guerrilla onvoorspelbaar en strategisch onnavolgbaar.
Het onzichtbare leger van Amerikanen, verspreid over het hele continent en nietsvermoedend van elkaars bestaan, wist precies wat hij moest doen als het signaal werd gegeven.
Dat zou morgen gebeuren.
Het had Abdallah meer dan een week gekost om de uiteindelijke strategie uit te stippelen. Hij had hier gezeten, in dit kantoor, met lange lijsten van rekruten voor zich. Zeven dagen had hij hen over de kaart heen en weer geschoven, had hij berekend en gecalculeerd, daadkracht en maximaal effect beoordeeld. Ten slotte had hij alles op papier gezet; hij hoefde alleen nog Tom O’Reilly naar Riaad te halen.
En William Smith. En David Coach.
Drie koeriers had hij laten komen. Ze waren tegelijkertijd in het paleis geweest, maar wisten niets van elkaar. Ze waren allemaal met een ander vliegtuig weer naar Europa gereisd, met slechts een halfuur tussenpauze. Abdallah glimlachte bij de gedachte en streelde voorzichtig over de foto van zijn broer.
Hij zou nooit honderd procent zeker kunnen zijn van iets op deze wereld, maar door het offeren van drie van zijn beste kaarten was de kans groot dat in elk geval één van de brieven een Amerikaanse brievenbus zou bereiken.
Drie koeriers had hij gebruikt, en alle drie waren ze vlak nadat ze de brief met de eensluidende inhoud hadden gepost, gestorven. De enveloppen hadden hetzelfde adres en mocht een van de brieven in verkeerde handen terechtkomen, dan was de inhoud voor iedereen behalve de ontvanger van generlei betekenis.
En dat was het zwakste punt van het hele plan: alle brieven hadden hetzelfde adres.
Als iedere goede generaal kende Abdallah zijn sterke en zwakke punten. Zijn sterkste punten waren zijn geduld, zijn enorme kapitaal en het feit dat hij onzichtbaar was. Dat laatste was tegelijk zijn zwakheid. Hij was afhankelijk van het gebruik van veel schakels, van stromannen en elektronische omwegen, van dekmantels en af en toe valse identiteiten.
Abdallah al-Rahman was een gerespecteerd zakenman. Het overgrote deel van zijn bezigheden was legitiem, en hij maakte gebruik van de beste handelaars in Europa en de VS. Hij was weliswaar omgeven door een mythische ontoegankelijkheid, maar nog nooit had iemand of iets ertoe geleid dat zijn reputatie als eerlijke kapitalist, investeerder en beursspeculant werd aangetast.
Zou moest het ook blijven.
Maar hij had één geallieerde nodig gehad. Eén ingewijde.
Operatie Troje was te gecompliceerd, niet alles kon op afstand worden bestuurd en omdat geen enkel spoor terug te leiden mocht zijn naar Abdallah zelf, was hij meer dan tien maanden niet in de VS geweest.
Eind juni 2004 had hij een bespreking gehad met de Democratische kandidaat voor de presidentsverkiezingen. Ze had een positieve indruk gemaakt en was onder de indruk van Arabian Port Management geweest. Hij had het aan haar gezien. De bespreking had een halfuur langer geduurd dan gepland omdat ze meer wilde weten. In het vliegtuig terug naar Saudi-Arabië had hij voor het eerst sinds zijn broers dood gedacht dat het misschien niet noodzakelijk was om alles ooit in gang te zetten. Dat dertig jaar van planmatige positionering en het opzetten van een netwerk van slapende agenten verspreid over de hele VS misschien verspilde moeite zouden zijn. Hij had zijn hoofd tegen het raampje van zijn privéjet gelegd en naar de wolken in de diepte gekeken, intens roze gekleurd door de zon die op het punt stond om achter hen te verdwijnen. Dat was niet belangrijk, had hij gedacht. Het hele bestaan was vervuld van investeringen die geen rendement opleverden. De overname van het leeuwendeel van de Amerikaanse havens zou het waard zijn.
Ze had hem het contract zo goed als beloofd.
En toen liet ze hem los, om haar zege te behalen.
Er was een ontvanger van de brieven, een man die alles in werking zou stellen volgens Abdallahs eigen, gedetailleerde plannen. Er mocht niets fout gaan en Abdallah moest het risico lopen om rechtstreeks contact op te nemen. Hij vertrouwde zijn helper. Ze kenden elkaar al lange tijd. Af en toe werd hij geplaagd door de gedachte dat zelfs die laatste, flinterdunne verbinding tussen hemzelf en de VS moest worden geëlimineerd zo gauw Operatie Troje had plaatsgevonden.
Abdallah veegde voorzichtig met de mouw van zijn overhemd over het glas voordat hij de foto van Rashid terugzette op zijn bureau.
Hij vertrouwde Fayed Muffasa weliswaar, maar hij kon ook de gedachte niet verdragen dat hij überhaupt op een levende ziel moest vertrouwen.
6
‘Well, isn’t this a Kodak moment?’
President Helen Bentley zat met Ragnhild op schoot. Het meisje sliep. Haar blonde hoofd hing slap achterover, haar mond stond wijd open en achter de dunne oogleden bewogen haar ogen snel van links naar rechts. Met regelmatige tussenpozen klonk een klein snurkje.
‘Het was niet de bedoeling dat je zou...’
De moeder stak haar handen uit naar het kind.
‘Laat haar maar liggen,’ glimlachte Helen Bentley. ‘Ik heb ook even rust nodig.’
Drie uur lang had ze achter de computer gezeten. De situatie was op z’n zachtst gezegd ernstig. Veel erger dan ze zich had voorgesteld. De angst voor wat er kon gebeuren als over een paar uur de beurs van New York zou openen, was enorm, en het leek alsof de media de afgelopen vierentwintig uur meer bezig waren geweest met economie dan met politiek. Als je al van een dergelijk onderscheid kon spreken, dacht Helen Bentley. Nog steeds rapporteerden alle tv-stations en internetkranten voortdurend vanuit Oslo om het publiek op de hoogte te houden van de ontvoering van de president, maar op een bepaalde manier leek het toch alsof Helen Bentley en haar lot naar de rand van het publiek bewustzijn waren verschoven. Nu ging het over dingen die de mensen direct raakten. Over olie, benzine en arbeidsplaatsen. In verschillende steden was het tot onlusten gekomen, en de eerste twee zelfmoorden op Wall Street waren al een feit. De Saudi-Arabische en de Iraanse regering waren eenstemmig woedend. Haar eigen minister van Buitenlandse Zaken had de wereld al een aantal keren moeten geruststellen dat er geen enkele reden was om ervan uit te gaan dat de beide landen iets te maken hadden met de ontvoering van de president.
Na zijn toespraak gisteravond was het echter stil gebleven en het conflict escaleerde verder.
Ze had zich voorlopig beperkt tot surfen op de open internetpagina’s. Ze wist dat ze op een gegeven moment genoodzaakt zou zijn om pagina’s te bezoeken die in het Witte Huis alle alarmbellen zouden laten rinkelen, maar ze wilde daar zo lang mogelijk mee wachten. De verleiding om een hotmailadres aan te maken en een geruststellend bericht te sturen naar Christophers privémailbox had verschillende keren door haar hoofd gespeeld. Gelukkig had ze de verleiding kunnen weerstaan.
Er waren nog steeds te veel dingen die ze niet begreep.
Dat Warren een dubbelspel had gespeeld, was al onbegrijpelijk genoeg. Maar een lang leven had haar geleerd dat mensen af en toe vreemde bokkensprongen maakten. Waren Gods wegen al ondoorgrondelijk, ze konden waarachtig niet vergeleken worden met die van de aardse stervelingen.
Het was de opmerking over het kind die ze niet begreep.
In de brief die Jeffrey Hunter haar die vroege ochtend, die nu al een eeuwigheid geleden leek, had laten lezen, stond dat ze het wisten. Dat de Trojanen van het kind afwisten. Iets dergelijks. Ze kon zich met geen mogelijkheid de precieze tekst herinneren. Toen ze de brief las, had ze in een flits de biologische moeder van haar kind voor ogen gezien, een in het rood geklede gedaante in de regen, met wijd open ogen en een smeekbede om hulp die niet werd beantwoord.
Kleine Ragnhild probeerde zich om te draaien.
Het was een mooi kind. Blond donshaar en melkwitte tanden achter vochtige, rode lippen. Lange, mooi gebogen wimpers.
Ze leek op Billie.
Helen Bentley glimlachte en legde het kind beter neer. Dit was een wonderlijke plek. Het was doodstil. In de verte kon je het geruis horen van de wereld waarvoor ze zich verborgen hield. Hierbinnen zaten vijf mensen, die ervoor kozen om niet samen te praten.
De vreemde huishoudster zat bij het raam. Ze zat te haken. Af en toe maakte ze een boos, smakkend geluid en keek ze naar buiten, naar de enorme eikenboom. Dan leek het net alsof ze zichzelf geluidloos mummelend terechtwees voordat ze zich opnieuw concentreerde op haar knalroze handwerk.
De moeder van het kind was een fascinerende vrouw. Toen ze het verhaal over Warren vertelde, leek het alsof ze het nog nooit met iemand had gedeeld. Op een bepaalde manier gaf dat Helen een gevoel van lotsverbondenheid. Paradoxaal genoeg, dacht ze, omdat haar geheim over haar eigen verraad ging. Inger Johanne was pertinent bedrogen.
Vrouwen en hun verdomde geheimen, dacht ze. Waarom? Waarom voelen we schaamte, of we er nu reden toe hebben of niet? Waar komt dat gevoel vandaan, dat knagende gevoel van altijd schuldig zijn?
Van de vrouw in de rolstoel kreeg ze geen hoogte.
Ze zat nu aan de andere kant van de keukentafel, met een krant op haar schoot en een kop koffie in haar hand. Ze leek niet te lezen. De krant lag nog op dezelfde pagina opengeslagen als een kwartier geleden.
Helen begreep nog steeds niet helemaal wie hier nu bij wie hoorde. Op de een of andere manier kon het haar ook niet schelen. Normaal gesproken zou haar enorme behoefte aan controle een dergelijke situatie onhoudbaar voor haar maken. In plaats daarvan voelde ze zich rustig, alsof de onduidelijke toestand haar eigen absurde bestaan des te natuurlijker maakte.
Ze hadden, sinds ze die ochtend in alle vroegte wakker was geworden, nog geen vraag gesteld. Niet één.
Het was niet te geloven.
Het kind op haar schoot kwam slaapdronken overeind. Ze ving de geur van zoete melk en slaap op toen het kind haar wantrouwend aankeek en zei: ‘Mama. Wil naar mama.’
De huishoudster kwam sneller overeind dan je van zo’n magere, hinkende gestalte voor mogelijk zou houden.
‘Kom maar met tante Marry mee. Dan gaan we wat speelgoed van Ida zoeken. Dan kunnen de dames hier in alle rust zitten zwijgen.’
Ragnhild lachte en strekte haar armen naar haar uit.
Ze moesten hier in elk geval vaak zijn, dacht Helen Bentley. Het kind leek dol op de oude vogelverschrikker. Ze verlieten de kamer. Het geluid van het babbelende meisje en de mopperende vrouw werd steeds zachter, tot het uiteindelijk helemaal stil werd. Ze waren vast naar een andere kamer gegaan.
Ze moest terug naar de pc. Op de een of andere manier moest ze de ontbrekende antwoorden vinden. Ze moest verder zoeken. Ergens in de informatiechaos die ronddraaide in cyberspace, moest ze vinden waar ze naar op zoek was, voordat ze zich kenbaar maakte en de aarde weer terugbracht in zijn vertrouwde baan.
Natuurlijk zou ze het antwoord niet op een pc vinden, dacht ze. Voor ze op haar eigen pagina’s kon inloggen, was er niets te vinden dat haar zou kunnen helpen.
Ze ontdekte dat ze naar haar handen zat te staren. Haar huid was droog, en ze had een nagel gebroken. Haar trouwring leek te groot. Hij zat los om haar vinger en dreigde eraf te glijden toen ze hem met twee vingers vastpakte en ronddraaide. Langzaam hief ze haar hoofd op.
De vrouw in de rolstoel keek haar aan. Ze had de wonderlijkste ogen die Helen Bentley ooit had gezien. Ze waren ijsblauw, bijna kleurloos, maar tegelijk diep en donker. Het was onmogelijk iets uit haar blik op te maken; geen vragen, geen eisen. Niets. De vrouw zat maar naar haar te kijken. Ze werd er duizelig van en probeerde haar blik neer te slaan. Dat was onmogelijk.
‘Ze hebben me voor de gek gehouden,’ zei Helen Bentley zacht. ‘Ze wisten wat ze moesten doen om mij in paniek te krijgen. Ik ben gewillig meegegaan.’
De vrouw die Hanne Wilhelmsen heette, knipoogde.
‘Wil je me vertellen wat er is gebeurd?’ vroeg ze en langzaam vouwde ze de krant op.
‘Ik denk dat ik dat wel moet,’ zei Helen Bentley en ze haalde zo diep mogelijk adem. ‘Ik heb geen andere keus.’
7
‘En dat is alles wat je kunt zeggen?’
De chef van de Binnenlandse Veiligheidsdienst Peter Salhus trok een ontevreden gezicht en krabde zich op zijn gekortwiekte hoofd. Yngvar Stubø sloeg zijn handen uiteen en probeerde wat beter te gaan zitten in de ongemakkelijke stoel. De tv op de archiefkast stond aan. Het geluid klonk zacht en vals. Yngvar had hetzelfde item al vier keer gezien.
‘Ik geef het op,’ zei hij. ‘Na die toestand van gisteravond is er geen woord meer uit Warren Scifford te krijgen. Ik begin bijna te geloven dat de fbi zijn eigen weg volgt. In de kantine werd al verteld dat ze afgelopen nacht zelfs hadden ingebroken in een appartement. In Huseby. Is waarschijnlijk een villa geweest...’
‘Alleen maar geruchten,’ mompelde Peter Salhus en hij trok een la open. ‘Ze zullen zich wel weten te beheersen. Ze begrijpen best dat ze hier niet de cowboy kunnen uithangen. We hadden allicht een volledig verslag van de zaak gekregen als iets dergelijks was gebeurd.’
‘God mag het weten. Ik vind het allemaal nogal... frustrerend.’
‘Wat? Dat de Amerikanen in een ander land gewoon hun eigen gang gaan?’
‘Nee. Of toch. Maar... dank je wel.’
Hij stak een hand uit naar de rode doos die Peter Salhus hem aanreikte. Voorzichtig, alsof hij een kostbare schat aannam, pakte hij een dikke sigaar en keek er even naar voordat hij hem onder zijn neus door haalde.
‘cao Maduro No. 4,’ zei hij plechtig. ‘Sopranos sigaren! Maar... mogen we hier roken?’
‘Uitzonderingssituatie,’ zei Salhus kortaf en hij pakte een sigarenknipper en een doos grote lucifers. ‘Met alle respect... het kan me niet schelen.’
Yngvar lachte. Hij behandelde de sigaar met geroutineerde bewegingen voordat hij hem aanstak.
‘Je wilde iets zeggen,’ zei Peter Salhus en hij leunde achterover.
De sigarenrook dreef in grote kringen onder het plafond. Het was nog vroeg in de ochtend, maar Yngvar voelde zich onmiddellijk moe, alsof hij een uitgebreide maaltijd naar binnen had gewerkt.
‘Alles bij elkaar,’ mompelde hij en hij blies een rookkring naar het plafond.
‘Wat?’
‘Ik ben door alles gefrustreerd. Ik weet niet hoeveel mensen proberen uit te vinden wie de president heeft ontvoerd en waarom dat is gebeurd, en uiteindelijk maakt het allemaal niets uit.’
‘Natuurlijk maakt het iets uit, het...’
‘Heb je de laatste tijd gekeken?’
Yngvar knikte naar het tv-toestel.
‘Het is één grote politieke kwestie geworden.’
‘Wat had je dan verwacht? Dat deze zaak een doodgewone verdwijning zou zijn?’
‘Nee. Maar waarom lopen wij eigenlijk de benen uit ons lijf op zoek naar kleine crimineeltjes als Gerhard Skrøder en een Pakistaan die het al in zijn broek doet van angst als we alleen maar naar hem kijken, als de Amerikanen allang hun conclusie hebben getrokken wat er is gebeurd?’
Salhus zag eruit alsof hij zich wel vermaakte. Zonder te antwoorden, stopte hij de sigaar in zijn mond en legde zijn benen op tafel.
‘Ik bedoel...’ zei Yngvar, terwijl hij om zich heen keek op zoek naar een asbak. ‘Gisteravond zijn drie mensen vijf uur lang bezig geweest om de puzzel in elkaar te leggen die laat zien hoe Jeffrey Hunter zich heeft verborgen in de ventilatieschacht. Dat viel niet mee. Er waren talloze losse stukjes. Wanneer werd de suite van de president voor het laatst onderzocht, wanneer kwamen de speurhonden, wanneer werd in verband met de allergie van de president voor de laatste keer gestofzuigd, wanneer werden de camera’s uitgezet, en wanneer ging... nou ja, je snapt het wel. Uiteindelijk is het hen gelukt. Maar wat is het punt?’
‘Het punt is dat wij een zaak moeten oplossen.’
‘Maar de Amerikanen hebben schijt aan ons.’
Hij keek sceptisch naar het plastic kopje dat Salhus hem aanbood. Toen haalde hij zijn schouders op en tikte er voorzichtig de as in.
‘De politie van Oslo arresteert de ene bandiet na de andere,’ ging hij verder. ‘En ze blijken allemaal betrokken te zijn bij de ontvoering. Ze hebben de andere chauffeur ook gevonden. Ze hebben zelfs een van die vrouwen te pakken gekregen die moesten doen alsof ze de president waren. En geen van de arrestanten weet iets anders te vertellen dan dat ze een opdracht kregen tegen goede betaling, zonder dat ze enig idee hadden van wie die opdracht afkomstig was. Voordat deze dag om is, zitten wij met een kelder vol ontvoerders!’
Peter Salhus lachte uit volle borst.
‘Maar zijn ze überhaupt geïnteresseerd?’ vroeg Yngvar retorisch en hij leunde over de lessenaar. ‘Kan het die lui aan de Drammensveien wel iets schelen waar wij mee bezig zijn? Willen ze wel informatie krijgen? O, nee. Ze zijn zelf lekker bezig en spelen Texas, terwijl de wereld om hen heen volledig ontspoort. Ik geef het op. Ik geef het gewoon op.’
Hij nam nog een trek van zijn sigaar.
‘Ze zeggen dat jij een flegmaticus bent,’ zei Salhus. ‘Dat jij de meest bedachtzame man bij de Kripos bent. Ik weet niet of die reputatie helemaal verdiend is. Wat zegt je vrouw trouwens?’
‘Mijn vrouw? Inger Johanne?’
‘Heb je er meer dan één?’
‘Waarom zou zij hier iets over zeggen?’
Salhus hief afwerend zijn handen op. ‘Zover ik weet is ze afgestudeerd criminoloog en heeft ze een tijd bij de fbi gezeten. Ik zou dus denken dat ze hier wel een mening over heeft.’
‘Zou kunnen,’ zei Yngvar en hij staarde naar de as van zijn sigaar die op zijn broekspijp was gevallen. ‘Maar ik weet eigenlijk niet wat ze ervan vindt. Ik heb geen idee.’
‘Zo gaat dat,’ zei Peter Salhus en hij schoof het plastic kopje wat verder naar Yngvar toe. ‘We zijn de afgelopen dagen ook nauwelijks thuis geweest.’
‘Zo gaat dat,’ herhaalde Yngvar vlak en hij doofde zijn sigaar lang voordat hij was opgerookt, alsof de verboden bezigheid te mooi was geweest om waar te zijn. ‘Zo gaat het met ons allemaal.’
Het was tien over halfelf, en Inger Johanne had nog niets van zich laten horen.
8
Inger Johanne had geen idee hoe laat het was. Ze had het gevoel dat ze zich in een andere werkelijkheid bevond. De schok die ze had ervaren toen Marry de vorige avond plotseling opdook met de uitgeputte president in haar armen, had plaats gemaakt voor een gevoel dat ze mijlenver verwijderd was van alles wat zich buiten het appartement aan de Kruses gate afspeelde. Ze had af en toe naar de tv gekeken, maar ze was niet naar buiten geweest om kranten te kopen.
Het appartement was een afgesloten fort. Er kwam niemand binnen, er ging niemand uit. Het leek alsof Hannes resolute beslissing om gehoor te geven aan de smeekbede van de president om geen alarm te slaan, een loopgraaf rond hun hele bestaan had gecreëerd. Inger Johanne moest er zelfs over nadenken of het ochtend of avond was.
‘Het moet over iets anders gaan,’ zei ze opeens. ‘Je focust je op het verkeerde geheim.’
Ze had een hele poos gezwegen. Stil had ze zitten luisteren naar de beide andere vrouwen. Ze had het soms vurige, soms aarzelende en bedachtzame gesprek tussen Helen Bentley en Hanne Wilhelmsen zo lang zonder enige bijdrage van haar kant gevolgd, dat ze haar aanwezigheid waren vergeten.
Hanne trok haar wenkbrauwen op. Met een wantrouwige blik sloeg Helen Bentley haar ogen neer. Het oog aan de gewonde kant van haar gezicht was helemaal gesloten.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Hanne.
‘Ik denk dat jullie je druk maken over het verkeerde geheim.’
‘Dat begrijp ik niet,’ zei Helen Bentley. Ze leunde achterover en kruiste haar armen voor haar borst, alsof ze zich beledigd voelde. ‘Ik hoor wel wat je zegt, maar wat betekent het?’
Inger Johanne schoof haar koffiekopje weg en streek een haarlok achter haar oor. Ze bleef zitten staren naar een punt op het tafelblad, met halfopen mond en zonder adem te halen, alsof ze niet goed wist hoe ze moest beginnen.
‘Wij mensen hebben altijd de neiging om alles op ons zelf te betrekken,’ zei ze eindelijk met een ontwapenende glimlach. ‘Iedereen doet dat, op de een of andere manier. Vooral... vrouwen.’
Ze moest weer even nadenken. Ze hield haar hoofd scheef en draaide een haarlok om haar vinger. De beide andere vrouwen keken haar nog steeds sceptisch aan, maar ze luisterden. Toen Inger Johanne weer begon te praten, klonk haar stem wat lager dan normaal.
‘Je vertelde dat je wakker werd gemaakt door die Jeffrey, die je kende. Je was natuurlijk moe. Volgens wat je hebt verteld, was je in eerste instantie nogal in de war. Erg in de war, zei je. En dat is trouwens niet vreemd. De situatie moet je redelijk... bijzonder zijn voorgekomen.’
Inger Johanne zette haar bril af en keek met haar half toegeknepen, bijziende ogen in het rond.
‘Hij liet je een brief zien,’ zei ze. ‘Je kunt je niet exact herinneren wat erin stond. Maar je herinnert je wel dat je in paniek raakte.’
‘Nee,’ zei Helen Bentley beslist. ‘Ik herinner me dat...’
‘Wacht,’ zei Inger Johanne en ze hief haar hand op. ‘Alsjeblieft. Luister eerst naar mij. Dat is wel wat je zei. Je hebt de hele tijd benadrukt dat je in paniek raakte. Alsof je... een grens overging. Het is alsof je... je zo erg schaamt dat je de situatie niet aankon, dat je ook niet in staat bent die te reconstrueren.’
Ze had kunnen zweren dat de president begon te blozen.
‘Helen,’ zei Inger Johanne en ze stak haar hand naar haar uit.
Het was de eerste keer dat ze de president bij de voornaam noemde. Haar hand bleef op tafel liggen met de handpalm naar boven. De president raakte hem niet aan. Ze trok hem weer terug.
‘Jij bent de president van Amerika,’ zei ze zacht. ‘Jij bent letterlijk al eerder in oorlog geweest.’
Er leek een glimlachje over Helen Bentleys gezicht te glijden.
‘Om in een dergelijke situatie in paniek te raken,’ zei Inger Johanne en ze haalde diep adem, ‘is niet erg... president-achtig. Niet in jouw ogen. Je valt jezelf te hard, Helen. Dat moet je niet doen. Dat heeft helemaal geen zin. Zelfs iemand als jij heeft zwakke punten. Iedereen heeft die. De ellende in deze zaak is alleen dat je dacht dat ze die van jou hadden gevonden. Laten we proberen een stap terug te zetten. Laten we proberen uit te vinden wat er gebeurde in de seconden vóór je dacht dat je wereld instortte.’
‘Ik las Warrens brief,’ zei Helen Bentley kortaf.
‘Ja. En daarin stond iets over een kind. Kun je je nog meer herinneren?’
‘Jawel. Er stond in dat ze het wisten. Dat de Trojanen het wisten. Van het kind.’
Inger Johanne poetste haar brillenglazen met een servet. Er zat waarschijnlijk vet op het papier want toen ze haar bril weer opzette, zag ze alles door een fijne waas.
‘Helen,’ probeerde ze nog een keer. ‘Ik begrijp dat je ons niet kunt vertellen wat je met die Trojanen-toestand bedoelt. Ik respecteer ook voor de volle honderd procent dat je je geheim van het kind voor jezelf wilt houden, het geheim waarvan jij denkt dat ze het weten, en dat ervoor zorgde dat... jij helemaal doordraaide. Maar kan het zo zijn... kan het zo zijn dat...’
Ze aarzelde en vertrok haar gezicht in een grimas.
‘Nu zit je te wroeten,’ zei Hanne.
‘Ja.’
Inger Johanne keek naar de president.
‘Kan het zijn dat je automatisch aan dat geheim dacht...’ zei ze snel om de draad niet kwijt te raken, ‘... omdat dat het ergste was? Het afschuwelijkste?’
‘Nu snap ik niet goed wat je bedoelt,’ zei Helen Bentley.
Inger Johanne stond op en liep naar het aanrecht. Ze deed een druppel afwasmiddel op elk brillenglas en liet er warm water over stromen terwijl ze met haar duim het glas schoonwreef.
‘Ik heb een dochter van bijna elf,’ zei Inger Johanne en ze droogde zorgvuldig haar bril af. ‘Ze heeft een geestelijke handicap waarvan we niet precies weten wat het is. Zij is... het allergevoeligste punt in mijn leven. Ik heb altijd het gevoel dat ik haar niet goed beoordeel. Dat ik niet goed genoeg ben voor haar, niet goed genoeg mét haar. Zij maakt me zo verschrikkelijk kwetsbaar. Zij zorgt dat ik... alles op mezelf betrek. Als ik per ongeluk een gesprek opvang over gebrekkige zorg, dan denk ik automatisch dat ze het over mij hebben. Als ik een tv-programma zie over een of andere miraculeuze kuur voor autisten in de VS, voel ik me een slechte moeder omdat ik niet iets dergelijks voor haar heb gezocht. Het programma wordt een persoonlijke aanklacht tegen mij, en ik lig ’s nachts wakker en voel me ellendig.’
Zowel Helen Bentley als Hanne Wilhelmsen glimlachte nu. Inger Johanne ging weer aan tafel zitten.
‘Zie je wel,’ zei ze. ‘Jullie herkennen het. Zo zijn we allemaal. Min of meer. En ik geloof dat jij, Helen, aan jouw geheim dacht omdat dat je zwakste punt is. Maar daar ging het in de brief niet over. Dat was iets anders. Een ander geheim, misschien. Of een ander kind.’
‘Een ander kind,’ herhaalde de president niet-begrijpend.
‘Ja. Je bent ervan overtuigd dat niemand, maar dan ook niemand, op de hoogte kan zijn van... wat er lang geleden is gebeurd. Zelfs je man niet, zeg je. Dan is het logisch...’
Inger Johanne leunde over de tafel.
‘Hanne, jij bent jarenlang rechercheur geweest. Is het niet redelijk om aan te nemen dat als iets compleet onmogelijk is... tja... dat het dan ook gewoon niet mogelijk is! Dan moet je een andere verklaring zoeken.’
‘De abortus,’ zei Helen Bentley.
De dominee die voorbijkwam, nam er de tijd voor. Helen Bentley staarde voor zich uit, zonder haar ogen op een bepaald punt te vestigen. Haar mond stond halfopen en een diepe rimpel deelde haar neusrug in tweeën. Ze leek totaal niet bang of beschaamd, of zelfs maar onaangenaam getroffen.
Ze was in diepe concentratie.
‘Je hebt een abortus gehad,’ zei Inger Johanne ten slotte heel langzaam, na een stilte die minuten leek te duren.
‘Het is nooit bekend geworden. Niet bij mijn weten. En ik hou dat soort dingen goed in de gaten, om heel eerlijk te zijn.’
Toen klonk een helder, rinkelend geluid.
Er werd aan de deur gebeld.
‘Wat doen we nu,’ fluisterde Inger Johanne.
Helen Bentley verstijfde.
‘Wacht,’ zei Hanne. ‘Marry doet open. Het gaat wel goed.’
Ze hielden alle drie hun adem in, deels van spanning, deels om het gesprek te volgen dat Marry met de bezoeker voerde. Ze konden geen van drieën een woord onderscheiden.
Het duurde een halve minuut. De deur viel dicht. Even later stond Marry met Ragnhild op haar heup in de deur van de keuken.
‘Wie was dat?´ vroeg Hanne.
‘Een van de buren,’ snoof Marry en ze pakte een glas van het aanrecht.
‘En wat wilde een van de buren?’
‘Vertellen dat de deur van de kelderbox open staat. Verdorie. Ik ben gisteravond vergeten om weer naar beneden te gaan. Nee, maar ik kon madam hier toch niet loslaten voor zoiets banaals als een kelderdeur die open stond?’
‘En wat heb je tegen de buurman gezegd?’
‘Ik heb hem bedankt voor de tip. En toen begon hij te zeuren dat er beneden ook nog een deur is vernield en of ik daar iets van wist, dus toen heb ik gezegd dat hij zich met zijn eigen zaken moest bemoeien. En dat was het.’
Ze zette het glas weer weg en verdween.
‘What?’ vroeg Helen Bentley direct. ‘What was all that about?’
‘Niets,’ zei Hanne en ze wuifde met haar hand. ‘Iets over een kelderdeur die open stond. Vergeet het maar.’
‘Er was dus nog een geheim,’ zei Inger Johanne.
‘Ik heb het nooit als een geheim gezien,’ zei Helen Bentley rustig, ze leek haast verbaasd bij de gedachte. ‘Alleen als iets waar niemand iets mee te maken heeft. Het is verschrikkelijk lang geleden. Het was in de zomer van 1971. Ik was eenentwintig en studeerde nog. Het was lang voordat ik Christopher leerde kennen. Hij weet er natuurlijk van. Dus het is geen... geheim. Niet op die manier.’
‘Maar een abortus...’
Inger Johanne veegde met haar vingers over tafel en herhaalde zichzelf: ‘Een abortus! Zou het niet rampzalig voor je verkiezingscampagne zijn geweest als zoiets bekend zou worden? En zou het niet nog steeds een groot probleem voor je kunnen betekenen? De abortuskwestie is op zijn zachtst gezegd een gevoelig en voortdurend schisma in de VS, en...’
‘Dat geloof ik eigenlijk niet,’ zei Helen Bentley beslist. ‘En in elk geval ben ik er de hele tijd op voorbereid geweest. Iedereen weet dat ik Pro-Choice ben. Mijn standpunt in het debat leek me zelfs een tijdlang de verkiezing te kosten...’
‘Dat is het understatement van de dag,’ zei Inger Johanne. ‘Bush deed wat hij kon om je op dat punt te raken.’
‘Ja, klopt. Maar het ging goed, vooral omdat ik veel stemmen van vrouwen trok uit de... lagere sociale klassen. Onderzoeken wezen uit dat ik zelfs enorm veel stemmen heb gekregen van vrouwen die zich nog nooit eerder als kiezer hadden geregistreerd. Bovendien heb ik duidelijk gemaakt dat ik absoluut een tegenstander ben van een late abortus. Dat maakte me beter verteerbaar, zelfs bij de tegenstanders van abortus. En ik heb me geen zorgen gemaakt over de mogelijkheid dat mijn eigen abortus bekend zou worden. Het was het risico waard. Ik schaam me er namelijk niet voor. Ik was veel te jong om een kind te krijgen. Ik was tweedejaarsstudent. Ik hield niet van de vader van het kind. De abortus werd volgens de regels uitgevoerd. Ik was nog maar zeven weken zwanger en ben naar New York gegaan. Ik was en ben een voorstander van zelfgekozen abortus tijdens de eerste drie maanden, en sta voor wat ik heb gedaan.’
Ze haalde adem en Inger Johanne meende te horen dat haar stem een beetje beefde toen Helen Bentley verder ging: ‘Maar ik heb een hoge prijs betaald. Ik werd onvruchtbaar. Zoals jullie weten is mijn dochter Billie geadopteerd. Wat abortus betreft kan niemand zeggen dat ik verschil maak tussen theorie en praktijk. En dát is voor politici het allerbelangrijkste.’
‘Maar toch is iemand ervan overtuigd dat dit dynamiet is,’ zei Inger Johanne.
‘Absoluut,’ zei Helen Bentley. ‘Heel erg, zelfs. Zoals je zegt: het abortusvraagstuk verdeelt Amerika. Het is een heel gevoelig onderwerp en de discussie is nog lang niet afgesloten. Als de ingreep bekend zou worden, had het mij de kop gekost. Maar zoals gezegd, ik...’
‘Wie weet ervan?’
‘Wie...’
Ze dacht na en fronste haar voorhoofd.
‘Niemand,’ zei ze aarzelend. ‘Ja, Christopher natuurlijk. Hij wist het al voor ons huwelijk. En mijn beste vriendin Karen wist het. Zij heeft me geweldig gesteund. Een jaar later is ze omgekomen bij een auto-ongeluk. Toen was ik in Vietnam, en... ik kan me niet voorstellen dat Karen het aan iemand heeft verteld. Ze was...’
‘En het ziekenhuis? Er moeten toch dossiers zijn?’
‘Het gebouw is in 1972 of 1973 afgebrand. Pro-life activisten zijn tijdens een demonstratie iets te ver gegaan. En dat was nog voor het digitale tijdperk, dus ik...’
‘De dossiers zijn er niet meer,’ zei Inger Johanne. ‘Je vriendin is er niet meer.’
Ze telde op haar vingers en aarzelde voor ze de vraag stelde: ‘En de vader van het kind? Wist hij het?’
‘Ja. Natuurlijk. Hij...’
Ze verzonk in gedachten. Haar gezicht straalde een ongekende mildheid uit, rond haar mond verscheen een zachte trek, de rimpels rond haar ogen verdwenen waardoor ze er jonger uitzag.
‘Hij wilde met me trouwen,’ zei ze. ‘Hij wilde het kind zo graag. Maar toen hij begreep dat het mij ernst was, heeft hij me op alle mogelijke manieren gesteund. Hij is meegegaan naar New York.’
Ze keek op. Haar ogen liepen vol tranen. Ze deed geen poging ze weg te vegen.
‘Ik hield niet van hem. Ik geloof zelfs niet dat ik echt verliefd was. Maar hij was de aardigste... Ik geloof dat hij de aardigste man is die ik ooit heb ontmoet. Zorgzaam. Pienter. Hij heeft me beloofd dat hij het nooit aan iemand zou vertellen. Ik kan me niet voorstellen dat hij zijn belofte heeft verbroken. Dan moet hij wel heel erg veranderd zijn.’
‘Dat soort dingen gebeuren,’ fluisterde Inger Johanne.
‘Niet met hem,’ zei Helen Bentley. ‘Hij was een man van eer. Als ik dat van iemand kan zeggen, dan is het wel van hem. Ik kende hem al bijna twee jaar voordat ik zwanger werd.’
‘Het is vierendertig jaar geleden,’ zei Hanne. ‘In zo’n lange tijd kan er veel met een mens gebeuren.’
‘Niet met hem,’ zei Helen Bentley en ze schudde haar hoofd.
‘Hoe heette hij,’ vroeg Hanne. ‘Weet je dat nog?’
‘Ali Shaeed Muffasa,’ zei Helen Bentley. ‘Ik geloof dat hij later zijn naam heeft veranderd. In een meer... Engels klinkende naam. Maar voor mij is hij altijd Ali gebleven, de alleraardigste jongen van de hele wereld.’
9
Eindelijk was het halfacht ’s ochtends. Gelukkig was het donderdag. Beide meisjes moesten bijtijds naar school. Louise om schaak te spelen voordat de lessen begonnen, Catherine voor een extra rondje krachttraining. Ze hadden naar hun oom gevraagd, maar ze accepteerden de opmerking van hun vader dat Fayed de vorige avond iets te veel wijn had gedronken. Hij sliep gewoon zijn roes uit.
Het huis aan de Rural Route Nr. 4 in Farmington, Maine, was nooit helemaal stil. Het houtwerk kraakte. De meeste deuren hingen scheef. Sommige gingen moeilijk open, andere hingen los in de hengsels en klapperden altijd in de eeuwige trek tussen de ramen die niet helemaal tochtvrij waren. Aan de achterkant waren kolossale loofbomen zo dicht tegen het huis geplant dat de takken bij het minste zuchtje wind tegen het dak sloegen. Het was alsof het huis leefde.
Al Muffet hoefde niet langer rond te sluipen. Hij wist dat er niemand op zou duiken voordat de postbode zijn ronde deed. Normaal gesproken gebeurde dat niet voor twee uur. Nadat hij de meisjes naar school had gebracht, was hij langs zijn praktijk gegaan. Hij had zijn secretaresse verteld dat hij zich ziek voelde. Pijn in zijn keel en koorts. Ze moest de afspraken voor die dag maar afzeggen. Ze had hem met trieste ogen en vol medeleven aangekeken en wenste hem van harte beterschap.
Hij had gehaald wat hij nodig had, had hoestend afscheid genomen en was naar huis gegaan.
‘Lig je lekker?’
Al Muffet wierp een blik op zijn broer. Zijn armen waren met tape vastgebonden aan het hoofdeinde van de bedombouw. Zijn voeten waren met touw aan elkaar gebonden en datzelfde touw was vervolgens met een paar stevige knopen aan het hoge voeteneinde vastgemaakt. Over de mond van zijn broer had Al een breed stuk grijze tape geplakt.
‘Mmfmm,’ zei zijn broer en hij schudde woedend met zijn hoofd. Het geluid werd gedempt door een washandje dat in zijn mond was gestopt.
Al Muffet trok de gordijnen open. Het ochtendlicht stroomde binnen. Het stof in de logeerkamer danste over de versleten vloerplanken. Hij glimlachte en wendde zich tot zijn broer in het bed. ‘Je ligt lekker. Je werd nauwelijks wakker toen ik je vannacht een kalmerende injectie gaf. Je was zo gemakkelijk te overmeesteren dat ik je nauwelijks herkende, Fayed. Ooit was jij de vechtersbaas van ons beiden. Ik niet.’
‘Mmfffff!!!’
Bij het raam stond een oude, gammele keukenstoel. Na meer dan honderd jaar dienst was de zitting versleten. De stoel had al in het huis gestaan toen Al Muffet het had gekocht, zoals trouwens het hele huis vol stond met oude, mooie dingen die het gezin hadden geholpen sneller wortel te schieten dan ze hadden durven hopen.
Hij trok de stoel naar het bed toe en ging zitten.
‘Dit hier...’ zei hij rustig en hij hield een injectiespuit voor zijn broers ogen, die hem wijd opengesperd en wantrouwend aankeken. ‘Dit hier is veel gevaarlijker dan wat ik je vannacht heb ingespoten. Dit is...’
Hij drukte langzaam de plunjer in de cilinder, totdat kleine druppels uit de dunne naald spoten.
‘Dit is een bijzonder sterk werkend morfinepreparaat. Erg effectief. En in deze spuit zit...’
Hij hield de spuit tegen het licht en keek er even met samengeknepen ogen naar.
‘... 150 milligram. Met andere woorden: een dodelijke dosis.’
Fayed rolde met zijn ogen en probeerde vergeefs zijn handen los te rukken.
‘En in deze hier...’ zei Al onverstoorbaar terwijl hij nog een spuit pakte uit de tas die naast hem op de grond stond, ‘... zit naxolon. Het tegengif.’
Hij legde de laatste spuit op het nachtkastje, dat hij voor de zekerheid bij het bed vandaan schoof.
‘Ik haal straks de tape van je mond,’ zei hij en hij probeerde zijn broers blik te vangen. ‘Maar eerst geef ik je wat van die morfine. Je zult het heel snel merken. Je bloeddruk en je pols zullen dalen. Je gaat je heel slecht voelen. Misschien krijg je problemen met je ademhaling. Dus kun je kiezen. Of je geeft antwoord op mijn vragen, of ik geef je nog meer. En zo gaan we door. Simpel, hè? Als je mij de informatie hebt gegeven die ik wil horen, krijg je het tegengif. Maar alleen dan. Begrepen?’
Zijn broer wrong zich wanhopig op het bed heen en weer. De tranen stroomden uit zijn ogen, en het viel Al op dat zijn broek rond het kruis nat was.
‘Nog één ding,’ zei Al terwijl hij de naald in zijn broers dijbeen stak, dwars door de pyjamabroek heen. ‘Je kunt gillen en schreeuwen zoveel je wilt. Maar het is verspilde moeite. De dichtstbijzijnde buurman woont een mijl verderop, en hij is bovendien op vakantie. Het is een gewone doordeweekse dag en niemand maakt hierbuiten een wandeling. Vergeet het dus maar. Zo...’
Hij trok de spuit weer uit het been en controleerde hoeveel hij had geïnjecteerd. Hij knikte tevreden, legde de spuit bij de andere op het nachtkastje en trok in één ruk de tape weg. Fayed probeerde het washandje met zijn tong uit zijn mond te duwen, maar hij begon te kokhalzen en draaide zijn hoofd opzij. Al stak twee vingers in zijn mond en trok het stuk stof eruit.
Fayed snakte naar adem. Hij hikte en probeerde iets te zeggen, maar kwam niet verder dan zijn keel schrapen en kokhalzen.
‘De tijd begint te dringen,’ zei Al. ‘Je moet dus proberen om snel antwoord te geven.’
Hij maakte zijn lippen nat en dacht een moment na.
‘Is het waar dat moeder dacht dat jij mij was voordat ze stierf?’ vroeg hij.
Fayed kon alleen maar knikken.
‘Heeft ze je iets verteld dat alleen voor mijn oren bestemd was?’
Nu vermande zijn broer zich. Hij werd rustiger. Het leek alsof hij eindelijk begreep dat het zinloos was om te proberen los te komen. Hij lag eventjes doodstil. Alleen zijn mond bewoog. Het leek alsof hij probeerde speeksel te produceren nadat hij urenlang met een washandje in zijn mond had gelegen.
‘Hier,’ zei Al en hij hield een glas water tegen zijn lippen.
Fayed dronk. Een paar grote slokken. Toen schraapte hij goed zijn keel en spoog een fluim water en snot, speeksel en resten stof recht in het gezicht van zijn broer.
‘Fuck you,’ zei hij hees en hij legde zijn hoofd weer terug.
‘Dat was niet erg verstandig,’ zei Al en hij veegde met zijn mouw zijn gezicht schoon.
Fayed zei niets. Het leek alsof hij nadacht, alsof hij overwoog hoe hij met zijn broer tot een oplossing kon komen.
‘We proberen het nog een keer,’ zei Al. ‘Heeft moeder tegen jou iets over mijn leven gezegd in de veronderstelling dat ik het was?’
Fayed gaf nog steeds geen antwoord. Maar hij lag in elk geval weer stil. De morfine werkte. Zijn pupillen werden steeds kleiner. Al liep naar de ladekast bij de deur van de badkamer, opende het cijferslot van de koffer en trok Fayeds agenda tussen de stapel kleren vandaan. Hij bladerde door tot de jaarkalender 2002 en scheurde hem eruit.
‘Hier,’ zei hij en hij liep terug naar het bed. ‘Hier hebben we moeders sterfdatum. En wat heb je daar opgeschreven, Fayed? Op moeders sterfdag, toen jij bij haar zat?’
Hij hield het vel papier voor zijn broer op, die zijn hoofd wegdraaide.
‘Juni 1971 New York, heb je geschreven. Wat betekent die datum voor jou? Heeft moeder je dat verteld? Heeft moeder over die datum gesproken toen jij bij haar zat?’
Nog steeds geen antwoord.
‘Weet je...’ zei Al zacht terwijl hij met de agenda zwaaide, ‘... sterven aan een overdosis morfine is lang niet zo aangenaam als wel wordt verteld. Merk je dat je longen het langzaamaan opgeven? Voel je al dat het moeilijker wordt om adem te halen?’
Zijn broer maakte een sissend geluid. Hij probeerde zijn lichaam in een boog te spannen, maar had er de kracht niet voor.
‘Moeder was de enige die het wist,’ zei Al. ‘Maar ze verweet me niets, Fayed. Nooit. Mijn geheim had haar diep geraakt, maar ze heeft het nooit tegen me gebruikt. Moeder was mijn zielenherder. Zoals ze ook van jou had kunnen zijn, als jij je enigszins fatsoenlijk had gedragen. Je had in elk geval kunnen proberen een lid van de familie te zijn. In plaats daarvan heb je gedaan wat je kon om er niet bij te horen.’
‘Ik heb er nooit bij gehoord,’ siste Fayed. ‘Daar heb jij voor gezorgd.’
Hij was nu helemaal bleek geworden. Hij lag rustig, zijn ogen gesloten.
‘Ik? Ik? Ik heb...’
Resoluut pakte hij de morfinespuit, stak hem in Fayeds dijbeen en spoot nog tien milligram van de inhoud in de spier.
‘Voor dat soort dingen hebben we geen tijd. Wat gaat er gebeuren, Fayed? Waarom ben je hier? Waarom kom je na al die jaren op bezoek, en waarvoor heb je in vredesnaam de informatie over Helens abortus gebruikt?’
Intussen leek het alsof Fayed echt bang begon te worden. Hij haalde krampachtig adem, maar zijn spieren werkten niet echt mee. Op zijn lippen verscheen wit schuim, alsof hij zelfs de kracht niet meer had om zijn eigen speeksel door te slikken.
‘Help me,’ zei hij. ‘Je moet me helpen. Ik kan niet...’
‘Geef antwoord op mijn vragen.’
‘Help me. Ik moet niet... Alles loopt... Het plan...’
‘Het plan? Welk plan? Fayed, over welk plan heb je het?’
Hij was bezig dood te gaan. Dat was duidelijk en Al voelde zich warm worden. Hij merkte dat zijn handen onvast waren toen hij de canule met naxolon pakte en die klaarmaakte.
‘Fayed,’ zei hij en hij legde zijn vrije hand in een stevige greep om zijn broers kin om hem te dwingen hem aan te kijken. ‘Je zit nu echt in de problemen. Ik heb hier het tegengif. Geef me op één vraag antwoord. Maar één vraag. Waarom ben je hierheen gekomen? Waarom ben je juist bij mij gekomen?’
‘De brieven,’ mompelde Fayed.
Zijn ogen leken helemaal dood.
‘De brieven komen hierheen. Als er iets fout zou gaan...’
Hij haalde geen adem. Al gaf hem een harde klap op zijn borst. Fayeds longen deden nog een poging om de dood te trotseren.
‘Je wordt meegesleurd in de val,’ zei Fayed. ‘Ze hielden van jou.’
Al pakte een mes uit de tas en sneed de tape door waarmee Fayeds rechterarm aan de bedombouw was vastgebonden. Hij had de morfine in de spieren geïnjecteerd, maar nu had hij een ader nodig. Langzaam spoot hij het tegengif in een bleekblauwe ader op zijn broers onderarm. Snel, om niet de moed te verliezen, bond hij de arm weer vast. Hij stond op, liep door de kamer en kon zijn tranen niet langer bedwingen.
‘Verdomme! Verdómme! Ik wilde alleen maar rust in mijn leven! Geen geruzie! Geen geschreeuw! Ik heb deze uithoek van de wereld gekozen waar alles goed is voor de meisjes en mij, en dan kom jij en...’
Al snikte het uit. Hij was niet gewend om te huilen. Hij wist niet waar hij zijn armen moest laten. Ze hingen slap naast zijn lichaam. Zijn schouders schokten.
‘Over wat voor brieven heb je het, Fayed? Wat heb je gedaan? Fayed, wat heb je gedaan?’
Plotseling rende hij de kamer door en boog zich over zijn broer. Hij legde een hand tegen zijn wang. Zijn snor, die enorme, stomme knevel die hij zelf al lang geleden had afgeschoren, kietelde tegen zijn huid en hij streelde zijn broer over zijn gezicht. Steeds maar weer.
‘Wat heb je deze keer weer uitgehaald,’ fluisterde hij.
Maar zijn broer gaf geen antwoord. Hij was dood.
10
Het was even na tweeën toen Helen Bentley terugkwam in de keuken. Ze zag er ellendig uit. Zes uur slaap en een lange douche hadden ’s ochtends vroeg wonderen verricht, maar nu was ze ziekelijk bleek van kleur. Haar ogen stonden mat en over haar jukbeenderen lagen schaduwen in de vorm van een halvemaan. Moeizaam liet ze zich op een stoel zakken en ze pakte gretig de kop koffie aan die Inger Johanne haar aanbood.
‘Nog anderhalf uur en dan opent de beurs van New York,’ zuchtte ze en ze dronk van haar koffie. ‘Het wordt een pikzwarte donderdag. Misschien wel de ergste sinds de jaren dertig.’
‘Heb je iets ontdekt?’ vroeg Inger Johanne voorzichtig.
‘Ik heb in elk geval een soort overzicht gekregen. Het is duidelijk dat onze vrienden in Saudi-Arabië ons, als het erop aankomt, toch niet zo vriendelijk gezind zijn. Hardnekkige geruchten beweren dat zij er achter zitten, samen met Iran. Natuurlijk zonder dat iemand in mijn staf dat wil toegeven.’
Ze dwong zichzelf te glimlachen. Haar lippen waren haast net zo bleek als de rest van haar gezicht.
‘En dat betekent dat Warren zichzelf verkocht heeft aan de Arabieren,’ zei Inger Johanne zacht.
De president knikte en legde haar handen voor haar ogen. Zo bleef ze secondelang zitten tot ze plotseling opkeek en zei: ‘Het lukt me niet om dat behoorlijk uit te zoeken zonder dat ik op de beveiligde pagina’s van het Witte Huis kan kijken. Ik moet mijn eigen codes gebruiken. Dan is er nog steeds veel wat ik niet kan achterhalen, daarvoor moet ik andere apparatuur hebben. Maar ik móet uitzoeken of Warren is overgelopen. Ik moet uitzoeken wat mijn mensen weten voordat ik weer boven water kom. Als ze geen idee hebben van zijn...’
‘Hij is hier in Noorwegen druk aan het werk,’ zei Inger Johanne. ‘Ik had het geweten als er iets met hem was gebeurd. Als hij gearresteerd was of zo, bedoel ik.’
Ze aarzelde, wierp een blik op haar mobiele telefoon en voegde eraan toe: ‘Dat denk ik tenminste.’
‘Maar dat hoeft niets te betekenen,’ zei de president. ‘Als ze weten dat hij erbij betrokken is, kan het ook wel zijn dat ze hem daarvan met opzet in het ongewisse laten. Maar als ze het níet weten...’
Ze haalde diep adem.
‘... dan kan het gevaarlijk zijn dat hij los rondloopt als ik weer opduik. Ik móet gewoon op mijn eigen pagina’s kunnen kijken. Het moet!’
‘Ze hebben dat binnen een paar tellen in de gaten,’ zei Inger Johanne sceptisch. ‘Ze zien het ip-adres en zoeken uit dat de computer hier staat. En dan barst de hel los.’
‘Ja. Zou het... Nee. Ik heb eigenlijk niet veel tijd nodig. Een paar uur is genoeg. Hoop ik.’
De deur naar de kamer ging open en Hanne Wilhelmsen kwam binnengereden.
‘Een uurtje slaap hier en een uurtje daar,’ zei ze gapend. ‘Dan rust je uiteindelijk toch wat uit. Heb je iets ontdekt?’
Ze keek Helen Bentley aan.
‘Een aantal dingen, ja. Maar nu heb ik een probleem. Ik moet inloggen op beveiligde pagina’s, maar als ik jouw computer gebruik, verraad ik onmiddellijk dat ik nog in leven ben, maar vooral ook wáár ik ben.’
Hanne haalde haar neus op en veegde hem af met haar wijsvinger.
‘Tja, dat is een probleem. Wat doen we eraan?’
‘Mijn computer,’ zei Inger Johanne verbaasd en ze stak haar wijsvinger op. ‘Als we die eens gebruiken?’
‘Jouw computer?’
‘Heb jij een computer? Hier?’
De beide anderen keken haar sceptisch aan.
‘Hij ligt in de auto,’ zei Inger Johanne. ‘En hij staat geregistreerd op de Universiteit van Oslo. Natuurlijk zullen ze snel het ip-adres ontdekken, maar het duurt wat langer om... Eerst moeten ze contact opnemen met de universiteit, dan moet worden uitgezocht aan wie de computer is uitgeleend en ten slotte moeten ze nog ontdekken waar ik ben. En dat weet alleen...’
Ze keek nog een keer schuldbewust naar de mobiele telefoon.
‘Dat weet alleen Yngvar,’ voegde ze er wat zachter aan toe. ‘En eigenlijk weet hij het ook niet precies.’
‘Weet je,’ zei de president, ‘ik denk dat het een goed idee is. Ik heb maar een paar uur nodig en waarschijnlijk kunnen we die paar uur krijgen door een andere computer te gebruiken.’
Hanne was de enige die nog steeds erg sceptisch leek.
‘Ik weet niet zo heel veel van ip-adressen en dat soort dingen,’ zei ze. ‘Maar weten jullie zeker dat het echt gaat? Dat niet de lijn zelf kan worden getraceerd?’
Inger Johanne en Helen Bentley keken elkaar aan.
‘Ik weet het niet zeker,’ zei de president. ‘Maar ik moet de gok nemen. Kun je hem halen?’
‘Natuurlijk,’ zei Inger Johanne en ze stond op. ‘Ik ben met vijf minuten terug.’
Toen de buitendeur achter haar dicht sloeg, liep Helen Bentley naar de stoel naast Hannes rolstoel. Ze ging zitten. Het leek alsof ze niet precies de goede woorden kon vinden. Hanne keek haar uitdrukkingsloos aan, alsof ze alle tijd van de wereld had.
‘Hannah. Heb jij... Je zegt dat je vroeger bij de politie hebt gewerkt. Heb jij een wapen in huis?’
Hanne reed de stoel naar de tafel.
‘Een wapen? Wat moet je met...’
‘Ssst,’ zei de president, haar stem klonk plotseling zo autoritair dat Hanne ter plekke verstijfde. ‘Alsjeblieft. Ik wil liever niet dat Inger Johanne het weet. Ik zou niet graag mijn éénjarige dochter in een appartement laten rondlopen waar een geladen wapen ligt. En natuurlijk geloof ik ook niet dat het nodig zal zijn om het te gebruiken. Maar je moet niet vergeten dat...’
‘Weet je waarom ik hier zit? Is die gedachte weleens in je opgekomen? Ik zit in deze verdomde stoel omdat ik ben neergeschoten. Ik kreeg een kogel in mijn ruggengraat. Ik heb niet bepaald een warme relatie met wapens.’
‘Hannah! Hannah! Luister naar mij!’
Hanne kneep haar lippen op elkaar; haar ogen waren strak op Helen Bentley gericht.
‘Ik ben normaal gesproken een van de best bewaakte mensen ter wereld,’ zei de president zacht, alsof ze bang was dat Inger Johanne al terug was. ‘Overal en altijd ben ik omringd door zwaarbewapende lijfwachten. Dat is niet voor de lol, Hannah. Dat is noodzakelijk. Op het moment dat bekend wordt dat ik me in dit appartement bevind, ben ik volkomen weerloos. Totdat de juiste mensen komen om me te halen en onder bescherming te plaatsen, moet ik mezelf kunnen verdedigen. Ik denk dat je dat wel begrijpt, als je erover nadenkt.’
Hanne was de eerste die haar blik moest afwenden.
‘Ik heb een wapen,’ zei ze uiteindelijk. ‘En munitie. Ik heb het magazijn nog nooit verwijderd, en dat... Ben je goed?’
De president grijnsde.
‘Mijn instructeurs zouden protesteren tegen een dergelijke bewering, maar ik weet hoe ik een wapen moet hanteren. I’m the Commander in Chief, remember?’ Hanne zat nog steeds uitdrukkingsloos naar het tafelblad te staren.
‘Nog één ding,’ zei Helen Bentley en ze legde haar hand op Hannes onderarm. ‘Het is volgens mij het beste als jullie allemaal weggaan. Het appartement verlaten. Voor het geval er iets gebeurt.’
Hanne tilde haar hoofd op met een uitdrukking van overdreven wantrouwen. Toen begon ze te lachen. Ze lachte luid; met haar hoofd in haar nek schaterde ze het uit.
‘Ik wens je veel succes,’ zei ze hikkend. ‘Ik laat me niet wegsturen. En wat Marry betreft, zij heeft een actieradius van dertig meter. Je krijgt haar nooit, maar dan ook nooit, zover dat ze hier weggaat. Soms kan ik haar overhalen om naar de kelder te gaan, maar jij redt dat niet. Wat betreft...’
‘Daar ben ik weer,’ zei Inger Johanne buiten adem. ‘Het is buiten net zomer!’
Ze zette de laptop op de keukentafel. Geroutineerd sloot ze een externe muis aan, legde een muismat op tafel, sloot de elektriciteitskabel aan en schakelde in.
‘Voilà,’ zei ze en ze logde in. ‘Alsjeblieft, Madam President. Een pc die ze niet direct kunnen traceren!’
Ze was zo opgewekt dat Hannes bezorgde trekken haar niet opvielen toen die de stoel achteruit bij de tafel wegreed, omdraaide en langzaam naar een andere kamer reed. De rubberbanden piepten op het parket. Het geluid verdween pas toen ze een deur hoorden slaan, helemaal aan de andere kant van het kolossale appartement.
11
De jonge man die in het kleine kantoortje niet ver van de Situation Room in het Witte Huis voor een monitor zat, merkte dat de cijfers en letters voor zijn ogen begonnen te dansen. Hij kneep ze stijf dicht, schudde zijn hoofd en probeerde het opnieuw. Het was nog steeds moeilijk om zijn blik te richten op één rij, één kolom. Hij probeerde zelf zijn nek te masseren. De ranzige zweetgeur van een dag lang werken steeg op uit zijn oksels. Beschaamd drukte hij zijn bovenarmen weer tegen zijn lichaam. Hij hoopte dat er niemand zou binnenkomen.
Hier had hij geen universitaire opleiding voor gevolgd. Toen hij als afgestudeerde it-specialist met slechts twee jaar ervaring in het bedrijfsleven een baan kreeg in het Witte Huis, kon hij het zelf nauwelijks geloven. Nu, vijf maanden later, had hij er al genoeg van. Hij had zich bewezen in een klein computerbedrijf waar hij na zijn examen door een headhunter naartoe was gehaald, en hij dacht dat zijn onbetwiste capaciteit als programmeur de reden was dat president Bentleys administratieve staf hem had weggekaapt.
Maar het afgelopen halfjaar had hij zich vooral een loopjongen gevoeld.
Nu zat hij al drieëntwintig uur in een kamer zonder ramen, zwetend en stinkend te staren naar codes die chaotisch over het scherm flakkerden. Het was zijn taak orde in de chaos te scheppen. Het was in elk geval belangrijk dat hij alles in de gaten hield.
Hij legde zijn vingertoppen tegen zijn ogen en duwde hard.
Hij voelde zich zo moe dat hij geen slaap meer had. Het voelde alsof zijn hersenen waren opgehouden. Ze wilden niet meer. Alsof zijn eigen harddisk was uitgelogd en de rest van zijn lichaam zijn eigen ritme bepaalde. Zijn handen waren gevoelloos en hij werd al urenlang geplaagd door een stekende pijn in zijn onderrug.
Hij ademde langzaam uit en sperde zijn ogen wijd open om de traanbuisjes te stimuleren vocht te produceren. Eigenlijk zou hij meer moeten drinken, maar hij kon pas over een kwartier pauzeren. Hij moest kijken of hij ergens kon douchen.
Daar zag hij iets.
Iets.
Hij knipperde met zijn ogen. Zijn vingers liepen pijlsnel over het toetsenbord. Het beeldscherm bevroor. Hij tilde aarzelend zijn hand op en volgde met zijn wijsvinger van links naar rechts een rij, voordat hij weer verder hamerde op het toetsenbord.
Een nieuw scherm werd zichtbaar.
Het kon niet waar zijn.
Het was wel waar, en hij had het ontdekt. Hij had het ontdekt vóór alle anderen, en opeens had hij geen spijt meer dat hij van baan was veranderd. Opnieuw schoten zijn vingers over het toetsenbord. Ten slotte klikte hij op het printicoontje, greep de telefoon en wachtte gespannen op het volgende schermbeeld.
‘She’s alive,’ fluisterde hij en hij vergat adem te halen. ‘She’s fucking alive!’
12
‘Dit is een van de mooiste plekjes van Oslo,’ zei Yngvar Stubø en hij wees naar een eenzame bank aan het water. ‘Ik dacht dat we allebei wel wat frisse lucht konden gebruiken.’
De zomer had de stad overvallen. Sinds gisteren was de temperatuur met minstens tien graden gestegen. In een explosie van licht kleurde de zon de hemel grotendeels krijtwit. Het leek alsof de bomen langs de Akerselva alleen al in de loop van de ochtend een diepere groene kleur hadden gekregen, en er zaten zoveel pollen in de lucht dat Yngvars ogen begonnen te tranen op het moment dat ze uit de auto stapten.
‘Is dit een park?’ vroeg Warren Scifford zonder interesse. ‘Een groot park?’
‘Nee. Dit is de rand van de stad. Of de rand van het bos, wat je maar wilt. Hier komen ze bij elkaar, de huizen en de bomen. Mooi, hè? Ga zitten.’
Warren keek wantrouwig naar de vieze bank. Yngvar haalde een zakdoek tevoorschijn en veegde de laatste restanten van de viering van de nationale feestdag weg. Wat opgedroogd chocolade-ijs, een beetje ketchup en iets waarvan hij eigenlijk niet wilde weten wat het was.
‘Zo. Ga zitten.’
Uit een plastic draagtas haalde hij twee enorme, in plastic verpakte dubbele broodjes en een paar blikjes cola light.
‘Ik moet aan mijn lijn denken,’ zei hij en hij zette alles op de bank tussen hen in. ‘Eigenlijk vind ik gewone cola lekkerder. The real thing. Maar je weet...’
Hij klopte op zijn buik. Warren zei niets. Hij raakte het eten niet aan. In plaats daarvan bleef hij zitten en volgde met zijn ogen drie Canadese ganzen. Een hondje, half zo groot als de grootste vogel, werd over het grasveld naar het water gejaagd. Hij leek zich wel te vermaken. Steeds als de grootste gans hem met klapperende vleugels had verjaagd, keerde het vrolijke beestje weer om en liep, enthousiast blaffend, zigzaggend terug.
‘Wil jij niets?’ vroeg Yngvar met volle mond.
Warren zei nog steeds geen woord.
‘Luister,’ zei Yngvar en hij slikte door wat hij in zijn mond had. ‘Het is nu eenmaal mijn taak om met je mee te gaan. Het wordt steeds duidelijker dat jij er niet echt op gebrand bent om mij van wat dan ook op de hoogte te houden. Of ons, liever gezegd. Om ons te informeren. Kunnen we het dan niet gewoon...’ Hij schrokte nog een grote hap van het dubbele broodje naar binnen, ‘... gezellig maken?’
De woorden verdwenen in het eten.
De hond had er genoeg van. Hij keek intussen niet meer op of om naar de kwakende ganzen en liep kwispelend langs de waterkant met zijn neus in de richting van het Maridalsvannet.
Yngvar at zwijgend verder. Warren draaide zijn gezicht naar de zon, legde zijn linkervoet op zijn rechterknie en sloot zijn ogen tegen het verblindende licht.
‘Wat is er?’ vroeg Yngvar toen hij klaar was met zijn eigen broodje en inmiddels de helft van dat van Warren had opgegeten.
Hij maakte een prop van het verpakkingsplastic, stopte het in de draagtas, opende een van de colablikjes en dronk.
‘Wat is er eigenlijk met je aan de hand,’ herhaalde hij terwijl hij een boer probeerde te onderdrukken.
Warren zat nog steeds onbeweeglijk.
‘Zoals je wilt,’ zei Yngvar en hij pakte een zonnebril uit zijn borstzak.
‘Er is een of andere duivel aan het werk,’ zei Warren zonder van positie te veranderen.
‘Een heleboel,’ knikte Yngvar. ‘Veel te veel, als je het mij vraagt.’
‘Maar eentje wil ons te grazen nemen.’
‘Tja...’
‘Hij is al begonnen. Het probleem is dat ik niet weet hoe hij verder zal gaan. Bovendien wil er niemand naar mij luisteren.’
Yngvar probeerde wat beter te gaan zitten op de ongemakkelijke houten bank. Hij legde zijn voet op zijn knie, net als Warren. Zijn maag protesteerde tegen de druk en hij zette zijn voet weer neer.
‘Nou, hier zit ik,’ zei hij. ‘Ik ben een en al oor.’
Eindelijk glimlachte Warren. Hij hield zijn hand boven zijn ogen om ze te beschermen tegen de zon en keek om zich heen.
‘Het is hier echt mooi,’ zei hij zacht. ‘Hoe is het met Inger Johanne?’
‘Goed. Uitstekend.’
Yngvar zocht in de draagtas en haalde er een reep chocola uit. Hij trok het papier eraf en bood Warren een stuk aan.
‘Nee, dank je. Ik durf met mijn hand op mijn hart te zeggen dat zij de beste, scherpste student is geweest die ik ooit heb gehad.’
Yngvar keek naar het stuk chocola. Toen deed hij het papier er weer omheen en stopte het in de draagtas.
‘Het gaat goed met Inger Johanne,’ herhaalde hij. ‘We hebben vorig winter een dochter gekregen. Een mooi, gezond kind. Maar ik geloof dat we dit onderwerp maar moeten laten rusten, Warren.’
‘Is het zo erg? Is ze nog steeds...’
Yngvar zette zijn zonnebril weer af.
‘Ja. Zo erg is het. Ik wil met jou niet over Inger Johanne praten. Dat zou fundamenteel niet-loyaal zijn. Bovendien heb ik er geen zin in. Oké?’
‘Natuurlijk.’
De Amerikaan maakte een verontschuldigend gebaar met zijn hand.
‘Mijn grootste zwakheid,’ zei hij stijf glimlachend. ‘Vrouwen.’
Yngvar had niets te zeggen. Hij begon aan de zin van dit uitje te twijfelen. Een uur eerder, toen Warren plotseling kwam opdagen in Peter Salhus’ kantoor en eigenlijk niets te melden had, had Yngvar gedacht dat ze het door een onderbreking van de vaste routine misschien weer konden bijleggen.
Maar hij wilde niet over Inger Johanne praten.
‘Weet je,’ ging Warren verder. ‘Af en toe, als ik ’s nachts wakker lig en me bij de gedachte aan de dingen die ik in mijn leven fout heb gedaan het klamme zweet uitbreekt, besef ik ineens dat die fouten allemaal met vrouwen te maken hebben. En op dit moment bevind ik me in de positie dat mijn carrière voorbij is als president Bentley niet levend wordt teruggevonden. Mijn hele bestaan ligt in de handen van een vrouw.’
Hij zuchtte demonstratief.
‘Vrouwen. Ik begrijp er niets van. Ze zijn onweerstaanbaar en onbegrijpelijk.’
Yngvar merkte dat hij met zijn tanden zat te knarsen. Hij probeerde het te laten, maar dat was bijkans onmogelijk. Hij veegde met zijn hand over zijn wangen in een poging te ontspannen.
‘Je bent het niet met me eens?’ vroeg Warren met een lachje.
‘Nee.’
Yngvar kwam ineens overeind.
‘Nee,’ herhaalde hij. ‘Ik vind maar heel, heel weinig vrouwen onweerstaanbaar. De meesten zijn volgens mij ook gemakkelijk te begrijpen. Niet altijd, niet voortdurend, maar over het algemeen wel. Maar...’ hij hief zijn armen op en keek een andere kant uit, ‘... het is natuurlijk wel een voorwaarde dat je hen als gelijkwaardig beschouwt.’
‘Touché,’ zei Warren, breed glimlachend naar de zon. ‘Enorm politiek correct. Enorm... Scandinavisch.’
Een rinkelend geluid doorsneed het gekwetter van de vogels en het geruis van de rivier. Yngvar klopte op zijn zakken op zoek naar zijn telefoon.
‘Hallo,’ zei hij bars toen hij hem ten slotte had gevonden.
‘Yngvar?’
‘Ja.’
‘Peter, hier.’
‘Wat?’
‘Peter Salhus.’
‘O. Hallo.’
Yngvar wilde opstaan en bij de bank weg lopen, toen hem ineens te binnen schoot dat Warren geen Noors verstond.
‘Nog nieuws?’ vroeg hij.
‘Ja. Helemaal tussen ons, Yngvar. Kan ik je vertrouwen?’
‘Natuurlijk. Wat is er?’
‘Zonder in details te treden, moet ik bekennen dat we... tja, dat we eigenlijk heel goed op de hoogte zijn van wat er op de ambassade gebeurt. Om het zo maar te zeggen.’
Pauze.
Ze luisteren hen af, dacht Yngvar. Hij pakte het halflege colablikje, maar dronk niet. Ze luisteren op Noors grondgebied een ambassade af van een land waar we vriendschappelijke betrekkingen mee onderhouden. Wat zal dat in vredesnaam...
‘Ze denken dat de president nog leeft, Yngvar.’
Zijn ademhaling ging iets sneller. Hij schraapte zijn keel en probeerde een pokerface te trekken. Om helemaal zeker te zijn, draaide hij zich weg van Yngvar.
‘En waar is ze dan?’
‘Dat is nu net het punt, Yngvar. Ze zeggen dat de president heeft ingelogd op internetpagina’s waarop zij alleen met een code toegang heeft. Of zij heeft ingelogd, of iemand anders heeft die code van haar afgetroggeld. Als dat laatste klopt, kan dat echter ook betekenen dat ze nog leeft.’
‘Maar... ik zie niet helemaal...’
‘Ze hebben haar getraceerd naar het ip-adres van jouw vrouw. Dat weten ze gelukkig nog niet.’
‘Ing...’
Hij hield zijn mond. Hij wilde haar naam niet noemen waar Warren bij was.
‘Ze hebben een ip-adres gevonden van een computer die op naam staat van de universiteit. Nu zitten ze daar met de leiding te bakkeleien om erachter te komen wie die pc gebruikt. We proberen het een tijdje te rekken, maar dat zal ons niet lang lukken. Dus ik dacht... voor de zekerheid regel ik met Bastesen dat er een patrouille naar jouw huis wordt gestuurd. Stel je voor dat er een kern van waarheid zit in die geruchten dat de fbi op eigen houtje opereert. Als ik jou was, zou ik naar huis gaan.’
‘Ja... natuurlijk... dank je wel.’
Hij sloot het gesprek af, zonder erbij na te denken dat de patrouille ergens anders heen moest. Inger Johanne was niet thuis. Ze was met Ragnhild in Frogner. Op een adres dat hij niet kende.
Yngvar stond op.
‘Ik moet gaan,’ zei hij en hij liep weg.
De plastic draagtas en een ongeopend blikje cola bleven achter. Warren staarde verbaasd naar het afval voordat hij achter Yngvar aan rende.
‘Wat is er?’ vroeg hij toen hij hem had ingehaald.
‘Ik zet je in de stad af, oké? Ik moet iets uitzoeken.’
Zijn grote lichaam schudde zwaar toen hij hard naar de auto liep. Toen ze instapten, ging ook Warrens telefoon. Hij antwoordde kort met ja en nee. Na anderhalve minuut verbrak hij de verbinding. Toen Yngvar een moment zijn ogen van de weg afwendde en naar de Amerikaan keek, stokte er iets in hem. Warren was asgrauw. Hij zat met zijn mond halfopen en het leek alsof zijn ogen op het punt stonden in zijn schedel te verdwijnen.
‘Ze denken dat ze de president hebben gevonden,’ zei hij toonloos en hij stopte de telefoon weer in zijn borstzak.
Yngvar schakelde en reed de Frysjaveien in.
‘Er zijn dingen die erop wijzen dat ze bij Inger Johanne is,’ zei Warren, nog steeds op een ongewoon vlakke toon. ‘Zijn we onderweg naar jouw huis?’
Verdomme, dacht Yngvar. Het is hun al gelukt. Konden ze het niet wat langer rekken?
‘Ik zet je in de stad af,’ zei hij. ‘Van daaruit moet je jezelf zien te redden.’
Met één hand aan het stuur reed hij met een bloedgang door de Maridalsveien en probeerde hij Salhus terug te bellen. De telefoon ging een hele tijd over voor hij het antwoordapparaat hoorde.
‘Peter, met Yngvar,’ blafte hij. ‘Bel me onmiddellijk terug. Metéén!’
Het was waarschijnlijk het beste om via de rondweg naar Smestad te rijden. Dwars door de stad zou op dit tijdstip een eeuwigheid duren. Hij reed via de rotonde de rondweg op en gaf gas in westelijke richting.
‘Luister eens,’ zei Warren zacht. ‘Ik zal je een geheim verklappen.’
‘Het werd ook tijd dat jij iets ging zeggen,’ mompelde Yngvar. Hij luisterde maar met een half oor.
‘Ik kom de laatste tijd nogal eens in botsing met mijn eigen mensen. En we botsen nogal hard.’
‘Weet je, daarover kun je vast wel met iemand praten, maar niet met mij.’
Hij veranderde van rijbaan om een vrachtwagen te passeren, en kwam daarbij bijna in botsing met een kleine Fiat die de verkeerde baan had gekozen. Hij vloekte inwendig, reed om de Fiat heen en voerde de snelheid weer op.
‘Als je nu onderweg bent naar Inger Johanne,’ ging Warren verder, ‘... dan moet je mij meenemen. De situatie is op zijn minst gevaarlijk te noemen, en ik...’
‘Je gaat niet mee.’
‘Yngvar! Yngvar!’
Yngvar trapte hard op de rem. Warren, die zijn veiligheidsgordel niet had omgedaan, werd tegen het dashboard gesmeten. Hij kon zich net met zijn armen opvangen. Yngvar liet de auto uitrollen op de helling bij het tolstation vlak bij het Rijkshospitaal.
‘Wat?’ brulde hij tegen de Amerikaan. ‘Wat wil je verdomme?’
‘Je kunt niet alleen gaan. Ik waarschuw je. In je eigen belang.’
‘Eruit! Uit de auto! Nu.’
‘Nu? Hier? Midden op de autoweg?’
‘Ja.’
‘Dat meen je niet, Yngvar. Luister...’
‘Eruit!’
‘Luister nu eens naar mij!’
Zijn stem klonk haast wanhopig. Yngvar probeerde regelmatig adem te halen. Hij hield het stuur met beide handen stevig vast en was het liefst gaan slaan.
‘Zoals ik net al zei toen we in het park zaten: ik ben een idioot als het op vrouwen aankomt. Ik heb zo veel...’
Hij hield een hele tijd zijn adem in. Toen hij weer begon te praten, kwam alles er in een razend tempo uit: ‘Twijfel jij aan mijn kwalificaties als fbi-agent? Denk jij dat het incompetentie is waardoor ik zo ver ben gekomen? Denk je echt dat het beter is om alleen een situatie in te gaan waarvan je niet het geringste overzicht hebt? Beter dan samen met een agent die meer dan dertig jaar ervaring heeft en bovendien een wapen draagt?’
Yngvar beet op zijn lip. Hij keek even snel naar Warren, zette de auto in de eerste versnelling en reed met gierende banden de weg weer op. Hij toetste het nummer van Inger Johanne in. Ze nam niet op. Hij kreeg ook de voicemail niet.
‘Verdomme,’ zei hij met op elkaar geklemde tanden. Hij toetste 1881. ‘Verdomme nog aan toe!’
‘Pardon,’ zei iemand aan de andere kant van de lijn. ‘Wat zei u?’
‘Een adres in Oslo, alsjeblieft. Hanne Wilhelmsen. Kruses gate, maar welk nummer?’
Na een paar seconden gaf de vrouw hem nors antwoord.
Toen ze de rondweg verlieten om naar Smestad te rijden, toetste hij nog een nummer in. Deze keer van de meldkamer.
Hij was geenszins van plan om zich alleen in een gevaarlijke situatie te begeven.
Maar hij was ook niet van plan om een buitenlands staatsburger mee te nemen aan wie hij, zo had hij inmiddels ontdekt, een hekel had.
Een hartgrondige hekel.
13
Helen Lardahl Bentley was na een paar uur op de beveiligde pagina’s nog verwarder dan eerst. Er was zoveel wat niet klopte. De BS-Unit was blijkbaar op een zijspoor gezet. Dat kon natuurlijk zijn omdat ze Warren hadden doorzien. De leiding van de fbi zou het praktisch kunnen vinden hem daar op dit moment nog niet mee te confronteren, terwijl ze tegelijkertijd zijn mogelijkheden om het onderzoek te manipuleren, wilden beperken. Tegelijk kon ze niet begrijpen waarom het profiel dat Warrens mannen hadden uitgewerkt, bij de andere afdelingen zo weinig vertrouwen had gewekt. Het document leek goed doordacht. Het kwam overeen met alles waar ze bang voor waren geweest, vanaf het moment dat de eerste, vage informatie over Troje zes weken geleden bij de fbi was binnengekomen.
Het profiel beangstigde haar meer dan alle andere informatie die ze had gevonden.
Maar er klopte iets niet.
Aan de ene kant leek het alsof iedereen het erover eens was dat een aanval op de VS aanstaande was. Aan de andere kant had geen van de machtige organisaties onder Homeland Security het geringste spoor gevonden dat naar bestaande en bekende organisaties voerde. Het leek alsof ze zich vastklampten aan Jeffrey Hunters geld. Van het geld leidden de sporen naar een neef van de Saudi-Arabische minister van Olie en naar een adviesbureau dat hij in Iran had. Maar dat was ook alles. Ze kon niet zien dat ze verder waren gekomen met dat spoor en ze werd warm en koud tegelijk toen het haar begon te dagen met welke kracht de Amerikaanse regering, onder aanvoering van haar eigen vicepresident, maatregelen had getroffen tegen de beide Arabische landen. Zonder decoderingsapparatuur kon ze niet op de pagina’s komen waar de briefwisseling was opgeslagen, maar ze begon serieus in te zien op welke catastrofe haar land aanstuurde.
Ze zat in een kantoor helemaal achter in het appartement.
Toen aan de deur werd gebeld, hoorde ze alleen het geluid van de bel. Ze spitste haar oren. Er werd nog een keer gebeld. Voorzichtig stond ze op en greep ze het pistool dat Hanne had gepakt en geladen. Ze liet de veiligheidspal erop zitten, stak het wapen achter haar broeksband en trok haar trui eroverheen.
Er was iets verschrikkelijk mis.
14
Voor de deur van Hanne Wilhelmsens appartement aan de Kruses gate stonden Warren Scifford en Yngvar Stubø te bekvechten.
‘We wachten,’ zei Yngvar woedend. ‘De patrouille kan elk moment hier zijn!’ Warren rukte zich los uit de vaste greep van de Noor om zijn arm.
‘Het is míjn president,’ siste hij terug. ‘Het is míjn verantwoordelijkheid om uit te zoeken of de hoogste leider van míjn land zich achter deze deur bevindt. Mijn leven hangt daarvan af, Yngvar! Zij is de enige die mij gelooft! Ik ben geenszins van plan om te wachten op een troep schietgrage geüniformeerde...’
‘Hallo,’ zei een hese stem. ‘Wat is er?’
De deur ging op een kier open. Een stalen veiligheidsketting stond op gezichtshoogte gespannen, waar een oudere vrouw hen met wijd opengesperde ogen aankeek.
‘Niet opendoen,’ zei Yngvar snel. ‘Doe die deur dicht, mens! Nu!’
Warren gaf een schop. Onder het uiten van allerlei verwensingen deed de vrouw verschrikt een paar passen achteruit. De ketting brak niet. Yngvar greep Warrens jas vast, maar liet hem weer glippen en verloor zijn evenwicht. Hij viel, maar probeerde snel weer overeind te komen. Wanhopig greep hij Warrens broekpijp vast, maar de oudere man was veel beter getraind. Toen hij zijn been losrukte, plantte hij zijn schoen met een harde trap in Yngvars kruis. Die zakte in elkaar en ging van zijn stokje. Het kabaal van de vrouw in het huis hield abrupt op toen de veiligheidsketting het bij de tweede schop begaf. De deur sloeg wagenwijd open. Hij raakte de oude vrouw, die achteruit werd gesmeten en op een schoenenrek terechtkwam.
Warren stormde naar binnen met zijn dienstwapen in zijn hand. Bij de volgende deur bleef hij staan. Hij zocht beschutting achter een muur en riep: ‘Helen! Helen! Madam President, are you there?’
Niemand antwoordde. Plotseling stormde hij de volgende kamer in, met zijn wapen in de aanslag.
Hij stond in een grote kamer. Bij het raam zat een vrouw in een rolstoel. Ze bewoog zich niet, en haar gezicht was volkomen uitdrukkingsloos. Toch viel hem op dat haar ogen gericht waren op een deur aan de andere kant van de kamer. Op een van de banken zat nog een vrouw, met haar rug naar hem toe en een kind op haar schoot. Ze drukte doodsbang het kind tegen zich aan.
Het kind brulde.
‘Warren.’
Madam President kwam binnen.
‘Godzijdank,’ zei Warren. Hij deed twee stappen in haar richting en stak zijn dienstwapen terug in de holster. ‘Thank God, you’re alive!’
‘Blijf staan.’
‘Wat?’
Hij bleef onmiddellijk staan toen ze een pistool op hem richtte.
‘Madam President,’ fluisterde hij. ‘Ik ben het! Warren!’
‘Je hebt me verraden. Je hebt Amerika verraden.’
‘Ik? Ik heb toch niet...’
‘Hoe wist je van de abortus, Warren? Hoe kon je zoiets tegen mij gebruiken, terwijl je...’
‘Helen...’
Hij probeerde nog een keer naar haar toe te lopen, maar deed snel een stap terug toen ze het wapen ophief en zei: ‘Ik ben met een brief het hotel uit gelokt.’
‘Op mijn erewoord... Ik heb geen idee waar je het over hebt!’
‘Handen omhoog, Warren.’
‘Ik...’
‘Handen omhoog!’
Aarzelend stak hij zijn handen op.
‘Verus amicus rara avis,’ zei Helen Bentley. ‘Niemand anders is op de hoogte van de inscriptie waarmee de brief was ondertekend. Alleen jij en ik, Warren. Alleen wij.’
‘Ik was mijn horloge kwijt! Het was... gestolen! Ik...’
Het kind ging als een waanzinnige tekeer.
‘Inger,’ zei de president. ‘Neem je dochter mee naar Hannahs kantoor. Nu!’
Inger Johanne stond op en liep door de kamer. Ze keek niet één keer in de richting van de man.
‘Als je horloge is gestolen, Warren, wat heb je dan nu om je linkerpols?’
Ze ontgrendelde het pistool.
Tergend langzaam, om vooral niets te provoceren, draaide hij zijn hoofd om te kijken. Toen hij zijn handen had opgestoken, was zijn trui over zijn onderarm gegleden. Om zijn pols droeg hij een horloge, een Omega Oyster met diamanten cijfers en een inscriptie op de achterkant.
‘Hij was... je moet begrijpen... ik dacht dat hij...’
Hij liet zijn handen vallen.
‘Niet doen,’ waarschuwde de president. ‘Omhoog!’
Hij keek haar aan. Zijn armen hingen slap langs zijn lichaam. Langzaam hief hij zijn geopende handen in een smekend gebaar naar haar op.
Madam President haalde de trekker over.
Zelfs Hanne Wilhelmsen schrok van de knal. De echo dreunde in haar oren na en haar gehoor verdween even in een langgerekt, piepend geluid. Warren Scifford lag roerloos op de vloer, op zijn rug, met zijn gezicht naar boven. Ze reed haar stoel naar hem toe, boog zich voorover en legde haar vingers tegen zijn hals. Ze kwam weer overeind en schudde haar hoofd.
Warren lag daar met een glimlach om zijn lippen, met licht opgetrokken wenkbrauwen, alsof hij het moment voor hij stierf aan iets leuks had gedacht, een ironie die niemand kon begrijpen.
Yngvar Stubø stond in de deuropening. Hij hield zijn kruis vast, zijn gezicht was spierwit. Toen hij de dode gestalte zag, strompelde hij kreunend verder.
‘Wie ben jij?’ vroeg de president rustig; ze stond nog steeds midden in de kamer met het wapen in haar hand.
‘Hij is een good guy,’ zei Hanne snel. ‘Politie. De man van Inger Johanne. Niet...’
De president hief het wapen op. Toen gaf ze het aan hem, met de kolf naar voren.
‘Het is het beste als u deze neemt. En als het niet te lastig is, wil ik nu graag mijn ambassade bellen.’
In de verte hoorden ze sirenes.
Ze klonken steeds luider.
15
Al Muffet had het lijk van zijn broer naar de kelder gedragen en hem in een oude hutkoffer gelegd, die daar waarschijnlijk al stond sinds het huis was gebouwd. De koffer was niet lang genoeg. Al moest Fayed op zijn zij leggen, met gebogen knieën en hoofd, als in een foetushouding. Het rukken en trekken aan het lijk had hem enorm tegengestaan, maar uiteindelijk kon hij de deksel weer dichtmaken. De koffer van zijn broer had hij in de verste hoek onder de trap gezet. Zijn broer noch zijn bagage zou daar lang blijven. Het belangrijkste was om alle sporen uit te wissen voor de meisjes uit school kwamen. Zijn dochters mochten hun dode oom niet zien. Ze mochten niet zien dat hun vader werd gearresteerd. Hij moest hen wegsturen. Hij zou kunnen zeggen dat hij voor een belangrijke vergadering of lezing de stad uit moest en hen naar de zus van hun gestorven moeder in Boston kunnen sturen. Ze waren te jong om alleen thuis te blijven.
Daarna zou hij de politie bellen.
Maar eerst moest hij de meisjes onderbrengen.
Het ergst was de huurauto van Fayed. Hij had eerst de autosleutels niet kunnen vinden. Ze lagen onder het bed. Waarschijnlijk hadden ze eerst op het nachtkastje gelegen en waren ze op de vloer gevallen tijdens de ondervraging om van Fayed te horen wat hij wist van de verdwijning van president Bentley.
Al Muffet zat op het trapje voor zijn pittoreske New Englandhuis en hield zijn handen voor zijn gezicht.
Wat heb ik gedaan? Stel je voor dat ik het helemaal fout heb gezien? Stel je voor dat alles op een fataal en toevallig misverstand berust? Waarom heb je niets gezegd, Fayed? Had je me geen antwoord kunnen geven voordat het te laat was?
Hij zou de auto in de oude, bouwvallige schuur kunnen zetten, daar zouden de meisjes niet komen; zover hij wist waren er op dit moment geen wilde katten met jongen. Alleen kittens konden Louise verleiden naar de oude schuur te gaan, die vol zat met spinnen en spinnenwebben, waar ze doodsbang voor was.
Hij kon zelfs niet huilen. Een ijskoude klauw had zich aan zijn borstbeen vastgeklampt, waardoor hij moeite had met nadenken en al helemaal niet kon praten.
Met wie zou hij trouwens moeten praten, dacht hij lusteloos.
Wie kan me nu helpen?
Hij probeerde zijn rug te rechten en diep adem te halen.
Het vlaggetje op de brievenbus stond omhoog.
Fayed had het over een brief gehad.
De brieven.
Het lukte hem haast niet om op te staan. Hij moest de auto wegzetten. Hij moest de laatste sporen van Fayed Muffasa uitwissen en zichzelf vermannen voor zijn dochters thuiskwamen. Het was drie uur, en in elk geval zou Louise bijtijds thuiskomen.
Hij kon nauwelijks op zijn benen blijven staan toen hij de oprit afliep. Hij keek naar beide kanten. Er was nergens een teken van menselijk leven, behalve het geluid van een motorzaag in de verte.
Hij opende de brievenbus. Twee rekeningen en drie gelijke enveloppen.
Fayed Muffasa, c/o Al Muffet.
Daaronder het adres. Drie gelijke, redelijk dikke enveloppen die gericht waren aan Fayed, op zijn adres.
Zijn mobiele telefoon ging. Hij legde de brieven weer in de brievenbus en keek naar de display. Onbekend nummer. Hij was deze vreselijke dag nog door niemand gebeld. Hij wilde met niemand praten. Hij wist niet zeker of hij nog wel een stem had, en hij stopte de telefoon terug in zijn borstzak, pakte de brieven uit de brievenbus en liep langzaam terug naar het huis.
Degene die hem probeerde te bellen, gaf niet op.
Toen hij bij het trapje kwam, ging hij zitten.
Hij moest moed verzamelen om die verdomde auto weg te zetten.
De telefoon bleef maar overgaan. Hij kon het geluid niet meer verdragen, het klonk luid en gierend en bezorgde hem koude rillingen. Hij drukte op het knopje met het groene hoorntje.
‘Hallo,’ zei hij; zijn stem had nauwelijks geluid. ‘Hallo?’
‘Ali? Ali Shaeed?’
Hij zei niets.
‘Ali, ik ben het. Helen Lardahl.’
‘Helen,’ fluisterde hij. ‘Hoe...’
Hij had geen tv gezien. Hij had niet naar de radio geluisterd. Hij was niet in de buurt van zijn pc geweest. Hij had de hele dag doorgebracht in vertwijfeling over een dode broer en geprobeerd uit te vinden hoe het leven van zijn dochters hierna nog zin zou hebben.
Eindelijk begon hij te huilen.
‘Ali, luister. Ik zit in een vliegtuig boven de Atlantische Oceaan. Daarom is het geluid zo slecht.’
‘Ik heb je niet verraden,’ riep hij. ‘Ik heb beloofd dat ik je nooit zou verraden en ik heb me aan die belofte gehouden.’
‘Ik geloof je,’ zei ze rustig. ‘Maar je begrijpt dat dit verder onderzocht moet worden. Het eerste wat je moet doen...’
‘Het was mijn broer,’ zei hij. ‘Mijn broer heeft met mijn moeder gesproken toen ze op sterven lag, en...’
Hij zweeg en hield zijn adem in. In de verte hoorde hij het geluid van een motor. Een stofwolk tekende zich af achter de heuvel met de grote loofbomen. Hij draaide zich naar het westen toen hij een gedempt, roterend geluid hoorde. Een helikopter cirkelde boven de boomtoppen. De piloot zocht naar een plek om te landen.
‘Luister,’ zei Helen Bentley. ‘Luister!’
‘Ja,’ zei Al Muffet en hij stond op. ‘Ik luister.’
‘De fbi komt eraan. Je hoeft niet bang te zijn. Oké? Ze hebben directe orders van mij. Ze komen met je praten. Vertel hun alles. Als je er niets mee te maken hebt, komt alles goed. Alles. Dat beloof ik.’
Een zwarte auto draaide de oprit op en kwam langzaam dichterbij.
‘Je hoeft niet bang te zijn. Vertel hun alles.’
Het gesprek werd verbroken.
De auto stopte. Twee in het donker geklede mannen stapten uit. De een glimlachte en stak zijn hand uit toen hij dichterbij kwam.
‘Al Muffet, I presume!’
Al pakte de hand die warm en stevig aanvoelde.
‘Ik hoorde dat u een vriend bent van Madam President,’ zei de agent en hij wilde zijn hand niet loslaten. ‘En een vriend van de president is een vriend van mij. Zullen we naar binnen gaan?’
‘Ik geloof,’ zei Al Muffet en hij moest slikken. ‘Ik geloof dat u goed op deze moet passen.’
Hij gaf hem de drie enveloppen. De man keek er met een uitdrukkingsloos gezicht naar voordat hij het papier helemaal aan de rand vastpakte en zijn collega een teken gaf een plastic zak te brengen.
‘Fayed Muffasa,’ las hij snel met een schuin hoofd. Hij keek weer op. ‘Wie is dat?’
‘Mijn broer. Hij ligt in een hutkoffer in de kelder. Ik heb hem vermoord.’
De fbi-agent keek hem een tijd aan.
‘Ik denk dat we het best naar binnen kunnen gaan,’ zei hij en hij klopte Al Muffet op zijn schouder. ‘Het lijkt erop dat we veel uit te zoeken hebben.’
De helikopter was geland, en eindelijk werd het stil.
16
Er was nog maar een uur over van donderdag 19 mei 2005. De intense zomerwarmte had de hele dag aangehouden en zorgde voor een zwoele, windstille avond. Inger Johanne had alle ramen in de kamer opengezet. Ze was samen met Ragnhild in bad geweest, die daarna doodmoe en gelukkig in haar eigen, vertrouwde bed in slaap was gevallen. Ze was zelf haast net zo blij als het éénjarige kind. Thuiskomen had gevoeld als een loutering. Toen ze over de drempel stapte had ze haast gehuild van opluchting. Ze was zo lang door de Veiligheidsdienst vastgehouden dat Yngvar uiteindelijk Peter Salhus erbij had geroepen en had gedreigd de hele stapel zwijgplichtverklaringen die ze hadden ondertekend, te zullen verscheuren als ze nu niet onmiddellijk naar huis konden gaan.
‘Ik denk dat we wel kunnen vergeten dat we nog meer kinderen krijgen,’ zei Yngvar toen hij wijdbeens door de kamer liep in een wijde pyjamabroek die hij voor de zekerheid in het kruis had opengeknipt. ‘Ik heb in mijn hele leven nog niet zo’n pijn gehad.’
‘Moet je eens een kind baren,’ glimlachte Inger Johanne en ze klopte op het kussen naast haar op de bank. ‘De dokter zei dat het goed zou komen. Probeer eens of je hier kunt zitten.’
... en was dus een complot binnen de eigen Amerikaanse gelederen. President Bentley vertelde tijdens een persconferentie op de luchthaven Gardermoen dat...
De tv stond al aan sinds ze thuis waren gekomen.
‘Dat weten ze toch niet zeker,’ zei Inger Johanne. ‘Dat er alleen Amerikanen bij betrokken waren, bedoel ik.’
‘Dit is de waarheid die ze naar buiten brengen. En het is op dit moment de meest rendabele waarheid. De waarheid die tot lagere olieprijzen zal leiden. Zo simpel is het.’
Yngvar kreunde toen hij voorzichtig, met zijn benen wijd uit elkaar, ging zitten.
... na een dramatische schietpartij in de Kruses gate in Oslo, waarbij de Amerikaanse fbi-agent Warren Scifford...
De foto die ze lieten zien, moest een pasfoto zijn. Hij zag eruit als een misdadiger, met een dwarse uitdrukking op zijn gezicht en halfgesloten ogen.
... werd doodgeschoten door een Noorse, niet met naam genoemde officier van de veiligheidsdienst. Bronnen bij de Amerikaanse ambassade in Noorwegen vertellen dat de samenzwering het werk was van een kleine groep mensen, van wie verschillende nu in handen zijn van de autoriteiten.
‘Het meest imponerend is wel hoe ze in zo’n korte tijd dit verhaal in elkaar hebben weten te flansen,’ zei Inger Johanne. ‘Vooral dat de president niet was ontvoerd, maar zelf was ondergedoken om zodoende een geplande aanslag te ontmaskeren. Hebben ze dat soort scenario’s klaarliggen?’
‘Misschien. Ik denk het eigenlijk niet. We zullen de komende dagen zien hoe op meesterlijke wijze een rookgordijn wordt opgetrokken. Als ze de verhalen niet klaar hebben liggen, dan hebben ze in elk geval experts op dat gebied in dienst. Die weten in no time een verhaal in elkaar te zetten waar de meesten zich bij neer zullen leggen. En dan komen de complottheorieën. Dat wordt voer voor paranoïci, maar naar hen luistert toch niemand. En zo gaat het maar door, tot niemand meer weet wat de waarheid is en wat gelogen en het ook eigenlijk niemand meer echt interesseert. Dat is verreweg het gemakkelijkst. Voor iedereen. Verdomme, wat doet dat zeer!’
Hij kromp ineen.
... verwachten dat president Bentley, die over een paar uur in Amerika zal landen, onvoorwaardelijk excuses zal maken aan Saudi-Arabië en Iran. Morgen staat een toespraak tot het Amerikaanse volk gepland om...
‘Zet maar uit,’ zei Yngvar, en hij sloeg zijn arm om Inger Johanne heen.
Hij kuste haar op haar slaap.
‘We hebben genoeg gehoord. Het is toch allemaal verzonnen. Ik kan er niet meer tegen.’
Ze pakte de afstandsbediening. Het werd stil. Ze kroop dicht tegen hem aan en streelde voorzichtig over zijn behaarde onderarm. Zo bleven ze een hele tijd zitten, ze rook Yngvars geur en voelde zich gelukkig dat het eindelijk zomer was geworden.
‘Weet je... ’ zei hij zacht; ze was haast in slaap gevallen.
‘Wat is er?’
‘Ik wil weten wat Warren je heeft aangedaan.’
Ze gaf geen antwoord. Maar ze trok zich ook niet terug, zoals ze altijd deed als het er maar even op leek dat de etterbuil die tussen hen in had gestaan sinds ze elkaar bijna vijf jaar geleden op een warme zomerdag hadden ontmoet, ter sprake kwam. Ze hield niet op met ademhalen, ze wendde zich niet af. Zoals ze zaten kon hij haar gezicht niet zien, maar ze leek zich niet af te sluiten en letterlijk haar mond dicht te knijpen, zoals ze anders altijd deed.
‘Ik vind dat het tijd is,’ zei hij en hij legde zijn mond tegen haar oor. ‘Het is tijd, Inger Johanne.’
‘Ja,’ zei ze. ‘Het is tijd.’
Ze haalde diep adem.
‘Ik was nog maar drieëntwintig, en we waren in dc om te...’
Het was al drie uur toen ze naar bed gingen.
De nieuwe dag kroop al over de toppen van de bomen in het oosten, en Yngvar zou nooit weten dat hij niet de eerste was die deelgenoot was geworden van Inger Johannes pijnlijke geheim.
Dat maakte niet uit, dacht ze.
De allereerste was de president van Amerika, en ze zouden haar nooit weer ontmoeten.
Vrijdag 20 mei 2005
#
Toen het nieuws dat president Bentley in leven was zich donderdagavond, Europese tijd, over de wereld verspreidde, had Abdallah al-Rahman zijn vaste bezigheden onderbroken en zich opgesloten in zijn kantoor in de oostelijke vleugel.
Het was inmiddels de volgende ochtend, zes uur. Hij voelde zich niet echt moe, hoewel hij de hele nacht wakker was geweest. Hij had een aantal keren geprobeerd een uiltje te knappen op de lage divan voor het plasmascherm, maar een groeiende onrust had hem wakker gehouden.
De president zou nu landen op een niet nader genoemde militaire luchthaven in de VS. De cnn-verslaggevers praatten door elkaar heen terwijl ze gokten waar ze nu precies was. De eigen fotografen van US Air Forces, die rechtstreekse beelden doorgaven aan alle televisiestations ter wereld, beletten dat opnamen van de omgeving of gebouwen werden uitgezonden die ook maar de minste aanwijzing konden geven waar de president weer voet op Amerikaanse bodem zou zetten.
Het was nog niet allemaal voorbij.
Zonder het geluid van de tv uit te zetten, nam Abdallah plaats achter zijn pc.
Hij toetste een aantal zoekwoorden in, voor de zesde keer in zes uur. Hij kreeg duizenden hits en beperkte zijn zoekopdracht. Nu had hij er nog een paar honderd over. Zonder aarzelen voegde hij nog een woord toe in het zoekveld.
Vijf artikelen.
Hij scrolde snel door vier van de vijf. Er stond niets van belang in.
Het vijfde vertelde hem dat de Trojaanse aanval nooit zou plaatsvinden.
Hij begreep het al toen hij nog maar een paar regels had gelezen, maar dwong zichzelf het artikel drie keer te lezen voor hij uitlogde en de pc uitzette.
Hij liep naar de divan, ging liggen en sloot zijn ogen.
De fbi had met helikopters en een groot team toegeslagen in een klein stadje in Maine. Lokale verslaggevers hadden de zaak vol verbeelding gekoppeld aan Helen Bentley, en het had nauwelijks een uur geduurd voor de plaats was ingenomen door journalisten uit de hele staat. De lokale politie kon echter na een tijdje het publiek geruststellen dat het om iets heel anders ging. In samenwerking met de fbi hadden ze al geruime tijd een bende op de hielen gezeten die met uitsterven bedreigde vogels ving en verkocht op de zwarte markt. Een plaatselijke veearts was behulpzaam geweest bij het onderzoek. Helaas was een van de vogelvangers tijdens de arrestatie om het leven gekomen, maar de politie had verder alles onder controle. De foto van de dierenarts bij het artikel toonde een man die sprekend op Fayed leek. Alleen de snor ontbrak.
Fayed had het af laten weten.
Fayed had de aanval in gang moeten zetten volgens de instructies in de gecodeerde brieven die Abdallah hem had gestuurd en waar hij drie koeriers voor had geofferd.
Fayed was dood, en Madam President was terug op haar plaats.
Abdallah al-Rahman opende zijn ogen en stond op van de divan. Langzaam begon hij de spelden uit de kaart te halen. Hij sorteerde ze op kleur. Hij zou ze later weer kunnen gebruiken.
Er werd zachtjes op de deur geklopt.
Hij was even verbaasd over het tijdstip, maar deed toch open. Buiten stond zijn jongste zoon. Hij was gekleed om te gaan paardrijden en leek ontroostbaar.
‘Vader,’ huilde Rashid. ‘Ik zou met de anderen een ochtendrit gaan maken. Maar ik viel van het paard en de anderen reden gewoon weg. Ze zeggen dat ik te klein ben, en...’
De jongen snikte het uit en liet zijn vader een grote schaafwond op zijn elleboog zien.
‘Rustig maar,’ zei Abdallah en hij ging op zijn hurken voor zijn zoon zitten. ‘Je moet het gewoon nog een keer proberen. Je krijgt nooit iets voor elkaar als je het niet steeds opnieuw probeert. Ik ga met je mee, en dan maken we samen een rit.’
‘Ja maar... ik bloed, papa!’
‘Rashid,’ zei Abdallah en hij blies tegen de wond. ‘We geven niet op bij de minste tegenslag. Het doet even pijn, en daarna proberen we het opnieuw. Net zo lang tot het lukt. Snap je?’
De jongen knikte en droogde zijn tranen.
Abdallah nam zijn zoon bij de hand. Op het moment dat hij de deur achter hen wilde sluiten, viel zijn oog op de grote kaart van Amerika. Hier en daar stond nog een speld, scheef, in een verspreid patroon zonder systeem en structuur.
2010, dacht hij, hij bleef even staan en overwoog het jaartal. Dan ben ik sterk genoeg om een nieuwe poging te doen. Vóór 2010.
‘Wat zeg je, vader?’
‘Niets. Laten we gaan.’
Hij had al een besluit genomen.
Nawoord van de schrijver
Ik heb me in dit boek een aantal vrijheden gepermitteerd door enkele personen met een publieke functie woorden in de mond te leggen. Ik heb geprobeerd dit met het nodige respect te doen, en ik hoop dat ik daarin ben geslaagd.
Grote vrijheid heb ik ook genomen met betrekking tot een van de gebouwen in Oslo; het Thon Hotel Opera heet in het boek gewoon Hotel Opera. Om het verhaal te vertellen moest ik gebruikmaken van de ligging van het hotel, en wat betreft de plaats en architectuur aan de buitenkant heb ik me aan de werkelijkheid gehouden. Het interieur van het hotel is echter een product van mijn fantasie. Dat geldt ook voor de personeelsleden van het hotel die in het boek een rol spelen.
Larvik, juni 2006,
Anne Holt
Anne Holt bij De Bezige Bij
Wat nooit gebeurt