Geachte dames en waarom niet

Geachte dames en, waarom niet, geachte heren. Men heeft mijn vrouw Concetta de suggestie gedaan dat ik een lezing zou houden over Luigi Ricci, de componist van de opera II birraio di Preston, die over enkele dagen zal worden opgevoerd in de nieuwe schouwburg van Vigata, het pronkstuk van dit aardige stadje. En of ik nu hoog of laag spring, die lezing zal en moet ik houden, want ik kan mijn vrouw absoluut niks weigeren, gelooft u mij. Waarom niet, zult u zich afvragen?”

Hij liet een soort snik horen, diepte een roodgeblokte zakdoek op, knikte een paar keer om medelijden te wekken bij zijn toehoorders, snoot luidruchtig zijn neus, stopte de zakdoek weer in de broekzak van zijn nette pak en praatte verder, met een bittere glimlach op zijn gezicht.

“Mijn moeder had het me nog zo gezegd, ze had het me keer op keer ingeprent: “Nou moet je me toch eens vertellen waarom je zo graag met haar wil trouwen? Concetta is dertig jaar jonger dan jij, als jullie tien jaar getrouwd zijn ben jij al over de zestig terwijl zij pas dertig is. Om ervoor te zorgen dat ze niet wegloopt en om de lieve vrede te bewaren zul je je erger dan een bediende moeten gedragen, klaar om te buigen voor elke gril die er in haar opkomt.” Ach, de goede ziel had helemaal gelijk! Haar woorden waren puur goud waard! Om maar een voorbeeld te geven: ik wist helemaal niks van die Luigi Ricci, hij kon me geen ene reet schelen, vergeef me mijn taalgebruik, net zomin als zijn muziek. Er zijn overigens nog maar weinig dingen die me echt kunnen bekoren. Maar dat deed er niet toe: jij houdt die lezing, beval ze me, anders…Anders, ik weet maar al te goed wat dat anders betekent! Maar goed, daar gaat het niet om. En wie had die suggestie nou eigenlijk gedaan, aan mijn signora? U weet allemaal dat Concetta nauw bevriend is met de signora van Zijne Excellentie de prefect Bortuzzi. Snapt u nu hoe het in elkaar zit? Alles duidelijk? Dat is dus de reden dat ik hier als een sukkel voor u sta.”

Gezeten op de eerste rij, naast de vergulde zetel van de prefect, die vandaag godzijdank leeg was vanwege belangrijkere overheidsverplichtingen die geen uitstel duldden, voelde don Memè Ferraguto zich al enkele minuten, vanaf het moment dat die vent was begonnen te praten, zo verloren als hij zich nog nooit in zijn leven had gevoeld, en er hadden zich in zijn leven toch al heel wat gelegenheden voorgedaan om zich verloren te voelen. De slimme ingeving om tegen de prefect te zeggen dat zijn vrouw Luigia oftewel Giagia eens moest praten met signora Concetta, die getrouwd was met de rector van het gymnasium van Fela, Carnazza, was van hem afkomstig. Vrienden die hij om raad had gevraagd hadden professor Carnazza aangewezen als de meest verfijnde muziekkenner, waarbij die klootzakken echter hadden verzwegen dat de rector tevens, en misschien nog wel meer, bekendstond als de meest verfijnde wijnkenner. En dan te bedenken dat zelfs Zijne Excellentie hem gewaarschuwd had.

“Kunnen we die Carnazza wel vertrouwen?”

“Natuurlijk, Excellentie. Hoezo?”

“Omdat mijn eega mij verteld heeft dat signora Carnazza haar in vertrouwen verteld heeft dat de professor er graag en vaak aan gaat hangen.”

“Waaraan gaat hangen?”

“Waaraan denkt u verdomme, Ferraguto? Hij gaat graag aan de fles hangen, en als hij dat doet loopt zijn mond over.”

“U edele kunt gerust zijn. Ik zal hem achtervolgen als zijn eigen schaduw. Hij krijgt nog geen water te drinken.”

En daar stond hij dan voor al die mensen, zo zat als een aap. En zijn mond liep niet alleen over, hij stond te oreren als het orakel van Cuma. Hij had natuurlijk de flessen achterovergeslagen die hij in zijn jaszakken verstopt had voordat hij van huis wegging, en dat had hij gedaan op het privaat, een paar minuten voor aanvang van de bijeenkomst. Iemand die constant zo vol wijn zat, hoefde alleen maar de kurk te horen ploffen om over te lopen.

“Maar goed, goedgoed. Die Luigi Ricci wordt in Napels geboren in de zinderende hitte, dat wil zeggen in de maand juli van het jaar 1805. En alsof de Napolitanen niet al genoeg te verduren hebben, wordt vier jaar later ook nog zijn broer Federico geboren, die ook in de muziek zal gaan.

Er is trouwens wel iets belangrijks, luister goed allemaal, jezus, mag ik weten waarom jullie zo zitten te lachen? Ik stuur jullie zo de klas uit, hoor. Goed. Hun vader was een man die Pietro heette, maar hij was geen Napolitaan, nee, hij was in Florence geboren, ik weet niet of ik duidelijk ben, hij was Florentijn, net als een andere persoon die wij kennen, een persoonlijkheid mag ik wel zeggen, en hij speelde piano zoals iedereen dat kan, zoals bijvoorbeeld mijn vrouw. Kut met peren, als je begrijpt wat ik bedoel. Maar aangezien mijn vrouw zo mooi is, zegt iedereen tegen haar dat ze speelt als een engel, terwijl engelen bij mijn weten alleen klarinet en trompet spelen, en nooit piano. Trouwens, is er hier toevallig iemand die een goede tweedehands piano te koop heeft? Het instrument dat ik van mijn vrouw moest aanschaffen is gesneuveld toen we gingen verhuizen van Bicari, waar ik Latijn doceerde, naar Fela. Het hoeft geen geweldige piano te zijn, als er maar geluid uit komt, er wordt toch niks bijzonders op gespeeld…Maar waar had ik het ook alweer over? Waar had ik het in godsnaam over? O ja, ik had het over Luigi Ricci. Nou, hij ging muziek studeren, en hij begon te componeren. De eerste lullige dingetjes die hij schreef…sorry, dat schoot er zomaar uit, die waren heel succesvol, god weet waarom. Alle schouwburgen wilden hem hebben, van Rome tot Napels, van Parma tot Turijn en Milaan. En aangezien hij het aantal aanvragen van muziek niet meer kon bijhouden, begon hij hier en daar wat over te schrijven, zoals sommige van mijn leerlingen ook wel doen. Er is er een bij die het van de duivel geleerd lijkt te hebben. Als ik een onderwerp voor een opstel in Latijn opgeef, wat denk je dat hij dan doet? Hij gaat…Waar gaat hij heen? En wat heeft dat er eigenlijk mee te maken? O ja, Luigi Ricci. Nou goed, men klapte in de handjes voor Ricci, en die had geen tijd te verliezen, hij schreef, hij kopieerde en hij copuleerde met alle zangeressen die hij in zicht kreeg. In Triest maakte hij kennis met drie Boheemse stukken, nee, als je het zo zegt klinkt het net alsof ze van glas waren, van kristal, nee, ik moet het zo zeggen: drie vrouwen uit Bohemen, drie zussen met de achternaam Stolz. Ludmilla, Francesca en Teresa Stolz. De laatste, Teresa, was de engelachtige hoofdrolspeelster, en deze keer bedoel ik het letterlijk, in de opera’s van Verdi, de zwaan van Busseto. En het schijnt dat die Teresa vaak genoeg Leda speelde voor de zwaan. Ha ha ha! Vat je ‘m? Waarom lachen jullie niet? Kennen jullie het verhaal van Leda en de zwaan niet? Nee? Nou, ik ga het jullie ook niet vertellen, dommeriken. We gaan verder, of liever, terug. Luigi Ricci begon zijn brood onder te dompelen bij Ludmilla en Francesca. Het schijnt dat hij zijn brood ook wel eens bij Teresa heeft ondergedompeld, maar alleen als de andere twee kommen niet binnen handbereik waren. Ha ha. De kleine Luigi kon maar niet kiezen tussen Ludmilla en Francesca, hij werd verscheurd door twijfel als hij ‘s nachts tussen die twee vrouwen lag, en om niet onbeleefd te lijken verdeelde hij zichzelf eerlijk tussen de beide zussen. Uiteindelijk trouwde hij met Ludmilla en kreeg hij een kind met Francesca. Die dingen gebeuren. Geloven jullie mij niet? Ik zweer jullie dat exact hetzelfde is gebeurd met een vriend van me, die ik hier in de zaal zie zitten naast zijn waarde echtgenote. Hij had twee vrouwen, vertrouwde hij me toe: een om mee te praten en een om het mee te doen. Hij kreeg een dochter met de vrouw met wie hij altijd praatte. Nou vraag ik me af: waarmee praatte die vriend van me eigenlijk?”

Makelaar Patanè, die op de vierde rij zat en die zich onmiddellijk had herkend in de woorden van de rector, kreeg zozeer de schrik te pakken dat het voelde alsof hij een stomp in zijn maag kreeg. Hij kromp ineen van de pijn.

“Voel je je niet goed?” vroeg zijn vrouw bezorgd.

“Nee, niks, een beetje maagzuur. Het geitenlam ligt me nogal zwaar op de maag,” antwoordde de makelaar, vurig hopend op een aardbeving, een windhoos, of welke natuurramp dan ook die Carnazza ervan zou kunnen weerhouden om door te gaan met zijn verhaal. Maar de wijn, die door de aderen en dus door het hoofd van de rector stroomde, volgde een onvoorspelbare route. De naam van zijn vriend noemde Carnazza niet.

“Neem me niet kwalijk, ik neem de draad van Ariadne weer op, of nee, van het verhaal, wat trouwens op hetzelfde neerkomt. Ja zeker. De draad van Ariadne die nodig is om een goed einde te breien aan dit verhaal, bestaat uit louter conjunctieven. Hebben jullie daar ooit bij stilgestaan? Als je er een weet vast te grijpen, en daarna de overige conjunctieven volgt, vind je zo de uitweg uit het labyrint. O ja, Ricci. Luigi Ricci heeft een paar jaar geleden het loodje gelegd, en nog wel in Praag. Overal heeft hij zijn funeste sporen achtergelaten. Ook met behulp van zijn broer. En dan komen we nu bij die Birraio di Preston. De opera werd voor het eerst opgevoerd in Florence, in 1847. En daar zijn we weer. In Florence, vat je ‘m? Zie je hoe alles in elkaar past? De vader van Luigi kwam uit Florence, de eerste voorstelling was in Florence, en die man die wij kennen en die de baas over ons is komt ook uit Florence. Ik meen dat degene die het libretto geschreven heeft, een zekere Francesco Guidi, het heeft overgeschreven van een Franse auteur, ene Adolfo Adam, die in 1838 een komische opera had laten opvoeren in de Opéra Comique…Ho even, verroer je niet, ik ben de draad kwijt. Goed, Guidi heeft die opera van Adam overgeschreven, die in het Frans was maar wel dezelfde titel had. Zo is het wel genoeg. Wat mij betreft gaat het hier duidelijk om een smerige kopie, zowel wat betreft de woorden als de muziek. Mag ik in dit verband een voorstel doen? Ik moet heel nodig naar de plee, mijn maag keert zich binnenstebuiten.”

Hij liep wankelend weg, alsof er hoge golven waren, de ene keer slingerend en dan weer stampend. En don Memè nam een wanhoopsbesluit: ik ga nu achter hem aan, tot op de wc, en zodra hij op de pot zit geef ik hem een klap op zijn hoofd met mijn revolverkolf en laat ik hem dood liggen. Hij stond net op om zijn plan ten uitvoer te brengen, toen markies Coniglio della Favara voor hem verscheen.

“Dank u, don Memè,” zei hij glimlachend, “ik had niet gedacht dat u ondanks alles aan onze kant stond.”

Die eikel heeft gelijk, besefte don Memè ineens, en de koude rillingen liepen over zijn rug.

Gezien de gang van zaken zou de prefect volkomen terecht kunnen denken dat hij hem had bedrogen door deze bijeenkomst te organiseren die zich nu ontpopte als een lage streek die alleen maar in het voordeel uitviel van de tegenstanders van de Birraio.

Nadat hij de markies langdurig, en nog altijd glimlachend, had aangestaard, liep hij weg om met de andere gasten te praten. De locatie van de bijeenkomst was de muzieksalon van het palazzo van de markies in Montelusa, op uitdrukkelijk verzoek van Ferraguto. En de markies had niet durven weigeren: toen hij een keer eerder een gunst had geweigerd aan don Memè, waren er door een merkwaardig toeval tweehonderd Saraceense olijfbomen van een van zijn landerijen in rook opgegaan.

Don Memè keek om zich heen, geen van die gehoornde Montelusaanse edelen was komen opdagen. En misschien was dat ook maar beter zo, gezien de dronkenschap van de rector. De gegoede burgerij was flink vertegenwoordigd, en er waren ook veel ambtenaren, maar de meeste waren nu bezig te vertrekken, vooral de kerkelijke dames die geschokt waren door het taalgebruik van Carnazza, en die hun echtgenoten met zich meesleepten. De mannen gaven met tegenzin toe aan het verzoek van hun vrouw, want ze zouden maar wat graag zijn gebleven om te kijken hoe deze farce zou aflopen. Er bleven een stuk of dertig mensen over.

Don Memè wist niet wat hij moest doen, of hij Carnazza nu moest gaan vermoorden of hem maar lekker moest laten wegzakken in de stront die hij zelf geproduceerd had, en besluiteloos begon hij naar de fresco’s op het plafond te staren. Op een gegeven moment schrok hij op uit zijn sluimering: hoelang was de rector nou eigenlijk al weg? Hij kreeg niet eens de tijd om die vraag te beantwoorden, want de markies stond weer voor zijn neus.

“Neem me niet kwalijk, mijn beste Ferraguto, maar vindt u niet dat professor Carnazza een beetje misbruik maakt van het geduld van mijn gasten en mij?”

Die klootzak van een markies, dacht don Memè, hij laat geen kans onbenut om me mijn afgang in te peperen.

Op het toilet was de rector niet. Sterker nog, een bediende die voor de deur van de plee stond verklaarde dat rector Carnazza geen gebruik had gemaakt van die plek. Hij vroeg aan een andere bediende die aan het eind van een lange gang stond of deze hem voorbij had zien komen, maar hij antwoordde van niet. Don Memè deed een paar deuren open en dicht, maar hij zag hem nergens. Vloekend liep hij terug naar de salon en zocht de markies op, die hem nu zonder enige terughoudendheid recht in zijn gezicht uitlachte.

“Ik kan hem nergens vinden.”

De markies had binnen de kortste keren bedienden, familie en gasten opgetrommeld die wilden meezoeken, alsof het een spelletje betrof. Het was namelijk zeker dat de rector ergens in het huis was verdwaald, want de portier hield bij hoog en bij laag vol dat hij hem niet naar buiten had zien gaan. Ze zochten urenlang, gewapend met lampen, kandelaars, kaarsjes, en lantaarns, ze daalden afin de kelders, beklommen de zolders, ze zochten de hele nacht door, ook omdat de markies op het lumineuze idee was gekomen om rond middernacht een pauze in te lassen waarin een eerste gang van spaghetti met varkensvlees werd opgediend, gevolgd door vier geitenlammetjes uit de oven. Ze zochten alles af, maar de rector werd nergens gevonden, hij was verdwenen vanaf het moment dat hij door de deur van de muzieksalon was gestapt.

“Als hij zijn roes heeft uitgeslapen, komt hij wel weer opdagen,” besloot de markies bij het aanbreken van de dag.

Zijn voorspelling kwam niet uit. Rector Artidoro Carnazza kwam nooit meer te voorschijn. Jaren later kwam iemand hem nog wel eens tegen, of meende hem te zijn tegengekomen, in een obscure kroeg in Palermo, terwijl hij verzen van Horatius declameerde voor mensen die nog verder van huis waren door de wijn dan hijzelf. Barones Jacopa della Mannara zwoer dat ze hem had gezien tussen de resten van het theater van Taormina, met een kroon van wijnbladeren om zijn hoofd, terwijl hij luidkeels verzen van Catullus declameerde. Zeker was alleen dat zijn vrouw na een paar jaar een overlijdensakte liet opstellen, zodat ze de weduwstaat kon aannemen. Na de periode van rouw hertrouwde ze met een neef van Zijne Excellentie Bortuzzi, die op het eiland was gekomen om deel te nemen aan de hazenjacht.

(Deze tussenzin staat hier niet omdat de verteller dat zo graag wil, maar omdat het verhaal zelf deze onverbiddelijk gebiedt. In 1942, tijdens de oorlog, werd Montelusa, in tegenstelling tot Vigata dat herhaaldelijk getroffen werd, onderworpen aan slechts één, maar wel verwoestend bombardement door de Amerikanen. Tijdens die handeling, in meerdere of mindere mate voorgeschreven door de oorlog, werd Palazzo Coniglio half verwoest. Zodra het alles-veilig-signaal had geklonken, snelden de hulpverleners, en tevens enkele figuren die serieus van plan waren om hun zakken vol te stoppen met iets van de schatten waarvan men beweerde dat ze zich in dat palazzo bevonden, toe en verspreidden zich door het hele huis op zoek naar eventuele doden of gewonden. Op de zolder van de westelijke vleugel die op wonderbaarlijke wijze overeind was blijven staan, werd in een scheepskoffer het skelet aangetroffen van een man in zijn nette pak, die beslist een natuurlijke dood gestorven was, gezien het feit dat er geen tekenen van geweld te zien waren.

Het was een heel bijzondere scheepskoffer, je kon hem van de buitenkant openmaken, maar als hij eenmaal dicht was klikte er een mechanisme waardoor de koffer niet van de binnenkant kon worden geopend. Iemand die er voor de gein in ging zitten, om een grap uit te halen, kon er dus nooit meer uit. Naast de stoffelijke resten werden enkele blaadjes aangetroffen waarop nog net wat onleesbare woorden zichtbaar waren. Er was met moeite een naam te ontcijferen, iets van Luigi Picci, of Ricci, wat het ook mocht zijn.)