21
Smalle Lowietje zag er verfomfaaid uit. Hij had
zich kennelijk heftig tegen zijn arrestatie verzet. Zijn zwarte
stropdas zat als een vreemde knoedel om zijn nek en een slip van
zijn hemd hing uit zijn broek. Met de mouw van zijn morsig jasje
veegde hij het zweet van zijn gezicht.
‘Gezien onze jarenlange relatie,’ zei hij vinnig, ‘had ik niet
verwacht dat je een ander zou sturen. Durfde je zelf niet?’ Hij
snoof verachtelijk. ‘En dan al die tam-tam. De hele gracht stond op
stelten. Het zag blauw van de smerissen. Met z’n hoevelen waren
jullie wel? Verdomme, ik ben toch geen Al Capone?’ De Cock keek
naar Vledder, die verderop aan een bureau zijn aantekeningen
uitwerkte. Hij liet de Smalle rustig uitrazen. Hij begreep best dat
de tengere caféhouder gebelgd was. Hij had ook liever een andere
weg gevolgd, maar de tijd drong. Hij kon het zich niet veroorloven
langer te wachten.
Toen de woordenstroom van Lowietje was opgedroogd, legde De Cock
behoedzaam zijn ellebogen op het bureau, vouwde zijn handen onder
zijn kin en keek de caféhouder aan. ‘En ik heb je niet eens
nodig.’
Het klonk bijzonder laconiek.
Lowietje slikte.
‘Maar dat is vrijheids...’
De Cock stak afwerend zijn hand op.
‘Begrijp me goed, ik heb formele gronden genoeg om je hier een paar
uur vast te houden. Maar het is mij helemaal niet om jou te
doen.’
‘Niet om mij?’
De Cock schudde het hoofd.
‘Ik wil de jongens van de overval.’
Lowietje keek hem verwonderd aan.
‘En liet je daarom mij arresteren?’
De Cock knikte traag.
‘Met... zoals jij dat zelf noemde... veel tam-tam. Ik wilde dat
iedereen in de buurt wist dat Smalle Lowietje naar het bureau aan
de Warmoesstraat werd gebracht. En dat nog wel voor de overval en
de moord op Peter van Geffel.’ Hij schoof zijn dikke onderlip naar
voren. ‘Zie je, ik ken de buurt. Ik reken er eenvoudig op dat er
altijd wel iemand is die de jongens daarover inlicht.’
De Smalle keek de rechercheur argwanend aan.
‘En dan?’
De Cock grijnsde vriendelijk.
‘Dan verwacht ik dat zij zich komen melden om te vertellen wat ik
allang wist... dat jij met de overval en de moord niets te maken
hebt.’
De caféhouder knikte begrijpend. ‘Ik zit hier dus als lokaas.’ De
Cock wreef met zijn hand over zijn grijze haar.
‘Min of meer.’ Hij zuchtte en veranderde van toon. ‘Ik heb je
altijd gewaardeerd, Lowie,’ zei hij ernstig. ‘En dat doe ik nog. Ik
ken er niet veel zoals jij. Jij bent een eerlijke vent.’ De
caféhouder maakte een grimas.
‘Koop er een brood voor.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Toen jij,’ ging hij onverstoorbaar verder, ‘mij de namen van de
jongens niet wilde noemen... zelfs niet, nadat ik je naar de
begrafenis van Sluwe Pietje had gesleept, begreep ik dat je dat
niet in de eerste plaats deed om er beter van te worden, maar veel
meer omdat je in je hart wat voor die jongens voelde en er
bovendien van overtuigd was dat zij niets te maken hadden met de
dood van Peter van Geffel.’ Hij maakte een simpel handgebaar.
‘Anders had jij de jongens nooit geholpen en hun namen voor mij
verzwegen.’ Hij pauzeerde even en krabde verlegen achter in zijn
nek. ‘Jouw houding ten opzichte van de jongens is de feitelijke
reden van jouw arrestatie.’
‘Wat?’
‘Ik speculeer op jouw mensenkennis.’
Lowietje klapte verbaasd op zijn tengere borst.
‘Mijn mensenkennis?’
De Cock knikte.
‘Als jij de jongens op hun juiste waarde hebt geschat, dan verwacht
ik dat zij nu zullen komen om een onschuldige
uit de klauwen der gerechtigheid te redden.’
‘Mij?’
‘Ja.’
‘En als ze jouw stunt doorzien?’
De Cock spreidde zijn armen uit.
‘Ik geef ze drie uur. Als zij zich dan nog niet hebben gemeld, laat
ik je vrij.’ Op dat moment rinkelde op zijn bureau de telefoon. De
Cock nam de hoorn op en luisterde. Gespannen keek Smalle Lowietje
naar het gezicht van de oude rechercheur. De uitdrukking veranderde
niet. Het bleef een strak, ondoorgrondelijk masker.
Na een paar seconden legde De Cock de hoorn op het toestel terug.
Hij stond langzaam van zijn stoel op en wuifde naar de deur. ‘Doe
je hemd in je broek en trek je stropdas recht. Je kunt
gaan.’
Even nog aarzelde de caféhouder, toen stond hij op en stapte zonder
iets te zeggen de recherchekamer uit.
De Cock liep hem een eindje na.
‘En doe morgen geen vergif in mijn cognac.’
Het antwoord ging verloren in het geluid van de dichtslaande
deur.
‘Ik heb gehoord dat u Smalle Lowietje hebt
gearresteerd.’ De Cock keek in het vriendelijke, open gezicht van
een lange, wat slungelachtige jongeman.
‘Dat is juist.’
De jongeman glimlachte verlegen. ‘Ik kom u even zeggen dat Lowietje
niets met de overval te maken heeft. Hij weet ook niets van de
moord op Peter van Geffel.’
De Cock knikte met krullende lippen.
‘Dat,’ zei hij, ‘is een uiterst verhelderende mededeling.’ De
jongeman hield zijn hoofd een beetje schuin en plukte aan het
lelletje van zijn linkeroor.
‘Lowietje is onschuldig. Ik weet dat.’
‘Zo.’
‘Ja, mijn broer en ik hebben het gedaan. Wij pleegden de overval op
het geldtransport.’
De Cock reageerde niet onmiddellijk. Zijn scherpe blik gleed langs
de open slippers en slobberige broek omhoog naar het roodfluwelen
jasje, waarvan de ellebogen met stukjes leer waren afgezet. Hij
monsterde de volle mond en zachte kin en vroeg zich in gemoede af
hoe deze vriendelijke, wat artistieke jongeman ooit een gewapende
overval had kunnen plegen. ‘U en uw broer?’
In zijn stem klonk een zweem van achterdocht.
De jongeman knikte.
‘Mijn broer laat zich verontschuldigen. Hij wilde wel meekomen,
maar kon niet. Hij ligt in bed. Hij is nog wat zwakjes. Een louche,
maar ik dacht wel bekwame figuur, heeft twee kogels uit zijn rug
gepeuterd.’ Hij gaf De Cock opnieuw een verlegen lachje. ‘Een van
uw mensen vond het nodig op ons te schieten.’ De Cock maakte een
verontschuldigend gebaar.
‘U vond het nodig gewapenderhand een geldtransport te beroven.’ Hij
glimlachte.’Hoe is het nu met uw broer?’ In zijn stem klonk warme
belangstelling.
De jongeman wreef een blonde lok uit zijn ogen.
‘Nu de kogels eruit zijn gaat hij hard vooruit. Mede dankzij de
goede zorgen van Smalle Lowietje. Wij zijn hem heel veel dank
verschuldigd. Lowietje is een prachtvent.’
De Cock knikte traag.
‘Ik weet het,’ zei hij gelaten. ‘Zijn arrestatie was een
psychologische blunder. Ik heb hem dan ook onmiddellijk weer
vrijgelaten.’ Even flikkerde er iets in de ogen van de
jongeman.
‘Vrijgelaten?’
De Cock keek hem vragend aan. ‘Dat was toch uw wens?’ De jongeman
knikte heftig.
‘Inderdaad, daar ben ik voor gekomen. Toen mijn broer en ik van
zijn arrestatie hoorden, begrepen we dat het onze plicht was ons te
melden.’
‘En de derde man?’
Voor het eerst tijdens het gesprek verscheen op het gezicht van de
jongeman een ernstige uitdrukking. Het jongensachtige verdween. ‘Er
was geen derde man.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
‘Dat is vreemd,’ zei hij verwonderd. ‘Er zijn duidelijk drie mannen
gezien.’
De jongeman schudde het hoofd.
‘Er was geen derde man.’
De Cock zuchtte omstandig.
‘Wie,’ vroeg hij geduldig, ‘stapten achter het Centraal Station uit
de blauwe Simca en bedreigden de bewakers met een pistool?’ ‘Mijn
broer en ik.’ De Cock grijnsde.
‘Wie was dan de man achter het stuur?’
De jongeman boog het hoofd.
‘Wij... eh,’ zei hij aarzelend, ‘mijn broer en ik, hebben besloten
de volle verantwoording te dragen.’
‘Waarvoor?’
‘Voor de overval en...’ hij stokte even en beet op zijn onderlip,
‘...en de moord.’
‘Welke moord?’
‘Op Peter van Geffel.’
De Cock vertrok zijn lippen tot een smalle lijn. ‘Wie stak de
ponjaard in zijn rug?’
De jongeman ontweek de blik van de rechercheur. Zenuwgolfjes
zwiepten langs zijn wangen.
‘Het... eh, het was mijn ponjaard.’
De Cock sloeg met zijn volle vuist op het bureau.
‘Dat vroeg ik niet,’ riep hij heftig. ‘Ik vroeg wie Peter met de
ponjaard stak.’
De jongeman slikte.
‘Ik... ik stak ermee.’
De grijze rechercheur liet zich terugvallen in zijn stoel. Hij
wreef met zijn hand langs zijn ogen. Het was een vermoeid gebaar.
Hij keek naar de jongeman.
‘Weet je,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Ik geloof er geen moer van...
geen moer.’
De jongeman glimlachte.
‘U hebt weinig keus, geloof ik. Er zijn maar twee mogelijkheden. U
kunt het geloven... of niet. Ik verzeker u dat u van mijn broer
hetzelfde verhaal zult horen.’ Hij maakte een korte handbeweging.
‘Waarom zou u zich er verder het hoofd over breken? De zaak is
rond. U weet nu wie Peter van Geffel vermoordde en wie de overval
pleegden. U kunt de affaire als afgedaan beschouwen en uw rapport
afsluiten. Wij, van onze kant, beloven u plechtig onze
bekentenissen tot aan het bittere einde vol te houden.’ Hij sprak
alsof hij een practical-joke
uiteenzette. De Cock keek hem met een lichte verbijstering aan.
Opnieuw beschouwde hij het gezicht; de volle lippen, het blonde
haar, de groene ogen, en ineens knapte er iets. Het was alsof de
sluier die zijn denken had verduisterd, wegviel. Alles was hem
ineens klaar en duidelijk. Hij stond op en plooide zijn gezicht in
zijn vriendelijkste glimlach.
‘Ik moet een verzuim goedmaken,’ zei hij opgewekt. ‘Een
verzuim?’
De Cock knikte.
‘Het is onvergeeflijk. Ik heb mij nog niet aan u voorgesteld.’ De
grijze rechercheur stak uitnodigend zijn rechterhand naar voren.
‘Mijn naam is De Cock... met ceeooceekaa.’
De jongeman kwam langzaam uit zijn stoel omhoog. ‘Ik... eh, ik ben
Thijs Klarenbeek.’
Het vergevorderde uur in aanmerking genomen,
zag mevrouw Van Doornenbosch er opmerkelijk verzorgd uit. Het leek
alsof ze het bezoek van de rechercheurs had verwacht en zich daarop
had ingesteld. Het blonde haar was gevangen in een geraffineerd
kapsel en haar make-up was onberispelijk. De lichtpaarse duster die
zij droeg, verhulde haar fraaie vormen niet, maar getuigde in alle
openheid van haar uitzonderlijke schoonheid. Met opgetrokken knieën
zat ze uiterlijk volkomen ontspannen in een kolossale fauteuil van
marmerwit dralon en gebaarde met een blanke hand naar De
Cock.
‘Komt u mij vertellen wie mijn man heeft vermoord?’ De Cock keek
haar aan. Hij had in haar stem een lichte trilling gehoord, een
nerveuze ondertoon die getuigde van onzekerheid, van angst. Het was
volkomen in tegenstelling tot haar enigszins hautaine
houding.
‘Verwachtte u dat?’
Ze glimlachte.
‘Rechercheurs zijn er toch voor om moorden en dat soort nare zaken
op te lossen?’
De Cock knikte.
‘Inderdaad,’ zei hij traag, ‘daar zijn rechercheurs voor.’ Hij
wreef peinzend met zijn hand over zijn gezicht. ‘Ze zijn feitelijk
een onhebbelijk soort mensen. Ze wroeten altijd naar het hoe en
waarom van daden van anderen.’ Hij grinnikte verlegen voor zich
uit. ‘En ondanks dat gewroet blijven vele zaken volkomen duister,
zijn de ware motieven niet te achterhalen.’ Hij gebaarde in haar
richting. ‘Begrijpt u mij goed... ik weet waarom uw man werd
vermoord... maar ik begrijp uw man niet.’
Haar mondhoeken trilden.
‘U weet waarom mijn man werd vermoord?’
‘Ja.’
Ze trok haar wenkbrauwen op, er was een waakzame blik in haar
groene ogen. ‘Wat begrijpt u dan niet?’
De Cock keek haar strak aan.
‘Waarom hij naar een andere vrouw verlangde.’
De vraag trof haar als een bliksemschicht. Ze was ineens haar pose
kwijt. Het lieftallige beeld versmolt. Ze sprong als een furie uit
haar fauteuil, haar gezicht verwrongen van haat. ‘Omdat...
omdat...’ Ze stokte. In enkele fracties van een seconde had ze
zichzelf weer in bedwang. Ze dreef de haat uit haar gezicht en
glimlachte vreugdeloos.
‘Sommige mannen zijn onmatig in hun verlangen.’ Het klonk als een
verontschuldiging. ‘Ze hebben eenvoudig te veel liefde voor één
vrouw.’
‘Dat op zich,’ zei De Cock bedachtzaam, ‘was nog geen reden om hem
te vermoorden, mevrouw Van Doornenbosch. U wist al zo lang dat uw
man u bedroog.’
Het was een tweede aanval op haar zelfbeheersing. Ze doorstond hem.
Ze sloot haar ogen en boog vermoeid het hoofd. ‘Ik... eh, ik was
aan de gedachte gewend geraakt,’ zei ze zacht. ‘Ik had geleerd
ermee te leven.’
De Cock knikte.
‘Tot hij u verried.’
Ze keek naar hem op. Haar mondhoeken trilden.
‘Ik begrijp niet wat u bedoelt.’
Het was een stuntelige poging tot verweer.
De Cock klemde zijn lippen op elkaar.
‘Waar is het geld?’
In haar ogen verscheen een kwaadaardige flikkering. ‘Welk
geld?’
De Cock grijnsde.
‘Van de overval,’ zei hij gelaten, ‘om precies te zijn één miljoen
achthonderdvijfenzeventigduizend gulden.’
Ze keek de rechercheur vijandig aan.
‘Ik heb het niet.’
De Cock gebaarde om zich heen.
‘Ik heb gegronde reden om aan te nemen dat het hier in huis is. U
kunt het ons beter uit vrije wil geven.’ Hij sprak vriendelijk en
overtuigend. ‘Het bespaart ons veel tijd en moeite. En vinden doen
we het toch.’
Een paar seconden leek ze besluiteloos. Toen glipte ze uit haar
fauteuil en liep naar het dressoir.
‘U zult het niet vinden.’
De dreiging in haar stem had de oude rechercheur moeten
waarschuwen, maar hij was te zeker van zijn zaak.
Hij tikte Vledder op zijn schouder.
‘Ga maar zoeken, Dick,’ zei hij. ‘Begin bij de garage. Als ik het
goed heb gezien is er een ingang via de keuken.’
Vledder deed een paar passen naar de deur.
‘U gaat niet naar de garage.’
Het klonk als een bevel.
Verbijsterd keken de rechercheurs naar de vrouw. Ze stond met haar
rug tegen het dressoir, een pistool in haar rechterhand. Op het
gezicht van Vledder maakte de verbijstering snel plaats voor een
glimlach, die spottend om zijn lippen zweefde. Haar tartend deed
hij een stap dichter naar de deur.
Toen kraakte een schot.