‘Hallo, schoonheid, mag ik naast je komen zitten?’

Ariadne veerde op, grabbelde met haar linkerhand naar haar bikinitopje dat in het hete, witte zand naast haar lag en bedekte er onhandig haar borsten mee. Pas dan zag ze de Griekse god die voor haar stond. Zijn diepbruine lijf blonk in de zon. Zijn gespierde dijen leken zuilen; zijn gladde buik glom als gehamerd koper. Zijn schouders breed, zijn zwarte krullen dansend op het ritme van zijn ademhaling. Zijn lippen hield hij licht getuit, waardoor het leek of hij een beetje met haar spotte. Zijn ogen gloeiden als het blad van wilde wingerd in de herfst.

‘Je hoeft je voor mij niet te schamen, hoor. Ik vind je mooi zo.’

Ariadne sloeg haar ogen neer, terwijl ze op haar rug zenuwachtig naar het haakje zocht en het zorgvuldig sloot.

‘Je hebt overigens nog niet op mijn vraag geantwoord’, ging de jongen onverstoord verder terwijl hij haar brutaal recht in de ogen keek.

‘Natuurlijk,’ stotterde Ariadne, ‘ga zitten.’

Met één beweging zat hij naast haar. Hun schouders, glimmend van de olie, raakten elkaar. Tien meter verder klotsten de golfjes van de tijloze zee het zand op. De andere strandgasten – er waren er niet zoveel – leken mijlen ver verwijderd.

‘Hoe heet jij?’

Ariadne had haar hoofd op haar hoog opgetrokken knieën gelegd. Vanuit haar ooghoeken keek ze naar zijn perfecte profiel, de rechte neus, de dunne lippen. Ze mocht hem wel.

‘Ariadne’, zei ze zacht. ‘En jij?’

‘Ariadne! Goede goden!’ riep hij verrast uit. ‘Als de dochter van Minos zelf!’

Ariadne keek hem onbegrijpend aan, al moest ze lachen om zijn enthousiasme.

‘En jij, probeerde ze nog eens. Hoe heet jij?’

Hij schaterde.

‘Je gelooft het nooit. Ik heet Theseus. Theseus Gregoriou. Ik kom uit Athene.’

‘Waarom zou ik je niet geloven? Jij gelooft me toch ook als ik zeg dat ik Ariadne heet. Ariadne Soetewey, zo heet ik voluit.’

‘Maar… je begrijpt het niet. Ariadne en Theseus! Snap je het dan niet?’

Ariadne voelde zich wat ongemakkelijk, alsof ze een examenvraag kreeg over een cursus die ze nooit gevolgd had.

‘Nee’, aarzelde ze.

‘Goede goden! Je bent met vakantie op Kreta en je weet niet wie Ariadne en Theseus waren! Hoe is dat nu mogelijk?’

Ariadne lachte verlegen. Om zich een houding te geven, draaide ze zich om en ging languit op haar buik in het zand liggen. De zon brandde op haar rug.

‘Vertel jij me liever eens hoe het komt dat je als Athener zo goed Nederlands spreekt. Een licht accent, meer niet. Je bent toch echt een Griek, hé?’

‘Natuurlijk’, glimlachte Theseus. ‘Geboren en getogen in Piraeus. Maar ik heb twee jaar in Gent gestudeerd. Archeologie. Een uitwisselingsproject van studenten. Toen die twee jaar voorbij waren, haalde ik nauwelijks een voldoende. Maar ik had wel een beetje Nederlands geleerd en dat komt me nu goed van pas. Ik kom aan de kost als gids voor Nederlandstalige toeristen in het paleis van Knossos.’

‘Knossos?’

‘Het paleis van de legendarische koning Minos, vader van Ariadne en rivaal van Theseus. Snap je nu waarom ik zo moest lachen? Wij zitten hier samen op het strand van Iraklion, misschien wel precies op de plek waar drieduizend vijfhonderd jaar geleden die andere Theseus zijn Ariadne in de armen hield.’

‘Hoho, zo ver zijn wij nog niet, hoor.’

Ariadne pakte zijn arm beet die hij, ongemerkt haast, losjes op haar schouder had gelegd en drukte die beslist in het zand naast haar.

‘Maar, hoe wist jij dan dat ik Nederlands spreek? Je ziet me voor het eerst. En je kunt me niet gehoord hebben, want ik lag te dutten. Je wilt me toch niet vertellen dat ik in mijn slaap aan het praten was.’

‘Nee, maar toen je gisteren met je vader en je moeder in het hotel aankwam, stond ik naast jullie aan de balie een groep op te wachten. Ik hoorde je praten en ik werd meteen verliefd op je mooie stem en je keurige uitspraak. Daar kan ik nog wat van leren, dacht ik. Vandaag heb ik mijn vrije dag. Dus ging ik naar jou op zoek. Met succes!’

Ariadne glimlachte. Ach, ook thuis fladderden er altijd wel jongens om haar heen die haar het hof wilden maken. Meestal reageerde ze daar heel kordaat op en gaf ze haar aanbidders geen schijn van kans. Maar dit was anders. Theseus was niet alleen knap, maar ook ontwapenend charmant. Bovendien was het vakantie en dat stemde haar wat milder. Toch besloot ze niet blindelings in zijn netten verstrikt te raken. Maar ze wilde hem ook niet kwijt. Ze kon zó drie of vier van haar vriendinnen opnoemen die in dezelfde situatie geen moment zouden aarzelen. Een vakantielief voor een weekje. Daarna zie je elkaar toch nooit meer. Al wat ervan overblijft, is een stomme foto en liefdesverdriet. Ariadne monkelde. Voor haar hoefde het niet. Onder haar armen door keek ze naar de voeten van Theseus, die met zijn tenen in het zand wriemelde.

‘Theseus en Ariadne, zeg je. Drieduizend vijfhonderd jaar geleden. Wat een toeval, hé. Je maakt me nieuwsgierig.’



‘Ariadne, maak voort. We komen nog te laat!’

‘Ach, Amalthea, we hebben tijd zat. Je weet hoe traag die Griekse schepen zijn. En er is haast geen wind. Ze zullen moeten roeien. Het is vast middag voor het offer aan wal stapt.’

‘Dat kan best zo zijn, maar ik wil er niets van missen. En het zal druk zijn op het strand.’

‘Jij leert het ook nooit, Amalthea. Als ik bij je ben, sta je vanzelf op de eerste rij. Voor de dochter van koning Minos maken ze heus wel plaats. Maar goed, ik kom al. Misschien wordt er wel gedanst op het strand. Dat wil ik niet missen.’

Ariadne stond op vanuit de schaduw van de olijfboom en knipperde met haar ogen tegen de felle zon. Ze schudde het stof van haar lange rok en schikte de panden van haar uitgesneden hemdje, dat haar jonge, stevige borstjes vrij liet. Haar lang, donker haar viel over haar schouders. Haar lokken dansten op en neer toen ze met verende passen de weg naar de zee afdaalde.

Amalthea had nu moeite om haar bij te houden. Ze mocht haar meesteres wel. Ze waren samen opgegroeid en in de loop der jaren goede vriendinnen geworden. Niet alle kamermeisjes hadden het zo getroffen. Sommigen werden echt als slaven behandeld en afgesnauwd. Maar zij sliep zelfs bij Ariadne op de kamer in het paleis en ze hadden geen geheimen voor elkaar. Ariadne, die tot priesteres werd opgeleid, nam haar zelfs elke dag mee naar de tempel. En omdat ze allebei even oud waren, zouden ze over enkele dagen ook samen met de andere Jaarlingen vertrekken naar de grotten voor de inwijdingsrituelen.

De weg van Knossos naar zee was altijd druk. Honderden mannen en vrouwen liepen langs het brede pad. Zij die in de richting van de zee trokken, liepen licht en zonder lasten de dalende weg af. Zij die terugkeerden, droegen balen of volle kruiken op hun schouders en hoofden en kropen moeizaam de helling op. Maar vandaag liepen de meesten in de richting van de haven. Heel Knossos leek wel leeg te lopen. Niemand wilde de aankomst van het offer missen. Het konvooi uit Athene was vanmorgen vroeg aangemeld door de wachters op hun hoge torens. Als een bergstroom was het gerucht door de tempel en het paleis gesneld en even later verspreidde het zich over de hele stad. Mensen lieten hun werk in de steek en vertrokken naar de haven. Moeders sjorden hun zuigelingen vast op hun rug. Soldaten trokken hun wapenrusting aan. Kinderen in lompen holden de weg af. Het jaarlijkse offer was op komst, het heilige voedsel voor het monster in de grotten, de schrikbarende Minotaurus. Iedereen wilde de veertien kinderen zien die het schatplichtige Athene zoals elk jaar aan Kreta zou schenken om de honger van het beest te stillen. Zeven jongens, zeven meisjes. Het offer was dubbel belangrijk in dit jubeljaar, nu weer negenennegentig maanden verstreken waren sinds zon en maan in hetzelfde sterrenbeeld hadden gestaan. In zo’n jaar viel alles samen: het inwijdingsfeest van de nieuwe jeugd, het offer aan de Minotaurus en het achtjaarlijkse sterven en herrijzen van de koning. Dagenlang zouden ze feesten.

‘Zie je wel’, riep Amalthea uit toen ze na een bocht in de weg de zee zagen liggen. ‘De Griekse schepen liggen al vlak voor de kust. Straks missen we het offer nog.’

‘Ben jij zo uit op dat offer?’ glimlachte Ariadne. ‘Wat is er zo mooi aan veertien doodsbange kinderen die rillen als een riet, niet wetend wat hen te wachten staat? Ze zijn maar net zo oud als wij, weet je. Nooit hebben ze een stap buiten Athene gezet en dan worden ze plots weggerukt van moeders rokken, op een schip gezet naar een onbekend land en uitgeleverd aan een bloeddorstig dier dat hen met zijn tanden zal verscheuren.’

Amalthea stokte. Midden op de weg bleef ze staan. Een haastige soldaat liep tegen haar op. Toen hij zag dat ze in het gezelschap van Minos’ dochter Ariadne was, verontschuldigde hij zich schutterig en maakte zich uit de voeten.

‘Zo heb ik je nog nooit horen praten’, zei Amalthea bezorgd. ‘Ik hoop maar dat de goden je niet gehoord hebben. Wat jij zegt, is heiligschennis. Je weet dat het welzijn van ons volk afhangt van het offer aan de Minotaurus. Als zijn honger niet gestild wordt, zijn de rampen niet te overzien.’

Ariadne zuchtte en keek Amalthea verdrietig aan.

‘Ach, vergeet het maar, Amalthea. Je hebt gelijk. Ik weet dat ik raaskal. Maar ik heb zo vreemd gedroomd vannacht. Weet je nog dat jongetje van vorig jaar? Die krullenbol met zijn donkere ogen. Hij pruilde toen ze hem met bloemen tooiden. Vergeefs vocht hij tegen zijn tranen. Ik heb vaak van hem gedroomd. Ik zag steeds weer hoe het monster, half mens, half stier, zijn stinkende tanden in zijn vlees plantte. Ik zag hoe het beest zijn schedel verbrijzelde. Het maakte me zo verdrietig, Amalthea. Waar hebben wij het aan verdiend om dergelijke goden te hebben? Goden die het vlees van kinderen lusten. Het is niet eerlijk.’

Amalthea sloeg haar armen om Ariadne heen en duwde haar neus tegen het voorhoofd van haar meesteres, van wie ze zoveel hield.

‘Luister, Ariadne, je moet dat uit je hoofd zetten. Wij mensen begrijpen de goden niet en zo hoort het ook. Volgend jaar word jij priesteres van de moedergodin. Je kunt je toch niet tegen de goden verzetten. Vergeet die nare droom. Laten we gaan dansen. Ik kan de muziek op het strand al horen.’

Ze greep Ariadne bij haar pols en trok haar haastig mee naar beneden. Eerst liet de prinses zich lusteloos meevoeren, maar toen ze zag hoe behendig Amalthea tussen de menigte door glipte, kreeg ze er zin in.

Samen holden ze het strand op. De muziek was nu vlakbij. Twee muzikanten speelden op luit en lier een vrolijke melodie. Een handvol jongens en meisjes dansten een reidans. Hun blote voeten wierpen het witte zand in wolkjes omhoog. Toen Ariadne en Amalthea de kring van toeschouwers bereikten, gingen de mensen opzij en stootten elkaar aan. Ze maakten plaats voor de dochter van de koning.

Ariadne stond nu hijgend vooraan. Haar muizenissen van daarnet was ze weer helemaal vergeten. Ze stapte naar voren en begon helemaal in haar eentje te dansen, terwijl de toeschouwers haar aanmoedigden. Ariadne, de dochter van koning Minos, danste voor hen. Ze begon langzaam, met afgemeten passen in het hete zand. Dan, terwijl de muzikanten het ritme opdreven, gingen haar vaardige voeten sneller. De reidansers waren nu blijven staan en wiegden aanmoedigend met hun heupen op de maat van de opzwepende muziek.

Amalthea stond handenklappend op de eerste rij en beet op haar onderlip. Zij zag Ariadne dagelijks dansen in de tempel, maar ze kon er maar niet genoeg van krijgen. Ariadne lachte haar toe, terwijl ze sneller en sneller om haar as begon te tollen. Haar naakte borstjes baadden in het zweet en geen mensenoog kon de bewegingen van haar voeten volgen. Haar lange, donkere haar stond als een wijde stralenkrans om haar hoofd. De menigte groeide snel aan. Havenarbeiders lieten de last van hun schouders glijden en kwamen kijken naar de dansende prinses.

De dans bereikte zijn hoogtepunt. De muzikanten martelden de snaren van hun instrument en speelden sneller dan ze ooit gespeeld hadden. Ariadne draaide en tolde en wentelde steeds sneller tot ze in een spiraal van dronkenschap haar evenwicht verloor en languit lachend in het zand viel. De menigte werd uitzinnig van opwinding en bewonderde de jonge maagd die binnenkort in de tempel de moedergodin zou dienen. Die kon nog eens dansen.

Ariadne stond op en liet zich in de armen van Amalthea vallen, want ze duizelde nog. De muzikanten stemden hun instrumenten en wilden net met een nieuwe dans beginnen, toen het gerucht de groep bereikte: de schepen uit Athene hadden aangelegd.

Ariadne en haar kamermeisje slenterden achter de weghollende menigte aan. Amalthea had allang geen haast meer. Ze genoot van de vrolijkheid die met de dans in Ariadne was gevaren en ze was bang dat het zien van het offer die bui weer zou verstoren.

Toen ze eindelijk de aanlegplaats bereikten, hadden de soldaten al een haag gevormd tot bij de loopplank van het grootste schip. Een priesteres strooide bloemen in het zand, terwijl een priester over de loopplank het dek op liep. Het duurde een hele tijd voor hij weer tevoorschijn kwam. Aan zijn rechterhand leidde hij zeven meisjes, hand in hand, aan zijn linkerhand zeven jongens. Toen de stoet op de loopplank verscheen, ging er in de menigte een gejuich op. Het offer was aangekomen.

Vanop een duintop achter de menigte keken Ariadne en Amalthea toe. De kinderen hadden alleen maar een lendendoek aan en hun haar was versierd met bloemen. Ze liepen onwennig tussen de soldaten door en hun kleine voetjes vertrappelden de bloemen in het zand. Wisten ze eigenlijk wel wat hen te wachten stond?

Plots stootte Ariadne Amalthea aan met haar elleboog.

‘Kijk’, zei ze. ‘Daar op het schip.’

Op de loopplank was een jongeman verschenen. Hij droeg een korte wapenrok, rond zijn voeten waren sandalen gebonden en aan zijn zij bengelde een kort zwaard.

‘Wie is dat?’ vroeg Amalthea.

‘Weet ik niet’, antwoordde Ariadne. ‘Maar het is niet zoals het hoort. Het offer mag niet door gewapende krijgers begeleid worden. Dat is nog nooit eerder gebeurd.’

De menigte had de krijger nu ook gezien en het rumoer verstomde. De priester die de processie leidde, beval de kinderen rug aan rug te gaan zitten in het zand. Wellicht had hij de krijger al aan boord ontmoet en nu overlegde hij met de priesteres en de hoofdman van de soldaten wat er moest gebeuren.

‘Als dit maar geen slecht voorteken is’, prevelde Amalthea.

‘Zo’n mooie jongeman? Kom nou’, antwoordde Ariadne. ‘Toch vraag ik me af wat het te betekenen heeft.’

Vanop hun hoge uitkijkpost zagen ze hoe de hoofdman een soldaat bij zich riep en iets met hem besprak. Even later liet de man zijn blik zoekend over de menigte glijden. Toen hij Ariadne op het heuveltje zag staan, baande hij zich een weg door het volk.

‘Hij komt hierheen’, zei Amalthea verrast.

Op de duintop boog hij voor de prinses en vroeg haar om hem te volgen. De menigte week uit elkaar om hen door te laten. Amalthea snelde achter haar meesteres aan, maar het kordon liet alleen de prinses door en versperde haar kamermeisje de doorgang.

‘Wat gebeurt er?’ vroeg Ariadne aan de priesteres die naar haar toe kwam. ‘Wie is die krijger?’

‘Het is prins Theseus, de zoon van koning Aegeus van Athene. Hij wil uw vader spreken.’

Ariadne keek in de richting van het schip, dan naar de weerloze kinderen in het zand. Ze knikte.

‘Goed’, zei ze.

Ze liep op hem toe langs het pad vol vertrappelde bloemen, waarlangs soldaten stonden. Terwijl ze Theseus naderde, probeerde ze hem goed in zich op te nemen. Hij leek nauwelijks een paar jaar ouder dan zij. Hij was sterk gebouwd en lenig, had een lange, rechte neus en dunne lippen. Zijn donkere krullen glommen in de middagzon.

Vlak voor hem bleef Ariadne staan. Ze merkte hoe hij haar ook trachtte in te schatten. Zijn blik gleed over haar lange haar, bleef even hangen op haar naakte borstjes, waarvan de tepels gespannen stonden als de lenteknoppen van de olijfbloesem en ging toen weer omhoog naar haar kleine gezicht. Theseus glimlachte.

‘Ik ben Theseus, prins van Athene, zoon van koning Aegeus’, zei hij plechtig.

‘Ik ben Ariadne, prinses van Kreta, dochter van koning Minos’, antwoordde ze kordaat.

‘Dat treft’, lachte Theseus. ‘Ik heb een boodschap voor uw vader.’

‘Ik zal u graag bij hem brengen’, antwoordde Ariadne. ‘Volg me.’

Begeleid door een tiental soldaten liepen ze zwijgend naast elkaar de klimmende weg naar Knossos op. Toen Ariadne zich op het einde van de eerste helling omdraaide, zag ze hoe het offer zich weer processiegewijs in beweging zette en hen volgde, toegejuicht door de menigte.



Ariadne lag languit op haar rug en luisterde met gesloten ogen naar de warme, diepe stem van Theseus. Ze had altijd al van verhalen gehouden.

‘Hé, luister je nog?’

Ariadne deed haar ogen open en glimlachte.

‘Natuurlijk, wat dacht je?’

‘Dat je misschien in slaap was gevallen.’

‘Nee, hoor, ik vind het een prachtig verhaal. Ik had het nooit gehoord. Alleen die Minotaurus, half mens, half stier, dat heb ik al eens eerder gehoord. Bizar beestje, zeg. Geloof jij dat er ooit zoiets bestaan heeft als de Minotaurus?’

‘Natuurlijk niet. Het is een mythe. Maar wel een hele mooie, vind ik.’

‘Wie bedenkt nu zoiets?’

‘Dat heb ik me ook vaak afgevraagd’, zei Theseus.

Hij schepte een handvol wit zand en liet het door zijn vingers wegglijden.

‘Volgens het verhaal leefde de Minotaurus in een doolhof, het beroemde labyrint. Misschien heeft dat wel echt bestaan. Toen Arthur Evans rond 1900 het paleis van Knossos opgroef, was hij ervan overtuigd dat hij het labyrint uit de mythe gevonden had. En toegegeven, als je de wirwar van kelders en gangetjes voor het eerst ziet, dan ga je dat ook geloven. De toeristen aan wie ik het vertel, slikken het in elk geval voor zoetekoek. Maar als je er, zoals ik, elke dag in rondloopt, heeft het al gauw niets meer van een doolhof. Ik loop erin rond met mijn ogen dicht. Maar ik ken wel andere, echte labyrinten op Kreta. De bergen van het binnenland zijn helemaal hol. Overal vind je druipsteengrotten. Dat zijn pas echte doolhoven. Ik heb er een paar bezocht in de flanken van de Ioechtas, de berg van Zeus. Zonder gids ben je daar helemaal verloren. Ik kan me voorstellen dat herders, die erin schuilden voor het onweer, de uitgang niet konden terugvinden en stierven van uitputting. Hoe gauw hebben de andere herders dan niet bedacht dat er een monster in de grotten huist dat mensen verslindt?’

‘Jij hebt wel fantasie, zeg.’

Theseus keek haar heel even verongelijkt aan.

‘Dat is geen fantasie. Er zijn archeologen die er ook zo over denken. In de ingang van die grotten heeft men trouwens de resten gevonden van altaarstenen. Wapens ook, en gouden en ivoren beeldjes. Waarschijnlijk waren die grotten heiligdommen, waar kinderen werden ingewijd als ze oud genoeg waren.’

‘Pff’, zuchtte Ariadne.

‘Ik verveel je, hé, met mijn praatjes?’

‘Nee, hoor. Maar het is hier zo warm.’

‘Tja, je ziet ook zo rood als een kreeft. Dat komt ervan als je al meteen je eerste dag op Kreta urenlang in de zon gaat liggen! Dat leren jullie bleekneuzen blijkbaar nooit. Je schouders zijn al verbrand. Heb je zonnemelk? Zal ik je even insmeren?’

Ariadne glimlachte. Ze diepte een flesje op uit haar tas en ging weer op haar buik liggen. Even rilde ze toen Theseus de frisse olie op haar gloeiende schouders liet lopen. Maar toen ze zijn zachte handen voelde die haar rug masseerden, ontspande ze helemaal. Zijn vingertoppen kneedden voorzichtig de spieren van haar rug en zelfs haar verbrande schouders deed hij geen pijn. Pas toen Theseus met één vingerknip het haakje van haar bikinitopje liet openspringen, kromp ze even in elkaar. Maar hij bleef braaf met zijn handen op haar rug.

‘Zo’, zei hij toen hij klaar was, ‘dat kan er even tegen. De rest doe je zelf wel, veronderstel ik.’

Ariadne nam glimlachend het flesje van hem over en begon haar hals, haar buik en haar benen in te smeren. Ondertussen keek ze Theseus aan. Haar ogen gleden over zijn glanzende, donkere huid en haar blik liep verloren in zijn zwarte krullen. Dat beeld moet ik vasthouden, dacht ze. Maar toen hij zijn hoofd naar haar toedraaide en glimlachte, wendde ze haar blik af.

‘Ik stap eens op’, zei Theseus. ‘Zie ik je nog eens?’

Ariadne was zo overrompeld door die vraag dat ze begon te stotteren.

‘Ik… ja, natuurlijk… ik weet het niet precies.’

Theseus barstte in een brede, open lach uit toen hij haar onbeholpenheid zag.

‘Ja, dus’, grinnikte hij.

Hij smakte even met zijn lippen, knielde naast haar neer en plukte zo onverwacht een zoentje in haar hals dat Ariadne niet eens de tijd had om tegen te stribbelen. Voor ze doorhad wat er gebeurd was, liep Theseus met grote passen weg, waarbij hij kleine wolkjes wit zand opwierp als een god die op de wolken loopt.

Ariadne keek hem na tot hij achter de kleedhokjes verdwenen was en liet zich toen languit achterover in het zand vallen. Ze legde een handdoek over haar schouders en haar gezicht en besefte dat ze hem miste.



‘Haast je toch, Amalthea. Ik wil klaar zijn voor hij bij vader geweest is. Er is al genoeg warm water in de kuip. Ik ga er zo wel in.’

Ze trok haar kleren uit, steunde met één hand tegen de met bloemen beschilderde muur en liet voorzichtig haar ene been in de marmeren, in de vloer uitgehouwen badkuip zakken. Even huiverde ze toen haar grote teen het water raakte, dat amper lauw was.

‘Te koud, hé. Ik dacht het wel’, giechelde Amalthea.

Ariadne keek haar uitdagend aan en stapte beslist het water in. In één beweging ging ze zitten en liet zich meteen achterover vallen, al sneed het koude water haar de adem af.

‘Wat krijgen we nu?’ plaagde Amalthea. ‘Het water kan anders nooit heet genoeg zijn voor jou. Leg me eens uit wat jou bezielt.’

‘Schei nu uit en haast je. Zet de kruik met geurige olie klaar, haal mijn blauwe jurk – die met de franjes, weet je wel – en kom dan mijn rug wassen.’

Amalthea deed niets van dit alles. Ze bleef voor de badkuip staan waarin haar meesteres lag te rillen, stak een vinger in haar mond en wiegde zachtjes met haar hoofd heen en weer.

‘Ik weet het. Ik wéét het. Jij bent verliefd, Ariadne. Je bent helemaal weg van die mooie Griek die vanmorgen is aangekomen. Ik ken je wel, hoor. Je bent verliefd. Je bent verliefd.’

‘Ach, gekke meid, schei nu uit en doe wat ik gezegd heb.’

‘Je bent verliefd. Je bent verliefd.’

‘Doe wat ik gezegd heb! Nu!’

Ariadne probeerde boos te kijken, maar ze was zo in de ban van prins Theseus dat ze niet eens kwaad kon klinken.

Amalthea liep de kamer uit en kwam even later terug met een kleine oliekruik, beschilderd met vissen. Over haar arm droeg ze een pak linnen doeken die ze over de bank hing. Dan ging ze naast Ariadne zitten, nam de spons van haar over en begon haar rug schoon te wrijven. Toen ze klaar was, stapte Ariadne uit het bad en Amalthea wikkelde haar in het linnen. Ze wreef haar droog tot ze weer helemaal warm was. Dan nam ze de kruik en wreef het lichaam van Ariadne van boven tot onder in met gekruide olijfolie. Haar lange haar kamde ze met een kostbare ivoren kam. Vervolgens hielp ze Ariadne in de blauwe jurk, die ze zelf een van de mooiste en fijnst geweven kledingstukken vond die haar meesteres bezat. Ze bracht kleurig poeder aan op het gezicht en de borsten van Ariadne en tooide haar met de gouden hanger en de armband die ze van koning Minos had gekregen. Ze liep om haar meesteres heen en keurde haar zorgvuldig van kop tot teen.

‘Zo, helemaal klaar voor de liefde’, plaagde Amalthea.

‘Ach, schei uit. Laten we voortmaken. Ik wil hem zien als hij uit de troonzaal komt.’

Ze stapten haastig de koninklijke villa uit en sloegen de geplaveide weg in die naar de tempel leidde. Het was hooguit tien minuten lopen. Kooplui en ambtenaren groetten hen en maakten plaats voor zoveel haast. Op de dansvloer, net buiten de poort, repeteerden meisjes een tempeldans op de tonen van een lier. Toen ze Ariadne zagen komen, wuifden ze haar toe, denkend dat ze wel zin zou hebben om samen met hen te dansen. Maar de prinses had nauwelijks oog voor hen en liep snel verder in de richting van de poort. Amalthea, die haar nauwelijks kon bijhouden, knipoogde veelbetekenend naar de meisjes en haalde haar schouders op.

De wachters sprongen meteen in de houding toen ze de dochter van Minos zagen aankomen. Zonder ook maar iemand aan te kijken, snelde Ariadne door de zuilengang de ruime binnenplaats op. Heel even knipperde ze met haar ogen tegen de verblindende middagzon die de schaduw van de hoge stierenhoorns haarscherp op de plaveien aftekende.

Ariadne hield zo plotseling halt dat Amalthea tegen haar opbotste. Aan de grote staatsietrap die naar de troonzaal leidde, stonden twee gewapende krijgers. De audiëntie was dus nog niet afgelopen. Of toch?

‘Daar heb je hem’, fluisterde Amalthea.

Prins Theseus kwam inderdaad de trap afgestormd, duidelijk verstoord. Hij duwde de wachters opzij en stapte driftig naar de overkant van de binnenplaats, waar hem een verblijf was toegewezen, passend bij zijn prinselijke rang. Theseus scheen de meisjes niet eens te zien en verdween in de rechthoekige poort in de oostelijke vleugel van de tempel. De prinses en haar dienares keken hem verbouwereerd na.

‘Kom,’ zei Ariadne, ‘vlug!’

Ze holden de binnenplaats over en liepen bijna een oude man omver, die met een kruik honing op zijn schouders op weg was naar de magazijnen. Halverwege de trap haalden ze Theseus in.

‘Prins Theseus!’ hijgde Ariadne.

De prins stopte en draaide zich om. Zijn gezicht stond nors. Toen hij Ariadne zag, dwong hij zichzelf tot een aarzelende glimlach. Pas toen hij merkte hoe mooi ze zich had gemaakt, viel de spanning van hem af.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Ariadne.

‘Niets’, zei Theseus met een zucht.

‘Heeft vader je niet willen ontvangen?’ probeerde de prinses.

‘Toch wel. Maar de boodschap die ik hem bracht, zinde hem blijkbaar niet. Hij heeft me zelfs laten ontwapenen.’

Een soldaat liep langzaam de trap af, stamelde een onduidelijke begroeting toen hij het prinselijke gezelschap zag, en liep toen snel door naar beneden.

‘Kom even binnen’, zei Theseus. ‘We kunnen beter niet hier praten.’

De meisjes volgden hem in het gastenverblijf. Theseus stuurde de dienaars weg die koning Minos hem ter beschikking had gesteld. Dan keek hij vragend naar Ariadne, met een zijdelingse blik op haar dienares.

‘Amalthea kan hier blijven’, zei Ariadne. ‘Ze is volkomen te vertrouwen.’

Ze gingen met zijn drieën op het open balkon zitten, dat uitzag op de binnenplaats. Theseus keek een tijdlang naar de drukte daar beneden. Belastingambtenaren keurden ladingen graan die met karren waren aangevoerd. Daarna werd het koren door staatsarbeiders weggebracht naar de voorraadkelders in de westvleugel, waar het in grote kruiken werd bewaard.

‘Is je vader altijd zo kortaf?’

‘Hoezo?’ vroeg Ariadne voorzichtig.

‘Eerst liet hij me een hele tijd wachten. Veel langer dan wij in Athene een prins zouden durven laten wachten. Eindelijk liet een dienaar mij binnen, al moest ik eerst mijn zwaard afgeven. Alsof koning Minos bang was dat ik hem zou aanvallen! Maar goed, ‘s lands wijs, ‘s lands eer. Ik liet dat over mij heen gaan. Ik liep naar binnen en ging voor koning Minos staan. Hij zat verveeld op zijn albasten troon tussen twee op de muur geschilderde griffioenen. Aan weerszijden op de banken zaten priesters en priesteressen, die me met uitdrukkingsloze gezichten aankeken. Koning Minos verwelkomde mij vormelijk en vroeg me wat ik te zeggen had. Vooraf had ik mijn boodschap wel honderd keer gerepeteerd, maar toen ik voor zijn troon stond, stotterde ik als een klein kind. Hij liet me ternauwernood uitspreken en keek me spottend aan. Ik wist meteen dat mijn voorstel niet in goede aarde was gevallen.’

‘Wat had je hem dan voorgesteld?’ vroeg Ariadne ongerust.

Theseus glimlachte een beetje droevig.

‘Ach, ik kan het jullie beter besparen. Het doet er nu toch niets meer toe.’

‘Het had… met het offer te maken’, probeerde Ariadne.

‘Hoe kom je daarbij?’ reageerde Theseus verrast.

‘Zeg, zo’n domme gans ben ik nu ook weer niet, hoor. Of dacht je dat ik het maar gewoon zou vinden dat een Atheense prins het offer vergezelt? Je wilde het offer afkopen, niet? Of toch zoiets.’

‘Ach,’ zuchtte Theseus, ‘het heeft toch allemaal geen zin meer. Laten we er maar over zwijgen.’

Even bleef hij mokkend zitten met zijn kin op zijn hand.

‘Ik kreeg niet eens mijn zwaard terug toen ik buitenkwam. Ik protesteerde, maar kreeg te horen dat ik de gast van de koning was tot een schip mij weer naar Athene zou voeren. Pas dan zou ik mijn zwaard terugkrijgen. Ach, het doet er ook allemaal niet meer toe. Mijn opdracht is mislukt. Het offer zal plaatsvinden zoals elk jaar.’

‘Had je de koning dan voorgesteld om dat niet te doen?’ kwam Amalthea verontwaardigd tussenbeide. ‘Dat kan toch helemaal niet. Als je de Minotaurus zijn jaarlijkse zoenoffer niet geeft, komen er rampen over Kreta.’

‘Amalthea!’

Ariadne keek haar bestraffend aan. Weer spookten de droombeelden van vannacht door haar hoofd. De krullenbol met bloemen getooid. Verbrijzelde schedels. Stinkende tanden.

‘De goden zijn wreed’, zuchtte ze. ‘Moeten we dan alles goedvinden?’

Haar blikken kruisten die van Theseus. Die liet zijn hoofd tegen de muur rusten en keek omhoog naar een grauwe gier die in grote cirkels boven het paleis zweefde.

‘Ik had de Minotaurus willen uitdagen voor een eerlijk gevecht’, zei Theseus zacht voor zich uit. ‘Dat heb ik aan de koning voorgesteld. Als ik erin zou slagen het monster te doden, zou Athene voorgoed van zijn bloedschuld verlost zijn. Maar Minos wilde me niet eens een kans geven.’

‘Dwaas’, zei Amalthea onthutst. ‘Het monster is onoverwinnelijk. En zelfs als je het kon overwinnen, dan zat je nog voor eeuwig gevangen in het labyrint. Je vindt nooit meer de weg naar buiten.’

‘Amalthea, hou je mond’, zei Ariadne streng.

En met dezelfde harde klank in haar stem richtte ze zich tot Theseus en zei:

‘En jij, geef jij altijd alles zo vlug op?’



‘Wil je voor mij nog even een glas sinaasappelsap halen, schat?’

Ariadne schoof zonder iets te zeggen haar stoel achteruit en stond onwillig op.

‘O, en voor mij een glas grapefruitsap’, voegde haar vader eraan toe.

Ariadne slenterde langs het ontbijtbuffet tot bij het fruitsap en vulde twee glazen. Ze bracht ze naar het tafeltje waar haar ouders zaten en keerde toen op haar stappen terug om voor haarzelf nog wat uit te zoeken. Ze nam een potje yoghurt en een kiwi en ging weer bij hen zitten. Pa en ma waren verdiept in gidsen van Kreta.

‘Vandaag gaan we naar Knossos’, zei pa.

‘Hoezo, we?’ vroeg Ariadne met gespeelde verbazing.

‘Jij, je moeder en ik’, antwoordde pa kortaf.

Hij had allang begrepen waar het schoentje wrong.

‘Ik heb een wagen gehuurd voor drie dagen. Dus rijden we drie dagen samen het eiland rond om een beetje cultuur op te doen’, zei hij beslist.

‘Zeg, nee hoor. Ik blijf hier. Ik wil zwemmen en zonnen’, pruilde Ariadne.

Ze dacht aan Theseus die haar vergeefs zou zoeken als ze niet in het hotel was.

‘Dat heb je gisteren al de hele dag gedaan, liefje’, kwam ma tussenbeide. ‘Laten we nu eens gezellig een dagje samen er op uit trekken.’

‘Een dagje? Drie dagen, zegt hij. Bovendien, ik ben nog niet bruin genoeg om onder de mensen te komen.’

‘Ariadne, nu moet je eens goed naar me luisteren’, stelde pa. ‘Bruin worden kun je thuis ook onder de zonnebank. Als ik voor jou een dure reis naar Kreta betaal, is het niet om bruin te worden, maar om er ook nog wat van op te steken.’

‘Zeg, pa, we hebben al een heel jaar van die stomme geschiedenis. Bespaar me dat in de vakantie, asjeblieft.’

‘Ariadne, gedraag je, asjeblieft. Je zult heus niet doodgaan van een beetje cultuur, meisje. En voor je pa en voor mij is het ook vakantie. Wees dus zo vriendelijk die niet te verknoeien, wil je?’

Ariadne kroop in haar schulp. Ze sputterde al niet meer tegen, want ze wist dat er toch niets aan te doen was. Even nog dacht ze eraan een boodschap voor Theseus achter te laten bij de balie, maar dat leek haar zo’n gedoe.

‘Wij gaan nog even naar de kamer’, zei vader terwijl hij de zware hotelsleutel in zijn hand klemde. ‘Ik verwacht je klokslag negen in de lobby. Tot straks.’

Nog een half uur had ze. Ze wandelde het restaurant uit, de drukke lobby in. Een beetje meewarig keek ze naar een groep oude Engelse dames. Een opzichtig geklede gids plakte bij elk van hen een gele sticker op de revers van hun keurige mantelpakjes, zodat ze elkaar straks in de drukte niet uit het oog zouden verliezen. Ariadne ging op een bank zitten, vanwaar ze een goed uitzicht had over de lobby en de balie. Wie weet kwam Theseus hier ook een groep toeristen ophalen. Dan kon ze hem nog verwittigen dat ze er vandaag niet zou zijn.

Twee minuten voor negen stapten pa en ma uit een van de zes liften. Ze waren zichtbaar blij dat Ariadne er al was en blijkbaar geen verdere moeilijkheden maakte. Ariadne zelf keek met een hulpeloze blik naar de ruime beige short die haar vader had aangetrokken. Zijn ingesnoerde buik puilde eruit en langs zijn bleke benen hing het losse vel in kwabben omlaag. Ze probeerde er niet naar te kijken en volgde treuzelend haar ouders naar buiten. Net voor ze door de brede draaideur ging, keek ze nog een laatste keer door de lobby. Geen Theseus te zien. Dan volgde ze pa en ma gedwee naar de klaarstaande knalrode huurwagen. Het duurde nog tien minuten voor haar vader zijn stoel juist had afgesteld, alle lichten en ruitenwissers had geprobeerd en het oliepeil had nagekeken. Toen draaide hij eindelijk de contactsleutel om en scheurde veel te snel het drukke verkeer in, waarbij hij nog net een aanstormende scooter kon ontwijken. Door het zijraampje zag Ariadne hoe Theseus hen hoofdschuddend nakeek en vervolgens zijn scooter op de parkeerplaats van het hotel stalde.



De naakte knapen waren druk in de weer met hun voorbereidende oefeningen. Ze liepen rondjes, maakten hun spieren los, buitelden in het zand en oefenden hun sprongen. Aan de andere kant van het veld hielden de stalknechten de stieren klaar. Met lange stokken dreven ze de dieren in hun afzonderlijke hokken die op de arena uitgaven.

Ariadne en Amalthea slenterden langs de houten afsluiting. Ze hadden nog tijd genoeg voor ze naar de dansles moesten. Ariadne hield ervan om ‘s morgens de training voor het stierspringen bij te wonen en ook de jonge atleten hadden graag dat de prinses naar hen kwam kijken.

De twee meisjes gingen op een bank zitten en haalden hun spintollen boven. Zoals alle meisjes in Knossos hadden ze al van jongsaf geleerd garen te spinnen. Ariadne schikte de wol op het houtje en gaf toen het steentje een draaiende beweging met haar hand. Met een automatische beweging streek ze tussen duim en wijsvinger het garen glad, dat ze op de bol wond.

Terwijl ze zo sponnen, keken de meisjes naar de glimmende, met olie ingewreven lichamen van de jongens. Op een gekruiste lendendoek na waren ze naakt. Elke spier van hun bronzen lichamen werd dag na dag door ijzeren discipline geboetseerd. Het enige doel van die harde training was het jaarlijkse heilige feest van de stier.

De springmeester floot op zijn vingers, waarna de atleten zich meteen verzamelden aan de zijde van de arena die recht tegenover de hokken van de stieren lag. Maandenlang hadden ze hun sprongen geoefend op een houten stier, die door de anderen de arena werd binnengereden. Maar nu, met het feest zo vlakbij, oefenden ze al een paar dagen met echte stieren. De oorspronkelijke groep van de uitverkorenen was dan ook al erg geslonken. Zeventien jonge mannen hadden de zware opleiding doorstaan en alle proeven afgelegd. Maar sinds de springmeester er afgelopen week de echte stieren had bijgehaald, waren er al vier afgevoerd met gekneusde ribben of gebroken armen en benen. Eén ongelukkige was zelfs door de stier tegen de houten afsluiting gesmakt, waarbij zijn schedel gespleten werd. Hij was ter plekke gestorven.

De eerste stier werd klaargehouden. Het beest brieste in zijn hok als kokend water op het vuur. Eén borrelende, barstensklare brok energie. De lange, sierlijk gebogen hoorns van de dieren waren aan de punten zorgvuldig omzwachteld met stroken leer. Straks op het feest zou ook die laatste bescherming wegvallen.

De eerste springer klom nu over de afsluiting. Zorgvuldig koos hij zijn plaats, recht tegenover de stier. Met een korte hoofdknik groette hij Ariadne. Dan boog hij het hoofd om zich te concentreren. Stevig plantte hij zijn voeten in het zand. Zijn borst ging rustig op en neer op het ritme van zijn ademhaling. Zijn armen hingen los langs zijn lichaam en hij rolde een laatste keer met zijn vingers om alle spieren los te maken. Dan richtte hij het hoofd op, haalde diep adem en knikte naar de springmeester. Die gaf met zijn hand het teken aan de staljongens. Ariadne en Amalthea zaten met ingehouden adem op het randje van de bank toen de poort van het hok werd opengetrokken.

De stier, verbaasd door de onverwachte vrijheid, schoot als een rukwind vooruit. Hij was nauwelijks dertig passen van de atleet verwijderd en rende donderend op hem af. De springer liet hem rustig tot halverwege de arena naderen en deed dan pas twee stappen naar voor. De eerste langzaam, zelfverzekerd. De tweede sneller, een aanloop nemend. Het machtige dier stormde recht op hem af, de kop gebogen, de lange, omzwachtelde hoorns recht op zijn borst gericht.

De sprong zelf ging razendsnel. De atleet greep de hoorns van de stier, duwde zichzelf omhoog op zijn handen en dook, terwijl het beest onder hem door schoot, over de schoft van het dier, waarna hij met een lendenslag achter de stier op zijn voeten terechtkwam. Gelukt!

De meisjes sprongen op en juichten van verrukking. Maar tegelijk klonk vlak achter hen nog een kreet van oprechte verbazing.

‘Theseus!’ riep Ariadne. ‘Wat doe jij hier? Jij mag hier eigenlijk niet eens komen.’

Ze legde haar spintol neer en draaide zich naar hem toe.

‘O nee?’ lachte de prins. ‘Niemand heeft me tegengehouden. Ik verveel me dood in mijn verblijf. En met de feesten die hier worden voorbereid, hoef ik de eerste dagen niet op een schip naar Athene te rekenen. Wat moet ik in Zeus’ naam de hele dag doen?’

Ariadne glimlachte. Sinds ze Theseus had ontmoet, was de prins geen moment uit haar gedachten geweest. Vannacht had ze weer van het offer gedroomd, maar dit keer was het geen nachtmerrie geweest. Net toen de Minotaurus zijn stinkende tanden in de schedel van het jongetje wilde planten, daagde Theseus op, waarna het beest, half stier, half mens, een ijselijke gil slaakte en het kind liet lopen.

‘Kom even bij ons zitten’, nodigde Ariadne uit. ‘Maar stil, de springers mogen niet gestoord worden.’

Ze schoof wat dichter naar Amalthea toe, plaats vrij makend voor de prins. Op het veld stond intussen de tweede atleet klaar. Net toen de springmeester het teken gaf om de stier los te laten, wilde Theseus nog iets zeggen. Maar Ariadne greep zijn hand vast om hem te doen zwijgen. Zo keken ze hand in hand naar een tweede, vlekkeloze sprong. Ariadne voelde een warme gloed door haar lichaam kruipen. Ze had niet kunnen zeggen of die werd veroorzaakt door dat perfecte samenspel van mens en dier dat zich voor hun ogen afspeelde, dan wel door de nabijheid van Theseus. Ze kneep in zijn hand en hij keek haar aan en glimlachte. Ze bleven samen zitten kijken naar de atleten.

Bij de zesde sprong ging het mis. De jongen, een ietwat tengere, maar toch heel lenige knaap, greep met zijn rechterhand naast de hoorn van de stier en verloor zijn evenwicht. Hij kwam bovenop de kop van het dier terecht, dat de onverwachte last in zijn brute geweld meesleurde. Met een hevige beweging van zijn kop schudde het dier de atleet van zich af, waarbij de jongen onder zijn poten terecht kwam en voor dood bleef liggen.

Van alle kanten snelden helpers toe. Stalknechten probeerden met lange stokken de stier weer naar zijn hok te drijven, terwijl de andere atleten hun ongelukkige makker buiten de arena droegen. Hij spuwde bloed, maar leefde nog. Toen ze hem voorbij het prinselijke gezelschap droegen, keek hij Ariadne even aan. Uit zijn ogen sprak pijn, maar vooral toch teleurstelling dat hij op het feest niet zou kunnen springen.

‘Kom,’ zei Ariadne, ‘we zijn weg. Het duurt vast nog een hele tijd voor het springen hervat wordt en ik moet zo naar de dansles.’

De meisjes staken hun spintollen weg en even later stapten ze met zijn drieën door de lange, met fresco’s versierde gangen van de tempel. Plots vertraagde Theseus zijn pas en hield Ariadne bij haar schouder tegen.

‘Ik heb nagedacht over wat je me gisteren gezegd hebt’, fluisterde hij. ‘Je hebt gelijk: ik mag het niet opgeven. Ik heb besloten om met het offer mee het labyrint in te trekken. Desnoods ga ik de Minotaurus met mijn blote handen te lijf.’

Ariadne greep hem bij zijn schouders en drukte zich tegen hem aan.

‘Theseus’, zei ze. ‘Zo wil ik je horen. Ik zal je helpen, zoveel ik kan.’

Ze drukte vluchtig haar lippen op zijn borst. Dan liet ze hem los en liep Amalthea achterna, die langzaam en zonder om te kijken verder was gelopen.



‘Na de neolitische tijd kwam de bronscultuur of de minoïsche cultuur, zoals zij door de Engelse archeoloog en opgraver van het Paleis van Knossos, Arthur Evans, werd genoemd. Haar naam was afkomstig van de mythische koning van Kreta, Minos. Deze cultuur duurde van 2600 tot 1100 voor Christus en haar bloeiperiode ligt tussen de 18e en de 16e eeuw voor Christus.’

De gids was een klein uitgedroogd vrouwtje in mantelpak met een luide, schelle stem die absoluut niet bij haar figuurtje paste. Ze sprak een vreemd soort Engels met een zwaar Grieks accent zodat het telkens even duurde voor haar toehoorders begrepen welk woord ze precies bedoelde. Intussen was zij natuurlijk al drie woorden verder, waardoor de leergierige toeristen zich voortdurend moesten reppen om bij te blijven.

Ariadne had het al opgegeven. Ze luisterde nog nauwelijks. Ze zag hoe pa met zijn mond halfopen de gids probeerde bij te benen en verstoord reageerde toen ma, die het al lastig had met goed uitgesproken Engels, hem aanstootte om te vragen wat ze gezegd had.

Net goed, dacht Ariadne. Hadden ze maar naar mij moeten luisteren. Toen het vrouwtje dat aan de kassa zat, had gevraagd in welke taal ze de rondleiding wilden volgen, had pa zonder verder navragen voor Engels gekozen. Nadien had hij Ariadne uitgelachen toen zij beweerd had dat er ook Nederlandstalige gidsen waren. Pas toen ma hem het bordje had gewezen waarop het zwart op wit te lezen stond, had hij ingebonden. Maar meteen had hij een ander argument gevonden. De Nederlandstalige rondleiding vertrok pas over drie kwartier en de Engelse meteen. Zodus.

‘Volgt u mij nu naar het Westportiek.’

De meute schoof gehoorzaam achter de gids aan, die haar knalrode handtas als een baken pal omhoog stak zodat niemand haar uit het oog zou verliezen. Helemaal overbodig was die voorzorg niet, want alleen al op de geplaveide voorhof troepten minstens dertig groepjes rond hun gids. De rode handtas hield stil en meteen spoot de woordenvloed weer omhoog als een fontein.

‘We gaan het paleis binnen langs de westelijke poort, een bouwsel met een zuil in het midden. Een deel van de gipsen onderbouw van deze zuil is in goede staat bewaard gebleven. De minoïsche zuilen zelf waren immers van hout, dikker aan de bovenkant, dunner aan de onderkant en met een stenen basis. De oostelijke muur van de poort was versierd met een grote muurschildering van een stierengevecht. Helaas is er alleen maar een stukje van de poot van de stier bewaard gebleven. We volgen nu de processiegang, die zijn naam ontleent aan de grote muurschildering die hier werd gevonden en waarop jonge mannen en vrouwen bijna levensgroot staan afgebeeld, terwijl ze geschenken naar een vrouwenfiguur – een koningin of een godin, we weten het niet – brengen.’

Ariadne slenterde achter de groep aan. Wat deed ze hier in hemelsnaam tussen die dode stenen, terwijl ze net zo goed naast Theseus op het strand had kunnen liggen? Ze keek naar de opslagruimtes van het paleis met de metershoge kruiken waar, althans volgens de gids, graan, olie en honing in werden bewaard. Zo’n kruik mee naar huis nemen, dacht ze. Voor achter in de tuin naast het krentenboompje. Dat zou mooi zijn. In gedachten zag ze zichzelf al in het vliegtuig zitten met zo’n kruik op de stoel naast haar, de veiligheidsgordel dichtgeklikt over de buik van de kruik. Of beter nog: zij in de kruik. Dat scheelde een ticket. Ariadne glimlachte om haar eigen fantasie en volgde de rode lantaarn de trappen af.

Toen ze de troonzaal binnenstapten, ging een schok door haar heen. Ze had het gevoel alsof ze dit al eens eerder had gezien. De albasten troon, de banken tegen de muur, die kende ze ergens van. Vooral het fresco met de twee slanke griffioenen maakte haar sprakeloos. Het geroezemoes van de tientallen toeristen veranderde onmerkbaar in het ruisen van de zee. Ariadne stond nu helemaal alleen voor de troon van koning Minos. Er zat iemand op de troon, maar ze kon niet precies zien wie. Of toch? Was het pa die een flauwe grap uithaalde? De kwabben van zijn buik puilden over zijn short. Nee, over zijn witte lendendoek. Of toch zijn short? Ariadne ademde sneller, steeds sneller. Er klonk muziek, trommels, gongs, hoge tonen die steeds schriller werden en plots weer plaats maakten voor het ruisen van de zee.

Iemand duwde haar en ze viel languit op de grond voor de troon van koning Minos. Maar toen ze haar hoofd oprichtte, was de troon leeg en twee vrouwen grepen haar onder de oksels en hielpen haar recht.

Het duurde heel even voor Ariadne weer wist waar ze was. Vriendelijk lachende toeristen vroegen of het wel ging en of ze zich pijn had gedaan. Ze schudde van neen en keek de kamer rond. Geen rode handtas meer te zien, geen krakkemikkig Engels meer te horen. Waar waren pa en ma?

Ariadne baande zich een weg door de menigte. In haar haast struikelde ze bijna over het stenen reinigingsbekken in het voorportaal. En plots stond ze in het verblindende zonlicht op de trappen die naar de binnenplaats leidden. Ze zuchtte. Ver kon de groep niet zijn. Ze zou hen ongetwijfeld wel terugvinden. Langzaam liep ze van groepje naar groepje over de geplaveide binnenkoer. Ze was weer helemaal rustig nu. Het gewauwel van de gids werkte haar toch al op de zenuwen en ze genoot van die plotselinge vrijheid. Ariadne ging op een steen zitten. Eigenlijk was het een grappig gezicht, die duizenden toeristen, allemaal in kleine groepjes rond een drukdoende gids. Je zag zo op hun gezichten dat ze ook liever op het strand aan hun hotel waren gebleven. Maar ja, je kunt toch niet thuiskomen van Kreta en zeggen dat je Knossos niet hebt gezien. En maar foto’s nemen van elke steen, elke poort, elk fresco. Als bewijsstukken voor het thuisfront.

Ariadne wandelde tussen de groepjes door. Ze vond er ineens plezier in de gidsen met elkaar te vergelijken. Allemaal vertelden ze ongetwijfeld hetzelfde verhaal, maar elk in een andere taal en elk met zijn eigen temperament. Of zonder temperament, zoals de rode handtas, lachte ze.

Plots zag ze hem staan. Hij stond met zijn rug naar haar toe, maar ze herkende hem onmiddellijk. Theseus was druk in de weer met een klein groepje toeristen. Hij gesticuleerde, speelde zijn verhaal, sprong op een steen, maakte brede gebaren met zijn armen en vertelde ongetwijfeld allerhande grapjes, want zijn toehoorders lachten om de haverklap.

Langzaam liep Ariadne in een grote boog om het groepje heen en sloot ongemerkt aan bij de luisteraars. Ze verborg zich half achter een grote man. Zo kon ze Theseus bespieden zonder dat hij haar meteen opmerkte.

‘Natuurlijk was dit geen paleis zoals Evans dacht’, zei Theseus met klem. ‘Knossos was een tempel voor de eredienst. Hier werd de moedergodin vereerd. Niet de koning woonde hier, maar de priesters en de priesteressen. En de ambtenaren en de werklieden. Hier werkten goudsmeden die prachtige hangertjes maakten met bijen op een honingraat. Hier werkten pottenbakkers. De grote kruiken die we boven gezien hebben, werden hier gemaakt. En ze dienden om al de voorraden in op te slaan die de priesters als belasting van het volk eisten. De koning kwam hier wel voor de eredienst natuurlijk. Maar waarschijnlijk woonde hij een eindje verder in een villa met alle comfort. En van comfort kenden ze wat. Straks laat ik jullie in de oostvleugel de privévertrekken zien. Die zijn uitgerust met badkamers, zelfs met een toilet met waterspoeling. Stel je voor! Drieduizend vijfhonderd jaar geleden!’

Wat een gids, dacht Ariadne. Wat een verschil met dat rode handtasje. De mensen rond haar hingen aan zijn lippen.

‘Nog zo’n flater van Evans is zijn verhaal over het labyrint. Omdat hij hier in de wirwar van kelders verloren liep, ging hij er maar meteen van uit dat hij het labyrint van de Minotaurus gevonden had. Kennen jullie het verhaal van de Minotaurus? En van Theseus en…’

Hij stokte midden in zijn zin. Zijn blikken kruisten die van Ariadne. Een brede glimlach verscheen op zijn gezicht.

‘Van Theseus en van… Ariadne?’ ging hij verder.

Ariadne voelde hoe plots iedereen naar haar keek. Ze werd er ongemakkelijk van. Maar Theseus ging onverstoorbaar verder. Hij vertelde over het monster van koning Minos, half mens, half stier. En over het jaarlijkse offer uit Athene.

‘En toen kwam prins Theseus uit Athene en hij was vastbesloten om de Minotaurus te doden. Dat verhaal ligt mij nauw aan het hart, want ik heet zelf Theseus. Theseus was nog maar net op Kreta of hij werd smoorverliefd op Ariadne, de dochter van koning Minos. Zij zat te breien voor de ingang van het labyrint. Theseus vroeg of hij even haar bol wol mocht gebruiken en of zij het eindje stevig wilde vasthouden. Hij wandelde de doolhof in terwijl hij de bol wol afrolde. Hij zocht de Minotaurus, doodde hem en vond de weg uit het labyrint terug door de draad te volgen, die hij zorgvuldig weer oprolde, want Ariadne was een trui voor hem aan het breien. En toen hij weer buitenkwam, ging hij voor haar staan en zei: Ariadne, jij bent het liefste meisje van de hele wereld. Ik hou van jou!’

Theseus keek haar bij die laatste woorden recht in de ogen en Ariadne kreeg er een kleurtje van. Ze wist dat elk woord voor haar was bedoeld, maar ze voelde zich wat ongemakkelijk met al die mensen erbij. Gelukkig wisten die niet dat ze Ariadne heette.

‘Ariadne, kind!’

Ariadne kon wel door de grond zakken. De stem van ma. Ze kwam met kleine pasjes op haar toe gedribbeld met pa in haar kielzog.

‘Waar zat je toch, kind? We hebben je overal gezocht.’

Zonder een woord te zeggen liep Ariadne naar hen toe. Toen ze zich nog even omdraaide, zag ze hoe Theseus haar een kushandje toewierp. Spontaan begonnen zijn toehoorders te applaudisseren. Ariadne wist niet of ze moest glimlachen of zuchten. Ma greep haar bij de hand en trok haar mee. In de verte zag ze de rode handtas al boven de menigte uitsteken.



De feesten voor het Grote Nieuwe Jaar waren al vroeg in de morgen begonnen. Het voorhof van de tempel leek wel een markt. Voor dag en dauw schoof de menigte aan bij de altaren, waar priesters en priesteressen de schamele offergaven in ontvangst namen en de plengoffers uitgoten op de heilige stenen. De opstijgende zon maakte de geuren los, een mengsel van mensenzweet, verschaalde wijn en gaargestoofde kruiden.

Ook koning Minos bracht zijn offergaven in processie naar de tempel. De indrukwekkende stoet werd voorafgegaan door bloemenstrooiende kinderen. Dan volgden de dienaressen die de offergaven droegen, gekleed in lange gewaden van het fijnste linnen. Het belangrijkste offer echter was een prachtige jonge stier, die door tien mannen in bedwang werd gehouden. Het beest brieste en snoof, stampte en duwde, maar kreeg van zijn begeleiders niet eens de kans om een poot scheef te zetten.

Achter de offergaven liepen de zonen en dochters van de koning met hun dienaren en dienaressen. Ze waren rijkelijk gekleed en zwaar beladen met goud en juwelen. Achteraan liep Ariadne, hand in hand met Amalthea. De eenvoud van hun kleren stak scherp af tegen die van de andere koningskinderen. Eigenlijk droegen ze vandaag voor het laatst hun kinderkleren, een eenvoudige witte toga, met een riem samengebonden. Na de inwijdingsfeesten, die dit jaar samenvielen met het Grote Nieuwe Jaar en met het offer aan de Minotaurus, zouden de Jaarlingen als volwassen beschouwd worden en voorgoed hun kinderkleren mogen afleggen.

Koning Minos en zijn gemalin Pasifae sloten de stoet af. Ze waren omgeven door een escorte van soldaten die de rituele dubbele bijlen droegen als teken van ‘s konings macht. Waar de stoet voorbijkwam, week de menigte uiteen. De mensen verdrongen elkaar om een glimp van de vorsten op te vangen. Ze keken naar het uitdrukkingsloze gezicht van Pasifae, van wie gefluisterd werd dat ze niet meer had gelachen sinds ze jaren geleden de Minotaurus had gebaard. De koning had de bastaard meteen laten wegbrengen naar de diepste grotten van de berg Ioechtas, een doolhof van gangen, spleten en zalen, waar hij was opgegroeid tot het bloeddorstige monster dat gevoed wilde worden met het bloed van kinderen. Sinds die dag eiste koning Minos van het schatplichtige Athene elk jaar zeven jongens en zeven meisjes als offer aan de Minotaurus. Al gauw fluisterde men ‘s avonds bij de vuren dat het monster, half mens, half stier, geboren was uit een overspelige verhouding tussen zijn moeder Pasifae en een goddelijke stier die uit de zee was opgedaagd.

Ook koning Minos keek niet bepaald vrolijk. Maar ook daarvan kende het volk de reden. Het Grote Nieuwe Jaar was altijd een beproeving voor de vorst. Acht jaar, negenennegentig nieuwe manen om precies te zijn, was de tijd die de goden aan de koning hadden toebedeeld om te regeren. Telkens als de hoogste zonnestand samenviel met de nieuwe maan moest er een nieuwe koning komen. Dat was altijd zo geweest. Tenminste, tot koning Minos aan de macht kwam. Dan schenen de goddelijke wetten plots niet meer te gelden. O ja, de koning bleef het Grote Nieuwe Jaar vieren. Hij trok zich dan een paar dagen in de grotten terug met zijn raadslieden en een paar hogepriesters. Als hij weer naar buiten kwam, verkondigde de opperpriester dat het de goden had behaagd koning Minos opnieuw voor acht jaar aan te stellen omdat hij zo’n vredelievende heerser was en zo goed voor zijn volk. Bij dat laatste fronsten heel wat Kretenzers de wenkbrauwen. Ze dachten aan de zware belastingen, het verplichte werk aan wegen en paleizen, het slavenwerk op de landerijen van de koning. Maar vrede was er. Daarin had de opperpriester gelijk. De schepen van koning Minos beheersten de zee tot ver voorbij Athene. Sinds mensenheugenis had niemand het gewaagd het eiland aan te vallen. Dus bogen ze voor de beslissing en dus bleef Minos weer acht jaar koning. En acht jaar later gebeurde weer hetzelfde. En opnieuw en opnieuw. En elk jaar werden de belastingen zwaarder. En elk jaar eiste koning Minos meer arbeiders op om aan zijn paleizen te werken, terwijl hun eigen schamele lapje grond lag te verkommeren. Maar wie morde, kreeg te horen dat hij dankbaar hoorde te zijn en dat de Minotaurus ook wel ander vlees lustte dan dat van Atheense kinderen. En dus bleef alles bij het oude en koning Minos bleef aan de macht voor weer een nieuwe periode van acht jaar.

De processie had inmiddels het grote altaar bereikt dat buiten de muren van de tempel was opgericht. Nadat de offergaven op de offersteen waren neergelegd, sleurden de jonge mannen de stier tot voor het altaar en bonden zijn poten samen. Dan trokken ze het tegenspartelende dier omver, zodat het op zijn zij kwam te liggen. Twee sterke mannen trokken zijn kop achterover, terwijl de hogepriester het offermes wette. Even sloot hij zijn ogen, prevelde een gebed tot Zeus en sneed toen met één lange houw de machtige keel van het dier over. Het warme bloed spoot op zijn witte gewaad, terwijl de stier stuiptrekkend leegbloedde, reutelend vanuit een doorgesneden luchtpijp. Het volk, dat reikhalzend de vertoning gadesloeg, liet een goedkeurend gemompel horen. Amalthea kneep in Ariadnes hand en heel even keken ze elkaar glimlachend aan, diep onder de indruk van de plechtigheid.

Na de persoonlijke offergaven van koning Minos moest het offer aan de Minotaurus nog gewijd worden. Van zogauw ze de trommelaars hoorde die het offer aankondigden, ging Ariadne op haar tenen staan om er niets van te missen. Vanuit de processiegang schreed de stoet het voorhof op. De mensen gingen achteruit om hen door te laten.

Voorop liepen twee trommelaars. De ene liet met doffe slagen het slaghout op zijn houten schild neerkomen, terwijl de andere op een schel klinkende metalen plaat sloeg. Dan volgden de soldaten. Ariadne kon over de menigte heen net hun gehelmde hoofden zien en de rituele dubbele bijlen die ze over hun schouders droegen. Ze wist dat nu de kinderen volgden, maar die werden door de dichte menigte aan haar oog onttrokken. Toch merkte ze aan de reactie van de massa dat er iets ongewoons aan de hand was. En ja, nu zag ze het ook. Tussen de kinderen liep een jonge man. Ze herkende hem meteen.

‘Theseus’, prevelde ze. ‘Theseus!’

Ze stootte Amalthea aan, die hem nu ook zag. Intussen bereikte de processie het altaar. Pas nu kon Ariadne ook de kinderen zien. Ze waren gekleed in eenvoudige witte gewaden en versierd met fel gekleurde bloemen. Maar hun gezichten stonden verdrietig en bang voor wat komen zou.

Theseus ging in het midden staan, de zeven meisjes aan zijn ene, de zeven jongens aan zijn andere zijde.  Net toen de hogepriester met de plechtigheid wilde beginnen, stond koning Minos op en stak zijn hand omhoog als teken dat hij iets wilde zeggen. Het werd muisstil op het voorhof.

‘Prins Theseus van Athene,’ riep de koning, ‘ik zie dat jij hebt plaatsgenomen tussen het offer. Moet ik daaruit opmaken dat je jezelf vrijwillig aanbiedt aan de Minotaurus?’

Theseus keek hem vrijmoedig in de ogen en antwoordde:

‘Dat heb je juist geraden, koning Minos.’

De koning zweeg even en dacht na. Dan sprak hij:

‘Je weet dat, eenmaal het offer gewijd is, er geen weg terug is. Dan ga je mee het labyrint in en word je verscheurd door de Minotaurus, samen met deze kinderen. Is het dat wat je wil, of heb je misschien snode plannen gesmeed om de Minotaurus te doden en zo rampspoed over Kreta te brengen?’

Theseus aarzelde even. Zijn blikken dwaalden over het gezelschap tot hij Ariadne zag staan. Zij keek hem bemoedigend aan en knikte.

‘Het enige wat ik wil, koning Minos,’ antwoordde Theseus, ‘is het lot van deze kinderen te delen.’

De koning knikte langzaam, een hele tijd lang. Ten slotte zei hij:

‘Het zij zo, prins Theseus. Ik hoop dat uw offer de Minotaurus welgevallig moge zijn. Heb mijn zegen.’

En terwijl hij weer ging zitten, fluisterde hij de raadsheer die naast hem zat in het oor:

‘Zorg ervoor dat hij in geen geval een wapen bij zich heeft als hij het labyrint betreedt.’

Tegelijk gaf hij een teken aan de hogepriester dat de wijding kon beginnen. Deze besprenkelde de kinderen en Theseus met het bloed van de stier, dat in een kom was opgevangen. Dan riep hij de goden aan dat zij het offer zouden willen aanvaarden.

Toen alles klaar was, stond de koning op en vertrok met zijn gezelschap naar de arena aan de andere kant van de tempel. De menigte volgde in dichte drommen. De rest van de dag zouden ze doorbrengen met eten, feesten en naar het stierspringen kijken.



Ariadne haalde diep adem en dook in het warme water. Ze zwom in één keer de hele lengte van het zwembad over. Toen ze eindelijk proestend en naar adem snakkend met haar hoofd boven water kwam en zich aan de boordsteen optrok, keek ze recht in de ogen van Theseus, die gehurkt aan de kant zat.

‘Bravo, jij kunt er wat van!’

‘Theseus, jij hier!’

‘Tja, ik heb zopas mijn toeristjes netjes afgeleverd in het hotel en ik dacht: laat ik maar eens kijken of ik Ariadne niet zie. En, ja hoor, ik zag je net met je badhanddoek over je schouders uit de lift stappen en ik ben je gevolgd.’

‘Spion!’ lachte Ariadne.

Ze duwde zich omhoog uit het water en plantte een vluchtig zoentje op zijn mond.

‘Wat ben jij mooi, Ariadne.’

‘Mooi? Dat zal wel. Met mijn haar nat in mijn gezicht.’

‘Je weet van een meisje pas of ze echt mooi is als je haar kletsnat uit het water hebt zien komen.’

‘Och, meneer is kenner! Schei toch uit. Geef me liever mijn badhanddoek aan.’

Even later zaten ze samen aan de bar en dronken een tonic. Theseus legde zijn arm over haar schouders en Ariadne liet hem begaan.

‘Hier, dat is voor jou’, zei Theseus.

‘Een boek?’ lachte Ariadne.

‘Een gids van Kreta. Je krijgt hem van me. Je vindt er alles in over de minoïsche beschaving, over Knossos en… over onze naamgenoten van drieduizend vijfhonderd jaar geleden. Goed boek. Veel van wat ik aan de toeristen vertel, komt daaruit.’

‘De gids die ons gisteren heeft rondgeleid, heeft het vast niet gelezen’, zei Ariadne.

Ze lachten samen om Anna, de gids met de rode handtas, die Theseus maar al te goed scheen te kennen. Hij noemde haar een verzuurde pruim en vertelde een kostelijk verhaal over haar, hoe ze eens voor de ogen van een groep toeristen languit achterover in een waterbekken was gevallen.

‘Je had toen haar mantelpakje moeten zien’, hikte hij.

En zonder enige overgang ging hij verder:

‘Ga je morgen met me mee, Ariadne? Ik heb een dag vrij. Ik kom je met de scooter ophalen.’

Helemaal overrompeld door die onverwachte vraag bleef Ariadne hem een paar seconden half lachend en met open mond aankijken.

‘Euh…, ik wil wel. Maar… ik zal het toch eerst aan ma en pa moeten vragen.’

‘Denk je dat ze je laten gaan?’

‘Ik weet het niet. Pa heeft een auto gehuurd en ze zijn van plan om morgen naar het oosten te rijden, naar een palmwoud of zoiets.’

‘Ja, in Vai bij Palekastro is dat. En jij gaat mee?’

Ariadne haalde haar schouders op.

‘Als ik mag kiezen, ga ik liever met jou op stap.’

Theseus glimlachte.

‘Kom, laten we het hen gaan vragen. Ik laat me van mijn beste kant zien en je zult merken hoe ze meteen bezwijken voor mijn charmes. Net als jij, trouwens.’

‘Jij wel! Jij denkt dat iedereen zomaar voor je valt. Ik… tot daar aan toe, en ma misschien ook nog wel, maar dan ken je pa nog niet. Als die nog maar denkt dat een jongen naar me kijkt, staat hij al klaar om hem de hersens in te slaan of hem minstens een pak voor zijn broek te geven. Volgens hem zijn alle jongens ter wereld er alleen maar op uit om mijn maagdelijkheid te jatten.’

Theseus schaterde het uit.

‘Goed zo, die man wil ik ontmoeten. Laten we meteen naar je vader toegaan.’



De hitte van de dag hing zwaar tussen de struiken. Toen de schemering viel, hadden zich drie stoeten gevormd. Nu het helemaal donker was, waren ze veranderd in drie slierten dansende vlammetjes op de hellende weg naar de Ioechtas.

Voorop liep de koninklijke stoet, de kleinste van de drie, op weg om het Grote Nieuwe Jaar te vieren. Hij bestond uit koning Minos, een paar priesters en priesteressen en een kleine gewapende wacht, die de fakkels droeg. Ze schreden de berg op.

Een heel eind achterop volgde het offer voor de Minotaurus. Een haag van soldaten met fakkels duwde Theseus en de kinderen de berg op. Ze waren aan elkaar vastgebonden, zodat niet één het in zijn hoofd zou halen weg te lopen. Ze waren stil en angstig. Het enige wat je hoorde, was af en toe een gesmoorde snik en dan het stille gefluister van Theseus, die hen probeerde te troosten en moed in te spreken.

De laatste groep, die vele honderden passen achter de tweede aanliep, was de vrolijkste. Ze bestond uit zo’n dertig jongens en meisjes in versleten kinderkleren, de Jaarlingen, die vannacht op het inwijdingsfeest de stap naar de volwassenheid zouden zetten. Toen het nog niet helemaal donker was, hadden ze bevlogen gepraat en gegiecheld, opgewonden om wat komen zou. Maar nu ze, begeleid door slechts vier soldaten met fakkels, langs de steile bergweg liepen, waren ze stil geworden en ingetogen.

‘Auw!’ kreet Amalthea toen ze met haar blote voet op een scherpe steen trapte.

‘Kom hier, geef me een hand’, zei Ariadne.

Zwijgend liepen ze verder tussen de andere jongens en meisjes. Naarmate ze hoger klommen, werd het een beetje koeler en dat deed deugd. Het was al een bijzonder vermoeiende dag geweest. Sinds vanmorgen vroeg de plechtigheden waren begonnen, hadden ze nauwelijks gerust. Na het stierspringen deze namiddag was er een groot dansfeest geweest. Ariadne had gedanst en getold tot ze erbij neerviel. Het zwaarste moest nog komen. De klim naar de grotten van de Ioechtas deed hen naar adem snakken. Maar het boeiende schouwspel van de dansende vlammetjes van de andere groepen voor hen, deed hen de inspanning vergeten. Nu eens zagen ze de lichtjes, dan verdwenen ze weer voor even achter een rotsblok of een bosje. En plots kwamen ze weer op een andere plek tevoorschijn zoals de sterren verschijnen achter wegdrijvende wolken.

Het was aardedonker want er was geen maan. Morgen, op het Grote Nieuwe Jaar, zou de smalle sikkel van de nieuwe maan verschijnen.

Ariadne dacht aan Theseus, die daar ergens voor haar liep bij de tweede vlek dansende vlammetjes. Ze bewonderde zijn moed en ze wilde hem helpen, maar ze wist niet hoe. Wat kon hij met zijn blote handen beginnen tegen de Minotaurus? Hij zou net als de kinderen verscheurd worden door het monster. Er kwam een vreemde mengeling van verdriet en vreugde over haar. Ariadne had al zolang uitgekeken naar het inwijdingsfeest van de Jaarlingen en nu was het eindelijk zover. Ze was op weg naar de grot voor het grote feest, voor de mooiste dag van haar jonge leven. Maar die blijdschap werd overschaduwd door het lot dat Theseus te wachten stond. Ze kende de prins uit Athene nog maar enkele dagen, maar ze wist nu al dat ze haar leven aan het zijne wilde verbinden. Als ze maar iets kon doen om het noodlot af te wenden.

De weg werd nu iets minder steil en de jongeren vormden kleine groepjes van vrienden en vriendinnen die op gedempte toon met elkaar praatten. Amalthea en Ariadne liepen dicht bij elkaar. Het pad was breed en zandig en ze hoefden nu niet meer zo op te passen om hun voeten niet te stoten. Ariadne legde haar arm over de schouder van haar vriendin en trok haar dicht tegen zich aan.

‘Ik ben bang, Amalthea.’

‘Hoezo?’ vroeg het meisje verwonderd. ‘Voor de inwijding?’

‘Nee, voor Theseus’, fluisterde de prinses.

‘Wat kun je daaraan doen? Hij offert zich op uit vrije wil. Dat is edelmoedig, maar hij kan niet meer terug. Het offer is gewijd.’

‘Hou toch op met dat offer’, viel Ariadne plots uit. ‘Ik hou van hem, Amalthea.’

‘Spreek niet zo, Ariadne. Je maakt me bang. Je mag de goddelijke Minotaurus niet uitdagen. Je brengt nog rampspoed over Kreta.’

‘Rampspoed? Geloof je dat echt, Amalthea? Geloof jij echt dat dit zielige monstertje in de grotten onheil over Kreta kan brengen? Denk jij echt dat hij ons in het verderf zal storten als hij zijn jaarlijkse gruwelijke snoepje niet krijgt? Ik niet, Amalthea. Ik niet meer. Ik. Echt. Niet. Meer. Die Minotaurus is helemaal geen god. Je weet toch wat ze vertellen, Amalthea. Dat monster is mijn broer! Hij komt uit dezelfde schoot als ik. De overspelige schoot van mijn moeder!’

‘Ariadne, zwijg!’

Amalthea bleef bruusk staan en keek Ariadne aan. Haar ogen glinsterden angstaanjagend in het dansende fakkellicht. Een soldaat maande hen vriendelijk aan door te lopen. Ze liepen al helemaal achteraan de groep.

‘Waarom zou ik zwijgen, Amalthea? Zo is het toch. Ik ben dat hele gedoe met die Minotaurus, die zo nodig kinderen moet eten, grondig beu. Ik zwijg niet meer.’

‘Spreek dan tenminste wat stiller. Als je echt iets voor Theseus wilt doen, is het beter dat niemand je hoort.’

Ariadne sloot haar ogen. Even duizelde ze. Sterren flitsten weg in groene diepten.

‘Je hebt gelijk, Amalthea. Maar ik wil niet dat Theseus ten onder gaat aan een verzinsel, aan een leugenverhaal. Je moet me helpen, Amalthea.’

‘Ik zal je helpen, Ariadne. Ik zal alles doen wat in mijn macht ligt. Voor jou ga ik zelfs tegen de goden in’, glimlachte ze flauwtjes. ‘Maar vertel me eerst waarom je niet langer gelooft dat de Minotaurus ons door de goden is gezonden om Kreta te beschermen.’

De meisjes stapten weer achter de dansende vlammen aan. Even bleef Ariadne stil, alsof de warboel in haar binnenste nog niet helemaal klaar was om naar buiten te komen. Ten slotte haalde de prinses diep adem en zei:

‘Luister, Amalthea, ik heb onlangs met mijn moeder gepraat. Het was een vreemd gesprek en ik was er helemaal ondersteboven van. Ik sta op de dag voor mijn inwijdingsfeest, Amalthea. Ik ben geen kind meer. Maar mijn hele leven lang, zo ver mijn herinnering reikt, heb ik Pasifae alleen maar treurig gezien. Ach, niet dat ik haar zo vaak heb gezien. Dat weet jij ook. Ik werd opgevoed door kindermeisjes, kamerdienaars en priesteressen. Ik had jou als speelkameraad van toen we klein waren. Je moeder heeft ons samen gevoed, want Pasifae had geen melk toen ik geboren werd. Ik groeide zorgeloos op, danste graag en werd al vroeg uitgekozen om opgeleid te worden tot priesteres. Mijn ouders zag ik weinig. Af en toe moest ik doodstil aan vaders voeten zitten tijdens een officiële ontvangst of een plechtigheid in de tempel. Je hebt er geen idee van hoe vaak ik me daar heb zitten vervelen, Amalthea. Moeder zag ik één keer per maand bij de rituele maaltijd. Ik heb mijn ouders nooit samen gezien, behalve tijdens die maaltijden en tijdens de jaarlijkse plechtige processie naar de tempel. Dan moest koningin Pasifae aan de zijde van koning Minos lopen en wij, de kinderen, er achteraan opdat het volk zijn vorsten zou zien en zou geloven dat Zeus ons gezin had gezegend met voorspoed en geluk. Dat was een fabeltje, Amalthea, maar dat weet jij natuurlijk.’

‘Maar jij was toch niet ongelukkig, Ariadne? Ik heb jou altijd alleen maar vrolijk geweten.’

‘Ik was niet ongelukkig’, ging Ariadne verder. ‘Maar mijn geluk had niets met mijn ouders te maken. Ik was gelukkig omdat ik jou had en kon dansen. Toch wist ik dat Pasifae niet gelukkig was. Ik heb haar nooit blij gezien. Twee jaar geleden liep ik een vlinder achterna in de tuinen van het paleis. En plots zag ik haar zitten, huilend achter een struik. Ik was zo verbijsterd dat ik hard wegliep. Maar dat beeld van Pasifae, zich schamend om haar tranen, liet me niet meer los. Een paar dagen later zat ik in de tempel in de werkplaats van de oude pottenbakker te kijken hoe hij de gladde klei tussen zijn vingers vorm gaf. En plots moest ik weer aan moeder denken. Voor ik er erg in had, vroeg ik hem of hij wist waarom Pasifae altijd zo treurig was. Hij knikte haast onmerkbaar en keek me lange tijd aan. Dan veegde hij zijn handen schoon aan zijn schort, kwam bij me zitten en vertelde me het vreemdste verhaal dat ik ooit gehoord had.’

‘Vooruit, vertel op’, zei Amalthea, haar ogen wijd opengesperd.

Ariadne glimlachte flauwtjes.

‘Hij zei me dat ik nu wel oud genoeg was om te weten wat er jaren geleden met Pasifae gebeurd was. Eerst vertelde hij het verhaal over de zeestier. Ik had het al zo vaak gehoord. Ik denk dat jouw moeder het voor het eerst aan ons allebei verteld heeft toen we nog heel klein waren. Hoe koning Minos van Zeus een wondermooie witte stier ten geschenke kreeg omdat hij zo’n goed heerser was. De opperpriester raadde hem aan het prachtige dier te slachten als offer voor Zeus. Maar mijn vader weigerde. De opperpriester mocht vijf stieren uit vaders kudde kiezen om te offeren, maar niet die witte stier. En zo gebeurde het.’

‘Ja, dat verhaal ken ik’, onderbrak Amalthea. ‘En ze zeggen dat Zeus ontstemd was omdat je vader zijn mooiste bezit niet voor hem wilde offeren.’

‘Ja, dat zeggen ze’, ging Ariadne verder. ‘Maar wat ik nog niet wist en wat de oude pottenbakker me vertelde, was dat Zeus mijn vader een lesje wilde leren. Hij liet bij Pasifae een wilde liefde ontbranden voor de witte stier. Ze wilde een kind van hem. In het geheim vroeg ze aan Daidalos, de architect die de tempel van Knossos had gebouwd, om haar te helpen. Die maakte een houten koe voor haar die van binnen helemaal hol was. Pasifae ging er spiernaakt in liggen, waarna Daidalos de koe bij de goddelijke stier bracht, die meteen de namaakkoe besteeg en zo ongeweten mijn moeder bevruchtte. Negen maanden later werd het monster geboren, half stier, half mens. Koning Minos was woedend en liet de bastaard meteen opsluiten in het labyrint, in de grotten van de Ioechtas. Aan ieder die het wilde horen, vertelde hij dat de goden de Minotaurus naar Kreta hadden gestuurd en meteen stelde hij het jaarlijkse offer in. Veertien kinderen als zoenoffer om de toorn van de goden van Kreta af te wenden.’

‘En je moeder?’ vroeg Amalthea verbijsterd.

‘Moeder liet hij vanaf die dag streng bewaken. Hij sliep alleen nog bij haar om kinderen te maken. Nadat ze zwanger werd van mij heeft hij haar niet meer aangeraakt. Daidalos liet hij, samen met zijn zoon Icaros, opsluiten in de tempel. Enige tijd later waren ze spoorloos verdwenen. Het leek wel of ze weggevlogen waren.’

‘Het is een vreemd verhaal, zei Amalthea. Geloof jij het echt?’

Ariadne schudde haar hoofd.

‘Nee’, zei ze. ‘Eerst wel. De pottenbakker vertelde het alsof hij er zelf bij was geweest. Maar een paar dagen geleden liet moeder me bij zich roepen. Ze wilde me nog een laatste keer spreken voor het inwijdingsfeest. Ze hield mijn hand vast terwijl ze sprak. Ze hoopte dat ik een goede priesteres zou worden, zei ze. Niet een als de anderen. Ik begreep niet goed wat ze bedoelde en vroeg het haar. Haar onderlip begon hevig te trillen en ze mompelde iets dat klonk als een vloek. Ze had het over koningen en priesters die de goden misbruikten voor hun eigen doel. Ze had het ook over het vele onrecht dat haar was aangedaan. Toen zei ze iets waar ik van schrok. Ze had het over het kind dat ze van haar hadden afgepakt. Ik begreep dat ze de Minotaurus bedoelde en ik vertelde haar het verhaal van de pottenbakker. Toen ze dat hoorde, barstte ze in een hysterisch gelach uit. Ze noemde mij een domme gans dat ik zoiets had kunnen geloven. Ze had overspel gepleegd, zei ze, dat wel, maar natuurlijk niet met een stier. Dat was het verhaal dat mijn vader later verzon. Ze was verliefd geweest op Daidalos, zei ze, en het was zijn kind dat ze verwachtte. Maar de goden hadden haar zwaar gestraft voor haar vergrijp. Toen haar zoon geboren werd, had hij een waterhoofd en een wolfsmuil. Hij was helemaal misvormd. Toch hield ik van hem, zei ze. Maar mijn vader pakte de bastaard van haar af en liet het kind door een min grootbrengen in de grotten van de Ioechtas. Ze heeft hem nooit meer teruggezien.’

Ariadne zweeg. Ze vocht tegen de kriebel die ze binnen in haar neus voelde en die de tranen naar boven drong. Al pratend waren ze wat achterop geraakt en dezelfde geduldige soldaat, wiens fakkel bijna was opgebrand, stond hen weer op te wachten.

‘Prinses, we zijn er’, zei hij beleefd.

Omdat hij dacht dat ze misschien van vermoeidheid was achtergebleven, vroeg hij nog of hij haar ergens mee kon helpen. Ariadne schudde haar hoofd, greep Amalthea’s hand en stapte, gehaast nu, naar de ingang van de grot.

De koning was met zijn gevolg vertrokken naar de goed bewaakte koninklijke ingang, waar geen sterveling mocht komen. De grote ingang stond nu vol volk. Een aantal soldaten waren vanmorgen al de berg opgegaan met eten en allerlei dingen die ze de volgende dag nodig zouden hebben voor het inwijdingsfeest. Ze onthaalden de Jaarlingen met een sobere maaltijd. Zij die eerst waren aangekomen, waren al gaan zitten en dronken groentesoep uit een aarden mok.

Ariadne had echter geen oog voor het eten, maar zocht koortsachtig de donkere grot af, die alleen met het vuur van in de grond gestoken fakkels verlicht was. Eindelijk zag ze het offer zitten, half verborgen achter een haag van gewapende soldaten die hen bewaakten. Ook zij dronken soep en de wachters hadden de koorden rond hun polsen losgemaakt. De kinderen waren stil en zaten dicht tegen Theseus aan. Toen de prins Ariadne zag naderen, verscheen er een glimlach op zijn gezicht en hij wilde opstaan en naar haar toekomen. Maar een ruwe soldaat duwde hem onmiddellijk weer neer en beval hem te blijven zitten. Een tijdlang keken ze elkaar in de ogen, die schitterden in het fakkellicht. Dan draaide Ariadne zich plots om en liep naar Amalthea, die met twee mokken soep in haar handen kwam toegelopen.



‘Hé, Theseus, fantastisch!’

Ariadne liep op hem toe, sloeg een been over de scooter heen en omarmde Theseus’ middel.

‘Heeft hij nog iets gezegd?’

‘Je hebt hem helemaal ingepakt, man! Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Toen je hem aanraadde onderweg naar dat palmenwoud zeker even halt te houden bij… euh… die opgegraven stad…’

‘Gournia.’

‘Precies, Gournia. Toen je dat gezegd had, kon je niets verkeerds meer doen. Toen hij hoorde dat je gidste in Knossos, was je meteen de grote expert van de minoïsche beschaving. Hij kijkt naar je op, man! Stel je voor, hij kijkt naar je op.’

‘En toen ik hem daarna vroeg of ik je vandaag mee mocht nemen, zat hij in de val. Heb je de verwarring op zijn gezicht gezien? Hij kon niets anders uitbrengen dan dat we tegen het avondeten terug moesten zijn. En je ma glimlachte.’

Theseus liet de motor brullen, schakelde en scheurde met een sierlijke boog de weg op. Ariadne klemde zich stevig vast om zijn middel. Het was een heerlijke sensatie de warme wind langs haar huid te voelen strijken. Haar witte jurk bolde helemaal op en ze klemde ze stevig vast onder haar benen. Haar lange haar wapperde achter haar hoofd en ze had het gevoel dat ze zweefde. Ze legde haar hoofd op de rug van Theseus en keek naar de zee die voorbijgleed.

Even later reden ze Iraklion binnen. Theseus nam haar mee naar het Archeologisch Museum, waar hij blijkbaar kind aan huis was. Hij schertste wat in het Grieks met het meisje aan de kassa en Ariadne hoefde niet eens te betalen.

Eigenlijk was ze helemaal niet zo dol op musea. Maar Theseus toonde haar alleen de mooiste stukken en had er bovendien een boeiend verhaal bij. Hij nam haar mee naar het beroemde dolfijnenfresco en naar de muurschildering van de stierspringers. Ze bewonderden het beeldje van de dansende priesteres met de slangen en de kunstig vervaardigde gouden hanger met de bijen. Ten slotte bleef hij staan bij een muurschildering van een danseres met lang zwart haar dat wild in het rond vloog.

‘Dat ben jij,’ zei hij zacht, met een ondeugend lachje in zijn ogen, ‘als je kletsnat uit het water komt.’

Op een terrasje in de zon dronken ze sterke Griekse koffie. Ariadne vlijde zich tegen Theseus aan en keek hoe de lichtvlekjes die door het bladerdak vielen op zijn gezicht dansten. Ze praatten over muziek en uitgaan en plots vroeg Theseus haar hoeveel liefjes ze al had gehad. Ariadne ging ongemakkelijk rechtop zitten en mompelde iets onverstaanbaars. Theseus lachte en gleed met zijn vinger over haar neus tot hij bleef haperen bij haar lippen.

‘Niet liegen, hé!’ plaagde hij.

‘Ach, doet dat er wat toe?’

‘Wedden dat ik de eerste ben?’

‘Niet waar’, zei Ariadne fel.

‘De… tweede dan?’

Ariadne kruiste haar armen, kneep haar lippen stijf op elkaar en wendde haar hoofd af. Zag je dan aan haar dat ze nog nooit een lief had gehad? Ze was wel een tijdlang smoor geweest op die jongen in de tekenles, maar dat was allerminst wederzijds. En Ariadne was te verlegen geweest om er hem ooit iets van te vertellen. Theseus wàs dus de eerste. Maar moest hij dat zo nodig weten? Waar haalde hij het lef om haar daarover uit te vragen? Zij vroeg hem toch ook niet hoeveel liefjes hij had gehad!

‘Hoeveel liefjes heb jij dan wel gehad?’

Het klonk norser dan ze eigenlijk had bedoeld. Ze draaide haar hoofd in zijn richting en keek hem aan.

‘Wil je dat echt weten?’ vroeg hij lief. ‘Ik ben namelijk niet zo goed in tellen.’

Het lachje was sterker dan haar irritatie. Verzoening.

‘Maar jij bent wel de liefste van alle liefjes die ik gehad heb’, slijmde hij.

‘Dat heb je vast aan elk meisje gezegd’, riep Ariadne uit met een stem vol ongeloof.

‘Eigenlijk wel’, gaf Theseus ruiterlijk toe. ‘Maar bij jou meen ik het.’

‘Ach, kom hier’, zei Ariadne en drukte haar lippen op zijn voorhoofd. ‘Vertel me liever wat we gaan doen vandaag.’

Theseus dronk zijn kop leeg en keek haar ondeugend aan.

‘Ik wil je vandaag iets heel bijzonders laten zien’, zei hij.

‘Toch niet weer een museum?’

‘Nee hoor, wees maar gerust. Op de plek waar ik je vandaag naartoe breng, komen maar heel weinig toeristen. En ze hebben ongelijk, want ik denk dat daar de sleutel ligt om de geschiedenis van Kreta beter te begrijpen.

‘Je spreekt in raadsels’, zei Ariadne.

‘Je zal wel zien’, antwoordde Theseus. ‘Ik neem je mee de berg Ioechtas op, het graf van Zeus, weet je. Kom, we gaan.’

Ze reden de stad uit in de richting van Knossos. Ariadne herkende het tempelcomplex meteen toen ze er voorbijreden. Eindeloze rijen toeristen drumden naar de ingang. Maar Theseus volgde de weg voorbij Knossos zuidwaarts, de berg op. Hij wees Ariadne, zonder een woord te zeggen, op het bordje dat de weg naar Arkhanes aangaf. De scooter sputterde wat tegen toen de weg almaar steiler werd. Ariadne keek naar de olijfbomen en naar een herderinnetje dat haar geiten hoedde.

Het was middag toen Theseus even voorbij Arkhanes een kleine, kale heuvel opreed en op de top zijn scooter stillegde.

‘Welkom in Anemospilia’, zei hij met een theatraal gebaar naar Ariadne. ‘Etenstijd.’

Hij griste een tas van de scooter en wandelde de laatste meters de heuvel op. Nu pas zag Ariadne de stenen. Hier had men duidelijk de grondvesten van een gebouw opgegraven. Ze klom op de rand van de ruïne en probeerde het complex te overzien. In grote lijnen tekenden de lage muurtjes een vierkant van hooguit tien op tien meter. Binnenin leek het nog eens onderverdeeld in drie kamers die alledrie op een soort voorhof uitgaven.

‘Wat is dit?’ riep ze naar Theseus, die druk bezig was de tas uit te pakken.

‘Dat vertel ik je straks wel. Eerst eten.’

Verrast keek Ariadne naar de maaltijd die Theseus op een grote platte steen tussen de lage muurtjes had uitgestald op een handdoek. Uit een plastic doos schepte hij een heerlijk slaatje op twee kartonnen borden. Tussen de gekrulde sla lagen stukjes tomaat, schijfjes paprika, brokjes geitenkaas en vooral veel olijven. Hij rolde een brood uit een keukenhanddoek en brak het in twee. Dan viste hij nog een fles wijn op uit zijn tas en twee plastic bekertjes. Terwijl hij de wijn klokkend uitschonk, klakte hij met zijn tong met het geluid mee. Ariadne lachte.

‘Wat een verrassing! Zo’n maaltijd hier op de berg! Tof van je, Theseus. Jij hebt aan alles gedacht. Alleen… ik lust geen olijven.’

‘Lust jij geen olijven?’ riep Theseus uit met gespeelde verbazing. ‘Wat kom je dan op Kreta doen?’

‘Vind je het erg?’

‘Helemaal niet. Wacht! Ik leer je olijven eten.’

Meteen griste hij een olijf uit zijn bord, stak die in zijn mond en schraapte met zijn tanden het vlees van de pit. Die spuwde hij uit, waarna hij het weke olijvenvlees met zijn tong tussen zijn lippen duwde en zo om een zoen bedelde. Ze proefde de olijf en vond ze lekker zo.

Ze aten zwijgend. Af en toe kruisten hun blikken elkaar, en ze lachten met volle, kauwende monden. Ariadne liet haar blik over het kale landschap glijden. Bergafwaarts lagen de eerste bosjes en in de heiige verte kon je Iraklion vermoeden. Daarachter glinsterde de Egeïsche zee.

‘Mooie plek, hier.’

Theseus knikte en slikte een brok brood door voor hij antwoordde.

‘Ja, die oude Kretenzers wisten hun plekken wel te kiezen voor hun offers.’

‘Bedoel je dat dit… euh…’

‘…een heilige plaats is? Precies. Hier op de heuvel van Anemospilia hadden ze een tempeltje gebouwd. Toen de archeologen het hier in 1979 bij toeval ontdekten, lag het er nog precies zo bij als 3700 jaar geleden toen het bij een aardbeving instortte.’

Theseus dronk zijn beker leeg, pakte de fles wijn en wilde eerst Ariadnes beker bijschenken, al was die nog half vol. Ze hield hem tegen, want ze dronk maar zelden wijn en voelde zich van dat halve glas al licht in haar hoofd. Theseus schonk zijn eigen beker vol en nam meteen een slok, voor hij met zijn verhaal verder ging.

‘Ze hebben het hele zaakje hier uitgegraven en toen deden ze een enorme ontdekking. Op het moment dat de tempel in elkaar zakte, was hier een offerdienst aan de gang. De skeletten van de priesters en een priesteres lagen nog precies op de plek waar ze met de ceremonie waren bezig geweest. De steen waar we nu op zitten te eten, was de offertafel. En weet je wat ze hierop hebben gevonden?’

Ariadne aarzelde. Hoe kon zij dat nu weten? Een offertafel…

‘Het slachtoffer misschien… een dier?’

‘Een mens! Een jongen van pakweg achttien. Doodgebloed op dit altaar. Het bronzen lemmet van het offermes lag nog op zijn ribben.’

Onwillekeurig deinsde Ariadne achteruit. Op de plek waar haar half opgegeten slaatje stond, had het lijk gelegen van een jongen, niet veel ouder dan zijzelf.

‘Maar… die gids in Knossos vertelde eergisteren nog dat de minoïsche beschaving zo vreedzaam was; dat iedereen in harmonie leefde met elkaar.’

‘Dat fabeltje vertellen ze. Voor een belangrijk deel klopt het nog ook. Onder de minoïsche koningen heerste hier eeuwenlang vrede. Geen spoor van oorlog te vinden. De steden waren nauwelijks versterkt, gewoon omdat ze geen vijand hoefden te vrezen. Ze waren immers de sterksten. Hun vloot was de modernste van zijn tijd en beheerste de zeeën. Geen ander volk van de Middellandse zee zou het in zijn hoofd hebben gehaald om Kreta aan te vallen. Daar kwam nog bij dat koning Minos zich met uitstekende wetgevers liet omringen. Die stelden een wet op die duizenden jaren lang in de herinnering van de mensen is blijven leven, omdat ze zo goed in elkaar zat. Maar geschiedenisleraars hebben soms iets teveel fantasie en dus maakten ze van het oude Kreta een soort aards paradijs, waar iedereen met iedereen in vrede leefde. In zo’n hof van Eden passen geen mensenoffers. De opgravingen van Anemospilia gaven dat verhaal natuurlijk een flinke knauw. Maar er zijn nog altijd gidsen zoals Anna met haar rode handtasje die het fabeltje te mooi vinden om het niet meer te vertellen. Toch hadden ze het kunnen weten. Dat hele verhaal van de Minotaurus is toch het mooiste bewijs dat er op Kreta altijd al mensen werden geofferd. Bovendien is er nog een bewijs. Vlakbij Knossos werd onlangs een kelder onder een villa opgegraven, die boordevol zat met beenderen van kinderen. Zekerheid heeft men nog niet, maar mij zou het niets verwonderen als dit iets te maken heeft met die veertien Atheense kinderen die elk jaar aan het beest geofferd werden.’

Ariadne prikte het laatste stukje geitenkaas op haar plastic vork en stak het in haar mond. Het gaf haar toch een vreemd gevoel dat ze hier met zijn beidjes zo onbezorgd zaten te eten op een plek waar zich duizenden jaar geleden zo’n drama had afgespeeld. Theseus schonk nog eens wijn bij en deze keer weerde ze niet af. Ze dronk met kleine teugjes en luisterde naar Theseus die haar de plekken aanwees waar de archeologen de priester en de priesteres hadden aangetroffen. In het voorportaal hadden ze ook nog het skelet gevonden van een man die languit voorover was gevallen. Vlakbij zijn uitgestrekte handen lagen de scherven van de kruik die hij droeg op het moment dat de balken van het instortende dak hem velden. Misschien zat daar wel het bloed in van het slachtoffer en was hij op weg naar het beeld van de godheid in de middelste kamer. Theseus wees haar de brandsporen aan in de stenen. Na de aardbeving had het vuur van gebroken olielampjes zich snel over de hele tempel verspreid. Van het houten beeld van de godheid waren alleen de lemen voeten overgebleven.

Theseus maakte de fles leeg in hun bekers en Ariadne schoof hem haar bord toe met de overgebleven olijven. Zwijgend at hij ze één voor één op en spuwde de pitten over het muurtje.

‘Kom,’ zei hij plots, ‘we stappen op. Ik wil je nog de grotten laten zien.’

‘De grotten?’

‘Ja, hier niet ver vandaan is de ingang van een grot die helemaal onder de berg doorloopt. Ook daar heeft men allerhande dingen opgegraven.’

Theseus stak de resten van de maaltijd weer in zijn scootertas, schudde de handdoek uit en vouwde die op. Een paar minuten later reden ze op een sukkeldrafje het hobbelige pad af. Loodrecht boven hun hoofden brandde de middagzon. Ariadne voelde zich licht van de wijn. Ze sloeg haar armen om Theseus borstkas heen en legde haar hoofd op zijn schouder. Bij elke hobbel schudde ze heen en weer.

Het duurde niet zo lang voor Theseus stopte, de motor aflegde en de scooter op zijn poot zette. Uit de tas nam hij een zaklamp en liep in de richting van een hoge rotswand van grauwe kalksteen. Ariadne volgde hem, klauterend over de rotsblokken. Pas toen ze er al vlakbij waren, zag ze de ingang van de grot. Die was nochtans vrij groot en zeker hoog genoeg om er doorheen te stappen zonder te hoeven bukken. Ariadne gaf Theseus een hand en samen liepen ze naar binnen. Het daglicht drong maar een paar meter door in de grot en spoedig stonden ze in het stikdonker.

‘Wat is het hier heerlijk koel’, zei Ariadne, die meer dan genoeg had van de combinatie van wijn en zon.

‘Lekker, hé’, antwoordde Theseus.

Hij knipte zijn zaklamp aan. De felle straal leek verloren te lopen in de diepte van de grot. Een flauwe lichtkring verraadde dat er toch nog een rotswand aan de overkant zat. Theseus liet de straal langzaam dichterbij glijden. Plots weerkaatste het licht op glimmende druipstenen in wit en oker en rozerood. Ariadne slaakte een gilletje van bewondering. Nu zag ze overal de kalkkegels die van de zoldering naar beneden hingen en als in een spiegelbeeld vanuit de bodem omhoog groeiden. Gordijnen van steen, tralies van flinterdunne buisjes afgewisseld met zware zuilen, blinkend van het afdruipende water. Minutenlang bleven ze doodstil kijken, luisterend naar het druppelende water en naar elkaars ademhaling.

‘Mooi’, zuchtte Ariadne.

Theseus had zijn hand op haar schouder gelegd en leidde haar terug naar de ingang, terwijl hij steels een zoentje gaf in haar hals.

‘Ze hebben hier in de ingang van de grot beeldjes opgegraven en aarden potten, stenen spintollen, juwelen en scherven van olielampjes. De archeologen vermoeden dat hier elk jaar inwijdingsfeesten gehouden werden waarbij jongens en meisjes hun kinderkleren aflegden en als volwassenen weer naar buiten kwamen.’

‘Kunnen we niet wat rondwandelen in de grot. Ik vind het zo mooi’, vroeg Ariadne.

‘Nee, dat is te gevaarlijk. De rotsen zijn spiegelglad. Daar moet je ander schoeisel voor hebben en een speleologenuitrusting. Eén keer ben ik erin geweest met een groepje bevriende grottenonderzoekers. Het is een doolhof daar, weet je. Zonder een goede kaart loop je verloren en je vindt de uitgang nooit meer terug. Hier in de streek vertelt men het verhaal van een herderinnetje dat verdwaald was in de grot. Acht dagen later hebben ze haar pas gevonden, gestorven van uitputting. Dat is nu eens een echt doolhof, een echt labyrint. Weet je wat ik denk: als de Minotaurus ooit echt in zo’n labyrint heeft gezeten, dan was het niet in de kelders van Knossos, maar hier, in de grotten van de Ioechtas.’

Ariadne keek hem aan met een blik vol bewondering. Nu hij zijn zaklamp had uitgeknipt, omgaf het aarzelende daglicht zijn perfecte profiel met een sprookjesachtige gloed.

‘Jij had toch echt archeoloog moeten worden, Theseus. Waarom heb je niet beter gestudeerd in Gent?’

Theseus grijnsde.

‘Ach, wat moet ik daarop zeggen? Als je zover van je land bent en helemaal alleen in zo’n stad, dan zijn daar leukere dingen te beleven dan studeren. Al heb ik er nu wel een beetje spijt van dat ik zo’n flierefluiter ben geweest.’

Ariadne sloeg haar armen om zijn hals en zoende hem.

‘Ik hou van je, Theseus.’

‘En ik van jou, Ariadne.’

Ze gingen dicht tegen elkaar aan liggen in het mulle zand vlakbij de uitgang van de grot en kusten elkaar lang en heftig. Toen Theseus zijn linkerhand van haar schouder naar beneden liet glijden, greep ze hem bij zijn pols en duwde zachtjes zijn arm weg.

‘Sjttt… niet doen’, zei ze.

Zo lagen ze een hele tijd stil naast elkaar, terwijl de warmte van buiten de koele grot binnendrong en hen streelde. De vermoeidheid, de warmte en de wijn van daarstraks wiegden hen zachtjes in slaap.



Ariadne sliep onrustig. Voortdurend werd ze wakker en tuurde, steunend op haar ellebogen, door de grot. De soldaten hadden een vuurtje gemaakt en praatten gedempt. Aan de overkant flakkerde het schijnsel van nog een vuurtje, waaromheen een paar schimmen zaten. Daar ergens moest Theseus nu zitten, dacht Ariadne. Hij lag nu vast ook aan haar te denken, hoopte ze. Of misschien wel niet. Misschien dacht hij alleen maar aan het offer, waar hij nu deel van uitmaakte. Zou hij zich zomaar laten afslachten door de Minotaurus? Zou hij zomaar ten onder gaan, samen met de veertien kinderen? Of had hij een plan uitgewerkt om te ontsnappen?

Ariadne ging rechtop zitten en tuurde naar de schimmen in de verte, in de hoop een glimp van Theseus op te vangen. Vergeefse moeite. Ze zag alleen hoe af en toe een soldaat opstond, een paar passen heen en weer liep en weer ging zitten. Het offer werd blijkbaar goed bewaakt.

Lusteloos leunde Ariadne tegen de rots. Ze pakte haar spintol op en begon te spinnen. Af en toe stopte ze even om het nieuwgesponnen garen op de bol te winden. Meestal werd Ariadne rustig als ze spon. Maar nu slaagde ze er niet in haar gedachten te ordenen. Ze keek naar de slapende Jaarlingen rond zich en naar de soldaten bij het vuur.

Plots hield ze het niet langer uit. Ze stootte Amalthea aan. Het meisje kreunde in haar gestoorde slaap en draaide zich op haar andere zij. Ariadne legde haar bol garen en de spintol neer en schudde Amalthea rustig maar beslist bij haar schouder tot ze wakker werd.

‘Amalthea, ben je wakker?’

‘Ja, wat is er?’

‘Sjtt, kom dicht bij me zitten. Ik moet je wat vertellen.’

‘Moet dat nu? Midden in de nacht?’

‘Kom nu. En wees stil. De soldaten mogen ons niet horen.’

Hun hoofden waren vlak bij elkaar nu. Ariadne fluisterde haar ongerustheid over Theseus in Amalthea’s oor.

‘Toen ik hem vanmorgen zo zelfverzekerd hoorde zeggen dat hij het lot van de kinderen wilde delen, was ik ervan overtuigd dat hij een goed uitgewerkt plan had om met de kinderen te ontsnappen. Maar hoe langer het duurt, hoe ongeruster ik word. Hij is niet eens gewapend. En hij wordt goed bewaakt. Als ze hem straks de grot insturen, komt hij er nooit meer uit. Zelfs al zou hij erin slagen met zijn blote handen de Minotaurus te doden, dan nog verdwaalt hij in het labyrint tot hij er afgemat sterft. Wat is hij toch van plan?’

Ze nam haar tol weer op en spon, terwijl haar gedachten bij Theseus waren.

‘Zit jij hier midden in de nacht in je eentje te spinnen?’ lachte Amalthea schamper. ‘Alsof je daar Theseus mee redt…’

De twee meisjes staarden voor zich uit in het donker. Plots greep Ariadne het draaiende steentje en veerde recht.

‘Maar natuurlijk! Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb. Het garen! Daar kan ik hem mee helpen.’

Amalthea keek haar vragend aan.

‘Als ik hem mijn garen meegeef, kan hij het uiteinde vastmaken aan een steen. Als hij onderweg de bol afrolt, vindt hij achteraf de weg terug uit het labyrint. Dan hoeft hij alleen maar de draad te volgen.’

‘Goed, Ariadne. Een mooi plan. Alleen vraag ik me af of je genoeg garen hebt. Wie weet hoe groot het labyrint is? Wacht even, ik geef je ook mijn garen. Ik heb gisteren tijdens de feesten nog wat gesponnen.’

Amalthea zocht tussen het hoopje kleren dat naast haar lag en haalde haar spintol tevoorschijn, waar een grote bol garen op geprikt zat. Ze haalde die er meteen af en beet met haar tanden het draadje door. Intussen had Ariadne ook haar garen losgemaakt. Amalthea knoopte de eindjes aan elkaar en begon haar garen op de bol van Ariadne te winden. Ariadne beet op haar onderlip en dacht na.

‘Maar hoe krijg ik die bol garen ongezien bij Theseus?’ zei ze meer in zichzelf dan luidop.

‘Ik zal je helpen, Ariadne’, zei Amalthea. ‘Ik heb een plan. Ik ga bij de soldaten zitten onder het voorwendsel dat ik niet kan slapen. Terwijl ik hun aandacht afleid, sluip jij langs de wanden van de grot naar Theseus. Blijf uit de buurt van de vuren en keer zo gauw mogelijk terug nadat je hem gesproken hebt. Maar wees voorzichtig. Als ze ontdekken dat de dochter van Minos zelf het offer aan de Minotaurus onmogelijk wil maken, zullen ze geen medelijden met je hebben. Hier, gooi deze bruine mantel om. Dan val je minder op dan met je witte jurk.’

Ze trok meteen haar mantel uit en gaf die aan Ariadne. Dan stond ze op, rekte zich uit als een kat in de morgen, waarbij ze luidop geeuwde om de aandacht van de soldaten te trekken. Ze slenterde naar hen toe en ging bij het vuur zitten. De wachters hadden wel zin in een praatje. Amalthea ging zo zitten, dat ze hun rug naar de slapende Jaarlingen moesten draaien om haar aan te kijken.’

Ariadne hield hen nauwlettend in het oog. Dan stopte ze de bol garen in haar jurk, trok de bruine mantel dicht en kroop op haar knieën naar de donkere wand van de grot. Hier kon niemand haar zien. Voetje voor voetje kroop ze verder, tastend op de glibberige stenen. Een paar keer keek ze achterom, maar daar was alles in orde. Amalthea was druk aan het vertellen en de soldaten hadden alleen oog voor haar.

Toen ze het andere vuur naderde, zag ze dat er maar één soldaat meer rechtop zat. De andere twee waren gaan liggen en sliepen. Maar ook die laatste zat te knikkebollen. Zijn kin zakte voortdurend op zijn borst, waarna zijn hoofd even omhoog schokte en hij verbaasd om zich heen keek tot de slaap hem weer overmande.

Ariadne was in een wijde boog om hem heen gekropen en zag nu in het zwakke schijnsel van het uitdovende vuur het offer liggen. De kinderen lagen in een kluwen tegen elkaar aan te slapen. De meesten toch, want enkelen lagen te woelen en Ariadne hoorde er eentje klagend snikken. Ze zag hoe Theseus zich moeizaam oprichtte en het huilende jongetje troostend over zijn zwarte krullenbol wreef. Hij deed dat met zijn beide handen tegelijk. Eerst vond Ariadne dat heel vreemd, maar toen het vuur even opflakkerde, zag ze dat zijn handen met touw aan elkaar gebonden waren. Ook de kinderen waren geboeid.

Ariadne probeerde de aandacht van Theseus te trekken. Maar dat was niet zo makkelijk zonder de soldaat argwanend te maken. Het lukte haar niet. Ze zwaaide naar hem, maar Theseus zag haar niet. Het vuur gaf nu haast geen licht meer. Alleen de gloeiende asse straalde nog een rode gloed uit, maar op een paar stappen afstand bleef alles in het duister gehuld.

Ariadne zag hoe het silhouet van de laatste soldaat steeds schever ging hangen. Hij steunde al half op zijn elleboog en zijn hoofd zonk langzaam naar beneden. Nog even en hij ging helemaal onderuit. Hij sliep.

Een paar ogenblikken later was Ariadne tot bij Theseus gekropen. Die schrok wel, maar toen hij merkte dat het Ariadne was, leek hij helemaal op te leven.

‘O, Ariadne, help me. Ik zit in de val. Hier kom ik nooit meer uit. En die arme kinderen. Ze hebben al hun hoop op mij gesteld, maar wat kan ik doen? Ik heb niet eens een wapen, waarmee ik hen zou kunnen verdedigen.’

‘Maar je moet, Theseus. Je moet hen redden. Jij bent hun held.’

‘Ik ben helemaal geen held, Ariadne. Ik ben bang. Een eerlijke strijd met dat monster zou ik nog aangedurfd hebben. Maar ze hebben mij ontwapend. En stel nog dat we ontsnappen, dan verhongeren we met zijn allen in die grotten, want we vinden de weg naar buiten nooit meer terug.’

Ariadne haalde de bol garen van onder haar jurk en gaf die aan hem.

‘Hier, ik geef je het garen mee dat Amalthea en ik gesponnen hebben. Maak het uiteinde vast als je aan de tocht door de grotten begint en rol onderweg het garen af. Als je de Minotaurus hebt overwonnen, kun je zo de weg terug vinden.’

Ariadne zag de gloeiende asse van het vuur oplichten in de ogen van Theseus.

‘Je huilt, Theseus. Waarom toch?’

De prins veegde met zijn onderarm de tranen uit zijn ogen en sloot Ariadne in zijn geboeide armen.

‘Ik ben je zo dankbaar, Ariadne. Jij zet je reputatie en misschien wel je leven op het spel om mij te redden. Ik ben je daar dankbaar voor. Al ben ik bang dat het allemaal niet veel zal helpen. Wat kan ik met mijn blote handen beginnen tegen zo’n goddelijk monster? Het zal ons één voor één verscheuren met zijn stinkende, gele tanden. Ze zeggen dat hij een onoverwinnelijk zwaard heeft. Misschien spuwt hij wel vuur.’

‘Theseus, stop daarmee. Je raaskalt! Je maakt jezelf bang en de kinderen ook. De Minotaurus is geen god, maar een mens. Hij is mijn halfbroer, geboren uit een overspelige verhouding van mijn moeder. Hij kwam ter wereld met een waterhoofd en een wolfsmuil. Mijn vader heeft de bastaard meteen van haar afgenomen en met een min de grotten in gestuurd. Misschien is hij echt een wild dier geworden dat iedereen aanvalt en verscheurt. Maar hij is een mens, een sukkel, een ongelukkige. Hij is geen god, Theseus.’

Ariadne zag de schrik in Theseus’ ogen. Wat ze zegde, klonk als een godslastering. Hoe durfde ze het om zoiets te zeggen. Ariadne sloot haar ogen en zuchtte diep.

‘Mijn moeder heeft het mij zelf verteld, Theseus. Die hele mythe is één grote leugen. Ik wil dat je dat weet, Theseus. Je vecht niet tegen goden, maar tegen een hersenschim. Jij kunt ons verlossen van dat verzinsel. Als je slaagt, heb je Kreta bevrijd van zijn angst. Als je mislukt, blijft mijn vader die leugen misbruiken om zijn eigen machtswellust bot te vieren. Red ons, Theseus. Jij hebt je eigen lot, dat van de kinderen en dat van het hele volk van Kreta in je handen.’

Theseus liet zijn hoofd op zijn knieën zakken en sloot zich op in zijn armen. Hij dacht na. Ariadne, op haar knieën naast hem, ademde vlug en gespannen. Het duurde een hele tijd voor Theseus zijn hoofd oprichtte en haar aankeek. Weer zag Ariadne zijn ogen oplichten.

‘Ik denk dat je gelijk hebt, Ariadne. Ik mag het nu niet opgeven. Als we straks de grot worden ingestuurd, zal ik onversaagd op zoek gaan naar de Minotaurus. Ik beloof je dat ik niet terugkeer voor ik hem gedood heb. Desnoods wurg ik hem met mijn blote handen. Al zou ik mij een stuk zekerder voelen als ik een zwaard had.’

Op dat moment begon een van de kinderen te snikken. Geen klagend gehuil zoals daarnet, maar een hevig, nauwelijks ingehouden gesnik. Een tweede werd wakker en dan een derde en de nachtelijke huiver en hun angst werkten aanstekelijk en spoedig zaten ze met zijn allen te huilen. Theseus had de snikkende kinderen meteen naar zich toe getrokken en probeerde ze troostend stil te krijgen. Maar het was al te laat. De soldaat van wacht werd wakker en rakelde het vuur op. In een oogwenk was de hele plek verlicht. Ariadne dook als een kat weg achter Theseus en maakte zich zo klein mogelijk.

Met een toorts in de hand kwam de soldaat op hen toe. Slaperig bekeek hij de kinderen en toen hij zag dat ze er blijkbaar allemaal waren, snauwde hij hen toe dat ze wel wat stiller mochten zijn. Dan ging hij weer bij het vuur zitten dommelen.

Theseus nam Ariadne in zijn armen en drukte haar dicht tegen zich aan. Ze voelde de warmte van zijn lichaam door de mantel van Amalthea heen. Hij drukte zijn lippen op de hare en kuste haar lang en diep. Even had Ariadne het gevoel dat hij voorgoed afscheid van haar nam en ze klauwde haar nagels in zijn hals alsof ze hem daarmee voor altijd zou kunnen vasthouden. Maar toen ze zag dat de soldaat weer in slaap gevallen was, maakte ze zich vastberaden van hem los en fluisterde: 

‘Sterkte, Theseus. Ik moet nu gaan.’

Theseus greep haar bij de polsen, in een poging haar nog even bij zich te houden. Dan kuste hij uitgebreid haar handen en zei:

‘Het ga je goed, Ariadne. Dank voor wat je voor mij en de kinderen gedaan hebt. Jij hebt me weer moed gegeven. Ik zal doen wat ik kan, al is de kans op slagen klein. Kon ik maar aan een zwaard geraken, Ariadne. Dan zou ik me een stuk zekerder voelen. Een zwaard, Ariadne. Bezorg mij een zwaard.’

Ariadne rukte zich van hem los en liep naar de rotswand zonder zich nog om te keren. Haastig kroop ze weer naar de Jaarlingen en liet zich hijgend op haar slaapplaats vallen.

Amalthea, die haar had zien aankomen, slaakte een zucht van opluchting. Ze wist niet wat ze had moeten verzinnen om de soldaten nog langer af te leiden. Nu dat niet meer hoefde, deed ze alsof ze slaperig werd en sloop snel terug naar haar plaats naast Ariadne. Die vertelde haar in een paar woorden hoe het was verlopen. Toen ze klaar was, vroeg Amalthea:

‘Denk je dat hij het redt, Ariadne?’

De prinses zuchtte diep en schudde langzaam haar hoofd.

‘Hij moet een zwaard hebben, Amalthea. We moeten hem koste wat het wil een zwaard bezorgen.’



Ariadne werd onrustig. De stenen die ze op haar borst en op haar buik stapelden, werden steeds zwaarder. Af en toe schoven ze weg, maar dan legde weer iemand nieuwe brokken steen op haar neer. De stenen waren warm en zacht, maar toch waren ze loodzwaar en ze was bang dat haar botten het zouden begeven. Ze woelde van links naar rechts. Ze hield het niet langer uit. Plots veranderden de stenen in handen. Warme, sterke handen die haar streelden. Eén hand lag op haar borst en stevige vingers aaiden haar tepel. De andere gleed zachtjes langs de binnenkant van haar been omhoog onder haar jurk.

‘Theseus, wat doe je?’

Ariadne sprong op en gilde. Het was overal donker om haar heen. De grot, dacht ze, daar ben ik veilig! en ze rende de duisternis in. Theseus, die op zijn knieën naast haar had gezeten, bleef heel even zitten, versteend als op een geflitste foto, terwijl een hevig schuldgevoel door zijn verhitte lichaam joeg. Toen het tot hem doordrong dat Ariadne de grot was ingerend, gilde hij:

‘Ariadne, blijf hier! Kom terug, zeg ik je.’

Haar stappen echoden tegen het gewelf.

‘Stop, Ariadne. Je begaat nog een ongeluk. Sorry, ik had je niet mogen aanraken. Maar kom in hemelsnaam terug.’

Plots hielden de stappen op en tegelijk klonk een snerpende gil door de grot, gevolgd door een doffe klap. Toen die uitgeëchood was, werd het even akelig stil.

‘Nee! Ariadne, waar ben je?’

Theseus tastte naar zijn zaklamp en scheen in de richting waar hij haar stappen gehoord dacht te hebben. Niets. Als een haas schoot hij vooruit over de natte, vlakke rotsbodem. Toen hij zo’n dertig meter gelopen had, hield hij plots halt. Voor hem gaapte een afgrond. Koortsachtig flitste het licht van zijn lamp van links naar rechts over de druipstenen.

‘Ariadne, waar ben je?’

Zijn stem galmde tegen de rotswand. Dan hoorde hij, vlakbij en toch ongrijpbaar ver, een zacht gekreun.

‘Ariadne?’

‘Help me… help…’

Theseus ging op zijn buik aan de rand van de afgrond liggen en scheen met de zaklamp recht naar beneden. Daar lag ze, languit op haar rug, haar witte jurk als een waaier uitgespreid. Drie meter, vijf meter diep? Je kon dat zo moeilijk schatten.

‘Je leeft! Wacht, ik kom.’

Ariadne richtte moeizaam haar hoofd op en knipperde met haar ogen in het felle licht van de zaklamp. Ze ging rechtop zitten en legde haar hoofd op haar knieën. Theseus was intussen over de rand gekropen en zocht naar steunpunten voor zijn voeten. Dat lukte vrij goed en na enkele minuten was hij bij Ariadne.

‘Sorry, dat heb ik niet gewild. Het is allemaal mijn schuld. Hoe gaat het nu? Heb je iets gebroken?’

Ariadne legde haar hand op zijn schouder en keek hem een tijdlang aan zonder iets te zeggen. Ze haalde diep adem en terwijl er een flauw glimlachje om haar lippen speelde, zei ze:

‘Je vindt me vast een domme gans, he. Zomaar in het donker in een afgrond lopen.’

‘Het was mijn schuld. Ik had je niet mogen aanraken.’

Ariadne haalde haar schouders op.

‘Dat had je inderdaad beter niet gedaan. Zeker niet terwijl ik sliep. Het was de eerste keer dat een jongen me streelde, weet je. Vergeef me dus maar dat ik domweg in paniek raakte.’

‘Jij moet mij vergeven, Ariadne. Je had dood kunnen zijn. Kijk!’

Hij scheen met zijn zaklamp even verderop, waar de afgrond veel dieper was.

‘Je hebt ontzettend veel geluk gehad. Hier ben je als het ware langs een glijbaan naar beneden gegleden. Tien meter verder is de wand loodrecht en veel dieper. Je zou te pletter gevallen zijn. Maar laten we daar niet meer aan denken. Er moet hier rechts een pad zijn waarlangs we weer naar boven kunnen. Denk je dat je kunt lopen?’

Ariadne knikte en stond moeizaam op.

‘Mijn linkerknie doet pijn en mijn schouder ook een beetje. En ik heb ook nog een buil op mijn hoofd, geloof ik. Maar het zal wel gaan.’

Ariadne zocht steun op de schouder van Theseus en samen stapten ze het smalle, iets hellende pad op dat met een brede boog om het rotsplateau heen leidde. Toen ze boven kwamen, keek Ariadne vergeefs uit naar de uitgang van de grot. Plots begreep ze dat het buiten al donker moest zijn en dat ze daardoor de uitgang niet zag.

‘Is het al donker, Theseus? Hoe laat is het?’

Het schermpje van het polshorloge van Theseus lichtte op in het donker.

‘Half elf. We hebben lang geslapen.’

‘Half elf? Ben je gek? Pa en ma zullen doodongerust zijn. Ik moet naar huis, zo vlug mogelijk.’

Theseus knikte. Ze liepen de grot uit. Ariadne kwam lichtjes hinkend bij de scooter, waar Theseus haar de zaklamp gaf. Pas toen merkte ze hoe smerig ze eruitzag. Ze was uitgegleden in de gladde klei en haar jurk zat helemaal onder het slijk. Omdat haar kleren ook nog nat waren, hing Theseus zijn jasje over haar schouders. Hij startte de scooter en Ariadne ging achterop zitten. Voorzichtig reden ze over het hobbelige pad de berg af.



Het inwijdingsfeest van de Jaarlingen begon bij dageraad. Op de open plek voor de ingang van de grot heerste een ingehouden vrolijkheid. De inwijding begon immers met de verwisseling van de kleren. Jongens trokken meisjeskleren aan en omgekeerd. Ariadne wisselde haar lange jurk met de tuniek van het zoontje van een priester, dat ze kende van de opleiding in de tempel. Amalthea trok het korte hemd aan van een jonge herder die ze bij haar weten nooit eerder had ontmoet.

Toen in het oosten de zon uit de zee oprees, riep een priesteres hen op om de god van de zon te aanbidden. Nu de nieuwe maan, na precies acht jaar, weer samen met de zon in hetzelfde sterrenbeeld opdook, het moment waarop het Grote Nieuwe Jaar begon, was de plechtigheid nog belangrijker dan andere jaren.

Eentonige gezangen begeleidden de zon tot de zonneschijf helemaal rood en bloot zichtbaar was en bovenaan al geel begon te kleuren. Iedereen was diep onder de indruk, ook Theseus en de kinderen, want die moesten eveneens eer betuigen aan de zonnegod vooraleer ze geofferd zouden worden aan de Minotaurus.

Alleen Ariadne was er niet met haar gedachten bij. Was dit nu de dag waar ze zoveel jaar naartoe had geleefd? Alles was zo anders dan ze zich had voorgesteld. Ze keek opzij naar Theseus en hun blikken kruisten elkaar. Ze vroeg zich af of ze hem nog ooit zou terugzien. Hoe kon ze hem een zwaard meegeven voor onderweg? Dan had hij tenminste een kans om het te overleven.

De Jaarlingen gingen nu in processie de grot in. Het leek wel of ze op het gouden licht liepen. De laagstaande zon viel immers door de ingang naar binnen en zette het gewelf, dat vannacht nog zo duister was, in lichterlaaie.

Binnen gingen de Jaarlingen aan de ene kant staan, het offer aan de andere. De soldaten vatten post aan de ingang van de grot. Hun zwaarden hadden ze uit de schede getrokken en ze vormden een erehaag, waarbij ze hun wapens met de punt voor hun voeten plantten, de handen stevig rond het gevest. Even later klonk tromgeroffel en het gerinkel van cimbalen. De erehaag week uit elkaar om de koning met zijn gevolg van priesters en priesteressen door te laten. Zij hadden de nacht in de hoger gelegen koninklijke grot doorgebracht, maar kwamen nu het offer zegenen voor ze het naar de Minotaurus zouden sturen. De koning nam plaats op een stoel die voor hem werd neergezet, vlak voor de erehaag van soldaten. Hij gaf een teken dat de rituele dansen konden beginnen.

Een van de priesteressen kwam naar voor. Ze droeg een aarden kruik, die ze in het midden neerzette en waar ze zorgvuldig het deksel afnam. Ze was prachtig gekleed in wel zeven over elkaar hangende rokken, die naar boven toe steeds korter werden. Een met goud geborduurde schort verdween bovenaan onder de brede gouden gordel die ze om haar middel droeg. Haar bovenlijf was ingesnoerd in een nauwsluitend, rijk versierd lijfje met halflange mouwen, dat haar weelderige borsten rondom wel steun gaf, maar ze verder onbedekt liet. Ze droeg een hoge met gouddraad versierde hoed.

Op de eerste maten van de muziek boog ze voor de koning en graaide toen bliksemsnel twee adders uit de aarden pot, in elke hand één. Tegelijk begon ze te dansen, waarbij ze de dieren in het rond zwaaide. Alleen door haar snelle bewegingen verhinderde ze de slangen haar te bijten. Iedereen keek ademloos toe terwijl de priesteres steeds sneller om haar as tolde en steeds heftiger bewegingen maakte met haar armen. Tot ze op de allerlaatste noot van de muziek op haar knieën viel voor de pot, waar ze de adders met een bliksemsnelle beweging ingooide en er tegelijk het deksel weer op zette.

Het was plots zo stil in de grot dat je het water van de druipstenen hoorde vallen. Het was de koning zelf die de stilte brak door twee keer in zijn handen te klappen. Tegelijk stond hij op en gevolgd door twee goed in het vlees zittende priesters liep hij naar het offer voor de laatste zegening en de wegzending.

‘Kinderen van Athene,’ zo sprak hij, ‘jullie zijn door de goden uitverkoren om vrede en voorspoed te brengen over Kreta. Het offer van jullie leven is een gunst, waarvoor jullie de goden dankbaar moeten zijn, zoals het volk van Kreta jullie dankbaar is.’

Ariadne balde haar vuisten. Ze had haar vader wel kunnen aanvliegen. Maar koning Minos ging onverstoorbaar verder.

‘Dit jaar is het offer wel heel bijzonder’, zei hij. ‘Niet alleen valt het samen met het Grote Nieuwe Jaar, maar bovendien wordt het nu vergezeld door een prins uit Athene. Dat kan alleen maar nog meer geluk brengen over Kreta.’

Spottend keek hij Theseus recht in de ogen. Hij verwachtte dat de prins, nu hij een zekere dood tegemoet ging, voor hem op de knieën zou vallen en hem om genade zou smeken. Maar Theseus deed niets van dit alles. Hij kruiste zijn armen voor de borst en keek op zijn beurt Minos in de ogen, tot die er ongemakkelijk van werd.

‘Maak hun boeien los en stuur ze de grot in’, beval hij verstoord. ‘Moge de Minotaurus dit zoenoffer aanvaarden.’

Terwijl de koning ging zitten, maakten soldaten de touwen los, waarmee de kinderen en Theseus nog steeds aan elkaar gebonden waren. Ze duwden elk van hen een brandende fakkel in de hand en dreven ze dan een eind het pad op naar beneden. Twee soldaten bleven met getrokken zwaarden op het pad staan, om te verhinderen dat een van de kinderen zou proberen terug te keren. De andere wachters stelden zich op langs de rand van de afgrond. Over korte tijd zouden ze het offer beneden zien voorbijkomen en verdwijnen in de spleet van het labyrint. Vanaf dat moment zou er geen weg terug zijn.

De Jaarlingen schoven nu zo dicht ze maar durfden achter de soldaten aan. Ook de koning en de twee hogepriesters stelden zich zo op dat ze een goed uitzicht zouden hebben op de doortocht van het offer. Ariadne drumde naar voren en ging zo dicht bij de afgrond staan dat een van de soldaten, bang dat ze zou vallen, haar weer achteruit duwde. Maar Ariadne wilde een laatste blik opvangen van Theseus, ook al zou die blik haar verwijten dat ze hem toch zonder zwaard het labyrint had ingestuurd. Ze voelde zich wanhopig en keek hulpeloos naar Amalthea die een paar stappen verder achter een soldaat stond, de ogen gesloten.

Ariadne vond dat vreemd en ze vroeg zich net af wat er aan de hand was toen het offer beneden om de bocht verscheen. Theseus liep voorop, zijn fakkel hoog, zodat het vuur zijn gezicht verlichtte. De kinderen schuifelden dicht achter hem aan. Ze hadden hun fakkels gedoofd, blijkbaar om ze te sparen voor later.

Toen Theseus merkte dat hij van bovenaf werd gadegeslagen, hield hij halt en probeerde te onderscheiden wie daar stond. Ariadne zag opnieuw de wanhoop in zijn ogen. Maar plots richtte Theseus het hoofd op en brulde:

‘Koning Minos! Geef mij een zwaard, zodat ik een eerlijke kans heb tegen het monster.’

Zijn woorden kaatsten tientallen keren heen en weer tussen de gewelven. Koning Minos glimlachte, keek even naar de beide hogepriesters en sprak toen:

‘Prins Theseus, ben je plots bang geworden? Het spijt me, maar de goddelijke grot van de Minotaurus, het heilige labyrint, mag niet door wapens ontheiligd worden. Maar wees niet bang: de Minotaurus doodt je snel en pijnloos.’

De hogepriesters lachten en de soldaten, daardoor aangemoedigd, grinnikten mee.

Wat toen gebeurde, ging zo snel dat niemand kon ingrijpen. Vanuit de groep van de Jaarlingen maakte zich een kleine gestalte los, die een plotse aanloop nam, als een stier op het zwaard van een soldaat inbeukte en met dat zwaard de afgrond indook. Voor iemand kon reageren, kraakte een schedel op de rotsbodem, gevolgd door het metalen gekletter van het bronzen zwaard dat wel twintig passen verder schoof.

‘Amalthea! Nee! Nee!’

Ariadne had meteen gezien dat het haar dienares was die zich in de afgrond stortte. Ze stuikte snikkend op haar knieën en keek naar het roerloze lichaam. Dan begon ze als gek te roepen:

‘Theseus! Verdoemde Theseus! Daar heb je je zwaard. Gebruik het dan ook!’

De verwarring was compleet. Theseus, die plots begreep wat er gebeurd was, zag het dode meisje voor zijn voeten, keek ontzet naar boven en liep dan naar het zwaard dat een eindje verderop tot stilstand was gekomen. Hij stak het tussen zijn gordel, greep de kinderen bij de hand en haastte zich naar de rotsspleet.

Koning Minos liep rood aan van woede. Hij stuurde zijn soldaten achter Theseus aan en bezwoer hen niet terug te keren zonder het zwaard. Hij overlegde fluisterend met zijn hogepriesters wat er moest gebeuren.

De soldaten hadden fakkels gegrepen en renden het pad af om Theseus en de kinderen in te halen. Maar toen ze eindelijk beneden aan de afgrond verschenen, was het offer al lang in de spleet verdwenen. De soldaten hielden de pas in. Niet een van hen durfde het labyrint binnen te gaan, bang als ze waren om te verdwalen en ten prooi te vallen aan de Minotaurus. Hoe de koning ook tierde en schold, ze bleven bedremmeld bij de ingang staan, alsof ze hoopten dat Theseus vanzelf weer naar buiten zou komen en hen het zwaard zou overhandigen.

De koning was in alle staten. Weer overlegde hij met zijn opperpriesters en even later snerpte zijn stem, tienvoudig weerkaatst door de grot:

‘Ariadne, kom hier. Waar heb ik het aan verdiend dat mijn dochter me moet verraden? Het is jouw kamermeid die Theseus een zwaard heeft bezorgd. Jij brengt onheil over Kreta en schande over mijn familie. Kom hier dat ik je met mijn eigen handen neersteek.’

Maar Ariadne kwam niet en toen de soldaten haar gingen zoeken, bleek ze verdwenen. Koning Minos liet de hele grot ontruimen en stuurde de Jaarlingen alvast terug naar Knossos. Maar hoe ze ook zochten, Ariadne bleek onvindbaar.

‘Goed, dat lossen we dan later wel op’, zei koning Minos. ‘Laten we naar de koninklijke grot gaan. Dan kunnen we deze zaak misschien toch nog in het reine trekken.’

En samen met de twee hogepriesters liep hij het door soldaten bewaakte pad op dat naar de geheime ingang leidde.



‘Daar zijn ze!’

Snuivend als een stier stapte pa met reuzenstappen door de lobby, met ma huppelend in zijn kielzog. Een paar gasten die op dit uur nog door de hal liepen, terugkerend van het restaurant of op weg naar de bar, konden nauwelijks een lachje onderdrukken toen ze zagen hoe die twee zich in hetzelfde compartiment van de glazen draaideur wrongen, waardoor ze klem raakten en met horten en stoten naar buiten schokten.

Theseus bracht zijn scooter tot stilstand bij de stoeprand en zag meteen de wervelstorm aankomen. In de paar seconden die de ouders van Ariadne nodig hadden om van de draaideur tot bij hem te komen, overwoog hij of hij nog zou vragen hoe het in Gournia geweest was. Maar het aanstormende geweld leek zo bedreigend, dat hij meteen weer gas gaf en een eindje verder reed.

‘Hé, schooier, stop! Wat heb je met mijn dochter gedaan?’

‘Theseus, stop, laat mij eraf.’

‘Maar hij slaat je tot moes, Ariadne!’

‘Mij niet, maar jou wel als hij je te pakken krijgt. Maak dat je wegkomt.’

Ariadne sprong van de scooter en Theseus scheurde meteen weg.

‘Hé, je jasje!’

Hij hoorde het niet en verdween al achter de bocht. Op hetzelfde ogenblik greep pa haar ruw bij haar pols en schudde haar door elkaar.

‘Wat heeft dat te betekenen? Waar heb je gezeten? Heeft die schooier je aangerand? Hé, wat heeft hij gedaan? Zeg het! Zeg het maar!’

‘Kindje, wat zie je eruit! Wat is er gebeurd?’

‘Maar er is niets gebeurd, ma. Ik ben uitgegleden en in het slijk gevallen. En we zijn zo laat omdat we ons overslapen hebben.’

‘Wat? Heb je bij hem geslapen?’

‘Pa, nee, je begrijpt het niet. We zijn gewoon wat gaan liggen omdat we moe waren en toen zijn we in slaap gevallen. En toen we wakker werden, was het al donker. Sorry, maar daar konden we echt niets aan doen.’

‘Je hebt er natuurlijk geen moment aan gedacht dat je ouders hier doodongerust op je zaten te wachten, hé? Ik heb geen hap door mijn keel kunnen krijgen.’

‘Ach, Frans, je moet nu ook niet overdrijven. Je hebt zelfs twee keer een dessert gehaald.’

‘Wil jij je er niet mee bemoeien, ja! Dat ontbreekt er nog aan. Wat een rotvakantie. Ben ik blij dat we overmorgen weer naar huis vliegen.’

‘Slaapwel’, zei Ariadne en ze stapte met snelle passen door de draaideur, haalde haar sleutel op bij de balie en ging naar haar kamer. Ze sloot zorgvuldig de deur, legde Theseus’ jasje op het bed en draaide de badkraan open.



Theseus liep voetje voor voetje voor de kinderen uit. Het spookachtige licht van zijn toorts veranderde de zuilen van druipsteen in groteske gedaanten die tegen de wanden van de grot wild heen en weer dansten. De kinderen waren stil nu en liepen achter hem aan.

Toen ze door de spleet in de buik van de berg waren doorgedrongen, hadden ze dicht tegen elkaar aan angstig afgewacht of de soldaten hen achterna zouden komen. Toen het schijnsel van de toortsen verdwenen was en hun stappen en stemmen waren uitgestorven, had Theseus de bol garen die hij van Ariadne had gekregen van onder zijn hemd gehaald. Het uiteinde van de draad had hij zorgvuldig om een zware steen gebonden. Daarna had hij de bol aan een van de meisjes gegeven. Zij liep nu achteraan en wond zorgvuldig het garen af terwijl ze verder liepen.

Het pad was glad van het druppelende water en daalde snel door een tamelijk smalle gang. Spoedig bereikten ze een stroompje dat even verder kolkend in een gat verdween. Ze gaven elkaar een hand en, voorafgegaan door Theseus, schoven ze voetje voor voetje over de smalle richel naar de overkant. Daar rustten ze een tijdje onder een enorme zuil van doorzichtige druipsteen.

Theseus keek toe hoe de kinderen even hun ellende vergaten en probeerden of ze de rode gloed van hun fakkel door de dunne druipsteen heen konden zien. Een hield zijn hand achter een flinterdun kalksteengordijn en keek verrukt naar het beeld ervan dat oranje op en neer danste. Theseus zuchtte en wilde dat hij ook zo onbezorgd kon zijn. Hij durfde het spel, dat hen de komende verschrikking deed vergeten, nauwelijks onderbreken. Maar hij wist ook dat ze geen tijd mochten verliezen. De ondergrondse tocht zou hen spoedig uitputten, want ze hadden niets te eten. Misschien was het wel juist dat wat de Minotaurus wilde: hen zo lang laten rondzwerven tot ze een makkelijke, willoze prooi waren geworden. Hoe sneller ze de Minotaurus konden vinden, hoe groter de kans dat ze nog sterk genoeg waren om hem te overwinnen. Theseus klapte in zijn handen, liet de kinderen een slokje van het koude water drinken en leidde hen verder de grot in.

Steeds weer splitste het pad, trokken ze onder gewelven door, gleden ze een stuk naar beneden over gladde rotsen of waadden ze kniediep door een wilde ondergrondse rivier. Theseus koos steeds de weg die naar beneden liep. Niet dat hij verwachtte op die manier sneller zijn doel te bereiken, maar in elk geval spaarden ze zo hun krachten. Hij dacht aan Ariadne en was haar dankbaar voor het garen. De draad was hun enige hoop hier ooit weer uit te raken, hun breekbare band met het leven.

Honger. Toen één kind erover klaagde, voelden ze het allemaal. Het moest al een stuk in de middag zijn, al had niemand er enig idee van hoelang ze al gelopen hadden. Regelmatig hielden ze halt om wat te rusten, meestal bij een riviertje waar ze konden drinken en zich wat verfrissen. Vier fakkels waren al opgebrand en ze moesten er telkens op letten tijdig een nieuwe aan te steken, want als het vuur eenmaal was uitgegaan, waren ze gedoemd de rest van de tocht in het volstrekte duister af te leggen. Geen van hen zou dat lang overleven, want de kleinste misstap betekende een zekere dood.

Het onvermijdelijke gebeurde. Een kind, dat de pas aangestoken fakkel droeg, struikelde. Het jongetje probeerde zich nog schrap zetten tegen de rotsen, maar hij gleed naar beneden en stortte de afgrond in. Een ijselijke schreeuw die uitstierf tegen de rotswanden. Dan niets meer. De Minotaurus had zijn eerste slachtoffer gekregen.

Met het verongelukte kind was ook de fakkel verdwenen. Gelukkig brandde de andere toorts nog een beetje, zodat ze er een nieuwe mee konden aansteken. Voor alle zekerheid beval Theseus de kinderen voortaan twee brandende fakkels te dragen. Een tocht in het volslagen donker kon alleen maar nog meer slachtoffers opleveren.

Door wanhoop gedreven, zetten ze de tocht verder. Nadat nog twee fakkels waren opgebrand, gaf de rotsgang plots uit op een enorme zaal. Het duurde even voor hun ogen in het zwakke toortslicht de grootte van de zaal konden inschatten. Aan de overkant stortte een waterval zich met donderend geraas naar beneden. Ze konden nu verscheidene kanten uit, al leek geen van de paden nog langer te dalen. Theseus vermoedde dat ze de bodem van de grot hadden bereikt. Hij koos een weg uit die langzaam omhoogklom naar een rotswand waarboven een machtig gewelf door een rosse gloed verlicht werd.

Ze liepen stil, met kleine passen, achter elkaar aan. Vooraan liep Theseus, het meisje met de bol garen sloot de rij. Het pad werd steeds smaller en steiler. Met hun linkerhand steunden ze tegen de klamme rotswand, rechts gaapte de steeds dieper wordende afgrond.

Halverwege, op een iets breder platform, hielden ze halt. De kinderen waren doodmoe en ook Theseus voelde zijn krachten afnemen. Ze gingen zitten, lusteloos, te uitgeput om te huilen of om iets te zeggen. Theseus liet zijn hoofd achterover zakken en steunde tegen de rotswand. Als hij recht omhoog keek, zag hij de nis met de rosse gloed. Hij voelde dat ze daar naartoe moesten, al wist hij zelf niet waarom. Misschien was het alleen maar het licht dat hem aantrok, zoals een olielamp de motten. Zou het licht van buiten de grot komen? vroeg hij zich af.

Hij wilde er net iets over zeggen tegen het meisje dat naast hem zat, toen hij daarboven iets zag bewegen. Het volgende ogenblik stortte een kei, een mensenhoofd groot, langs de wand naar beneden.

‘Pas op! Achteruit!’

Ze stoven in paniek uit elkaar. Sommigen drukten zich tegen de rotswand terwijl de steen naar beneden zoefde. Met een donderend geraas spatte de kei op het platform uit elkaar en sleurde daarbij drie, vier kinderen mee de afgrond in. Het geluid weerkaatste honderdvoudig en rolde eindeloos langs de wanden tot het ten slotte uitstierf als een onweer in de verte.

‘Dat is geen toeval’, siste Theseus. ‘Ik zag een schim daarboven in de nis. Dat moet de Minotaurus zijn. Kom, we moeten hier weg voor er nog meer doden vallen. We moeten verder omhoog, want hier zijn we een te gemakkelijk doelwit.’

Hoog boven hen klonk een angstaanjagende, spottende lach, die eindeloos echode tussen de gewelven. De kinderen waren nu helemaal in paniek en klampten zich aan elkaar vast. Het kostte Theseus de grootste moeite hen te overreden hem naar boven te volgen, want ze wilden liever naar beneden vluchten, weg van het gevaar. Ten slotte kreeg de prins ze toch mee en voetje voor voetje klommen ze omhoog. Ze waren nog maar korte tijd weer vertrokken toen het meisje dat achteraan liep hem toeriep dat het garen op was.

‘Maak het uiteinde goed vast aan een steen’, beval Theseus. ‘De grote zaal hier moeten we vroeg of laat terugvinden en dan weten we dat we de draad vanaf het platform weer kunnen volgen.’

Het was een moeizame klim. Ze stegen zo hoog tot het licht van hun fakkels allang niet meer doordrong tot op de bodem van de zaal. Toen het steile pad aan een soort brede doorgang plots ophield, aarzelde Theseus. Zou hij de kinderen verder meenemen, of kon hij hen beter hier laten wachten en de Minotaurus alleen te lijf gaan? Hij koos voor het laatste, maar de kinderen wilden hem niet laten gaan. Hij nam de twee die zich totnogtoe het dapperste hadden getoond apart en vroeg hen met aandrang voor de anderen te zorgen. Ten slotte lukte het hen met zijn drieën de andere kinderen rustig te krijgen. Theseus bezwoer hen stil te blijven en op hem te wachten.

Hij vertrok, helemaal alleen. In zijn linkerhand droeg hij een brandende toorts, zijn rechter rustte op het gevest van zijn zwaard, klaar om het te trekken als er iets zou gebeuren. Behoedzaam verkende hij de doorgang tussen de twee rotsmassieven. Hoog boven hem op het donkere gewelf flakkerde de rosse gloed die hij al van beneden had gezien.

Hoewel Theseus voelde dat hij zijn doel naderde, schrok hij toch nog toen de vuren plots opdoken achter een bocht tussen de rotsen. Hij knipperde met zijn ogen voor het felle licht en bleef korte tijd sprakeloos staan. De rotsgang gaf uit op een grote, ronde ruimte en het viel hem meteen op dat hier geen spoor meer te zien was van druipstenen. Waar hij ook keek, zag hij grote rotsblokken en keien, alsof ze hier met een losse reuzenhand waren rondgestrooid. Tussen twee massieve rotswanden was een muur gebouwd met keien, zo groot en hoog dat Theseus onmogelijk kon geloven dat dit mensenwerk was. Toch was het geheel zo keurig in elkaar gezet dat het evenmin het werk van de natuur kon zijn.

In het midden van de ruimte lag een ontzaglijk rotsblok als een altaar. Daarrond brandden drie enorme houtvuren, waarvan de vlammen hoog oplaaiden. De hitte deed Theseus goed, want de lange mars door de kille grot en de knagende honger hadden de kou tot in zijn botten laten doordringen. Hij keek om zich heen en vond het vreemd dat hij niemand zag. Iemand moest toch de vuren hebben aangemaakt. Iemand moest het hout hebben aangedragen van buiten. Theseus had het gevoel dat hij van alle kanten bespied werd. Maar hij kon niemand ontdekken.

Behoedzaam liep hij de ruimte rond. Niemand te zien. Hij inspecteerde twee, drie nissen in de muren. Niets. Hij was bijna terug bij de doorgang langs waar hij de ruimte was binnengekomen, toen hij de kinderen hoorde gillen. Met getrokken zwaard sprong hij de gang in, maar door het plotse duister hield hij noodgedwongen zijn pas in en bleef even staan om zijn ogen de tijd te geven aan het donker te wennen. Op dat moment werd er een net over hem heen gegooid en een ogenblik later zat hij vast als een vlieg in een spinnenweb. Twee soldaten snoerden het net goed vast. Het gevest van zijn zwaard zat tegen zijn borst geklemd. Hoe dom was hij geweest. In de donkere doorgang was hij zijn belagers gewoon voorbijgelopen, recht de val in. Hij riep de kinderen toe te vluchten, maar zo te horen kwam zijn raad te laat. Ook zij waren verrast door de overval en even later werden ze door soldaten langs hem heen de ronde zaal in gedreven. De soldaten sleepten hem ook naar binnen. Ze takelden hem in het net omhoog aan een touw dat vanuit het gewelf naar beneden hing. Vlak voor het altaar bengelde hij op twee manshoogten boven de grond.

De kinderen kregen een plaats toegewezen tegen de keienmuur aan de andere kant van het altaar. Ze huilden en keken wanhopig op naar Theseus, al zagen ze ook wel dat ze van hem geen hulp meer hoefden te verwachten. Een van de soldaten beval hen zich uit te kleden. Even later stonden ze naakt te rillen in de gloed van het vuur, vier jongens en vijf meisjes. De soldaat graaide hun kleren bij elkaar en gooide die in de vlammen.

Op hetzelfde moment betraden drie mannen de ronde ruimte. Ze kwamen via dezelfde doorgang waar iedereen langs was binnengekomen. Ze waren alledrie naakt, op een lendendoek na. De voorste twee droegen een kap over hun hoofd, waardoor hun gezicht bedekt was. De derde had helemaal geen gezicht. Hij had de kop van een stier. De huid ervan glom als ingevet leer. De kinderen deinsden achteruit tot ze met hun naakte ruggen tegen de koude rots stonden.

Theseus bekeek het drietal van boven. Meteen wist hij dat de Minotaurus slechts een fabel was. Ariadne had gelijk gehad. Dit was geen monster half mens, half stier. Dit was een mens met een masker op. Hij zag de leren banden die onder de oksels van de man doorliepen en de zware kop op zijn plaats moesten houden.

‘Jij bent de Minotaurus niet’, schreeuwde Theseus met alle kracht die hij nog in zich had. Haal mij hier uit en laat ons eerlijk strijden met het zwaard, van man tot man.

Het beest barstte in een akelig lachen uit. Dan zei het met een verre, vreemde stem, die door het masker gedempt werd:

‘Theseus! Je denkt toch niet dat ik me nog langer met jou zal bezighouden. Jij hangt daar goed. Je zit op de voorste rij om het schouwspel bij te wonen. Je zult zo dadelijk zien hoe de Minotaurus het jaarlijkse offer tot zich neemt. Daarna verdwijnen we weer met zijn allen. Alleen jij mag blijven hangen tot je verhongert en tot je uitgedroogde botten door de mazen van het net vallen. Als volgend jaar het nieuwe offer komt, ben jij allang tot stof vergaan.’

Tegelijk gaf hij een ruk aan het touw, zodat Theseus in zijn net hevig heen en weer schommelde en rondtolde. Toen hij eindelijk weer tot stilstand was gekomen, zag hij hoe twee soldaten elk een jongetje uitkozen, het oppakten en naar het altaar droegen. De kinderen spartelden hevig tegen, maar hoe feller ze zich verzetten, hoe steviger de soldaten hen vasthielden. Ze legden de jongens op hun zij op de altaarsteen en gaven toen een teken aan de twee gemaskerde priesters. Die trokken elk een bronzen offermes, grepen de jongens bij het haar en sneden hen met één houw de keel over.

‘Niet doen! Nee!’ gilde Theseus.

Een van de meisjes viel flauw. De andere kinderen gilden en schreeuwden van ontzetting. Maar de Minotaurus schokte van het lachen.

Het bloed van de geofferde jongens gutste uit de wonde en liep via een uitgehakt gootje in de altaarsteen naar een tuit. Drie aarden bekers werden er tot aan de rand mee gevuld. Theseus sperde zijn ogen wijd open en verplichtte zichzelf te kijken naar het gruwelijke gebeuren. Hij verwachtte dat de priesters het bloed op het altaar zouden plengen ter ere van de goden. Maar in plaats daarvan zetten zij en het beest elk een beker aan hun lippen en dronken met grote, lange teugen het lauwe bloed van hun onschuldige slachtoffers. Het droop van hun kin en stolde in lange slierten op hun borst.

Dan kwamen de andere kinderen aan de beurt. Theseus dacht dat ze één voor één op het altaar zouden worden gesleurd en afgemaakt. In plaats daarvan koos de Minotaurus een meisje uit en trok het bevende kind tegen zich aan. Dan was het de beurt aan de priesters. Ten slotte vergokten de soldaten onder elkaar de overblijvende kinderen. Ze streelden en zoenden en bepotelden de onschuldige lijfjes, goten uit volle kruiken wijn over hen uit en likten die weer op van hun huid. Machteloos keek Theseus toe. Hoe hij ook wrong en trok, het net raakte hooguit een beetje losser, maar zich ervan bevrijden kon hij niet. Toen hij het niet meer kon aanzien, richtte hij zijn blik omhoog en riep luidkeels:

‘Goden van Kreta, goden van Athene, waarom laten jullie dit gebeuren? Maak toch een eind aan die weerzinwekkende vertoning. Ik weiger te geloven dat jullie dit willen…’

En zijn gehuil mengde zich met het akelige hoongelach van de Minotaurus, die met zijn slachtoffer boven op de altaarsteen klom en zich aan haar wilde vergrijpen.

Toen beefde de aarde. Heel plots begon het en het gedaver kwam van diep uit de aarde. Theseus voelde het trillen dat zich voortplantte langs het touw waaraan hij was opgehangen. Maar hij hield zijn ogen op het altaar gericht. De Minotaurus was opgesprongen en stond nu boven op de altaarsteen waarop het naakte meisje als verlamd bleef liggen. Ook de anderen waren opgesprongen en renden in paniek rond. De aarde schudde zonder ophouden. Het leek wel of er nooit een einde aan zou komen.

Een eerste steen kwam los van de muur en viel midden in het vuur dat uit elkaar spatte. Meer stenen volgden. Theseus zag hoe een grote kei een van de priesters trof, die neerzeeg en dood bleef liggen. Maar de steenlawine hield niet op. Een waterval van keien stortte naar beneden bovenop kinderen en soldaten en spaarde niemand. Alleen Theseus hing ontzet te bengelen, nauwelijks beseffend dat de neerstortende stenen hem niet konden raken.

Toen hield het gerommel even plots op als het begonnen was. Een moment lang werd het zo stil dat de prins zichzelf hoorde hijgen. Dan klonk vanuit de puinhoop het langgerekte gehuil van een man. Slechts één vuur brandde nog en koortsachtig zocht Theseus waar het geluid vandaan kwam.

Eindelijk zag hij iets bewegen ongeveer op de plek waar het altaar had gestaan. Het was de stervende Minotaurus, tot zijn middel bedolven onder de keien, kermend van de pijn.

Theseus wilde weg. Hij hield het gehuil niet langer uit. Dan ontdekte hij dat hij zijn rechtervoet een beetje op en neer kon bewegen, waarbij het net langs het scherp van zijn zwaard schuurde. Spoedig had hij zijn ene been tot aan de knie bevrijd. Maar het duurde eindeloos lang voor hij zijn beide benen vrij kon bewegen.

Intussen bleef het beest huilen. Lange, klaaglijke kreten waren het, die soms plots ophielden, maar even later weer met nieuwe kracht begonnen.

Toen Theseus eenmaal zijn handen vrij had, ging het snel. Hij klom langs de flarden van het net naar beneden en sprong, met zijn zwaard in de hand, op de puinhoop. In twee, drie stappen was hij bij de Minotaurus.

‘Help me!’ kreunde het beest. ‘Haal dit masker eraf. Ik stik.’

Theseus stak zijn zwaard onder de riemen die het stieremasker op zijn plaats hielden en sneed ze door. Hij trok de beestenkop omhoog en keek met ontzetting naar het van pijn vertrokken gezicht.

‘Minos? Koning Minos? Jij!’

Hij kon geen woord meer uitbrengen en draaide zich om.

‘Laat mij hier niet sterven, Theseus. Mijn benen zijn verpletterd, maar ik wil leven. Help mij.’

Theseus keek hem vol ongeloof aan.

‘Waarom zou ik medelijden hebben met jou?’ vroeg hij hijgend. ‘Jij hebt je jarenlang vergrepen aan onze kinderen. Je hebt je eigen volk voor de gek gehouden, je eigen familie om de tuin geleid. Je hebt de goden belasterd om ongestoord je eigen pleziertjes te beleven. Vertel me liever hoe lang je dit al doet. Waar is die bastaardzoon van jou, die misgeboorte van wie men dacht dat hij de Minotaurus was?’

Koning Minos kreunde.

‘Die heeft niet langer dan een paar weken geleefd. Hij schrompelde helemaal weg. Zijn min heb ik gedood zodat niemand het ooit zou te weten komen. Het volk geloofde dat hij een god was, een kind van Pasifae en de witte stier. En ik vertelde hen dat ze moesten offeren aan de Minotaurus. Veertien kinderen elk jaar. In het begin stuurde ik de kinderen gewoon de grot in. Nooit is er één teruggekeerd. Ze verdwaalden en verhongerden. Later maakten we er een spelletje van om ze schrik aan te jagen. En nog later vingen we ze en vermaakten we ons met hen. We dronken hun bloed, Theseus. We dronken het bloed van die jonge knapen en vergrepen ons aan de meisjes om zelf jong te blijven.’

Even zweeg koning Minos. Huiverend haalde hij adem toen hij de pijn in zijn onderlijf weer in volle hevigheid voelde opkomen. Hij sloot zijn ogen, maar toen de pijn wegtrok, deed hij ze weer open, keek Theseus aan en zei:

‘Als koning heb je macht nodig, Theseus. Dankzij de Minotaurus heb ik die macht gekregen. En ik genoot ervan, samen met mijn opperpriesters. Dankzij het gruwelijke beest kon ik bij elk Grote Nieuwe Jaar opnieuw acht jaar lang de macht naar mij toetrekken.’

‘Een gevaarlijke gek ben jij, Minos. Prijs jezelf gelukkig dat je sterft. Zo hoef je niet te weten hoe je volk je zal verachten als ik ze de waarheid over je vertel.’

Koning Minos schoot in een luide lach, die overging in een vreselijk gereutel en gehoest.

‘Maak me niet aan het lachen, Theseus. Niemand zal ooit de waarheid weten over wat hier gebeurd is. Ik zal sterven. Daarin heb je wellicht gelijk. Maar jij zult het niet voort vertellen, tenzij aan jezelf. Deze grot kom je nooit meer uit, Theseus. Hier vlakbij was de koninklijke ingang. Maar zoals je zelf kunt zien, is die door de aardbeving voor goed afgesloten. De andere ingang vind je nooit meer terug. Deze grot wordt niet voor niets het labyrint genoemd. Nooit vind je de weg nog terug, Theseus. Nooit!’

Minos gierde van het lachen, hoestte, reutelde, schaterde en huilde van de pijn. Theseus keek hem aan met verwilderde ogen. Dan hief hij zijn zwaard op en stootte het met een plof in de borstkas van de stervende koning. Hij wist niet eens of hij het uit wraak deed of uit medelijden.

Huilend zocht Theseus een brandend stuk hout als toorts. Dan baande hij zich een weg door de half ingestorte doorgang. Voetje voor voetje schoof hij langs de richel naar beneden tot hij, dicht bij het platform, het uiteinde van de draad vond.

‘Ariadne’, zei hij zacht voor zich uit. ‘Ariadne. Vergeef het mij.’



Het was al laat in de namiddag en nog steeds lag Ariadne te huilen op haar bed, de gordijnen gesloten. Toen ma vanochtend aanklopte om samen naar de ontbijtzaal te gaan, had ze geroepen dat ze haar met rust moesten laten, dat ze geen zin had. Het kamermeisje, dat haar bed wilde komen opmaken, had ze wandelen gestuurd en toen ma, en later ook pa, haar in haar kamer probeerden op te bellen, gooide ze de hoorn neer van zogauw ze hoorde dat zij het waren. Maar telkens als de telefoon rinkelde, nam ze toch weer op, hopend dat het Theseus zou zijn.

Hij belde niet. Wel honderd keer had ze zijn jasje gestreeld en tegen zich aan gedrukt. Dan weer gooide ze het in een hoek van de kamer, waar ze het even later ging oprapen.

Het was dertien minuten voor vijf toen de aarde beefde. Tegelijk snerpten de sirenes en hoorde Ariadne overal gillende mensen. In paniek sprong ze uit haar bed, draaide de sleutel om en rende haar kamer uit. Ze liep recht in de armen van ma die haar vastpakte. Pa dreef hen allebei voort tussen de andere hotelgasten in die naar de traphal renden.

‘Niet met de lift’, riep pa nog, die al bij al het hoofd koel hield.

Langs de trappen liepen ze de vier verdiepingen naar beneden, terwijl het hele gebouw onder hun voeten schokte. In de lobby lag een glazen deur aan diggelen, maar het was niet meteen duidelijk of dat door de aardbeving kwam, dan wel door het gedrum van de paniekerige gasten.

Toen ze eenmaal op straat stonden, hield het beven plots op. Bijna onmiddellijk kwam de hotelmanager lachend naar buiten gelopen en verzekerde zijn gasten dat alles voorbij was. Het ging om een tamelijk kleine aardbeving, zoals ze die wel vaker hadden op Kreta, zei hij. Er was weinig of geen schade en de gasten die dat wilden konden rustig naar hun kamer terugkeren. Om van de schrik te bekomen, nodigde hij iedereen uit in de bar, waar hij hen op een gratis aperitief trakteerde.

Terwijl de meeste gasten lachend en druk vertellend naar binnen schoven, stonden pa, ma en Ariadne nog steeds tegen elkaar aan gedrukt. Ma beefde en pa slikte een paar keer. Ariadne keek beurtelings van de ene naar de andere en plots, als op een gegeven teken, schoten ze alledrie tegelijk in de lach. Zonder nog een woord te zeggen, stapten ze naar binnen.



Toen de aardbeving begon, had Ariadne zich nog dieper teruggetrokken in de rotsspleet waar ze zich sinds vanmiddag in verborgen hield. Met opgetrokken schouders en gebogen hoofd had ze het geweld over zich heen laten gaan. Het was blijkbaar een veilige plek waar ze zich genesteld had. Er was wat stof en steengruis op haar gevallen, maar verder niets.

Ze dacht aan Theseus, die nu ergens in de grot rondzwierf. Ze huiverde van de kou en huilde af en toe om Amalthea. Steeds weer zag ze haar lijk voor zich liggen. Zij had haar leven gegeven om dat van Theseus te redden. Misschien wel tevergeefs.

De hele dag had Ariadne nagedacht, maar de warrige wolken in haar hoofd hadden het er niet eenvoudiger op gemaakt. In de verwarring na de dood van Amalthea had ze plots beseft dat haar vader haar de schuld van alles zou geven. Zonder erbij na te denken, puur haar gevoel volgend, was ze naar deze rotsspleet gevlucht die ze vannacht, tijdens haar sluiptocht naar Theseus, bij toeval ontdekt had. Ze had het vloeken en het tieren van de soldaten gehoord toen ze haar niet vonden. Toen wist ze dat ze juist gehandeld had. Ze besloot hier op Theseus te wachten. Urenlang zat ze nu al in de volslagen duisternis te turen. De grot was leeggelopen, iedereen was weg. Maar als Theseus naar buiten kwam, moest ze hem van hieruit kunnen zien en horen.

Toch was ze ongerust. Zou de draad lang genoeg zijn? Zou hij de Minotaurus aankunnen? Zou hij niet verongelukken in de gevaarlijke grot? Misschien was hij wel het slachtoffer geworden van de aardbeving. Duizend vragen flitsten door haar hoofd. Als hij maar behouden terugkeerde.

Natuurlijk zouden ze moeten vluchten. Dat besefte Ariadne ook wel. Op Kreta zou geen plaats meer voor hen zijn. Op een paar uur tijd was er zoveel veranderd in haar leven. Zij had haar vader verraden en een vreemdeling geholpen om de Minotaurus te doden. Natuurlijk zouden ze de aardbeving uitleggen als de wraak van de goden. Dat ze daar niet eerder aan gedacht had. Die aardbeving betekende natuurlijk dat Theseus de Minotaurus…

De toorts was bijna uitgedoofd en het licht dat hij verspreidde was zwak. Maar in Ariadnes ogen, die urenlang in het volslagen duister hadden gekeken, leek het wel een bliksemschicht. Haar hart ging sneller slaan en klopte in haar keel. Ze stond op, schudde het steengruis van haar jurk en deed een paar stappen voorwaarts. Het dansende vlammetje naderde langzaam alsof de toortsdrager vermoeid was.

‘Theseus, ben jij dat?’ fluisterde ze.

‘Ariadne!’

Theseus leek plots nieuwe krachten te krijgen en liep op haar toe. Snikkend viel hij in haar armen en zeeg op zijn knieën. Ze knielde naast hem en proefde zijn tranen.

‘Wat is er toch gebeurd, lieve Theseus? Vertel me: waar zijn de kinderen?’

Theseus schudde zijn hoofd. Ariadne graaide met haar vingers in zijn haar en streelde hem. Plots greep hij haar polsen vast en riep met gesmoorde stem:

‘Ze zijn dood, Ariadne. Het is mislukt. Ze zijn allemaal dood. Ik kon niets voor hen doen.’

‘Door wie? Wie heeft ze gedood? De Minotaurus?’

‘Was het maar de Minotaurus!’ krijste Theseus. ‘Dan was het tenminste nog een god aan wie men onbegrijpend offers brengt. Maar nee, ze zijn door mensen de dood in gesleurd. Door onmensen die een spelletje met ze speelden, zoals ze een spelletje speelden met het hele volk van Kreta. Er was helemaal geen Minotaurus, Ariadne. Zelfs je halfbroer, de bastaard met zijn wolvenmuil, heeft er niets mee te maken. Het arme wezentje is al een paar weken na zijn geboorte gestorven. Een bende misdadigers hebben hem misbruikt om zich macht toe te eigenen. Zij verzonnen de Minotaurus om over Kreta te kunnen heersen. En ze vierden hun driften bot op de kinderen die wij elk jaar vanuit Athene moesten leveren. Niet voor de goden, zoals wij dachten. Voor de pleziertjes van een paar ontaarde zieke geesten. Maar dat is nu afgelopen, Ariadne. Dit was het laatste offer aan het beest. Ze zijn allemaal dood. En zelf heb ik de Minotaurus de genadesteek gegeven.’

‘Hoezo? Toch de Minotaurus?’

‘Diegene die zich voor de Minotaurus uitgaf, Ariadne. De boosdoener die het beest had bedacht, die zelf het beest speelde.’

‘Wie was dat dan, Theseus? Ken ik hem? Vertel het me? Wie heeft zo’n schande over ons volk gebracht?’

Theseus keek haar verbijsterd aan en schudde zijn hoofd.

‘Ken ik hem?’ herhaalde Ariadne haar vraag.

‘Het was je vader!’ tierde Theseus.

Het weergalmde honderdmaal tussen de gewelven en honderdmaal beukte het in Ariadnes hoofd. Ze werd lijkbleek en sloeg haar handen voor haar ogen. Plots werd alles haar duidelijk. Koning Minos, de rechtvaardige, de vredebrenger, haar vader… Hij had wraak genomen op zijn vrouw en hij had zijn volk belazerd, onderdrukt en gegijzeld. En dat alles alleen maar om de machtigste te zijn, de rijkste, de onbetwiste heerser.

Langzaam liet Ariadne haar handen van haar gezicht glijden. Wezenloos keek ze in het flakkerende vlammetje van de dovende toorts.

‘Kom, Theseus’, zei ze. ‘Ik wil hier weg. Laat ons vluchten.’



Ariadne sloot haar koffer en zette die alvast bij de deur van haar hotelkamer. Ze had nog minstens een half uur voor het ontbijt. Ze ging naar de kast en haalde daar het jasje van Theseus uit. Ze ging ermee voor het raam staan en drukte het nog eenmaal tegen zich aan. Ze streek het glad en vouwde het keurig op. Ze stak het in een plastic tasje dat ze zorgvuldig dichtplakte. Uit haar handtas haalde ze een viltstift waarmee ze op het tasje in grote duidelijke letters ‘Theseus Gregoriou’ schreef en eronder, in kleinere letters, ‘van Ariadne Soetewey’.

Lang had ze nagedacht over een briefje dat ze bij het pakje wilde steken. Maar uiteindelijk dacht ze dat het maar best was om geen afscheidsbrief te schrijven. Geen tranen, geen adressen, alleen herinneringen.

Ze liep haar kamer uit, nam de lift naar de lobby en gaf het pakje af bij de balie. Als Theseus het straks om halftien zou krijgen op het ogenblik dat hij een groep toeristen kwam ophalen, zou zij allang op weg zijn naar het vliegveld. Ariadne draaide zich om, glimlachte en stapte naar de ontbijtzaal.



Ze liepen haastig dicht naast elkaar het pad af dat van de berg Ioechtas naar zee leidde. Ze hielden elkaars hand vast, maar niemand kon uitmaken of dat uit liefde was, dan wel om elkaar te steunen op het steile pad. Urenlang liepen ze door het donker van de nacht. Ze keken verschrikt naar de oplichtende vuren van houten huizen die na de aardbeving in brand waren gevlogen toen de olie van gebroken olielampjes het vuur bliksemsnel verspreidde. Af en toe moesten ze de weg verlaten, waar die door weggerolde rotsblokken versperd was.

Toen ze Knossos naderden, zagen ze dat ook de tempel in brand stond. Overal liepen mensen rond die probeerden te redden wat ze konden. Een ogenblik bleef Ariadne staan en keek naar de plekken die haar zo dierbaar waren geweest. Ze greep Theseus bij de arm en samen stapten ze verder bergafwaarts naar de haven.

Ze scheepten in op een schip dat vertrekkensklaar lag, want veel buitenlanders wilden zo snel mogelijk het eiland verlaten, nu alles door de aardbeving verwoest was. Het schip vertrok diezelfde nacht nog naar Naxos. Daar gingen ze van boord op het ogenblik dat de avondzon aan de westelijke hemel verdween, kort daarop gevolgd door de smalle sikkel van de nieuwe maan.

‘Kijk,’ zei Ariadne, ‘het Grote Nieuwe Jaar is begonnen.’

Ze legden zich te rusten tussen de bosjes die het witte strand afzoomden. Voor het eerst konden ze weer vrij ademen. Ariadne legde haar hoofd in de holte van Theseus’ arm en hij zoende haar op het voorhoofd. Haar tong zocht zijn lippen en dwaalde eindeloos rond in zijn mond. Terwijl de eerste sterren verschenen, maakte Theseus haar kleren los en nadat ze zich voor het eerst verenigd hadden, zonken ze weg in een diepe, droomloze slaap.



De passagiers van vlucht EBA 105 naar Brussel schoven langzaam het vliegtuig binnen. De Griekse hostessen glimlachten vriendelijk en hielpen de reizigers bij het vinden van hun plaats. Ariadne zat aan het raampje. Naast haar zat ma en pa zat aan de middengang. Terwijl het toestel opsteeg, zag ze de kustlijn onder haar wegglijden. Ze dacht aan Theseus en vroeg zich af of hij ook nog aan haar zou denken.

Toen alleen nog de zee onder haar zichtbaar was, zette Ariadne haar stoel in slaapstand en haalde uit haar tasje het boek over Kreta dat ze van Theseus had gekregen. Ze liet de bladzijden tussen haar vingers door glijden als om haar herinneringen weg te wuiven. Plots zag ze een aangestreepte passage voorbijflitsen. Meteen bladerde ze terug. Toen ze de passage eindelijk gevonden had, was het alsof ze de stem van Theseus zelf hoorde. Ze las:

Nadat Theseus en Ariadne op Naxos hun eerste liefdesnacht hadden beleefd, verscheen de godin Athene aan Theseus in zijn slaap. Ze beval hem op te staan, Ariadne achter te laten en meteen weer in te schepen naar zijn vaderland Athene. Toen de zon de volgende morgen Ariadne wekte op dat vreemde, verre strand, was ze door iedereen verlaten.


E I N D E