De hartinfarct-incidentie is niet teruggelopen dankzij cholesterol-reducties, maar door verbeterde chirurgische behandelingen.
Uitspraken van wetenschappers over cholesterol en het op basis van statistieken geschetste onjuiste beeld
Met betrekking tot een juiste beoordeling van het belang van cholesterol en de thans beschikbare statistieken wil ik hier uitspraken van de volgende autoriteiten citeren:
Wetenschappers van naam waarschuwen tegen demonisering van cholesterol.
Prof. dr. M. Apfelbaum, Universiteit van Parijs; prof. dr. M. Berger, Universiteit van Düsseldorf, afd. Stofwisseling en voeding; prof. dr. D. Borgers, Wissen-
schaftszentrum fur Sozial-forschung, Medizin, Epidemiologie te Berlijn; dr. G. Glaeske, woordvoerder van het Verband der Angestelltenkrankenkassen; prof. dr. W. Hartenbach, Universiteit van München en Universiteit van Mainz; prof. dr. J. Holtmeier, Universiteit van Freiburg; prof. dr. H. Immich, St. Peter-Ordning (expert in de beoordeling van statistieken); prof. dr. M. Kaltenbach, Universiteit van Frankfort am Main; prof. dr. T.B. Newman, Universiteit van San Francisco; prof. dr. P. Skrabanek, Universiteit van Dublin; prof. dr. W.E. Stehbens, Universiteit van Wellington, Nieuw-Zeeland; dr. N. Worm, München.
Gelijkluidende uitspraken van de deskundigen

• De normale doorsnee-waarde van het cholesterolgehalte in het bloed beloopt bij volwassenen 250 mg/dl of 6,36 mmol/l, in plaats van 200 mg/dl of 5,09 mmol/l.
• Oorzaken van arteriosclerose: erfelijke aanleg, nicotine, hoge bloeddruk, diabetes, jicht, langdurige stress.
• Arteriosclerose is een in bindweefsels en cellulaire structuren optredende verharding in de wand van bloedvaten. Het gemeten cholesterolaandeel hierin beloopt maximaal 1 procent.
• Cholesterol heeft geen invloed op de ontwikkeling van arteriosclerose en het als gevolg daarvan optredende hartinfarct.
• Dierproeven hebben ondubbelzinnig aangetoond dat cholesterol niet als de oorzaak van arteriosclerose kan worden aangemerkt.

• De lever synthetiseert cholesterol en stuurt de spiegel. Verhoging of verlaging ervan via de voeding is slechts op korte termijn en voor maximaal 5 procent mogelijk.
• Oordeel over de cholesterolstatistieken: onwetenschappelijk, verdraaid, getruukt, versluierend, onjuist, betaald met 100 miljoen dollar per statistiek en gemanipuleerd.
Bovendien wil ik hier nogmaals onderstrepen dat ik de op experimenten gebaseerde orthodoxe geneeskunde vertegenwoordig, en dat naar mijn mening epidemiologie (statistiek) geen echte wetenschappelijke discipline is. Zij heeft slechts tot taak de wetenschap indicaties te geven voor de noodzaak van het controleren van gedane observaties, in plaats van deze voor te stellen als definitieve inzichten.
De confrontatie tussen de serieuze wetenschap en de pseudowetenschap van de statistici schets ik hier met een overzicht van het werk van met name genoemde wetenschappers, waarbij ik hun uitspraken in beknopte vorm de revue laat passeren.
Uitspraken van prof. dr. M. Apfelbaum, Universiteit van Parijs
Deze vooraanstaande voedingsdeskundige in Frankrijk, formuleerde deze zin: ‘Wie geen aangeboren cholesterolziekte heeft, hoeft zich geen zorgen te maken over zijn cholesterolspiegel, aangezien iedere verlaging van het totale gehalte aan cholesterol in het bloed schadelijk is.’

Als in Frankrijk een jonge vrouw naar de gynaecoloog stapt om zich de pil te laten voorschrijven, aldus Apfelbaum, wordt eerst de cholesterolspiegel gemeten. Dit is absurd, alleen al omdat onder de circa 20 miljoen Fran-9aises van 55 jaar of ouder slechts 300 gevallen van coronaire hartaandoeningen voorkomen, statistisch gezien een te verwaarlozen aantal.
Bovendien maakt prof. Apfelbaum ons erop attent dat het aantal sterfgevallen door coronair vaatlijden in
Frankrijk drie keer zo laag is als in de Verenigde Staten of het Verenigd Koninkrijk, terwijl de serumcholeste-rolwaarden in de genoemde landen ongeveer even hoog zijn, of in Frankrijk zelfs iets hoger.
In Belfast sterven jaarlijks meer dan vier keer zoveel mensen aan coronair vaatlijden als in Toulouse zonder dat er plausibele redenen voor zijn opgespoord.
Onder de Japanners neemt de consumptie van verzadigde vetzuren en cholesterol van jaar tot jaar toe, maar de sterftecijfers door coronair vaatlijden stijgen niet in overeenkomstige mate; integendeel, ze dalen zelfs sterk.

In de Verenigde Staten wordt de omzet op basis van de uit de lucht gegrepen ‘cholesterolhypothese’ op 40 miljard dollar per jaar becijferd.
Ook prof. Apfelbaum benadrukt dat de cholesterolop-name via de voeding geen invloed heeft op de cholesterolspiegel, en dat een goed functionerend reguleringsmechanisme ervoor zorgt dat een verhoogde cholesterolopname binnen twee dagen tot een navenante reductie van de cholesterolsynthese door de lever leidt. Omgekeerd: als de opname aan cholesterol via de voeding te gering is, zorgt de eigen cholesterolsynthese binnen vier tot vijf dagen weer voor een gezonde cholesterolspiegel.

Deze observatie wordt door alle genoemde wetenschappers onderschreven; zij voegen er bovendien vaak aan toe dat het niets uitmaakt of iemand drie eieren of één ei per dag eet. Ik kan dit bevestigen, want ook volgens mijn eigen omvangrijke documentatie (zie literatuur, Verbrennungsfibel) heeft de consumptie van eieren geen invloed op de cholesterolspiegel. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen; het ei behoort zelfs tot de voedingsmiddelen die het rijkst zijn aan mineralen en vitaminen en andere voedingsstoffen.
Uitspraken van prof. dr. M. Berger, Düsseldorf Berger levert scherpe kritiek op de onwetenschappelijke aanpak van de statistici. Hij verwijt hen dat zij het publiek met behulp van een sloganhypothese zand in de ogen strooien, onder meer met de volgende uitspraken.
*
• Cholesterol in de voeding zou de cholesterolwaarde in het bloed verhogen.
• Verhoogde cholesterolwaarden zouden tot coronair vaatlijden leiden.
• Verlaging van de cholesterolwaarden zou coronair vaatlijden terugdringen.

Tegenover deze voor de volksgezondheid schadelijke hypothese van de epidemiologen, waarvoor iedere wetenschappelijke grondslag ontbreekt, moet er nadrukkelijk op worden gewezen dat de hele medische gemeenschap dringend objectieve voorlichting behoeft door middel van een wetenschappelijke verificatie van ‘het nut, de wetenschappelijke waarde en de gevaarlijkheid’ van dergelijke publicaties. Volgens Berger is de aansporing van de European Artherosclerosis Society, gericht aan de medische wereld, dat de cholesterolspiegel van de gehele bevolking moet worden verlaagd tot beneden 200 mg/dl of 5,09 mmol/l zowel gevaarlijk als onverantwoordelijk.

Toen hij die onzinnige opwekking van de Europese Ar-teriosclerosevereniging had gelezen, kwam onmiddellijk de gedachte bij Berger op dat hiermee van het ene moment op het andere zo ongeveer de totale bevolking of minimaal 85 procent van alle mensen boven de veertig tot patiënten werden verklaard. Zijn mening kan als volgt worden samengevat:
Van alle vrouwen en mannen boven de veertig heeft 80-90 procent een hogere cholesterolwaarde dan 200 mg/dl of 5,09 mmol/l. De doorsnee-waarde ligt bij deze bevolkingsgroep rond de 250 mg/dl of 6,36 mmol/l, zoals door alle serieuze wetenschappelijke onderzoekers wordt gedocumenteerd. Wie echter een verlaging van deze waarde tot beneden de 200 mg/dl verlangt, wil daarmee zeggen dat praktisch de hele volwassen bevolking zich deze onjuiste en schadelijke behandeling moet laten welgevallen. Deze ‘therapie’ is niet alleen nutteloos, maar zelfs in hoge mate gevaarlijk voor de gezondheid. Het is dringend noodzakelijk alle artsen objectief voor te lichten.
Uitspraken van prof. dr. Dieter Borgers, Berlijn In het werk van Borgers vinden we een uitgebreide karakterisering van de ‘misleidingsmanoeuvre’ van de anticholesterolliga; de hoofdschuldigen hiervan moeten in de Amerikaanse farmaceutische industrie worden gezocht. Borgers beschrijft de onwaarheden van de door henzelf georganiseerde en met vele miljoenen betaalde statistieken, waarmee ze de wereld overstromen. Het primitieve karakter ervan gaf Borgers aanleiding op te merken:

De stand van zaken werpt de vraag op hoe het toch komt dat de gebrekkige en ontoereikende kennis ten opzichte van de cholesterolhypothese in de USA wordt beschouwd als een toereikende wetenschappelijke grondslag, terwijl serieuze en wetenschappelijk uitgewerkte alternatieve hypothesen geen schijn van kans maken om op de preventiepolitieke agenda te worden geplaatst. Op deze manier heeft een misleidende, commercieel gerichte propaganda een onjuiste kijk op cholesterol doen ontstaan die in de gehele samenleving met inbegrip van de medische gemeenschap ingang heeft gevonden.

Verbijsterd keert Borgers zich tegen het waanzinnige voorstel om bepaling van de cholesterolwaarden in het bloed bij alle volwassen Duitsers op basis van wettelijk voorgeschreven tests af te dwingen. Al even verbijsterend noemt hij de propagandistische, onjuiste cijfers over een ‘normale’ cholesterolspiegel, die tot consequentie zou hebben dat vrijwel de hele volwassen bevolking aan een door het voedsel veroorzaakte aandoening zou lijden en levenslang onder medische controle en behandeling zou moeten blijven.
Dit propagandistische waanidee, ingegeven door commerciële motieven, wordt door Borgers tot in alle details uiteengerafeld. We kunnen ons alleen maar afvragen hoelang het nog zal duren voordat er juristen in het strijdperk moeten treden, want het resultaat van een geforceerde, algemene cholesterolverlaging komt, tamelijk eenvoudig gezegd, neer op een bewust veroorzaakte ernstige en chronische verstoring van de gezondheid van aldus behandelde mensen.

Uitspraken van dr. G. Glaeske
Vermeldenswaard is zijn lezing ter gelegenheid van het Twaalfde Wereldcongres van Cardiologen dat in 1994 in Berlijn plaatsvond. Hierin verklaarde hij onder meer dat er statistisch gezien geen vermindering van het aantal hartinfarcten als gevolg van lipideverlagende middelen is vast te stellen. De bewering dat deze cholesterolverlagende middelen hartinfarcten zouden kunnen voorkomen, werd door hem als ‘tamelijk onzinnig’ gekenschetst. Glaeske wees op de gevaarlijke misleiding van de bevolking, die met deze onjuiste voorstelling van het belang van cholesterol de stuipen op het lijf wordt gejaagd.

Uitspraken van prof. dr. Walter Hartenbach, München en Mainz
Laat me hier nogmaals kort mijn werk met betrekking tot cholesterol samenvatten. In het kader van dertig jaar onderzoekswerk in het eigen laboratorium heeft schrijver dezes stelselmatig onder meer de eiwitten-, hormonen-, elektrolyten- en mineralenhuishouding van ruim 6000 patiënten onderzocht. Het betreft dus juist die stofwisselingssubstanties waaruit óf cholesterol wordt gevormd, óf die in een nauwe relatie staan met cholesterol. Hij heeft met deze onderzoekingen kunnen aantonen dat cortisol het belangrijkste stresshormoon is en dat de vorming ervan uit cholesterol het belang van de vitale, sturende invloed van cholesterol duidelijk belicht. Bovendien heeft hij op basis van ruim 1000 door hemzelf geopereerde patiënten met vaatlijden aangetoond dat er geen enkel verband valt aan te wijzen tussen cholesterol en de ontwikkeling van arteriosclerose of een hartinfarct. Ook toonde hij aan dat plaques aan de vaatwanden niet uit ‘cholesterolaanslibsels’ bestaan of dat cholesterol er slechts op zijn hoogst 1 procent van vormt

.
Uitspraken van prof. dr.J. Holtmeier, Freiburg Aan prof. Holtmeier hebben we tal van verhandelingen over het grote belang van cholesterolwaarden te danken, verschenen tussen 1986 tot 2002. Om slechts een handvol publicaties van zijn hand te noemen:

• Diat bei Übergewicht und gesunde Ernahrung (Dieet bij overgewicht en gezonde voeding);
• Cholesterin, eine Legende vergeht (Cholesterol, een ontzenuwde legende);
• Cholesterin und Koronartod (Cholesterol en dood ten gevolge van coronair vaatlijden);
• Cholesterin. Zur Physiologie, Pathophysiologie und Klinik (Het verband tussen cholesterol en de fysiolo-
gie, de pathofysiologie en klinische ervaringen);
• Gesunde Ernahrung von Kindern und Jugendlichen unter Berücksichtigung des Cholesterinstoffwechsels (Gezonde voeding van kinderen en jongeren met het oog op de cholesterolstofwisseling);
• Die Therapie-erfolge von CSE-Hemmern haben mit Cholesterin nichts zu tun (De therapeutische successen van CSE-remmers hebben niets van doen met cholesterol);
• Ernahrung des alternden Menschen (De voeding van de ouder wordende mens); en
• Ernahrung und Diat, das komplette Wissen (Voeding en dieet; alles wat er van te weten valt).
De door Holtmeier verrichte, omvangrijke metingen wezen - zoals het geval is bij alle serieuze wetenschappelijke auteurs - uit dat een cholesterolspiegel van circa 250 mg/dl of 6,36 mmol/l de doorsnee-waarden bij volwassenen is. Variaties zijn toe te schrijven aan persoonlijke factoren, die weer afhankelijk zijn van allerlei belastingen en waarmee bij iedere onderzochte man of vrouw rekening dient te worden gehouden. Volgens Holtmeier heeft cholesterol bewijsbaar niet de minste invloed op de ontwikkeling van arteriosclerose of een hartinfarct. Hij wijst erop dat proefdieren (uitsluitend herbivoren!) in het kader van experimenten -met de resultaten waarvan de anticholesterolmaffïa zo graag schermt - letterlijk met cholesterol werden vergiftigd. Zo heeft het konijn, dat ad nauseam tot voorbeeld wordt gesteld, normaal een cholesterolwaarde van circa 40 mg/dl of 1,01 mmol/l. Deze dieren werden bij dit onderzoek zo lang overstroomd met cholesterol dat een bloedwaarde van maar liefst 1200 mg/dl of 30,54 mmol/l (dus dertig keer zoveel) werd gemeten. Bij mensen zou dit overeenkomen met circa 7000 mg/dl of 178,2 mmol/l. Zo’n extreme waarde wordt

Verbijsterd keert Borgers zich tegen het waanzinnige voorstel om bepaling van de cholesterolwaarden in het bloed bij alle volwassen Duitsers op basis van wettelijk voorgeschreven tests af te dwingen. Al even verbijsterend noemt hij de propagandistische, onjuiste cijfers over een ‘normale’ cholesterolspiegel, die tot consequentie zou hebben dat vrijwel de hele volwassen bevolking aan een door het voedsel veroorzaakte aandoening zou lijden en levenslang onder medische controle en behandeling zou moeten blijven.
Dit propagandistische waanidee, ingegeven door commerciële motieven, wordt door Borgers tot in alle details uiteengerafeld. We kunnen ons alleen maar afvragen hoelang het nog zal duren voordat er juristen in het strijdperk moeten treden, want het resultaat van een geforceerde, algemene cholesterolverlaging komt, tamelijk eenvoudig gezegd, neer op een bewust veroorzaakte ernstige en chronische verstoring van de gezondheid van aldus behandelde mensen.

Uitspraken van dr. G. Glaeske
Vermeldenswaard is zijn lezing ter gelegenheid van het Twaalfde Wereldcongres van Cardiologen dat in 1994 in Berlijn plaatsvond. Hierin verklaarde hij onder meer dat er statistisch gezien geen vermindering van het aantal hartinfarcten als gevolg van lipideverlagende middelen is vast te stellen. De bewering dat deze cholesterolverlagende middelen hartinfarcten zouden kunnen voorkomen, werd door hem als ‘tamelijk onzinnig’ gekenschetst. Glaeske wees op de gevaarlijke misleiding van de bevolking, die met deze onjuiste voorstelling van het belang van cholesterol de stuipen op het lijf wordt gejaagd.

zelfs in het ernstigste geval van aangeboren hypercholesterolemie nooit gevonden en zou ogenblikkelijk tot een dodelijke insufficiëntie van alle orgaanfuncties leiden.
Interessant is tevens dat ook bij konijnen cholesterol ten gevolge van deze verhoging van de cholesterolspiegel allereerst in de organen wordt afgezet. Pas als de extreme cholesterolverhoging tot een cholesterolinfiltratie van alle organen had geleid, bleken in het eindstadium ook de vaatwanden aangetast. Deze vorm van cholesterolafzetting heeft echter niet het minste of geringste uitstaande met arteriosclerose bij mensen - niet met betrekking tot het ontstaan, noch tot de histologische feiten. Bij mensen bestaat arteriosclerose uit cellulaire woekeringen aan de binnenwand van de vaten, in combinatie met bindweefselverdikkingen. En zoals gezegd wordt in deze afwijkingen slechts maximaal 1 procent cholesterol gevonden.

Ook Holtmeier heeft erop gewezen dat de voeding dankzij de autonome regulering van de cholesterolsynthese door de lever geen invloed heeft op de cholesterolspiegel. Statistieken die de indruk wekken dat cholesterol van belang zou zijn voor de ontwikkeling van arteriosclerose of het hartinfarct, zijn naar zijn mening gemanipuleerd. Hij veroordeelt het ‘uitbaten van de volksgezondheid’ dat hiervan het gevolg is ten scherpste.
Uitspraken van prof. dr. H. Immich, St. Peter-Ording Prof. Immich heeft de statistieken over het verband tussen enerzijds cholesterol en anderzijds coronaire sclerose (verkalking van de kransslagaderen die het hart van zuurstof en voedingsstoffen moeten voorzien) nauwkeurig geanalyseerd. De resultaten hiervan worden in de belangrijkste uitspraken van prof. Immich kort geschetst.

De op initiatief van het Amerikaanse Congres in 1950 verrichte Framingham Study had tot doel aan te tonen dat een verhoogde cholesterolspiegel het ontstaan van coronaire sclerose zou bevorderen. De gepubliceerde meetwaarden uit de jaren 1952, 1954, 1956 en 1958 maakten al duidelijk dat de grenswaarden telkens veranderden. In 1964 werden zelfs de meetgegevens van? zo’n 5000 proefpersonen domweg verzwegen! In 1969 maakte president Nixon een eind aan de financiering van de Framingham Study.
In 1987 slaagde prof. Immich erin inzage te krijgen in de oorspronkelijke data van het onderzoek. De door-snee-cholesterolwaarden bij coronaire sclerose waren soms iets hoger dan bij gezonde proefpersonen; maar bij andere groepen met 235 mg/dl of 5.98 mmol/l (hartpatiënten) zelfs duidelijk lager dan bij gezonden, namelijk 242 mg/dl of 6,16 mmol/l. Bij vijf van de zeven onderzochte mannelijke groepen en bij alle zeven vrouwelijke groepen overlapten de cholesterolwaarden van proefpersonen mét coronaire sclerose en die van gezonde proefpersonen elkaar.
Hierover merkt Immich op: ‘De Framingham-doctrine vond dus geen steun in de oorspronkelijke meetresultaten uit dit onderzoek. Conclusie: een verhoogde cholesterolspiegel vermeerdert de incidentie van coronaire sclerose niet!’
Degenen die voor de Framingham Study verantwoordelijk waren, zo constateert prof. Immich toornig, wisten al sinds 1960 dat er bij vrouwen geen enkel verband was aangetoond tussen cholesterol en coronaire sclerose. Desondanks hebben zij dit feit (bewust) verzwegen en daardoor onnodig vrouwen veel verdriet en lijden berokkend.

In het kader van 60 dieetonderzoeken stelde Immich vast dat ze geen van alle iets hebben opgeleverd. Een dieet heeft geen invloed op de cholesterolspiegel en
evenmin op de incidentie van coronair vaatlijden. Vervolgens deed Immich een boekje open over de Clo-fibrat Study. Clofibrat is een medicament dat de cholesterolwaarde doet dalen. Aangezien de algemene sterftecijfers en de sterftecijfers ten gevolge van kanker na het voorschrijven van dit middel duidelijk toenamen, werd dit onderzoek na vier jaar afgebroken en het middel werd verboden.
Onder de onderzoeken naar cholesterolverlagende middelen die door prof. Immich als ‘niet serieus te nemen’ worden gebrandmerkt, noemt hij in het bijzonder de vaak geciteerde Scandinavische Simvastatin Study (4-S), die volgens hem al bij de opzet onwetenschappelijk was, daar de meewerkende patiënten niet lukraak waren gekozen. Alleen al om die reden kan er van een wetenschappelijke evaluatie geen sprake zijn. Even scherp is prof. Immichs kritiek op de WOS Study, waarvan ‘de getruukte curven’ essentiële constateringen versluieren. Hij besluit zijn analyse met deze woorden: ‘Het optreden van coronaire sclerose is genetisch bepaald. Verhoogde cholesterolwaarden zijn geen oorzaak van coronaire sclerose. Daarom is ingrijpen [met behulp van cholesterolverlagende middelen] nutteloos!’


Uitspraken van prof. dr. M. Kaltenbach, Frankfurt De cardioloog Kaltenbach onderschrijft volledig de mening over de ontwikkeling van arteriosclerose en het hartinfarct van alle in dit hoofdstuk geciteerde autoriteiten.
Volgens Kaltenbach bestaan de vaatveranderingen die bij arteriosclerose optreden uit zich vermeerderende fibromusculaire vaatwandcellen, waardoor er geprononceerde vaatwandverdikkingen ontstaan. Het vetbestanddeel van deze veranderingen beloopt maximaal 5 procent, en dat van cholesterol minder dan 1 procent.

De voorstelling dat arteriosclerose een aandoening is ten gevolge van de aanslibbing van cholesterol moet als ‘achterhaald’ worden beschouwd (een wel heel mild oordeel).
Op basis van zijn proeven met dieren kwam hij tot dezelfde resultaten als Holtmeier en Stehbens. Alleen in-dien de proefdieren (konijnen met een normale waarde van 45 mg/dl of 1,15 mmol/l) werden overvoerd met cholesterol (tot een waarde van 1200 mg/dl of 30,54 mmol/l), werden alle organen het slachtoffer van lipoï-dose (een stoornis in de stofwisseling van lipiden); pas daarna ontstonden er ook cholesterolafzettingen in de vaatwanden, maar dan verdeeld over alle delen van het vatenstelsel, in plaats van begrensd, zoals bij arteriosclerose. Kaltenbach rondt zijn beschouwingen als volgt af: ‘Cholesterol kan onmogelijk een factor in de ontwikkeling van arteriosclerose zijn.’
Toen hij de epidemiologische data (statistieken) nader onderzocht, vond ook Kaltenbach geen bruikbare aanwijzingen voor een invloed van cholesterol op de ontwikkeling van arteriosclerose en het hartinfarct. Zelfs het meest recente onderzoek, dat door bepaalde epiodemiologen én wetenschappelijk onvoldoende opgeleide medici zo graag wordt aangehaald.

5 Study die moest aantonen dat het cholesterolverlagende middel Simvastatin een positieve werkzaamheid zou bezitten - wijst zelf op de geringe betekenis van de als ‘wetenschappelijk bewezen’ betitelde stijging van de statistische overlevingskans van 97,9 naar 98,5 als gevolg van de inname van genoemd middel.
Een dergelijk resultaat is volgens Kaltenbach praktisch insignificant, terwijl de onderzoeksresultaten zelf moeten worden geverifieerd. Daar komt bij en dat moet toch te denken geven dat dit kostbare onderzoek werd bekostigd door het Amerikaanse concern Merck Sharp
6 Dohme en door deze firma in het eigen laboratorium werd gestuurd, terwijl de klinische bewaking en de registratie van de doodsoorzaak bij de proefpersonen grotendeels werd overgelaten aan familieleden van de overleden proefpersoon, verpleegkundigen en cardiologisch ongeschoolde artsen! Dit gebeurde op basis van overlijdensverklaringen waarin - zoals bekend -het aantal diagnostische fouten rond de 70 procent schommelt.

Dit is een elegante interpretatie van de vele en vaak ook dodelijke gevaren van cholesterolreductie. Prof. Newman legt echter de zwakke plekken van de statistieken - die door de pleitbezorgers van de cholesterolhypothese werden verzwegen - glashelder bloot. Hij toont aan op wat voor verdraaide manier het ‘Finse multifactoriële onderzoek naar preventie’ wordt gepresenteerd - research die het nut van cholesterolreductie had moeten bewijzen, hoewel het onderzoek in feite juist het tegendeel aantoont! De stelling van de initiators van dit onderzoek luidde op voorhand: ‘Het is mogelijk om door middel van cholesterolreductie het risico op een hartinfarct met 46 procent terug te dringen.’ Deze these is niet meer dan een uit de lucht gegrepen bewering die door geen enkele statistische onderbouwing wordt gestaafd. Inmiddels is bewezen dat deze these - in weerwil van alle inspanningen van de onderzoekers om aan de wensen van de opdrachtgevers te voldoen - een volstrekt foutieve inschatting is. Het onderzoek leverde een schrikbarende waarschuwing op

tegen iedere poging tot verlaging van de cholesterolspiegel en gaf onder de proefpersonen die met cholesterolverlagende middelen werden behandeld een stijging van het aantal sterfgevallen ten gevolge van hartinfarct te zien, tot het drievoudige van het cijfer onder de controlegroep niet-behandelde proefpersonen. Ook het totale aantal sterfgevallen lag bij de behandelde groep drie keer zo hoog als bij de controlegroep.
Een andere door Newman bestudeerde statistiek - opgesteld op instigatie van het Amerikaanse National Heart, Lung, and Blood Institute en ook door deze instelling bekostigd, en gebaseerd op een onderzoek onder 650.000 personen (een in scène gezette bluf op basis van hoge aantallen), waaronder 70.000 sterfgevallen, heeft geen enkele wetenschappelijke waarde. Dat laatste alleen al op grond van het feit dat het in feite 19 van elkaar gescheiden onderzoeken betrof, die bovendien bewust bekende vaatrisico’s buiten beschouwing lieten, zoals nicotine, alcohol, hoge bloeddruk, langdurige stress ten gevolge van een chronische aandoening, mentale en/of lichamelijke overbelasting enzovoort. Het is veel te simplistisch, aldus Newman, om statistieken samen te stellen op basis van cholesterolreductie bij een bepaalde groep personen, maar dit bij de als controlegroep fungerende personen achterwege te laten, als enige wetenschappelijke ‘controle’ en dan het aantal in de loop van jaren opgetreden sterfgevallen te checken.
Metingen van andere bloedwaarden bleven achterwege; en zelfs de metingen van de cholesterolspiegel zelf bleven beperkt tot incidentele controles, in een frequentie van slechts één meting per jaar, en hier en daar zelfs één enkele meting aan het begin en het einde van de
observatieperiode (van
vijfjaar)! Desondanks werden de op basis daarvan samengestelde
statistieken do
or velen opgehemeld als ‘buitengewoon waardevol’.
Uit geen enkele wetenschappelijk onderbouwde statistiek blijkt, zoals Newman kon vaststellen, een invloed van cholesterolverlagende middelen op de ontwikkeling van arteriosclerose of coronair vaatlijden, of zelfs maar een hogere statistische levensduurverwachting. Omdat cholesterol de grondstof is voor tal van voor het leven noodzakelijke substanties, vooral voor de steroïden die onder meer de eiwitten-, koolhydraten-, vitaminen- en mineralenhuishouding reguleren, vereist het onderzoeken van de uitwerking van cholesterolreductie op zijn minst een gelijktijdige controle van de hormo-nen-, proteïnen- en mineralenwaarden. Dergelijke onderzoekingen vereisen echter een toereikende medische kennis en vergen aanzienlijke offers aan tijd, terwijl de onderzoekers een serieuze, moreel verantwoorde houding tegenover wetenschappelijk werk dienen te hebben.
Onderzoeken die - net als het Finse - te denken geven, zijn de Helsinki Heart Study I and II. De resultaten ervan werden in 1987 gepubliceerd en geven geen enkel verschil te zien in de aantallen sterfgevallen met coronair vaatlijden als oorzaak, indien een met cholesterolverlagende middelen behandelde groep wordt vergeleken met een onbehandelde controlegroep. Verrassend was daarentegen de constatering dat er bij medicinale cholesterolreductie een toename van 40 procent van het aantal sterfgevallen zonder coronaire oorzaak optrad, terwijl voor het totale aantal sterfgevallen een stijging van 20 procent moest worden genoteerd.


De resultaten van Helsinki II werden in 1993 gepubliceerd, en dit keer bleek onder de met cholesterolverlagende middelen behandelde groep een stijging van het aantal dodelijke en niet-dodelijke gevallen van hartinfarct van 50 procent te zijn opgetreden, zoals ook het geval was in het totale sterftecijfer. Een nadere analyse wees uit dat het aantal sterfgevallen ten gevolge van kanker met 43 procent was gestegen.
Deze laatste stijging hoeft niemand te verwonderen, want het cellensysteem heeft in zijn totaliteit dagelijks cholesterol nodig; cholesterolreductie leidt dan ook automatisch tot verstoringen van de celfuncties - en die 1 kunnen weer aanleiding geven tot het optreden van de-generatieve veranderingen. Dit wordt ook bevestigd door het werk van prof. Walli van het Biochemische Instituut van GroBhadem, die in alle door hem gecontroleerde gevallen van kanker een te lage cholesterolspiegel moest vaststellen.

Prof. Newman rondt zijn beschouwingen over de anti-cholesterolstatistieken af met de constatering dat uit geen enkel onderzoek enig nut van cholesterolreductie is gebleken, en dat de uit alle onderzoeken gebleken stijging van de totale mortaliteit reden genoeg is erop te wijzen ‘dat wij geen cholesterolreductie mogen nastreven’.
Hij gaat ook nog kort in op de invloed van voeding op de cholesterolspiegel en benadrukt dat deze door de eetgewoonten niet noemenswaardig kan worden verhoogd of verlaagd, aangezien deze schommelingen altijd kortstondig zijn en nooit een verschil van meer dan 5 procent te zien geven.
Uitspraken van prof. dr. P. Skrabanek, Dublin Prof. Skrabanek, wiens boek Dwalingen en dwaasheden in de geneeskunde (co-auteur James McCorkick; Sun, Nijmegen 1993) in vele talen is verschenen, wijst er al op voorhand op dat de mortaliteit met het hartinfarct als doodsoorzaak in de verschillende steden en landen sterk uiteenloopt. Zo is de mortaliteit in een land als Denemarken twee keer zo hoog als in België, of in Noord-Ierland drie keer zo hoog als in Griekenland. In alle onderzochte landen is de levensduurverwachting niettemin volkomen gelijk! De statistieken

van heel wat auteurs kunnen in feite als ontoelaatbare misleiding worden gezien, als zij - net als Ancel Keys beweren dat in landen met een geringere vetconsumptie de ‘hartinfarctmortaliteit’ lager zou liggen dan in landen waar veel meer vet wordt geconsumeerd. Dergelijke statistische wijsheden zijn alleen al onjuist omdat landen die erom bekendstaan dat de vetconsumptie er hoog is, zoals Frankrijk en Japan, een veel lagere hartinfarctmortaliteit hebben dan de ‘choleste-rolbewust’ levende Amerikanen en Engelsen.
Het blote feit dat er steeds meer specifieke risico’s worden ontdekt op de ontwikkeling van arteriosclerose en/of een hartinfarct - volgens Skrabanek zijn er al 375 oorzaken genoemd! - bewijst hoe twijfelachtig de voorstellingen omtrent arteriosclerose zijn. De belangrijkste oorzaak is en blijft de erfelijke aanleg, gevoegd bij het feit dat bij ieder van ons in meerdere of mindere mate arteriosclerose ontstaat. Voorts zijn er enkele met name te noemen extra belastingen van het hart en de bloedsomloop bekend, met als oorzaak nicotine, alcohol, hoge bloeddruk, jicht, diabetes, langdurige stress, enzovoort. Toch wordt zelfs dit geringe aantal voornaamste factoren, waarmee iedere serieuze statistiek op basis van doelgerichte metingen rekening behoort te houden, door de epidemiologen volledig verwaarloosd, of er wordt slechts oppervlakkig aandacht aan besteed. Skrabanek wijst net als prof. Immich met nadruk op de schrikbarend negatieve resultaten van de Framingham Study, die hem aanleiding gaven om de volgende uitspraak te doen: ‘In de geneeskunde is nauwelijks iets zo overtuigend bewezen als het gebrek aan succes van deze veelvuldig toegepaste interventie, stoelend op de aanname dat cholesterol verantwoordelijk zou zijn voor een coronaire hartaandoening.’

Van Skrabanek is ook de hier letterlijk weergegeven constatering inzake de waarde van de vaak zo luid van
de daken geschreeuwde resultaten van de LRC Study. ‘De statistieken werden net zolang “bijgesteld” totdat ze goed uitkwamen, want het onderzoek had 150 miljoen dollar gekost en mocht niet vruchteloos blijven, zoals zijn voorganger.’ j
Het betekenisvolle resultaat van dit omvangrijke onderzoek was, dat er na twintig jaar (!) onder de totale groep proefpersonen - die in totaal elf ton van het cholesterolverlagende middel Cholestyramin® hadden geslikt - 30 sterfgevallen met hartinfarct als oorzaak werden vastgesteld, tegenover 38 sterfgevallen onder de onbehandelde controlegroep. Wetenschappelijk gezien komt dit overeen met een cijfer 0, met dien verstande dat er zich onder de behandelde groep aanzienlijk meer sterfgevallen wegens kanker voordeden dan onder de onbehandelde groep.


Uitspraken van prof. dr. W.E. Stehbens, Nieuw-Zeeland Professor Stehbens is patholoog en auteur van drie boeken die in bijna alle wereldtalen werden vertaald. Ook publiceerde hij meer dan 200 wetenschappelijke verhandelingen over cholesterol, fysiologie en de functies van vaatwanden.
Deze wereldwijd vermaarde autoriteit is faliekant tegenstander van de bewering dat cholesterol de oorzaak van arteriosclerose zou zijn, waarvoor ook volgens hem geen enkele wetenschappelijke grondslag bestaat. Naar zijn mening komt arteriosclerose bij mensen op verschillende manieren tot ontwikkeling en is het ontstaan grotendeel genetisch bepaald, dus erfelijk in bepaalde families. Drukverschillen en vibraties in het bloed leiden in de bloedvaten tot haarscheurtjes, cellulaire woekeringen en degeneratieve vaatwandveranderingen, en juist op plaatsen waar de sterkste hydrodynamische belastingen optreden. Naast deze genetische component als medeoorzaak van arteriosclerose noemt
ook Stehbens vaatbeschadigende factoren als nicotine, hoge bloeddruk, diabetes, jicht en langdurige stress.
Op basis van dierproeven komt Stehbens tot dezelfde resultaten als de hier al eerder aangehaalde onderzoekers, namelijk dat extreme overvoedering van dieren met cholesterol tot het niveau van pure cholesterolvergiftiging tot cholesterolafzettingen in alle organen leidt, en pas in het eindstadium ook in de bloedvaten. Bovendien zijn naar zijn mening de vaatwandbeschadigingen bij dieren van heel andere aard dan de arteriosclerotische veranderingen bij de mens. De laatste bestaan uit fibrocellulaire wandverdikkingen zonder een noemenswaardig gehalte aan cholesterol.

De ontwikkeling van arteriosclerose begint al bij de foetus en ontwikkelt zich in de kinderjaren verder, in weerwil van de aanvankelijk lage cholesterolspiegel. De mate van arteriosclerose bij levende mensen is volgens Stehbens niet te meten. Wie het optreden van een hartinfarct als bewijskrachtige meetwaarde wil betitelen, bevindt zich volgens prof. Stehbens op een dwaalweg. Terecht wijst hij nadrukkelijk op de vele ongerijmdheden in, en het oppervlakkige karakter van de beschikbare statistieken, die geen evaluatie van cholesterol mogelijk maken.
Ook de evaluatie aan de hand van overlijdensverklaringen kan slechts berusten op vermoedens, daar op ongeveer 70 procent van alle overlijdensverklaringen een onjuiste doodsoorzaak wordt aangegeven. In de Verenigde Staten worden alle sterfgevallen met het hart als doodsoorzaak toeschreven aan coronair vaatlijden, in weerwil van het bewezen feit dat dit slechts bij hoogstens 65 procent inderdaad het geval was.

Prof. Stehbens rondt zijn beschouwingen veelvuldig af met de verklaring: ‘De lipidehypothese is niet slechts ondeugdelijk, maar nonsens!’
Uitspraken van dr. Worm te München Dr. Worm is een vooraanstaande autoriteit op het gebied van de voedingsleer. Hij heeft talloze inspirerend lezingen voor regionale afdelingen van het Deutsche Kassenartztverband gehouden. Zijn brochure Gesund bleiben mit gesunder Ernahrung beleefde reeds verscheidene drukken bij TR Verlagsunion GmbH te München.
Dr. Worm noemt de uitspraken van epidemiologen over de waarde en de eigenschappen van cholesterol ondubbelzinnig ‘onjuist’. Hij constateert net als alle vooraanstaande autoriteiten en auteurs dat de cholesterolspiegel bij volwassenen duidelijk boven de 200 mg/dl of 5,09 mmol/l ligt, waarden die geen aanleiding geven om over te gaan tot cholesterolreductie. De desbetreffende dieetadviezen gaan naar zijn mening vrijwel zonder uitzondering mank aan biochemische kennis van de samenstelling en waarde van vetten, want volgens hem onderscheiden de verzadigde vetzuren zich niet van meervoudig verzadigde vetzuren als ze minder dan twaalf C-atomen tellen. De kwaliteit van plantaardige en dierlijke vetzuren is daarom identiek. Margarine heeft zelfs een hoger gehalte aan vetzuren die de cholesterolspiegel doen stijgen! Ook Worm schrijft nadrukkelijk dat zelfs bij een cholesterolrijke voeding de cholesterolspiegel slechts kortstondig stijgt; volgens hem slechts maximaal 2 procent. Hij besluit zijn uiteenzettingen met het volgende inzicht: ‘De voeding heeft geen invloed op het ontstaan van coronair vaatlijden - en nu heb ik het over een aan cholesterolrijke voeding.’

6 Arteriosclerose en de oorzaken
Arteriosclerose berust, zoals gezegd, en zoals uit alle bevindingen van pathologen blijkt, op fïbreuze celver-meerdering (woekering van de vaatwandcellen, gepaard gaande met bindweefselgroei), een aandoening van de vaten die ze vernauwt of zelfs afsluit. Het cholesterolgehalte ervan blijft beperkt tot slechts 1 procent en speelt bij de ontwikkeling van arteriosclerose geen enkele rol. Voor de ontwikkeling van arteriosclerotische plaques (vaatwandverdikkingen) worden in essentie zeven factoren verantwoordelijk gesteld, die ook door ter zake kundige onderzoekers als Stehbens, Kaltenbach, Kienast en anderen met nadruk worden genoemd. Deze factoren zijn de volgende.

• Erfelijke aanleg (genetische factor).
• Nicotinemisbruik (beschadigt de vaatwanden, maar leidt op zichzelf niet tot kanker in de vaatwanden).
• Vetzucht (adipositas) (voornamelijk ten gevolge van te veel koolhydraten).
• Jicht (afzetting van urinezuurkristallen in de vaatwanden).
• Diabetes (als gevolg van stoornis van de zuurstofuit-wisseling in de vaten).
• Hoge bloeddruk (leidend tot haarscheurtjes als gevolg van rek in de vaten).
• Chronische stress, gepaard gaande met aanhoudende verhoging van de cortisolproductie (eiwitonttrekking aan de vaatwanden).
Zoals reeds werd aangestipt, komt bij ieder van ons al vanaf onze jeugd - zij het in verschillende gradaties -arteriosclerose tot ontwikkeling. De aandoening bestaat uit bindweefselknobbels en uit cellen bestaande verdikkingen van de binnenwand en een verkalking van de musculaire laag in de vaatwand. Dit zich geleidelijk voltrekkende proces hoeft niet tot een verkorting van de levensduur te leiden. In geval van een versterkte ontwikkeling kan het echter leiden tot een afsluiting van een bloedvat, of zelfs het knappen van een bloedvat in de hersenen, de zogeheten ‘beroerte’, een inwendige bloeding.

De genetische component, erfelijkheid, kan gemakkelijk worden afgeleid uit een verificatie van de doodsoorzaak van ouders en grootouders. Hierbij moeten we echter rekening houden met de mate waarin de levenswijze van betrokkene - zoals extreme langdurige stress, te weinig fruit of vlees in de voeding of roken -de ontwikkeling van arteriosclerose heeft kunnen bevorderen.
Roken wordt door autoriteiten op dit gebied algemeen als de meest voorkomende oorzaak van de ontwikkeling van arteriosclerose, hartinfarct of hersenbloeding gezien. De schadelijke invloed van nicotine op de vaatwand leidt alleen al in Duitsland tot circa 180.000 hartinfarcten per jaar, hoewel recentere statistieken zelfs uitgaan van 200.000 gevallen (op een totale bevolking van 83 miljoen mensen; dit zou voor ons land met zijn bevolking van ruim 16 miljoen mensen ruwweg neerkomen op ongeveer 40.000 gevallen per jaar, vert.). De toenemende mogelijkheden om occlusies van de kransslagaderen tijdig op te heffen (meestal door middel van dotteren of het plaatsen van een stent, een buisje van kunststof), hebben ertoe geleid dat ongeveer de helft van het aantal patiënten met een hartinfarct van de dood wordt gered. Bovendien heeft beschadiging van de vaatwanden door nicotine in Duitsland circa 40.000 beroertes tot gevolg, naast op zijn minst 30.000 been-amputaties.
Wat gebeurt er nu eigenlijk als gevolg van roken? Allereerst veroorzaakt roken een vernauwing (stenose) van de vaten, meestal van korte duur, maar voldoende om bij veel- en kettingrokers een vaatwandbeschadiging te veroorzaken. Zulke kleine beschadigingen leiden tot vermeerdering van de vaatwandcellen om de schade te herstellen. Geringe schade geneest volledig, maar aanhoudende beschadigingen als gevolg van nicotinemisbruik leiden in de vaatwanden tot cellulaire woekeringen en bindweefselknobbels die kunnen uitgroeien tot aanzienlijke verdikkingen van de binnenwand. Bovendien wordt de spierlaag van de vaatwand ten gevolge van verkalking beschadigd.


Veel ernstiger is nog de schade die nicotine aanricht onder de bloedplaatjes. Ze gaan onder invloed van die stof samenklonteren tegen de vaatwand. Na een rookvrije pauze van een uur lossen deze kleine bloedplaat-jesklonten zich vanzelf op, maar als er in een hoger tempo wordt gepaft, blijven ze bestaan en vormen na jaren blijvende verdikkingen die uiteindelijk leiden tot het afsluiten van het vat - en daarmee tot een beroerte, hartinfarct of gangreen (weefselversterf) in het been. Op grond van onze waarnemingen menen we de volgende richtlijnen te kunnen opstellen.
• Mits voldoende pauzes in acht worden genomen, valt van maximaal 15 sigaretten per dag nauwelijks of geen schade aan de vaatwanden te verwachten.
• Bij 20-30 sigaretten per dag moet tussen het zestigste en zeventigste levensjaar een dodelijk hartinfarct, een dodelijke beroerte of een beenamputatie worden verwacht.
• Dagelijks 40 sigaretten of meer leiden op grond van onze waarnemingen met tamelijk grote zekerheid tussen het 50e en 60e levensjaar tot een dodelijke vaatafsluiting van de hierboven genoemde aard.

Op grond van deze inzichten heb ik mijn sigarettenver-bruik eerst gereduceerd tot maximaal 10-15 stuks per dag, en na mijn 65e levensjaar tot maximaal 5 stuks per dag. Controles van mijn vatenstelsel door een van de beste cardiologen van de wereld hebben geen ziekelijke veranderingen aan het licht gebracht
.
Teneinde nicotine als oorzaak van het hartinfarct in het bewustzijn van mensen terug te dringen (en daartoe vermeend te hoge cholesterolwaarden te kunnen noemen) tracht de anticholesterolmaffia de aandacht van de bevolking op een vermeend risico van kanker als gevolg van rookgewoonten te vestigen. Op grond van de stand van de wetenschappelijke kennis van dit moment moet de bewering dat roken kanker zou veroorzaken als klinkklare onzin worden afgedaan.

Van de vele schadelijke stoffen die welhaast dagelijks door de kritiekloze en op sensatie beluste media worden genoemd, bleek bij dierproeven dat ze geen van alle bij machte waren kanker teweeg te brengen. In het kader van onderzoeken waarbij miljoenen dierproeven zijn gedaan, is het niet één keer gelukt om kanker op te roepen door het inhaleren van tabaksrook. De statistici zou ik graag op het volgende willen wijzen.
• In Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland en Australië komt nagenoeg geen longkanker voor, ondanks het feit dat in die landen veel wordt gerookt.
• In Japan, waar 85 procent van de bevolking rookt, wordt een buitengewoon lage kankerincidentie vastgesteld, waarmee de uitspraken van de beruchte Japanse epidemioloog Hirayama volledig ontkracht worden.
Veel roken leidt niet tot een verhoogd risico op longkanker.
• Onder de Fransen - die duidelijk meer tabak consumeren dan Duitsers - is de kankerincidentie significant lager dan in Duitsland.
• Eskimo’s zijn over het algemeen zware rokers; desondanks komt longkanker er praktisch niet voor.
• In Venetië - en ook in aan schadelijke stoffen arme regio’s in Zwitserland - is een naar verhouding hoge longkankerincidentie vastgesteld.
Serieuze statistici en onderzoekers als de hoogleraren H. Oeser, P. Koeppe en K. Rack hebben in hun publicaties helder aangetoond dat er zich sinds 1900 geen toename van het aantal gevallen van kanker heeft voorgedaan. Dit is begrijpelijk als we kennisnemen van het wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken van kanker: erfelijke aanleg is de oorzaak, zoals is bewezen door het immuunsysteem, waarvan de cellen en eiwit-lichaampjes steeds verder worden ontraadseld. Een beschadiging van het immuunsysteem door middel van intensieve bestraling of als gevolg van de inname van immuunonderdrukkers kan in theorie ook door nicotinemisbruik worden veroorzaakt en daardoor kankerachtige degeneraties teweegbrengen. Tot op heden is echter geen enkele indicatie gevonden voor de veronderstelling dat het immuunsysteem wordt verstoord door nicotine; helaas is dit ook nog niet in toereikende mate onderzocht, maar bij miljoenen dierproeven is in geen enkel geval kanker als gevolg van nicotine-inhalatie uitgelokt, zelfs niet toen de doses werden opgevoerd tot het honderdvoudige van wat rokers inhaleren.
Sinds het jaar 1900 is de kankerincidentie niet verder toegenomen.
Ook dierproeven hebben nooit bewezen dat kanker door nicotine wordt veroorzaakt.
Adipositas
(vetzucht)
Vetzucht wordt vaak verantwoordelijk gesteld voor een verhoogde cholesterolspiegel en de ontwikkeling van arteriosclerose en een hartinfarct. Deze onzin is als eerste door de Lipid-Liga en de arterioscleroseverenigin-gen verbreid. Bij arteriosclerose wordt, zoals ook Kaltenbach beschrijft, hooguit 5 procent aan vettige aanslibsels en 2 procent aan cholesterolafzettingen gevonden. Kortom, vet en cholesterol hebben net als vetaan-slibsels in de bloedvaten niets te maken met arteriosclerose en een hartinfarct.
Dat neemt niet weg dat het juist is om vetzucht te betitelen als een factor die vaatbeschadiging in de hand werkt. Immers, vetzucht betekent overgewicht, met de daarmee gepaard gaande hogere belasting van de bloedsomloop, veelal in combinatie met hoge bloeddruk. Deze door vetzucht veroorzaakte belasting van de vaten leidt tot scheurtjes en andere vormen van schade aan de binnenwand van de vaten; dit leidt dan weer tot cellulaire verdikkingen ter reparatie van de schade die op den duur een hartinfarct kunnen veroorzaken.

De oorzaak van vetzucht moet echter niet worden gezocht in een voeding die rijk is aan vetten, maar in eerste instantie aan een overmatige consumptie van koolhydraten. Langdurige voeding met veel koolhydraten, zoals brood, deegwaren en aardappels, meelspijzen en zoetigheid, leidt onherroepelijk tot vetzucht, omdat het grootste deel van de koolhydraten wordt omgezet in vet, dat wordt opgeslagen in de vetdepots van het lichaam. Weliswaar hebben we koolhydraten nodig als energiebron (glucose) om onze fysieke en mentale in

spanningen te kunnen verrichten, maar alleen in een orde van grootte die is afgestemd op de zwaarte van de desbetreffende belasting. Als er te veel koolhydraten worden geconsumeerd ten opzichte van de geleverde fysieke inspanning, wordt bijna de gehele hoeveelheid koolhydraten omgezet in vet en, zoals gezegd, opgeslagen in de vetdepots.
Een grotere behoefte aan koolhydraten en glucose komt alleen voort uit zware lichamelijke inspanningen, zoals topsportbeoefening van langere duur, ernstige aandoeningen, zware verwondingen, ingrijpende operaties en langdurige stress.
Ook jongeren hebben als gevolg van hun bewegings-drang behoefte aan een verhoogde suikerconsumptie in de voeding. Voor hen geldt het grondbeginsel ‘de voeding moet rijk zijn aan koolhydraten en eiwitten’. Daarentegen is voor volwassenen een eiwitrijk dieet aan te bevelen, dat echter arm moet zijn aan koolhydraten.

Jicht ontstaat door een verhoging van de hoeveelheid urinezuren in het bloed. Dit leidt onvermijdelijk tot afzetting van urinezuurkristallen in de meest uiteenlopende weefsels, dus ook in de vaatwanden en de binnenwand van de vaten, hetgeen tot pijnlijke ontstekingsverschijnselen en roodverkleuring leidt. In de bloedvaten ontstaan dan uit cellen en bindweefsels bestaande verdikkingen die een beroerte of hartinfarct kunnen veroorzaken.

Gelukkig kan het risico op urinezuurafzettingen tegenwoordig goed worden teruggedrongen met medicamenten die de urinezuurwaarde verlagen.
De overmatige toevoer van suiker in het bloed, zoals het geval is bij diabetes, leidt vooral in de kleinere bloedvaten tot wandbeschadigingen en daarna tot cellulaire verdikkingen. Bovendien wordt de zuurstofuitwisseling in de weefsels gereduceerd door een te hoge bloedsuikerspiegel, hetgeen eveneens vaatwandbe-schadigingen teweegbrengt.

Het gevaar dat een suikerziektepatiënt als gevolg daarvan wordt getroffen door een beroerte of hartaanval, is echter gering, want diabetes is tegenwoordig beter beheersbaar en impliceert in principe geen verkorting van de levensduurverwachting.
Iedere arts is vertrouwd met de gevaren van hoge bloeddruk, zoals het hartinfarct of een beroerte. De te hoge bloeddruk leidt door een overmatige langdurige overspanning tot het uitrekken en inscheuren van de vaatwanden, die het lichaam tot reparatiewerk dwingen. Dit reparatiewerk neemt de vorm aan van cellulaire woekeringen en bindweefselverhardingen, die vaak uitlopen op het afsluiten van de doorlaat van het bloedvat. In het microscopische beeld zijn noemenswaardige afzettingen van cholesterol echter niet te ontdekken. Gewoonlijk zijn de oorzaken van hoge bloeddruk niet bekend. Veelal betreft het nieraandoeningen, aangeboren afwijkingen aan het hart en de bloedvaten, een overmatige productie van rode bloedlichaampjes (poly-globulië) en overgewicht. Niet zelden wordt vergeefs naar de oorzaken gespeurd.


In deze gevallen stuiten we zo nu en dan op een aanhoudend overmatige productie van cortisol door de bijnieren. Deze overmatige cortisolsynthese heeft echter niets van doen met de cholesterolproductie, aangezien zij het gevolg is van een buitensporig uitgegroeide bijnier of een niertumor. Zo’n tumor kan continu - en los van de mentale of fysieke belasting - zelfs gedurende de slaap grote hoeveelheden cortisol produceren. Dit leidt dan tot algeheel eiwitgebrek en een dodelijke in-sufficiëntie van hart en bloedsomloop. Ik zal hierop in het volgende hoofdstuk over de gang van zaken bij stress uitvoeriger ingaan.
Deze overmatige productie van het stresshormoon kan ook ontstaan doordat betrokkene jarenlang heeft blootgestaan aan een uitzonderlijk zware lichamelijke of geestelijke belasting welke voortdurend tot verhoogde cortisolproductie leidt, zoals bij topsport van langere duur of aanhoudende angsttoestanden. Als er dan een eind komt aan de psychische of fysieke duurbelasting, kan er desondanks op den duur een wat hogere cortisolspiegel ontstaan, indien de duurbelasting die eraan vooraf is gegaan tot een bijnierhypertrofie (vergroting van de bijnier) heeft geleid. Deze aanhoudend verhoogde cortisolspiegel heeft onder meer een hogere bloeddruk tot gevolg.

Die stand van zaken heb ik twee keer gezien, de eerste keer bij een topsporter van wereldfaam, en de tweede keer bij een jonge vrouw die onder afschuwelijke omstandigheden leefde. Beide patiënten waren onder behandeling van een internist op grond van de diagnose ‘maligne verhoogde bloeddruk’, omdat er geen oorzaak van kon worden gevonden. Omdat ik bij nagenoeg al mijn patiënten de hormoonspiegel controleer, kon ik deze overmatige cortisolproductie ontdekken. Op grond daarvan onderzocht ik de beide bijnieren en vond bij beide patiënten een vergroting van een van beide bijnieren. Toen ik de vergrote bijnier chirurgisch had weggenomen, kon ik tot mijn grote vreugde bij beide patiënten een genezing van de ene dag op de andere vaststellen. Toen ik beide patiënten vijfjaren later onderzocht, bleek de aandoening definitief te zijn genezen

.
Met deze behandeling zouden naar mijn mening nog veel hypertensielijders te genezen zijn. Helaas wordt hieraan weinig aandacht besteed, omdat er domweg niet aan een verhoogde cortisolproductie wordt gedacht en slechts heel weinig instellingen met het tamelijk complexe onderzoek van de productie van cortisol door de bijnieren vertrouwd zijn. Bovendien hebben chirurgen zelden de nodige ervaring met het verrichten van een operatie aan de bijnieren.
Graag wil ik hier nog wijzen op een veelvoorkomende fout bij de evaluatie van de bloeddrukverhoudingen. Gemeten wordt de bovendruk (systolische druk) en onderdruk (diastolische druk). De bovendruk zegt echter weinig tot niets, want die is bij ieder van ons onderhevig aan grote schommelingen en stijgt bij fysieke belasting al naargelang de zwaarte van de geleverde inspanning.

Wat telt, is de diastolische druk. De onderdruk is namelijk de bloeddruk die bij ontspanning wordt gemeten en altijd beneden de 100 mm kwikdruk moet liggen, ook na fysieke belasting. Los van de hoogte van de boven-drukwaarde moet de onderdruk dus altijd onder de 100 liggen; iedere hogere waarde van de onderdruk moet als hoge bloeddruk worden beschouwd. Een licht verhoogde bloeddruk is geen reden om meteen met bloeddrukverlagende middelen in te grijpen. Probeer liever eerst eens de bloeddruk te beïnvloeden met magnesiumcapsules, namelijk 200-300 mg per dag, gedurende twee maanden. Als de bloeddruk desondanks boven de 100 mm kwikdruk blijft, kan voorzichtig worden begonnen met zogeheten ‘bètareceptorblokkers’ (iedere arts bekend en alleen verkrijgbaar op recept). Zodra de bloeddruk is genormaliseerd, kan de medicatie geleidelijk worden gereduceerd tot nul.

Chronische stress
Het spreekt wel vanzelf dat allereerst naar de oorzaak van hoge bloeddruk moet worden gezocht, zodat de behandeling daarop kan worden afgestemd.
Onder de term ‘stress’ verstaan we vormen van geestelijke en lichamelijke belasting die leiden tot afscheiding van het stresshormoon cortisol door de bijnieren. Deze fysiologische reactie is bedoeld om door vermeerderde cortisolproductie glucose uit de eiwitdepots te putten, de substantie die voor prestatieverhoging nodig is. Gelijktijdig daarmee mobiliseert cortisol ook het kalium uit de cellen, omdat iedere vorm van stress

- en vooral ook de stress die voortvloeit uit lichamelijke belasting - een verhoogde activiteit van de vaatmus-culatuur en vooral die van de skeletspieren met zich meebrengt, hetgeen alleen door meer kalium mogelijk is. Kalium is het mineraal dat verantwoordelijk is voor de spankracht (tonus) van de vaatwanden, en daarmee ook voor de bloeddruk en de toegenomen behoefte aan zuurstofrijk bloed, alsmede voor de spankracht van de skeletspieren. Als de kaliumspiegel daalt, neemt de spankracht van de vaatmusculatuur, het hart en de rest van het hele spierstelsel af. Daling van de cholesterolspiegel en de daardoor veroorzaakte daling van het cortisolgehalte van het bloed maakt ons aanvankelijk moe, waarna ook de bloeddruk daalt en het prestatievermogen afneemt - tot volslagen uitputting toe.

Bij langdurige stress zijn de omstandigheden anders. Er wordt continu meer cortisol geproduceerd, waardoor er ook voortdurend glucose uit de eiwitdepots - in eerste instantie uit de musculatuur - wordt geput. Dit eiwitverlies behoort zo snel mogelijk te worden gecompenseerd door een rijkelijke toevoer van eiwitten en elektrolyten, met name het minerale elektrolyt kalium. Als dit achterwege blijft, heeft dat in ernstige gevallen - bijvoorbeeld een behandeling met cholesterolverlagende middelen die permanent een geringere cortisolproductie forceert - tot gevolg dat betrokkene blootstaat aan de risico’s van geestelijke en lichamelijke uitputting, waartoe ook een collaps (plotselinge verslapping van het vatenstelsel) en het hartinfarct behoren.
Iedere permanente stress behoort in dit perspectief te worden gezien. Tot de gevaarlijkste vormen behoren de volgende.
• Aanhoudende zware psychische belasting.

• Extreme lichamelijke belasting.
• Chronische aandoeningen.
• Omvangrijk ongevalletsel dat langdurige behandeling noodzakelijk maakt.
• Omvangrijk brandwondenletsel.
• Jarenlang bedreven topsport met onvoldoende herstelperioden.
• De veelvuldig veronachtzaamde sociale misstanden, waaronder vooral eiwit- en vitaminearme voeding, slechte huisvesting, deprimerend ruimtegebrek, gebrekkige hygiëne en - niet te onderschatten - geluidshinder als gevolg van auto- en vliegverkeer.
De door aanhoudende stress permanent verhoogde cortisolspiegel leidt, zoals we al hebben gezien, tot eiwit-en mineraalonttrekking. Het zwaarst hierdoor getroffen wordt de gehele musculatuur, met inbegrip van het hart en de bloedvaten. Een langdurig eiwittekort - bijvoorbeeld onder invloed van chronische stress - veroorzaakt onveranderlijk vaatwandschade. De veelvoorkomende gevolgen zijn vaatwanddefecten en arterioscle-

Chronische stress

rotische veranderingen die in ernstige gevallen tot een beroerte of hartinfarct leiden.
Afb. 2. Cushing-syndroom. Dit is een hormonale stoornis die een van de essentiële oorzaken van arteriosclerose te zien geeft.
Foto links: overproductie van cortisol, leidend tot veel te veel vocht in de weefsels en extreme arteriosclerose, gepaard gaande met bloedingen.
Foto rechts: na eliminatie van de overproductie van cortisol door verwijdering van de ziekelijk vergrote bijnier - normalisering van de weefsels en genezing van de arteriosclerose.
Vaatwandschade als gevolg van chronische eiwitont-trekking leidt tot een duidelijk herkenbaar ziektebeeld dat wordt gekenmerkt door constante overproductie van cortisol die bekend is onder de term ‘Cushing-syn droom’. (Zie Afb. 2.)

Bij deze aandoening is er een bijniertumor ontstaan die voortdurend en totaal onnodig extreme hoeveelheden cortisol produceert. Al dat cortisol blijft constant eiwit aan de weefsels onttrekken, en vooral uit de musculatuur en de vaten. Tot de onvermijdelijke gevolgen behoren ernstige vaatwandbeschadigingen, met sterke bloedingen of cellulaire woekeringen.
Laat me dit even samenvatten: alle oorzakelijke factoren voor arteriosclerose worden in de miljoenen kostende statistieken van de anticholesterolmaffia niet meegenomen. Uit puur winstbejag zijn de commercieel denkende farmaceutische en de margarine-industrie gefixeerd op instandhouding van de volksverlakkerij die bestaat uit de valse voorstelling dat cholesterol gevaarlijk zou zijn.
Serieuze wetenschappelijke inzichten worden onder het tapijt geveegd. Deze bedrijfstak, door mij betiteld als de ‘cholesterolmaffia’, speelt het klaar om door haarzelf gesponsorde ‘congressen’ te organiseren, met het doel de deelnemers een wetenschappelijke basis voor de gevaren van cholesterol voor te spiegelen. Op die congressen worden de sprekers betaald om verhandelingen af te steken die geheel voldoen aan de wensen van de betalende industrie. Discussies zijn niet gewenst of worden gewoonlijk zelfs verboden.

7 Voedingsstoffen en hun relatie met cholesterol
De mens bestaat uit water en eiwitten en zijn stofwisselingsprocessen worden in essentie gereguleerd door hormonen, vitaminen en elektrolyten (mineralen als kalium). Bij het analyseren van onze voeding dienen we ervan uit te gaan dat onze voedingsmiddelen kunnen worden onderverdeeld in vijf voedingsstofgroepen:

• eiwitten;
• koolhydraten;
• vetten;
• vitaminen;
• minerale stoffen (elektrolyten); en uiteraard ook water.
We hebben gezien dat iedere mentale, psychische en lichamelijke inspanning tot een vermeerderde productie van cholesterol en daarmee ook van het stresshormoon cortisol leidt. Deze stof moet de energetische substanties in het lichaam activeren, met een dominante rol voor eiwitten, mineralen en vitaminen. Dit impliceert dat we ten aanzien van ons voedingspatroon aandacht moeten schenken aan een toereikende toevoer van eiwitten, mineralen en vitaminen. De toevoer van koolhydraten (aardappels, meelspijzen en zoetigheid en deegwaren als brood) is slechts in beperkte mate noodzakelijk, aangezien de voor alle fysieke en mentale inspanningen benodigde glucose (een koolhydraat) door het lichaam zelf door het stresshormoon cortisol uit de lichaamseiwitten wordt gevormd. Daarentegen wordt een teveel aan koolhydraten in nutteloos vet omgezet. De vitaminen en mineralen die we dagelijks nodig hebben vinden we vooral in de volgende voedingsmiddelen

7 Voedingsstoffen en hun relatie met cholesterol
.
• Vlees (ook ham verdient aanbeveling). Vlees bevat veel vitamine A, B en niacine [nicotinezuur, een bestanddeel van het vitamine-B-complex, vert.], en de mineralen kalium, natrium, fosfor, magnesium en ijzer.

• Vis is rijk aan vitamine A, B en E, plus de mineralen kalium, natrium, fosfor, magnesium en ijzer.
• Vruchten en rauw eetbare groenten als paprika. Hier domineren vitamine A en C, alsmede het essentiële kalium, dat de levensprocessen reguleert.
• Melk en melkproducten. Deze voedingsmiddelen verdienen vooral aanbeveling vanwege hun hoge gehalte aan calcium en vitamine A.
• Eieren. Ze hebben een hoog gehalte aan vitamine A en het mineraal fosfor, en ze leveren ons lichaam bovendien hoogwaardig eiwit.
Als basisregel voor een gezonde voeding luidt mijn advies als volgt.
• Dagelijks vlees of vis.

• Drie keer daags vruchten en/of vruchtensappen, bij voorkeur allebei, bij het ontbijt, het middageten en de avondmaaltijd.
• Twee keer daags melk en melkproducten. Vooral yoghurt is aan te bevelen en kan zowel ’s middags als ’s avonds worden geconsumeerd.
• Dagelijks een ei ondersteunt het algemene prestatievermogen vanwege het hoge gehalte aan vitamine A en hoogwaardige proteïne.
Hierna mijn uitvoerige analyse van de voedingsstoffen met het oog op hun betekenis voor de stofwisseling en hun samenhang met de cholesterolproductie.
Eiwitten zijn de basissubstantie waaruit het menselijk organisme - de spieren, het skelet, de vaatwanden, de hersenen, de bloedlichaampjes, hormonen, enzymen, de cellen van het immuunsysteem en de organen - is opgebouwd.

Het functioneren van alle organen alsmede onze mentale en fysieke prestaties worden immers pas mogelijk door de synthese van glucose uit eiwit, namelijk het eiwit van het organisme zelf, en vooral het in de spiermassa opgeslagen eiwit. Als we voor ogen houden dat in de op elk gegeven moment ontstane behoefte aan glucose wordt voorzien doordat het bijnierschorshor-moon cortisol het uit eiwit vrijmaakt, terwijl cortisol zelf uit cholesterol wordt gesynthetiseerd, wordt ons op slag duidelijk dat alle levensprocessen in feite worden gereguleerd door cholesterol.

Iedere daling van de cholesterolspiegel heeft automatisch tot gevolg dat ons prestatievermogen wordt gereduceerd. Een geforceerde daling tot maar liefst 100 mg/dl of 2,54 mmol/l, zoals door onverantwoordelijke cholesterolfanatici wordt geëist, zou een aanzienlijke productievermindering van het stresshormoon cortisol en een sterke daling van de bloedsuikerspiegel tot gevolg hebben, en daarmee een verslapping van de spierwerking en algemene uitputting. Betrokkene voelt zich moe en apathisch en is niet meer in staat aan de normale verplichtingen van het dagelijks leven te voldoen.
Bij het cortisolgebrek komt ook nog eens de onvoldoende beschikbaarheid van mineralen, vooral kalium, de stof die voor de spankracht van de musculatuur, vooral die van het vatenstelsel en het hart, verantwoordelijk is. Zoals we al hebben gezien, leidt een gebrek aan suiker en kalium dikwijls tot dodelijke collaps van de bloedsomloop of hartstilstand. Uit talrijke onderzoeksresultaten - zoals het Finse multifactoriële onderzoek, de Helsinki-hartonderzoeken, het Clofibrat-onderzoek, het Framingham-onderzoek en talrijke andere zogenaamde ‘preventieonderzoeken’, blijkt glashelder dat cholesterolverlagende middelen tot verhoogde sterftecijfers leiden (we hebben het over dikwijls duizenden sterfgevallen)

.
Dit gegeven werd - onbegrijpelijk genoeg - stelselmatig verzwegen. Pas het Libobay®-schandaal rond de sterfgevallen die door een cholesterolverlagend middel van het Bayer-concem werden veroorzaakt, heeft het grote publiek hierop attent gemaakt. De reeds in hoofdstuk 5 uitvoerig geciteerde wetenschapsbeoefenaren geloofden dat de anticholesterolzwendel nu eindelijk ontmaskerd en beëindigd zou worden, maar de hoge winsten van de verantwoordelijke industrie (vele miljarden) waren te verleidelijk, zodat al het mogelijke werd gedaan om dit schandaal weg te moffelen. Het spreekt wel vanzelf dat de door de industrie gefinancierde medische instanties hierover het stilzwijgen bewaarden, terwijl ook de media verdacht stil bleven. Het is en blijft naar mijn mening het meest omvangrijke en i meest onverantwoordelijke zakelijke bedrog ten koste van de volksgezondheid van onze huidige tijd. Niettemin wordt de propaganda voor cholesterolverlagende middelen - die levens in gevaar brengt - ongegeneerd voortgezet.

Wat moet er allemaal nog gebeuren voordat er aan dit gewetenloze winstbejag een eind wordt gemaakt?
Verder inzicht in het belang van eiwitten blijkt uit de omstandigheid dat eiwitten in vijf verschillende vormen voorkomen, die ieder een eigen belangrijke rol spelen op grond van de volgende bestanddelen:
• albumine (55-70 procent);
• alfa-l-globuline (2-5 procent);

• alfa-2-globuline (5-10 procent);
• bèta-globuline (10-15 procent); en
• gamma-globuline (12-20 procent).
Hun belangrijkheid is gelegen in hun eigenschap als antilichaampjes en vooral ook hun transportfunctie. Ze zijn namelijk in staat om alle voor de stofwisseling belangrijke stoffen die voor het bestrijden van infecties en stabilisering van de celfuncties nodig zijn, zoals antibiotica, vitaminen, elektrolyten, medicamenten enzovoort ter bestemder plaatse te brengen. Daarmee garanderen ze een naar behoren functionerend immuunsysteem, de overwinning van infecties, de genezing van wonden, enzovoort. Het belangrijkste van deze eiwit-partikels is albumine, zoals reeds blijkt uit het hoge percentage van zijn aandeel in alle eiwitten (de helft tot tweederde van het totaal).
Het is dan ook voor iedere arts belangrijk te weten dat een daling van de albuminespiegel op een ernstige im-muunzwakte wijst en daarom iedere operatieve ingreep verbiedt zolang dit gebrek aan albumine niet is opgeheven door middel van infusie (zie Afb. 3 op blz. 119) Wie iemand ondanks een tot 20 procent van de normale waarden gedaalde albuminespiegel opereert, stelt de patiënt bloot aan wondinfecties, slecht genezende wonden, slecht houdende wondhechtingen en bloedsomloopstoornissen, vaak met dodelijke afloop, zoals ik al in mijn boek Eingriffe an der Kardia uitvoerig heb beschreven. Bij het al beschreven eiwitverlies ten gevolge van langdurige stress dient bijzondere aandacht te worden besteed aan het albuminegehalte.

Zeer ernstig en vaak ook dodelijk is eiwitverlies als gevolg van door brandwonden teweeggebrachte langdurige stress. Dit levensgevaarlijke eiwitverlies, dat altijd hand in hand gaat met een aanzienlijke vermindering van de cholesterolsynthese, kan - opmerkelijk genoeg

door het consumeren van grote hoeveelheden rauwe eieren worden gecompenseerd, een gegeven waarop ik eind jaren vijftig attent werd gemaakt door prof. dr. Kaiser in Ludwigshafen. Deze behandeling van brand-wondpatiënten met 10-15 rauwe eieren per dag (via een maagsonde, want een andere toevoer van voedsel is hier niet mogelijk) werd door prof. Kaiser als eerste medicus in Duitsland als levensreddende maatregel vastgesteld.

Slechts enkele weken na mijn bezoek aan prof. Kaiser had ik als leider van het Brandwondencentrum van de Chirurgische Universiteitskliniek te München tot taak talrijke ernstige gevallen van brandwondenletsel te behandelen, na een dramatisch vliegtuigongeval in de binnenstad van München. Hierbij heb ik de grote therapeutische waarde van een eiwitcompenserende behandeling met rauwe eieren leren kennen, zoals ik al beschreef in het handboek over de behandeling van brandwondenletsel, dat ik samen met prof. Ahnefeld heb gepubliceerd onder de titel Verbrennungsfibel. Op deze plaats wil ik nog eens onderstrepen dat het ei op grond van zijn gehalte aan hoogwaardig eiwit en grote rijkdom aan vitaminen en mineralen voor een ieder aan te bevelen is. Naar mijn mening dienen de negatieve beweringen over eieren naar het rijk der fabelen te worden verwezen.

Afb. 3. Albuminegebrek (eiwitgebrek) is altijd een feilloze indicatie voor een verminderd fysiek prestatievermogen en een vaak levensbedreigend verzwakt immuunsysteem. Zonder compensatie van dit eiwitgebrek geldt een absoluut operatieverbod!
Suiker in de vorm van glucose is een belangrijke energieleverende substantie, die het lichaam deels via de voeding binnenkrijgt, maar deels ook onder invloed van het bijnierschorshormoon cortisol aan de eiwitdepots van het lichaam zelf (vooral de musculatuur) wordt onttrokken, geactiveerd en in de bloedbaan gebracht.
Het lichaam ontleent zijn energie aan glucose.
De met de voeding opgenomen koolhydraten met hun glucosepotentieel ondersteunen de functie van het stresshormoon cortisol bij de mobilisering van energieleverende glucose.
Als er echter meer koolhydraten zijn geconsumeerd dan nodig is, worden de niet-verbruikte hoeveelheden in vet omgezet en opgeslagen. Kortom, een teveel aan koolhydraten maakt dik, vooral ook omdat het eenmaal in vetdepots opgeslagen vet niet meer kan worden omgezet in glucose. Bij zware lichamelijke inspanningen en jongeren in de groei, met hun grote bewegings-drang, is een navenant hogere toevoer aan koolhydraten nodig, die dan ook door activiteit worden verbruikt. Een teveel aan koolhydraten leidt tot een vermeerderde insulineproductie, hetgeen een remming van de productie van de uit cholesterol gevormde steroïden tot gevolg heeft. Hierdoor neemt niet alleen het prestatievermogen af, maar worden ook de vitale mannelijke c.q. vrouwelijke functies geremd. Vetzucht behandelen met cholesterolverlagende middelen, zoals de cholesterol-fanatici bepleiten, zou de daling van de hormoonproductie verder in de hand werken en bovendien, als gevolg van het dalen van de bloedsuiker- en kaliumspiegel, levensgevaarlijke hart- en bloedsomloopstoomis-sen teweegbrengen.
Een overmaat aan koolhydraten wordt opgeslagen als vet.
7 Voedingsstoffen en hun relatie met cholesterol

Nog een opmerking over de verscheidenheid aan vetten. Uit puur winstbejag worden ook op dit punt bewust onjuiste suggesties gewekt. Dierlijke vetten verschillen niet van plantaardige vetten en ook zijn verzadigde en onverzadigde vetzuren identiek, zoals voe-dingsleerautoriteiten als Worm en Holtmeier met hun gepubliceerde onderzoeksresultaten aantonen. Margarine is in geen geval beter dan boter! De samenstelling van boter - de van nature aanwezige en de toegevoegde componenten - is beslist gezondheidsvriendelijker dan die van margarine, dat in elk opzicht inferieur is ten opzichte van boter.

Vetzucht ontstaat, zoals we al hebben gezien, vrijwel uitsluitend als gevolg van een overmatige koolhydratenconsumptie.
Algemeen: vitaminen zijn onontbeerlijk voor de groei, de instandhouding van ons leven en onze voortplanting. Het lichaam heeft ze nodig voor alle vitale processen en zonder vitaminen wordt het leven in de cellen uitgeblust.
Vitamine A
Vitamine A is van belang voor de oogfuncties en de opbouw en instandhouding van huid- en slijmvliescellen. Aan vitamine A wordt een beschermende functie toegeschreven, namelijk tegen de ontwikkeling van een kankerachtige ontaarding van de ‘dekcellen’, waarmee de cellen van huid, maag en darm worden bedoeld. Samengevat bestaat de functie van vitamine A dus uit het veiligstellen van het gezichtsvermogen, de vorming van caroteen, bescherming van de cellen van de huid, de neusslijmvliezen, het gehemelte, de bronchiën, de maag, de darm, de blaas, de geslachtsorganen en de groei van het lichaam. Daar vitamine A een vetvrije vitamine is, zou behandeling met cholesterolverlagende middelen tot een vermindering van de vetzuren en het vitamine-A-depot leiden, met de daaruit voortvloeiende negatieve invloed op het gezichtsvermogen, de bescherming van de dekcellen en de groei van het lichaam.

Vitamine B-complex (B1,B2, niacine, B6, B12 en foliumzuur)
Het vitamine-B-complex fungeert vooral als stofwisselingskatalysator voor de zenuwfuncties en de musculatuur en werkt, in de vorm van foliumzuur en B12, als ondersteunende factor voor cholesterol en de energiewinning uit eiwitdepots en vetzuren. Daling van de cholesterolspiegel zou dus ook een remming van de activiteit van vitaminen veroorzaken, met als consequentie een verminderde afweerfunctie van het lichaam.

Vitamine C (ascorbinezuur)
Vitamine C is het voedingssubstraat voor het functioneren van de bijnieren, die - zoals we weten - de steroïden die de stofwisseling reguleren produceren, gevormd uit de grondstof cholesterol.

Daarom is vitamine C in combinatie met cholesterol een belangrijke factor voor alle vitale functies, aangezien het ook de ontwikkeling en synthese van het stresshormoon cortisol in de bijnieren ondersteunt. Daarnaast heeft vitamine C - net als cortisol en cholesterol - door afdichting van de celmembranen grote invloed als antiallergisch middel en als stabilisator van de vaatwanden. Tot de veelzijdige functies ervan behoort ook het bevorderen van de activiteit van het immuunsysteem en de genezing van wonden.
Nogmaals wil ik herhalen dat onze fysieke en mentale activiteiten in essentie wordt gestuurd door de steroï-denproductie in de bijnieren. Voor de activering van deze hormoonproductie hebben de bijnieren vitamine C nodig. Het door de bijnieren geproduceerde cortisol heeft, zoals we herhaaldelijk hebben gezien, de mobi-lisering van de energieleverende stoffen glucose en vetzuren in de op dat moment benodigde hoeveelheden tot taak. Vitamine C kan via stimulering van de cortisolproductie het lichamelijke prestatievermogen verhogen en de genezende krachten van het lichaam na operaties en ernstig letsel verbeteren.

Door zijn afdichtende en stabiliserende werking op de vaatwanden wordt aan vitamine C bovendien een beschermende invloed tegen de ontwikkeling van arteriosclerose en het hartinfarct toegeschreven, hoewel dit laatste nog niet wetenschappelijk is gedocumenteerd.
Samenvatting Vitamine C is
• een essentiële factor voor alle vitale functies;

• de stof die de celstofwisseling in de breedst mogelijke zin reguleert;
• een beschermende factor voor de bloedsomloop door zijn stabiliserende invloed op de vaatwanden;
• is van doorslaggevend belang bij de productie van cortisol, samen met cholesterol.
Uit dit alles blijkt duidelijk welk onheil een cholesterolverlagende behandeling aanricht. Er is naar mijn mening geen enkele situatie in het leven die een geforceerde daling van de cholesterolspiegel toelaatbaar maakt.
Vitamine D
Vitamine D is van doorslaggevende betekenis voor de opbouw van het skelet. Gebrek aan vitamine D leidt tot kalkonttrekking van de botten, osteoporose en rachitis. Vitamine D bestaat uit onderhuids opgeslagen cholesterol. Onder invloed van zonlicht wordt cholesterol omgezet in 7-dihydrocholesterol, beter bekend als calciferol. In de lever wordt het nog enigszins gemodificeerd, waardoor de functie ervan wordt versterkt.

Als gevolg van cholesterolreductie ontstaat het gevaar van een ontoereikende vorming van vitamine D, hetgeen bij jongeren tot groeistoornissen of zelfs rachitis (zogeh. ‘Engelse ziekte’, waardoor verkrommingen van de botten ontstaan, vert.) leidt. Bij volwassenen kan het tot ontkalking van de botten, osteoporose en degeneratie van de botten leiden.
Samengevat kan worden gezegd dat vitamine D uit cholesterol bestaat, een stof die door bestraling met zonlicht wordt geactiveerd. Cholesterolreductie brengt de synthese van vitamine D in gevaar, met bedenkelijke gevolgen voor het volledige skeletsysteem.
De mineralenhuishouding wordt vrijwel volledig gestuurd door de steroïden, die cholesterol als grondstof hebben, zodat iedere verlaging van de cholesterolspiegel een stoornis in de mineralenhuishouding uitlokt.

De volgende mineralen zijn voor ons van grote betekenis: kalium (K), natrium (Na), calcium (Ca), fosfor (P), magnesium (Mg), Chroom (Cr) en selenium (Se) als de zogeheten ‘sporenelementen’.
Kalium (K)
Kalium en natrium zijn de belangrijkste elektrolyten. Ze staan in dienst van de instandhouding van de osmotische druk en de tonus van het volledige spierstelsel, dus ook die van de spiertjes van de vaatwanden. Kalium is met name verantwoordelijk voor de spanningstoestand van de gladde en dwarsgestreepte spieren, het hart- en de bloedvatenmusculatuur, de musculatuur van het spijsverteringskanaal (slokdarm, maag, dunne en dikke darm), de blaas en de urinewegen. De krachtsinspanningen van al deze orgaanspieren worden dus door kalium gereguleerd.

Bij daling van de kaliumspiegel nemen de spierkracht, bloeddruk en de pompwerking van het hart af, in extreme gevallen zelfs leidend tot hartstilstand, en in het geval van de darmperistaltiek zelfs tot verlamming van de darmen.
Kalium wordt bijna uitsluitend gestuurd door cortisol, met als grondstof cholesterol. Bij grote langdurige inspanningen of zware belasting ten gevolge van ziekte of een ingrijpende operatie kan de daardoor gestimuleerde hogere productie van het stresshormoon cortisol ertoe leiden dat de reserves van de eiwitdepots waaruit glucose wordt gewonnen uitgeput raken; aan de andere kant wordt voortdurend vanuit de cellen kalium in

de bloedbaan uitgestort teneinde de musculaire prestaties, die afhankelijk zijn van de kaliumspiegel, in stand te houden. Het kalium blijft echter niet in het lichaam, maar wordt constant uitgescheiden door de nieren, en wel meer naarmate meer kalium wordt uitgestort in de bloedbaan. Hierdoor loopt betrokkene het gevaar dat de kaliumreserves in de cellen door aanhoudende zware belasting uitgeput raken.
In die situatie daalt de kaliumspiegel en dreigt er een algehele collaps van de spieren, met als uiteindelijke consequentie een hartstilstand. De zieke of geopereerde patiënt geeft dan de kenmerkende symptomen van algehele spierverslapping te zien, namelijk dalende bloeddruk, darmatonie (verslapping van de darm), opgeblazen lichaam en apathie. De topsporter voelt zich in toenemende mate uitgeput en misselijk en klaagt over hartkloppingen. Deze waarschuwende indicaties voor een op til zijnde collaps gaan aan een sporter die doping met eiwitopbouwende hormonen gebruikt - en vooral bij gelijktijdige inname van euforie-verwekken-de middelen - voorbij, waardoor hij of zij blootstaat aan het gevaar van een ongemerkt beginnend hartfalen. Het gebeurt ook vaak dat de arts niets merkt van een dreigende collaps bij een patiënt als gevolg van kali-umgebrek, omdat de dalende bloeddruk niet, zoals anders, wordt gekenmerkt door onrust en doodsangst. Integendeel, de patiënt ervaart de als gevolg van kalium-gebrek optredende verslapping van de volledige mus-culatuur als een slapte die zich van het hele lichaam meester heeft gemaakt. Hij of zij voelt zich geestelijk en lichamelijk uitgeput, heeft nergens interesse voor en is niet in staat zijn of haar omgeving attent te maken op dit gevoel van onwelzijn.



Telkens wanneer ik een acute, aanhoudende bloed-drukdaling bij mijn patiënten constateerde, schreef ik als eerst maatregel een intraveneuze kaliuminjectie voor, die onschadelijk, maar in elk geval herstelbevor-derend of zelfs levensreddend is. We kunnen een patiënt of sportbeoefenaar in zo’n geval ook een kalium-houdend drankje in de vorm van vers vruchtensap of een in de winkel verkrijgbaar sap aanbieden.
Er dient echter op te worden gewezen dat de kaliumspiegel bij mensen met gezonde nieren nooit boven de normale waarde kan stijgen, zelfs niet in geval van voortdurende consumptie van kaliumhoudende voedingsmiddelen. Dit heb ik aan de hand van duizenden onderzoekingen kunnen aantonen. Zelfs bij een overmaat aan kaliumtoevoer wordt het overschot dadelijk door de nieren uitgescheiden. Alleen een langdurig nierfalen dat weken aanhoudt leidt geleidelijk tot verhoging van de kaliumspiegel, waarbij de symptomen van nierfalen op de voorgrond staan en de arts tijdig alarmeren.
Volstrekt onzinnig zijn alle beweringen over ‘dodelijke kaliumvergiftiging via voedingsmiddelen’. Hierbij wordt steeds gehamerd op een vermeend extreme bananenconsumptie. Echter, zoals gezegd wordt iedere overmatige verhoging van het kaliumgehalte van het bloed vereffend door een versterkte uitscheiding via de nieren. Daar komt bij dat de banaan, zoals de wereldvermaarde biochemicus prof. dr. H. Kraut, met wie ik bevriend ben, en ook ikzelf hebben vastgesteld, veel minder kalium bevat dan in de leerboeken wordt aangegeven. Zo’n veertig jaar geleden werd de banaan, een tamelijk kaliumarme vrucht, als gevolg van een drukfout in een medisch leerboek als een vrucht beschreven die uitzonderlijk rijk aan kalium zou zijn. Het ziet ernaar uit dat deze misser sindsdien klakkeloos is overgenomen. Prof. Kraut en ik hebben in de loop der jaren omvangrijke elektrolytmetingen bij zowel patiënten als topsporters verricht. Hierbij is ons opgevallen dat onze resultaten met betrekking tot de evaluatie van het nut van voedingsmiddelen, met name waar het hun elektrolytgehalte betrof, soms significant afweken van de door industriële laboratoria genoemde waarden.

Samenvattende evaluatie van kalium Kalium heeft een toniserende (spanningsverhogende) invloed op de volledige musculatuur, met inbegrip van de skeletspieren, de darmmusculatuur, de musculatuur van de vaatwanden en het hart, en reguleert daardoor de bloeddruk.

Kaliumgebrek leidt tot spierzwakte, en op den duur tot uitputting, dalende bloeddruk (gevaar voor hartstilstand) en verlamming van de darmspieren (opgeblazen lichaam).
Ik ben zo uitvoerig ingegaan op het elektrolyt kalium, omdat ik aanschouwelijk wilde maken welke gevaren een daling van de cholesterolspiegel met zich mee brengt. Als we ons ervan bewust zijn dat kalium een mineraal is dat voor ons voortbestaan essentieel is, terwijl cortisol de kaliumspiegel reguleert en cortisol cholesterol tot grondstof heeft, zullen we ook inzien dat iedere verlaging van de cholesterolspiegel tot een daling van de kaliumspiegel kan leiden, terwijl een sterke daling daarvan levensbedreigende of zelfs ook dodelijke gevolgen zal hebben.

Natrium (Na)
Natrium is nodig voor het reguleren van de osmotische druk, in samenwerking met kalium. De uitstorting van kalium in de bloedbaan stimuleert de opname van natrium uit de bloedbaan door de lichaamscellen.
Natrium vervult een functie ten aanzien van de prikkel-gevoeligheid van de spieren en hun contractievermogen. Dit is de reden waarom een gebrek aan natrium tot spierkrampen leidt als gevolg van vochtverlies, zoals iedere duursporter weet. Dankzij zijn vermogen tot het vasthouden van vocht zorgt natrium voor een toereikend vochtgehalte van de weefsels. Tevens bevordert het de beweeglijkheid van de gewrichten en stelt een toereikende nierfunctie veilig, aangezien de nieren voor de uitscheiding van gifstoffen water nodig hebben - iets waarvoor natrium kan zorgen

De wisselwerking tussen
natrium en kalium wordt gereguleerd door cortisol. Iedere zware
lichamelijke inspanning leidt tot een uitscheiding van kalium door
de cellen in de bloedbaan, alsmede tot de opname van na-triumrijk
water vanuit de bloedbaan door de cellen. Hierdoor gaat iedere
zware fysieke inspanning gepaard met een verlies aan kalium,
natrium en water, zodat compensatie van dit verlies gelijktijdig
een grotere toevoer van deze drie stoffen, kalium, natrium en
water, vereist. Dit is bergbeklimmers bekend, maar lang niet aan
iedere sportbeoefenaar. Chirurgen weten het inmiddels ook: als
pionier van de moderne infuusthera-pie heb ik met vakgenoten vaak
langdurig moeten strijden voordat de postoperatieve compensatie- of
substitutietherapie eindelijk vaste voet aan de grond kreeg. Het
dient bergbeklimmers en topsporters duidelijk te worden gemaakt dat
een vereffening van het vochtverlies met alleen water
levensgevaarlijk is. Immers, met alleen water wordt het verlies van
kalium en natrium niet gecompenseerd. Eerder het tegendeel is het
geval: door het drinken van water worden de al te lage kalium- en
natriumgehaltes verder verdund, hetgeen vroeger onder
bergbeklimmers vaak heeft geleid tot een dodelijke val als gevolg
van het feit dat de spieren zich niet meer wilden
samentrekken.


Als alleen het kaliumverlies wordt gecompenseerd, worden de door het verlies aan natrium veroorzaakte uitdrogingsverschijnselen en daarmee het ontstaan van spierkrampen niet opgeheven. Iedere professionele sportbeoefenaar weet inmiddels dat hij tijdens het bedrijven van zijn of haar sport moet zorgen dat het verlies aan water, natrium en kalium toereikend wordt gecompenseerd. Voor dit doel biedt de drankenindustrie zeer bruikbare mineraalhoudende sportdranken aan.

De symptomen van natriumgebrek zijn gemakkelijk te herkennen, omdat ze worden aangegeven door beginnende uitdrogingsverschijnselen. De tong wordt kleverig en droog, er ontstaat spierpijn en soms treedt er spierkramp op. In zulke gevallen is het geboden om allereerst wat te drinken en iets zouts te eten.
Bij gezonde mensen bestaat er geen gevaar voor een te hoge natriumtoevoer, zoals evenzeer geldt voor het gevaar van een teveel aan kalium. Onzinnig zijn dan ook de verhalen over schadelijk kookzout (natriumtoevoer) dat tot ziekelijke verhoging van de bloeddruk zou leiden.
Net als kalium wordt ook de natriumhuishouding gereguleerd door cortisol, dat als grondstof cholesterol heeft. Daling van de cholesterolspiegel door middel van ‘medicamenten’ leidt altijd tot verstoring van de elektrolytenhuishouding. Het is hierbij van het grootst mogelijke belang te weten dat, zoals we al zagen bij de bespreking van kalium, de natriumspiegel altijd gelijktijdig daalt met die van kalium en omgekeerd, hetgeen op den duur onherroepelijk leidt tot verstoring van het hart en de bloedsomloop, vaak met dodelijke afloop.

Calcium (ca)
We hebben calcium nodig voor de vorming van botten en tanden, de bloedstolling, de prikkelgevoeligheid van zenuwbanen en spieren en de afdichting van de cel-membranen.
Het uit cholesterol gevormde vitamine D reguleert de opname van calcium in de botten en tanden en speelt ook een rol in het functioneren van zenuwbanen, spieren en celmembranen. Ook in dit opzicht zou een behandeling met het doel tot cholesterolreductie te komen gevaarlijk zijn. Immers, het leidt door remming van de vitamine-D-synthese en de daarmee gepaard gaande verslechtering van de calciumopname in skelet en gebit tot ernstige verstoringen van de functies van het zenuwstelsel en de musculatuur en bovendien tot vermindering van het normale stollingsvermogen van het bloed.
Fosfor (P)

Fosfor vervult een functie bij de winning van energieleverende substanties, in samenwerking met het uit cholesterol gevormde cortisol.

Magnesium (Mg)
De enorme betekenis van magnesium is gelegen in het feit dat dit mineraal overmatige stressreacties reduceert en voorkomt. Hierdoor beschermt het ons tegen een al te sterke activering van energieleverende substanties, vooral glucose, en het verhindert een te snelle uitputting van de energiedepots en elektrolytreserves aan kalium en natrium. Ons geestelijke en vooral ook lichamelijke prestatievermogen wordt door magnesium duidelijk verhoogd, hetgeen ook ten goede komt aan onze sportieve activiteiten.

Magnesium stabiliseert de prikkelgevoeligheid van zenuwen en spieren, en heeft een kalmerende, regulerende invloed op de bloedsomloop. Om die reden is magnesium een voortreffelijk medicament bij hartritme-stoomissen en hartinfarct.
De invloed van magnesium op de musculatuur en het skelet vermindert de schadegevoeligheid ervan ten tijde van sportieve belasting.

Als middel tegen hartritmestoomissen, zenuwontstekingen en moeilijk lopen ten gevolge van sportbeoefening mag magnesium zich de afgelopen jaren in een sterk toegenomen belangstelling verheugen.
Mijn advies aan vijftigplussers luidt: neem dagelijks een magnesiumdosis van 200 mg, het beste in combinatie met vitamine E (ter stabilisering van de cellen). Dit geldt vooral voor mensen die op sportgebied actief zijn, en mensen met gewrichtsklachten. Ook bij jongeren beschermt een dagelijkse dosis van 200-300 mg magnesium voor en tijdens zware lichamelijke inspanning tegen spierkramp en uitputting van de spieren, dankzij de neuromusculaire invloed van deze substantie.
Samenvatting van de essentiële betekenis van magnesium
• Vermindering van de stressreactie, door preventie van de overmatige productie van het stresshormoon cortisol. Hierdoor worden de energiereserves ontzien en het verbruik van kalium en natrium gereduceerd. Dit verbetert het fysieke en mentale prestatievermogen.
• Stabilisering van de prikkelgevoeligheid van spieren en zenuwbanen; om die reden een uiterst belangrijk middel tegen hartritmestoomissen en hartinfarct.
• Bevordering van de opbouw van botten en pezen, ter bescherming tegen schade door sportbeoefening.
Magnesium speelt als bestanddeel van allerlei enzymen een rol in de stofwisseling van koolhydraten en eiwitten, en daarmee ook in het vrijmaken van energetische substanties als glucose. De aanmaak daarvan wordt in essentie geactiveerd door cortisol.

Aangezien cortisol wordt gevormd uit cholesterol, hebben we hier opnieuw een voorbeeld van de complexe samenhang van alle stofwisselingsprocessen en cholesterol. Dit demonstreert nog maar eens de waanzin van de eis om de cholesterolspiegel met ‘medicamenten’ te 7 Voedingsstoffen en hun relatie met cholesterol verlagen.
Tussen de overige elektrolyten - bekend onder de naam sporenelementen - en cholesterol bestaat géén samenhang. Hun waarde voor de stofwisseling is nog niet uitvoerig genoeg onderzocht, een omstandigheid de de farmaceutische industrie echter niet belet om groteske aanbevelingen te doen voor het gebruik van de door hen op de markt gebrachte voedingssupplementen. Vooral opvallend is de van veel fantasie getuigende misleiding met betrekking tot selenium, waaruit duidelijk blijkt hoe de volksgezondheid wordt geëxploiteerd.
8 De cholesterolspiegel verlagen is levensgevaarlijk
Dit boek is bedoeld om de waarde van cholesterol voor de instandhouding van ons leven duidelijk te schetsen en te wijzen op de dodelijke gevaren van een daling van de cholesterolspiegel.
Cholesterol is, zoals we hebben gezien, de grondstof van alle hormonen die ons helpen in leven te blijven en de eiwitten-, vitaminen- en elektrolytenhuishouding reguleren. Iedere daling van de cholesterolspiegel kan daardoor leiden tot zonder meer levensbedreigende schade aan de gezondheid. De volgende punten zijn in dit verband van groot belang.

• Iedere daling van de cholesterolspiegel belemmert -als gevolg van de erdoor teweeggebrachte vermindering van de cortisolproductie door de bijnieren - het vrijmaken van energieleverende glucose. Dit gaat ten koste van de prestaties van de totale musculatuur, dus ook van het hart en de spiertjes in de vaten. Een dikwijls optredend gevolg is het wegvallen van de bloeddruk, gevolgd door hartstilstand.
• Iedere daling van de cholesterolspiegel leidt als gevolg van de daardoor verlaagde cortisolproductie tot kaliumgebrek, aangezien cortisol verantwoordelijk is voor de afgifte van kalium uit de lichaamscellen in het bloed, in hoeveelheden die zijn afgestemd op de geleverde inspanning. Kalium is tevens verantwoordelijk voor de tonus van de gehele musculatuur, dus ook voor het prestatievermogen van de skeletspieren, de bloeddruk die door de tonus van de vaatmusculatuur wordt geregeld, alsmede voor de spankracht van de hartspier.
Deze doorslaggevende betekenis van kalium is, voorzover ik heb kunnen vaststellen, de meeste medici vrijwel onbekend. Vooral artsen die zich tegen cholesterol hebben gekeerd, zijn hiervan volstrekt onkundig, hetgeen zonder twijfel een essentiële oorzaak is van hun lichtvaardige en allesbehalve nuchtere instelling ten opzichte van cholesterol. Toch is een kaliumdaling - een ernstige verstoring van de mineralenhuishouding - de meest voorkomende oorzaak van een dodelijke bloeddrukdaling en hartstilstand na cholesterolreductie.

• Iedere daling van de cholesterolspiegel van langere duur leidt, omdat de cellen niet voldoende cholesterol toegevoerd krijgen, tot functiestoornissen in de cel, met als gevolg kankerachtige degeneratie. Nagenoeg alle statistieken wijzen uit dat in de categorie van met cholesterolverlagende middelen behandelde patiënten een opvallende toename van het aantal kankergevallen bestaat. Een van die onderzoeken, de zogeheten Clofibrat Study, in het kader waarvan werd geëxperimenteerd met cholesterolverlagende middelen, werd zelfs met het oog op de aanzienlijke stijging van het aantal dodelijke gevallen van kanker voortijdig afgebroken. Prof. Walli van het Biochemische Instituut van GroBhadem heeft verslag gedaan van de onveranderlijk aangetroffen lage cholesterolspiegel bij kankerpatiënten.

In dit verband wil ik nog eens wijzen op de erfelijke aandoening waarvan ik al diverse keren melding heb gemaakt, namelijk de zogeheten hypercholesterolemie (zie blz. 28). Deze aangeboren afwijking aan de cellen (ontbrekende receptor voor cholesterol) wordt vrijwel zonder uitzondering onjuist beoordeeld.
Het is voor mij en vele andere wetenschapsbeoefenaren onbegrijpelijk dat er in weerwil van de hier geschetste omstandigheden en samenhangen - en in weerwil van de vele waarschuwende indicaties - aan deze inzichten geen aandacht wordt geschonken. De commercieel denkende industrie heeft kans gezien om met vele miljoenen euro’s alle wetenschappelijke feiten te versluieren, teneinde met haar smerige business miljarden te verdienen - ten koste van de volksgezondheid.

De misleidende voorstelling van zaken betreffende de waarde van cholesterol door de margarine-industrie -die haar product aanprijst als cholesterolverlagend - en de farmaceutische industrie, die haar cholesterolverlagende middelen op de markt brengt, wordt door alle serieuze autoriteiten op het gebied van stofwisseling en voeding betiteld als ‘grootste misleidingscampagne van de eeuw’. De media, door de industrie betaalde medische centra en een opmerkelijk groot aantal onvoldoende geschoolde medici en pseudowetenschap-pers, verenigingen als de Lipid-Liga en arteriosclerose-verenigingen - stuk voor stuk personen en instellingen die over te weinig wetenschappelijke kennis beschikken - hebben de industriële propaganda voor zoete koek geslikt en/of werken er kritiekloos aan mee.

Al ruim een halve eeuw wordt de wereld constant overstroomd met vooral uit Amerika afkomstige statistieken die uit winstbejag in opdracht van de margarine-industrie en de farmaceutische industrie naar hun wensen zijn samengesteld op basis van gemanipuleerde onderzoeksresultaten. (De desbetreffende onderzoeken hebben 50-75 miljoen euro per onderzoek gekost.)

In al deze statistieken schitteren controles van alle stof-wisselingsfactoren die met cholesterol samenhangen door afwezigheid, blijkbaar omdat hun essentiële rollen in de stofwisseling de opstellers van de statistieken onbekend zijn. Een voorbeeld hiervan is het ontbreken van kennis inzake de enorme betekenis van het stresshormoon cortisol, dat uit cholesterol wordt gevormd en alle essentiële stofwisselingsprocessen reguleert. Deze onwetendheid komt zelfs voor onder medici van hoog academisch aanzien, zoals ik helaas heb moeten vaststellen.
Cholesterol is een waardevolle bouwsteen van het lichaam; en misschien zelfs de belangrijkste. In iedere vorm en orde van grootte is cholesterol essentieel voor de instandhouding van de gezondheid. Bovendien heeft cholesterol niet de minste of geringste invloed op de ontwikkeling van arteriosclerose of het hartinfarct. Cholesterol speelt een rol in alle stofwisselingsprocessen - ook in de eiwitten-, hormonen-, elektrolyten- en vitaminenhuishouding - alsmede in het vrijmaken van alle energieleverende stoffen. Er is geen enkele situatie die een daling van de cholesterolspiegel zou kunnen rechtvaardigen; integendeel, iedere reductie is gevaarlijk en vaak ook dodelijk.

De serieuze wetenschap vecht vergeefs tegen de onjuiste voorstelling van de waarde van cholesterol door de industrie. De wereldvermaarde onderzoeker prof. dr. Borgers schrijft, zoals we al hebben gezien, in zijn boek: ‘... het is uitzichtloos te proberen om deze bedrieglijke voorstelling van zaken door de margarine- en farmaceutische industrie te corrigeren op basis van de wetenschappelijke feiten’, want dankzij hun miljarden-winsten zijn zij blijkbaar machtig genoeg om alle wetenschappelijke feiten te verdonkeremanen. Het toppunt van deze door de industrie in de wereld gebrachte kolder is wel de bewering dat 80 procent van de bevolking een te hoge cholesterolspiegel zou hebben (en dus ziek zou zijn) en daarom met cholesterolverlagende middelen moet worden behandeld.

Word niet het zoveelste slachtoffer van deze levensgevaarlijke onzin!
Overzicht van de internationale literatuur over de waarde van cholesterol
Uitspraken van internationaal vermaarde wetenschappers
Prof. dr. M. Apfelbaum, Parijs
Het oordeel van deze vooraanstaande voedingsleerau-toriteit: Cholesterol heeft geen enkele invloed op de ontwikkeling van arteriosclerose of een hartinfarct. De anticholesterolcampagne wordt gestuurd met door de industrie betaalde statistieken.
Prof. dr. M. Berger, Düsseldorf
Zijn oordeel: Volwassen mannen en vrouwen hebben cholesterolwaarden die ruim boven de 200 mg/dl of 5,09 mmol/l zijn gelegen. Bij een doorsnee-waarde van 250 mg/dl of 6,36 mmol/l is cholesterolreductie nutteloos en gevaarlijk voor de gezondheid.
Prof. dr. Dieter Borgers, Berlijn
Het oordeel van deze vooraanstaande autoriteit over de waarde van cholesterol: Een overzicht van alle bekende onderzoeksresultaten bewijst dat cholesterol geen invloed heeft op het ontstaan van een hartinfarct! Cholesterolreductie leidt niet tot een afname van de hartin-farctincidentie, maar heeft dodelijke bijwerkingen en leidt tot een toename van het aantal gevallen van kankerachtige degeneratie.
Dr. O. Brucker en Ilse Gutjahr
Hun oordeel: Er bestaat geen oorzakelijk verband tussen cholesterol en het hartinfarct. Het doen dalen van de cholesterolspiegel is nutteloos en brengt de gezondheid in gevaar; ja, het aantal hartinfarcten wordt erdoor zelfs opgevoerd. De anticholesterolpropaganda van de margarine- en farmaceutische industrie wordt met miljoenenbedragen gestimuleerd.
Prof. dr. G. Glaeske
Het oordeel van de directeur van de Angestelltenkran-kenkasse in Duitsland: Een daling van de cholesterolspiegel heeft geen invloed op het ontstaan van een hartinfarct. Daarom is cholesterolreductie onzinnig en nutteloos.
Prof. dr. Walter Hartenbach, München en Mainz Zijn oordeel luidt: Iedere daling van de cholesterolwaarden leidt tot verminderde productie van steroïden en daarmee tot een afname van het geestelijke en lichamelijke prestatievermogen. Iedere daling van de cholesterolspiegel is met het oog op de gevaren ervan voor de gezondheid, zoals vaak dodelijke bijwerkingen, niet te verantwoorden.
Prof. dr. Hans-Jürgen Holtmeier, Stuttgart Het oordeel van deze vooraanstaande onderzoeker op het gebied van de voeding luidt: Het is in geen enkel interventieonderzoek [d.w.z. experimenteel onderzoek met cholesterolverlagende middelen, vert.] gelukt met behulp van cholesterolverlagende therapie een daling van de coronaire mortaliteit te bewerkstelligen.
Prof. dr. H. Immich, St. Peter-Ordirtg De conclusie van deze wetenschappelijke analyticus, op basis van alle preventieonderzoeken en onderzoeken met diëten: Cholesterol heeft geen invloed op de ontwikkeling van arteriosclerose en een hartinfarct.
Prof. dr. M. Kaltenbach, Frankfurt am Main Het oordeel van deze patholoog: Arteriosclerose is een fibromusculaire verdikking van de vaatwand, mede als gevolg van woekerende cellen. Het gehalte aan cholesterol in deze vaatveranderingen is minder dan 1 procent! Cholesterol heeft geen invloed op het ontstaan van het hartinfarct. Het doen dalen van de cholesterolspiegel is nutteloos. Bij arteriosclerose spelen hydro-dynamische factoren (bloeddrukverschillen en trillingen in het bloed, vert.) een essentiële rol. Nicotine is de dominante risicofactor.
Prof. dr. Kienast, Münster
Zijn oordeel: Arteriosclerose komt tot ontwikkeling door woekering van de endotheelcellen, trombocytop-eenhoping en bindweefselafzettingen.
Prof. dr. T.B. Newman, San Francisco Zijn oordeel: Cholesterolreductie heeft geen enkele invloed op coronair vaatlijden.
Prof. dr. P. Skrabanek, Praag, Dublin Zijn oordeel: De meeste statistieken zijn gefinancierd door de industrie en net zolang ‘bijgesteld’ totdat ze aan de wensen van de industrieën die ze hebben bekostigd voldeden. In weerwil van alle manipulatieve beïnvloeding kan worden vastgesteld dat er geen samenhang valt aan te wijzen tussen cholesterolwaarden en de ontwikkeling van arteriosclerose of een hartinfarct. Letterlijk zegt hij hierover: ‘In de geneeskunde is nau
welijks iets zo overtuigend bewezen als het gebrek aan succes van deze veelvuldig toegepaste interventie, stoelend op de aanname dat cholesterol verantwoordelijk zou zijn voor een coronaire hartaandoening.’
Prof. dr. W.E. Stehbens, Nieuw-Zeeland Zijn oordeel: De verklaring dat cholesterol de oorzaak van arteriosclerose zou zijn, is een loze bewering (letterlijk zei hij: ‘onzinnige bewering’).
Prof. dr. N. Worm, München
Zijn oordeel: Er bestaat geen samenhang tussen coronair vaatlijden en de cholesterolwaarden.
De publicaties van de hier genoemde auteurs zijn niet alleen opgenomen in het volgende literatuuroverzicht, maar bovendien in het vakblad Versicherungsmedizin, jaargang 47, aflevering 4, jaargang 48, aflevering 2 en jaargang 49, aflevering 3.
(Adres: Verlag Versicherungswirtschaft e.V., Postfach 6469, 76044, Karlsruhe.)
Apfelbaum, M., hoogleraar voedingsleer Service de Nutritien, Hos-pital Bichat, Parijs, ‘Wer keine angeborene Cholesterinkrankheit hat, sollte sich nicht um seinen Cholesterinspiegel kümmern’, Jatros Kardiologie 3, 1994, Supplement, blz. 10-12.
Berger, M., Abteilung Stoffwechsel und Ernahrung, Heinrich-Heine-Universitat Düsseldorf, ‘Das Cholesterin in anderem Licht sehen’, Jatros Kardiologie 3, 1994, Supplement, blz. 5-6.
Berger, M., Richter, B., Mühlhauser, J., ‘Evidence-based Medicine. Eine Medizin auf rationaler Grundlage’, Internist 38, 1997, blz. 344-351.
Borgers, D., Landesinstitut fur den öffentlichen Gesundheitsdienst des Landes Nordrhein-Westfalen, Monografie, Das Scheitern eines Dogmas, Wissenschaftszentrum Berlin fiir Sozialfor-schung, 1993.
Borgers, D. en Berger, M., Cholesterin: Risiko fur Pravention und Gesundheitspolitik, Blackwell Wissenschaftsverlag, Berlijn, Wenen 1995.
Brucker, M. O., Gutjahr, I., Cholesterin — der lebensnotwendige Stoff, Emu Verlags GmbH, Lahnstein 1991.
Bohnet H., Chirurgische Universitatsklinik München-GroBhadern, Monografie, Brustkrebs, Georg Thieme Verlag, Stuttgart 1989.
Braulke, C., Ursachen einer paradoxen Steigerung der Immunant-wori unter immundepressiver Therapie, Dipa Verlag, Frank-furt/Main 1976.
Braun-Falco, O., Landthaler, M., Universitats-Haut-klinik München, ‘Das maligne Melanom der Haut’, Deutsches Arzteblatt 87, 12 maart 1990.
Buchbom, E., ‘Krebsentstehung durch Umweltchemikalien’, Na-turwissenschaftliche Rundschau 6, 1992.
Elmadfa, J., Fritzsche, D., Cremer, H.D., Die grofle Vitamin- und
Mineralstofftabelle, Institut fur Emahrungswissenschaft Giefien, Grafe & Unzer Verlag 1984.
Freudenberger, T., ‘Nebenwirkungen an der Haut durch analoge Steroide’, Deutsches Arzteblatt 47, november 1991.
Gatzemeier, U., ‘Wachstumsfaktoren im Rahmen multi-modaler Therapiekonzepte solider Tumoren’, Deutscher
Chirurgen-Kon-gress München, april 1993.
Gerhartz, H.H., ‘Erfahrung mit Wachstumsfaktoren in der Neutro-peniebehandlung bei Chemotherapie’, Deutscher Chirurgen-Kongress München, april 1993.
Glaeske, G., Verband der Angestelltenkrankenkassen, ‘Vermeidung von Herzinfarkten durch Lipidtherapie ist “ziemlicher Unsinn’”, Lezing 12, Weltkongress der Kardiologen 1994, Berlijn.
Habs, H., Deutsches Krebsforschungszentrum Heidelberg, ‘Testmethoden auf krebserzeugende Wirkung’, Forschungsbericht nr. 236 van de Deutsche Bundesanstalt für Arbeitsschutz und Un-fallforschung.
Wirtschaftsverlag NW Verlag fur neue Werbung GmbH, Dortmund 1980.
Hartenbach, W., Universiteit München, Universiteit Mainz, ‘Erfah-rungen über das pra- und postoperative Verhalten der Nebennie-renfunktion, des Elektrolyt- und Eiweifihaushaltes’, Langen-becks Archiv, Klin. Chir. 2841, 1956, blz. 236-294.
Zur Berücksichtigung des Hormonhaushaltes bei Operationen im Alter’, Spec. uitg., Langenbecks Archiv, Band 287, 1957.
Experimentelle und klinische Erfahrungen über den Einfluss von Hormonen auf die Knochenbruchheilung’, Münchener Medizini-sche Wochenschrift, Jaargang 100, nr. 36, blz. 1357-1359.
Zur Ursache und Bekampfung postoperativer Erschöpfungszu-stande’, Medizinische Klinik, jaargang 54, nr. 24-12, 1959, blz. 1131-1136.
‘Zur Diagnostik und Behandlung des Cushing-Syndroms’, Münchener Medizinische Wochenschrift nr. 37, 1959.
‘EiweiB-, Mineral- und Hormonstoffwechsel’, lezing voor de Verei-nigte und Niederrheinisch-Westfalische
Chirurgen, november 1960.
‘Zur Bedeutung der Hormon-, Eiweifi- und Elektrolytwerte fur die
Beurteilung der Operationsbelastbarkeit und der praoperativen Substitution’, Langenbecks Archiv. Klin. Chir. 5, blz. 101-115.
Die Methode der Wahl in der Behandlung des Cushing-Syn-droms', Zeitschriftfur arztliche Fortbildung, afl. 1, januari 1961.
Hormon-, Eiweifi- und Elektrolythaushalt bei schwersten Verbren-nungen’, Langenbecks Archiv. Klin. Chir. 202, 1961.
Indikationen und Kontraindikationen fur die Anwendung katabo-ler und anaboler Hormone in der Chirurgie’, Münchener Medizinische Wochenschrift, jaargang 104, nr. 34, blz. 1567-1574.
Eingriffe an der Kardia (mit den entsprechenden Veranderungen im Eiweifi-, Mineral- und Hormonhaushalt), Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart 1963.
Gefahren und Irrwege derNebennierenchirurgie’, Münchener Medizinische Wochenschrift nr. 15, 1963, blz. 773-790.
‘Gallengang-Endoprothese’, Patent Bundesrepublik Deutschland nr. 2156994, 1972.
Immuntherapie’, Selecta Verlag nr. 27, 1973, blz. 2495-2596.
‘Anregungen zur Kontrolle und Stimulation der cellularen Immuni-tat beim Carcinom’, Der Chirurg 49, blz. 695-696, 1975.
‘Verfahren zur Gewinnung von krebshemmenden Stoffen’, Zwitsers patent nr. 574246, 1976. Frans patent nr. 7245990, 1976.
‘Die kanzerogene Wirkung von Tabakrauch ist bis heute nicht bewiesen’, Schweizerische Zeitung fur den Arzt: Arzte-Woche nr. 26/27, 31 augustus 1994.
Die anticholesterin-Kampagne - Eine gefahrliche Irreführung, Christine-Scheuerer-Verlag, München 1997.
Hartenbach, W., Ahnefeld, F.W., Verbrennungsfibel, Georg Thieme Verlag, Stuttgart 1967
Holtmeier, H.-J., Universiteit van Freiburg in Beieren, Afd. Interne geneeskunde, Cholesterin, eine Legende vergeht, Marseille Verlag, München 1994.
‘Cholesterin und Koronartod’, Pmi 1994.
Cholesterin. Zur Physiologie, Pathophysiologie und Klinik, Springer Verlag, Berlijn 1996.
Diat bei Übergewicht und gesunde Ernahrung, Hirzel, Stuttgart 2000.
Die Therapieerfolge von CSE-Hemmern haben mit Cholesterin nichts zu tun, 1996.
Ernahrung des alternden Menschen, Wissenschaftliche Verlagsges. 1999.
‘Ernahrung und Diat’, Ecomed 2004.
Gesunde Ernahrung von Kindern und Jugendlichen unter Berück-sichtigung des Cholesterinstojffwechsels, Springer Verlag, Berlijn 1995.
Immich, H., ‘Lipidstoffwechselveranderungen und die Folgen bei postmenopausalen Frauen’, Deutsches
Arzteblatt 91, afL 51/52, december 1994. (Framingham Studie: ‘Kein Zusammenhang mit Koronarsklerose.’)
Immich, H., ‘Cholesterin und Koronarsklerose’, Versicherungsme-dizin, jaargang 49, afl.. 3, 1997.
Kaltenbach, M., Universiteitskliniek Frankfurt/Main, ‘Ist erhöhtes Cholesterin die Ursache der Arteriosklerose?’ Versicherungsme-dizin, jaargang 47, afl. 4, 1 augustus 1995, blz. 4 en blz. 112-115.
Kaspar, H., Ernahrungsmedizin und Diatetik, Urban Schwarzen-berg Verlag 1987.
Kehrbaum, M., Kluthe, R., Deutsche Akademie fur Emahrungsme-dizin Freiburg, ‘Fleisch in der Ernahrung’, Deutsches Arzteblatt
91, afl. 51-52, dezember 1994.
Kienast, D.,
Universiteitskliniek Münster, ‘Fibrinogen und korona-re
Herzkrankheit’, Versicherungsmedizin, jaargang
47, afl. 4, 1 augustus 1995, blz. 122-126.
Kleeberg, U.R.,
‘Krebsmedikation mit fraglicher Wirksamkeit’, Medizinische Klinik 12, 1996,
blz. 433-434.
Kramer, W., Universiteit Dortmund, Monografie: So lügt man mit Statistik, Campus Verlag, Frankfurt/New York 1994.
Kunz, K.L., Erbanlage und Umwelt, Verlag Peter Lang, Frankfurt/Main 1986.
Krokowski, E., Neue Aspekte der Krebsbekampfung, Georg Thieme Verlag 1979.
Lüderik, B., ‘Magnesium, unentbehrliches Antiarrhythmikum?’ Deutsches Arzteblatt 24 juni 1987.
Lutz, W., (Monografie), Leben ohne Brot, Selekta 1985.
Lutz, W., (Monografie), Die Lutz-Diat, Ariston-Verlag, Genève 1986.
Neumann, H.G., ‘Krebsentstehung durch Umwelt-chemikalien’, Naturwissenschaftliche Rundschau 6, 1992.
Newman, T.B., Universiteit San Francisco, ‘Der Nutzen einer Cho-lesterinsenkung ist ein theoretisches Modell, das von der Praxis nicht bestatigt wird’, Jatros
Kardiologie 3, 1994, Supplement, blz. 13-15.
Oeser, H., Koeppe, P., Über die Krebsgefahrdung des heutigen Menschen, Georg Thieme Verlag 1979.
Oeser, H., Krebsbekampfung - Hoffnung und Realiteit, Georg Thieme Verlag 1974.
Oeser, H., Koeppe, P., Rach, K, ‘Statistische Aspekte zur Krebsbekampfung’, Deutsche Medizinische Wochenschrift 95, 1970, blz. 2510-2513.
Olbricht, Ch.G., ‘Lipidstoffwechselstörungen nach Organtrans-plantation’, Deutsches Arzteblatt 96, afl. 1, 19 februari 1999.
Pichlmaier, H., Palliative Krebstherapie, Springer-Verlag, Berlijn, Göttingen, Heidelberg 1991.
Rassner, G., Steinert, U., Dermatologie Lehrbuch und Atlas, Verlag Urban Schwarzenberg, München 1991.
Roder, J. D., Magencarcinom, Tagung Klinikum GroBhadem, juli 1992, Demeter Verlag GmbH, Grafelfing.
Schalhorn, A., Adjuvante Chemotherapie beim Koloncarcinom, Tagung Klinikum GroBhadem, juli 1992,
Demeter Verlag GmbH, Grafelfing.
Schmahl, D., Directeur Krebsforschungszentrums Heidelberg, Monografie: Maligne Tumoren - Entstehung, Wachstum, Chemotherapie, Edition Cantor, Aulendorf 1981.
‘Risikofaktoren fur die Krebsentstehung beim Menschen’, Bayerische Krebsgesellschaft e.V., Circulaire 1985.
Schmid, R. (Henschler, D., Neumann, H.G.), ‘Bericht über Krebs-erkrankungen durch Umweltchemikalien’, Naturwissenschaftliche Rundschau 6, 1992.
Schmidt, F., ‘Bemerkungen zur Konstanz der Krebsgefahrdung des Menschen’, Deutsche Medizinische Wochenschrift 99, 1974, blz.
1156 e.v.
Schreiber, H.L., ‘Rechtliche Aspekte der Aufklarung bei todbrin-gender Krankheit’, 105, Deutscher Chirurgen-Kongress München.
Senn, H.J., von der Helm, K., Fop, M., Lissner, J., Sauer, R., ‘Vor-trage zum Thema Aktuelle Diagnostik und
Therapie von Krebs-krankheiten’, ter gelegenheid van de 75. Arztl. Fortbildungsta-gung, Regensburg 1986,
Bayerisches Arzteblatt 6, 1986, blz. 235-240.
Sewering, H., ‘Sterbehilfe’, Bayerisches Arzteblatt 9, 1987.
Theml, H., ‘Verhalten von Arzt und Patiënt zur Krebserkrankung’, Medizinische Klinik nr. 84, 1986, blz. 146-150.
Wahrendorf, J., Becker, H., ‘Passivrauchen und Lungenkrebsrisi-ko’, Deutsches Arzteblatt, afl. 48, december 1994.
Walli, A.K., ‘Cholesterin und Krebskrankheit. May-Symposium on Lipids and Lipoproteins’, gesponsord door het Amerikaanse farmaceutische concern MSD Sharp & Dohme e.a., Klinikum GroBhadem, München, mei 1998.
Worm, N., ‘Ernahrung und koronare Herzkrankheit’, Versiche-rungsmedizin, jaargang 47, afl. 4, 1 augustus 1995, blz. 116-121.
Worm, N., Gesund bleiben mit gesunder Ernahrung, TR-Verlagsu-nion GmbH München, uitgegeven door het Deutsche Kassen-arzteverband e.V., GroB- Gerau.
Scupin, M., Universiteit Frankfurt/Main, afd. Thorax-, Herz- und GefaBchirurgie, ‘Individuelle Risikoabschatzung bei aortocoro-narer Bypassoperation’, Versicherungsmedizin, jaargang 47, afl. 4, 1 augustus 1995, blz. 128-136.
Skrabanek, P., Department of Community Health, Trinity College, Dublin, Ierland, ‘Eine Cholesterinsenkung hat keine Wirkung auf die Gesamtsterblichkeit’, Jatros Kardiologie 3, 1994, Supplement.
Monografie:
Torheiten und Trugschlüsse in der
Medizin. In het Duits, Frans, Spaans,
Italiaans, Deens en
Nederlands vertaald. Aanbevolen literatuur, zie opmerkingen aan het begin van de literatuurlijst.
Stehbens, W.E., Universiteit van Wellington, Nieuw-Zeeland. Drie
boeken en meer dan 200 verhandelingen over fysiologie, pathologie en functies van de vaatwanden. ‘Es ist nicht plausibel, dass das Cholesterin die Ursache der Arteriosclerose sein soll.’ Jatros Kardiologie 3, 1994, Supplement.
A
Abbott GmbH 18, 39, 42
adipositas (vetzucht) 29, 36,99, 104
adrenaline 35 e.v.
Ahnefeld, F.W. 118
albumine 117
e.v. alcohol 92, 95
aldosteron 60
anabolica 52, 57, 58
anticholesterolcampagne 15-50
Apfelbaum, prof. M. 18, 24, 27,41,76, 78, 80,81, 138
arteriosclerose 11, 12, 24, 26, 27, 36, 37, 63, 76, 78, 79, 85, 86, 87, 89, 90, 93, 95, 96, 97, 99 e.v., 122, 137, 138, 140, 141
arteriosclerosestichting 42
arterioscleroseverenigingen 16, 20, 50, 82, 104, 136
Atorvastatine® 40
B
Bayer AG 13, 62, 116
Berger, prof. M. 18, 24, 27, 41,78, 82, 138
beroerte 24, 100, 101, 102,105, 106, 111
bloeddruk, hoge 29, 36, 51,76, 79, 92, 95, 97, 99, 104, 106 e.v., 109, 129
bloedwaarden van cholesterol 67 e.v.
Boehringer Mannheim GmbH 15, 18, 39, 42
Borgers, prof. D. 17-20, 33-35,38, 56, 78, 83-84, 137, 138
Braun Melsungen AG 15, 18,39, 42
Brucker, M.O. 46, 139
C
cholesterolhypothese 19, 24, 32, 33, 34,35, 81,83,91
cholesterolstijging, postoperatieve 53, 54, 55
cholestyramine 96
cortisol 20, 26, 35, 36, 51, 56,60,61,65,69,71,73, 85,99,106, 107, 108, 109, 110, 111, 113, 114, 115, 116, 119, 122,123, 124, 127, 128, 129, 130, 131, 133, 136
Cushing-syndroom 111
D
diabetes (suikerziekte) 76, 79, 95,97, 99, 106
eiwitten 13, 22, 27, 36, 52, 58, 64, 75, 85, 93, 105, 110, 113, 114, 115, 117, 131, 133, 137
epidemiologie 58, 80, 82, 90, 95, 98, 103
erfelijke aanleg 79, 95, 99,100, 103
Ernst-von-Bergmann-Plakette 34, 44
F
Fuchs, dr. 16, 17
G
galzuren 22, 23, 27, 36, 52, 60, 67
geslachtshormonen 51, 56, 57, 58, 65, 66
Glaeske, dr. G. 18,27,41,79,84, 139
glucose 21, 22, 26,51,52, 53,
54,65,73, 104, 105, 109,114, 115, 119, 122, 124, 130, 131, 133
Gutjahr, I. 46, 139
H
hartaandoeningen, coronaire 11, 19, 42, 80 e.v., 87 e.v.,
95, 141 Hartenbach, prof. W. 24, 29, 30-32,41,43,79, 85, 139 hartinfarct 10, 11, 12, 24, 26, 35,36,41,43, 47, 48, 49, 63, 76, 78, 79, 84, 85, 86, 87, 89, 90,91,92, 93, 94, 95, 96, 97, 100, 101, 102, 104, 105, 106, 110, 111, 122, 130, 131, 137, 138, 139, 140 HDL (HD-lipoproteïne-cholesterolcomplex) 22, 27, 67 e.v.
Heinrich-Wieland-Preis 15,
18, 34, 46, 77 Heinz, prof. E. 46 Hirayama, T. 103 Holtmeier, prof. J. 18, 24, 27, 41, 76, 79, 85, 86, 87, 90, 120, 139 hypercholesterolemie, aangeboren 23, 28, 35, 62,
63, 87, 134
Immich, prof. K. 18, 24, 27, 41,76, 79, 87, 88, 89, 95,
140
J
jicht 76, 79, 95, 97, 99, 105 K
Kaiser, prof. 118 Kaltenbach, prof. M. 18, 24, 27,41,78,79, 89, 90, 99, 104, 140 kanker 11, 12, 23, 24, 26, 28, 33,41,51,62, 63,65, 66, 68, 72, 89, 94, 96, 99, 102, 103, 121, 134, 139 Keys, A. 95
Kienast, D. 99, 140 Koeppe, P. 103
konijnen, dierproeven met 37, 38, 63, 86, 87, 90 koolhydraten 29, 75, 93, 99, 104, 105, 113, 114, 119, 120, 131
Kramer, W. 41 Kraut, dr. H. 126 Kühnemann, dr. A.-K. 16, 17,
22
L
Laubach, dr. E. 41 LDL (LD-lipoproteïne-cholesterolcomplex) 22, 23, 27, 28,61,62, 67, 68, 69 lipiden 22, 46, 67, 90 Lipid-Liga 16, 20, 34, 40, 42, 50, 104, 136 Lipobay® 13, 62 Lovastatin® 38
M
Margarine-Institut fur gesunde Emahrung 15, 18, 45, 46
Merck Sharp & Dohme 15, 17, 18,38, 40, 42, 90
Mikhailidis, D.P. 40 Miller, J. 25 mineralen (elektrolyten) 32,60, 64, 75, 110, 113, 117, 124 e.v., 132
calcium 73, 114, 124, 129 e.v.
chroom 124 ijzer 114
kalium 22,51,55, 60, 65,73, 109, 110, 113, 114, 116, 120, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 133, 134 m
agnesium 108, 114, 124, 130, 131
natrium 55, 60, 114, 124,127, 128, 129, 130, 131 fosfor 114, 124, 130
selenium 124, 132
mineralocorticoïde 52, 66
N
Newman, prof. T.B. 18, 24, 27,79,91,92, 93,94, 140
nicotine 79, 92, 95, 97, 99,100, 101, 102, 103, 140
Nixon, Richard 88 Nobelprijs-comité 35
O
Oeser, H. 103 Olbricht, prof. Ch.J. 55
onderzoeken
Clofibrat Study 12, 18, 89, 116, 134
Fins multifactorieel onderzoek 10, 11, 91, 93,116
Framingham Study 10, 11,18, 88, 95, 116
Helsinki Study I en II11, 18, 93, 116
LRC Study 96
preventieonderzoek 19, 43, 116, 140
WOS Study 18, 89
4-S-Study 10, 11, 18, 77, 89, 90
Otto, dr. C. 41 P
Parke-Davis/Pfïzer 40 proteïne 22, 67
R
Rack, K. 103
receptor (voor cholesterol) 23, 27, 28, 62, 63,64, 68, 135
Rösch, R. 29
S
Schwandt, prof. P. 15, 33, 35, 40,41,42, 43,44, 45, 49
Seidel, prof. D. 16, 39
Simvastatin® 40, 90
Skrabanek, prof. P. 11, 18, 19, 24, 27,41,42, 76, 79, 94, 95,140
statistieken 9 e.v., 15 e.v., 36 e.v., 56 e.v., 75 e.v., 138, 140
Stehbens, prof. W.E. 18, 24, 27, 78, 79, 90, 96, 97, 99,141
Steinhausen-Thiessen, prof. E. 17, 22
steroïden (-hormonen) 13, 20, 21,23, 26, 27, 35,36, 43,51, 52, 60,61,67, 68, 93, 120,122, 124, 139
stress 21, 36, 72, 73, 76, 79,92, 95, 97, 99, 100, 105, 107, 109 e.v., 118
stresshormoon (cortisol) 20, 35,51,52, 60, 65, 69,71,73, 85, 107, 109, 113, 114, 115, 119, 122, 124, 131, 136
T
Thiery, prof. J. 17, 39
V
vetten 29, 60, 67, 98, 104, 113, 120
vetzuren 46, 67, 81, 98, 120,
121, 122 Viagra® 58, 59
vitaminen 121 e.v.
vitamine A 114, 115, 121
vitamine-B-complex 114,
121
vitamine C 60, 61, 114, 122, 123
vitamine D 60, 61, 123, 129, 130
vitamine E 73, 114, 131
W
Wahrburg, dr. U. 29 W
alli, prof. K. 39, 66, 72, 94, 134
Wierzbicki, A.S. 40 Worm, prof. N. 18, 24, 27, 79, 98, 120, 141
151