10
De dag nadat Lecuyer en Nyland hun persconferentie hadden gehouden, bezochten Lance Hansen en zijn zoon het Great Lakes Aquarium in Duluth. Lance was al lang van plan geweest om Jimmy mee hierheen te nemen, maar hij vond dat de jongen nu pas oud genoeg was om er ook iets aan te hebben.
Het was opnieuw een warme, wolkeloze dag, en het eerste wat Jimmy vroeg toen ze binnen waren, was of hij nog een ijsje kon krijgen. Lance liep naar de kiosk, terwijl hij de hele tijd zijn zoon in de gaten hield, die een paar meter verderop geleund stond tegen een van de grote zuilen die het glazen dak van het aquarium droegen. Het was zijn tweede ijsje van die dag, hoewel het nog maar net twaalf uur was. Hij vond het belangrijk om niet zo’n typische weekendpapa te worden die hun afwezigheid compenseren door hun kinderen ijs, limonade en tekenfilms te voeren, maar het was buiten tropisch warm en de jongen kon wel wat afkoeling gebruiken. Bovendien had hij hem meegenomen naar het aquarium, en dat was allesbehalve passief. Hier gingen ze wat leren!
Met een ijsje in zijn ene hand en vaders hand in de andere begon Jimmy om zich heen te kijken. De drie grote bassins van het aquarium liepen door het centrale deel van het gebouw, als een soort glazen liftschachten, maar in plaats van liften en mensen zat er water met vissen in. Het middelste stuk van het gebouw was daarom tot aan het hoge, glazen dak één grote, open ruimte. Rond de bassins waren echter twee verdiepingen met expositieruimtes gebouwd. Brede trappen leidden naar boven. Daar hingen mensen over de balustrade te kijken naar de massa op de begane grond, waar ook Lance en Jimmy rondliepen.
‘Wauw, otters!’ riep Jimmy en hij trok aan zijn vaders hand. Hij zag plotseling de otterberg, een kunstmatige rots achter een glazen wand, ongeveer zes meter breed en zeker dubbel zo hoog. Het water borrelde continu op en stroomde langs de rotswand naar beneden, waar het uiteindelijk in een kleine poel terechtkwam. Een paar otters dreven op hun rug in het water. Een andere lag op een richel op de kunstmatige berg en leek te slapen. Toen ze naar voren liepen, zagen ze dat de slapende otter een voorpoot in zijn bek had gestopt, alsof hij op zijn duim zoog.
Terwijl ze zo stonden te kijken naar de slapende otter en de beide andere dieren die op hun rug in het water dreven, kwam een stukje hoger op de rots ineens een vierde otter uit een hol tevoorschijn.
‘Kijk, papa!’ zei Jimmy.
Op hetzelfde moment liet de otter zich op zijn buik van de gladde rotswand glijden en kwam met een enorme plons in het water terecht. Jimmy schreeuwde het uit van plezier terwijl hij onwillekeurig een stap achteruit zette om te voorkomen dat hij nat werd, hoewel het water natuurlijk alleen tegen de glazen wand opspatte.
Lance legde een hand op de kleine schouder. Jimmy keek op naar zijn vader, het jongensgezicht onder de Minnesota Vikings-cap straalde zo onverholen gelukkig dat Lance zin had om hem op te tillen en stevig vast te houden.
Jimmy liet zijn vaders hand los en klopte hard op het glas.
‘Nee, niet doen!’ zei Lance.
‘Ik wilde alleen maar naar ze zwaaien voordat we weggaan,’ zei Jimmy.
‘Dat mag je wel doen, maar je moet niet op het glas slaan. Dan worden ze bang.’
‘Maar ze moeten toch zien dat ik zwaai,’ zei Jimmy bedeesd.
‘O, reken maar dat ze je zien!’
‘Nee, dat doen ze niet,’ zei Jimmy wijzend.
Lance zag dat hij gelijk had. De otters waren totaal niet geïnteresseerd in de mensen aan de andere kant van de glazen wand.
‘Maar ze begrijpen niet wat jij bedoelt als je naar ze zwaait,’ zei hij. ‘Ze hebben hun eigen ottertaal.’
‘O?’ Nu was Jimmy’s interesse gewekt. ‘Kunnen ze praten?’
‘Ja, ze maken ottergeluiden. En ze geven elkaar ottertekens met hun poten. Maar ze begrijpen geen mensentekens. Ze begrijpen bijvoorbeeld niet wat jij bedoelt als je zwaait.’
‘Wat denken ze dan dat dat betekent?’
‘Tja, dat weet ik ook niet precies. Misschien betekent het in ottertaal wel: “Ik moet plassen.”’
Jimmy lachte luid.
‘Hoe heten otters in het Ojibway?’ vroeg Lance.
‘Nigig,’ antwoordde zijn zoon onmiddellijk, zonder na te denken.
‘Flinke vent! Leer je dat nu op school?’
Hij knikte.
‘Vind je dat leuk?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Gaat wel,’ zei hij.
‘Vind je het leuk op school?’
De jongen keek zijn vader mismoedig aan.
‘Oké, neem me niet kwalijk,’ zei Lance. ‘Natuurlijk is het saai op school. Bovendien is het nu zomervakantie.’
Het was een drukte van belang. Om hen heen klonk een aanhoudend gemompel van stemmen. Hij vroeg zich af wat ze konden overslaan, er was hier veel te veel te zien en te doen. Ze hadden niet overal tijd voor.
Het speet hem dat hij zo lang had gewacht om hier weer heen te gaan. Het was al bijna negen jaar geleden. Samen met Mary, helemaal in het begin. Sindsdien waren er zoveel nieuwe tentoonstellingen en attracties bij gekomen dat hij nauwelijks iets herkende. Wat hij wel herkende, was de speciale sfeer in het grote gebouw, de geluiden, de stemmen, een plotselinge plons in het water, kinderen die enthousiast schreeuwden. En het voortdurende geborrel van de zuur stoftoevoer in de waterbassins om hen heen. Samen met het licht dat hoog boven hen door het glazen dak viel, gaf het hem een gevoel dat hij zich onder water bevond.
Ineens moest hij denken aan de droom die hij lang geleden had gehad, waarin hij over de bodem van het meer had gelopen. Zou die nacht hun bezoek aan het aquarium in zijn droom een rol hebben gespeeld?
‘En hoe heten adelaars?’ vroeg hij. Ze stonden voor een grote Amerikaanse zeearend die achter een glazen wand op een houtstronk zat en hen streng aankeek.
‘Migizi,’ zei Jimmy. De adelaar hield zijn kop scheef toen hij het zei.
Ook hier klopte hij op het glas, maar deze keer voorzichtig, met de knokkel van zijn kleine wijsvinger.
‘Hoi,’ zei hij zacht en hij legde als een soort groet zijn handpalm tegen het glas, maar de adelaar reageerde niet.
‘Hij heet Birdie,’ zei Lance die het informatiebord stond te lezen dat aan de wand hing.
‘Ik kán lezen.’
‘Neem me niet kwalijk.’
‘Waarom werd hij gevonden op een golfbaan?’ vroeg Jimmy toen hij klaar was met lezen.
‘Waarom? Er staat dat hij uit het nest is gevallen voordat hij had leren vliegen. Dat nest was waarschijnlijk in de buurt van een golfbaan.’
‘Maar zijn er golfbanen in Alaska?’
‘Jazeker.’
Jimmy leek niet overtuigd.
‘Maar waarom is hij dan hier, als hij in Alaska is gevonden?’
‘Tja, dat weet ik ook niet,’ zei Lance. ‘Het is misschien niet zo gemakkelijk om een huis te vinden voor zo’n grote vogel.’
‘Hebben ze in Alaska geen aquarium?’
‘Ja, vast wel.’
‘Maar waarom is hij daar dan niet?’
Lance moest lachen. ‘Je vraagt maar door, hè?’
Plotseling schoot er een lange, witte straal ontlasting uit de adelaar.
Jimmy schaterde het uit en wees. ‘Hij poepte!’ riep hij.
‘Ja,’ zei Lance, ‘adelaars moeten ook poepen.’
‘Maar het was witte poep!’
‘Alle vogelpoep is toch wit.’
De jongen dacht even na. ‘Ook van eenden?’ vroeg hij.
‘Ja, ook van eenden,’ zei Lance.
‘Maar waarom wordt het water dan niet wit van alle eendenpoep?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Als er heel veel eenden op het water zijn, waarom wordt het water dan niet wit van alle eendenpoep?’
‘Ach jee, waarschijnlijk poepen ze op het land,’ zei Lance. Hij begreep dat hij de aandacht van de jongen af moest leiden. ‘Zullen we nu naar de grote visbassins gaan?’
‘Ja,’ antwoordde Jimmy enthousiast. ‘Tot ziens, Birdie!’ Hij zwaaide naar de adelaar, die roerloos achter het glas zat.
Onderweg naar de bassins gooide Lance het restant van Jimmy’s ijsje weg, hij pakte een papieren servetje uit zijn zak en veegde Jimmy’s mond schoon. Terwijl hij zo over zijn zoon gebogen stond, besefte hij ineens hoe hij deze dagelijkse aanrakingen miste. Het was drie jaar geleden dat hij met de jongen samenwoonde. Nu ging hij al naar school. Voordat Lance het in de gaten had, zou hij gaan studeren in Duluth of de Twin Cities. En het enige wat hij meekreeg van Jimmy’s jeugd, was eens in de veertien dagen een weekend.
Ze kwamen bij de drie grote visbassins, die helemaal van de vloer tot aan het dak reikten, drie verdiepingen hoog. Het leken enorme reageerbuizen. Jimmy legde zijn hoofd in zijn nek en keek naar boven. Lance ook. Hoog boven hen konden ze het daglicht zien dat door het glazen dak viel. Er zwommen talloze vissen – of eigenlijk stonden ze praktisch stil. Ze stonden gewoon in het water, gestroomlijnd, donker, glimmend als zilver. Af en toe maakte er één een slag met zijn staart en schoot van zijn plek. Het viel Lance al snel op dat ze volgens een bepaald systeem over verschillende lagen in het water waren verdeeld. Verschillende soorten domineerden verschillende niveaus in de tanks. De bovenste vissen waren slechts donkere schaduwen in de hoogte. Het waren grote vissen, zeker drie tot vier kilo. Forel en zalm. Hij zag ook een paar palingen, en een aantal kleinere soorten die hij niet kon thuisbrengen.
‘Kijk, papa!’ zei Jimmy plotseling. Hij stond naar iets recht voor hen te wijzen, op de bodem van de tank.
Lance keek, maar hij zag niets. ‘Wat is er?’ vroeg hij.
‘Kijk eens onder die boomstam.’
Er lagen verschillende boomstronken op de bodem van de tank, en ook een paar stenen. Het leek een natuurlijke habitat.
Lance kreeg de grote vis in de gaten die doodstil onder een boomstronk lag. Hij leek haast net zo lang als Jimmy. De kop was vreemd platgedrukt, zodat de bek deed denken aan een eendensnavel, en vanuit de mondhoeken hingen lange, draadachtige uitgroeisels.
‘Dat is een steur,’ zei Lance.
‘Kijk, nog een!’ Jimmy wees. ‘Rechts van die grote steen.’
Even later zag hij er nog een, en een vierde. Ze lagen roerloos op de bodem van de misschien wel twintig meter diepe tank, donker tegen de donkere bodem. Merkwaardige, prehistorische vissen. Af en toe deed een van de vissen zijn bek even open, maar dat was dan ook alles, verder lagen ze doodstil.
‘Zitten er zulke vissen in het meer?’ Jimmy fluisterde nu bijna.
‘Ja, maar er zijn er niet meer zoveel over,’ zei Lance. ‘Vroeger hebben ze verder naar het noorden heel veel steur gevangen. Bij Hovland bijvoorbeeld.’
‘Wat zijn ze groot, hè?’ zei de jongen.
‘Ja, ze kunnen enorm groot worden.’
‘Heb jij weleens een steur gevangen, papa?’
‘Nee, nog nooit. Maar opa misschien wel.’
‘Denk je dat?’
‘Ik weet het niet, maar je kunt het hem vragen.’
Lance keek omhoog door de watermassa die op zijn plaats werd gehouden door de dunne, sterke glaswanden. Hij stelde zich voor dat ze naast elkaar op de bodem van Lake Superior stonden, en het voelde alsof ze daar thuishoorden, vader en zoon, omgeven door het meer. Hij zag de bodem van een kano voor zich die daarboven over hen heen gleed. De roeiriemen werden door het water gehaald en weer omhooggetrokken, stil en ritmisch, in een geluidloze voortgang. Toen voelde hij de nabijheid van ijs, en hij wist waar hij was. Hij was hier eerder geweest. Niet ver weg bevond zich een blauwachtige, koude wereld. Het diepste punt van het meer. Zijn gedachten en wil werden in die richting getrokken, naar de grote ijsbergen die hij nog niet kon zien, maar waarvan hij wist dat ze in de buurt waren. Hij wenste op dezelfde bevroren bodem te staan en de wonderbaarlijke onderwaterwereld opnieuw te zien.
Maar toen dacht hij aan Jimmy en hij zette een stap achteruit. Zijn zoon stond nog steeds te kijken naar de steuren op de bodem van de tank. Lance legde een hand op zijn schouder. Jimmy draaide zijn hoofd en keek zijn vader glimlachend aan. Er ontbraken een aantal tanden in zijn mond. Lance voelde zich onbehaaglijk bij het zien van de deels tandeloze mond. Tegelijk kon hij zijn ogen er niet van losmaken.
‘Wat is er?’ vroeg Jimmy.
‘Ik kijk naar je tanden. Je bent er al veel kwijt...’
‘Weet je wat ik ermee doe?’
‘Nee.’
‘Ik bewaar ze in een doosje. Je mag ze wel een keer zien.’
Lance werd ineens misselijk bij de gedachte aan de losse tanden van zijn zoon in een doosje.
‘Wat is er?’ vroeg Jimmy.
‘Niets,’ zei Lance. ‘Zullen we naar boven gaan en kijken wat ze daar hebben?’
Jimmy knikte, maar keek een beetje twijfelend. Lance was bang dat hij hem angst had aangejaagd. Hij pakte de hand van de jongen en samen liepen vader en zoon weg van de grote bassins, de trap op naar de eerste verdieping, waar Jimmy onmiddellijk ontdekte dat hij het allerliefst over de balustrade wilde hangen om naar de mensenmassa beneden te kijken, waar ze zelf zojuist ook nog hadden gestaan.
Lance had zich erop verheugd hem het grote model van de meren te laten zien, dat in een van de aangrenzende ruimtes stond. Het was een tafel van een paar vierkante meter groot met een nauwkeurig model van de vijf meren en het landschap eromheen, van de St. Louis River, die in het westen uitmondt in Lake Superior, tot aan de St. Lawrence River, die vanaf Lake Ontario in het oosten door het oude Amerikaanse kernland van de Fransen, langs de steden Montreal en Québec stroomt voordat het zoete water uiteindelijk in de Atlantische Oceaan terechtkomt. Het model toonde ook de verschillende kanalen en sluizen waar de schepen doorheen moesten om van de oceaan naar Lake Superior te varen. Dat was een van de dingen die hij zich nog herinnerde van die keer dat hij hier negen jaar geleden met Mary was geweest. Hij kon zich nog steeds herinneren hoe ze zich uitrekte over de tafel en de St. Mary River aanwees, de korte, ondiepe rivier die de meren Superior en Huron met elkaar verbindt. Daar, bij de stad Sault St. Marie, gaat het scheepsverkeer door een grote sluis. Terwijl ze daar stonden, had ze verteld over de rijke visvangst van de Ojibway-indianen lang geleden op juist die plek. Ze vertelde heel levendig, terwijl haar slanke hand de hele tijd boven de St. Mary River hing.
Terwijl hij zich de scène zo duidelijk voor de geest kon halen, had het iets onwerkelijks dat hij, Lance Hansen, inderdaad met die vrouw op wie hij zo verliefd was in die ruimte had gestaan. Hij vroeg zich af of hij ooit nog een keer verliefd zou worden.
Maar voordat hij verder na kon denken over zijn mislukte liefdesleven, pakte Jimmy zijn hand en trok hem mee. ‘Kom mee,’ zei hij druk, ‘ik wil de bijlen zien!’
Hij had een paar vitrines gezien met oude vuurstenen bijlen, speer- en pijlpunten. Sporen van nog vroegere culturen dan die van de Ojibway. Het waren duizenden jaren oude voorwerpen, allemaal gevonden in de omgeving van Grand Portage. Aan de wand, aan de andere kant van de ruimte, hing een kano van berkenbast van de Ojibway-indianen.
Jimmy spande een denkbeeldige boog en liet een onzichtbare pijl geluidloos door de ruimte vliegen. ‘Poef!’ zei hij, alsof de pijl verderop zijn doel had getroffen. ‘Mag ik nog een ijsje?’
‘Je hebt er al twee gehad, dat is genoeg. Vandaag geen ijs meer. Maar we kunnen zo onze boterhammen wel opeten. Heb je honger?’
‘Oké, heb je zin om hier nog even te blijven?’
Hij knikte.
‘Wat wil je het liefste zien?’
De jongen dacht even na. ‘De krokodillen,’ zei hij.
Lance lachte. ‘Ze hebben hier alleen vissen en dieren die in de Grote Meren leven. Krokodillen leven in Afrika.’
Hij merkte dat de jongen moe en ongeconcentreerd begon te worden. Waarschijnlijk had hij te hoge verwachtingen gehad over hoeveel een zevenjarige op een dergelijke plek kon opnemen. We laten het merenmodel maar zitten, dacht hij. Maar voordat ze gingen, had hij zin om Jimmy het mooie uitzicht vanaf het balkon te laten zien.
‘Kom eens hier,’ zei hij, ‘dan gaan we even naar dat balkon daarginds.’
‘Waarom?’ vroeg Jimmy tegenstribbelend.
‘Er staat daarbuiten een hele grote, hele sterke verrekijker waar je door kunt kijken. Misschien kun je wel helemaal tot aan Grand Portage kijken.’
Jimmy keek hem wantrouwend aan.
‘Geloof je me niet?’ vroeg Lance. ‘Kom maar mee, dan zal ik het je laten zien.’
Ze liepen tussen de andere bezoekers door naar het balkon dat uitkeek op het noordoosten. Ook daar stonden veel mensen en ze moesten een tijdje wachten tot de verrekijker vrij was. Maar uiteindelijk kon Lance vijfenzeventig cent in het apparaat werpen.
‘Kijk,’ zei hij, ‘nu kun je kijken of opa met zijn boot aan het varen is!’
‘Opa kan niet meer met de boot varen. Hij is te oud,’ zei Jimmy wijs, voordat hij zijn ogen tegen de lenzen van de kijker drukte.
Terwijl hij naar zijn zoon stond te kijken, besefte Lance ineens dat Baraga’s Cross op een bepaalde manier de verbindende schakel vormde tussen de moord op de jonge Noor en de meer dan honderd jaar oude raadselachtige verdwijning. Kreeg het kruis, dat sinds 1846 aan de oever van het meer had gestaan, weliswaar in drie verschillende uitvoeringen, een nieuwe betekenis voor hem? Het was altijd een historisch monument en een lokale toeristenattractie geweest. Een plek waar je op een zondag naartoe ging. Om te zonnebaden en te barbecueën. Om te luisteren naar het geluid van spelende kinderen. Te kijken hoe het water van de Cross River rustig in het meer stroomde. Een plek als alle andere, dat was Baraga’s Cross altijd geweest. Vergelijkbaar met de grote gletsjermolens in de Cascade River, de magnetische zwerfkei bij Gunflint Lake of het Artists Point bij Grand Marais, waar pioniers en toeristen lang geleden hun naam in de kale rotsen hadden gebeiteld, vaak samen met een datum en een jaartal.
Plotseling voelde hij zich eenzaam. Hij besefte dat Baraga’s Cross voor alle mensen aan de North Shore nog steeds zo’n plek zou zijn, maar alleen voor hem, Lance Hansen, was de plaats iets anders gaan betekenen. Omdat hij als enige op de hoogte was van beide onopgeloste mysteries die met de plek verbonden waren. Iedereen hier had inmiddels gehoord van de moord op Georg Lofthus, maar alleen Lance Hansen wist dat medicijnman Swamper Caribou spoorloos was verdwenen uit zijn jachthut aan de monding van de Cross River in dezelfde nacht waarin de vijftien jaar oude Thormod Olson bijna het leven verloor. Wat was er die nacht in maart 1892 eigenlijk precies gebeurd? Volgens de versie die altijd aan Lance was verteld, was Thormod door het ijs gezakt en bijna verdronken in het koude water. Daarna had hij een nacht in het bos met temperaturen ver onder nul overleefd. Dat zit nu eenmaal in onze aard, dacht hij. Maar nu had de overeenkomst in tijd en ruimte, tussen dit verhaal en de verdwijning van de medicijnman, twijfel in hem gezaaid, en hij wist dat die alleen maar zou groeien, totdat hij duidelijkheid zou krijgen over wat er was gebeurd. Lance dacht dat hij vast de eerste in de familie was die twijfelde aan het verhaal. De oermythe van zijn geslacht.
Hij keek naar Jimmy, die door de grote kijker nog steeds naar het noordoosten stond te staren. Een moment twijfelde hij aan zichzelf. Misschien was het allemaal maar inbeelding? Het resultaat van de traumatische ervaring die hij had meegemaakt. Kon het zo zijn dat in plaats van zijn handen zijn hele beoordelingsvermogen begon te beven? Maar hij zag zijn zoon staan met zijn zachte, onbeschermde jongensnek, en bedacht dat hij alles moest doen om de waarheid over deze verhalen te vinden. Jimmy zou niet hoeven op te groeien omgeven door leugens en verzwegen zaken.
Ik moet uitzoeken wat Andy die avond bij het kruis heeft gedaan, dacht hij.
Ze waren klaar met eten, de koelbox stond open en leeg naast hem op de bank. Hij hield voortdurend zijn zoon in de gaten, die met een radiografisch bestuurbare auto op de met klinkers geplaveide paden in het park speelde. Af en toe bleven een paar mensen staan om de auto met hun blik te volgen. Vooral oude mannen. Ze leken zich te vermaken bij het zien van de kleine monstertruck die energiek zoemend en razendsnel over de klinkers reed.
Het Leif Erikson Park was nu op zijn mooist; de rozen, wel meer dan honderd verschillende soorten, stonden in volle bloei. Ze werden volgens de regels der kunst onderhouden door de Duluth Garden Flower Society en werden daarom beschouwd als een echte toeristische attractie.
Vanaf de bank had Lance uitzicht over de meest landinwaarts gelegen, westelijke hoek van het meer. Aan de andere kant lag de stad Superior in Wisconsin. Een lange brug verbond de beide steden met elkaar.
Hij dacht hoe hij even geleden op de bodem van het meer had gestaan, en herinnerde zich het gevoel om op de weg terug te zijn naar de koude wereld van ijs waar hij ooit over had gedroomd. Hij wilde niet nadenken over wat het zou kunnen betekenen.
Achter hem stond het standbeeld van Leif Erikson, opgericht in 1956 door de Norwegian League. Daarachter, aan de andere kant van de weg, lag het St. Luke’s Hospital, waar zowel hij als Jimmy was geboren.
Hij keek weer naar zijn zoon. Half Ojibway, met een druppel Spaans bloed van opperhoofd Espagnol en een paar Franse genen van Lance’ Frans-Canadese overgrootmoeder, Nanette. De andere helft was Noord-Amerikaans. Geëmigreerde vissers van het eiland Halsnøy in Noorwegen. Jimmy Hansen was een echte zoon van de North Shore. Hij stamde af van de mensen die hier waren gekomen, en van de mensen die hier al waren voordat deze anderen kwamen.
Lance stond op en begon hun spullen die op de bank lagen, in te pakken. Het was tijd om naar Lakeview te rijden en Jimmy’s oma te bezoeken. Dat waren de drie punten die vandaag voor het tochtje naar Duluth op het programma stonden: het aquarium, lunch in het Leif Erikson Park en een bezoek aan oma. Morgen moest hij Jimmy terugbrengen naar Grand Portage, maar vanavond gingen ze buiten barbecueën, met zijn tweeën.
Hij riep de jongen. Jimmy liep langs het klinkerpad naar de bank waar zijn vader stond. De hele tijd zorgde hij ervoor dat hij de kleine monstertruck in beweging hield. De auto reed als een soort gids voor hem uit. Uiteindelijk bleef hij stilstaan tegen de punt van Lance’ schoen, zoemend als een enorm insect.