Vol. 2

1 januari

Vannacht afschuwelijk gedroomd: ik liep naar het huis waar ik als kind woonde, door de dichte mist die we daar vaak hadden, en onderweg dook er een halfnaakte man op, in de ketenen geslagen en begeleid door twee woestelingen. Hij was helemaal grijs en het leek alsof er een ijzeren pin door zijn kruin was geslagen. Hij was op weg naar zijn executie. Ik kuste zijn smekende hand, en daarop sloegen de woestelingen mij ook in de ketenen. Gelukkig werd ik wakker voordat ze me iets konden doen.

Later

Had het idiote gevoel dat ik omdat het 1 januari was iets aan lichaamsbeweging moest doen. Vooral omdat binnenkort de knobbels op mijn grote tenen worden weggehaald en ik misschien maanden niet meer behoorlijk kan lopen. Ben naar Holland Park gegaan en heb daar een beetje rondgekuierd, en wie kom ik daar tegen in de struiken bij de vijver, met haar hond? Philippa’s zuster, die ik al jaren niet meer had gezien. We zeiden allebei hoe goed en jong de ander eruitzag – in mijn geval een flagrante leugen, want ze zag er afgetobd en afgeknepen uit. Condoleerde haar met de dood van haar zuster, en toen begon ze een zin met de woorden waar ik een enorme hekel aan heb: “Op ónze leeftijd…”

Ik wil met niemand ‘onze leeftijd’ zijn. Ik vind het best dat het mijn leeftijd is, maar niet de ónze.

Toen zei ze dat iedereen tegenwoordig zo onbeleefd is, en dat het geweld hand over hand toenam, en was dat niet vreselijk, en ik zei tamelijk gemeen dat dat precies was wat de oudjes in het oude Rome altijd zeiden als ze tegen de veertig liepen, of welke leeftijd dan ook voor oud doorging in hun tijd, maar ze luisterde gewoon niet. Ik werd zo woest toen ze doorjengelde over hoe fantastisch het vroeger was en hoe afgrijselijk alles tegenwoordig is dat ik mijn best moest doen haar geen dreun op haar gezicht te geven. Meestal kom ik niet op het idee om iemand te slaan, omdat ik meer het soort vreedzame-anti-oorlogsdemonstratie, verlepte-planten-in-wildvreemde-restaurants-watergevende, gewonde-wormen-van-de-straat-pakkende-en-in-koele-grasbermen-leggende persoon ben, maar geen wonder dat mensen gewelddadig worden als ze te maken krijgen met zo’n houding als Philippa’s zuster erop na houdt. Hoe dan ook, halverwege haar gedrens over hoe verschrikkelijk parkeerwachters zijn en wat een schande het was dat tweede huizen niet meer aftrekbaar waren, en terwijl ze in het algemeen handenwringend praatte over de vooruitgang en dat iedereen zo’n haast had en dat niemand meer tijd heeft om even stil te staan, keek ik op mijn horloge, slaakte een geschrokken gilletje en ging er haastig vandoor, onder gemompel van dat we het allemaal zo druk hebben.

8 januari

De teenoperatie is achter de rug. Ik geloof niet dat het zo’n goed idee was. Ik ben uitgedost met twee grote blauwe slippers en mijn voeten zitten helemaal in het verband. Ik kan inderdaad lopen, maar moeizaam. Toen ik thuiskwam, wierp Pouncer één blik op mijn voeten, zette een hoge rug op en blies ertegen. Ik denk dat hij dacht dat ik twee vreemde nieuwe huisdieren bij me had. Als ik door de straten schuifel, voel ik me heel, heel oud. Het is allemaal goed en wel om het prettig te vinden om oud te zijn, maar heel, heel oud: nee, bedankt.

14 januari

“Dus morgen is de grote dag, hè?” vroeg Penny toen ze belde om te vertellen wat de laatste dokter waar ze was geweest had gezegd over haar witte bloedlichaampjes en hoe die zich gedroegen. Of zoiets. Het kunnen ook de rode geweest zijn. Of voor mijn part de groene.

Morgen is de grote dag. Mijn verjaardag.

“Is het een gróte verjaardag?” vragen vrienden tactvol. Ik herinner me niet dat iemand me dat vroeg toen ik dertig werd. De echt grote verjaardagen zijn 21,40,60,80 en 100. “Of misschien moet ik het niet vragen,” voegen ze er bedeesd aan toe. Soms voegen ze er lollig aan toe: “Nee, dat meen je niet! Je lijkt geen dag ouder dan dertig!” en dat is knap irritant.

Maar ik verlang echt naar mijn verjaardag. Achtenvijftig en negenenvijftig zijn stomme leeftijden. Ik had altijd het gevoel dat mensen dachten dat ik loog als ik zei dat ik negenenvijftig was, als zo’n zielige, belegen actrice. Negenenvijftig was niets, geen vlees en geen vis. Het maakte me eigenlijk alleen maar een echt oud persoon van middelbare leeftijd. Nu ik bijna zestig ben, voel ik me een jong en lenig oud persoon. Ik voel me een nieuwe, glanzende slang die een huid van middelbare leeftijd heeft afgeschud die enorm sleets, stinkend en aftands begon te raken.

En bovendien zal ik eindelijk meer verleden hebben dan toekomst. En zo mag ik het graag zien.

Mensen die dol zijn op het leven vinden het vreselijk om ouder te worden. Het betekent dat de dood naderbij komt. Voor mensen zoals ik, voor wie het leven meer heeft geleken op zo’n eindeloze voorstelling in het National Theatre (die de hele dag duurt en waar je boterhammen mee naartoe moet nemen), betekent ouder worden dat ik eindelijk aan het laatste bedrijf toe ben. Het betekent dat ik vrijheid aan het eind van de tunnel zie. Ouder worden betekent dat ik steeds gelukkiger word. Het betekent dat ik me eindelijk niet meer vertwijfeld hoef af te vragen of ik zou moeten gaan tapdansen (Heb ik dat al gezegd? Val ik in herhaling?) of operazangeres worden. Zestig zijn zal betekenen dat ik me niet meer hoef af te vragen of ik wat dan ook moet gaan doen. Ik zal officieel met pensioen zijn en pensioen krijgen. Ik mag voor niets met het openbaar vervoer. Ik kan mijn dagen gaan doorbrengen zoals George, de zwarte man van de overkant, die altijd antwoordt als ik vraag wat hij aan het doen is: “Chillen, man, chillen.”

Ik kan niet wachten tot morgen.

Michelle kwam laat thuis uit een nachtclub. Toen ik haar vertelde hoe oud ik werd, viel haar mond open. “U bent even oud als mijn krootmoedère!” zei ze.

15 januari

Mijn verjaardag!

Hónderden kaarten in de brievenbus, en een daarvan, die van Penny, zingt: “Happy birthday to you.” Hughie en James hebben er een gestuurd waarop staat: “Gefeliciteerd! Je ziet er nog even jong uit als altijd!” Binnenin staat: “Alcohol is een geweldig conserveermiddel!” Van Marion: “Kop op! Zestig zijn is niet zo erg!” en binnenin: “Als je een hond was zou je 420 zijn!”

Van Michelle kreeg ik een enorme doos bonbons van witte chocola, die ik helaas niet kan eten, want witte chocola is het enige waar ik hoofdpijn van krijg, en van Maciej kreeg ik een rare sierpoes, met twee grote klonten rood glas als ogen, echt stuitend. Helaas zal ik het ding, aangezien hij mijn werkster is, dag en nacht tentoon moeten stellen. Ben ik geen ondankbare ouwe heks? Maar toch was ik ontroerd.

En de telefoon staat niet stil.

“Voel je je anders?” vroeg Lucy bezorgd toen ze belde.

“Ja,” zei ik. “Ik voel me echt geweldig. Het is nu wel duidelijk dat ik geboren ben om zestig te zijn. En eerlijk gezegd kan ik niet wachten totdat ik zeventig ben.”

Toen mijn moeder zeventien was, schreef ze in haar dagboek: “Ik gruw tegenwoordig van ouderdom, bij elke oude vrouw die ik tegenkom, denk ik: Zo zal ik binnenkort ook zijn. Ik voel me altijd ongemakkelijk en ongelukkig wanneer ik iemand hoor zeggen: “Wat voor recht hebben oude mensen om tussenbeide te komen?” of: “Ik heb een hekel aan oude mensen.” En ik vind het vreselijk als iemand over iemand van vijfendertig zegt: “O, ze is stokoud!” Wanneer ik vijfendertig ben, zal ik het niet prettig vinden stokoud genoemd te worden. Ouderdom is iets affreus. Waarom moeten we oud worden, waarom kunnen we niet eeuwig jong blijven, het is echt affreus de dagen voorbij te voelen glijden en niet in staat te zijn ze stil te zetten.”

Maar daar was ik het helemaal niet mee eens. Terwijl andere mensen met het hoofd in de handen gaan zitten jammeren: “O nee! Hoe kan het dat we allemaal zo óüd zijn?” denk ik blij: eindelijk kan ik het hoofd hooghouden en hoef ik niet meer als een nederige wurm te zeggen: “Ik ben oud en ontmoedigd.” Ik kan (a la James Brown) roepen: “Say it loud! I’m old and I’m proud!” (De! De! Deh!)

Ik zal nooit vergeten dat iedereen toen ik Jack kreeg, zei dat ik ‘trots’ op mezelf moest zijn. Dat heb ik nooit gesnapt. Bevallen leek me niet iets om trots op te zijn. Maar ik ben er wél trots op dat ik zestig ben. Ik heb het gevoel dat ik heel veel heb bereikt alleen al door zover gekomen te zijn. Het is hetzelfde soort trots als ik had toen het me lukte een azalea twee jaar achter elkaar in bloei te krijgen.

Maar niemand lijkt te kunnen begrijpen waarom ik het zo fijn vind om zestig te zijn. Zelfs Penny niet, die kwam binnenvallen om een lunchafspraak te maken – ze gaat me mee uit eten nemen. Ze ging even zitten voor een kop koffie terwijl ik tegenover haar op de bank zat te stralen in mijn Indiase ochtendjas.

“Nu kun je al die dingen doen die je al eeuwen wilde gaan doen,” zei ze. “Italiaans leren.”

“Italiaans leren?” riep ik zo woest dat ik de koffie over me heen klotste. “Waarom denkt iedereen toch dat ik Italiaans wil leren? Ik ga één keer in de drie jaar een weekje naar Italië, hooguit. No comprendo Italiano! No quiero comprendare Italiano! Nee, dat is nou juist zo heerlijk van zestig zijn, dat je je niet meer schuldig voelt dat je géén Italiaans leert!”

“Nou, de Open Universiteit…” zei ze.

“NEE! NEE! Duizend keer NEE! En ook niet het Hoger Onderwijs voor Ouderen! Dat is wat Marion doet. Die is altijd bezig met nodules of hoe die dingen ook mogen heten. Hoepel op met die nodules! Ik wil nooit meer iets over wat dan ook leren! Ik heb genoeg van leren. Leren is voor jonge mensen. Jong geleerd.”

“Oké, oké,” zei ze. “Het zijn trouwens modules. Dan ga je geen Italiaans leren. Ga dan bij een leesclub.”

Een léésclub? Doe me een lol! Leesclubmensen moeten zich altijd door Kapitein Corelli’s Mandoline ploegen, of door De god van kleine dingen, of, kreun, door De boekhandelaar van Kaboel. Ze zullen wel het gevoel hebben dat ze met boeken lezen en analyseren hun geest lenig houden. Maar een lenige geest heb je of je hebt hem niet. Praten over de weerklank of de context van boeken, of waar ze het dan ook over hebben bij leesclubjes, kan een geest niet opvoeren als hij om te beginnen al niet op alle cilinders loopt. Waar het om gaat is dit: ik wil niet bij een leesclub om jong en bij te blijven. Ik wil niet meer jong en bij zijn.

Dat schijnt een wijdverspreide opvatting te zijn: “Als je oud bent, moet je geestelijk actief blijven, lichamelijk levendig, en nog even gefascineerd zijn door het leven.” Je moet eeuwig met een scherpe stok in je hersens blijven poeren om ze aan het werk te houden. Maar ik zeg: “Waarom?” Ik ben klaar met gefascineerd zijn, ik ben klaar met nieuwsgierig zijn. Ik wil afbouwen. Ik wil de zalige opluchting van niét geïnteresseerd zijn. Ik vind die oudjes die op hun tachtigste hun dagen doorbrengen met fietsen door Mongolië en op hun negentigste paragliden helemaal geen schitterende voorbeelden van de oude dag. Ik vind het gewoon trieste mislukkelingen die zich niet kunnen neerleggen bij het ouder worden. Dat zijn van die mensen die wel tegen facelifts zijn, maar toch constant op jacht zijn naar een verloren jeugd. Ik wil nu óüde dingen gaan doen, geen jonge dingen.

Zoals langzamerhand mijn bezit gaan weggeven in plaats van de hele tijd bezig te zijn meer te vergaren. Zoals alles van een afstand bezien en niet van dichtbij en persoonlijk. Zoals me niet de hele tijd tekortgedaan voelen of vierentwintig uur per dag een hekel aan mezelf hebben. Zoals me realiseren dat er aan deze beschaving, net zoals aan alle beschavingen, op een dag een einde zal komen, en daar niet mee zitten. Zoals in staat zijn een hele dag niets te doen, en me niet verplicht te voelen hem vol te proppen met activiteiten ter afleiding om te voorkomen dat ik schuld- en angstgevoelens krijg. Zoals me realiseren dat het niet mijn schuld is dat ik een idee of begrip niet begrijp, maar de schuld van degene die probeert het over te brengen.

Zoals in staat zijn alles vanuit historisch perspectief te bezien en werkelijk te begrijpen dat je oogst wat je zaait. Zoals aardig zijn voor mensen in plaats van bang.

Fietsen naar Buiten-Mongolië is voor mensen van onder de veertig. ‘Chillen’ is voor mensen van boven de zestig. Zo zie ik dat tenminste. Ik voel me bevrijd van dat verschrikkelijke calvinistische arbeidsethos dat me mijn hele leven heeft geknecht. Ik voel me licht en kalm, als een enorm veld rijpe mais, langzaam wiegend op de wind, helemaal mollig en zongerijpt. Heerlijk gevoel.

Natuurlijk ben ik te jong om weggevoerd te worden door een Stannah-traplift, om thermo-ondergoed te dragen, op cruises te gaan of te Genieten van de Luxe van een Instapbad. En ik wil ook niet de hele dag boven kerkregisters hangen met een stamboom in de hand om te ontdekken dat een van mijn voorouders een middeleeuwse houthakker was in het Forest of Dean; ik zou me dood vervelen. (Met dat ontdekken, bedoel ik. Waarschijnlijk had houthakker zijn in het Forest of Dean zo zijn leuke kanten.) En wat betreft een leesclub – dank je feestelijk!

Nick de loodgieter kwam een klein gaslekje in mijn leiding repareren. Het is een gigantische, aardige zwarte vent, minstens vijf meter lang.

“U ziet er goed uit,” zei hij.

“Ik voel me ook goed!” zei ik, en ik bracht hem een glas sinaasappelsap. “Ikben vandaag zestig geworden!”

“Daar ziet u niet naar uit!” zei hij.

Wist niet precies wat ik daarvan moest denken. Ergens wil ik er eigenlijk graag uitzien als zestig. Hoe dan ook, toen ik vroeg hoeveel ik hem schuldig was, zei hij: “Omdat het uw verjaardag is: niets.”

De hele ochtend bezig geweest met tips opvolgen van een Nu-u-zestig-bent-folder die Lucy me stuurde, en waar niet alleen informatie in stond over buspasjes en zo, maar ook het bericht dat ik misschien naar zwembaden en sportcentra zou kunnen tegen een speciale gereduceerde prijs. Hoewel verscheidene van mijn vrienden tegenwoordig aan fitness doen en drie ochtenden per week als bejaarde hamsters op wieltjes gaan fietsen totdat ze een rooie kop hebben, terwijl ze intussen luisteren naar verbeter-u-zelf-bandjes die beloven hun Italiaans te leren in acht lessen, doe ik daar niet aan mee. Ik heb genoeg tijd doorgebracht in sportscholen en heb geen enkele behoefte er ooit nog te komen, hoe goedkoop ik er ook in kan. Te veel stank! Te veel lawaai! Te gênant! En de kleren die je aan moet! Volgens mij kun je er gewoon niet aantrekkelijk uitzien in een lycra broekje.

Interessanter is de informatie op Lucy’s lijst dat ik nu ik zestig ben gratis medicijnen kan krijgen. Fantastisch! Misschien kan ik mijn pillen wel per automatische overschrijving krijgen, net als bij rekeningen, zodat er een voortdurende aanvoer is van diazepam, migril en alle merkwaardig griezelige dingen die ik mijn dokter in de loop der jaren heb ontfutseld. Wat slapen betreft ben ik niet zo iemand die baat heeft bij melkdrankjes voor het slapengaan, plantenextracten en natuurlijke oliën: tuttige valeriaan en dingen die je zo bij de drogist kunt krijgen, met eufemistische namen als Natuurlijke Rust en Droomdrop, werken bij mij niet. Geef mij maar een recept voor een zwaar farmaceutisch paardenmiddel. Ik functioneer het beste op doordrukstrips met sjioepjes, dingen die geleverd worden met minstens drie bladzijden lange bijsluiters vol mogelijke bijwerkingen, gemaakt in laboratoria door lieve mannen in witte jassen.

Volgens Lucy heb ik ook recht op een Winterbrandstoftoeslag van tweehonderd pond per jaar. Maar de brandstof die mij verwarmt, zal uit een fles komen en niet uit een stekker in de muur. En ten slotte kan ik een voordelige inboedelverzekering krijgen omdat oude mensen betrouwbaarder zijn dan jonge. Dat is raar. Alle oude mensen laten toch regelmatig het gas aan staan?

Het is een rare business. Je zou toch denken dat de regering er verstandig aan zou doen de kosten voor recepten voor oude mensen te verdubbelen, ze de toegang tot sportscholen te ontzeggen, hun verwarmingsrekeningen te verdriedubbelen, hun belasting te verhogen en over het geheel genomen al het mogelijke te doen om hun leven te verkorten, en daarmee het land miljarden te besparen? Maar nee, iedereen lijkt vastbesloten te zijn ons met zich mee te blijven slepen. Ik zie het nut daarvan wel in als het om huisdieren en dierenartsen gaat – dierenartsen verdienen kapitalen aan het huisdieren zo lang mogelijk in leven houden. Maar wat heeft de regering hieraan? Helemaal niets.

Lucy had er behulpzaam telefoonnummers, websites en informatienummers bij geschreven. Ik besloot meteen aan de slag te gaan en belde het nummer dat aangeprezen stond als de Pensioenenhulplijn. Een computerstem leidde me langs alle mogelijke opties en wees me erop dat ik bijzondere assistentie kon krijgen als ik slechthorend was, of, als ik het allemaal te ingewikkeld vond, een bekende kon vragen me te helpen.

Mijn vraag werd uiteindelijk beantwoord door een snoeshaan die Ernest heette, een naam die je niet vaak meer hoort. Hij sprak het hele gesprek extreem langzaam en duidelijk, en wist een vriendelijke glimlach in zijn stem te houden. Op het laatst zei hij op welwillende, vriendelijke maar duidelijk extra luide toon: “Nou, dag mevrouwtje. En voorzichtig aan, hoor!”

Ik heb nu een pasje waarmee ik de meeste films, musea, tentoonstellingen en theaters – en sportcentra – tegen speciaal tarief kan bezoeken. Ik heb gehoord dat in andere landen zestigplussers het nog beter hebben, en dat die overal naartoe kunnen met hun rimpels als paspoort voor gratis toegang. Het grootste voordeel is dat ik niet beledigd zal zijn als men zo grof is vraagtekens te zetten bij mijn ouderdom, maar juist diep gevlijd.

Morgen ga ik mijn Freedom Pass aanvragen, waarmee ik gratis vervoer krijg – of het nu voor een lui ritje van de ene bushalte naar de andere is, of van de ene kant van Londen naar de andere. In de ondergrondse hoefik alleen mijn pasje ergens boven te houden en zeil ik zo naar binnen. Nooit meer dat gedoe met geld of me hopeloos onhandig voelen als ik naar een knipperend computerscherm staar en me afvraag in welke zone ik me bevind. Ik bevind me nu in de gratis zone, de oude zone, en dat is de zone die me bevalt.

Ik heb ook opeens recht op een pensioen: vierenzeventig pond per week. Daar moet natuurlijk nog belasting af, maar toch houd ik ietsje meer over. En elk jaar in september is de overheid zo vriendelijk tweehonderd pond op mijn bankrekening te storten voor extra verwarmingskosten.

Nog leuker: ik ben vervolgens uren bezig geweest automatische overschrijvingen te annuleren, pasfoto’s te laten maken voor het buspasje – al die prettige rituelen die horen bij de overstap van de ene leeftijd naar de andere.

Om me te trakteren had Penny een verjaarslunch geregeld in het Wolseley, een ongelooflijk chic restaurant in Piccadilly. Ik herinner het me als een glanzend bankgebouw, later werd het een Chinees restaurant, en nu is het van een paar mensen die eerst het Ivy hadden. Ze had heel lief een sjaaltje voor me gekocht, hoewel ik niet zo dol ben op sjaaltjes: die lijken gedragen te worden door mensen die een hagedissenhals willen verbergen; en als je geen hagedissenhals hebt, heeft het ook geen zin er een te dragen. Een sjaaltje dragen vind ik altijd vergelijkbaar met een rijtje coniferen planten om een kerncentrale te verbergen.

Helaas was het, zoals tegenwoordig vaker gebeurt, zo lawaaiig in het restaurant dat we elkaar niet konden verstaan en we een uur lang aan tafel hebben zitten liplezen en gedaan of we verstonden wat de ander zei. Het enige dat ik opving, was dat ze samen met mij een weekend naar Frankrijk wilde bij wijze van groot verjaarscadeau, op haar kosten, wat ongelooflijk lief van haar was.

Toen ik thuiskwam, stond er bij de buren een enorme bos bloemen te wachten. Hij was merkwaardig genoeg van de inmiddels weduwnaar geworden Archie.

“Gefeliciteerd!” stond er op het kaartje. En daarna: “Lunch? Of dinertje? Bel vooral. Heel veel liefs, Archie.”

Dinertje? Heel veel liefs? Nee toch? Het is raar dat je, zelfs op mijn hoge leeftijd, zoveel achter dat soort dingen zoekt. Laatst betrapte ik mezelf erop dat ik telde hoeveel x’en een vriendin onder een e-mail had gezet. Waarom maar één? Waarom niet twee? Had ik iets verkeerd gedaan? Maar ik moet zeggen dat het heerlijk zou zijn Archie weer eens te zien. Hij is altijd een vriend geweest, samen met mevrouw Archie, de arme dode Philippa, maar ik heb al een paar jaar geen echt gesprek à deux met hem gehad.

‘s-Avonds ging ik naar het appartement van Jack en Chrissie in Brixton voor een zestigsteverjaardagsdiner met Hughie en James. Ik gaf James een lift, maar Hughie bleef thuis omdat hij zich niet lekker voelde.

In de auto vroeg ik: “Wat is er met hem? Verkouden?”

James keek bezorgd. “Hij hoest al tijden, en vandaag voelt hij zich echt beroerd. Ik heb gezegd dat hij naar de dokter moet, maar hij wil niet. Als ik hem vraag om dan voor mijn genoegen een afspraak te maken, wordt hij boos. Ik heb hem gesmeekt arnica en echinacea te slikken, maar hij zegt dat dat allemaal gelul is. Ik heb zelfs het bed omgedraaid, want ik weet zeker dat het niet goed voor ons is om richting het noorden te slapen, maar hij werd zo boos dat hij gewoon zijn kussen aan het voeteneind legde en omgekeerd ging slapen, zodat ik zijn voeten bijna in mijn gezicht had.”

“Ik kan me Hughie niet boos voorstellen,” zei ik. “Of liever gezegd,” ging ik verder nadat ik het me had voorgesteld en onaangenaam verrast was door het beeld dat in mijn hoofd opkwam, “dat kan ik wel. Het moet vreselijk zijn. Vlijmscherp en sarcastisch, neem ik aan.”

“Precies,” zei James. “Zijn humeur is net een atoombom. Heel, heel zelden gebruikt, maar als het zover is, zaait hij dood en verderf.”

“Ik zal eens zien wat ik kan doen,” zei ik. “Hij zal niet boos op mij worden, want ik kan de moederlijke oude vriendinnenact doen.”

“Als je dat wilt doen, graag,” zei James, en bij het stoplicht keek hij me opeens aan met zoveel opluchting en dankbaarheid op zijn gezicht dat ik besloot Hughie zo snel mogelijk aan te pakken. “O,” ging hij verder, “nog gefeliciteerd met je toekomstige grootmoederschap. Jack vertelde het gisteren toen hij me uitnodigde, maar ik beloof dat ik het aan niemand zal verklappen.”

Toen we bij het appartement kwamen – eigenlijk is het eerder een half huis – leek Chrissie een klein beetje dikker geworden, maar de zwangerschap is nog niet zichtbaar. Ze blijft doorwerken tot de laatste minuut – ze is zo’n dynamische vrouw die de een of andere therapie verkoopt aan kuuroorden over de hele wereld, en ze staat erom bekend – ik heb het met eigen ogen gezien – dat ze drie gesprekken tegelijk kan voeren aan verschillende telefoons.

Tot mijn grote verbazing zat Jack, ooit de koning van de grunge, op de bank met een vest aan de Guardian te lezen. Het besef dat je kind niet alleen volwassen is, maar ook nog eens een degelijke volwassene die op het punt staat vader te worden, is behoorlijk verbazingwekkend. Zinnen als: “Schat, denk je niet dat je je schoenen af en toe zou moeten poetsen?” zijn al verstorven voordat ze met hun benige vingers aan de stembanden plukken.

Ze hadden een Indiase afhaalmaaltijd besteld met heerlijk veel extra pappadums, Chrissie had een werkelijk verrukkelijke chocoladetaart gebakken en iedereen zong ‘Happy birthday’. Ze hadden met z’n allen een dvd-speler voor me gekocht. Geen idee wanneer ik die zal moeten gebruiken, want ik ben nooit thuis, maar ik was ongelooflijk ontroerd. Misschien stellen ze zich voor dat ik elke avond op de bank zit met een video en een kruiswoordpuzzel. Ik kreeg ook een hele berg speciale zeepjes en douchegels die Chrissie van haar werk had meegenomen, en die ik helaas allemaal niet kan gebruiken omdat ik op een leeftijd ben waarop ik allergisch ben voor elk product met een geurtje en het moet laten bij hele saaie Unicura-zeep. Maar het was lief bedoeld.

Het leukste van alle cadeaus was de stappenteller waarom ik had gevraagd. Nu ik geen teenknobbelschoenen meer hoef te dragen, kan ik er met dit apparaatje achter komen of ik eigenlijk wel fit ben. Voel me een beetje een nerd omdat ik een apparaatje wil hebben om me te vertellen of ik wel genoeg beweeg, maar na vijf minuten door de flat rommelen en een keer naar de wc gaan, stond ik al op honderd stappen, dus was ik erg tevreden over mezelf. Ik denk dat ik het ding ook maar mee naar bed moet nemen, want tegenwoordig moet ik zo’n drie keer per nacht naar de wc, en het zou zonde zijn om die paar stappen niet te registreren. Hoewel het misschien niet zo lekker slaapt met dat ding onder mijn pon.

“Hoe wil je genoemd worden, mam?” vroeg Jack. “Wanneer de baby er is.”

Omdat ik ben opgevoed door twee personen die erop stonden dat ik ze bij hun voornaam noemde, heb ik graag dat iedereen bij zijn functie binnen familieverband wordt genoemd – van pappa en mamma tot tante en oom. Als een vriendje op school het dan heeft over zijn of haar oma, kunnen zij ook meebabbelen over hun eigen oma. Niet hun eigen ‘Annabel’ of ‘Chris’.

Dus antwoordde ik dat ik als het enigszins mogelijk was ‘oma’ genoemd wilde worden. Natuurlijk zou ik als de baby dat niet voor elkaar kreeg, tevreden zijn met ‘momo’ of ‘mopie’ of wat het kind dan ook verzon. Ik zou het niet eens erg vinden om ‘domba’ of ‘bromma’ genoemd te worden. Ik herinner me dat Philippa toen ze nog leefde een hekel had aan het woord ‘oma’ en steigerde bij het woord ‘kleinkind’, en dat ze erop stond dat het hare altijd haar ‘dochters kind’ werd genoemd.

“Ik vind dat jij ‘floma’ zou moeten heten,” zei James. “Jij zult de meest flitsende oma zijn die ik ken.”

“Floma!” zeiden Jack en Chrissie tegelijkertijd gruwend. “Wat smakeloos!”

“Nou, het is beter dan ‘dementa’ of ‘gaga’,” zei ik, niet dat ik graag ‘floma’ ben, natuurlijk.

“De vijf stadia van de mens,” zei James. “Verwend, competent, corpulent, impotent, dement.”

Het was mijn eerste nacht als zestigjarige, en ik sliep als een baby.

4 februari

Was op een ‘gezellig verjaarsdinertje’ met Marion en Tim, dat veel lolliger was dan de laatste keer. Alleen wij, en geen therapeut te bekennen. Tim had een prachtig gedicht voor me geschreven dat hij tijdens het dessert tamelijk dronken voorlas.

Hoe dóéje dat? Jij tart de tijd.

Je bent nog echt een jonge meid,

Fris, fruitig en van rimpels vrij – 

Je lijkt wel half zo oud als wij!

Wij strompelen achter je aan

Terwijl jij vrolijk door blijft gaan!

Heel vleiend en lief natuurlijk, maar dat gedoe over jong zijn irriteert me.

Ik zou heel tevreden zijn geweest met een gedicht dat als volgt ging:

De jeugd, dat dwangbuis, valt nu van je af:

Zestig! Dat is een zegen en geen straf.

Ervaren, vredig en de angst voorbij,

Geniet je van je rust, eindelijk vrij.

‘t Verleden moet gevierd en niet berouwd – 

Hiep hiep hoera! Champagne! Je bent OUD!

Of iets in die trant. Het is duidelijk dat ik nooit dichter had kunnen worden.

Lichtelijk bezorgd toen ik op de terugweg niets kon zien. Ik stopte en maakte mijn bril schoon, maar alles bleef ongelooflijk wazig.

5 februari

Penny opgebeld en gevraagd of die kon zien. Ze zei ja, dat kon ze. Toen vroeg ik of ze in het donker kon zien, en ze zei nee, alleen vampiers, uilen en mollen kunnen in het donker zien, en ik zei: nee serieus, ik kan niets zien als ik autorijd en ik kan niets zien als ik in bed wil lezen. Dus zocht ze het probleem op in haar boek Ogen: problemen met, en het blijkt dat mensen na hun zestigste twee derde meer licht nodig hebben om bij te lezen dan toen ze twintig waren. Meteen een afspraak bij de opticien gemaakt.

Penny heeft een tripje naar Nice voor ons geboekt in juni.

6 februari

Is er tegenwoordig iets mis met het woord ‘oud’, vraag ik me af. Ik was vandaag bij Waterstones en zag een boek dat een compilatie was van citaten van mensen van boven de zestig, met de onvoorstelbare titel Late Youth. Waarom al die eufemismen? Ik heb zelfs mensen horen praten over de ‘herfst van het leven’. Ik begin het idee te krijgen dat ‘oud’ een vies woord aan het worden is, zoals ‘negers’ of ‘mongolen’. En terwijl ik volkomen begrijp waarom we die laatste woorden moeten vermijden, lijkt het woord ‘oud’ niet gebruiken even preuts en belachelijk als Victorianen die rokken om de poten van hun piano hingen omdat ze zich niet op hun gemak voelden bij de aanblik.

Hoewel ik tamelijk ontroerd was door Hughie, die laatst James’ tante van vijfennegentig beschreef als ‘wel héél erg volwassen’.

7 februari

Geluncht bij Lucy in haar Londense pied-a-terre. Een prachtige pot hyacinten van haar gekregen. Ze doet aan yoga en deed op haar vloerkleed de Zonnegroet voor. Gelukkig kreeg ik het ook voor elkaar, hoewel ik dat gedeelte waarbij je je been gestrekt naar achteren moet steken niet prettig vond.

“We moeten in conditie blijven,” zei ze bezorgd, “anders gaat het helemaal mis met ons.” Ze is als de dood om zestig te worden, want ze denkt dat haar dan iets vreselijks zal overkomen.

“Je weet toch dat tieners de avond voor hun veertiende verjaardag helemaal lief en vriendelijk naar bed gaan, en dan op hun verjaardag wakker worden, vreselijk slungelig, met deuren slaand en pukkelig, en dat ze dan tegen je gaan gillen dat ze wilden dat ze nooit geboren waren?” zei ze. “Nou, ik denk dat ik de dag voordat ik zestig word volkomen normaal naar bed ga, en wanneer ik dan op mijn zestigste verjaardag wakker word, ga ik tieren over de verwording van de wereld en gillen dat tieners geen respect meer hebben voor de ouderdom, en klagen over de hoeveelheid afval bij mij in de straat.”

Ik stelde haar gerust dat ik al klaagde over het afval bij mij in de straat sinds ik een jaar of veertig was. Maar natuurlijk is het als je in Shepherds Bush woont moeilijk om niet te klagen over het afval, want vaak kun je je voordeur bijna niet uit door de bergen oude pizzadozen, kippenbotjes, halflege bierblikjes, kapotte televisies, matrassen, zakken met wat eruitziet als dode baby’s, lekkende accu’s en oude banken waar de stoepen mee vol staan.

8 februari

Ik word geteisterd door spam. Ik denk dat dat komt doordat iemand me een keer een zingende, dansende verjaarskaart heeft gestuurd via een of ander bedrijfin Amerika, en nu word ik overspoeld door reclame voor Viagra en penisvergroting, om nog maar te zwijgen van wanhopige verzoeken om geld van Nigerianen. Dit is de nieuwste, en ik vond hem eigenlijk wel leuk.

Dominee Charles Simpson heeft de bevoegdheid om tot u een JURIDISCH VERORDENDE DOMINEE binnen 48 uren te maken!

HUWELIJKEN

HUW uw BROER, ZUSTER, of uw BESTE VRIEND! Neem geen genoegen met het zijn van BESTE MAN of BRUIDSMEISJE

BEGRAFENISSEN

Een zeer harde tijd voor u en uw familie

Neemt geen genoegen met een dominee die u niet kent!

DOPEN

U kunt zeggen “WELKOM IN DE WERELD! IK BEN UW DOMINEE EN UW OOM!

Wat een speciale manier om een kind van God welkom te heten Wilt u uw eigen kerk beginnen?

Na uw WETTELIJKE ORDENING u kan uw eigen congregatie beginnen! Aangezien ik weet hoeveel u anderen wilt helpen, u gaat uw Certificatie van Dominee voor onder $100.00 ontvangen…Niet zelfs $50.00…U gaat de volledige leven-veranderende cursus voor slechts $29.95 ontvangen.

Voor dit zult u ontvangen:

1.  De 8-duim bij 10-duim certificaat in kleur, met gouden zegel (Certificaat professioneel door een inktpers gedrukt)

2.  Bewijs van de Certificatie voor Dominee in uw naam

3.  Vrij verscheept.

Denk je eens in dat je zo’n certificaat krijgt en dan tijdens het dopen van dat kleine persoontje opeens uitbarst in: “Welkom in de wereld! Ik ben je dominee en je grootmoeder!” Toch maar niet.

19 februari

Naar de opticien geweest. Nu ik zestig ben, mag ik mijn ogen gratis laten testen – geweldig – maar het is tamelijk irritant dat nu ik zestig ben, mijn ogen nauwelijks meer veranderen (behalve ‘s-avonds en achter de computer). Dus net op het momentdat je de opticien niet meer nodig hebt, krijg je hem gratis. Het zal ook eens niet…Toen ik binnenkwam, zat de man achter de balie, de neef van meneer Ahmed de bedrijfsleider, te klagen over de stank uit de afvoer. Voor zover ik het begreep, komt de put voor de afvoeren van het hele flatgebouw uit in de kelder van de opticien. Meneer Ahmed himself kwam erg geïrriteerd en handenwringend boven, alsof hij daar beneden een akelige ontmoeting had gehad met een stuk slijm of erger.

Hij controleerde mijn ogen en vertelde me dat er niets aan was veranderd – maar, onthulde hij opgewekt, hij zag wel al een begin van staar. Hij bracht dat nieuws alsof hij de eerste krokusjes van de lente had gezien. Het deprimeerde me een beetje. Daarna werd ik boos, want als mijn ogen niet zijn veranderd, waarom kan ik dan niets zien?

Eigenlijk heb ik nooit echt kunnen zien met de bril die ik nu heb. Ik kan de tekst op mijn computerscherm niet lezen tenzij ik mijn hoofd helemaal achteroverbuig. Ik heb het geprobeerd op een stapel kussens, zodat de computer lager is dan ik. Ik heb het geprobeerd met tientallen negentiende-eeuwse exemplaren van Punch eronder om hem hoger te zetten, maar het maakt allemaal niets uit. Meneer Ahmed zegt dat het aan twee dingen zou kunnen liggen. Ten eerste kan het iets zijn dat ‘vlekken en flitsen’ heet. En inderdaad komen er zoveel donkere vormen langs mijn ogen drijven dat ik soms het gevoel heb dat ik tijdens een storm door een herfstbos loop. Of, en dat is waarschijnlijker, het kan ook zijn dat mijn middengezichtsveld slecht is door de modieuze kleine bril die ik heb.

Meneer Ahmed en zijn neef tuurden naar mijn gezichtsveld, zetten met een speciale pen tekentjes op mijn bril, brabbelden optisch jargon tegen elkaar, en zeiden ten slotte dat ik weer prima zou kunnen zien als ik vijfhonderdvijfenzeventig pond neertelde voor een nieuwe bril. Ik slikte. Geen reactie. Toen slikte ik weer, een beetje harder. Niets. Ten slotte zei ik: “Hemeltje, dat is vreselijk duur!” en dat zorgde voor resultaat.

“Voor u: vijfhonderd pond,” zei meneer Ahmeds neef.

Het blijft “Christemeziele!”, hoeveel ze er ook afhalen.

Toen ik wegliep, kwam er opeens een gedachte bij me op: zou die stank in de afvoer komen door alle oude staarlenzen die ze door de plee spoelen? Jasses.

Toen ging ik naar Sainsbury’s om vis te kopen, en van dat speciale voer dat Pouncer lekker vindt. Tenminste, hij vond het vorige week lekker. Dat is zo gek bij katten. Drie maanden lang wensen ze alleen Whiskas Kalkoen in Jus te eten, en net als je bij de groothandel een hele tray hebt gekocht, trekken ze er opeens hun neus voor op en willen alleen nog maar Sainsbury’s Selecte Brokjes met Kip en Tonijn.

Een dikke man voor me in de rij droeg een T-shirt waarop stond:

NOU EN?

Later

Toen ik thuis was, belde James om me te vertellen dat zijn tante Jane – ja, die ‘wel héél erg volwassene’ – naar een tehuis is gegaan, in eerste instantie schoppend en schreeuwend, maar dat duurde niet lang, want het schijnt daar vol te zitten met ‘zeekapiteins’. Ook al zit bij die kerels elk steekje los dat ooit vastzat. Jane, bij wie nog maar een half steekje vastzit, wordt helemaal opgezweept en verjongd door de simpele aanwezigheid van een man. Net zoals ik, eigenlijk. Raar is dat. Ik heb tegenwoordig op het seksuele front godzijdank geen enkele interesse meer in mannen, maar ik kan me nog steeds enorm gevleid voelen als een man, een willekeurige man, naar me kijkt, knipoogt en flirt.

Hughie gevraagd iets te komen drinken en me te helpen met de dvd-speler – niet dat hij iets weet van dat soort dingen, maar ik had bedacht dat hij me de instructies kon voorlezen terwijl ik ze opvolgde. En belangrijker nog, ik wilde het over zijn hoest hebben. Hij kwam langs, maar in plaats van er vijf jaar ouder uit te zien dan ik, want dat is hij, zag hij er helemaal uitgeblust uit, meer als iemand van mijn vaders leeftijd.

“Ben je afgevallen, Hughie?” vroeg ik toen ik hem binnenliet. “Je ziet er niet zo, eh…goedbedekt uit als de laatste keer dat ik je zag.”

“Goedbedekt! Wat een woord,” zei Hughie. Toen hij binnenkwam, hoestte hij, wat maar een geluk was, want als hij om de een of andere reden niet had gehoest, had ik met mijn mond vol tanden gestaan. “Wat ziet het er allemaal prachtig uit,” zei hij, en hij keek bewonderend de kamer rond terwijl hij ging zitten. “Je hebt echt geluk met Maciej. En hij ziet er nog goed uit ook. James en ik moeten het stellen met een vreselijke ouwe taart die Lilian heet en die zich voortdurend ziek meldt.”

We probeerden de dvd-speler aan de praat te krijgen, maar kwamen helemaal nergens. Er komt een scartkabel aan te pas, en altijd als ik dat woord hoor, slaan mijn hersenen op tilt. Ik weet niet wat een scartkabel is en ik zal het nooit weten ook. Toen ik Jack belde, zei hij dat daar een dikke stekker vol puntjes aan zat, zodat ik een vaag idee had hoe zo’n ding eruitziet, en hij zei ook dat er een heel stel in zijn oude kamer boven opgeslagen lag.

“Mam, je hebt tientallen scartkabels,” zei hij. “In die kast. In mijn oude kamer.”

Ik dacht erover na. Jacks oude kamer werd nu bewoond door Michelle. Ik zag de angstwekkende bergen cd’s, cosmetica, dvd’s, plastic tassen en afgedankte handtassen, die Michelle boven op mijn uitgebreide collectie kabels had gepropt. Dus besloot ik dat het wel mooi was geweest voor één avond. Ik had de dvd-speler uit zijn doos gehaald, en dat was al eng genoeg. Morgen ga ik de scart-situatie aanpakken.

Intussen was het makkelijk om Hughie op zijn huid te zitten over de dokter, want hij hoestte aan één stuk door.

“Hughie, wat ga je doen aan dat gehoest?” vroeg ik. “Het is verschrikkelijk. Ben je bij de dokter geweest?”

“Nee,” zei hij, “maar je hebt gelijk. Ik moet een afspraak maken. James blijft maar aan mijn kop zeuren. Ik zal het morgen doen. Dat zweer ik op het graf van mijn moeder.”

“Je moeder is gecremeerd. Ze heeft geen graf,” zei ik, scherp als een Sherlock Holmes in mijn vastbeslotenheid alle achterdeurtjes dicht te slaan die Hughie wilde openhouden.

“Dat is zo,” zei Hughie. “Maar ik zal gaan. Ik moet er iets aan doen.”

Maar ik had sterk het gevoel dat hij er helemaal niets aan zou doen. Hij zag eruit als iemand die zichzelf voor de gek hield. Maar ik kon niet verder aandringen, dus liet ik het erbij.

4 maart

Een late verjaarslunch met Archie in een restaurant dat Pulli heet, in het hippe Clerkenwell. Het was erg aardig van hem om dat te organiseren, want hij moet zich nog behoorlijk ellendig voelen na Philippa’s dood. Het is tenslotte nog maar een half jaar geleden. Ik kon me voorstellen dat hij dacht: “Waarom zou ik Maries verjaardag vieren terwijl die arme Philippa de zestig niet eens heeft gehaald?” Zo zouden mijn hersenen in elk geval werken. Maar Archie is waarschijnlijk te aardig om zoiets te denken.

Hij kan zichzelf geweldig wegcijferen. Zijn uitnodiging voor de lunch, op mijn antwoordapparaat, klonk als volgt: “Zou het eventueel mogelijk zijn dat je me belt als de gedachte aan lunchen met mij geen absolute gruwel voor je is?” Toen hij belde om de afspraak te maken, had hij gezegd: “Laten we donderdag afspreken – als we tijd van leven hebben…”

God weet hoe Archie een tafel te pakken heeft gekregen, want Pulli is een restaurant waarvoor je een moord moet plegen om erin te komen, maar hij geeft vast vorstelijke fooien. (Geven vorsten fooien? Of wuiven die alleen maar?)

Ik moet bekennen dat mijn hart een sprongetje maakte toen ik hem zag staan voor het restaurant. Ik weet dat veel mensen dol zijn op bonkige kerels in een T-shirt, of op emotionele jonge Italianen met watervallen van krullend zwart haar, maar voor mij is de aanblik van een lange, elegante Engelsman van middelbare leeftijd met een lange op maat gesneden, openhangende jas, die in een straat in Londen staat, hartveroverend – als mijn hart te veroveren was, tenminste.

Toen hij mijn Eerste Liefde was (hoewel hij dat toen niet wist, en nu godzijdank nog steeds niet), zal hij niet ouder zijn geweest dan vijftien, en ik had hem leren kennen op een Amerikaans feestje waar ik onuitgenodigd was komen binnenvallen. Ik liep regelmatig ‘s-avonds langs het huis van zijn ouders in Chelsea en staarde naar het verlichte raam, terwijl ik me afvroeg of hij thuis zou zijn. En toch leek het me toen ik aan het tafeltje ging zitten heel bijzonder dat die twee rollen konden bestaan in één leven. Ooit, toen ik zestien was, en verlegen, doodsbang en ellendig, sloop ik langs zijn raam als een stalker – en nu, bijna vijftig jaar later, zat ik met hem in een restaurant in Clerkenwell, ontspannen en vol zelfvertrouwen, zonder plannen met hem te hebben, en alleen blij met zijn prettige gezelschap tijdens de lunch. Wat heerlijk om niet gedreven te worden door een verlangen naar gezelschap en seks.

“Zou je het heel erg vinden me het menu te geven als het niet al te lastig is?” vroeg hij. En vervolgens: “O, uitstekend!” tegen de ober toen die het mineraalwater bracht. “Wat bijzonder attent van u!”

Natuurlijk had ik hem geschreven nadat Philippa was overleden, maar ik had het gevoel dat ik het nog even moest hebben over haar dood, dat ik het onderwerp niet helemaal kon vermijden, en hij zei, op die lieve manier waarop sommige mannen praten over iets wat echt belangrijk voor hen is maar wat ze niet willen laten merken: “Ja, absoluut enorme pech, hè? Ik pleng nog steeds af en toe een traantje.”

Hoe dan ook, het eten was ongelooflijk duur en ik voelde me erg schuldig dat ik een kalfszwezerik in paddenstoelensaus en polenta bestelde, want dat kostte ongeveer twintig pond. Archie bestelde een cappuccino van kreeft en bloedworst, en de ober zei: “Iez dat alles? Hier raden we onze gasten aan ieder minstens drie dingen te bestellen.”

Toen het eten werd gebracht, bleek mijn zwezerik het formaat te hebben van een duimnagel, met zo te zien drie gesnipperde taugé-spruiten en één fijngehakte champignon in een theelepeltje saus – en dat alles geserveerd op een stuk leisteen! Archies cappuccino van kreeft en bloedworst was een kommetje ter grootte van een kopje van een kinderserviesje, voor de helft gevuld met bouillon.

Tijdens de lunch hadden we het natuurlijk over de ouderdom. Ons eerste onderwerp was het feit dat ze om ons heen vallen als witjes.

“Ja, we komen op de moeilijke leeftijd,” zei hij.

“Hoe bedoel je?”

“Nou, als ik in de rouwadvertenties kijk, lijkt iedereen tussen de achtenvijftig en de vijfenzestig te zijn, of tussen de tachtig en de negentig,” zei hij. “Vergeet niet dat die arme Philippa negenenvijftig was. Ik denk dat we als we de komende paar jaar doorkomen, nog een hele tijd meekunnen.”

“Je bedoelt net zoiets als de sloot bij een hindernisrace?”

“Precies! Wat weet je dat weer verrekt goed te formuleren!”

Natuurlijk kwamen we ook op het onderwerp pensioen, en hij verklapte dat hij langzamerhand zijn brutaliteit aan het verliezen was als het ging om het investeren van grote bedragen, of wat hij dan ook doet. En ik was het met hem eens. Als ik tegenwoordig weer even inval op een school, iets wat ik vroeger achteloos deed, voel ik me soms helemaal wankel. Ik weet hoe een acrobate zich moet voelen als ze de dertig bereikt. Oké, ze is sinds haar zestiende duizenden keren door de lucht gesprongen, maar opeens is het beangstigend.

“Maar we zouden juist minder bang moeten worden naarmate we ouder worden, niet banger,” zei ik. En inderdaad is een van de geweldige dingen van ouder worden het waanzinnige zelfvertrouwen dat het geeft.

“Volgens mij zijn we net oude hertenbokken, bang voor nieuwe jonge bokken met grote geweien,” zei hij.

“Ik voel me helemaal geen oude bok,” zei ik. Ik droeg een heel mooi Vivienne Westwood-topje dat ik in de uitverkoop had gekocht, en laarzen met hele hoge hakken, en ik vond dat ik er tamelijk flitsend uitzag.

“Jij ziet er ook niet uit als een oude bok! Jij ziet er, als ik zo vrij mag zijn, uit als een verrekt jonge bok. Een uiterst aantrekkelijke en móóie jonge bok.”

“Toch geen bok, Archie…”

“Nee, natuurlijk niet! Wat ben ik toch een verrekte domkop.”

Ik heb het gevoel dat er een moment komt dat te veel ervaring niet in ons voordeel werkt, maar in ons nadeel. In ons leven hebben we zoveel dingen gevonden die zouden kunnen gebeuren, zoveel beangstigende mogelijkheden, dat we voortdurend proberen ze te vermijden, en daar worden we zenuwachtig van.

“Mijn ouders, die toen ze jong waren er niet tegen opzagen de hele wereld te doorkruisen en in allerlei treinen te stappen, werden toen ze oud waren als de dood voor reizen,” zei Archie. “Alleen al naar Oxford gaan was een gigantische onderneming en een reden voor enorme paniek. Daarom komen oude mensen steeds vroeger op het station.”

“Ik ben tegenwoordig vreselijk vroeg op het station,” zei ik. Eigenlijk zou je niet tegen oude mensen moeten zeggen dat ze er jong uitzien, maar misschien is het grootste compliment wel: “O, je ziet eruit als iemand die de trein maar nét haalt.”

“En wat denk je van tuinieren?” vroeg ik.

Archie knikte somber. “Ja, doe ik veel, moet ik toegeven,” zei hij. “Deels uit zorginstinct – er is niemand meer om voor te zorgen als de kinderen het nest hebben verlaten – maar deels ook uit het besef dat alles steeds opnieuw begint, het groeit, het sterft, het groeit, het sterft…net als wij. Weet je nog die hardloper?” vroeg hij opeens tamelijk geïrriteerd. “Linford Christie – was dat niet die met dat broodtrommeltje? Hoe dan ook, die had iets gewonnen op de hoge leeftijd van tweeëndertig, en weet je wat hij zei? ‘Leeftijd is maar een getal.’ Wat bedoelde hij daarmee: ‘maar een getal’? Stel nou dat iemand zou beweren dat hij drieënhalve minuut had gedaan over de vijftienhonderd meter in plaats van tweeënhalve, en dat die als hij daarover klaagde, zou zeggen: ‘Ach, het is maar een getal’, dan zou hij toch verrekt ontevreden zijn?”

Na het kleinste hoofdgerecht dat ooit heeft bestaan in de geschiedenis van de mensheid, van het formaat dat je zou klaarmaken voor een kabouter, vroeg ik ter afsluiting een kaasplankje, omdat ik stierf van de honger, en er arriveerden drie stukjes kaas, doorzichtig van dunheid, als vierkante centimeters vitrage; Archies chocolademousse, een dun buisje ter grootte van een half potlood, werd geserveerd op een stuk spiegel. God mag weten hoe hoog de rekening was.

Maar toen hij die betaalde, zei hij: “Nou, hier komen we niet meer terug. Zullen we misschien even langs de Burger King lopen voordat we naar huis gaan?” Toen zei hij, met een tamelijk indringende blik: “We moeten dit snel nog eens doen. Laten we er een gewoonte van maken.”

Snel? Gewoonte? Wat bedoelde hij in hemelsnaam? Ik voel me helemaal raar. Hij bedoelde toch niet…Nee, natuurlijk niet.

Hoe dan ook, daar doe ik allemaal niet meer aan.

Later

Bij thuiskomst even Michelles kamer ingedoken om de scartkabel te halen. Ontdekt dat ze de hele kamer donkerroze heeft geschilderd. Hoe het kan dat ik de verf niet heb geroken, weet ik niet. Penny zegt dat naarmate je ogen en oren achteruitgaan bij het ouder worden, je reukvermogen scherper wordt. Kennelijk volslagen nonsens. Michelle heeft ook gouden sterren aan het plafond vastgemaakt, en een soort diepblauw baldakijn van chiffon opgericht boven het bed, dat is overdekt met pluchen beesten; het ziet eruit als een mengeling van het boudoir van een hoer en de kamer van een tienjarige. Ik wilde net woedend worden toen het tot me doordrong dat het er eigenlijk geweldig leuk uitziet.

Tot mijn schrik een stel lege wijnflessen in haar prullenmand ontdekt. Ze is toch geen stiekeme drinker? Wilde dat ik nooit naar binnen was gegaan.

Raar hoor. Het is best dat ik een stiekeme drinker ben, maar zij mag geen stiekeme drinker zijn. Ik zeg stiekeme drinker. Het probleem is dat ik steeds vaker een glas wijn nodig heb voordat ik zelfs maar naar buiten kan gaan om iets met iemand te gaan drinken. Zei ik ‘nodig’? Zei ik ‘één’ glas wijn? O, Marie, op naar de AA.

6 maart

Jack en Chrissie hebben de echo gehad, dus mag ik het eindelijk aan iedereen vertellen. Helaas is daar helemaal geen lol aan, want degenen die al kleinkinderen hebben, zijn absoluut niet onder de indruk, en degenen die ze niet hebben, kijken zo treurig jaloers dat ik me een monster voel als ik mijn goede nieuws met hen heb gedeeld. Eigenlijk voel ik me als iemand die door de krottenwijken van Bangladesh loopt met een enorme tas taartjes die ik een voor een in mijn mond prop met een hand vol diamanten ringen.

Het schijnt een jongetje te zijn. Wat een heel klein beetje jammer is, want omdat ik zelf ook een jongetje heb gehad, had ik graag iets anders leren kennen en het natuurlijk dolgraag in allerlei meisjesdingen gehuld. Maar het is niet anders. Zoals Jack zegt: het is tenminste geen konijn, wat erg verontrustend zou zijn.

Een van Jacks vrienden vroeg hem waarom ze het geslacht van de baby wilden weten en het niet een verrassing lieten zijn, waarop Jack terecht antwoordde dat alleen al de baby krijgen verrassing genoeg zou zijn, en hoe dan ook, toen ze na de echo het geslacht te horen kregen, was dat al een verrassing.

Ik ga vanavond bij hen langs, dus moet ik eens aan de gang met de dvd-speler – ik kan daar niet vanavond komen aanzetten en zeggen dat ik hem nog niet aan de praat heb.

Later

De hele dag met de dvd-speler geworsteld. Ik wist de scartkabel aan te sluiten, en toen werd de tv blauw en verschenen de letters dvd…dus kennelijk werkte het allemaal. Maar toen ik er een dvd in deed, bleef hij maar zeggen dat er geen disk in zat. Ik wist het niet meer en moest Jack bellen.

“Ik heb hem erin gedaan, maar er gebeurt niets,” zei ik.

“Mam,” zei Jack, met die voorzichtige klank in zijn stem waarvan ik weet dat die betekent: “Ik kan niet geloven dat je zo’n totale debiel bent.”

“Welke kant doe je boven?”

“De goeie kant,” zei ik. “Zilveren kant boven.”

“Dat is de verkeerde kant boven,” zei hij, en ik kon zijn wenkbrauwen ongeveer tegen het plafond horen knallen.

“Maar op de andere kant staat van alles geschreven,” legde ik uit. “En plaatjes.”

“Dat is de kant die je nodig hebt,” zei hij.

Hij had gelijk.

Wat zou ik moeten zonder zoon? Als ik geen zoon had, zou ik nog steeds brieven schrijven in plaats van te e-mailen. Alleen maar omdat hij ergens in de jaren tachtig begon te gillen en me smeekte een computer te kopen, ben ik überhaupt van de typemachine losgeweekt, en ik weet nog dat hij als elfjarige met zijn nieuwsgierige, middelgrote handen het hele ding uitpakte en installeerde, en het allemaal geduldig aan mij uitlegde alsof ik een totale imbeciel was.

“Dit, mam,” zei hij, en hij liet me een stuk plastic zien dat met een snoertje aan een luguber uitziende doos vastzat, “is een muis.”

Toen al helemaal buiten zinnen van de spanning barstte ik in tranen uit en zei: “Maar het is geen muis! Dat is het nou juist met die verschrikkelijke computergevallen! Ik snap ze niet! Ik snap er helemaal niets van! Ik zal ze nooit begrijpen! Ik wou dat we dat verschrikkelijke ding nooit hadden gekocht!”

En ik weet nog dat hij zijn armen om me heen sloeg, lachend en troostend, en dat ik voor het eerst dacht: “Dit is het begin van oud worden, als mijn zoon mij troost. Als mijn zoon mij lesgeeft. Als mijn zoon voor mij zorgt. Vandaag gebeurt het bij het ontraadselen van een computer, maar dit is de eerste van vele dagen, en het is een enorme stap in ons leven, en hoewel ik er nu niet zo kapot van ben, is het een noodzakelijke stap en een normale stap voor hem en voor mij.”

Hoe dan ook, tegen de tijd dat ik bij hen ging eten, had ik de slag van de dvd-speler te pakken, hoewel ik video’s nog steeds beter vind omdat je video’s snel vooruit kunt spoelen, en dat heel raar gaat met dvd’s, maar het is niet anders.

“Het is niet anders.” Dat is nog eens een bejaarde uitdrukking. Ik geloof niet dat ik die uitdrukking ooit zo vaak heb gebezigd als dit jaar, en ik denk niet dat ik haar ooit heb gebezigd toen ik jonger was. Toen ik jonger was, was het hele idee van ‘het is niet anders’ een gruwel. “Het is wél anders!” zou ik eerder zeggen. “Het is niet anders’ is een uitdrukking van volledige berusting, gecombineerd met aforistische aanvaarding. Ze bevalt me wel.

Ik draafde bij de auto weg om de bendes te vermijden – ‘draafde’ was niet helemaal het goede woord, misschien zou ‘schuifelde haastig’ beter zijn, want de voeten zijn nog niet helemaal op en top na de operatie – en Chrissie kwam bijna uit haar kleren barstend en uitgeput naar beneden. Ze hadden heerlijk voor me gekookt, en ik smaakte het twijfelachtige genoegen de echo te mogen bewonderen.

Natuurlijk zijn echo’s dingen die we in mijn tijd niet hadden…er was ook geen mogelijkheid om achter het geslacht van de baby te komen. De beste voorspellingen deden vriendinnen die onze trouwring aan een touwtjejioven onze buik lieten bungelen. Als hij de ene kant op draaide, was het een jongetje, en de andere kant op een meisje. Of vice versa. O hemel, dat slaat nergens op. Hoe dan ook, de echo schijnt nu alles te laten zien. Nou ja, aan sommige mensen.

Het enige dat ik kon zien, en dat was zowel met als zonder bril, was een soort rare blob als een plasje petroleum op het oppervlak van een vijver. Of eigenlijk als een foto die ik vorige week in de Daily Mail zag van iets wat een afbeelding van Jezus moest zijn die was ontdekt op een taco. Hoewel ik dat er zelf niet in zag.

Jack zei maar steeds: “Kijk dat hoofdje nou!” En ik steeds maar zeggen dat ik het niet zag, totdat ik uiteindelijk wel móést doen alsof ik het zag.

“O, ik zie het!” zei ik. “Ach, wat lief.”

“Zie je het echt, mam?” vroeg Jack wantrouwend.

“Ja, nou, vaagjes,” zei ik.

“Het is niet vaag, het is volkomen duidelijk,” zei hij tamelijk snibbig.

Toen ik naar huis reed, maakte ik me opeens zorgen. Zou het autistisch zijn? Waar die angst vandaan kwam, geen idee, maar ik wist dat hij me niet meer los zou laten als hij eenmaal bezit van me had genomen. Raar, want toen ik zwanger was van Jack had ik dat soort angsten niet. Ik denk dat het hele idee van een kind krijgen angstwekkend genoeg was en de afdeling zorgen in mijn hersenen zo vulde dat er geen plaats was voor de angst of het kind wel in orde zou zijn. Maar opeens had ik die verschrikkelijke fantasie dat dit kind raar zou zijn. En dat ik de enige was die kon zien dat het raar was, vanaf het eerste begin. En dat ieder ander dacht dat het helemaal in orde was, behalve ik…

“Nu hou je op!” zei ik tegen mezelf toen ik bij mijn huis uit de auto stapte. “Hou onmiddellijk op!”

Ik mag dan wel mijn baan hebben opgegeven, maar er leeft nog steeds een zestigjarige schoolfrik in me. Vergeet het kind in je maar. Wat je wilt, is een verstandige juf in je, die zorgt dat je de dingen in de juiste proporties blijft zien. Helaas blijkt vaak dat wanneer het gaat om echt gekmakend verontrustende, irrationele zorgen zoals baby’s en autisme, de juf in me zich heeft teruggetrokken in een afgesloten studeerkamer om examens na te kijken.

20 maart

Zag net een reclame in een tijdschrift voor een ‘klassieke retro mechanische schrijfmachine’. Het is volgens de reclame een ‘zeldzame klassieker’.

Bespaar £1000 op de kosten van de aanschaf van een computer – hij kost maar £49,99.

Er is niets bevredigender dan het gerikketik van een traditionele schrijfmachine…

Een geweldig cadeau voor iedereen die zich de goede oude tijd kan herinneren…

Iedereen die dacht dat het een geweldig cadeau voor me zou zijn, zou de wind van voren krijgen, dat kan ik je wel vertellen.

Die ‘goede oude tijd’ herinner ik me maar al te goed. Stapels en stapels carbonpapier overal tussen, een beetje zoals Bronco-toiletpapier (ook iets waar ik graag afscheid van neem), dat bekendstond als ‘doorslagpapier’. Elke keer dat je op het voorste blad een fout maakte, moest je ook in alle kopieën de fout corrigeren. Omdat de optie knip & plak niet bestond, moest je als je iets belangrijks aan het schrijven was daadwerkelijk knippen en plakken.

Ik herinner me mijn eerste baantje als secretaresse, voordat ik lerares werd. Ik zat in een ruimte waar het zo koud was dat ik handschoenen aan moest om te typen, en als je een beetje een hoeveelheid kopieën nodig had, moest je die maken op een enorm ding dat een stencilapparaat heette. Alle pagina’s die gedupliceerd moesten worden, werden in was getypt…en fouten moesten worden hersteld met vreemd roze spul en opnieuw getypt. Ik hoor nog het kreunende geluid dat het apparaat maakte als het draaide. Ik hoor ook nog het kreunende geluid dat ik maakte als ik ermee probeerde te werken.

Wie zou er in hemelsnaam nu een oude schrijfmachine kopen? O, ik weet het al…Philippa’s zuster. Die zou het prachtig vinden. Echt iets voor mensen van ‘onze leertijd’. Grrr.

30 maart

James kwam me helpen een spiegel op te hangen die ik gisteren op een rommelmarkt had gekocht. Hij hield vol dat de plaats waar ik hem wilde ophangen alle goede geesten uit het huis zou verdrijven, omdat het tegenover de voordeur was, aan het eind van de gang.

“Het riekt gewoon naar ‘Wegwezen!’, schat,” zei hij. “Je wilt niet binnenkomen en als eerste jezelf zien! Helemaal verwinkeld en verwilderd!”

“In mijn ogen verwelkomt dat spiegelbeeld me,” zei ik uitdagend. “Het drijft me niet naar buiten. En hij zal het licht weerkaatsen, waardoor dit miezerige gangetje veel groter lijkt. Bovendien,” voegde ik er zogenaamd vol zelfvertrouwen aan toe, “denk ik dat licht de slechte geesten weghoudt, niet de goede.”

“Licht, ja, maar spiegels zijn rare dingen, Marie,” zei James. “Het zijn onze negatieve tegengestelden. Slecht karma. Niet goed voor chakra’s.”

“Er is niets mis met mijn chakra’s, wat dat ook mogen wezen,” zei ik boos. “Ze klinken als crackers. Hoe dan ook, ga je me nog helpen of niet?”

Toen de spiegel hing, moest James toegeven dat het zo mooi stond dat hij onmogelijk iemand kwaad kon doen, en dat was een hele opluchting. Hoewel ik niets geloof van al zijn idiote ideeën, is er altijd een stukje van me dat denkt: Maar stel dat het waar is? Stel dat er ‘s-nachts een chakra onder mijn bed ligt, klaar om toe te slaan?

10 april

Ben er de hele week van overtuigd geweest dat ik keelkanker heb. Ik werd om drie uur ‘s-nachts wakker, sidderend van angst dat eerst mijn tong eruit moet worden gesneden en daarna mijn stembanden, en dat ik al gauw alleen maar zal kunnen communiceren met knorrende geluiden, via laptops en uiteindelijk met een raar soort Amerikaanse stem, net zoals Stephen Hawking.

Gelukkig schoot me vanochtend te binnen dat ik hier al vaker bang voor ben geweest, en dat na veel onderzoeken bleek dat ik een keelontsteking had, veroorzaakt door iets wat reflux wordt genoemd. Een klep die ervoor zorgt dat er ‘s-nachts geen maagzuur naar boven kolkt door je luchtpijp of hoe dat ook heet, werkt niet zo goed, en dan moet je een poosje speciale pillen voor die klep slikken totdat alles tot rust is gekomen. Het is een van die kleine gebreken die de kop opsteken naarmate je ouder wordt.

Ik slikte een paar antiklepsluitpillen (of waren het juist klepsluit-pillen?). En dat lijkt te werken.

11 april

Nu ik me geen zorgen meer hoef te maken over keelkanker, heb ik tijd om me bezig te houden met die andere grote zorg, namelijk of de baby wel gezond zal zijn. Vannacht om vier uur wakker geschrokken met voor mijn ogen een verschrikkelijk scenario. De baby had een afschuwelijke aangeboren afwijking en was geestelijk een bloemkool. Chrissie en Jack hielden van het kind, maar het verpestte hun leven. Ik wist dat ze liever hadden gehad dat het niet was blijven leven. En op een dag, toen ik oppaste, smoorde ik het kind met een kussen. Daarna belde ik de politie, ik werd gearresteerd en kwam in de gevangenis terecht. Natuurlijk wilden Jack en Chrissie me nooit meer zien, en toch wist ik dat ze me dankbaar waren omdat ik hun – en de baby – een afschuwelijk leven had bespaard. Ik wist zeker dat ik er goed aan had gedaan…Tegen vijven had ik in de gevangenis een tekencursus georganiseerd, en hielp ik iedereen daar met zijn sociale problemen en met zijn opleiding…

12 april

Komt er dan nooit een eind aan die zorgen? Vannacht werd ik om drie uur wakker en raakte in paniek over oud worden, ik bedoel écht oud, en in een stoel zitten in een verzorgingshuis, met dekens om mijn knieën geslagen en de pies die langs mijn benen druipt. De tv zou de hele dag aanstaan, Jack en Chrissie waren het zat me steeds te bezoeken, en ze dachten trouwens toch dat ik een bloemkool was en dat het daarom niet uitmaakte, en elke keer dat ik longontsteking kreeg, zou ik krachtige antibiotica toegediend krijgen zodat ik nog heel lang bleef leven totdat ik uiteindelijk op mijn honderdvijftigste de pijp uit ging. Het zweet brak me uit. Waarom raak ik toch steeds in paniek? Het heeft vast iets te maken met de komst van de baby. Dat weet ik wel zeker.

Of misschien ligt het aan de lente. Vreemd genoeg lijden mensen meer onder depressies en paniekaanvallen in de lente dan in andere seizoenen. Overal staan krokussen, en op de stoep bij Shepherds Bush Station narcissen in monsterlijke betonnen bakken.

Later

Dat fluiten van Maciej is behoorlijk irritant. Hij heeft een nieuwe vriendin. Hij heeft me een foto van haar laten zien. Ze werkt in een nagelstudio en ziet er beeldschoon uit. “Ik verliefd,” zei hij, en daarbij legde hij zijn hand op zijn hart.

13 april

Goddank de hele nacht doorgeslapen. ‘s-Ochtends heb ik mezelf gewogen. Ik woog 67 stone en 8 pound. Bezorgd vroeg ik me af hoe ik ooit in de ambulance zou moeten passen als ik ziek was, maar realiseerde me toen dat Michelle me voor was geweest en verdomme met de knop onder de weegschaal het kreng had ingesteld op kilowatt, of hoe het ook heet.

Mijn weegschaal staat in de badkamer, naast een hoge, mahoniehouten ladenkast die ik van mijn grootmoeder heb geërfd. Daar bewaarde ze brieven in, linten, vergrootglazen, allerlei prullaria…Ik daarentegen gebruik hem voor pillen, zalfjes, pleisters en stapels verlopen medicijnen. Uit ervaring weet ik dat hoewel sommige medicamenten na het verstrijken van de uiterste houdbaarheidsdatum niet meer bruikbaar zijn, dat voor de meeste niet opgaat. Plotseling vroeg ik me af of je dood kon gaan van slaappillen die in de loop der jaren hun werking hebben verloren, mits je er echt in gelooft.

Ik heb nog een doos vol te gek goeie slaappillen over uit de jaren zestig, knalblauwe capsules, die ik in een la bewaar voor het geval ik ineens genoodzaakt ben om zelfmoord te plegen. Het zou afschuwelijk zijn om ze allemaal in te nemen en dan toch nog wakker te worden. Aan de andere kant, als ik maar geloofde dat ze nog steeds even krachtig waren, zou ik dan doodgaan, of ze nu sterk waren of niet? Met andere woorden: kun je met een placebo de pijp uit gaan?

Die gedachten kwamen bij me op doordat ik een geheimzinnig mailtje had gekregen van een volslagen onbekende die blijkbaar kanker had en naar Afrika was afgereisd om een medicijnman te raadplegen, die hem had gevraagd bij zijn volgende bezoekje het volgende mee te brengen:

3 jonge katten, 1 merelei, 1 duif, 1 zwarte haan, een kalebas van gemiddelde grootte, en een ruime hoeveelheid zeep, 8 kaarsen en een fles gin. Ik volgde dit naar de letter op en met deze voorwerpen voerde de Oude Man een ceremonie uit en gaf me deze keer mijn eigen Voodoo: zwarte zeep met een kaurischelp erin. Ik kreeg de strikte opdracht de zeep elke dag te gebruiken en tijdens het wassen in mijn hoofd alles te herhalen wat ik bij eerdere ceremonies had opgeschreven.

Ik heb alle instructies opgevolgd, met als resultaat dat ik weer zo goed als nieuw ben. Ik voel me echt veel beter, en toen ik naar de oncoloog van het Marsden ging, stond hij versteld dat ik zo was opgeknapt.

Bij nader inzien blijkt deze mail te zijn doorgestuurd door Philippa’s zusje. Erg irritant. Ze vraagt me dit door te sturen naar tien kennissen, zodat ze kunnen bidden voor deze gozer, wie hij ook moge wezen. Ik peins er niet over.

Toch is het een verleidelijk verhaal. Ik wilde meteen met een paar flessen gin naar de medicijnman afreizen, en als bij toverslag van verschillende kwalen afkomen: artritis, nachtmerries, overmatig alcoholgebruik…Die jonge poesjes zouden echter een probleem kunnen vormen. Ik ben bang dat ze jammerlijk aan hun einde zouden komen.

Toen ik weer op de weegschaal ging staan, bleek ik 10 stone en 9 pound te wegen, en dat is veel te zwaar. Ik schoofde weegschaal een eindje opzij, en kreeg te horen dat ik 10 stone en 11 pound woog – nog erger. Nu weet ik het helemaal niet meer. Misschien weeg ik zonder het te weten wel 13 stone en 5 pound. Of misschien lijd ik aan anorexia en kan ik elk moment dood neervallen. Ja hoor.

Later

Toen ik in de keuken kwam, merkte ik dat de melk op was. Ik heb het vreselijke gevoel dat Michelle het laatste beetje heeft opgedronken. Ik werd ziedend. Ten eerste omdat ik geen melk meer had, en ten tweede omdat het zo irritant is om je druk te moeten maken over een klein beetje melk. Het gaat niet zozeer om de melk zelf, maar om het feit dat ik me moet aankleden en naar de winkel gaan om inkopen te doen, alleen maar voor een kopje thee. Uiteindelijk schortte ik mijn nachtpon hoog op met het koord van mijn ochtendjas, trok mijn jas erover aan, stak mijn blote voeten in een paar schoenen en schuifelde zo naar de supermarkt om de hoek. Behalve dat mijn haar alle kanten op stak, zag ik er niet veel anders uit dan anders.

Buiten straalde het lentezonnetje, en de imam van de plaatselijke moskee maakte een buiging en zei: “Goedemorgen!” Hij is echt heel charmant, met een lange grijze baard, een crickettrui over zijn jurk en een prachtig geborduurd kapje op zijn hoofd. Daarom schaamde ik me niet zo erg over mijn eigen vreemde uitdossing.

De vorige week, toen ik de troep van de stoep aan het vegen was, nam hij de bezem van me over en stond erop het voor me te doen.

“Assalaam aleikoem,” zei hij. Ik antwoordde trots op mezelf: “Waaleikoem salaam.” Maar dat wil niet zeggen dat ik Arabisch aan het leren ben. Meer dan die drie woorden in een vreemde taal ga ik op mijn oude dag niet leren. Wie weet, misschien word ik ooit weggerukt uit de klauwen van de dood als ik door terroristen in Irak word ontvoerd.

Ik bof dat ik zo dicht bij een moskee woon. Dat betekent dat ik ten eerste nooit last zal hebben van terroristische bomaanslagen, en ten tweede dat ik ‘s zomers het genoegen heb door mijn raam de gemeente in de tuin te zien bidden, allemaal met hun gezicht naar mijn huis gericht, want die kant op ligt Mekka.

Tot mijn verrassing zag ik dat de Kwik-Fit-garage op de hoek dichtgetimmerd was en te koop stond. Ik raakte onmiddellijk in paniek. Laten we maar hopen dat het pand niet wordt gekocht door iemand die er een disco wil beginnen waar je dag en nacht kunt zuipen. Ik moet de buurtvereniging maar waarschuwen, want daar zit ik voor, ik bedoel, daar ben ik voorzitter van.

Ik dacht dat het me zou lukken in mijn vermomming veilig thuis te komen met de melk, maar toen sprak George me aan, de zwarte man van aan de overkant. Hij is heel lang, mist twee tanden en heeft ook een gouden tand.

Hij heeft twee aardige zoons die niet helemaal deugen. Maar deze keer had hij me iets verschrikkelijks te vertellen. Hij zei dat de man van beneden hem had bedreigd.

“Mijn buurman,” zei hij hoofdschuddend. “Gek! Weet u wat hij laatst doet?”

“Nee, wat dan?” vroeg ik. Ik kende die buurman. Een rotzak van een jaar of vijfenzestig met overal tatoeages en een kale kop, die onder George woont. Hij vroeg me een keer binnen te komen om de maat van zijn gordijnen op te nemen, “want mijn dochters motten me niet meer.” Hij is dom, hij zeurt, en is agressief en eenzaam. Toen ik een paar dagen geleden schreef dat ik bij iedere man die aandacht aan me besteedde ging vonken en met mijn wimpers wapperen, bedoelde ik niet deze engerd van de overkant. Of therapeuten met baarden.

“Een agent wilde een van mijn jongens spreken,” zei George. “En de buurman liet hem binnen! Dus de volgende dag ga ik naar beneden en zeg: “Als er politie voor me komt, laat je ze niet binnen, je laat ze aan mij over, hoor je?” Daar werd hij boos van, en ‘s-avonds haalt hij er een maat met een honkbalknuppel bij en komen ze samen naar boven om me in elkaar te slaan!”

“Maar hij is invalide!” zei ik. “Hij heeft zo’n sticker op zijn auto!”

“Invalide? Onzin,” reageerde hij. “Is een slechte man. Ik wil niets meer met hem te maken hebben.”

Toen ik terugkwam, merkte ik dat het koord van mijn ochtendjas los was gegaan en dat mijn nachtpon als een baljurk over de stoep zwierde. Wat zullen ze in de winkel wel van me hebben gedacht!

10 mei

Ben naar de Tate geweest, waar ik met Hughie zou gaan lunchen nadat we eerst de Turner-tentoonstelling hadden bekeken.

“Kun je daar wel tegen?” vroeg Hughie. “Ik bedoel, al die zonsondergangen en schepen op zee, was er soms iets mis met zijn ogen, al die ouwe troep?”

“Schitterend!” zei ik.

Toen ik het station van de ondergrondse in liep, drong het opeens als een mokerslag tot me door dat ik niet meer hoefde te betalen. Nooit meer. Freedom Pass – het is net een toegangskaartje tot een nieuw leven. Op het perron zat ik in een knusse droom te wachten op de trein, en ik dacht dat ik toch wel geweldig bofte. Ik heb sinds ongeveer mijn veertigste niet meer met de ondergrondse gereisd. Ik wachtte en wachtte…en toen bleek dat het treinverkeer stil was gelegd omdat er iemand zelfmoord had gepleegd. Niet dat ons dat verteld werd, natuurlijk, maar ik wist het omdat ze het over ‘een technisch ongeval’ hadden, en van een machinist had ik gehoord dat dat betekent dat iemand zich op de rails heeft gegooid, maar dat zeggen ze liever niet.

Ik werd verdrietig omdat iemand zich op zo’n manier van het leven zou willen beroven, en stelde me voor dat het waarschijnlijk een jong iemand was, want mijn ervaring is dat je in je jeugd de meeste last van depressieve gevoelens hebt. Tegelijkertijd ergerde ik me blauw aan degene die had besloten zelfmoord te plegen net op de dag dat ik voor het eerst gratis met de metro zou gaan.

Toen ik aankwam bij de Tate (en nee, ik ga niet Tate zonder ‘de’ zeggen, ook al willen die lui van marketing dat nog zo graag), zag Hughie er nog ouder uit dan ik me herinnerde van die avond met de dvd-speler. Hij zei dat onderweg in de bus een zwangere zwarte vrouw voor hem was opgestaan. “Iedereen past goed op oudere heren,” zei hij.

Hij is natuurlijk ook ouder. Hij is vijfenzestig, en het leeftijdsverschil tussen ons lijkt vreemd genoeg groter dan tussen mij en iemand van veertig of zo. Of van dertig zelfs. Het probleem is dat mensen die in militaire dienst zijn geweest en niet jong hebben kunnen zijn in de jaren zestig, gewoon niet dezelfde taal spreken als mensen die, net zoals de jeugd van tegenwoordig, aan seks, drugs en rock-‘n-roll deden. Maar vijf jaar ouder dan ik en toch draagt hij een pak. Waar Hughie ook heen gaat, hij zit altijd strak in het pak. En toch denken die mensen dat ze hetzelfde zijn als wij omdat we allebei alles weten van schaarste, kroontjespennen, truien uithalen, radiodistributie, schuifkaas, enzovoort.

Wat mijn generatie zo totaal anders maakt, is dat we met één been nog bijna in de negentiende eeuw staan, en met het andere in de nieuwe technologische revolutie. We zijn beter voorbereid op grote veranderingen in ons leven dan de generatie die net voor ons komt. We zijn opgevoed door een generatie die de pil niet kende en die de lakens op de hand waste en door de wringer haalde, maar toen kwamen de welvarende jaren zestig, en later maakten we de microchip mee en de grote vooruitgang op technologisch gebied, een soort aardverschuiving waardoor we beter in staat zijn ons aan te passen aan veranderingen dan degenen die jong waren vóór de jaren zestig of degenen die daarna werden geboren. Wat ook meehelpt, is dat wij die de jaren zestig hebben overleefd, moeilijk hoofdschuddend over de jeugd van tegenwoordig kunnen zeggen: “Ach, ze zijn heel anders dan in onze tijd.” De jeugd van tegenwoordig is net zoals de jongeren in onze tijd. Misschien zijn ze alleen een beetje minder avontuurlijk en gedragen ze zich verantwoordelijker.

Hoe dan ook, we gingen dus de tentoonstelling bekijken. Tegenwoordig lijkt een museum nog het meest op een tamelijk beschaafd bejaardenhuis. Iedereen loopt tegen de honderd en stinkt naar pis, en ze lopen allemaal krom en achter een rollator, en luisteren naar de audiotoer met het geluid zo hard dat je elk woord dat tussen hun oren en de koptelefoon uit lekt kunt verstaan.

“Och hemel,” zei Hughie terwijl hij licht ontdaan om zich heen keek. “Schilderijen van dode mensen die worden bekeken door bijna dode mensen. Ik hoop echt dat ik niet al te lang zal leven. De gedachte aan nog eens dertig jaar…een ware hel.”

Toen keek hij naar mij en vroeg ineens: “Wat heb jij nou aan je voeten?”

Ik legde uit dat ik toen ik de blauwe slippers niet meer hoefde te dragen een paar weken op verstandige schoenen had moeten lopen, en dat dat me erg goed was bevallen. Jawel, verstandige schoenen van Ecco. Er komt een vreemd moment wanneer je zestig bent en aan schoenen denkt, waarop iemand (iedereen, eigenlijk) plotseling opbiecht dat er een winkel bestaat met gemakkelijke schoenen voor bejaarden. De naam klinkt aantrekkelijk: Ecco. Ecco! En zie! Maar in plaats van voort te borduren op het thema: “Ecco! Mooie skoena voor de mooie, rijpe signora! Flatteusa voor mooia voeta!”, gaat het volgens mij na dat Ecco eerder zo verder: “Ecco! Eindelijk! De monsterlijke maar kemakkelijke skoena voor de oude taarta!”

“Ze zijn exquis,” zei hij galant. “Maar ik hoop dat je kunt lopen. Wil je soms liever dat ik een rolstoel voor je huur? Dat is misschien wel vermakelijk…Dan bevind jij je ter hoogte van de bordjes en kun je ze me voorlezen – zeer hardop, uiteraard – en hoeven we de grote-letterversie van de catalogus voor halfblinde ouwetjes niet te kopen.”

Onderweg naar buiten zagen we een grote zwarte herenhoed in de gang liggen. “Och jee, ik heb de eigenaar van die hoed hier zien rondlopen,” zei Hughie.

“Laat me een man met een grote hoed zien en ik laat u een kut zien,” zei ik. Dat grapje heb ik van Penny.

“Marie!” zei Hughie geschokt, maar ondanks zichzelf moest hij toch lachen.

We stelden ons de arme man voor die gewichtig rondliep in de veronderstelling dat hij zijn belachelijke hoed nog op had, en als hij thuis was in de spiegel zou kijken en tot zijn schrik zou ontdekken dat hij de hele dag had rondgestruind als een doodgewone man met een kaal koppetje.

Hughie trakteerde me in het restaurant op een verrukkelijke lunch die waanzinnig duur was, maar het was toch prettig omdat ik boven de hazenrug (o, te lekker voor woorden, arme, oude haas) het moeilijke onderwerp weer kon aansnijden.

“Wat zei de dokter nou precies over dat akelige hoestje?” vroeg ik recht op de man af. Terwijl we de tentoonstelling bekisken, had Hughie onafgebroken gehoest, en het had maar een haartje gescheeld of hij had Turners Thames above Waterloo Bridge ondergespetterd.

Met een ironische blik in zijn ogen keek hij me aan. “Volgens mij weet je best dat ik niet ben gegaan,” zei hij. “Je hebt het er met James over gehad, ik hoor het aan je.”

“Ik heb het er helemaal niet met James over gehad,” zei ik. “Dat zweer ik op het graf van mijn moeder. Trouwens, wat heeft James ermee te maken? Maakt die zich ook zorgen?” vroeg ik. Wanneer ik lieg, lieg ik goed, al zeg ik het zelf. Bovendien is mijn moeder gecremeerd, net zoals die van Hughie. Lekker puh!

Hughie zag er slecht op zijn gemak uit. “Ja, ja, ik moet naar de dokter,” zei hij. “Dat weet ik ook wel. Ik stel het alleen maar uit, maar ik beloof dat ik zal gaan.”

“Je bent toch niet zo’n belachelijke man die niet naar de dokter durft, Hughie?” vroeg ik. “Zeg alsjeblieft dat het niet zo is. Anders kan ik geen respect meer voor je opbrengen.”

Hughie vertrok zijn gezicht. “Hou op, Marie. Geen goedkope trucjes. Ik ga heus wel.”

“Ik geloof je niet,” zei ik. “Ik zie het aan je ogen. Ze staan een beetje vaag, alsof iemand er kaasdoek voor heeft gehangen.”

Hij lachte, hield toen op en dacht na.

“Ik zal je vertellen waarom ik niet ga, Marie,” zei hij uiteindelijk. “Als ik kanker of zoiets heb – en eerlijk gezegd kan het me niet schelen als dat zo is – vind ik dat ik lang genoeg heb geleefd. Vijfenzestig is helemaal geen gekke leeftijd, moet ik zeggen, en ik ben nog helemaal compos mentis. Maar als ik iets engs heb, moet ik een chemokuur ondergaan, dan valt mijn laatste haar uit, voel ik me bedonderd, wordt James een wandelend wrak, en ga jij lopen handenwringen. Ik heb wel iets beters te doen op het laatst van mijn leven dan in een ziekenhuisbed te liggen met allerlei slangetjes in mijn lijf, een levend lijk dat wordt omringd door mensen die bespreken of ik nog goed genoeg ben voor een longtransplantatie. Ik ben niet bang voor de dokter. En ook niet voor de diagnose kanker – en die is waarschijnlijk, want ik paf er nu al vijftig jaar vrolijk op los. Ik ben bang voor de behandeling. Voor de mishandeling eigenlijk. Al die trammelant.”

“Maar het kan ook gewoon een infectie zijn,” zei ik. “En dan ben je na een antibioticakuur weer helemaal beter. Wie zegt dat het kanker is? Je fantasie slaat op hol! En als het wel kanker is, kun je altijd nog behandeling weigeren.”

“Klets niet,” zei hij nogal kortaf. De ober kwam de tweede fles wijn brengen, en Hughie proefde en knikte toen. “Hoe zou ik kunnen weigeren? Ze zouden me verschrikkelijk onder druk zetten.”

Weer viel het me op dat we door dat leeftijdsverschil zo anders waren. Hughie was opgegroeid in een periode van particuliere scholen, het leger en ouders die er niet waren, en het resultaat daarvan is dat hij een misplaatst respect voor gezag heeft. Hij kan niet tegen de dokter zeggen dat hij niet wil worden behandeld, net zomin als hij kan vliegen.

“Dat is waar,” zei ik. “Dat begrijp ik.” En dat was ook zo. Mensen begrijpen is net zoiets als liegen. Je hoeft alleen maar te geloven dat je iemands standpunt begrijpt – en ik dacht echt dat ik dat deed – om de verklaring van begrip als waar aanvaard te krijgen. Ik zocht wanhopig naar iets, gaf niet wat, om hem over te halen toch naar de dokter te gaan.

Ik kreeg opeens een ingeving en zei: “Ik denk dat er iets is wat je over het hoofd ziet. Anderen horen je hoesten. Als je nou iets inwendigs had met symptomen waar anderen zoals James en ik niets van zouden merken, was er niets aan de hand. Bloed in de ontlasting. Maagpijn. Stemmen in je hoofd die je bevelen iedereen om zeep te brengen. Daar zou niemand last van hebben. En ik kan echt begrip voor je standpunt opbrengen. Maar Hughie, we horen je hoesten. Ik durf te wedden dat Jamie het Spaans benauwd krijgt elke keer dat jij hoest. Als deze ochtend representatief is, moet het voor hem voelen of hij voortdurend met messen wordt doorboord. Dus je moét of ophouden met dat gehoest,” zei ik streng, “of je moet ernaar laten kijken.”

Het komt niet vaak voor dat ik bij Hughie de vinger op de zwakke plek leg, maar ik kon zien dat hij naar me luisterde en goed in zijn oren knoopte wat ik had gezegd. Je kunt redelijk denkende mensen tot van alles en nog wat overhalen, zolang je het maar logisch brengt. Erg, eigenlijk. Emotioneel aangelegde mensen zijn veel minder makkelijk te bepraten.

Er volgde een lange stilte.

“Zo had ik het nog niet bekeken,” zei hij. Weer hoestte hij. Ik deed net of mijn hart werd doorboord.

“Oké, oké, oké,” zei hij. Weer zo’n stilte. Hij schoof zijn bord van zich af en hoestte nogmaals. Vervolgens liet hij zijn hoofd op zijn handen rusten en dacht diep na. Uiteindelijk zocht hij in zijn zak, viste er zijn mobieltje en zijn adresboekje uit, en toetste een nummer in.

Het duurde even voordat hij was verbonden. Toen zei hij: “Met de praktijk van dokter Evans? Met Hugh Passton. Ik wil graag een afspraak maken. Ja. Ja. Prima. Om negen uur. Aanstaande donderdag. U ziet me verschijnen.”

Hij stopte het mobieltje weg, en de tranen sprongen in mijn ogen. Ik weet ook niet waarom. Misschien omdat ik me afvroeg of hij dood zou gaan, maar ik denk eerder dat het te maken had met de band die je op zo’n moment met iemand voelt. Het leek op liefde, maar ik kon het niet goed onder woorden brengen.

Hughie bracht zijn hand naar zijn mond en blies me een kusje toe.

“Kunnen we nu van onderwerp veranderen?” vroeg hij, terwijl hij mijn glas bijvulde met rode wijn. “Nemen we nog een toetje? Nemen we…o!” zei hij, en hij keek naar iets achter me. “Ik vraag me af wat daar aan de hand is. Volgens mij zie ik Penny met een hoogst ongepast persoon lunchen!”

Ik draaide me om en daar, voor de muurschildering van Whistier, tussen een ree en een geschilderd bruggetje, zat Penny in diep gesprek met een kerel die ik nooit eerder had gezien. Hij zat met zijn rug naar ons toe, maar voor zover ik kon zien, had hij rood haar. En toen hij zich een beetje omdraaide, zag ik…ja, een baard! Hoe kón ze? Ik hoop maar dat ze niet voor hem valt en ons weekendje in Frankrijk afzegt.

De treinen van de ondergrondse reden weer toen ik eindelijk naar huis ging. Trouwens, wie kopen of eten toch die weerzinwekkende gesuikerde nootjes die ze op stations verkopen? Is het soms een dekmantel voor iets? Net als die schimmige nagelstudio’s? Ik hoop maar dat Maciejs nieuwe vriendin geen lid van de maffia is.

1 juni

Michelle is dus zo iemand. Die die nootjes eet, bedoel ik. Ik betrapte haar met zo’n zak in de keuken, ze zat nootjes te knabbelen terwijl ze gebogen stond over het zogenaamd gezonde voedsel dat ze in de koelkast bewaart. Raar dat mensen die aan gezonde voeding doen, zoals sojamelk, biologisch brood en vers vruchtensap, zo vaak de kolder in de kop krijgen en dan het walgelijkste voedsel eten dat je je maar kunt voorstellen. Ooit heb ik Marion betrapt terwijl ze zich met een schuldige uitdrukking op haar gezicht te goed deed aan knalroze frambozenijs van de voordeelwinkel. En dan durft ze te zeggen dat ik niet gezond eet! Misschien koop ik af en toe van die veel te gelijkmatige groente bij de supermarkt, maar dat knalroze frambozenijs zou ik voor nog geen goud willen eten.

4 juni

De laatste plannetjes van Penny voor ons reisje naar Frankrijk. Maar omdat mijn computer gecrasht is, moest ik naar Lucy om te zien wat Penny me had gemaild. Gelukkig werkt ze deze week in Londen.

Ik vond het vreemd dat Lucy vroeg of ik glasvezel had. Ik dacht dat dat een nieuw soort ziekte was, of net zoiets als asbest, maar het bleek over mijn internetverbinding te gaan.

12 juni

Drie kleine probleempjes met ons tripje naar Frankrijk.

Ten eerste ben je tegenwoordig verplicht om zelf in te checken. Eerlijk gezegd was het al erg genoeg om de tickets online te bestellen. Ik snap niet wat er mis is met mensen die dat voor je doen. Zij hebben een baan, en mijn leven wordt er gemakkelijker op. Maar nu moet je zelf voor reisbureau spelen, in plaats van dat iemand alles in een mooi plastic hoesje schuift en je dat overhandigt met de woorden: “Prettige vakantie!”

Ook nog zelf inchecken was een beetje veel gevraagd.

Terwijl ik nogal hulpeloos stond te turen naar het apparaat waarmee je jezelf moet inchecken, viel het me op dat er een geüniformeerd persoon in de buurt rondhing.

“Hoe werkt dit?” vroeg ik hem. Ik had meteen in de gaten dat hij was getraind om het niet voor je te doen. Hij wees naar diverse knoppen, en toen zei ik dat ik mijn goede bril niet op had (dat was gelogen), en dus niet kon zien welke knoppen hij bedoelde. Ik vertelde hem heel sluw dat ik al heel erg oud was. Uiteindelijk moest hij het toch voor me doen, en voelde ik me helemaal triomfantelijk. Waarom zou ik zelf moeten inchecken? Straks dwingen supermarkten je nog zelf je kant-en-klaarmaaltijd te koken.

De prijs die ik hiervoor betaalde, was natuurlijk dat ik een sufferd leek, maar dat was het me wel waard. Want een van de vreugden van de ouderdom is hulpeloosheid. Als ik nu op de snelweg een lekke band zou krijgen, zou het mijn trots niet te na zijn om een kerel aan te houden om me te helpen. De tijden dat ik om iets te bewijzen zelf met een krik en een handboek en met mijn handen vol olie in de weer moest, zijn voorbij.

Penny checkte probleemloos in en volgens mij keurde ze mijn trucje af.

Een andere smet was dat toen we door de gang naar de gate liepen (ik rook zoals gebruikelijk naar allerlei geurtjes die ik bij de taxfree-winkels op mezelf had gespoten) een Italiaans meisje vroeg of dit de gate naar Turijn was. Ik kon haar niet helpen, maar ik vroeg me wel af waarom ze het aan mij had gevraagd en niet aan Penny – of nog iemand anders. Was het omdat ik er ook Italiaans uitzag? Dat was een prettige gedachte, zo chic. Of was het omdat ik er oud uitzag, en dus veilig? Weer kreeg ik dat moederlijke gevoel. Maar toen zag ik mezelf weerspiegeld in het glas dat de vermoeide, bleke mensen scheidt van de vitale, gebruinde mensen die de andere kant oplopen, en wist ik waarom ze mij eruit had gepikt. Met mijn zwarte kousen, platte zwarte schoenen en lange grijze blazer leek ik precies zo’n sombere Italiaanse weduwe, en dat is heel andere koek.

Het derde probleem was dat ik in het vliegtuig naast een man met een pikzwarte baard zat die aldoor uit de koran zat te prevelen, en ik werd misselijk van angst. Ik glimlachte nog naar hem, zo van: zeg, ik ben een onschuldig mensje van zestig, maar afgezien van een boze blik kwam er geen reactie.

Het enige pluspunt was dat tenminste niet een van de vliegveld-wc’s gemoderniseerd is. Op Schiphol ga je naar binnen, gaat doodgewoon zitten, staat op, en vervolgens kun je er met geen mogelijkheid achter komen hoe je moet doortrekken. Dus als beschaafde burger trek je een paar velletjes pleepapier uit de onverklaarbaar zwaar werkende wc-rolhouder, legt die netjes over het resultaat van je arbeid en gaat naar buiten, de gemompelde excuses aan de volgende die staat te wachten al op de lippen. Om vervolgens te ontdekken dat de plee helemaal uit zichzelf ontploft in een gigantisch doortrekken op het moment dat je de deur dichtdoet.

Ik vind echt dat de moderne technologie te ver is gegaan als je niet eens meer je eigen poep kunt doortrekken.

Hoe dan ook, we gingen naar een grappig hotelletje in Nice – niets aan veranderd sinds ik er in de jaren vijftig met mijn moeder was – dumpten onze tassen en gingen naar beneden om te eten.

“Ik wil je trouwens iets vragen,” zei ik nadat ik bouillabaisse en boeuf grille had besteld. We aten in zo’n typisch Franse eetzaal, vol planten met dikke bladeren in koperen potten, eiken tafels bedekt met plastic tafelkleedjes, en enorme papieren servetten met dolfijnen erop. “Je doet toch niet aan internetdaten, hè?”

Penny’s ogen rolden bijna uit hun kassen. “Ben je helderziend of zo?” vroeg ze. “Ik heb het je toch zeker niet een keer verteld?”

“Je hebt verteld dat je erover dacht,” zei ik. “Maar je hebt niet verteld dat je er al mee bezig was.”

“Kun je het aan me zien?” vroeg ze.

“Nou, je ziet er de laatste tijd een beetje zorgelijk uit. En ik moet bekennen dat ik je in de Tate heb gezien met een heel vreemde man die geen vriend van je kon zijn.”

Penny vertrok geschrokken haar gezicht. “Peter!” zei ze. “Dat was een afschuwelijk mannetje, die met allemaal vreselijke seksspeeltjes naar Londen was gekomen en wilde dat we een hotelkamer namen om ze eens te proberen! Ik zei dat ik daar absoluut niet in was geïnteresseerd. Het was een echte engerd. Hij zei dat hij zesenvijftig was, maar hij moet minstens zeventig zijn.”

“Is dat wel verstandig?” vroeg ik. “Denk je niet dat er problemen van zullen komen?”

“Waarschijnlijk wel,” zei ze. “Maar ik kom tegenwoordig geen mannen meer tegen. En dat wil ik wel. Vind je het echt heel erg? Ik bedoel, alleen maar omdat ik oud ben, hoefik de seks toch niet helemaal op te geven?”

“Jij liever dan ik,” zei ik. “Maar vertel.”

Haar volgende hot date heeft ze met een emeritus hoogleraar in de wijsbegeerte – een Waterman, wat dat ook moge inhouden – uit Northumberland, die ontzettend beschaafd klinkt. Even werd ik jaloers en vroeg ik me af: heb ik wel gelijk dat er geen redelijk denkende mannen meer rondlopen? Hughie is een redelijk denkend man. En Archie ook, moet ik toegeven. Toen gaf ik mezelf een mep op mijn pols. Die argumenten ken ik al. “Misschien is er één…” Maar die is er niet.

Op ons lijstje bezienswaardigheden stond de kerk in Villefranche die door Jean Cocteau is beschilderd, een eindje verder langs de kust. Wat het vooral zo unheimisch maakte, was dat ik me duidelijk herinner dat ik er toen ik tien was door mijn moeder letterlijk heen ben gesleept en dat ik het onbeschrijfelijk saai vond.

Wie is de echte ik, vraag ik me af: het meisje van toen dat werd meegesleept, of de vrouw van zestig die het allemaal waardeert en bewondert? Hoeveel andere personages kan ik nog zijn voordat ik doodga?

Een van de vreemde dingen van ouder worden, is dat je op je vierde alleen kunt terugdenken aan hoe je als kind van een, twee of drie jaar was. Maar wanneer je zestig bent, kun je uit een enorm aantal leeftijden kiezen. Dus de ene dag voel ik me een verdrietige peuter van drie, de volgende een meisjesachtige vrouw van vijfentwintig, en dan spring ik naar een volwassen vrouw van zestig en voor je het goed en wel weet terug naar een vroegrijp meisje van twaalf. De bezetting van personages dijt voortdurend uit, totdat je een hele opera van Wagner op het toneel hebt staan waaruit je kunt kiezen.

13 juni

Wat is Frankrijk toch geweldig. Het landschap lijkt op het Engeland van vijftig jaar geleden, een en al wilde bloemen, bijen en vlinders; je staat tot je knieën in de spitsmuizen en otters. En er zijn van die heerlijke winkeltjes. In Engeland komen we om in de Body Shops, Starbucks en Tesco Metro’s, maar in Frankrijk lijken geen winkelketens te bestaan, behalve natuurlijk Monoprix, waar je allerlei leuke Weertjes kunt kopen voor bijna niets.

Och jee. Plotseling dringt het tot me door dat ik precies klink als Philippa’s vreselijke zuster.

Heb voor Chrissie een aardig zwart-wit zwangerschapsbloesje gekocht dat ik erg chic vond.

Een beetje door Nice gewandeld, en zoals me altijd overkomt in steden in het buitenland, belandden we in achterafstraatjes vol winkeltjes waar je elektrische apparaten kunt laten repareren of keukenbenodigdheden of autobanden kopen, maar uiteindelijk kwamen we weer in de drukte, waar Penny me behoorlijk liet schrikken door te zeggen dat ze niet langs een hoedenwinkel kan lopen zonder zich af te vragen welke hoed ze zou uitkiezen als ze een chemokuur zou moeten volgen. En ze heeft niet eens kanker!

Een ansichtkaart gestuurd naar Hughie en Jamie, met daarop geschreven: “Gisteren naar een restaurantje geweest in het oude centrum, waar we verrukkelijke lamskoteletjes met jus hebben gegeten, een salade en in rode wijn gekookte peertjes, dit alles besproeid met een fles wijn. We moesten daar ieder zeven pond voor neertellen. Jammie!”

Ik heb ook een kaart aan Archie gestuurd (ik voel me nogal schuldig omdat ik helemaal heb vergeten hem te bedanken voor die heerlijke lunch) met daarop:

Het spijt me dat ik je niet heb bedankt voor het mooiste verjaarscadeau van allemaal. Ik vind het altijd fijn je te zien. Zullen we afspreken zodra ik terug ben? Heel veel liefs, Marie.

Ik bedoel, het zou prettig zijn hem weer eens te zien. Vreemd genoeg vroeg ik me als een tiener af of ik er ‘liefs’ onder moest zetten, of ‘veel liefs’. ‘Veel liefs’ schrijf je tegenwoordig bij iedereen, zelfs bij de melkboer, dat is dus een beetje afgesleten. ‘Heel veel liefs’ klinkt bedachtzamer en meer betekenisvol.

14 juni

Toen ik terug was, bracht ik het bloesje bij Chrissie langs en drukte haar op het hart het niet te dragen als het niet goed was, en tot mijn verbazing stond het haar niet alleen beeldig, maar vond ze er, ondanks heel beleefd gemompel, duidelijk niets aan. Langzamerhand drong het tot me door dat zwangere vrouwen tegenwoordig willen pronken met hun buik in strakke T-shirtjes waarvan de naden bijna knappen. Wat het allemaal nog vreemder maakt, is dat ze hun uitpuilende navel willen laten zien, net een derde tepel.

Ik was nogal overdonderd door het feit dat Chrissie het niet mooi vond. Meestal heb ik het op modegebied bij het rechte eind. Maar wanneer het op zwangerschapskleding aankomt, weet ik dus van niets. Plotseling besefte ik hoe het moet voelen om een oude taart te zijn ze die twinset voor haar schoondochter koopt en erachter komt dat ze die inderdaad wil gaan ruilen. Hoogst vernederend. En toch weet ik – en dat is juist zo raar – dat ik, als ik van Chrissies leeftijd zou zijn en eveneens zwanger, ook strakke T-shirtjes zou willen dragen waar mijn navel onderuit kwam.

Tot mijn grote schrik vroeg ze me hoe het was om te bevallen.

We zaten met een kopje koffie aan de keukentafel, en ik wist niet wat ik moest zeggen.

“Het is niet echt leuk,” zei ik uiteindelijk aarzelend. “Maar het is ook niet echt vreselijk. En je vergeet het allemaal snel.” Eigenlijk had ik willen zeggen dat het behoorlijk kut was. Maar ik denk niet dat ik echt ‘kut’ zou hebben gezegd. Ik probeer niet zo iemand te zijn die aldoor maar ‘kut’, ‘shit’ en ‘fuck’ zegt omdat ik dat nogal onbeschaafd vind voor een vrouw van zestig, net zoiets als een minirokje dragen wanneer je spataderen hebt. Maar dat weerhoudt me er niet van ‘kut’ te denken.

“Vertel eens hoe het was toen ik werd geboren,” zei Jack.

Ik dacht terug aan die tijd. Het was een echte nachtmerrie. Een arts-assistent hechtte me verkeerd, ik verrekte de hele nacht van de pijn, de volgende dag moest ik onder narcose een spoedoperatie ondergaan, en twee weken lang leed ik ondraaglijke pijnen. En dat niet alleen, maar mijn borsten waren zo gezwollen dat de West-Indische verpleegsters ertegen tikten en zeiden: “Net beton, lieverd.” Wanneer Jack huilde, spoot er soms melk uit mijn tepels, als een soort afschuwelijke ejaculatie. Het was een verschrikking.

“O, het viel allemaal erg mee,” zei ik luchtigjes. “Nou ja, laten we het er maar op houden dat de bevalling zelf niet veel voorstelde.” En dat was ook zo. Ik zal nooit vergeten dat zodra Jack er eenmaal aan de andere kant uit was gefloept, mijn buik ineens inzakte als een parachute die is neergekomen. “Tegenwoordig spuiten ze je helemaal plat.”

Ik wilde me er verder niet over uitlaten. Een bevalling is zoiets raars dat je gewoon niet kunt voorspellen hoe mensen die zullen beleven. “Zullen we volgende week gaan winkelen, spulletjes kopen voor de babykamer?” stelde ik voor om van onderwerp te veranderen.

Chrissie heeft de kamer voor de baby al geverfd, en een draagmandje gevoerd. Op de muur een fries met eendjes, olifantjes en poesjes. Over het mandje ligt een prachtig, kantachtig wit dekentje met in de hoeken madeliefjes geborduurd; dat dekentje heeft Chrissies oma zelfgebreid. Plotseling voelde ik me heel onbekwaam.

Zal het allemaal weer terugkomen, net als fietsen? Zullen er opvoedmethodes zijn waar ik niets van snap? Zal ik Chrissie wel kunnen helpen, of zal ik een heel onhandig oud dametje zijn dat vergeet dat het allerbelangrijkste is dat je het hoofdje altijd moet steunen? Zal ik een flesje kokendhete melk in het mondje proppen? Zal ik wel de goede hoeveelheden in het flesje kunnen doen? Zal ik de baby laten stikken in een druif? Zal ik vergeten op het etiket te controleren of er noten in zitten? En het ergste van al: stel dat ik niet van de baby hou? En toch ben ik degene die wordt verondersteld ervaren en rustig te zijn. En dat ben ik niet.

Help! Help! Help! HELP!

15 juni

Eten bij Lucy, die in Londen een pied-a-terre heeft op de bovenverdieping van een appartementengebouw aan Belsize Park. Toen ze mijn stem door de intercom hoorde, zei ze: “Misschien neem je liever de lift.” Toen ik in haar appartement was, viel het me op dat ze dat niet tegen de andere gasten zei. Een e-mail die net is gekomen:

Spur M is het recentste van alle natuurlijke mannelijkheids-verhogings-formules die waarborgen: Steenharde Erectie als ‘staal’. Ejaculaat als een pornoster! Kom opnieuw en opnieuw! Tot 50% volume. Bedek haar daarin als u wilt!

Jeetje, wat zijn mannen toch vreemde wezens. Dat zijn ze altijd al geweest en dat zullen ze altijd blijven ook.

16 juni

Met Penny naar de film geweest. Hij was zo vreselijk dat we halverwege zijn weggelopen. Eerlijk gezegd heb ik in mijn leven zoveel films gezien dat ik van de meeste precies weet wat er zal gaan gebeuren. Ik weet hoe ze iemand gaan neerschieten, ik weet alles. Toen ik jong was, waren films nog één groot experiment; elke keer dat je naar de bioscoop ging, kreeg je een nieuwe gedachte, een fris en geweldig nieuw idee. Nu lijken ze allemaal hetzelfde, afgezien van om de zoveel jaar een buitenlandse film.

“Ik wist wie de moordenaar was, en jij?” zei ik tegen Penny.

“Ja,” zei ze. “Het was de held. Of de protagonist, zoals ze helden tegenwoordig noemen.”

We belden James, die de film had gezien, om te kijken of we gelijk hadden.

“Hughie is na tien minuten weggelopen,” zei hij. “Hij wist net zoals jullie wie het gedaan had. Maar ik denk dat het te maken heeft met Rupert Sheldrakes theorie over morphic resonance.”

“Wat is dat?”

“Och, dat weet je toch wel? Ik begrijp dat de theorie zo’n beetje verklaart hoe het komt dat je een kruiswoordpuzzel makkelijker kunt oplossen de dag nadat hij in de krant heeft gestaan dan op de dag zelf, omdat zoveel andere mensen hem de dag daarvoor hebben gedaan, en hun kennis komt samen in het grote onderbewustzijn waar we allemaal gebruik van maken.”

“Dus hoe meer mensen een film hebben gezien, des te minder verrassend is het einde?”

“Precies.”

“Het komt door morphic resonance,” zei ik tegen Penny nadat ik de verbinding had verbroken.

“Jezus,” zei ze. “Is dat besmettelijk? Wat kun je ertegen doen?”

Ze blijkt donderdag dat afspraakje met de hoogleraar uit Northumberland te hebben. Ik houd mijn hart vast.

En toch moet ik bekennen dat ik jaloers op haar ben. Een ietsepietsie. Ondanks alle bewijzen van het tegendeel droom ik toch vagelijk van een kerel ergens, waar dan ook, die geen absolute mafkees is.

Maar die is er natuurlijk niet.

1 juli

Ik heb de oude wit geschilderde houten kinderstoel van Jack al zeker…nou, dat moet toch dertig jaar zijn. En laten we wel wezen, ik heb hem bewaard voor een kleinkind. Nu kan ik hem eindelijk lozen, dus vloog ik Michelles kamer in en probeerde hem terug te halen. Helaas gebruikt zij hem als extra kaptafeltje, en het blad, de zitting en het platte stuk hout onderaan staan boordevol dingen die zij ‘producten’ noemt. Waar zij ‘producten’ voor nodig heeft mag Joost weten, want haar huid is in volle bloei, de huid van een negentienjarige, maar daar stonden ze allemaal, de gezichtscrubs, crèmes, gel voor haar haar, antirimpelcrème voor haar hals (dat heb ik vast nodig – zij in elk geval niet). Alles leek gemaakt van kamille, avocado, aloë vera…een kwaadaardig uitziende plant met verraderlijke stekels op elk etiket. Ik kiepte de hele handel op haar bed en strompelde naar beneden met de stoel.

Ze vinden hem vast niet mooi. Ze willen vast zo’n plastic schoonveeggeval, dat met één druk op de knop verandert in een babytrampoline en ook te gebruiken is als draagzak. Maar deze is veel en veel mooier. Hij was al tweedehands toen ik hem kocht, en is gemaakt in de jaren veertig…je kunt hem omklappen tot een soort rare stoel met wieltjes en een paar verkleurde houten kralen op een metalen roetje.

Ontdekte tot mijn verbazing dat het er niet uitzag alsof Michelles bed vannacht beslapen is.

Later

Geen Michelle en ook geen post. De post is de laatste tijd een absolute ramp. Ik trof een postbode op straat die geen Engels sprak en op zoek was naar het politiebureau. Hij stond er recht voor.

Misschien heeft Archie mijn ansichtkaart helemaal niet gekregen, wat zijn stilzwijgen zou verklaren. Maar wie heeft het nou over Archie? Ik niet. Nee, hoor. Helemaal niet.

2 juli

Vandaag weer geen spoor van Michelle. Heb haar op haar mobieltje gebeld maar kreeg alleen de voicemail. En bovendien, toen ik in haar kamer ging zoeken naar aanwijzingen, zag ik haar mobieltje op het nachtkastje liggen, aan de oplader. En haar handtas was er ook. Ik kreeg opeens een gruwelijk visioen dat ze even was weggegaan om nog een paar ‘producten’ voor haar gezicht te kopen en in een busje was gelokt door een stel Roemenen die haar op dit moment met z’n allen aan het verkrachten waren in een bedompte, betonnen kelder.

Later

Nog steeds geen spoor van Michelle. Ik ben razend ongerust. Heb Penny gebeld, maar die zei maak je geen zorgen, alles was vast in orde…dat zijn dit soort dingen altijd. Maar ze klonk niet helemaal overtuigd toen ik zei dat Michelle volkomen naïef was en nauwelijks Engels sprak. Ik weet dat het belachelijk klinkt, maar ik ga alle ziekenhuizen bellen.

Later

Geen spoor van een verdwaald Frans meisje in de ziekenhuizen. Heb uiteindelijk haar ‘moedere’ in Frankrijk gebeld, maar kreeg daar ook een antwoordapparaat, en voordat ik het wist had ik er een angstige boodschap uitgerateld die ik onmogelijk kon terughalen.

Ten slotte belde ik de politie en tot mijn afschuw namen ze het behoorlijk serieus. Iedereen die jong was en langer dan vierentwintig uur weg, kon worden beschouwd als vermist, zeiden ze. Tot mijn grote verbazing ging ik op de bank beneden zitten huilen omdat ik zo bezorgd om haar was. Eigenlijk voel ik me als een vogel uit dat boek van Konrad Lorenz, maar dan omgekeerd. Hij was die zoöloog die een toom eenden uitbroedde, en omdat hij het eerste levende wezen was dat ze zagen, gingen ze allemaal kwakend en waggelend achter hem aan op hun kuikenpootjes, want ze dachten dat hij hun moeder was. Terwijl ik gewoon de deur opendoe voor een willekeurig jong meisje en onmiddellijk denk dat ze mijn dochter is. Gestoord.

Later

Had net een afspraak gemaakt met de politie dat ze zouden langskomen toen de deur openging en ik een opgewekte stem hoorde jubelen: “Allo!”

Ik droogde snel mijn tranen en deed alsof ik maar een beetje ongerust was geweest en verontschuldigde me als een gek dat ik haar ‘moedere’ had gebeld. Ze was een en al excuses. Ze had haar mobieltje thuisgelaten en was twee dagen bij haar nichtje gaan logeren. Dat zegt ze tenminste. Alles beter dan de bende Roemenen.

Toen de politieagent vijf minuten later arriveerde, moest ik hem verontschuldigend de deur uit werken omdat ik niet wilde dat Michelle zou weten dat ik zo idioot had gedaan.

17 juli

De baby moet volgende maand komen. Jack en Chrissie hebben over namen nagedacht. Jack zegt dat ze denken aan Stanley of Alfred – of Lester of Igor. Of Gene. Stanley en Alfred gaan nog, maar Lester? Gene? Igor? Dat kunnen ze niet menen.

Ik krijg er de kriebels van. Ik denk dat ik nog zou kunnen wennen aan Lester. (Of is het Leicester? Maar alleen mensen in stukken van Shakespeare heten toch Leicester?) Gene klinkt echt maf. Het is een naam die exclusief eigendom is van de familie Vincent of Pitney. Gene Sharp…genade.

19 juli

Jack vertelde me aan de telefoon dat Stanley is afgekeurd, ‘want Chrissies oma zegt dat ze in haar dorp een hele nare kruidenier kende die Stanley heette’. Gene doet nog mee, en toen ik suggereerde dat Eugene misschien een betere naam zou zijn dan Gene, viel er een lange stilte en moest ik snel terugkrabbelen voordat hij met een vernietigende reactie kwam. Maar Igor is nog volop in de running. Was Igor niet het verstandelijk gehandicapte hulpje van Frankenstein? Dit kunnen ze niet menen. Maar kennelijk wel.

“En hoe heet je kleinzoon?”

“Igor.”

“Igor?”

“Ja, ik ben bang van wel.”

“Naar Frankensteins hulpje?”

“Helemaal. Maar” (zwakjes) “we denken liever aan hem als Igor naar Igor Stravinsky.”

“Ach. Eh…wat origineel. Ik hoop wel dat hij niet gepest zal worden op school.”

Altijd diezelfde wens – de hoop dat hij niet gepest zal worden op school.

Ik weet nog dat Jack als vijfjarige een keer in tranen uit school kwam. “Mam, waarom heet ik Jack?” vroeg hij, “ik wou dat ik Wayne heette! Ik wou, ik wou dat ik Wayne heette.” Op dat moment wilde ik natuurlijk ook dat hij Wayne heette.

Ik belde Jacks vader, die in Devon woont. “Wat vind jij van Igor?” vroeg ik.

“Igor!” zei hij. “Naar Frankensteins hulpje?”

“Of Gene?”

“Gene! Naar Gene Harlow?”

O god, ik had nog niet aan Harlow gedacht.

“Het wórdt toch wel een jongen, hè?” zei hij. Toen herstelde hij zich. “Ach, we zullen er waarschijnlijk wel aan wennen,” zei hij. “We zullen er wel aan móéten wennen. We kunnen er niets tegen doen. Allemachtig. Igor of Gene.”

1 augustus

Tuin totaal verdroogd. Grasveld net de Gobi-woestijn. Gisteren de sproeier aangezet en volslagen vergeten tot vandaag, dus tuin is nu een zompig moeras.

20 augustus

Vandaag is Chrissie uitgerekend. Vroeg me af of ik Jack en Chrissie zou bellen om te vragen of er al iets gebeurt. Ik weet nog hoe vervelend ik dat vond toen ik zwanger was van Jack; vlak voordat hij kwam, belden om de vijf minuten mensen op om te horen of er al nieuws was. Maar ik zit op hete kolen! Ik wil het allerlaatste nieuws weten! Heb gebeld met de zwakke smoes of Jack wilde dat ik een reclamebrief over gunstige leningen die die ochtend was gekomen doorstuurde.

“Nee, mam, er is nog niets gebeurd,” zei hij gepikeerd toen hij zag dat ik het was die belde, nog voordat ik mijn mond had opengedaan.

“O, sorry,” zei ik, en ik voelde me tamelijk belachelijk.

Toen was er niets meer te zeggen.

Ik voel me zo idioot gestrest. Lucy, Marion, James, Penny en iedereen belt me voortdurend om te vragen of er al iets is gebeurd. Dit is een voorbode van de gevoelens van een grootouder, dat zie ik al aankomen. Je hebt nergens controle over. En dan is er nog het probleem van de liefde. Ik ga van hem houden, natuurlijk, of misschien niet. Geen liefde. Die afgrijselijke mogelijkheid die altijd verraderlijk op de loer ligt. O jezus. Stel dat het zo’n gruwelijke klont zonder haar wordt? Een grote witte klodder met een uitdrukkingloos gezicht en ogen als pisgaatjes in de sneeuw, zoals mijn vader altijd zei? Ik bedoel, dat kan toch gebeuren?

Maar het zit er dik in dat een kleinkind zal leiden tot een geval van extreme liefde, gecombineerd met extreme machteloosheid.

Allemachtig, wat een afgrijselijk idee. Zit je net te overwegen alle mannen aan de kant te zetten en bevrijd te zijn van de akelige verslaving aan liefde en lusten, sluipt er een nieuwe verslaving in je leven. Een kleinkind. Alsof je besluit te stoppen met wijn drinken, en dan verslaafd blijkt te raken aan bier.

Ik voelde me de hele dag ellendig, ik hunkerde, ja, hunkerde naar nieuws. Wat voor nieuws dan ook. Nieuws dat Chrissie zich goed voelde. Nieuws dat ze zich slecht voelde. Nieuws dat ze zich gelukkig voelde. Nieuws dat ze ongelukkig was. Sinds mijn twintigste heb ik niet meer zo verlangend naar de telefoon zitten kijken. Geprobeerd een kruiswoordpuzzel te doen, maar had op het laatst het gevoel dat ik naar een Bridget Riley zat te staren. Onsmakelijk.

Gelukkig verloste Jack me ‘s-avonds uit mijn lijden door sorry te zeggen. “Ik wilde niet tegen je snauwen vanochtend,” zei hij, “maar er hadden al vijf mensen gebeld en we raken een beetje gestrest. We laten het weten als er iets gebeurt, dat weet je toch? Jij bent de eerste, de allereerste die het hoort.”

Zo gek, die omkering van de rollen. Vroeger was ik altijd degene die mijn zoon troostte. Nu troost hij mij, stelt me gerust, zorgt voor me. En dat terwijl hij de hele tijd ook geruststellend, zorgzaam en troostend is voor Chrissie.

Als ik ooit terugkeer op deze aarde, God verhoede, wil ik niet terugkeren als man. Eigenlijk wil ik ook niet terugkeren als vrouw. Als ik moest terugkeren (en alsjeblieft, alsjeblieft, God, niet dat je bestaat, blaas me maar uit als een kaars) – als ik – zoals ik zei – moest terugkeren, zou ik willen reïncarneren als een olijf.

Waarom een olijf? Nou, ten eerste groei je dan aan een prachtige boom in de Italiaanse zon, en dat lijkt me prima. Vervolgens word je geplukt en lig je een poos in een vat te weken in de olie, zodat al je bitterheid eruit komt. Beter kan niet. Dan word je geserveerd op een borrel en opgegeten door een prachtig jong ding. Het volmaakte einde. En de hele cyclus duurt maar een jaar.

24 augustus

Jack belde vanochtend. Hij is geboren. En hij is Gene. Het klinkt als een vreselijke bevalling. Chrissie is door de hel gegaan en op het laatst, toen de monitor aangaf dat de hartslag van de baby totaal op hol was geslagen, zei de dokter tegen Jack dat hij zou moeten beslissen of Chrissie een keizersnee kreeg of niet. Toen Jack vroeg wat de dokter hem zou aanraden, kreeg hij als antwoord: “Het is uw beslissing.”

“Maar als het uw vrouw was, wat zou u dan doen?”

“Dat kan ik niet zeggen,” zei de dokter zelfvoldaan. “Tegenwoordig heeft de patiënt het voor het zeggen. Ik kan u alleen de feiten geven.”

“Maar zonder keizersnee zou de baby doodgaan?”

“Dat is mogelijk,” zei de dokter.

Gelukkig gebaarde de vroedvrouw ‘keizersnee’ achter de rug van de dokter door allerlei snij- en knipbewegingen te maken over de buik, zodat Jack zei: “Laten we dan maar een keizersnee doen!” en dat deden ze toen.

Ik voelde me merkwaardig vlak over het hele gedoe. Ik hoopte dat mijn hart een sprongetje zou maken, een herhaling van het gevoel dat ik had toen ik hoorde dat Chrissie zwanger was, maar als ik in mijn hart wilde kijken, stond er steeds een bordje GESLOTEN. Een groot blanco. Ik vroeg me af of mijn gebrek aan emotie iets te maken had met de nare gevoelens die ik had toen Jack geboren werd, en beging de kapitale fout in mijn dagboek te kijken. Vreemd genoeg werd dit geschreven op de dag af tweeëndertig jaar voordat Gene werd geboren.

Na de bevalling, die best ging, kreeg ik in het ziekenhuis een paar keer een angstaanval – zo erg dat de goed bedoelende dokter me naar buiten liet gaan zodat ‘je je geen gevangene meer hoeft te voelen’, maar het resultaat was een zenuwslopende reis in mijn eentje om het Hammersmith-ziekenhuis heen, wat weer als resultaat had dat ik flauwvallend de afdeling weer op strompelde, trillend van angst en afschuw van auto’s, en ik in hysterisch gehuil uitbarstte.

Maar ik barst de hele tijd in huilen uit omdat ik het gevoel heb dat de goeie ouwe tijd voorbij is, en dat ik nooit meer kan vinden dat Elvis een soort god is, of verliefd worden of naar platen luisteren, want dat zijn allemaal onechte gevoelens – een walgelijk zwelgen in heimwee.

Gisterochtend had ik het gruwelijke gevoel dat ik suïcidaal was door het akelige vooruitzicht dat het leven zou doorgaan zoals vroeger, met als enige verschil dit soort huisdier dat ik hij me heb in de vorm van Jack.

Toen, twee dagen later, ook uit mijn dagboek:

Ik ben gewoon bang dat ik het niet red. Vanochtend had ik het gevoel dat ik al genoeg te stellen had met mezelf, laat staan dat ik me ook nog bezig kon houden met Jack. Ik had hem nooit moeten krijgen, dat weet ik, maar aan de andere kant, hij is er nou eenmaal, dus moet ik net doen alsof ik het red. Ik was vanochtend zo depressief dat ik uit het raam wilde springen. Ik weet dat ik geen goede moeder word. Ik voel niets voor hem, de stakker.

Godzijdank veranderde dat allemaal na een jaar of zo. Nadat ik deze en diverse andere grimmige notities had gelezen, merkte ik dat ik zat te huilen van zelfmedelijden. Ik klapte het boek dicht. Wat een postnatale depressie! Dat geen enkele dokter dat in de gaten heeft gehad…maar PND was in die tijd nog maar nauwelijks bekend.

25 augustus

Het is zo heet dat ik bijna plof. Maar aangezien ik mijn bovenarmen niet meer kan vertonen moest ik een vest aan over mijn mouwloze linnen jurk. Men moet de schone schijn bewaren, tenslotte.

Ben naar Gene gaan kijken, samen met Hughie en James, die vol waren van het nieuws dat Archie de liefde heeft gevonden.

“Te laat,” zei Hughie. “Ik zei toch dat je er snel bij moest zijn.”

Het schijnt dat hij een jonge Zweedse van vijfendertig heeft die hij helemaal aanbidt. Maar ik was zo in alle staten dat ik nog niet het kleinste flintertje jaloezie kon opbrengen. Ik kon niet helder denken.

Ik had een fles champagne bij me en James vertelde me dat het de verjaardag van Krishna was, en dat Gene dus extra gezegend was, en we gingen het chicste ziekenhuis van de wereld binnen, heel iets anders dan dat afgebladderde geval waar ik Jack kreeg, een en al witte gangen en roestvrij stalen liften – en daar lag Chrissie te stralen.

“Nou, nou, nou,” zei Hughie wrang, terwijl hij neerkeek op Gene, die als een roze pruim in een wit dekentje gewikkeld in een bakje naast Chrissies bed lag. “Denk je eens in, ze verwachten dat als jij zo oud bent als ik, het aantal mensen van boven de vierenzestig zal zijn gestegen van 9,5 miljoen naar 15 miljoen. Een gruwelijk vooruitzicht, jochie.”

Ik keek naar Gene, maar kon helaas nog steeds niets voor hem voelen. Hij is heel klein en heeft walletjes onder zijn ogen, als een mini-alcoholistje. Ik gedroeg me zoals het hoorde, maar de aanblik liet me koud. Ik voelde me echt een kreng. Ook na de champagne kon ik nog steeds niets bedenken om te zeggen. Het was alsof mijn hersens stilgelegd waren en mijn hart het gebouw had verlaten. Het was allemaal net een droom. Ik zal denk ik moeten doen alsof ik met hem dweep. Heel erg gênant. Wat is er met me? Ik voelde me vreselijk verdrietig en anders, vooral omdat James buiten zichzelf was en begon te huilen van emotie.

Later vertelde ik Hughie wat ik voelde, en hij zei: “Ja, baby’s laten mij ook koud. Afgrijselijke dingen. Zie er het nut niet van in. Maar je verandert nog wel van gedachten.”

“Nee,” zei ik somber. “Ik weet dat dat niet zal gebeuren.”

26 augustus

Penny belde me daarnet met de mededeling dat ze denkt dat ze prostaatkanker heeft. Ik kon nog maar net voorkomen dat ze een afspraak met de dokter maakte.

31 augustus

De volgende dag ging de bel. Omdat ik dacht dat het de vriendin was die ik verwachtte, schrok ik toen ik mijn overbuurman zag, die kerel die mijn zwarte vriend in elkaar had geslagen.

“Hé, hallo!” zei ik met een gastvrije lach, in de hoop dat hij geen honkbalknuppel achter zijn rug had. “Hoe is het ermee? Wat leuk om u te zien!” Leugens, leugens.

Daar stond hij, net de Hulk. Maar zijn ogen lagen dieper in hun kassen dan normaal. Hij leek een beetje magerder. Hij droeg het meest weerzinwekkende mannelijke kledingstuk: een sweatshirt van katoen en polyester met polohals, dat strak om zijn borst zat en zijn tepels liet zien.

“Ik heb slecht nieuws voor u,” begon hij.

“O jee, wat vervelend,” zei ik. “Wat is er aan de hand?”

Hij haalde zijn arm van achter zijn rug en nam een haal van een sigaret.

“De dokter zegt dat ik longkanker heb,” zei hij. “Ik heb nog maar zes maanden.”

Hoezeer ik deze man ook vreesde en haatte, ik kreeg toch een steekje van medeleven.

“Wat erg voor u,” zei ik, doordrongen van een mengsel van medelijden en het kwaadaardige gevoel dat hij zijn verdiende loon kreeg voor zijn vreselijke gedrag.

“Ach ja,” zei hij. “Ik ga ertegen vechten,” zei hij. “Dat is het enige wat ik kan doen. Ertegen vechten.” Hij draaide zich om, en toen hij de straat overstak, leek hij gekrompen, meer een bekleed skelet dan een oude vechtersbaas.

Sindsdien heb ik hem elke dag gezien achter het stuur van zijn geparkeerde, krachtige, bruine fourwheeldrive, waar hij zijn sigaretten zat te roken en ‘ertegen vocht’.

Ik denk niet dat Hughie dat zal doen, ‘ertegen vechten’, als puntje bij paaltje komt. Hij is eindelijk naar de dokter gegaan en hij heeft een antibioticakuur gekregen, maar James zegt dat hij nog even erg hoest, dus gaat hij nog een keer om te zien wat er nog meer in de aanbieding is.

2 september

Was langs bij Jack en Chrissie, die eindelijk uit het ziekenhuis is. Ik dacht dat ze tegenwoordig nog maar net de placenta uit de baarmoeder trekken en de jonge moeder daarna de straat op gooien, maar misschien omdat ze een keizersnee heeft gehad moest Chrissie dagen blijven. Vanmiddag ging ze toen ik er net was naar boven om een dutje te doen, en Gene lag rustig op mijn schoot.

Jack is duidelijk overdonderd en dolgelukkig. Ze zijn van plan in plaats van een doop een ceremonie in een café te houden die ze ‘hoofdje bespatten’ noemen, en ik vind dat prima. Jack vroeg wat voor liedjes er volgens mij gezongen moesten worden, en ik zat daar maar over Genes hoofd te aaien. Nee, ik voelde helemaal geen liefde voor hem, dacht ik, maar er was geen twijfel aan: hij was heel erg schattig. De paniek die ik had gevoeld toen hij net was geboren, leek verdwenen. En wat me opviel toen ik hem aanraakte, was dat mijn eigen handen er zo dik, opgezwollen en middelbaar uitzagen, net de handen van mijn moeder. En Genes handen zijn zoals alle babyhandjes verschrikkelijk klein en beweeglijk. Dat is tenslotte wat iedereen zegt als hij een pasgeboren baby ziet. “O, kijk die kleine vingertjes eens! En die nageltjes!”

Jack zette thee voor me en Chrissie kwam naar beneden, uitgeput maar nog steeds stralend en ongelooflijk gelukkig. Ik hield Gene vast, klopte na de voeding op zijn warme ruggetje en ondersteunde zijn wiebelige hoofdje. Hij maakte kleine zuiggeluidjes met zijn mond. Zo te zien is hij totaal verbijsterd dat hij hier is. Ik ging met Chrissie mee naar boven om hem te verschonen. Alles natuurlijk heel anders dan in mijn tijd – wegwerpluiers met een soort klittenbandsluiting, geen badstofluiers met veiligheidsspelden meer. Geen emmers vol ossengalzeep. En allerlei verschillende soorten olie en zalfjes voor op zijn billetjes.

“Wil jij het doen?” vroeg Chrissie.

Het was een rare ontdekking dat het allemaal zo vertrouwd was. Dat mijn rechterhand onmiddellijk naar zijn enkels ging om hem op te tillen, dat ik zijn billen afveegde met de achterkant van de luier, hem daarna goed schoonmaakte en hem droog blies, hem flink insmeerde met zalf en bestoof met poeder, en toen zijn merkwaardig dunne billetjes weer optilde en de luier op zijn plek schoof – het was net als fietsen wanneer je het jaren niet hebt gedaan. Toen tilde ik hem op en hield hem tegen me aan, zijn hoofd en zwakke nekje tegen mijn schouder. Zijn babygeur, een mengsel van potloodslijpsel en talkpoeder, overspoelde me als elfenstof. Later, toen ik op mijn horloge keek, was het halfzeven, maar ik wilde helemaal niet weg.

Toen ik naar huis reed, voelde ik me heel vreemd. En toen besefte ik het. Ik was zo zwaar doordrenkt van aanbidding voor Gene dat ik bijna niet kon schakelen. Ik leek een zware last aan liefde op mijn schouders te hebben die ik niet bij me had gehad toen ik die ochtend van huis ging. Ik wist uiteindelijk Shepherds Bush te bereiken, liep wankelend door de voordeur en ging even zitten totdat ik weer op krachten was gekomen. Ik belde Jacks vader. Het was een heel bijzondere ervaring. Als je zestig bent, verwacht je niet opeens te ontdekken dat er een nieuw persoon op het toneel verschijnt voor wie je een overweldigende liefde voelt. En kant-en-klare liefde nog wel. Niet de langzaam groeiende genegenheid die je hebt voor vrienden.

“Hij is absoluut prachtig,” zei ik, bijna in tranen. “Ik kan niet wachten totdat je hem ziet!”

“En hebben ze al een naam gekozen?” vroeg David nerveus.

“Gene,” zei ik. “En weet je,” ging ik verder, en ik meende elk woord, “het is een prachtige naam! Hij past van top tot teen bij hem. Hij ziet eruit als een Gene, hij ademt als een Gene, hij is gewoon een Gene.”

David barstte in lachen uit.

3 september

Penny gebeld om te vragen of ze een keer met me meegaat naar Gene. Vreemd genoeg leek ze niet erg happig, hoewel ze heeft toegezegd dat ze een keer komt langswippen als Jack hem bij mij brengt. Ik kan gewoon niet begrijpen waarom iemand Gene niét zou willen zien, want hij is ongelooflijk interessant en vertederend. Hughie zegt dat alle baby’s op elkaar lijken. Ik zeg dat alle baby’s op elkaar lijken – behalve Gene, die vreemd genoeg de enige baby is die ik ooit ben tegengekomen die er zo prachtig uitziet, zulke intelligente ogen heeft en zo’n lief gezichtje…

Na uren babbelen over Gene toch nog gevraagd hoe het met Penny was, en ze vertelde dat ze net bij het bevolkingsregister vandaan kwam.

“Wat deed je daar in ‘s hemelsnaam?” vroeg ik.

“Ik wilde weten hoe oud de hoogleraar filosofie in werkelijkheid is,” zei ze. “Hij is in elk geval niet zo oud als hij zegt dat hij is, dat is een ding dat zeker is. Ik wilde er vandaag weer heen om hem op te zoeken in andere jaren in de boeken, maar je zult het niet geloven, ik wist opeens zijn achternaam niet meer!”

“Een seniorenmoment?” opperde ik.

“Een BRAK-moment,” zei ze.

“Wat bedoel je met: een brak-moment?” vroeg ik.

“Ben Radicaal Alles Kwijt,” zei Penny.

4 september

Sinds ik vorige week met Pouncer bij de dierenarts was, die ontdekte dat hij een overactieve schildklier en nierproblemen heeft, ben ik de laatste paar dagen bezig geweest pillen door zijn strot te douwen. Het is bijzonder ingewikkeld om dat in je eentje te doen omdat je hem met één hand volkomen handelingsongeschikt moet maken, en met de andere zijn bek opendoen, een pil in de diepte gooien en dan zijn bek dichtdoen en over zijn keel wrijven totdat hij slikt. Ik heb op die manier al twee akelige beten te pakken, en vorig jaar, toen ik bezig was met diezelfde pillenslikprocedure, heb ik een wond opgelopen die ontstoken raakte, waardoor ik aan de antibiotica moest.

Maar gelukkig was er niemand om die door mijn strot te douwen.

Ik heb geprobeerd de pillen in stukjes biefstuk te verstoppen, maar hij weet op bewonderenswaardige wijze de pillen eruit te krijgen, zelfs als ik ze er heel diep in stop, voordat hij het vlees opeet.

Maar vandaag heb ik een heel slim soort camouflage ontdekt, ze heten Pill Pockets: zachte, veerkrachtige kattensnoepjes met een spleetje erin waarin je de pil verstopt.

Vandaag heeft Pouncer er eentje opgegeten.

Stom beest!

8 september

Al die dromen. Ik word er gek van. Vannacht heb ik gedroomd dat ik in een soort werkkamp was. Ik had twee baby’s en kreeg een spuit om ze te injecteren met een dodelijk gif. Toen ik klaar was, zei ik tegen een langslopende vrouw met een versleten groene bloemetjesjurk aan: “Ik ben zo ongelukkig. Sla alstublieft uw armen om me heen en pers me uit als een sinaasappel.” Toen ze dat had gedaan, gaf ze me een ketting die ze van haar man had gekregen, en die veranderde in een stuk groene zeep in de vorm van een babyhand en smolt in het bad.

Waar komen die dromen vandaan? Ik ben eens naar een echt vreselijke therapeut geweest toen ik het gevoel had dat ik er niet uitkwam, zoals we allemaal wel eens hebben in ons leven, en ze wilde altijd weten wat ik had gedroomd en interpreteerde dat dan op de raarste manieren. Ik had een keer gedroomd over een tram…en toen beweerde ze dat ik eigenlijk iemand in elkaar wilde tremmen.

Rare gedachtesprong, als je het mij vraagt. Ik denk dat het, zoals therapeuten vaak zeggen met hun zachte, alwetende stem, meer over haar zei dan over mij. Ha!

Helaas veel te laat om deze interpretatie aan haar te onthullen, die haar volkomen zou verpletteren, stel ik me zo voor.

Ik vraag me af of al die angst die ik opeens heb niet een soort postnatale depressie is? Kunnen oma’s post-omale depressies krijgen? p.o.d? Ik voel me in elk geval niet ‘mezelf. Hoewel ik geen idee heb wat ‘mezelf in godsnaam is. Maak me opeens afschuwelijk zorgen over fopspenen, die volgens mij een essentieel onderdeel zijn van de emotionele gezondheid van een baby. Heb het nare gevoel dat Jack en Chrissie ze misschien flauwekul vinden.

9 september

Om al die vreselijke gedachten uit mijn hoofd te bannen en een beetje realiteit over de situatie te gieten, ging ik op bezoek bij Gene. Wat natuurlijk niet zo eenvoudig is als het lijkt, want ik moet mijn bezoekjes vermommen zodat ik niet al te gretig lijk.

“Ik wilde vanmiddag naar het Tate Modern Museum,” zei ik toen ik Jack belde. “En omdat ik onderweg langs jullie kom, vroeg ik me af of ik even kon langskomen?”

Twee dagen geleden had ik gebeld met de smoes: “Ik moet in Chelsea zijn…vroeg me af of jullie thuis zijn, want het is maar een paar minuten bij jullie vandaan…”

Of: “Ik had gisteren tien man te eten en ik heb een heleboel suddervlees over. Willen jullie dat voor het avondeten? Ik moet toch in de buurt zijn…”

Jack en Chrissie denken vast dat ik voortdurend in Zuid-Londen zit. Het is treurig. Vooral omdat ik om mijn smoesjes nog enigszins geldig te maken (zo geweldig als ik tegen andere mensen kan liegen, zo slecht kan ik het tegen Jack) inderdaad ‘iets in Chelsea’ of waar dan ook moet gaan doen, onderweg. Tot dusver heeft dat geresulteerd in een bezoek aan de meest belachelijk dure behangwinkels en zelfs aan Peter Jones, puur om mijn tochtjes een authentiek tintje te geven. En ik vrees dat ik vandaag verplicht iets zal moeten gaan bekijken in het Tate Modern – kreun.

Later

Niet zo makkelijk als je met de auto bent, want je moet kilometers verderop parkeren, zo ongeveer in Greenwich, en verder gaan lopen. Tegen de tijd dat ik bij de Turbinezaal was, was ik in zo’n slecht humeur dat ik woedend om de installatie van Rachel Whiteread stampte. Vervolgens ontdekte ik dat ik niet via de benedenverdieping van de winkel naar de bovenverdieping van de winkel kon komen – ik moest de deur uit en dan een andere trap op – en daar werd mijn humeur nog slechter van. Vervolgens was de uitgang die me naar buiten zou hebben gebracht om naar de rivier te kijken, afgezet met lint en pijlen. En de wc was op weer een andere verdieping.

Toen ik eindelijk naar de vierde verdieping was gestrompeld om naar de Henri Rousseau te kijken, zei het meisje bij de deur: “Kaartjes zijn te koop op de begane grond.”

Dus stampte ik direct naar buiten en terug naar de auto. Stamp. Stamp. Stamp. Wie wil er überhaupt Henri Rousseau zien? Alleen maar een stel oude tijgers in oerwouden. Heb ze vast allemaal al jaren geleden gezien in Frankrijk. Een van die schilders die het net zo goed doen als reproductie in een boek. Grr! Zoals een van zijn tijgers misschien had gezegd. Maar was eigenlijk opgelucht dat ik een excuus had om veel vroeger bij Gene te zijn.

“Je hoeft niet te doen alsof, mam,” zei Jack lief toen ik aankwam en hij mijn zielige strategietjes doorzag. “Je mag langskomen wanneer je maar wilt!”

“Maar als ik dat deed, zou ik hier de hele tijd zijn!” zei ik. “Dan zou ik bij jullie wonen! Ik zou nooit meer weggaan!”

Op dat moment werd Gene opeens krijsend wakker. Jack tilde hem op en hoste hem op en neer, maar niets hielp. Uiteindelijk nam ik hem over en stak mijn vinger in zijn mond. Hij zoog zich eraan vast zodat de nagel er bijna afging.

“Hij kan geen honger hebben, hij heeft net een voeding gehad,” zei Jack vermoeid.

“Wat dit kereltje nodig heeft, is een speen,” zei ik.

“Een speen!” zei Jack. “Maar dat ziet er walgelijk uit! Chrissie zou nooit een speen in huis willen hebben!”

“Nu je een baby hebt, kun je je toch geen zorgen gaan maken over esthetica, in ‘s hemelsnaam,” zei ik. “Toen jij klein was, wilde je een half jaar lang niets anders aan dan een afgrijselijk nylon Spiderman-pak, en daar moest ik de straat mee op, schat. Spenen zijn essentieel. Baby’s zuigen erop als troost.”

O jee. Ik kan niet ophouden met naar Gene kijken. Ik kan niet ophouden met aan Gene denken. Ik ben net een hopeloos verliefde tiener die hunkert naar Cary Grant. Nee, niet naar Cary Grant. Naar wie hunkerde ik? Tot mijn schande moet ik bekennen dat het Richard Burton was, een man waar ik nu van griezel vanwege zijn pokdalige gezicht.

Kom thuis en vind een berichtje van Penny dat ze me iets verbazingwekkends te vertellen heeft.

10 september

Het was een totaal andere Penny die die avond bij me aanbelde. Ze was een en al gefladder en gegiechel en, moet ik bekennen, tamelijk irritant. Ik heb haar zo’n twintig minuten zitten vertellen over Gene en hoe geweldig hij was, totdat ik er uiteindelijk aan dacht haar iets te drinken aan te bieden en haar de kans te geven er een woordje tussen te krijgen.

“Ik heb een vriend!” ratelde ze. “En hij is pas dertig! En hij weet hoe oud ik in werkelijkheid ben! En daar zit hij helemaal niet mee!”

Het is gruwelijk om te moeten bekennen, maar ik was helemaal uit het veld geslagen. Ik heb haar altijd beschouwd als een trouwe vriendin, en de ontdekking dat ze nu een of andere kerel heeft is bijzonder irritant, ook al ben ik nog zo blij voor haar dat ze iemand heeft gevonden. Ik bedoel, ze wordt volgende maand zestig, en dertig is aan de jonge kant. Dat zal niet lang duren. En dat zei ik veel te snel tegen haar. We gingen in de tuin zitten in de leuke, nieuwe, gestreepte stoelen die ik vorige week bij Tesco heb gekocht, en vingen de laatste stralen septemberzon. Pouncer zat onder de struiken te loeren naar de houtduiven op het gras.

“Ik weet best dat het niet lang zal duren,” zei ze nogal geïrriteerd. Ze plukte aan een stukje salami dat ik had gehaald bij de slijmerige delicatessenwinkel. “Ik ben niet helemaal gek. Maar ik heb hem afgelopen weekend leren kennen, en hij zei dat hij me leuk vindt, en ik kan het maar niet geloven.”

“En hoe moet het dan met de hoogleraar filosofie uit Northumberland?”

“O, afgrijselijke man. Bleek zevenenzeventig te zijn. Er groeide haar uit zijn neus,” zei ze achteloos. “Maar Gavin, die is absoluut geweldig!”

“Getrouwd?” vroeg ik. “Onvoorstelbaar onaantrekkelijk? Zorgt voor vier zwaar gehandicapte kinderen? Geestesziek?” Ik somde alle mogelijke valkuilen op.

“Nee…is het geen wonder?” zei ze enthousiast.

“Kijk, als hij valt op een vrouw van bijna zestig, moet er iets mis zijn met hem,” redeneerde ik.

“Ik weet het, ik weet het,” zei ze, half snikkend van verrukking. “Maar het kan me niet schelen. Hij is gewoon zó lief! Hij zegt dat ik zijn soulmate ben. En we hebben alles gemeen. Hij heeft precies dezelfde ideeën over huizen inrichten als ik, en hij heeft een geweldige smaak. En je raadt nooit wat hij aan het lezen was – Dood in Venetië… het prachtigste boek van de wereld, zoals je weet, en hij logeerde altijd in precies hetzelfde huis in Norfolk waar ik logeerde toen hij klein was, hij kent zelfs het pr-bureau dat ik runde, en zegt dat het geweldig is. Hij is dol op Eartha Kitt, die natuurlijk fantastisch is, en op Lena Home, en hij heeft The Wizard of Oz wel tien keer gezien. Ik heb gewoon nog nooit iemand ontmoet waar ik zoveel mee gemeen heb. Ik heb het gevoel alsof ik mijn lang verloren broer heb leren kennen. En hij valt op mij!”

“Nou, ik ben blij voor je,” zei ik, maar niet van harte. Ik was een beetje jaloers – en een beetje geïrriteerd omdat ik wist dat het allemaal in tranen zou eindigen en dat ik talloze diepbedroefde telefoontjes zou krijgen, en ik had gedeeltelijk heel veel medelijden met haar. Een leeftijdsverschil van dertig jaar werkt gewoon niet.

Penny schijnt deze jongen te hebben leren kennen op de een of andere maffe schrijfcursus, waar hij halsoverkop voor haar viel. Hij heeft een winkel met geneeskrachtige kristallen in Glastonbury en ze gaat volgende week vrijdag bij hem slapen.

“Maar hoe moet het dan met de seks?” vroeg ik.

“Ik weet het niet!” zei ze tamelijk wanhopig. “Ik ben naar de dokter geweest om weer aan de HRT te gaan, en ze heeft me Orthogynol-zalf gegeven om in me te spuiten, want dat maakt de vagina vochtiger, maar ik weet zeker dat het een hel zal zijn.”

“Dat denk ik ook,” zei ik toen ik me de laatste keer herinnerde dat ik gevreeën had. Na de menopauze wordt je vagina helemaal droog en ellendig, en vrijen is alsof je je vanbinnen laat afvegen met schuurpapier. “Ik zou ook KY-gel gebruiken als ik jou was. Ik heb misschien nog wel wat boven.”

En ik ging naar boven naar mijn grootmoeders oude ladenkast en rommelde tussen de zelfmoordpillen. En inderdaad was er nog wat oude KY-gel, lang over de uiterste verkoopdatum heen, maar het zag er nog even lubriant uit als ooit. Als dat het juiste woord is. Lubrificant? Lubrificatief?

“Waarom heb je dit in godsnaam?” vroeg Penny toen ik het mee naar beneden bracht.

“Doet er niet toe,” zei ik. “Maar prop dat in jezelf en ik beloof je, dan komt alles goed.”

“Zijn moeder is nog maar achtenveertig!” kreunde Penny. “O, het is zo vreselijk, en zo prachtig. En het is ten dode opgeschreven, helemaal ten dode opgeschreven. En ik ga zo ongelukkig worden. O, Marie, waarom heb ik me zo in de nesten gewerkt? Ik wou dat ik zo sterk was als jij.”

“Maak je geen zorgen,” zei ik. “Geniet ervan. Ik sta voor je klaar als het voorbij is.”

“O, Marie, zover is het dus gekomen,” kreunde Penny, “je ‘staat voor me klaar’. Dat belooft niet veel goeds, helemaal niet veel goeds. Het komt alleen, hij is zo’n…zo’n schat!”

Dat ‘schat’ klonk me helemaal niet prettig in de oren, maar ik probeerde luchtig enthousiast te zijn over het hele gedoe. Het probleem met Penny is dat ze, ook al is ze meestal behoorlijk verstandig en staat ze met beide benen op de grond, als het om mannen gaat opeens in een zwart gat kan vallen, en dan is er chaos en de zevende kring van de hel. En wie staat er klaar om mandjes aan touwen te laten zakken om haar er weer uit te hijsen? Niemand anders dan ondergetekende, de verstandige oude Marie.

“Het rare is dat je als je jong bent denkt: O, het kan niet lang duren want die man wil niet trouwen en kinderen krijgen, en als je oud bent, denk je: O, het kan niet lang duren want die man wil waarschijnlijk wél trouwen en kinderen krijgen, en dat kun je hem allemaal niet geven!” zei Penny. “En eerlijk gezegd, Marie, je hebt gelijk. Er zit geen toekomst in. Er is geen enkele kans dat we langer bij elkaar zullen zijn dan hooguit drie maanden.”

“Archie heeft zich een jong Zweeds meisje van vijfendertig aangeschaft,” zei ik. “Een paar minuten na Philippa’s dood.” Ik was verbaasd dat ik toen ik het zei een soort steek voelde.

“Maar je weet dat het heel anders is voor mannen,” zei Penny tamelijk boos.

“Barbara Windsor is getrouwd met een man die zesentwintig jaar jonger was dan zij,” zei ik, in een poging haar te troosten. “Joan Collins en hoe heet ie ook weer, dertig jaar jonger?”

“Marie, lul niet. Jij en ik weten allebei dat dit gaat eindigen in tranen,” zei Penny met een opflikkering van haar oude zelf. “En het andere verschrikkelijke is dat ik, omdat ik net als jij een meisje uit de jaren zestig ben, onmiddellijk terugval in die slaafse ja-jij-bent-een-man-ik-doe-alles-wat-jij-wilthouding, terwijl dat tegenwoordig allemaal anders is.”

“Misschien vindt hij dat nou net zo leuk aan je,” zei ik.

“Marie, ik vertrouw erop dat jij tijdens deze hele rampzalige affaire mijn verstandige ik bent,” zei Penny. “Ik vertrouw erop dat jij koud water op alles giet. Ga me nu niet aanmoedigen in mijn gekte. Alsjeblieft. Maar dank je wel,” zei ze, opeens veranderend in Eve (uit The Three Faces of, de film) en helemaal meisjesachtig en wimper-fladderend, “voor de KY-gel. O, ik moet de hele tijd aan hem denken! Het is verschrikkelijk!”

Er viel een stilte terwijl zij naar haar lege glas keek. Ik had het opeens door en rende naar de koelkast om de fles te halen en haar bij te schenken. Toen ik terugkwam, zag ik tot mijn verbazing tranen in haar ogen.

“Je zou blij moeten zijn, niet verdrietig,” zei ik terwijl ik een arm om haar heen sloeg.

“Maar ik weet dat het een hopeloze zaak is,” zei ze verdrietig. “Weet je, jij hebt Gene om van te houden. Maar ik heb niemand.”

En opeens besefte ik hoe egoïstisch ik was geweest door de hele tijd tegen Penny over Gene te praten. Dat moet veel pijnlijker en jaloers makender voor haar zijn geweest dan het voor mij was om haar te horen praten over die vent.

Maar Gavin! Glastonbury! Praktisch half zo oud als zij! Hoe krijgt ze het voor elkaar?

Later

Pouncer heeft het Pill Pocket-trucje door en weigert ze nu te eten.

Terug naar het door de strot douwen.

Later

Kwam na het winkelen tot mijn verbazing een vrouw tegen die in een boerka op me afscheurde op zo’n elektrischestoelgeval voor gehandicapten. Ze nam vlak voor mijn huis gas terug en zwaaide in het voorbijgaan woedend haar vuist naar een man die haar kennelijk op straat had beledigd. “Klote-Ier!” krijste ze met een sterk cockneyaccent van achter haar zwarte sluier. “Ik ben godverdomme Engelser dan jij!”

Later

Penny belde met een vraag: “Waar staat KY eigenlijk voor?”

12 september

Beetje bezorgd, want Michelle ging gisteren snel de trap naar haar kamer op met een man op sleeptouw – en niet zomaar een man: een man die twee keer zo oud was als zij (maar waarschijnlijk half zo oud als ik). Ik ving alleen maar een glimp van hem op, maar ik zag wel dat hij een tand miste, een ringetje in zijn oor had en half geschoren was, en zijn jack rook sterk naar hasj. Omdat ik in de jaren zestig zoveel met verslaafden te maken heb gehad, ruik ik dope al op een afstand van twintig meter. Als ze me genoeg betaalden, zou ik bereid zijn op Heathrow op handen en knieën rond te kruipen en koffers op drugs te controleren.

Toen ik haar later vroeg wat hij deed, keek ze erg dromerig en zei alleen maar dat Harry – want zo heet hij – ‘een genie’ was.

“Hoe bedoel je, een genie?” vroeg ik, onmiddellijk argwanend. Hij had me helemaal geen genie geleken.

“IJ ies diektère,” zei ze. “Ij ies skrijvère, rekisseur, tuinontwerpère, fotokraaf, ‘ij skrijft toneelstukken, ‘ij ies performance-artiste, ‘ij creëert installaties…”

Het arme kind dacht dat hoe meer beroepen ze aan deze treurige figuur ophing, des te meer ik onder de indruk zou zijn, maar het tegenovergestelde was het geval. Omdat ik oud en ervaren ben, daalde de man bij elk nieuw talent in mijn achting in plaats van dat hij steeg. “Lieverd,” zei ik. “Ik denk dat hij een bullshit kunstenaar is.”

“Bullsjiet?” zei Michelle. “Ij ies ekt artiste,” ging ze verder, haar gezicht doordrenkt van bewondering.

“Nou, als hij nog eens komt, stel hem dan maar aan mij voor,” zei ik tamelijk streng. Ze zei dat ze dat zou doen. Eén blik op mijn wetende oude vleermuizenhoofd zou die engerd voorgoed verdrijven, wist ik. Ik ben zelf op genoeg ‘genieën’ gevallen in mijn tijd. Ben ermee naar bed geweest. Heb ze geld geleend. Heb ze geloofd als ze zeiden dat het in de afvoer was gevallen en of ze nog wat konden krijgen. Mij houdt hij niet voor de gek.

13 september

Las vandaag dat oma’s meer kans hebben op hartaanvallen dan mensen die geen oma zijn. Dat begrijp ik niet. Wat een kul. Ik heb helemaal niet het gevoel dat oma zijn me een hartinfarct kan bezorgen, integendeel, ik heb juist het gevoel dat er des te meer reden is om te blijven leven. En tegenwoordig zijn de irrationele zorgen die ik altijd over Jack had vrijwel verdwenen – omdat ik weet dat hij nu hij verantwoordelijk is voor iemand anders, zelf ook verantwoordelijker zal worden dan hij eerst was.

En er is ook de merkwaardig aangename wetenschap dat mijn familie nu deel uitmaakt van een keten. Op een bepaalde manier kan het me geen fuck schelen – o, Marie, foei, dat is geen leuk woord voor een oud mens om te gebruiken! Al mijn leeftijdgenoten zeggen het, maar het past gewoon niet bij ze – hoe dan ook, het kan me geen bal schelen, of geen moer, of de Sharp-genen verder strompelen naar de generatie na de volgende, maar nu ik heb ontdekt dat ze dat hebben gedaan, ben ik een beetje zelfvoldaan. Zo zelfvoldaan zelfs dat ik het heel moeilijk vind om over Gene te praten met iemand die geen kinderen heeft, of die wel kinderen heeft, maar nog geen kleinkinderen. Ik had Penny nooit mogen vertellen hoe blij ik met hem ben. Je verkneukelen is bijzonder ongemanierd.

14 september

Michelle vraagt: “Wat betekent: vegetatie?” Ze zweert dat het een plantaardige substantie is die in Frankrijk bij mensen in hun keel en hun sinussen groeit en die bij sommige patiënten regelmatig moet worden weggeknipt. Daar geloof ik gewoon niets van. Dan vraagt ze me of ik weet hoe je de naam van de film Bennuur moet uitspreken.

Na vijf pogingen ben ik helemaal van mijn stuk.

Bennuurl” zegt ze. “Charlton ‘Eston! Veel paarden!”

15 september

Ik kon het niet laten. Ben vandaag naar John Lewis gegaan om een breipatroon te kopen.

Mijn grootmoeder heeft me eraan gebracht. Ze kocht een boek voor me dat heette Ik leer breien. Er stonden niet alleen patronen in voor sokken en vesten, maar ook voor vreemde kledingstukken als moffen, lijfjes (?), bedsokken en mouwloze vestjes. Ze kocht ook een stel gigantische houten breinaalden voor me. Ze leerde me hoe ik de draad om mijn vingers moest slaan zodat hij niet weggleed, en weggedoken in een hoekje van haar enorme bank worstelde ik met die enorme stokken, die in mijn handjes twee grote bezemstelen leken die oncontroleerbaar rondzwiepten.

Na uren zwoegen lukte het me uiteindelijk om in het geheim voor kerst een vier meter lange knalgroene das voor mijn vader te breien, die hij edelmoedig jarenlang heeft gedragen. Af en toe hing het ding onder zijn duffelse jas uit en sleepte over de grond.

Er gebeurde iets heel raars bij John Lewis. Ik stond om de een of andere reden naar de vloerbedekking te kijken, die flessengroen was, en het leek of er iets uit sprong, zoals dat enge ding in Alien, en zich recht in mijn hart boorde. Ik geloof dat het me deed denken aan een flessengroene jas die ik ooit heb gehad, maar het vervulde me van een idioot sterk mengsel van troost en heimwee. Het personeel bij John Lewis moet zich hebben afgevraagd of ze hun Gezondheids- en Veiligheidsprotocol in werking moesten zetten toen ze me totaal geflipt naar het kleed zagen staren.

En toen zag ik vorige week een blaadje aan een struik, en dat deed me om onverklaarbare redenen denken aan een warme herfstdag waarop ik aan de hand van mijn vader naar school liep. De tranen die in mijn ogen sprongen, waren onverklaarbaar aangenaam.

Alle mensen hebben het over geheugenverlies nu ze ouder worden, en ze klagen over ‘seniorenmomenten’, maar ik ben juist verbaasd hoe sterk mijn geheugen verbeterd is. Het kortetermijngeheugen is verbeterd omdat ik nu zoveel minder zorgelijk ben dan vroeger. En ik eet ook massa’s visolie. Als vis het brein van Jeeves kon verbeteren, dan kan dat bij het mijne ook. Maar het mooiste is de plotselinge gave van een langetermijngeheugen. Er lijken scheuren te ontstaan in de muren van mijn bewustzijn, waardoor glimpen van het verleden zo duidelijk zichtbaar worden dat het is alsof ze zich voor mijn ogen afspelen. Soms ben ik emotioneler over die momenten dan ik – voor zover ik me herinner – indertijd was.

20 september

Vanmiddag in de tuin gezeten met een kop thee en niets gedaan. Ik zeg: niets. Dat is niet waar. Ik at een heerlijk gemberkoekje – vreemd genoeg heeft de aanwezigheid van Gene me weer aan de koekjes gebracht. Chrissie heeft een koektrommel en biedt me altijd als ik daar ben een koekje bij de koffie aan, en vandaag heb ik de grote stap gezet en zelf koekjes gekocht.

Pouncer lag in de gouden septemberzon op zijn rug op het gras, zijn ogen verzaligd gesloten, zijn fluwelen poten in de lucht. Zo kwetsbaar. In de kersenboom zaten twee houtduiven die zo dik waren als grijze kussens, en over het gras hipte een merel op zoek naar wormen tussen de madeliefjes. Achter in mijn tuin, waar het een woud van bomen en struiken is, heerste groene duisternis, waaruit tot mijn verbazing een grijze eekhoorn tevoorschijn kwam.

Ik beleefde zo’n raar moment dat je je de Heilige Franciscus voelt. Niet alleen voel je je Franciscus, maar je voelt je ook helemaal een met de natuur. Vroeger voelde ik me nooit zo: zal wel weer met de leeftijd te maken hebben. De natuur zegt ‘Nu je ouder wordt en het einde van je leven nadert, voeg je je bij ons. Wij zijn je vrienden. Er is niets om bang voor te zijn.’ Het was duidelijk een voorgevoel van de dood, maar niet zo’n eng soort voorgevoel van een demonische figuur in een zwarte mantel met een zeis in zijn hand, maar eerder een prachtig vredig en verleidelijk soort voorgevoel, een roep naar een wereld waar helemaal geen plaats is voor zinnetjes als ‘Grijp je kans!’ en andere onaangename aansporingen om een cursus aan de Open Universiteit te doen of drie maanden bij een Masaistam in Afrika te gaan wonen.

25 september

Dit soort dingen laat zich natuurlijk niet herhalen. Vandaag maakte ik mijn kop thee, pakte het laatste gemberkoekje en ging in de tuin zitten met mijn Sudokupuzzel – een fatale verslaving die ik te danken heb aan Lucy, die er een kei in is. Ze zeggen dat het de geest actief houdt, maar het drijft mijn geest juist tot razernij, mentale scheelheid en frustratie, tot de laatste fase, als het allemaal blijkt te kloppen, en je wordt overspoeld door het belachelijke gevoel dat je iets hebt gepresteerd, al gauw gevolgd door een afschuwelijk gevoel van innerlijke leegte. Hoe dan ook, ik was net begonnen en had alle drieën en vijven gedaan, toen over de tuinen heen het rauwe geluid van het commentaar bij een voetbalwedstrijd door de bomen blèrde.

Plotse razernij. Zei tegen mezelf: hou je kalm, en ging binnen in de koelte zitten, maar een halfuur later was het nog steeds bezig. Ik belde Penny.

“Hoor jij het ook?” vroeg ik.

“Of ik het ook hoor!” zei ze. “Het is oorverdovend! Het is die idioot bij mij aan de overkant. Ik heb hem gevraagd of hij het zachter wilde zetten, maar dat doet hij niet.”

“Misschien kan ik er iets aan doen,” zei ik grimmig. Ik zette mijn Woedende Oude Vleermuizengezicht op (een gezicht dat maar al te makkelijk op te zetten is, vrees ik) en stampte naar Penny’s huis. Toen we haar tuin in stapten, werd het geluid almaar harder, en daar, aan de andere kant van de muur, zat een enorm, niet al te jong stuk tuig, overdekt met gerimpelde tatoeages; zijn hoofd was kaalgeschoren, en hij droeg een korte broek waar een gigantische bierbuik overheen hing. Hij had geen schoenen aan en leek tot overmaat van ramp diep in slaap.

Op de tafel naast hem stonden drie lege blikjes Special Brew en een transistorradio die op zijn hardst stond.

“Pardon!” riep ik. Geen reactie. “Pardon!” Ik voelde me echt belachelijk. Ik wou dat ik het soort stem had waarmee je kunt zeggen: “Hé, jij daar!” maar die heb ik niet. Na de vierde “Pardon!” keek hij op.

“Watte?” zei hij dronken.

“Ik vroeg me af,” schreeuwde ik, beleefd als altijd, “of u zo vriendelijk zou willen zijn uw radio zachter te zetten.”

“Hoezo?” vroeg hij, en hij staarde me nukkig aan met zijn dronken ogen.

“Omdat niet iedereen in deze tuinen wil luisteren naar de wedstrijd Arsenal tegen Chelsea. Of wat het dan ook is,” ging ik verder toen hij me wilde verbeteren. “Ik woon tien tuinen verderop en ik kan mezelf niet eens horen praten.”

“We leven in een vrij land,” zei hij agressief.

“We leven inderdaad in een vrij land,” antwoordde ik (o jee, dat ‘inderdaad’ komt niet goed over als je het krijst), “Maar,” ging ik verder, “ik ben voorzitter van de buurtvereniging en ik spreek niet alleen voor mezelf, maar ook voor tientallen andere bewoners die tegen me hebben geklaagd over het lawaai.” (Niet waar, maar ach.)

“Flikker op,” zei hij ontstemd. “Jij kunt me niet voorschrijven wat ik wel en niet kan doen.”

Ik zette hoger in. “Als u zo doorgaat, ben ik bang dat ik een klacht zal moeten indienen bij de woningbouwvereniging Shepherds Bush, die eigenaar is van het huis waarin u woont. Dat hoop ik te voorkomen. Ik hou het liever leuk.”

“Watte?”

“Ik hou het liever leuk,” schreeuwde ik. “En overigens schrijf ik u niet voor de radio zachter te zetten, ik smeek het u!”

Op dat moment zwaaide er een raam aan de overkant open en leunde er een vrouw naar buiten.

“Nu zullen we het krijgen,” mompelde Penny, die zich schuilhield in een struik achter me. “Nu zijn we er geweest. Het is Sheila de Dealer.”

Ik had Sheila de Dealer nooit gesproken, maar ze is een bekende drugsleverancier in de straat. Drugsdealers zijn zo gewoon geworden hier in de buurt dat er geen straat zonder is. Het zijn een soort buurtwinkeltjes geworden, een essentieel element van elke buurt.

“Hé! Jij daar!” schreeuwde ze. De man en ik keken allebei op. Haar stem ging dwars door je heen.

“Jij niet,” krijste ze. “Jij, idioot!” Nog steeds waren we niet wijzer. Ik was als de dood dat ze met de man samen tegen mij zou gaan, tegen deze walgelijke, oude, burgerlijke klaagster.

“Hé, fucking klootzak!” brulde ze. “Heb je dat wijffie niet gehoord? Ze schrijft je niet voor die fucking radio uit te zetten, ze sméékt het je! Bejje soms doof? Dus zet hem uit, lul, en doe ons allemaal godverdomme een lol, oké?”

De man was zo onder de indruk van haar uitbarsting dat hij zonder een woord te zeggen de radio van de tafel pakte en ermee naar binnen beende. Net toen ik vriendelijk mijn duim wilde opsteken naar Sheila de Dealer hoorde ik het raam dichtdreunen en dat was dat.

“Was dat niet geweldig?” zei ik tegen Penny.

“Onvoorstelbaar!” zei ze. “Kopje thee? Of misschien, het is vijf uur…toch niet te vroeg voor een borrel?”

Het volgende halfuur bespraken we of we ook graag een tatoeage zouden willen, en ontdekten we dat we er altijd naar hadden verlangd, maar dat het nu te laat was. Penny wilde een bloem, maar ik wilde een vogel. “Of wat vind je van een armband met: dit is mijn pols, à la Magritte?” stelde ik voor.

Toen vroegen we ons af waarom we drugs hadden gebruikt toen we jong waren, terwijl het nu duidelijk de tijd is om aan drugs te doen. Als je volkomen flipte, zou dat niet zo heel erg zijn. Penny zei dat ze had gelezen dat een mix van Red Buil, aspirine en cola je hersens scherper kan maken. Maar de combinatie klinkt ongeveer even geloofwaardig als het recept dat we in de jaren zestig probeerden, toen we voordat we aan het sterkere spul begonnen, probeerden high te worden door gedroogde bananenschil te roken.

Ik wil graag eens XTC nemen. Penny zegt datze meedoet als ik het kan vinden. Zal het aan Jack vragen – hoewel die er misschien tegen zal zijn dat zijn bejaarde moeder drugs gebruikt. Misschien, stelde ik voor, kun je het aan Gavin vragen, maar ze zegt dat Gavin alleen hasj rookt. Natuurlijk.

Bij de naam Gavin werd ze helemaal stil. Toen vertelde ze dat hij, na een gelukzalige dag waarop ze hadden gevreeën, gelachen, gewandeld, samen liedjes gezongen, elkaar gedichten voorgelezen en ontdekt dat ze alles gemeen hadden, volkomen onbereikbaar was geworden. Nog geen kik.

“Hij heeft niet ge-SMS’t, gemaild of gebeld,” zei ze. “Ik begin me af te vragen of hij dood is! Misschien heeft hij een of ander vreselijk ongeluk gehad.”

“Jij en ik weten allebei,” zei ik streng, “dat mannen helaas nooit dood zijn of in een coma in het ziekenhuis liggen. We zijn ervaren oude dames, die een zekere wijsheid hebben vergaard. De reden waarom die man – of wie dan ook trouwens – geen contact opneemt, is doodsimpel. Of ze zijn er doodsbang voor of ze willen het niet. Of ze zijn getrouwd. Als ik jou was, Penny, zou ik gaan voor de optie doodsbang. Die is eerlijk gezegd het makkelijkst te verteren.”

Ze zag er zo verdrietig en breekbaar uit, als een oude vijfjarige, als dat tenminste bestaat, dat ik mijn armen om haar heen sloeg.

“Je bent erg dapper,” zei ik. “Je bent dapperder dan ik. Ik zou het niet meer kunnen. Te bang om gekwetst te worden. Je hebt het al eens gedaan. Het lukt je wel nog een keer.”

Penny’s lichaam schudde van het snikken. “Het probleem met dat liefdesgedoe – of wat het dan ook is – is dat het feit dat je oud bent, niet betekent dat het niet precies evenveel pijn doet als toen je zeventien was,” zei ze door haar tranen heen. “O, ik wou dat ik er nooit aan was begonnen. Ik moet gek zijn geweest.”

Ik wilde eigenlijk dat we naar Sheila de Dealer konden gaan om onmiddellijk drugs te scoren, maar misschien was dat niet zo’n goed idee.

26 september

Bij de aanblik van de gruwelijke kat die ik van Maciej voor mijn verjaardag heb gekregen, werd ik zo misselijk dat ik hem van de schoorsteen heb gehaald en in een la opgeborgen. Zal hij het merken? Dat is de vraag.

Later

Besloten dat het te kwetsend was voor Maciej om de kat in een la te doen. Kwam toen op het briljante idee Michelle te vragen of zij hem in haar kamer wilde. Dan kan Maciej hem zien als hij haar kamer schoonmaakt, en ik kan zeggen dat zij hem zo mooi vond dat ze hem mocht houden totdat ze weer wegging. Tot mijn opluchting was ze er verrukt van.

Later

Hughie belt. Het blijkt dat de dokter het na een antibioticakuur eindelijk heeft opgegeven, en nu wacht hij op een röntgenfoto van zijn borst. Hij vraagt of ik die mop ken van die man die op een nacht een engel op bezoek kreeg. Ik zeg van niet, en hij zegt dat de man aan de engel vroeg of er een golfbaan in de hemel is. De engel antwoordde: “Wilt u het goede of het slechte nieuws?”

“Het goede,” zei de man. “Oké,” zei de engel. “Ja, er is een golfbaan. Een prachtige green, schitterend gras, prachtige omgeving, tientallen caddies en eindeloos veel zon.”

“En het slechte nieuws?” vroeg de man. De engel zei: “Je eerste potje begint morgenochtend om negen uur.”

“Dus ik ga mijn golfclubs maar vast klaarzetten,” gaat Hughie verder.

Soms is Hughies preoccupatie met de dood behoorlijk vermoeiend. Hij lijkt het allemaal op een rijtje te hebben, maar de mensen om hem heen nog niet, dat is het probleem. En wie heeft er trouwens iets gezegd over doodgaan?

28 september

Zag tot mijn verrukking toen ik vandaag naar Gene ging dat hij tevreden lag te sabbelen op een grote, doorzichtige speen met paarse en gele strepen. En dat niet alleen, er ligt op de keukentafel nog een reservespeen met rode en blauwe stippen. Zouden ze soms uit het Design Museum komen?

Die arme Chrissie is uitgeput omdat ze steeds uit bed moet om Gene te voeden, hoewel hij nu af en toe de fles krijgt. Wat is dat toch met baby’s voeden? Het is gewoon heerlijk om met hem op schoot te zitten, zijn hoofdje in mijn elleboog genesteld, en te kijken hoe zijn lipjes aan de speen zuigen, zijn ogen gesloten in een soort verzaligde meditatie. Zijn oogleden zijn doorzichtig en blauwig, en hij ruikt naar warme katoen. Hij heeft maar een klein beetje haar, dus de vorm van zijn hoofd is duidelijk zichtbaar, met de kleine, zachte fontanel bovenop, en de huid in het driehoekje beweegt zacht, boem, boem, boem, met zijn hartslag mee.

Hij is in die fase dat hij je aanstaart met een blik die je alleen vorsend kan noemen – overigens geen woord dat ik vaak gebruik – en hij bestudeert je gezicht alsof hij zoekt naar iets wat hij kwijt is. Ik kijk terug, ook op zoek naar iets wat ik kwijt ben.

Moet zeggen dat ik als de dood ben om hem naar boven te dragen. En ik geloof niet dat ik het erg prettig zou vinden als ik hem een betonnen trap af zou moeten dragen met hoge hakken aan, uit angst dat ik hem zou laten vallen. Ik heb niet dat zelfvertrouwen dat ik bij Jack had, gewoon omdat hij niet van mij is. En toch, wat het zo enorm dankbaar en bevredigend maakt om bij hem te zijn, is dat mijn liefde voor hem zuiver en helder is, niet vertroebeld door alle schuldgevoelens, paniek en angst die ik bij Jack voelde toen hij klein was.

Als hij huilt, heb ik niet dat soort gevoel van: o gottegottegot, hij schreeuwt en huilt, hij haat me vast…o jee, als ik dit of dat doe, draagt hij dat zijn hele leven met zich mee…o, waarom heb ik hem op zo’n verschrikkelijke wereld gezet? Nu denk ik alleen maar: ach gut, hij huilt. Dat gaat wel weer over!

Sommige andere oma’s geven, wanneer ze over hun kleinkinderen praten, een angstige knipoog als ze uitkomen op dat eeuwige cliché: “Ja, zijn ze niet schattig! En het mooiste is: je kunt ze aan het eind van de dag weer teruggeven!”

Maar daar ben ik het helemaal niet mee eens. Voor mij is het enige dat ik tegen het grootmoederschap heb het feit dat ik hem helaas weer moet teruggeven.

1 oktober

O jee. Vandaag zei ik David tegen Jack (David is zijn vader), mammie tegen Chrissie, en Jack tegen Gene. Ben ik soms gek aan het worden?

2 oktober

Maciej zei dat het lief van me was om die monsterlijke aardewerken kat aan Michelle te lenen.

“Mooie kat voor mooi meisje,” zei hij. “Maar ik neem nieuwe kat voor u mee!” zei hij, en op zijn gezicht verscheen een verblindende lach. “Mooie kat voor mooie vrouw! Weet u, mijn broer importeert ze. Ik neem voor u een mee met groene ogen. Dat brengt geluk! Als u meer wilt voor uw vriendinnen, u zegt maar.”

7 oktober

Archie stond op mijn antwoordapparaat. Hij vroeg of ik het over mijn hart kon verkrijgen volgende maand een weekend te komen, omdat hij een soort feestje geeft. Ik snap niet hoe hij dat voor elkaar denkt te krijgen zonder Philippa, die dat soort dingen altijd regelde, maar het is mooi dat hij het wil proberen. Ik kan me niet voorstellen dat Ulla – of naar wat voor vreselijke naam die Zweedse ook luistert – een feest kan organiseren op dezelfde manier als Philippa. Nou ja, ze zal in elk geval geen tijd hebben voor mensen als Marion en Tim, met wie Archie veel ervaring heeft. Het zijn net zeepokken waarvan je merkt dat ze zich aan je vastgeklampt hebben, of je het leuk vindt of niet, gewoon omdat je ze al zo lang kent.

Toch had ik liever gezien dat Archie niet al zo gauw met dit schepsel in zee was gegaan. Nou ja, wanneer – en als – ze weggaat, vindt hij vast weer net zo gauw een ander sletje. Het is heel oneerlijk dat mannen kunnen kiezen uit vrouwen van twintig tot tachtig, terwijl wij vrouwelijke ouwetjes alleen maar mafkezen als Gavin kunnen krijgen, of erger nog, stokoude heren die iemand nodig hebben om hun rolstoel te duwen.

Maar ik kan toch niet gaan. Volgende keer. Eigenlijk is dat een hele opluchting. Niet dat ik in de verste verte ook maar in Archie geïnteresseerd ben, maar ik ben bang dat ik tamelijk misselijk zou worden als ik hem moest zien met een weelderige blondine die de hele tijd om hem heen gedrapeerd hangt. Het maakt me nog vastbeslotener de mannen voorgoed op te geven.

9 oktober

Penny belde, en terwijl we het over Schotten hadden, vroeg ze me of ik dacht dat het waar was dat ze onder hun kilt niets aanhebben.

10 oktober

Vandaag de hele dag op Gene gepast terwijl Chrissie iets voor haar oude bedrijf ging doen. Blijkbaar moet ze in één dag op en neer vliegen naar Brussel. Ik was van plan om ‘s-ochtends met Gene boodschappen te gaan doen, hem dan thuis eten te geven, daarna een paar telefoontjes te plegen en een beetje te rommelen terwijl hij sliep, en vervolgens ‘s middags met hem naar het park te gaan.

Ik was bijna misselijk van angst toen ik hem de steile stoep voor de flat van Jack en Chrissie liet afbonken, met de stang van zijn wagentje stevig omklemd, en er afschuwelijke beelden van een scène à la Potemkin door mijn hoofd speelden. Ik was niet alleen misselijk van angst dat ik het wagentje zou loslaten, maar ook omdat Jack me voordat ik vertrok had gewaarschuwd: “Je bent toch voorzichtig, hè mam? Er zijn maar weinig maniakken en gauwdieven, maar die hebben het vooral voorzien op oude dametjes zoals jij die op straat in hun mobieltje staan te kletsen. Niet dat je echt oud bent…Maar die handtas ziet er wel erg aanlokkelijk uit.”

Ik kon me nauwelijks voorstellen dat iemand het verweerde oude voorwerp waarin ik al mijn bezittingen prop voor een handtas zou aanzien, laat staan dat hij aanlokkelijk zou zijn voor een straatrover, maar tegenwoordig loopt natuurlijk niemand meer met een handtas, iedereen heeft een rugzak, dus stopte ik toch braaf mijn mobieltje, portemonnee en het mapje met mijn pasjes in een soort netje dat aan het wagentje hing, en legde daar het witte dekentje overheen dat Chrissies oma had gebreid. Ze is zo’n breister die er op een middag een paar truien doorheen jast. Heel irritant, want ik ben pas op de helft van het mutsje dat ik had besloten te breien, en ik moet nog beginnen aan de bijpassende sokjes, en dat moet op vier pennen. Maar ik denk dat vier pennen misschien een beetje zijn wat mijn aannemer ‘een uitdaging’ zou noemen wanneer de stalen steunbalk die hij net heeft geplaatst omvalt.

Ik reed Gene de drogist binnen – ik zeg: reed. Ik was helemaal vergeten hoe je met een kinderwagen moet omgaan, dus gebruikte ik hem als een stormram tegen de deur, en ik begreep maar niet waarom de deur niet open wilde. En ineens herinnerde ik het me weer. Je moet je omdraaien en met je billen de deur openduwen, en dan achterwaarts naar binnen gaan. Ik moest Nurofen Plus hebben – tegenwoordig heb ik overal pijntjes – en kon het niet nalaten om tegen de norse man achter de toonbank te zeggen: “Dit is mijn eerste kleinkind. Wat bof ik toch, hè?” Hij keek over de toonbank heen en er verscheen een soort suikerige lach op zijn gezicht.

Gene, die in slaap was gevallen, geeuwde, waarbij zijn mondje de vorm kreeg van een vreemd gerekte en volmaakte O. Het geeuwen van een volwassene is afschuwelijk om te zien, met vullingen, stukjes koolblad, een beslagen tong en gerimpelde lippen; het geeuwen van een baby is kwetsbaar en betoverend. Ik wilde me dolgraag bukken en zijn warme, zoete melkadem opsnuiven.

Toen ik terugkwam met een ongedeerde Gene was ik gigantisch trots op mezelf.

Hij kreeg zijn flesje en ging toen slapen, en ik was een uurtje bezig met luiers sorteren, de afwasmachine leeghalen en een beetje opruimen, en ik was net de keukenvloer aan het dweilen toen Gene wakker werd; we sloegen het uitje naar het park maar over en bleven gezellig thuis aanrommelen. Alles liep op rolletjes, en Chrissie was erg dankbaar toen ze terugkwam uit Brussel. Toen keek ze streng naar een flesje melk in de koelkast. Het drong tot me door dat ik hem dat had moeten geven toen hij na zijn dutje wakker was geworden.

Van excellente oma voelde ik me als iemand die nog moeite zou hebbén een examen in blik openen af te leggen. Ik kreeg visioenen van een uitgehongerd kind. Sinds ik een poosje psychotherapie heb ondergaan, is er altijd een stemmetje in mijn hoofd dat vraagt: “Is dat wat je eigenlijk stiekem zou willen? Hem doodhongeren?” Dat soort vragen zou de therapeut hebben gesteld.

Ik maak me aldoor zorgen dat Gene iets zal overkomen. Erger nog, ik maak me zorgen dat dat mijn schuld zou zijn. Dat ik zou langskomen en hem met een schaar prikken. Of hem in een vlaag van waanzin uit het raam gooien. Toen Jack net was geboren, had ik daar ook last van. Ik kon het aan niemand vertellen, anders zouden ze me hebben laten opnemen en zou ik zijn meegenomen door mannen met witte jassen aan (zo stelde ik me dat tenminste voor), en ik wil het nu ook absoluut aan niemand vertellen. Maar zelfkwel ik me met deze gedachten.

Ondanks al deze zorgen, die ik voor mezelf hield, vergaf Chrissie me dat akkefietje met de melk, en enorm opgelucht reed ik naar huis. Maar toen ik bij Victoria Station kwam, merkte ik dat ik zo moe was dat ik mezelf nauwelijks wakker kon knijpen. Ik moest even naar een zijstraatje van het station, waar ik parkeerde om een dutje te doen. Zal het altijd zo gaan? Ik ben nog nooit zo uitgeput geweest.

25 oktober

Een e-mail die ik net heb gekregen:

Schitterend Europees meisje dat een dildo binnen dwingt. Uiterst hete Hongaarse, Tsjechische en Russische meisjes die pret met wilde voorwerpen hebben.

Jezus, wat deprimerend.

26 oktober

Het kost me steeds meer moeite om ‘s-ochtends uit bed te komen. Niet vanwege de aloude tienerreden, dat ik de dag niet aankan; daar ligt het niet aan. Niet vanwege mijn slopende dagen met Gene. Nee, het komt doordat alles me pijn doet. Als ik lig is er niets aan de hand, maar zodra ik opsta, gaan mijn knieën, heupen, nek en schouders pijn doen, en de pijn in mijn voeten is haast ondraaglijk. Het kan niet aan de knobbeloperatie liggen, want het is de andere voet die zo’n pijn doet, en daar heeft niemand aangezeten, afgezien van een behandeling tegen ingegroeide teennagels.

Zou het aan het weer liggen? Walter Gabriel van The Archers kon altijd aan zijn voeten voelen wat voor weer het was, geloof ik, en het begint fris te worden. Hoe dan ook, mijn voeten zijn zo’n ellende dat ik me toen ik een advertentie zag voor Companion Stairlifts (“Mijn traplift is mijn compagnon”) afvroeg of het niet prettig zou zijn om de hele dag in een zittende houding de trap op en af te zweven.

Ik maakte nog een afspraak bij dokter Farmer en kwam er tot mijn grote schrik achter dat ze met pensioen was gegaan. Zij is degene die me door depressies heeft gesleept voordat ik met David trouwde, door mijn bezorgdheid nadat Jack werd geboren, door de tijd dat ik een wartaal uitslaand wrak was toen Jack uiteindelijk zijn eerste appartementje kocht en het huis uitging – en dan heb ik het nog niet eens over de onbeschrijflijke kwalen waarvan ze me heeft afgeholpen, van vaginale infecties tot blaasontsteking, en van eczeem tot aambeien. Je gaat naar die lui met de gedachte dat ze er je hele leven zullen zijn, en ineens kom je erachter dat ze met pensioen zijn gegaan, en dat een jong broekie dat nauwelijks ouder is dan Gene hun plaats heeft ingenomen. Dat is met al mijn steun en toeverlaten gebeurd. Zelfs de dierenarts heeft tegenwoordig een jongeman achter zich aanlopen, en die is hij duidelijk aan het inwerken om de praktijk over te nemen wanneer hij zelf met pensioen gaat, en mijn favoriete bibliothecaris onthulde laatst dat hij weg moet omdat hij de leeftijd van vijfenzestig jaar heeft bereikt. Vreemd – je leven verandert niet alleen doordat er vrienden doodgaan, maar ook doordat alle vertrouwde gezichten met pensioen gaan.

Natuurlijk is het met dokters altijd lastig. Heb je liever dat ze oud en ervaren zijn, of dat ze jong zijn en bekend met de laatste technieken en onderzoeken? Ik wil niet zo’n dokter als die ouwe knar naar wie ik ooit met Jack ben gegaan toen hij buikpijn had voordat hij naar school ging. “Geef hem sinaasappels!” blafte hij. “Dat heeft dat joch nodig! Lichaamsbeweging en sinaasappels!” Maar ik wil ook geen dokter die wanneer je er met bijvoorbeeld een groen plekje op je teen naartoe gaat, meteen tot de conclusie komt dat je aan stress en een depressie lijdt, en een receptje voor Prozac uitschrijft.

In de wachtkamer vertelde een in joggingpak gestoken meisje van een jaar of twintig aan haar vriend over een bezoekje aan haar grootmoeder in het verzorgingshuis. “Ze is gekrompen! Straks is ze kleiner dan ik!”

Ik vraag me af of we wanneer we allemaal oud zijn tegen andere bejaarden gaan zeggen: “Hemeltje, wat ben je gekrompen! Ik weet nogdat je zó groot was!”

De nieuwe huisarts was een aangenaam meisje dat dokter Green heette. Ik heb graag dokters die aangenaam zijn. Ik weet niet of ik zelf graag aangenaam genoemd zou willen worden, maar voor dokters is het prima. Ze droeg een verwassen spijkerbroek en een oud T-shirt, en zag eruit als iemand die net terug is van een weekendje Glastonbury. Nu ik erover nadenk, was dat waarschijnlijk ook zo. Ze had ongetwijfeld bij die enge Gavin gelogeerd.

“De artritis is verergerd,” zei ze nadat ze me had onderzocht. “Ik ben bang dat dat op een bepaalde leeftijd nu eenmaal gebeurt. Maar – en dat staat bekend als een cadeautje dat je op je vijftigste verjaardag krijgt – hoewel het bot nooit meer normaal wordt, duurt het ontstekingsproces niet zo lang, hoogstens een jaar of vijftien,” voegde ze eraan toe terwijl ze in mijn dossier keek en zag wanneer ik voor het laatst over mijn pijntjes was komen klagen, “dus hoewel de aangerichte schade blijft, moet de pijn verdwijnen.”

Ondertussen schreef ze me ontstekingsremmers voor die Arco-wrak of zoiets heetten. Ze zei dat er nog genoeg andere waren die ik kon proberen als deze niet werkten…‘hele families van nieuwe pillen’. Geweldige gedachte. Ik zag ze al in de rij staan wachten om me ervan af te helpen, die families met neven, nichten, stiefdochters…en omaatjes op beige schoenen.

“Trouwens,” zei ze nog, en ik wist wat er zou komen. “Doet u aan lichaamsbeweging?”

“Hoezo? Vindt u me dik?” vroeg ik snel. Ik was behoorlijk van slag geweest toen Hughie me laatst beschreef als ‘statig’, James als ‘imposant’ en Tim als ‘potig’.

“Helemaal niet. U bent, u bent…nou ja, u zit goed in uw vlees. En u heeft een goede houding. Maar een beetje lichaamsbeweging zou geen kwaad kunnen, weet u. Wat deed u ook al weer aan lichaamsbeweging?”

“Niets,” zei ik.

“Niets?” vroeg ze. Ze keek verrast. Ik veronderstel dat het haar verbaasde dat ze eerlijk antwoord kreeg.

“Zwemt u, doet u aan joggen?”

Ik schudde mijn hoofd.

“Nou, maar lopen zult u wel moeten. Wordt u kortademig als u de trap oploopt, of wanneer u moet rennen om de bus te halen?”

“Ik loop de trap heel langzaam op,” zei ik een beetje uit de hoogte. “En ik ga bijna nooit met de bus, en als ik dat wel doe, ren ik niet om hem te halen.”

Ze nam mijn bloeddruk op, nam ook bloed af en zei dat ik moest proberen elke dag een kwiek wandelingetje van een kwartier te maken.

Ik heb het zo druk met aanrommelen dat ik helemaal geen tijd heb voor kwieke wandelingen. En waar moet ik kwiek naartoe wandelen? Niemand met ook maar een greintje verstand zou in Shepherds Bush willen wandelen – hoewel ze dat beslist kwiek zouden doen, want het wemelt hier van de crimineel uitziende hangjongeren.

Artsen en mensen uit de zorgsector zijn zo arrogant. Ze denken altijd dat het advies dat ze je geven het enige advies is dat je krijgt.

De knobbelman zei dat ik oefeningen voor mijn voeten en enkels moest doen. “Vijf minuten per dag maar,” zei hij.

Een man bij wie ik yoga deed, zei: “Van tien minuten per dag zou u echt heel erg opknappen.”

De fysiotherapeut stelde voor dat ik elke dag tien minuten rekoefeningen zou doen om rugpijn te voorkomen.

Een boek over meditatie beval twintig minuten mediteren per dag aan.

En mijn tandarts vindt dat ik drie keer per dag minstens een paar minuten lang mijn tanden moet poetsen, en dat niet alleen, hij heeft me maar liefst drie soorten tandenborstels gegeven om dat mee te doen: een gewone elektrische, een hard bergje stekels op het uiteinde van een plastic steel, en een gemeen ding dat eruitziet als een weerbarstige rups en dat ik elke avond tussen mijn tanden door moet halen. Ik moet zeggen dat het duidelijk een belangrijke handeling is, gezien de hoeveelheid troep die je ertussenuit haalt. Soms een volledige maaltijd.

Alles bij elkaar zou ik daar zeker een uur mee bezig zijn, en dat vind ik belachelijk. Dat is zeven uur per week, bijna een volledige werkdag. Nee, dank je.

27 oktober

Was stomverbaasd toen ik vanmorgen de radio aanzette voor de snijdende stem van John Humphrys die de een of andere politicus stevig aan de tand voelde over zijn beleid, maar er in plaats daarvan heavy metal uit de speakers schalde. Even dacht ik dat John en zijn collega’s waanzinnig waren geworden, en stelde ik me voor dat ze rondhuppelden in zwart leer gestoken en met schedels in hun voorhoofd gekerfd, maar toen ik eens beter naar de radio keek, zag ik dat Michelle er de vorige avond aan had gezeten en hem niet had teruggezet op Radio Four.

Later

Hughie, James en Penny te eten ter ere van Penny’s verjaardag. Had heerlijke ‘kaviaar’ van zalmeitjes bij de supermarkt gekocht, en die met zure room opgediend op blini’s, gevolgd door een verrukkelijk visschoteltje, een recept uit een boek dat ik al jaren heb: Robert Carrier, Great Dishes of the World; dat heb ik in de jaren zeventig als huwelijkscadeau gekregen. James nam het dessert mee: een heerlijke trifle, die droop van de brandy.

Helaas was het toch een tamelijk trieste vertoning omdat Hughie nog altijd hoest als een gek, en op de röntgenfoto was duidelijk iets engs te zien, hoewel ze nog geen uitslag willen geven. Hij zit nu te wachten op iets wat een bronchoscopie heet. Hij is overduidelijk niet in orde. Hij moet zijn broek met een riem op zijn plaats houden, waardoor die bovenaan een beetje ingesnoerd is, en dat is geen fijn gezicht bij iemand die altijd perfect passende kleren droeg. James is ziek van bezorgdheid, en probeert hem een dieet te laten volgen dat bestaat uit wortelen, yoghurt en absoluut geen granen, maar Hughie moet daar niets van hebben en het resultaat van dit alles is dat hij zich slecht gedraagt; hij rookt nog meer dan anders, propt zich vol met room en boter en drinkt minstens twee flessen wijn per avond. Hij begint een behoorlijk rooie kop te krijgen.

Penny treurt nog om die enge Gavin, die haar telefoontjes, e-mails en SMS-jes niet beantwoordt. Na die nacht vol hartstocht heeft ze natuurlijk nog steeds vreselijke blaasontsteking, ze is nu aan een zevendaagse antibioticakuur en drinkt emmers cranberrysap. Een paar dagen geleden belde ik Gavin om zeker te weten dat hij niet dood was, en helaas, tot Penny’s grote verdriet, nam hij op toen hij zag dat het een onbekend nummer was, en hij klonk kerngezond. Met een hoge piepstem zei hij: “Hallo! Met Gavin!”

“Ik bel om te vragen of u zich bezorgd maakt over de opwarming van de aarde, de wereldpolitiek, wetteloosheid, de cafésluitingstijden en het verminderde kerkbezoek,” zei ik. “Kunt u daarop antwoorden met ja of nee?”

“Ja!” piepte hij.

“Gefeliciteerd! U hebt een prijs van vijftigduizend pond gewonnen. Belt u alstublieft onmiddellijk het volgende nummer.” Ik ratelde twintig willekeurige getallen af en hing vervolgens op. “De rotzak!” zei ik. Natuurlijk had het weinig zin. Hij moet in zijn leven zoveel ongewenste telefoontjes van gedumpte vriendinnen hebben gekregen, dat de onplezierigheden van hem afrollen als waterdruppels van een eendenrug. Of misschien heeft hij een of ander griezelig kristal dat hem behoedt voor gekwetste gevoelens.

“Vergeet niet, Pen,” zei James terwijl hij een fles champagne ontkurkte, “dat hij de grote verliezer is. Hij is een angstige, doodsbange man die niet weet wat goed voor hem is. Hij is een zielige lamlul, en veel ongelukkiger dan jij. Ook al heeft hij dat zelf niet door. Vanbinnen is hij het wel.”

Hughie knikte instemmend, ook al wist ik dat hij net als ik deze theorie weliswaar heel vertroostend, maar tevens hoogst onwaarschijnlijk vond. Wij vonden hem een enge versierder die in zijn vuistje lachte en waarschijnlijk aan iedereen in het vegetarische restaurantje vertelde hoe het was om een oud wijf te neuken.

Maar Hughie viel James loyaal bij: “Doet het in z’n broek.”

“En trouwens, je hebt óns toch?” merkte James opgewekt op. “Van je vrienden moet je het hebben, niet van minnaars.”

Penny zei beverig: “Maar nu ben ik zestig en zal niemand ooit weer met me naar bed willen. Iedereen zal vol afschuw terugdeinzen wanneer ze mijn akelig gerimpelde lijf zien. En dan te bedenken dat de laatste met wie ik in mijn leven heb gevreeën, die bange Gavin uit Glastonbury zal zijn!”

“Onzin!” zei Hughie. “Ga naar Gambia en als je ze daar een briefje van vijf geeft, vind je zeker een gozer die niet moeilijk doet en die met je naar bed wil. Zelfs met iemand van zestig! Maar zorg wel dat hij een condoom gebruikt.”

Och jee. Plotseling vraag ik me af of het misschien toch waar is dat de synapsen in de hersenen van mensen van boven de zestig verschrompelen, waardoor hun sociale remmingen verdwijnen.

“In elk geval, wat wilde hij eigenlijk? Hij kon toch zeker wel iemand van zijn eigen leeftijd krijgen?” vroeg James nieuwsgierig. Terwijl Penny uitlegde hoe het allemaal in zijn werk was gegaan, kon ik zien dat Hughie en James steeds geïnteresseerder raakten, vooral toen ze bij de seks kwam.

“Goed in seks?” zei Hughie bedachtzaam. “Dan lijkt hij me geen hetero.”

“Waarom las hij eigenlijk Dood in Venetië?” vroeg ik. “Dat is toch een boek voor homo’s?”

“Zei je dat hij gek was op Eartha Kitt? En op Lena Horne?” vroeg James.

“Ik meen me te herinneren dat hij ook dol was op The Wizard of Oz,” zei Hughie. “Judy Garland. Een homo-icoon. Ik durf te wedden dat hij ook naar het Eurovisie Songfestival kijkt.”

Uiteindelijk kwamen we tot de conclusie dat Gavin zo’n homo was die de gesel van oudere vrouwen is.

“Ze besluiten hetero te worden en kinderen te krijgen,” zei James. “Eerst zoeken ze een oudere vrouw om op te oefenen, om er vervolgens achter te komen dat ze het niet aankunnen. Ook al kunnen ze wel een wip maken met een vrouw, het betekent niets voor ze. Jij hebt in je jonge jaren toch ook eens iets met een oudere vrouw gehad, Hughie?”

“Jazeker,” zei Hughie, en hij huiverde, en hoestte daarbij. “Ze was beeldschoon, ik droeg haar op handen, de seks was geweldig, maar toch was het het om de een of andere onverklaarbare reden niets voor mij. En al dat zompige gesop vond ik tamelijk weerzinwekkend.”

Penny barstte in tranen uit. Gelukkig merkte ik dat ze door haar tranen heen ook lachte. “Geile Gavin uit Glastonbury!” zei ze. “Och, hij kan de pot op! Wat een engerd!”

“Op Penny, op haar verjaardag,” riep James uit. “En op Gavins kundigheid tussen de lakens! Moge zijn dingetje verschrompelen totdat het door de afvoer verdwijnt!”

Penny en hij hieven het glas, maar het viel me op dat Hughie wel flauwtjes glimlachte, maar verder erg stilletjes was en zijn wijn nauwelijks aanraakte. Net als ik vond hij de dronk een beetje stuitend. Want ook al was Gavin een engerd, toch wil je niet zo’n vloek over iemand uitspreken.

Dat is een van de mooie en ook vreselijke dingen van het ouder worden. Zelfs in de meest walgelijke personen zie je nog het goddelijke, zoals ze zeggen (ook als je niet in God gelooft), en het wordt steeds minder makkelijk om op hen af te geven. Wacht even, Marie. Je kunt wel op iemand neerkijken, maar eigenlijk kijk je dan alleen neer op hun oppervlakkige pretenties. Ik neig steeds meer tot de gedachte dat de ergste mensen, zelfs die therapeut met die baard, ooit fundamenteel goed waren. Naarmate ze ouder werden, werd hun oordeel vertroebeld, maar de Baard was als baby vast net zo schattig als Gene. Oké, oké, die afschuwelijke man van de overkant ook.

Soms denk ik dat Gene (ik kan het nauwelijks over mijn lippen krijgen omdat het zo sentimenteel klinkt, zo afgezaagd en suikerzoet) me heeft geleerd wat liefde is.

Nou ja, zo kan-ie wel weer. Ook al vond de schoolfrik in mij dat gedeelte van de avond nogal weerzinwekkend, in elk geval was ieders humeur er beter van geworden, en uiteindelijk amuseerde ik me toch.

Toen Penny wegging, pakte ze haar mobieltje. “O,” zei ze. “Ik heb een SMS-je!” Ze las het hardop voor:

Ben je jarig? Volgens mij wel. Zo ja, prettige dag. Kom je volgend weekend weer? Ik kan niet wachten…liefs, Gavin.

“Shit,” zei ze.

28 oktober

Vandaag met Pouncer naar de dierenarts om zijn gebit te laten reinigen, de stakker! Toen ik hem kwam halen moest ik £225 dokken!!! Hij heeft een tandenborstel gekregen, speciale kauwsnoepjes om zijn gebit schoon te houden, een gel en knabbeltjes tegen tandsteen…allemachtig! En hij bleek ook nog eens een afspraak voor een nacontrole te hebben, maar ik zal zo vrij zijn daar geen gebruik van te maken. Jezus, zijn tanden zijn niet eens bijzonder wit geworden. En laten we wel zijn, ik ben dol op hem, maar het is en blijft een kat.

(Heb ooit geprobeerd mijn eigen tanden stralend wit te krijgen met behulp van een vreemd gevormd rubber ding om je tandvlees te beschermen en een speciale gel, maar later bleek dat als ik had doorgezet, mijn twee kronen vergeelde stompjes zouden zijn geworden.)

Pouncer kreeg een brief mee waarin stond dat ik hem omdat hij onder narcose was geweest goed warm moest houden, hem moest laten slapen en rusten, hem niet naar buiten mocht laten gaan, hem zacht voedsel moest geven, vis of kip…

Hij kwam terug, negeerde het blikje Whiskas, liep meteen door naar de tuin en heeft de hele tijd vrolijk rondgesprongen.

29 oktober

Ben bij Hughie en James iets gaan drinken, en heb meteen de schaal teruggebracht waarin de trifle had gezeten, en die ze hadden vergeten mee naar huis te nemen.

“Hughie, schat, heb je nog iets gehoord?” vroeg ik, terwijl ik op de heerlijk zachte, met chintz beklede bank zonk. Een tikje overdreven, maar wel heerlijk. Ik wilde maar dat Jack en Chrissie zo’n bank hadden. Zij hebben iets raars dat maar een paar centimeter hoog is en waaruit je je met skistokken moet ophijsen. “Is er nog nieuws van het ziekenhuis?”

Zodra ik dat had gezegd, sloeg de sfeer om.

“Ja, er is nieuws,” zei James. En omdat hij het zei en niet Hughie, besefte ik na dat ene zinnetje dat er iets aankwam wat niet leuk was. Ik kreeg het koud vanbinnen. “Hij staat op de wachtlijst voor een mri, toch, schat?”

“Ja,” zei Hughie. “En ik kan je zeggen dat ik er echt naar verlang om in die buis van duisternis te liggen. Iedereen vraagt: “Ben je niet bang?”, maar dan zeg ik dat ik er liever in zou willen blijven en er nooit meer uitkomen. Ik verheug me er enorm op.”

“Ik niet,” zei James.

“Schat,” zei Hughie, “jij blijft hopelijk buiten en zingt schone liederen als een sirene – misschien iets uit Oklahoma? – om me te verlokken en te herinneren aan de beeldschone buitenwereld.”

Ik wist dat hij het cynisch bedoelde, maar James leek dat niet te begrijpen. “Laten we het er niet meer over hebben,” zei hij. “Ik zie ertegen op.”

“Je ziet ertegen op,” zei Hughie, “omdat jij degene bent die achterblijft als ik doodga. In jouw positie zou ik ook bang zijn. Om heel eerlijk te zijn, het is eerder ‘wanneer’ dan ‘als’. Maar ach, het is natuurlijk altijd: ‘wanneer’.”

“Wat was de uitslag van die brontosaurusscopie of hoe het ook heet?” vroeg ik; ik probeerde luchtig te doen, maar ik luisterde scherp. Ik voelde bijna hoe mijn trommelvlies zich spande, bang om iets belangrijks te missen.

“Kanker. Natuurlijk,” zei Hughie snel. “Ik denk dat we dat allemaal wisten, nietwaar? Ik wel in elk geval. Maar wat doet het ertoe? Het is longkanker.”

“Maar waar is die mri dan nog voor?”

“Dan kunnen ze zien hoe ver het al is gevorderd. Hoe lang ik nog heb. Of ze me nog chemotherapie willen geven. Maar omdat ik dat toch weiger, heeft het weinig zin.”

“Je zou wel een chemo kunnen doen,” zei James.

“Ik weiger, en meer valt er niet over te zeggen!” zei Hughie luid en op scherpe toon. “Het betekent alleen maar uitstel. En als ik het wel zou doen,” voegde hij eraan toe, “zou ik het nooit ‘chemo’ noemen, alsof het een vriend is. Hoe dan ook, eens moet ik gaan, schat. Waarom niet nu? Zoals Proust zei: “We zijn eigenlijk allemaal dood en wachten alleen maar tot we in functie kunnen treden.””

We lachten, zij het nogal geforceerd, en daarna hadden we het er niet meer over. Maar ik wist dat we er niet meer over praatten om James te sparen. En misschien ook mij. Ik ging vroeger weg dan anders. Ik weet niets van longkanker. Maar ik weet wel dat sommige mensen met longkanker nog jaren blijven leven. Misschien moet ik Penny eens raadplegen, onze geweldige amateurarts.

30 oktober

Vooruitlopend op de aankoop van een fiets, zodat mensen me niet meer statig, imposant en potig zullen kunnen noemen, leende ik een fiets van Lucy, die deze week in Londen is, en gingen we samen naar het Victoria & Albert Museum.

Wat een vergissing!

“Je doet toch wel een helm op, hè,” zei Jack toen ik het hem door de telefoon vertelde.

“Geen sprake van!” zei ik. “Dan gaat mijn haar raar zitten.” Ik heb nogal eigenzinnig haar, en wanneer ik een fietshelm op heb gehad, zit het helemaal plat en lelijk, en lijkt de bovenkant van mijn hoofd wel de kookplaat van een elektrisch fornuis. Of erger, dan zie ik eruit als zo’n kortharige, broek dragende, aseksuele Amerikaanse die je in galerieën tegenkomt, en die een waarschuwing zijn voor iedereen die boven de zestig is.

“Hoe bedoel je: nee?” zei hij. “Toen ik klein was, moest ik altijd een helm op van je, dus nu wil ik dat jij een helm draagt. En een geel jasje,” voegde hij eraan toe, en volgens mij klonk het rancuneus.

Het staat als een paal boven water dat zo’n opzichtig felgeel jasje me niet staat. Daarbij komt nog dat ik altijd lange rokken draag, maar op de fiets word gedwongen een broek te dragen, en dat staat me vreselijk. Een van mijn vroegere vriendjes zei ooit dat ik een ‘Japans achterwerk’ had, en sindsdien heb ik nooit meer een broek gedragen.

Dus ik op weg naar de Lighting-tentoonstelling in het V & A, en toen ik aankwam nadat ik de hele weg uitlaatgassen in mijn gezicht geblazen had gekregen, zag ik eruit als een bezwete oude lesbo, en dat doet het moreel weinig goed. Lucy, die voor me uit was gefietst, zat in het café op me te wachten. Ze zag er fris en beheerst uit. Maar ook in mineur.

“Toen ik met Roger trouwde, werkte hij,” klaagde ze onder het genot van een niet doorbakken kalfslever. (“Ik ga ondeugend doen,” zei ze terwijl ze haar keuze maakte. “Ik weet best dat ik een salade zou moeten nemen, maar wat kan het mij schelen?” De gedachte dat iets anders dan een salade ‘ondeugend’ was, ging mijn verstand te boven. Als ze zin had in kalfslever moest ze kalfslever bestellen. Daar is niets ondeugends aan. Maar ze gedroeg zich alsof ze een soort stiekeme winkeldievegge was. Ondeugende chocoladecake. Ondeugende broodjes met boter. De gedachte alleen al…maar ik glimlachte toegeeflijk terwijl ik biefstuk met frietjes bestelde. “O, jij bent ook ondeugend!” kirde ze. “Ik ben helemaal niet ondeugend,” zei ik geërgerd. “Ik bestel gewoon waar ik zin in heb…maar hoe dan ook, vertel verder.”)

“Maar nu hij met pensioen is, word ik helemaal gek van hem,” zei ze. “Ik heb hem de héle tijd om me heen!”

De gedachte om Roger, een man met rossig haar en haargroei in zijn oren, ook maar tijdelijk om je heen te hebben, was om van te rillen, maar de gedachte om Roger de héle tijd om je heen te hebben, was onbeschrijflijk onaantrekkelijk.

“Hij gaat nooit eens weg,” zei ze. “En weet je wat hij elke dag tegen twaalven zegt?”

“Nee,” zei ik.

“Hij zegt: “Wat eten we vandaag, poesje?” Ik kan er gewoon niet meer tegen.”

Ik durf te wedden dat hij haar in de rede valt als ze op visite zijn en zij iets vertelt, en dat ergens tijdens het gesprek de een de ander aankijkt en zegt: “Zeg, wie vertelt dit verhaal eigenlijk, jij of ik?”

Nou, laten we eens heel eerlijk zijn. Er zijn momenten dat ik ondanks Gene, ondanks mijn bevlieging voor de nadering van de oude dag, en ondanks mijn steeds stelliger wordende overtuiging dat ik de mannen maar moet opgeven en niet meer over ze moet dromen, als een verloren ziel door het huis dwaal, verlangend naar iemand om mee te babbelen, verlangend naar een soort band met Een Ander, verlangend denk ik naar een partner en een soulmate. Maar wanneer ik terugkijk, zou ik met geen van de mannen die ik heb gekend gelukkig zijn als ik ze de hele tijd om me heen had. En de hemel weet dat het er genoeg zijn geweest.

In elk geval hoefik maar aan Lucy en Roger te denken, of natuurlijk aan Penny’s afschuwelijke ervaring met de enge Gavin, om te beseffen dat ik ontzettend bof. “Ik ben met hem getrouwd voor het leven, niet voor de lunch.” Dat bedoelt Lucy eigenlijk. Mannen kunnen niet goed omgaan met hun pensionering. Terwijl vrouwen heel tevreden een beetje aanrommelen, lezen, boodschappen doen, koken en tuinieren, lummelt de gemiddelde man nogal doelloos rond wanneer hij met pensioen is.

Ik heb die stakkers wandelingen buiten de stad zien maken. Je loopt over een paadje, je doet geen mens kwaad, en ineens verschijnen daar na een bocht een gepensioneerde man, zijn vrouw en een hond. De vrouw doet overduidelijk geen moeite meer een sexy uitstraling in stand te houden, want haar haar is in een raar model geknipt (zoiets als mijn kapsel wanneer ik een helm op mijn hoofd heb gehad; ja, zoals die Amerikaanse vrouwen in de galerie), ze draagt een broek en monsterlijke beige schoenen. Hij daarentegen heeft de belangrijke rol moeten neerleggen die hij op kantoor speelde, en ter compensatie heeft hij nu een hond en een verrekijker.

Je krijgt nauwelijks de tijd om te groeten of hij blijft al staan om tegen zijn hond te schreeuwen, meestal een gedweeë spaniël of soms zelfs een teckel: “Zit! Zit!! Nee!! zit!!” Terwijl hij dat zegt, probeert hij moeizaam het dier aan de riem te krijgen, alsof het een mensen etende draak is of zo. En wanneer je elkaar passeert, stapt hij demonstratief de bosjes in om je voorbij te laten gaan, trekt zo hard aan de riem dat de hond bijna stikt, en zegt: “Goede MIDDAG! Zit!!!”

Ik vind het vreselijk om deel uit te moeten maken van de brigade die vindt dat mannen maar een stel sufkoppen zijn, maar soms is het onweerstaanbaar.

Dus wanneer ik me een beetje eenzaam voel, hoef ik alleen maar tegen mezelf te zeggen: “zit!!” of “Wat eten we vandaag, poesje?” en mijn verlangen naar een man verdwijnt als sneeuw voor de zon.

Las toen ik hijgend thuiskwam van het V & A tot mijn vreugde dat je boven de vijftig meer kans hebt op een ongeluk met de fiets; elke tien jaar boven de vijftig stijgt die kans met vijf procent. Het ligt er niet alleen aan dat ons reactievermogen achteruitgaat, maar dat we zo’n stijve nek krijgen dat we niet in staat zijn hem ver genoeg te draaien om het achteropkomende verkeer te kunnen zien. Ik denk dat ik het fietsen maar opgeef.

31 oktober

Vanmorgen zag ik in het bad dat mijn knieën onder de littekens zitten van fietsongelukken die ik had toen ik twaalf was. Raar, die zichtbare stemmen uit het verleden.

Michelle stak haar hoofd om de deur voordat ik naar bed ging om het laatste nieuws te melden over Harry, die ik nog steeds echt moet leren kennen. Net als Gavin heeft hij al dagen niet gebeld. Het is vreselijk pijnlijk om dit allemaal te moeten aanhoren, vooral omdat ik het zelf allemaal heb meegemaakt, en in de wetenschap dat Michelle er nog jaren van voor de boeg heeft voordat ze oud genoeg is om zich te settelen. Ze is jarig en ze wordt pas twintig, de arme meid. Al die ellende die ze nog moet doorstaan.

Omdat Harry haar niet mee uit nam voor haar verjaardag, stelde ik voor met mij naar de Thai om de hoek te gaan. Stiekem dacht ik dat het bijna leuker voor haar zou zijn om alleen in haar kamer tv te kijken dan met haar stokoude buitenlandse hospita van zestig te gaan eten, en omkleedde mijn uitnodiging met allerlei smoesjes: “Maar als je wordt uitgenodigd voor een feest of om met je vrienden naar een café te gaan, moet je het zeggen, hoor, dan ben ik heus niet beledigd…” maar ze zei dat ze graag met me ging eten.

Ik hoop voor haar dat ze nog ergens anders voor wordt gevraagd.

Later

Mijn tante Angela belde net om te zeggen dat ze drieëntachtig is, dat al haar vriendinnen dood zijn, dat ze verdrietig is omdat haar man net is overleden – hij was toch zo’n lieverd – en dat ze niet meer wil leven, en waarom wordt er zoveel onderzoek verricht om ons in leven te houden, vraagt ze.

Later

Michelles vrienden hebben niet gebeld, dus ging ik met haar naar de Thai. Wat me voortdurend verbaast, is de onzelfzuchtigheid die het klimmen der jaren met zich meebrengt. Ik bedoel niet onzelfzuchtigheid op een edele of bewonderenswaardige manier. Meer dat het allemaal niet meer uitmaakt. Vroeger raakte ik zowat in paniek als ik in een restaurant niet met mijn gezicht naar de zaal zat, als het water dat ze brachten dood was en er geen belletjes in zaten, als het tochtte…Nu vind ik dat ik voldoende prikwater heb gedronken om mijn dorst voor eeuwig te lessen, en ik heb zo vaak met mijn gezicht naar de zaal gezeten dat het uitzicht me verveelt. Ik denk ook dat ik voldoende zelfvertrouwen heb om erom te vragen als er iets niet goed is, zonder meteen een scène te trappen.

We hadden het over de liefde, en ik zei dat de rechtstreekse jacht op liefde echt een van de destructiefste doelen ter wereld is.

“Ik weet het, schat,” zei ik. (Ik zeg veel te vaak schat. Ik begin te klinken als zo’n griezelige, belegen actrice.) “Als een pijl op een boog, sidderend om uit te vliegen, maar zonder doel,” zei ik, en terwijl ik het voordeed, stootte ik de sojasaus om.

Exactement!” zei ze lachend. “Weet u,” voegde ze eraan toe, “iek zek teken mijn vriendin op ‘et werk dat ik woon met een vrouw van zestik!”

“O ja,” zei ik, en toen ik probeerde luchtig te lachen, merkte ik dat mijn spieren strak stonden.

“Maar zij zekt: “les dat niet saai, wonen met een oude vrouw?” en iek zek: “Nee, dat ies niet saai. Ja, ze ies ‘eel ‘erk oud, maar ook ‘eel ‘erkcool.””

Ik was zo gevleid dat ik bijna van mijn stokje ging.

1 november

Geluisterd naar Desert Island Discs, met Bill Nighy, een acteur waar ik niet van hou, en die koos een nummer van de Rolling Stones, ‘Winter’, en meteen was ik terug in de jaren zestig en zag ik mezelf rennen over de met keien geplaveide straten van Liverpool, waar ik de Stones had gezien, hand in hand met een oude minnaar die me twee keer een abortus heeft bezorgd. (Zoals hij toen zei: “Juffrouw Sharp, één abortus kan nog worden opgevat als een vergissing, maar twee duidt op onzorgvuldigheid.”) Ik kon hem ruiken, ik herinnerde me de smerige hotelkamer waarin we sliepen, ik wist nog hoe inktzwart de lucht was terwijl we holden…het was net een trip: die plotseling opkomende herinneringen en gevoelens, gevoelens waarvan ik me vreemd genoeg niet herinner dat die toen door me heen gingen.

2 november

Penny belde om te zeggen dat ze in Fenwick had gewinkeld en daar op een toonbank een geurtje had gezien waarvoor ze vroeger de pr had gedaan, dus zij eropaf om de folders te bekijken, en toen had de verkoopster folders en gratis monsters in een tasje gedaan en ze haar gegeven, met de opmerking: “Hier hebt u iets te lezen voor in de trein naar huis.”

“Ze dacht dat ik van buiten de stad was!” zei Penny ontzet. “Ik! Waarschijnlijk zou ze zonder mijn bedrijf werkeloos zijn. Hoe durft ze!”

3 november

Kreeg een akelige verrassing toen ik de trap afrende om de post op te halen. Ik moet zeggen dat die nieuwe ontstekingsremmers van wanten weten. Ik draai steeds als een uil met mijn hoofd om te laten zien hoe soepel en pijnloos dat gaat. Met een hoek van vijfenveertig graden wordt het uiteraard een beetje ongemakkelijk, maar dat geeft niet.

Nou ja. De akelige verrassing. De briefis afkomstig van de Planologische Dienst en is bestemd voor de buurtvereniging (ik dus), en er staat in dat de Kwik-Fit-garage van verderop is verkocht, en dat de nieuwe eigenaar er een evangelische kerk van wil maken die Praise the Lord! Inc. gaat heten. De moed zonk me in de schoenen. Oorspronkelijk is de buurtvereniging juist opgericht naar aanleiding van een evangelische groepering die in een huis hier vlakbij samenkwam en ‘s zomers de tuin gebruikte. Je kon ‘s-avonds de tuin niet in of je hoorde de voorganger hel en verdoemenis afroepen over homo’s en vrouwen die een abortus hadden gehad, en gescheiden mensen zoals ik (of die twee keer een abortus hadden gehad) zouden eeuwig branden. Niet zo gezellig als je in de ondergaande zon van een glaasje en een knabbeltje geniet.

Dus mijn eerste reactie ten opzichte van Praise the Lord! Inc. was: “Over mijn lijk!”

Ik riep alle leden van de buurtvereniging bij elkaar voor een vergadering vanavond. Penny is heel trouw. Ze komt altijd naar dit soort dingen, maar zegt nooit iets; ze is het steeds eens met wat er wordt gezegd. Ze is het soort lid dat ik graag zie. Natuurlijk zou ik nog liever willen dat de buurtvereniging uit doofstommen bestond, dan kon ik zonder om toestemming te hoeven vragen overal brieven naartoe sturen, maar helaas gaat het er in Shepherds Bush democratisch aan toe.

Tegen het einde van de bijeenkomst hadden we afgesproken dat ik een bezwaarschrift zou indienen vanwege het lawaai, en toen ging iedereen goddank naar huis, behalve Penny, die bleef eten.

Ze zei dat ze zich zo ellendig had gevoeld nadat Gavin haar de vorige keer onder handen had genomen, dat ze naar haar nieuwe, jonge dokter was gegaan. Ik denk dat ze bang is dat ze wordt opgesloten in een gekkenhuis, waar ze in het verleden al eens zes weken heeft doorgebracht.

“Als je op oudere leeftijd een depressie krijgt,” zei ze, “kun je het gelukkig zien aankomen – maar het vervelende is dat het elke keer dat je gekwetst wordt, harder aankomt.”

“Hoezo?” vroeg ik. “Ik zou juist denken dat het makkelijker wordt.”

“Mijn theorie is dat wanneer je één jaar oud bent en je verdrietig voelt, dat je dan gewoon verdrietig bent. Als je twee jaar bent en je verdrietig voelt, ben je niet alleen verdrietig, maar doet het je denken aan de vorige keer dat je verdrietig was, en dat maakt het erger. Tegen de tijd dat je zestig bent, gaan er door een vervelende ervaring zoveel belletjes rinkelen dat het lijkt alsof je een heel klokkenspel in je hoofd hebt. Dat Gavin me heeft gedumpt, vind ik vervelend, maar het herinnert me ook aan mijn scheiding, en dat herinnert me weer aan mijn vader die doodging, en dat herinnert me aan mijn moeder die zelfmoord probeerde te plegen, en dat herinnert me aan de au pair die wegging…enzovoort, enzovoort.”

“Dat klinkt niet best,” zei ik. “Trouwens, wat zei de dokter?” Kennelijk heeft ze Penny iets tegen depressies en angsten voorgeschreven, en dat zochten we meteen op in mijn boek over medicijnen dat Geneesmiddelen voor iedereen heet, en kwamen erachter dat de bijwerkingen bestonden uit toevallen, hoofdpijn en verrassend genoeg voor een antidepressivum: depressie.

4 november

Werd vanochtend wakker en kreeg het woord ‘Matubileland’ maar niet uit mijn hoofd. Ben ik soms gek aan het worden? Bestaat het überhaupt wel?

Later

Hughie kwam even langs om lijnzaadolie te lenen, want James wil ineens al het meubilair in het appartement schoonmaken en met olie inwrijven. Ik wilde graag dat Hughie even keek naar het vestigingsverzoek van Praise the Lord! Inc. omdat hij misschien een briljante, juridische manier weet om het project de kop in te drukken. Ik haalde een fles champagne uit de koelkast.

“Het gaat vast heel vies ruiken,” zei Hughie, terwijl hij met de lijnzaadolie in de tuin ging zitten. Hij legde zijn hoed op tafel.

“Je vindt het toch geen wijvenhoed?” vroeg hij.

“Daar is hij een beetje te klein voor,” zei ik.

Ik moet bekennen dat ik vreemde gevoelens krijg bij Hughie in de buurt. Ook al is hij vijfenzestig, toch is hij ongelooflijk aantrekkelijk en natuurlijk ook nog gevat en cynisch, en dat maakt hem nog sexyer. Ik weet dat hij homo is en dat er niets van kan komen, en dat ik trouwens toch geen relatie wil en zo, maar hij heeft ooit een vriendin gehad, en er zindert iets tussen ons. Iets heel speciaals. Of is het gewoon genegenheid? Ik krijg altijd het gevoel dat hij weet dat ik weet dat hij weet…, ook als James erbij is, heb ik altijd het gevoel dat Hughie achter zijn rug om met me samenspant.

Wat maakt mannen eigenlijk aantrekkelijk? De manier waarop ze bewegen, denk ik. Het maakt niet uit of ze dik of dun zijn, maar ze moeten zich wel elegant bewegen. Ze moeten schoon op zichzelf zijn – ik ben nooit gevallen voor een vieze vaatdoek van een kerel. En het spijt me het te moeten zeggen omdat het zo cliché is, maar ze moeten natuurlijk ongelooflijk intelligent zijn, en als ze geweldig leuke grappen kunnen vertellen en bulderend om de mijne lachen, dan werkt dat niet in hun nadeel.

Hughie kijkt altijd geïnteresseerd, alsof hij het leven stiekem als één grote grap beschouwt – en volgens mij doet hij dat ook. En Hughie rookt, en dat vind ik ook alweer nogal sexy. Hij blijft altijd een sigaret roken wanneer hij langskomt, omdat James niet wil dat hij thuis rookt.

“Hoe bevalt het nu om zestig te zijn?” vroeg hij. “Nog steeds fijn?”

“Geweldig,” antwoordde ik.

“Ik geloof dat Bob Hope eens heeft gezegd: “Op ons twintigste maken we ons zorgen over wat anderen over ons denken, op ons veertigste kan het ons niet schelen wat ze over ons denken, en op ons zestigste komen we erachter dat ze helemaal niets over ons hebben gedacht.””

Ik lachte.

“Oud zijn is eigenlijk helemaal niet zo geweldig, hoor,” zei hij na een korte stilte. “Zestig gaat misschien nog, maar na de vijfenzestig gaat het bergafwaarts. Ik voel het. Minder seks. Hijgen bij het trappenlopen. Je mond steeds moeten afvegen voor het geval je kwijlt…jij ziet er nog jong uit, schat, maar wanneer ik in de spiegel kijk en al die rimpels zie…Ik was vroeger een knappe jongen, weet je.”

“Je bent nog steeds een stuk,” zei ik. Daarna viel er een stilte, en Hughie draaide zich om en keek me heel even met zo’n blik aan, maar ik weet niet precies wat die betekent, want hij is immers homo, toch?

“Nog iets van de mri gehoord?” vroeg ik, en daarmee veranderde ik onhandig van onderwerp.

Hughie bleef me strak aankijken, toen lachte hij.

“‘Geweldig’,” herhaalde hij. “Je bent een ondeugend meisje. Wanneer loop je nou eens een leuke kerel tegen het lijf? Je bent al veel te lang alleen.”

“Niet steeds van onderwerp veranderen,” zei ik, een heel klein beetje in de war gebracht, “MRI. De datum, graag.”

“Als je erop staat, over tien dagen gebeurt het. Op 14 november. Oké? En nu over jou en relaties.”

Ik wuifde de vraag weg, “Dat is verleden tijd. Relaties, nein, danke. Ik heb het gewichtige besluit genomen nooit, maar dan ook nooit, weer met iemand naar bed te gaan. Het is allemaal zo’n gedoe geworden. O, ik weet dat je jezelf vol kunt smeren met crème, en jezelf volstoppen met hormoonvervangers en dat alles dan weer gewoon gaat stromen, maar de laatste keer dat ik met iemand naar bed ben geweest, gilde ik het uit van pijn en niet van genot. En kijk eens wat Penny met Gavin heeft moeten doorstaan! Die blaasontsteking is nog steeds niet over, hoor. Twee maanden na dato.”

“Meen je dat nou echt?” vroeg Hughie. “Ik dacht dat volgens de media tegenwoordig zelfs de gerimpeldste wezens er nog toe in staat zouden moeten zijn tot aan de dag dat ze de pijp uit gaan – het liefst in het harnas. Jezus, wat mis ik dat.”

“Onzin. Ons vrouwen wordt altijd gezegd dat we naar ons lichaam moeten luisteren…en wanneer ik naar het mijne luister, hoor ik: “Au! Au! Au!” Nou ja, mijn ervaring is dat seks alleen maar gedoe en ellende geeft. Ik ben blij dat ik er een punt achter heb gezet.”

“En denk je dan nooit aan die arme Archie?” vroeg Hughie sluw. “Ik kwam hem laatst tegen, en hij hield maar niet op over hoe aantrekkelijk je bent. Kom op, Marie. Je kunt geen punt achter de seks zetten. Je ziet er goed uit. Je bent sexy. Je houdt jezelf voor de gek. Al is het het laatste wat ik doe – en dat zou best eens zo kunnen zijn – ik wil dat je onder de pannen bent met een aardige kerel. Die verdien je. En die aardige kerel verdient jou ook.”

“Archie is er met een jong blondje vandoor,” zei ik.

“Nee, dat is al uit,” zei Hughie. “Hij zei dat hij er niet tegen kon dat ze zijn grapjes niet snapte. En ze probeerde hem müsli te laten eten. En ze stond erop dat hij onder een dekbed sliep. Je weet wat Archie van dekens vindt. En ze zei ook steeds dat hij een laag gevoel van eigenwaarde had.”

“Archie loopt over van de eigenwaarde,” zei ik.

“Dat weet ik, maar je weet toch dat hij zichzelf altijd onderuithaalt terwijl hij zichzelf eigenlijk heel wat vindt. Dat is typisch Engels. Zo’n Zweedse snapt daar natuurlijk niks van.”

“Nou ja, er is vast zo weer een ander,” zei ik. “Hij is echt een stuk, en ook aardig en begeerlijk; hij blijft niet lang alleen.”

Hughie keek me aan. “Je weet heel goed dat Archie absoluut de aardigste, vriendelijkste en grappigste persoon is die we kennen,” zei hij. “En de rijkste, maar dat doet er nu niet toe. Waarom probeer je het niet eens?”

“Omdat ik niets van relaties bak!” zei ik. “Met Archie heb ik tenminste een mooie vriendschap. Iets meer, en het zou allemaal kapot gaan. Ik heb er me eindelijk bij neergelegd dat ik alleen zal blijven, en ik voel me beter dan ooit. Breng me niet in verleiding! Jij bent net zo iemand die tegen een alcoholist die al jaren droogstaat zegt: “O, maar eentje kan geen kwaad, hoor!” Maar dat kan het wel. Dat weet ik, schat.”

Dat ‘schat’ floepte er zomaar uit.

“Ik bedoelde niet ‘schat-schat’,” probeerde ik het gegeneerd uit te leggen. “Tegenwoordig komt dat er als vanzelf uit.”

“Aha, een soort hip, Absolutely Fabulous – ’ schat’?” vroeg Hughie met een vals lachje.

“Nee…o, je begrijpt het toch niet. Een toegenegen ‘schat’, maar ook weer niet té toegenegen,” zei ik snel. “Sinds ik zestig ben, heb ik daar last van. Ik doorspek mijn conversatie met: schat. Schat, niet schaat.” Ik voegde er nog aan toe: “Ik kan er niets aan doen.”

“Is het net zoiets als levervlekken?” zei Hughie. “Weet je wat Sophocles vond van seks op je zestigste?”

“Ik durf te wedden dat Sophocles nooit ‘schat’ tegen iedereen zei, ook niet toen hij tachtig was. Daarvoor was hij veel te cool.”

“Sophocles,” zei Hughie, terwijl hij gebaarde dat ik zijn glas moest bijvullen, “antwoordde toen hem als bejaarde werd gevraagd of hij nog aan seks deed: “Grote goden, nee! Ik was maar al te blij dat ik daaraan kon ontsnappen, als aan een lompe en waanzinnige meester.””

“Nou, volgens mij is single zijn het prettigst,” zei ik.

“Ga naar een omaklooster,” zei Hughie. “Een grapje voordat ik vertrek.”

“O?” zei ik.

“Twee oude dametjes zijn aan het bridgen. Zegt de ene tegen de ander: “Het spijt me, lieverd, we kennen elkaar al jaren, als kind waren we al vriendinnen, maar ik ben je naam vergeten. Kun je me die vertellen?” De andere vrouw denkt zwijgend na. Na lang nadenken zegt ze: “Wil je dat op korte termijn weten?””

Hughie kreeg een hoestbui, hij sloeg op zijn borst en dronk het laatste glas in één teug leeg. “Ik moet weg. James zal nog denken dat ik er met een schandknaap vandoor ben.” Hij stond op. “Oef!” zei hij terwijl hij dat deed.

“Waarom zeggen oude mensen ‘Oef als ze opstaan?” vroeg ik. “Heeft Sophocles daar ook iets over gezegd?”

Hughie ging weer zitten. “Ik zal proberen op te staan zonder ‘Oef te zeggen,” zei hij. Geluidloos stond hij op.

“Het staat buiten kijf dat het makkelijker gaat met ‘Oef erbij,” zei hij. “Denk je dat het net zoiets is als die tennissers die ‘Oef’ zeggen bij het serveren? Nou ja, dag, lieverd,” voegde hij eraan toe terwijl hij me tegen zich aan trok voor een kus. “Je bent zelf ook geweldig, hoor.”

Daarna zei hij nog: “Het was leukdat je me ‘schat’ noemde.”

Ik voelde me heel raar toen hij wegging. Maar dat ging gauw weer over.

5 november

De afgelopen dagen is er al veel vuurwerk afgestoken. Toen ik klein was, werd er alleen op de avond van Guy Fawkes zelf vuurwerk afgestoken. Mijn vader kocht een doosje Brocks-vuurwerk voor me, en dan gingen we in de kou de tuin in en zette hij ze een voor een in de grond. Veel keus was er niet. Silver Rain: een kegel waar zilverkleurig vuurwerk uitspoot. En Golden Rain: hetzelfde maar dan goudkleurig. Er waren ook de Roman Candle, die met tussenpozen verschillend gekleurde sterren de lucht in schoot, en het vuurrad, dat tegen een boom werd gespijkerd, en dat het nooit deed. Ik herinner me dat mijn vader met een lange stok wanhopig tikte tegen een opgerold slangetje waar alleen vonkjes uit sprietsten in één richting, meestal naar de grond toe. Soms draaide het even, om vervolgens uit te gaan. Soms zat er ook een vuurpijl bij – een kleintje, dat misschien voor twee sterren zorgde. En er waren natuurlijk sterretjes. Mijn vader leerde me daarmee te zwaaien totdat je twee rondjes zag.

Ik herinner me de geur nog goed – die hing in de lucht, de prikkelende, bittere geur van buskruit, vermengd met die van vochtige aarde. De volgende morgen verzamelden we de hulzen uit de tuin, nu plat en dood, elke belofte eruit gebrand, en de sterretjes niets meer dan zwarte, korrelige staafjes.

Tegenwoordig is de lucht al een paar weken vóór de grote dag vol sterrenregens, je hoort ontploffingen als van bommen, gegil en geschreeuw, en soms zie je vuurpijlen die onderweg naar boven hun eigen kleine vuurpijlen afschieten: gouden, rode en blauwe bollen, gedeeltelijk onzichtbaar achter het silhouet van de bomen in de tuin. In plaats van gewoon in Shepherds Bush te zijn, waan ik me beland in een aanval op Bagdad, met overal om me heen exploderende granaten.

Pouncer is doodsbang. Hij komt binnen met zijn oren plat en zijn buik bijna op de grond, alsof hij een teckel is geworden; ik ben vertederd als hij zich in de woonkamer onder mijn rokken verstopt. Zo doet hij ook wanneer het onweert. Omdat hij een dier is en verondersteld wordt één met de natuur te zijn, verwacht ik altijd dat hij een goede verstandhouding met donder en bliksem heeft, en dat hij als een wijze boeddha zijn snorharen gladstrijkt terwijl ik, verpest door de beschaving, achter de bank zit te beven. Maar nee. Hij is overal bang voor.

10 november

De volgende e-mail aan Penny geschreven:

Alles gaat mis. Pouncer is gek aan het worden. Heb ook een verschrikkelijke kater omdat Maciej me een fles Poolse wijn had gegeven, en ik heb de fout begaan die op te drinken. Alles is verloren! Kreuk!

De volgde e-mail van haar teruggekregen:

Wat bedoel je met ‘Kreuk’?

Ik schaamde me, want wat ik had willen schrijven, was: Kreun. Jezus. Is dit wat de oude dag voor me in petto heeft? Woorden kan ik me probleemloos herinneren, maar daar heb ik neits aan als ik ze neit kan spellen. (Dat is trouwens een grapje, een opzettelijk grapje.)

11 november

Vanavond voor het eerst op Gene gepast. Ik had het zelf brutaal voorgesteld, ik zei tegen Jack en Chrissie: “Er overkomt hem niets. Gaan jullie maar gezellig uit. Dat hebben jullie wel verdiend.”

Ik nam mijn breiwerkje mee, en een boek over een Afghaanse asielzoeker in de East End, omdat Hughie had gezegd dat het een uitstekend boek was. En voor het geval ik niet genoeg om handen zou hebben, nam ik ook nog een nieuw adresboekje mee waarin ik al heel lang van plan ben de oude adressen te schrijven. Niet dat ik ze allemaal hoef over te nemen, o nee.

Wat vrienden betreft, is een nieuw adresboekje net een grote schoonmaak. En ik ben meedogenloos in het wegkuisen van degenen die ik niet vaak zie. Steeds vaker is de dood de oorzaak van coupures, en toen ik mijn boekje doorbladerde, merkte ik dat er maar liefst acht doorhalingen waren die op het conto van magere Hein konden worden gezet.

Ik kwam vroeg, vol goede bedoelingen, maar trof Jack en Chrissie zo uitgeput aan dat Chrissie in slaap was gevallen, en Jack zei dat ze volgens hem niet in staat was een avondje uit te gaan.

“Ik wilde je bellen, maar toen ging Gene krijsen, dus tegen de tijd dat ik je belde, was je al weg,” zei hij. “Het spijt me.”

“Waarom gaan jullie niet voor een uurtje naar het café om de hoek?” stelde ik voor, diep teleurgesteld, maar vastberaden daar niets van te laten merken. “Gewoon om te bewijzen dat jullie het nog kunnen. Net zoiets als na een ongeluk weer in de auto stappen. Niet dat Gene een ongeluk is, natuurlijk,” zei ik, en toen, omdat het tot me doordrong dat het wel erg verwarrend klonk, voegde ik eraan toe: “Nou ja, je begrijpt wat ik bedoel.”

Ons gesprek werd onderbroken doordat er buiten luid getoeter klonk. We stonden op en keken uit de grote ramen van hun appartement naar de straat beneden.

In de bijzonder smalle straat komt het verkeer vaak muurvast te zitten, maar deze keer was het nog erger dan anders. Een rode auto stond tegenover een wit busje, achter de voertuigen kwamen er steeds meer te staan, en geen van beide wilde ook maar een millimeter toegeven. De bestuurders toeterden, keken uit het raampje en slingerden elkaar beledigingen naar het hoofd.

“Dat ziet er knap knudde uit,” zei ik. Toen bedacht ik dat ‘knap knudde’ misschien nogal jaren zestig was, en ik vroeg me af of Jack wel zou begrijpen wat die uitdrukking betekende.

Jack haalde Gene, die erg geïnteresseerd leek in wat er zich buiten afspeelde. Hij droeg een rood kruippakje, en zag eruit als een heel schoon duiveltje, zo op zijn gemak op de arm van zijn vader. Nogal ongepast begon hij te lachen.

Buiten zagen we bij het verdwijnende licht dat de bestuurder van de rode auto uitstapte en op de bestuurder van het witte busje toeliep, die snel naar buiten kwam om een gunstiger positie in te nemen. Ze foeterden elkaar uit. Rode Auto pakte de trui van Wit Busje vast en gaf hem een duw. Wit Busje zette het hem meteen betaald.

“Schat,” zei ik tegen Jack. “Moeten we de politie niet bellen?”

Rode Auto had zich nu teruggetrokken achter de kofferbak van zijn auto, pakte een hamer en liep daarmee dreigend op Wit Busje af. Wit Busje rende naar de achterkant van zijn busje en haalde daar een krik uit. Terwijl ze zo tegenover elkaar stonden, durfde ik nauwelijks te kijken.

“Jack, we moeten de politie bellen!” piepte ik. “Dit is afschuwelijk! Straks vallen er nog gewonden.”

Jack en Gene bleven ademloos kijken.

“Nee,” zei Jack langzaam. “Volgens mij loopt het met een sisser af. Zulke dingen spelen zich overal in Londen af, mam. Jij maakt dat gewoon nooit mee. Je hoeft je er echt niet druk om te maken. Het komt vanzelf goed.”

Net toen ik dacht dat oppassen misschien toch niet zo’n goed idee was, trok een van de bestuurders zich terug, en met nog een laatste luide belediging aan het adres van de ander stapte hij in en riep degenen in de file achter hem toe dat ze achteruit moesten rijden. Uiteindelijk vond hij een plekje waardoor de ander kon passeren. Toen de andere bestuurder langsreed, spuugden ze in elkaars gezicht, en voor zover ik het kon zien, was alles weer pais en vree.

Chrissie kwam naar beneden; ze zag er heel mooi uit, helemaal opgemaakt, en ze wilde graag uit, dus paste ik me aan bij deze nieuwe ontwikkeling, en terwijl Jack Gene naar bed bracht, legde ze me alles uit. De instructies duurden eeuwen. Ze liet me zijn flesje zien, deed precies voor hoeveel melk erin moest, hoeveel lepels van wat ik moest gebruiken en welke temperatuur het gekookte water moest hebben. Daarna waren de luiers aan de beurt, de oliedoekjes, de babyzalf en het babypoeder. Er waren twee soorten luiers, voor de nacht en voor de dag, en die mocht ik niet door elkaar halen. Er was ook zijn speentje, zijn beertje, en nog tips hoe hem weer in slaap te krijgen, mocht hij wakker worden. Voor het geval de lakentjes van zijn mandje nat zouden worden, liet ze me zien waar het schone beddengoed was, en als hij het te warm mocht krijgen, zei ze, kon ik zijn gezichtje deppen met een wattenstokje dat ik in koud water (maar niet ijskoud) had gedoopt. Omdat ze met kuuroorden te maken heeft, weet ze alles over water en de temperatuur daarvan, denk ik.

Als hij wakker werd, zei ze, moest ik hem op zijn rug leggen, niet op zijn zij of op zijn buik (in tegenstelling tot wat me werd verteld toen Jack klein was), en hij vindt het prettig als het licht aan is, maar niet te veel en ook niet te weinig. Ze zei dat hij altijd wakker werd van een krakende plank net buiten de wc, dus of ik alsjeblieft niet op die plank wilde stappen, en het was ook beter om niet door te trekken als ik naar de wc moest, want daarvan werd hij ook wakker.

Als ik de kraan in de keuken wilde gebruiken, moest ik ervoor zorgen dat de deur dicht was, want van stromend water werd hij geheid wakker, en ik mocht wel tv kijken, maar dan moest ik zijn mandje eerst in de zijkamer zetten, met de babyfoon aan.

“Nou,” zei ze. “De babyfoon. Hier is het stopcontact, en je moet zorgen dat je de juiste frequentie hebt, en dan het volume op vol zetten. De andere kant,” voegde ze eraan toe terwijl ze de woonkamer inliep, “doe je hier in het stopcontact, en je moet goed kijken of die rode lichtjes wel branden, en het groene lichtje betekent uit, niet aan, en hij moet op 5 staan.”

Uiteindelijk legde ze uit dat als er iets was, ze in een restaurant om de hoek zaten, maar vijf minuten hiervandaan, en ze verzekerde zich er niet alleen van dat ik de nummers van allebei hun mobieltjes kende, maar uit extra voorzorg had ze ook nog het nummer van het restaurant opgeschreven.

Mijn hoofd tolde, maar ik deed net of ik het, onwaarschijnlijk genoeg, allemaal in me had opgenomen.

“Op zijn zij,” zei ik. “En de babyfoon op 3.”

“Nee, op zijn rug, en de babyfoon op 5.”

“Natuurlijk,” zei ik. “Dat was stom van me. En de melk, dat is zes lepeltjes poeder op vier lepels water…”

“Drie lepels op drie lepels water…”

“En ik gebruik deze fles…”

“Nee, die fles is voor overdag…Weet je wat?” zei ze terwijl ze me vriendelijk en meelevend aankeek, alsof ik een mal, oud vrouwtje was. “Ik schrijf het allemaal voor je op.” Het is wel duidelijk dat ik nooit net als zij therapieën aan de man zou kunnen brengen. Daar heb je een brein voor nodig waarin je hele bibliotheken aan informatie tegelijk kunt opslaan.

Ik voelde me door en door vernederd, maar tegelijkertijd ook opgelucht. En uiteindelijk zwaaide ik hen uit en zei dat ze zich geen zorgen hoefden te maken, want bij mij was Gene echt veilig.

Ik ging op hun bijzonder ongemakkelijke bank zitten – nou ja, voor mij is hij ongemakkelijk omdat hij zo laag is; wanneer je er eenmaal op zit, moet je je optrekken onder begeleiding van heel veel ‘Oef, net een heel koor van indianen – en heel stil haalde ik mijn spullen uit mijn tas. Een paar meter van me vandaan lag Gene te slapen in zijn biezen mandje, gevoerd met de zwart-witte stof die Chrissie op een rommelmarkt op de kop had getikt. Daarna sloop ik ernaartoe om even naar hem te kijken. Hij zag er heel vredig uit, met een handje boven zijn hoofd en het andere naast zich. Ik ging terug naar de bank en sloeg mijn boek open.

Net had ik dat gedaan of Gene maakte een soort knorrend geluidje. Na dat knorren knorde hij nogmaals, en binnen een paar tellen had hij zichzelf wakker gemaakt en begon hij te huilen. Ik probeerde van alles en nog wat. Ik tilde hem op en nam hem mee naar de badkamer, waar het pikkedonker was, en zong een liedje voor hem. Ik probeerde of hij nog melk wilde – die ik met één hand moest maken, en dat was lastiger dan ik had gedacht. Maar zodra ik hem het flesje aanbood, draaide hij zijn mondje weg van de speen en krijste boos.

Het enige dat ik kon doen om hem stil te krijgen, was met hem door het appartement lopen en onophoudelijk babbelen en dingen aanwijzen.

“Kijk eens wat een mooie trapleuning,” zei ik. “Die is wit geschilderd, is dat niet leuk…en kijk, aan het einde zit een grote houten bal…wanneer je een grote jongen bent, ga je met grote voetballen spelen…en nu gaan we de trap af, een, twee, drie, vier, vijf, zes, en nu stappen we op het mooie rode tapijt…o, hier is een spiegel, wat kunnen we daarin zien…ik zie Gene! En oma! Gene heeft zijn mooie rode pyjamaatje aan, en oma ziet er een beetje zorgelijk en moe uit, hè, dat komt omdat ze heel erg bang is dat je niet weer gaat slapen voordat pappa en mamma terug zijn, en nu gaan we de trap op, een, twee, drie, vier, vijf, zes, langs de mooie witte trapleuning en wat kunnen we nog meer zien…”

Zo moet ik zeker anderhalf uur zijn doorgegaan. Mijn mond werd droog van al dat gepraat. Ik keek steeds op mijn horloge. Jezus, wanneer zouden ze thuiskomen? We keken uit het raam en zagen de auto’s door het donker rijden, met de rode lichtjes achter en de witte voor, en we fantaseerden over waar ze naartoe gingen en wat ze daar zouden doen. Af en toe kwamen er voetgangers voorbij.

“Kijk, Gene,” zei ik dan zachtjes. “Daar loopt een crimineel uitziende man. Waarschijnlijk is het een straatrover. Een stoute man, hè? En kijk, aan de overkant loopt een lieve dealer. Hij verdient bakken geld met het verkopen van heroïne. En kijk eens, daar loopt een man die er heel verdrietig uitziet. Waarschijnlijk is zijn vrouw er met de dealer vandoor…”

Uiteindelijk wilde Gene toch een flesje, en ik nam hem mee naar de keuken, waar het erg donker was, en zong een slaapliedje voor hem terwijl ik hem in mijn armen wiegde en tegelijkertijd over zijn bolletje aaide. Zijn oogleden vielen toe, en ik zei aldoor maar: “Slaa…aap, slaa…aap…” Steeds maar weer, als een soort waanzinnige hypnotiseur, en eindelijk viel hij in slaap. Ik sloop door de gang met de krakende plank in mijn gedachten, en slaagde erin hem in zijn mandje te leggen; toen ging ik met een enorme zucht van verlichting zitten. Na een paar minuten dacht ik dat het wel veilig was om hem in de keuken te zetten, en ik draaide de lampen in de woonkamer op een sterkte waarbij ik kon lezen.

Net toen ik aan mijn boek begon, ging de telefoon. Het was Chrissie. “Gaat het goed daar?” vroeg ze ongerust.

“Prima!” antwoordde ik opgewekt. Ik klonk als een afschuwelijk bekakte eigenaar van een dure brasserie. “Echt geweldig! Hij is even wakker geweest, maar nu slaapt hij weer; je hoeft je dus nergens zorgen over te maken.”

“Nou, wij hebben het heel leuk, daarom dachten we erover nog heel even naar het café te gaan…vind je dat goed?” vroeg ze.

“Geweldig!” zei ik. “Hier loopt alles op rolletjes! Maak je maar niet druk!”

“Trouwens,” zei ze nog, “vergeet niet dat als je de rolgordijnen laat zakken, je die witte koorden aan de zijkant moet vastmaken, want als hij op de vloer ligt in de buurt van zo’n koord, zou hij eraan kunnen trekken en zichzelf wurgen.”

“O, maak je geen zorgen!” zei ik luchtig. “Hier wordt niemand gewurgd. Veel plezier!”

Meteen doorzocht ik het hele huis op witte koorden, om me ervan te verzekeren dat ze allemaal buiten bereik waren. Ja, ik weet het. Het was hoogst onwaarschijnlijk dat Gene zichzelf zou wurgen terwijl hij sliep, maar je kunt niet voorzichtig genoeg zijn.

Ik begon weer aan mijn boek, en net had ik de goede bladzij gevonden toen er geruis uit de babyfoon kwam en er tot mijn schrik een mannelijke stem met een cockneyaccent klonk.

“Net gearriveerd, nog twee minuten. Roger!” hoorde ik. “T van Tango, V van Victor en W van Wippen. Ik kom eraan!”

Geschrokken sprong ik op. Even dacht ik dat er inbrekers langs de muur naar boven waren geklommen, die door het keukenraam naar binnen waren gekropen en nu met walkie-talkies met elkaar communiceerden terwijl ze er met Gene vandoor gingen. Tenzij er in de eerste paar maanden van Genes leven zoveel tegen hem aan was gebrabbeld dat hij plotseling was gaan praten. In paniek stormde ik de keuken in, maar daar was niemand. In mijn haast had ik echter op de krakende vloerplank getrapt. Meteen werd Gene krijsend wakker.

Ik moest alles weer afwerken. Hij leek steeds zwaarder te worden, en terwijl hij voortdurend wakkerder werd, was ik de uitputting nabij. Uiteindelijk, net toen hij het een beetje leek te begeven, legde ik hem in zijn biezen mandje (op zijn zij? Op zijn rug? Och, wat kon het ook schelen…) en zwaaide met het mandje. Terwijl ik dat deed, werd hij rustiger. Ik bleef maar met het mandje zwaaien. Elke keer dat ik ermee ophield, ging hij huilen. Uiteindelijk stond ik in het midden van de kamer uit alle macht te zwaaien. Ik zwaaide hem zo hoog op dat ik erover dacht hem maar een rondje te laten maken, want door de middelpuntvliedende kracht zou hij wel in het mandje blijven, maar toen ik in het voorbijgaan een glimp van zijn gezichtje opving, zag ik dat hij eindelijk echt in slaap was gevallen. Ik durfde langzamer te zwaaien. Steeds langzamer. Uiteindelijk hield ik er helemaal mee op en zette het mandje voorzichtig op de grond. Net toen ik dat deed, hoorde ik de sleutel in het slot. Jack en Chrissie waren terug.

“Hoe is het gegaan?” vroegen ze terwijl ze de kamer instormden, ruikend naar wijn en knoflook.

“Prima,” zei ik. “Geen vuiltje aan de lucht.”

“Geweldig, mam,” zei Jack. “Wij hebben het fantastisch gehad! Nu we weten dat het kan, doen we het vaker.”

“Wanneer jullie maar willen,” zei ik terwijl ik mijn onaangeraakte breiwerkje oppakte, mijn ongelezen boek en mijn onbeschreven adresboekje. “Jullie zeggen het maar. Ik vind het heerlijk.”

En op een vreemde manier was dat natuurlijk ook zo.

12 november

Michelle klopte helemaal in de war op mijn deur. Ze was naar de Libanese supermarkt gegaan om pijnboompitten te kopen, en daar hadden ze haar naar de plank verwezen waar de doosjes aspirine, Nurofen en Ibuprofen stonden. “Ik wil pijnboompitten,” had ze gezegd. “Pijn…pijn…pijn…”

“Ja, deze voor pijn,” hadden ze gebarend naar de aspirine gezegd. “Weg pijn!”

13 november

Hughie en James reden me naar de ceremonie van het ‘hoofdje bespatten’, zoals Jack en Chrissie het noemen, in een plaatselijk café. Ik had nog geprobeerd Jack en Chrissie zover te krijgen dat ze Gene de lange, geborduurde kanten jurk aantrokken die Jack had gedragen toen hij werd gedoopt, maar hij zei dat die niet zou passen (en ik weet zeker dat ze gelijk hebben – Gene is nogal mollig) en in plaats daarvan droeg hij een mooi spijkerbroekje. Het was lief van hen dat ze hem het groene mutsje met het kwastje bovenop hadden opgezet dat ik voor hem had gebreid.

Als dooppresentje had James een handbeschilderde mok gekocht waar GENE op stond. Erin zat een bijzonder kristal dat kennelijk iets met zijn geboortedatum te maken heeft. James zei dat die naast zijn bed moest staan omdat dat geluk brengt. Ik hoop dat hij het ding niet in Gavins winkel in Glastonbury heeft gekocht.

Het was een vreemd warme novemberdag, en het café stond vol mensen die ik niet kende. Ik weet dat Hughie de pest aan cafés heeft, dus was het heel nobel van hem om mee te komen, maar het grootste deel van de tijd stond hij buiten, waar hij rookte en met Penny praatte, die door de antidepressiva een soort zombie is geworden. Ik voelde me even het vijfde wiel aan de wagen, maar zodra ik zei dat ik Jacks moeder was en Genes oma, werd iedereen verbazend aardig.

Het was vreemd, want tegenwoordig worden ouderen toch veracht en gehaat omdat ze oud en saai zijn, maar die dag merkte ik daar niets van – ik heb er trouwens nooit iets van gemerkt. Wat ik wel merkte, was juist het tegenovergestelde: niet precies eerbied, maar toch iets beschermends dat al die hip geklede mensen uitstraalden, iets vriendelijks en zorgzaams voor iemand die niet bij hun generatie hoorde. Heerlijk!

We hadden echter wel te maken met een taalprobleem. Andy Pandy zei hun helemaal niets, net als vreemd genoeg Sophie Tucker en misschien minder verrassend: Oliver Messel.

Ik voelde me een beetje zoals mijn vader zich moet hebben gevoeld toen hij het tijdens een gesprek met iemand die half zo oud was als hij over iemand had die laten we zeggen Joe Venuti heette, een jazzviolist die in zijn tijd heel bekend was, maar die dertig jaar later nog nauwelijks werd herinnerd. Ik probeer echt niet te vaak te zeggen: “Natuurlijk ben je te jong om je dat te herinneren…” maar soms komt het er zomaar uit.

Er werd gezongen, en toen speelde een vriend van Jack ‘Danny Boy’ op de zingende zaag. Er werd langzaam naar een climax toe gewerkt, en eindelijk hieven we het glas op Gene, die werd opgetild door een stralende Chrissie. Ik merkte dat James, aan mijn linkerkant, zijn bril omhoog moest schuiven om een traan weg te pinken, en bij mij zaten de tranen ook hoog. Toen ging James naar buiten om te kijken hoe het met Hughie was, en kwam terug om te zeggen dat die nogal moe was. Omdat ik ook vond dat ik me wel genoeg had ingespannen, ritselde ik een lift bij hen.

In de auto draaide Hughie zich naar me om en zei: “Er is me toch zoiets raars overkomen. Ik kwam een vrouw tegen – de moeder van een van Jacks vrienden – en die bleek ik nog te kennen van toen ik twintig was. Natuurlijk herkende ze me niet, maar weet je wat ze zei? Ze zei: “Ik zou die stem overal herkennen.” Nou heb ik zoveel moeite gedaan om me te verbeteren, om volwassen te worden, ik ben door een hel gegaan om een beter, edeler persoon te worden, en wat krijg ik na veertig jaar? “Ik zou die stem overal herkennen.” Eigenlijk erg deprimerend.”

Daarna kreeg hij een hoestbui en draaide het raampje open. Of eigenlijk vroeg hij James om het raampje open te zetten.

“Jezus, hadden we nog maar gewoon draairaampjes,” zei hij boos.

“Wat moeten we toch met al die elektronica? Het enige goede daaraan is dat ze af en toe een peuter schijnen te wurgen.” Nu weet ik echt zeker dat zijn synapsen verschrompelen.

14 november

Vandaag is de dag van Hughies MRI. Ik bel liever niet omdat dat zo opdringerig lijkt. Want als er iets bijzonders is, bellen ze me zelf wel. Trouwens, waarschijnlijk moeten ze toch op de uitslag wachten. Maar ik moet steeds aan Hughie denken, en ik hoop dat alles goed komt. Nou ja, zo goed als dat onder deze omstandigheden kan.

Later

De bizarre e-mail van vandaag begint met:

Hallo. Laat me beginnen door aan u behoorlijk te introduceren. Ik ben Mark Escrupolo Masilag (junior) van Filippijnen (de enige overlevende zoon van de wijlen Heer Mark Escrupolo Masilag).

Mijn wijlen vader was een ruw-olieadviseur in Iran tot zijn ongelukkige dood met mijn moeder als resultaat van de aardbevingsramp wordt die pas in Iran duizenden mensen doodde.

Tijdens ik deze mail schrijf, ben ik nog zeer in schok en pijn. Mijn reden van contact u is dat mijn vader elk van zijn winsten die hij tot dusver had gemaakt aan Holland had bewogen enkel voor het geval dat er om het even welke oorlog in Iran zijn, de totale hoeveelheid van deze fonds als wij spreken zijn US$28 miljoen.

Gelieve alles wat ik van u ben te willen is als persoonlijk representatief te tekenen en te handelen als escrupulo masilag familie en de fondsen document vrijgeven en de fondsen op uw rekening worden overgebracht ik zal delen het geld met u 50 – 50 zou zijn als u dit kunt doen om te helpen sparen mijn ziel van deze armoede die ik nu onder ogen zie…Ik zou volledig begrijpen als u niet wilt me helpen in deze transactie alhoewel het van wederzijds voordeel is, met het hoge mate van fraude die deze dagen rondgaat men nooit kan te zorgvuldig zijn…

1 december

De eerste kerstkaart is binnen. Dit jaar hebben Penny en ik besloten helemaal geen kaarten te sturen. Vorig jaar stuurde ik alleen kaarten naar mensen die mij een kaart stuurden; ik had een hele stapel kaarten op het tafeltje in de gang, met een pen, postzegels en een oud adresboekje ernaast. Zodra er een kaart kwam, stuurde ik er een terug. Nogal harteloos.

Natuurlijk waren Penny en ik het erover eens dat we wel kaarten zouden sturen naar echt wanhopige mensen die vreselijk ziek zijn en nooit de deur uit komen. Of naar mensen die in het buitenland wonen en die we nog steeds graag mogen. Of, zoals ik voorstelde, naar mensen die we eigenlijk niet kunnen uitstaan en die we proberen te ontlopen, maar die niet mogen weten dat we zo de pest aan ze hebben omdat ze niet echt vreselijk zijn.

“Maar als je hun ook kaarten wilt sturen,” zei Penny, “kunnen we net zo goed iedereen een kaart sturen.”

Later

Had met James afgesproken muntthee te gaan drinken in het schemerige Libanese waterpijpcafé om de hoek. Omringd door donkere mannen die, voor zover ik het kon zien, de rook van kooltjes met aardbeismaak opzogen. Hij was erg van slag.

“Je weet toch dat Hughie twee weken geleden een MRI heeft laten doen, maar we hebben nog steeds geen uitslag,” zei hij. “Ze schijnen de aantekeningen te hebben zoekgemaakt. Ik was met hem mee, en het was afschuwelijk. Denk je dat hij in de ontkenningsfase zit? Hij maakt er steeds grapjes over. Ik kan er niet meer tegen.”

“Volgens mij zit hij niet in de ontkenningsfase,” zei ik oprecht gemeend. “Ik denk eerder dat wij in de ontkenningsfase zitten.” Ik zei ‘wij’ om aardig te zijn, maar eerlijk gezegd had ik het alleen over James. “Ik denk dat Hughie wel weet wat de dood is. Je leeft, je sterft, en zo hoort het; dat is Hughies standpunt.”

“Ik denk dat hij in zijn hoofd leeft,” zei James.

“Geen kwade plek om te leven,” zei ik. “Je hoofd, je hart…maakt niet uit…Maar ik maak me zorgen over jou. Misschien,” zei ik geïnspireerd, “heb jij het bezorgd zijn wel van hem overgenomen. Jij bespaart hem de pijn en het verdriet door het allemaal zelf te ondergaan.”

Dat is het fijne van zelf in die stomme therapie te zijn geweest. Je kunt allerlei psychologische modellen op mensen loslaten en dat geeft hun soms een soort troost. Hoewel deze wijsheid eigenlijk van de filosoof Viktor Frankl afkomstig was.

James slokte dit druppeltje troost gretig op, en ik kon aan zijn langzaam ontspannende gezicht zien dat hij er zich beter door voelde. We denken allemaal dat als het leed dat wij ondergaan iets nobels is, iets wat anderen leed bespaart, we het kunnen verdragen. Als het alleen om je eigen onbenullige lijden gaat en er niets hogers bij komt kijken, is het alleen maar kamerbrede ellende.

“Dat helpt,” zei hij. “Nu hoeven we alleen de uitslag maar af te wachten…”

2 december

Sinds dat gesprek met Hughie in de tuin moet ik steeds aan seks denken. De laatste keer dat ik met iemand naar bed ben geweest, is vijf jaar geleden, en afgezien van een paar keer hoogst ongepaste, plotseling oplaaiende seksuele gevoelens (twee keer bij Hughie, vreemd genoeg bij Lucy’s vader, maar dat was maar één keer, en ook eens, heel mal, bij de achttienjarige zoon van een van mijn vriendinnen, die op een feestje uren met me bleef praten; ongepaster kan het nauwelijks), ben ik in die tussentijd op niemand gevallen.

Dus vraag ik me af wat het nut is van een kleine slaapkamer die bijna helemaal in beslag wordt genomen door een tweepersoonsbed. Want het laatste wat ik wil is per slot van rekening een kerel.

Nou ja, terug naar het onderwerp. Ik denk dus aan seks. Ik denk er serieus over om er maar mee op te houden. Ik heb van Penny een boek gekregen waarvan ze zei dat het me in de juiste stemming zou brengen. Het heet: Better than Ever, en is geschreven door ene dr. Bernie Zilbergeld, en op de omslag stond de pakkende slagzin: “Nieuwe bezems vegen schoner…maar oude bezems weten de hoekjes te vinden!”

Gadverdamme! De gedachte om door een oude bezem geneukt te worden is absoluut walgelijk!

6 december

Vandaag weer bij Gene geweest. Dat is beter dan seks. Ik heb dan misschien niemand om mij te knuffelen, maar Gene maakt alles goed. Zijn geur, zijn zachte, jonge velletje, zijn armpjes om mijn nek…het klinkt afschuwelijk vampierachtig, maar het is zo heel erg verleidelijk.

Ik vind het heerlijk om bij dit jongetje te zijn. Wanneer we uitgaan, zelfs in de bittere kou en ellende van Brixton, vind ik het heerlijk hem tegen me aan te voelen. Geniet ik van het gevoel van zijn jasje tegen de mijne, lekker ingepakt, en ergens daarin zit zijn warme lijfje. Onder die buitenste laag, onder al die stof, onder zijn donkerblauwe jasje en truitje, het groene broekje en smaragdgroene maillootje, zijn T-shirt, zijn hemdje en zijn luier…daaronder is hij net een hazelnoot, rijp en zoet.

Toen Jack klein was, vond ik het vreselijk dat ik zoveel tijd aan hem kwijt was…maar nu geniet ik van elke minuut met Gene. Ik kan uren naar hem zitten kijken, met hem spelen, hem oppakken, hem zijn flesje geven en hem weer neerleggen. Ik vind het in de verste verte niet saai. Of liever gezegd, zoals Lucy’s man Roger het verwoordde (en dat is meteen het enige interessante dat er ooit uit Roger is gekomen), het is een soort ‘verfijnde verveling’.

Heeft het soms iets met grenzen te maken? Bij Jack wist ik nooit precies waar ik ophield en hij begon, we zaten hopeloos met elkaar verknoopt. Als hij huilde, had ik verdriet; als hij lachte, was ik blij. Maar bij Gene weet ik waar hij en ik beginnen en ophouden. Het maakt de verhouding erg zuiver en puur.

Vreemd, maar elke minuut dat ik bij hem ben, voel ik dat mijn egoïsme en cynisme worden weggepeuterd door dit lieve en eenvoudige jochie.

7 december

Ik stond net op het punt om naar bed te gaan toen de bel ging. Het was James. Hij zag asgrauw.

“Sorry voor het late uur, mag ik binnenkomen?” zei hij.

“Het is Hughie, hè?” zei ik. “Jullie hebben de uitslag gekregen. Kom op, schat, kom binnen en drink iets. Waar is Hughie trouwens?”

“Hij heeft een humeur waar de honden geen brood van lusten,” zei James terwijl hij de woonkamer inliep. Hij huilde bijna, maar slikte zijn tranen weg zoals mannen dat doen. “Het is veel erger dan we dachten. Hij heeft nog maar een paar maanden, op zijn hoogst, en weet je wat hij zei toen we terugkwamen uit het ziekenhuis? “Nog maar een paar maanden? Nou, laten we dan snel een fles champagne opentrekken!” En ik vroeg hoe hij op zo’n moment ook maar aan champagne kon denken…” Hij zat in elkaar gedoken op een stoel. “En hij zei godallemachtig dat hij probeerde er het beste van te maken, en ik ben bang dat ik toen echt kwaad werd en natuurlijk was ik van slag, schat, en uiteindelijk zei Hughie echt heel kil – je weet hoe hij kan zijn – : “Verdomme, ik heb longkanker, jij niet!” en toen sloeg ik met de deur en nu ben ik hier. O, ik voel me zo vreselijk. Wat moet ik zonder hem?”

Wat moet ik zonder hem, vroeg ik me heel egoïstisch af terwijl ik een dubbele whisky achteroversloeg in de keuken, voordat ik terugging naar de woonkamer met de fles wijn en emmers troostend medeleven. Grapjes maken over de dood is allemaal goed en wel, maar zonder Hughie zou het leven erg leeg zijn. Zal het leven erg leeg zijn, moet ik zeggen.

Uiteindelijk stuurde ik James weg, en terwijl hij onderweg was naar huis, belde ik Hughie en bood precies de hoeveelheid medeleven die Hughie kon verdragen (ongeveer het miljoenste deel van een ons) en herinnerde hem er geheel onnodig aan dat James gewoon een arme sterveling was met een vriendelijke aard.

“Dat weet ik,” zei Hughie. “Gelukkig is hij naar jou gegaan. Weet je, opeens werd ik kwaad. Ik bedoel, zijn reactie was puur egoïstisch. Als ik nog maar een paar maanden heb, wil ik niet voortdurend wenende lieden om me heen hebben. Dan kan ik net zo goed morgen al de pijp uit gaan. Wat dacht James dan dat er met me was? Hij wist toch hoe het zat? Jezus, we gaan allemaal dood. Ik sta niet in een bijzondere verhouding tot de dood. De tekenen dat we moeten sterven zijn er al vanaf de dag dat we worden geboren. En omdat ik vijftien jaar ouder ben dan James, heeft het er altijd al in gezeten dat ik als eerste zou gaan.”

“Nou, maar doe een beetje aardig tegen James, hoor,” zei ik. “Hij is er helemaal kapot van.”

“Maak je geen zorgen, ik zal aardig tegen James zijn,” zei Hughie nogal zuur.

“Ik ben bang dat ik er ook behoorlijk kapot van ben,” voegde ik er zenuwachtig aan toe. “Maar in elk geval gebruik ik het als excuus om me te kunnen bedrinken.”

“Zo ken ik je weer,” zei Hughie.

10 december

Met Penny naar de Estorick Collection geweest. We hadden het erover dat het tegenwoordig zo moeilijk is om aan aalbessengelei te komen. Zoals ze zei: “Ik heb graag jam bij mijn lam.”

11 december

Geweldig nieuws! Toen ik bij Jack en Chrissie was, draaide Gene zich om! Hij lachte opgetogen om zijn nieuwe kunstje! Heel schattig!

Chrissie liep alle keukenkastjes na en mikte alles weg wat de uiterste houdbaarheidsdatum had overschreden. Ik stond klaar met de plastic tas waar alles in werd gegooid en waarvan ik net deed alsof ik hem later in de vuilnisbak zou doen, maar die ik eigenlijk mee naar huis wilde nemen. Uiterste houdbaarheidsdatum! Wat een onzin! Toen ik klein was en de toast aanbrandde, wat vaak gebeurde, werd het zwart er boven de gootsteen afgekrabd en aten we het gewoon op. Schimmel op de kaas werd er afgesneden, en als het varkensvlees een beetje raar rook, spoelden we het grondig af en braadden we het een beetje langer dan anders.

Och jeetje, als ik dat allemaal teruglees, klink ik toch wel als een ouwe zeur.

Heb de puntjes op de i gezet van mijn plannen voor de slaapkamer. Ik ga hem helemaal opnieuw inrichten, met een kleiner bed – groot genoeg om me er luxueus in te kunnen wentelen, groot genoeg om te delen met een slapende kat (Pouncer), maar klein genoeg om indringers af te schrikken. Ik ga het tegen de muur zetten, dan houd ik veel ruimte over om te kunnen dansen of gewoon te schrijden, of als ik erg braaf ben, mijn yogaoefeningen te doen.

Terwijl ik toch bezig was, bedacht ik dat ik ook wel een nieuw fornuis kon aanschaffen. Dat leek erg overdreven, want het oude is niet echt afzichtelijk of hopeloos, maar de ovendeur wil niet meer goed dicht, en je moet hem met een lucifer aansteken omdat al die automatische dingetjes dicht zijn geslibd. Maar Penny zei: “Wat let je? Het zou mijn tijd wel duren.”

Het zou mijn tijd wel duren?

Wat bedoelt ze daarmee?

12 december

Penny gevraagd of ze nog schilders kende, en ze kwam op de proppen met twee Roemenen die ongeveer vijftig pond per dag vragen en heel hard werken. Zoals gebruikelijk raakte ik in gewetensnood omdat het onethisch is hen voor zo’n habbekrats te laten ploeteren, maar zij vond dat belachelijk, dat was wat ze vroegen, ze waren blij met een klus, en als ik dat zo graag wilde, kon ik hun als alles klaar was iets extra’s toestoppen. Maar wat ze wel verschrikkelijk vond, was dat ik overwoog om de seks maar op te geven.

“Wat, nooit meer met een kerel naar bed?” zei ze.

“Ja,” zei ik. “Ik krijg daar een heerlijk bevrijd gevoel van. Net als bij ophouden met drinken.”

“Daarweet je niets van,” zei ze nogal zuur.

“Nee, maar ik kan het me wel voorstellen. Je zou het ook eens moeten proberen. Zeg, je bent toch niet op zoek naar nog weer een man?” vroeg ik. “Niet na Gore Gavin uit Glastonbury?”

“Nou, erg waarschijnlijk is het niet, maar ik houd alle opties liever open,” zei ze. “En wie weet? Een van de problemen is dat ik me onzichtbaar voel sinds ik zestig ben,” voegde ze eraan toe.

Ik voel me helemaal niet onzichtbaar. Zodra ik zestig was, voelde ik me verschrikkelijk zichtbaar. Ik kan grapjes maken met de groenteboer, met luide stem dingen tegen baby’s op straat zeggen, en naar onbekenden lachen. Het is verrassend dat zoveel mensen teruglachen wanneer je hen maar breed genoeg toelacht, zelfs hangjongeren en gevaarlijke crackverslaafden. Maar het moet wel het juiste soort lach zijn. Niet zo’n halfslachtig lachje, of zo’n nerveuze, verlegen soort permanente glimlach die je wel eens ziet op het gezicht van oude dametjes die over straat dwalen. Het moet een brede, open grijns zijn, vol warmte.

Gelukkig kan ik dat goed, dat van die warmte.

“Je kunt altijd een hond nemen,” zei ik. “Is dat niet dé manier om met mannen in contact te komen? Galerieën aflopen, of met de hond naar het park?”

“Weet je, je schijnt geen hond nodig te hebben,” zei ze. “Een riem is voldoende. En dan ga je naar het park en vraagt iedereen of ze Fido soms hebben gezien, en voordat je het weet klimmen er kerels in bomen en wroeten ze in de bosjes, en daarna vragen ze je mee uit.”

“In bomen klimmen?” zei ik. “We hebben het niet over pandaberen, maar over honden. Trouwens, hoe zetten ze de stap van in de bosj es wroeten naar je mee uit vragen?”

“Ik denk dat ze door dat in de bosjes wroeten op ideeën worden gebracht,” zei Penny.

“Penny!” riep ik uit. “Wat een afschuwelijk grapje!”

“Ik kon het niet helpen,” zei ze schaapachtig.

Toen ik thuiskwam, kwam er zo’n akelige gedachte in me op die je wel eens over een vriendin hebt: hoe was het mogelijk dat ik iemand kende die ‘in de bosjes wroeten’ komisch vond? Maar misschien dacht zij wel: hoe is het mogelijk dat ik iemand ken die ‘in de bosjes wroeten’ niet komisch vindt?

Ik probeerde er maar niet meer aan te denken.

13 december

Probeerde mijn teleurstelling niet te laten blijken toen ik hoorde dat Jack, Chrissie en Gene deze kerst toch niet bij mij komen. Ze gaan alweer naar David, maar alleen omdat David een jaar in Australië gaat werken, zeggen ze, dus de volgende keer is hij er niet.

“We komen volgend jaar en het jaar daarop bij jou,” beloofden ze. Waarschijnlijk is het maar beter zo. Want kinderen begrijpen pas met een jaar of twee wat Kerstmis is. Toch voel ik me verplicht een boom in huis te halen omdat Jack en Chrissie een middag komen om cadeautjes uit te wisselen, en ik dacht dat het huis er lekker van zou gaan ruiken, maar toen herinnerde ik me van vorig jaar dat ik of mijn reuk kwijt ben – en dat lijkt me onwaarschijnlijk – of dat ze tegenwoordig geurloze kerstbomen kweken. Ik mis die kerstboomgeur. Vroeger was dat voor mij het teken dat het kerst was. En nu is die er niet meer, samen met al die andere verdwenen geuren: de geur van vuurtjes, brandende kolen, ongewassen haar, natte jassen, de metro van Parijs en gekookt paardenvlees, en Shocking van Schiaparelli.

Heeft het ontbreken van de geur van kerstbomen soms iets te maken met dat spul dat ze erop spuiten om te voorkomen dat de naalden uitvallen? Niet dat dat vorig jaar iets heeft geholpen. Vorige week vond ik achter de bank nog een hele berg naalden van de boom van vorig jaar, die Maciej over het hoofd had gezien.

14 december

Terwijl ik bezig was de slaapkamer uit te ruimen zodat de schilders erbij konden, haalde ik mijn laden leeg en mikte heel wat weg. Sinds ik zestig ben geworden, is mijn stijl van kleden van discreet naar absurd gegaan. Toch houd ik me strikt aan de kledingvoorschriften voor vrouwen van middelbare leeftijd, waarvan ik de meeste nog van mijn moeder heb meegekregen.

1.  Draag nooit wit. Daarvan lijken je tanden geler.

2.  Zorg dat je bovenarmen bedekt zijn. Die loshangende lellen zijn afschuwelijk om te zien, en dat geldt ook voor die vreemde rolletjes tussen je oksels en je bovenlijf.

3.  Koop minstens elk half jaar een nieuwe beha en zorg dat alles goed omhoog wordt gehouden. Je wilt niet zo’n vrouw zijn met tieten die op haar buik hangen wanneer ze gaat zitten. Of erger nog: wanneer ze staat.

4.  Verberg een hagedissenhalsje niet onder een sjaaltje of hoge kraag. Het lijkt altijd of je iets te verbergen hebt, en de fantasie maakt het dan erger dan het eigenlijk is.

5.  Draag na je vijftigste geen broeken meer, tenzij ze een waanzinnig goede pasvorm hebben en slank afkleden, en draag helemaal nooit korte rokjes.

6.  Zorg ervoor dat je een ochtendjas met veel glamour bezit, en draag die.

7.  Loop nooit op sportschoenen (en al helemaal geen beige), draag sowieso geen sportkleding, dus ook geen trainingsbroek, sporthemdje, et cetera.

15 december

De schilders zijn gekomen! Ik ben in de logeerkamer getrokken, en dat is een hele openbaring! Eigenlijk zou je elk jaar een keer in je logeerkamer moeten slapen; zo komen de gastheer en -vrouw er eens achter hoe ongelooflijk ongemakkelijk de bedden zijn, en dat de vloer kraakt wanneer de gasten ‘s-nachts naar de plee willen. Ik ontdekte dat de zeep naast de wasbak vuil was en vastgeplakt zat in het zeepbakje, dat er geen haakje aan de deur zat om je ochtendjas aan op te hangen, en dat het trendy hoofdeinde met ijzeren spijltjes wel mooi was om te zien, maar verschrikkelijk ongemakkelijk. Om het leeslampje naast het bed aan te doen moest ik uit bed naar het knopje bij de deur, en toen ik dat eenmaal had gedaan, bleek dat er geen peertje in zat, en het ergste was nog wel dat er aan het voeteneind een ijskoude kruik lag, waarschijnlijk al maanden. Het rolgordijn zat vast en wilde met geen mogelijkheid naar beneden, en de radiator was al jaren niet ontlucht.

De schilders zijn erg excentriek. Anghel is heel klein en heel dik, met een grote zwarte snor. Sorin is groot en zit onder de tatoeages; afstotelijk en tegelijkertijd vreemd aantrekkelijk. Gelukkig heb ik geen seksuele gevoelens meer, anders zou ik over hem fantaseren. Hij heeft een lieve lach waarbij hij afschuwelijk verkleurde tanden ontbloot, en hij kijkt je doordringend aan – mijn ervaring is dat dat het teken is van een geweldige minnaar of van een psychopaat.

Hij heeft maar twee woorden gesproken. Toen hij het behang er aftrok, kwam er behoorlijk wat pleisterwerk mee.

“Komen stof,” zei hij.

Wat me ontroerde was dat onder de eerste laag behang een rij gesjabloneerde olifantjes tevoorschijn kwam die ik voor Jack had gemaakt toen hij klein was en het zijn kamer was. Ik kreeg bijna tranen in mijn ogen. Wat de olifantjes nog ontroerender maakte, was dat ik ze om de een of andere reden grijs had gemaakt. Waarom niet geel of blauw? Ik weet het niet. Heb er een foto van gemaakt om aan Chrissie te laten zien. Toen voelde ik me ongelooflijk dwaas. Waarom zou haar dat ook maar in de verste verte interesseren?

De schilders zijn een bron van zorg. Hoewel ik me normaal gesproken geen moer aantrek van veiligheidsvoorschriften, maak ik me toch een beetje zorgen om hun ladder, die uit niets meer lijkt te bestaan dan twee stokken, die bij elkaar worden gehouden door hier en daar een gammele sport. Ze zingen de hele dag heel hard treurige bergliederen. Verder doen ze er het zwijgen toe, ook al stop ik ze vol met koffie, sinaasappels en zelfs clubsandwiches. Ik begin onredelijk paranoïde te worden.

Terwijl ik aan het werk ben, hoor ik hen in de kamer naast me Roemeens spreken, ze gillen van de lach en hameren er lustig op los. Geen idee wat ze aan het doen zijn, want ze zouden alleen behangen. Ik vermoed dat ze de vloer eruit halen en er hele ladingen wapens onder verstoppen. Of lijken, of dode zuigelingen.

De dag voordat ze vertrokken, vertelden ze me met behulp van gebarentaal dat ze het tapijt voor me hadden weggehaald – dat had ik hun niet gevraagd, maar ik had wel gezegd dat ik een nieuw tapijt wilde kopen. Waarom? Nu zit ik met een afzichtelijk, stoffig ondertapijt, vol nietjes en spijkers. Hadden ze erop geknoeid? Hebben ze het verkocht? Nee, dat kan haast niet, het was erg vies. Zat er bloed op van de man die ze onder de vloer hebben verstopt? Hebben ze Pouncer verkocht aan een bonthandelaar? Ze hebben hun werk geweldig gedaan en waren uiterst vriendelijk, maar ik was toch opgelucht toen ze vertrokken.

19 december

Een vreselijk moment! Ik zat net in bad te denken hoe fijn het was dat de schilders er niet meer waren, toen ik mijn spons onder de kraan hield en mijn gezicht ermee waste. En ineens werden mijn handen en gezicht rood en prikkerig, en ik zag niets meer. De tranen biggelden over mijn wangen. Even later herkende ik de geur van verfafbijt, vertrouwd omdat ik door de jaren heen heel wat grenen kasten afgebeten heb, en met grote tegenwoordigheid van geest pakte ik de douchekop en spoot water in mijn ogen terwijl ik probeerde ze goed open te houden. Uiteindelijk kon ik weer iets zien, maar mijn gezicht bleef rood en voelde schrijnend, en mijn handen waren rauw en tintelden.

Ik was diep geschokt. Het was wel duidelijk dat de schilders hun kwasten met de spons hadden gereinigd. Plotseling dacht ik: wat zou er zijn gebeurd als ik Gene in bad had gestopt en zijn gezicht met die spons had gewassen? Als hij was gaan huilen, zou ik gewoon hebben gedacht dat hij verdrietig was. Hij had er blind van kunnen worden. Ik raakte zo van streek dat ik echte tranen ging huilen omdat het zo’n verschrikkelijke gedachte was.

20 december

Had afgesproken om bij Hughie langs te gaan wanneer James iemands blauweregen aan het snoeien was, of wat hij ook de hele dag doet. Hij werkte thuis en deed de deur open in zijn ochtendjas, ook al was het al elf uur. Het viel me op dat hij zich niet had geschoren.

“Het is verbazend,” zei hij terwijl hij me binnenliet, “dat je je niets meer van decorum aantrekt wanneer je niet meer lang te leven hebt. Ik zal koffie voor je zetten.”

“Weten ze al hoe lang je nog precies hebt?”

“God mag het weten,” zei hij terwijl hij de waterkoker aanzette. “Eerder maanden dan dagen. Maar hoeveel? Wie zal het zeggen? Het is een vreemde geschiedenis, dat kan ik je wel vertellen. Niet dat het me nog veel uitmaakt. Ik ben er altijd van uitgegaan dat ik op een dag moest sterven, en nu is het bijna zover. Ik snap niets van die mensen die verbaasd zijn als ze te horen krijgen dat ze nog maar een bepaalde tijd voor de boeg hebben. Dachten ze soms dat ze het eeuwige leven hadden?”

Hij gaf me een kopje koffie en we gingen in de woonkamer zitten.

“Nou, je neemt het nogal kalm op, moet ik zeggen,” zei ik. “Een goed voorbeeld voor allen. Tot nog toe,” voegde ik er grimmig aan toe.

“Ik ben helemaal niet bang voor de dood,” zei hij. “Weet je, ik voel me op het ogenblik prima. Afgezien van die hoest ben ik alleen een beetje moe. Trouwens, in een bepaald opzicht is die kanker ook een opluchting. Het betekent dat ik nooit alzheimer zal krijgen, en dat is fijn. En ik hoef ook niet over zelfmoord te gaan denken wanneer alles me te veel wordt, want dat zou ongelooflijk lastig worden met James in de buurt. Ik durf te wedden dat hij nooit zou toestaan dat ik een paar honderd slaappillen zou innemen en een plastic zak over mijn hoofd trekken. Hij zou me voortdurend in de gaten houden.”

“Of erger nog: gaten prikken in alle plastic zakken die jullie in huis hebben, zodat je er niet in kunt stikken,” zei ik. “Ik heb ooit een boek gekocht waarin stond hoe je jezelf van kant moest maken,” ging ik verder. “Het heette A Guide to Self-Deliverance en het was uitgegeven door een groep voorstanders van euthanasie, maar nu is dat boek verboden. Maar, ik héb het nog!” voegde ik eraan toe.

“Ik geval van nood zal ik daaraan denken,” zei Hughie. “Ondertussen ben ik ‘dapper’, zoals dat idioot genoeg wordt genoemd. Natuurlijk ben ik eigenlijk helemaal niet dapper, ik gedraag me alleen zoals ieder redelijk denkend mens zich zou gedragen. Oké, ik ga dus gauw dood. Aan de andere kant zal ik nooit staar krijgen en hoef ik geen nieuwe heupen. Vanmorgen lag er een reclame voor gehoorapparaten in de brievenbus, en die heb ik met een lachje weggegooid. Ik word nooit vergeetachtig en mijn tanden zullen niet uitvallen. Ik hoef nooit met een rollator te leren lopen…en zo gaat het maar door, Marie.”

“Kun je geen longtransplantatie krijgen?” vroeg ik met iets van plotselinge wanhoop.

“Nee, dat schijnen ze niet te doen bij kankerpatiënten. Maar ik sprak in het ziekenhuis wel iemand die daarvoor op de wachtlijst stond. Aardige man. Alleen moeten er nog longen worden gevonden die hem passen. Hij zei dat hij omdat hij zo fors was waarschijnlijk gauw aan de beurt zou zijn, want de meesten op de wachtlijst lijden aan cystic fibrosis, en die zijn meestal klein. Raar, hè, wachten op longen van de juiste maat, alsof het schoenen zijn. Hoe dan ook, ik ben blij dat ik niet op de wachtlijst sta.” Hij nam een haal van zijn sigaret en staarde in de verte. “Het andere grote voordeel van kanker is dat ik, in tegenstelling tot mensen die op straat dood neervallen, alles goed kan regelen. Ik kan een testament maken. Ik kan het kantoor netjes achterlaten, met een opvolger. Kanker is bijna een zegen – niet een woord dat ik dagelijks gebruik, maar in dit geval past het goed.”

“Maar stemt het je niet verdrietig dat je niet…eh…” Plotseling kon ik niets bedenken.

“Langer te leven heb? Wilde je dat zeggen? Waarom? Ik heb geen kinderen of kleinkinderen. En trouwens, ik wilde binnenkort toch met pensioen. En dan? Moet ik Chinees gaan leren? Lid worden van een leesclub? Ik kan sowieso geen romans lezen. Vreemd, als je ouder wordt, wil je alleen nog maar over geschiedenis lezen, of biografieën. Nooit begrepen waarom. Nee, ik heb het leven altijd maar ingewikkeld gevonden, lieverd. Net of ik door stroop waadde. Ik vind het niet zo erg om daarmee op te houden. En ik bof. Als James eerder zou zijn gestorven dan ik, zou ik het daar erg moeilijk mee hebben gehad. Er zou niemand meer zijn om ruzie mee te maken, niemand meer die voor me kookte. Nee, ik ben hier de bofkont. Ik moet toegeven dat het nogal als een schok kwam toen ze het me vertelden. Maar dat is dan ook alles. Ik sta er zelf versteld van dat ik het zo gemakkelijk opneem. Ik ben er wel blij om. Iedereen is heel aardig, ze doen hun best het me naar de zin te maken. Archie is een parel, moet ik zeggen, hij belt James elke dag. Die man is echt puur goud. En ik zit natuurlijk ineens goed in mijn slappe was. Ik neem mijn pensioen op, en met een beetje geluk wordt het een knallend afscheid.

“En,” zei hij, steeds enthousiaster, “dan zijn er nog al die dingen die ik nooit meer hoef te doen. Ik hoef nooit meer een plafond te witten. Ik hoef nooit meer naar een schoolconcert om een petekind te zien worstelen met een hobo. Ik hoef nooit meer in een krakkemikkige taxi haarspeldbochten in de Nepalese bergen te nemen, te bang om de chauffeur te vragen langzamer te rijden. Ik hoef me nooit meer af te vragen of ik vóór mijn dood niet toch naar China zou moeten. China kan de boom in! En Zuid-Amerika ook! Lieverd, je weet niet wat een opluchting dat is! Een bevrijding!”

Ik wist niet wat ik moest zeggen. “Nou, ik vind het jammer,” zei ik oprecht gemeend. “Je weet wat ik voor je voel,” voegde ik er nogal onhandig aan toe. Wat voelde ik eigenlijk voor hem? Als een dochter, een zuster…en ik zag hem ook wel zitten…

“En jij weet wat ik voor jou voel,” zei Hughie lachend. “Eigenlijk hebben we geen van beiden een idee waar de ander het over heeft. Laten we het zo maar laten, voordat we overdreven sentimenteel gaan doen. Alles is zoals het moet zijn.”

Later

Toen ik weer thuis was, leek de dood me wel een heel goed idee, en ik haalde mijn oude euthanasieboek tevoorschijn. Om jezelf van kant te maken heb je blijkbaar twee plastic zakken nodig met een diameter van ongeveer een meter, en een breedte van een halve meter. Vuilniszakken komen dus zeker in aanmerking…Er stonden nog meer mogelijkheden in: medicijnen, en wanneer men gebruikmaakt van de uitlaatpijp van de auto, moet de flexibele slang goed over de uitlaat passen – een stofzuigerslang lijkt aan de voorwaarden te voldoen…Goed om te weten in moeilijke tijden. Maar ik denk toch dat ik nog even blijf.

Hoewel ik wel moet zeggen dat het tegenwoordig als een prettige verrassing komt wanneer ik ‘s-ochtends wakker word, de ontdekking dat ik niet in mijn slaap ben overleden.

21 december

Ik lees net dat dr. Johnson op zijn zeventigste besloot Italiaans te leren. Nee toch? Ik bedoel, in die tijd zou het hem jaren en jaren hebben gekost om in Italië te komen. Voor zover ik me kan herinneren, had hij al moeite om naar Schotland te reizen. Ik vraag me af of bejaarden talen leren om dezelfde redenen dat ze graag tuinieren. Bij tuinieren word je nooit overbodig, er komt geen eind aan, dus komt er ook niet dat moment dat je denkt dat je het niet meer aankunt. Het heeft eerder te maken met jezelf doen uitdijen als een spons, dan met volle kracht vooruit te gaan.

Maar praat me even niet van sponzen.

22 december

Het schiet me net te binnen dat Archie graag tuiniert. Ik kreeg een kaart van hem waarop stond dat ik gauw eens een weekendje moest komen. Maar wat betekent ‘gauw’? Ik heb een hekel aan zulke vage uitnodigingen. Eigenlijk zou ik hem graag willen zien, maar ik kan mezelf moeilijk uitnodigen.

Later

Heb afscheid genomen van Michelle, die met de kerst naar haar ouders gaat. Toen ze wankelend met haar enorme paarse koffer het huis uitliep, gaf ze me een zoen en zei: “Iek ‘ou van u!” Ik kon mijn tranen bijna niet inhouden. Ze blijft maar een weekje weg, maar ze is toch zo’n schat.

De tranen droogden snel toen ik een bakje troost wilde zetten en erachter kwam dat ze mijn melk weer had opgemaakt.

23 december

Ik heb op Gene gepast, de laatste keer voordat het Kerstmis is! Hij is toch zo lief! Met een beetje hulp kan hij nu staan, en dat vindt hij prachtig. Later zat hij in zijn kinderstoel en stak zijn handje uit naar de lepel waarmee ik geprakte banaan over zijn toetje smeerde.

Ik speel en lach meer met Gene dan met wie ook. Als ik mijn hoofd naar achteren buig, doet hij dat ook, en dan moet hij lachen. Het is echt verbazingwekkend hoe grappig hij is. Veel grappiger dan de mensen naast wie ik aan tafel zit als ik uit eten ga. En hij kan zijn baard niet laten staan, dat is een groot pluspunt.

Hij heeft een aanbiddelijk gezichtje, net een kleine goeroe, vol mededogen, humor en vergiffenis. Toen hij sliep, ging ik naar een brave documentaire over DNA kijken, in de hoop binnen het uur de hele evolutie van het leven te begrijpen, maar de titels rolden net over het scherm toen ik ineens zin kreeg in een dutje, en ik werd om elf uur wakker en merkte dat er een programma bezig was met ‘humoristische’ bloopers, en op dat moment kwamen Jack en Chrissie thuis. Ik kon hen er niet van overtuigen dat ik de tv niet speciaal voor dat programma had aangezet…

24 december

In een gesprek met Penny had ik het over ‘fertiele reality’. “Bedoel je niet: ‘virtual reality’?” vroeg ze. “Je moet dat gedoe met nooit meer seks niet naar je hoofd laten stijgen.”

Maar dat is best moeilijk. Mijn pas gerenoveerde slaapkamer lijkt ineens geweldig groot. Ik heb de schilderijtjes teruggehangen, op de vloer ligt een prachtig groen tapijt, en in mijn bed is hoegenaamd geen plaats voor een man, zelfs geen kleintje, ‘s-Ochtends dans ik door mijn slaapkamer van voetbalveldformaat, een beetje zoals Julie Andrews in The Sound of Music. Er is niet alleen plek genoeg voor mij om de Zonnegroet in te doen, maar voor een heel klasje. Ik voel me net alsof ik in Versailles woon. Let op het woord ‘voel’. Eigenlijk is het een kamer van drie bij vier.

25 december

Vreemd dat het me zo weinig kan schelen dat ik met de kerst alleen ben. Waarschijnlijk heb ik zo vaak Kerstmis in familieverband gevierd dat ik er mijn hele verdere leven op kan teren. En trouwens, ik was niet alleen. Ik hoorde bij het eenzame wrakhout bij Marion en Tim. Hoewel ik kerstavond en kerstochtend met angst en beven tegemoet had gezien, bleek het achteraf zoals zo vaak erg leuk te zijn.

Tot mijn grote verbazing waren Hughie en James er ook, terwijl ze toch hadden gezworen de kerstdagen stilletjes thuis te zullen doorbrengen, en er waren ook twee krankzinnige rechtsconservatieven – weer eens iets anders dan de gebruikelijke linkse lieden – en terwijl we van de plumpudding genoten, zei de een behoorlijk hard tegen de ander: “Wat moeten we nou met Tony Blair?”

Er waren ook een paar alleenstaande vrouwen van middelbare leeftijd, die er allemaal uitzagen alsof ze echt wanhopig op zoek waren naar een goede beurt, en die allemaal veel te veel dronken en veel te hard praatten, en ze waren er allemaal duidelijk niet blij mee dat ze oud werden, en daar kreeg ik een ongelooflijk zelfvoldaan gevoel van.

Ik zat naast Hughie, en we trokken samen de christmas cracker uit elkaar. In plaats van de gebruikelijke vraag: “Wat neemt een olifant mee met vakantie?”, kregen we aforismen van het soort dat Jonathan Cainer bedenkt. Het mijne was: “Dit jaar zul je je ware ik leren kennen.”

Hughie vroeg of ik wist wie mijn ware ik was.

Ik zei dat ik geen flauw benul had, en dat me dat altijd al zorgen had gebaard. Hij zei dat hij daar ook last van had, en dat hij het me daarom had gevraagd. Uiteindelijk kwamen we tot de conclusie dat er verscheidene ‘ware ikken’ in ons huizen.

“Veel daarvan zijn natuurlijk elkaars tegengestelde,” zei Hughie. “In jou zit de gevoelige Marie,” zei hij, “en ook de sentimentele, de grappige en de kritische.”

“En de wanhopige, de valse en de weerzinwekkende,” voegde ik eraan toe.

“Ja, die natuurlijk ook,” zei Hughie. “Ik daarentegen…maar laten we het niet over mij hebben. Laten we het er maar over eens worden dat we een verzameling van persoonlijkheden zijn, zoiets als een elftal. Of misschien beter gezegd: een ongeordende menigte.”

“Dus ik ben een soort Marie-menigte die praat met een Hughie-menigte,” zei ik.

“Als we alle ‘ware ikken’ in dit vertrek losmaakten, zouden er net zoveel mensen zijn als in laten we zeggen Litouwen,” zei Hughie terwijl hij om zich heen keek. Hij lachte. “Trouwens…nog leuke cadeautjes gekregen?”

“Laten we zeggen dat Bejaardenzorg dit jaar een goeie aan me heeft,” antwoordde ik, denkend aan de grote tas die ik al had gevuld met ongewenste gaven. “Helaas kan ik ze niet die akelige geiten van Lucy geven.”

“Geiten?”

“Ja, ze heeft uit mijn naam een Afrikaans dorp een paar geiten geschonken, zonder ook maar om toestemming te vragen.”

“Maar geiten zijn vreselijke vernielers!” zei Hughie. “Waarschijnlijk vreten ze de hele schamele oogst van die dorpelingen op! Trouwens, je kunt iemand niet als cadeautje een schenking aan een liefdadige instelling geven. Je kunt wel vragen of iemand een schenking wil doen, maar andersom kan het niet. Hoogst irritant.”

“En jij? Wat heb jij gekregen?”

Hughie lachte. “Van James heb ik een boek over Gaia gekregen,” zei hij. “Soms vraag ik me wel eens af…Ik heb vijfentwintig jaar met hem samengewoond, maar kent hij me eigenlijk wel? Een beetje laat om die vraag te stellen, denk ik.”

“Hoe voel je je?” vroeg ik. “Als dat niet te bot is.”

“Merkwaardig goed,” zei Hughie. “Een beetje moe, en ik val natuurlijk af, maar als ik het niet had geweten, zou ik nauwelijks merken dat ik kanker heb. Dat is echt raar. De dokters hebben me opgegeven, maar het voelt helemaal niet alsof ik doodga. En nee, ik zit niet in de ontkenningsfase,” voegde hij eraan toe. “Ze hebben het overduidelijk bij het rechte eind. Maar het verstandelijke weten komt niet overeen met het lichamelijke weten. Tegelijkertijd ben ik erg blij dat ik weet waar ik aan toe ben. Of beter gezegd: dat ik weet waar het naartoe gaat.”

26 december

Penny belde om te zeggen dat ze het leuk had gehad en heel veel kerstkaarsen had gekregen.

Maciej zegt dat het uit is met zijn vriendin. Hij zegt dat hij erg ‘verdroeftig’ is. Een mooi woord.

Weer later

Toen ik mijn ongewenste cadeautjes afleverde bij Bejaardenzorg – een peperdure citroengele kasjmier trui van Penny (citroengeel! Voor mij?), een doos geurkaarsen van Marion, een ingelijste foto van een boslandschap van Philippa’s zuster – nam ik meteen een gratis krantje mee van een liefdadigheidsinstelling. Ik keek erin en dit is wat ik las:

DANK U MEVROUW SOUFFLE!!!

Mevrouw Soufflé, een chiropodiste die al vijftien jaar aan Argyle Place is gevestigd, heeft een behandelstoel geschonken aan de teennagel-knipservice van Bejaardenzorg. Mevrouw Soufflé zal nu met pensioen gaan. Bejaardenzorg wil mevrouw Soufflé graag heel hartelijk bedanken voor haar gulheid.

Toen ik thuis was, knipte ik het berichtje uit om het naar Hughie te sturen; dan heeft hij iets te lachen.