Een koninklijk schandaal

„Ik word van veel verdacht, Niets kan bewezen worden, Dit zeg ik, Elizabeth, gevangene."

Door Elizabeth met een diamant op een ruit van Woodstock gekrast voor ze koningin werd.

We kwamen juist op tijd terug om haar kroning te zien. Wat een dag was dat; het volk verheugde zich en men zei elkaar dat er goede tijden in het verschiet lagen. De rook van de brandstapels van Smithfield scheen aan de buitenlucht vast te kleven, maar dat verhoogde de jubelstemming slechts. Bloody Mary was dood en Elizabeth de Goede regeerde het land. Ik zag haar om twee uur 's middags op die dag in januari naar de Tower vertrekken. Ze was gekleed in het staatsiegewaad van een koningin en paste zich geheel aan bij haar rol in de triomfwagen, die bedekt was met vuurrood fluweel en waarboven zich een baldakijn bevond, die door haar ridders werd gedragen. Een van deze ridders was sir John Perrot, een man met een enorme omvang, die beweerde een bastaardzoon te zijn van Hendrik VIII en dus een broer van de koningin. Ik kon mijn ogen niet afhouden van haar, in haar rode fluwelen robe en de bijpassende hermelijnen cape en de muts, waaronder haar blonde haar zichtbaar was, dat glinsterde in de tintelende vorstlucht. Haar goudkleurige ogen waren helder en vurig, haar gelaat was ontstellend blank. Ik vond dat zij mooi was op dat moment. Zij was precies zoals moeder had gezegd. Ze was groots!

Haar lengte was boven de middelmaat en ze was zeer slank, waardoor ze er jonger uitzag dan ze in werkelijkheid was. Ze was toen vijfentwintig, en dat lijkt een meisje van zeventien behoorlijk oud. Haar handen vielen mij op, want daar vroeg ze aandacht voor door ze zo veel mogelijk te tonen. Ze waren blank, elegant, met spits toelopende vingers. Haar gezicht was ovaal en vrij lang; haar wenkbrauwen zo blond dat ze nauwelijks waarneembaar waren; ze had doordringende ogen van een goudgele kleur, maar later dacht ik vaak dat ze soms tamelijk donker leken. Ze was wat bijziende en als ze met inspanning probeerde te zien, wekte ze de indruk binnen te willen dringen in de geest van de mensen om haar heen, waardoor die zich niet erg op hun gemak voelden. Er was een voorname sfeer om haar heen, die ik zelfs toen, jong als ik was en bij zo'n gelegen

 

heid, in staat was op te merken, en het wond me op naar haar te kijken. Daarna werd mijn aandacht getrokken en vastgehouden door iemand anders, die even boeiend was als zij. Dat was Robert Dudley, haar opperstalmeester, die met haar meereed. Ik had nooit zo'n man gezien. Hij was even markant in dat gezelschap als de koningin zelf. Hij was heel lang en breedgeschouderd en een van de knapste mannen die ik ooit had gezien. Hij was statig, edel, en net zo waardig als de koningin. Er was niets hautains in zijn gelaatsuitdrukking: die was ernstig, en uit zijn houding sprak een buitengewoon maar rustig zelfvertrouwen. Mijn gretige blikken gingen van hem naar de koningin en weer terug. Ik merkte op dat de koningin even stilstond om te praten met eenvoudige mensen, glimlachend en hun haar aandacht schenkend, al kon het maar kort zijn. Ik leerde later dat het haar tactiek was het gewone volk nooit te beledigen. Haar hovelingen voelden vaak de last van haar misnoegen, maar voor gewone mensen was zij altijd de welwillende koningin. Als zij riepen: „God behoede Uwe Genade!", antwoordde zij: „God behoede u allen," waarmee ze te kennen gaf dat zij niet minder aan hun welzijn dacht dan zij aan het hare. Boeketjes werden haar aangeboden en al was de gever ook nog zo bescheiden, zij nam ze aan alsof het zeldzame geschenken waren. Er werd verteld dat een bedelaar haar een tak rosmarijn gaf bij de Fleet Bridge en dat die nog in haar rijtuig lag toen ze in Westminster aankwam.

Wij reden mee in de stoet  we waren tenslotte familie van haar  en daardoor zagen we de optochten van Cornhill en de Chepe, wat een vrolijk gezicht was met al die vaandels en de serpentines, die uit elk raam dwarrelden.

De dag daarop waren we aanwezig bij haar kroning en zagen we haar de abdij binnenschrijden over de purperen loper, die voor haar was uitgelegd. Ik was te opgewonden om veel aandacht te schenken aan de ceremonie, maar ik vond dat ze mooi was toen ze eerst werd gekroond met de zware kroon van St.-Edward en daarna met de kleinere, bezet met parels en diamanten. De doedelzakken, de trommels en de trompet klonken toen Elizabeth tot koningin van Engeland was gekroond. „Het leven zal nu anders worden voor ons," zei mijn vader. En hij had gelijk!

Het duurde niet lang voor de koningin hem ontbood. Hij kreeg een audiëntie en kwam boordevol geestdrift en hoop thuis. „Ze is geweldig!" kregen wij te horen. „Zij heeft alles wat een koningin moet hebben. De mensen aanbidden haar en zij is vol welwillendheid ten opzichte van hen. Ik dank God dat Hij mij heeft gespaard om zo'n koningin te dienen, en dat zal ik met inzet van mijn leven."

 

Zij nam hem op in haar geheime raad en gaf de'wens te kennen dat haar goede nicht Catharina  mijn moeder  lid werd van haar hofhouding. Wij, meisjes, waren in de wolken. Dat zou betekenen dat wij ten langen leste naar het hof zouden gaan. Al die uren muziekonderwijs  madrigalen, luit, spinet  al dat dansen, buigen en revérences maken, alles wat wij verduurd hadden om ons met élégancp te kunnen gedragen, was de moeite waard geweest. Wij babbelden er eindeloos over door; we lagen 's avonds wakker en bespraken onze toekomst, want we konden niet slapen, zo opgewonden waren we. Ik heb misschien wel een voorgevoel gehad dat ik op weg was naar mijn bestemming, zo sterk was mijn opgetogenheid.

De koningin wenste ons te ontmoeten  niet allemaal tegelijk, maar een voor een.

„Er zal voor jullie allemaal een plaats zijn," zei mijn moeder voortvarend tegen ons. „En dan krijgen jullie zeker kansen."

Die „kansen" betroffen het huwelijk; en dat was een onderwerp dat onze ouders tijdens onze ballingschap ernstig zorgen had gebaard. De dag brak aan waarop het mijn beurt was om aan Hare Majesteit te worden voorgesteld. Tot op de dag van vandaag herinner ik me levendig elk detail van de japon die ik droeg. Die was van diepblauwe zijde, met een klokrok en splitmouwen. Het keurslijfje zat erg nauw en mijn moeder voorzag me van een gordel, bezet met kleine edelstenen van diverse kleuren, die mij geluk zou brengen, naar ze me zei. Spoedig kwam ik tot de slotsom dat hij dat inderdaad had gedaan. Ik had mijn haar onbedekt willen hebben, omdat ik, om de waarheid te zeggen, daar erg trots op was. Maar mijn moeder zei dat zo'n nieuwe Franse muts passender was. Ik kwam hiertegen een beetje in opstand, want de sluier die van achteren uitwaaierde, verborg mijn haar. Ik moest deze keer echter zwichten, omdat mijn moeder zich erg zenuwachtig maakte over de indruk die ik op de koningin zou kunnen maken. Ze legde er de nadruk op dat ik, als ik haar mishaagde, niet alleen mijn eigen kansen maar ook die van de anderen zou bederven.

Wat mij het meest trof bij die eerste ontmoeting, was haar uitstraling van soevereiniteit, en op dat ogenblik  hoewel geen van ons het toen besefte  raakten onze levens verstrengeld. Zij was voorbestemd om een belangrijker rol in mijn leven te spelen dan enig ander persoon, behalve misschien Robert, en mijn rol in het hare was, ondanks alle gewichtige gebeurtenissen tijdens haar regering, niet onbetekenend. Ongetwijfeld was ik in die tijd een beetje naïef, ondanks mijn pogingen wereldwijsheid op te doen: de Duitse jaren waren onvruchtbaar geweest. Maar het drong onmiddellijk tot me door dat zij een eigenschap bezat die

 

ik nooit in enig ander persoon had opgemerkt. De vijfentwintig jaren van haar leven waren, dat wist ik, gevuld geweest met afschuwelijke ervaringen, genoeg om de meeste mensen voorgoed te breken. Ze was de dood zeer nabij geweest en had in zijn schaduw geleefd toen ze gevangen zat in de Tower. Elk ogenblik kon toen de bijl op haar tere nek vallen. Ze was nog geen drie jaar oud geweest, toen haar moeder de weg naar het schavot had betreden. Was dat oud genoeg om zich zo iets toen nog te kunnen herinneren? Er was iets in die grote goudkleurige ogen dat dit bevestigde en deed veronderstellen dat zij vlug kon leren en zou onthouden wat zij had geleerd. Het was algemeen bekend dat ze vroegrijp was: reeds een scholiere in de kinderkamer. O, zeker herinnerde zij het zich! Misschien was dat wel de reden waarom de dood, die haar gedurende die onzekere jaren zo dicht op de hielen had gezeten, er nooit in was geslaagd haar binnen te halen. Ze gedroeg zich vorstelijk, hoe kort ze ook nog maar koningin was, en je hoefde slechts een minuut in haar gezelschap te verkeren om te weten dat zij haar koningschap zonder inspanning droeg, alsof zij er zich haar hele leven op had voorbereid; dat had ze misschien ook wel gedaan.

Ze was heel slank, had een rechte rug en had de blanke huid van haar vader geërfd. Haar elegante moeder had donker haar en een olijfkleurige huid gehad. Ik, en niet Elizabeth, had de donkere ogen geërfd, die naar men zei 'precies die van mijn grootmoeder Maria Boleyn waren, maar mijn haar, weelderig en krullend, had de kleur van honing. Het zou onzin zijn te ontkennen dat dit samengaan heel aantrekkelijk was, en dat had ik vlug beseft. Naar wat ik had gezien van portretten van de familie Boleyn, had Elizabeth niets van haar moeder geërfd, behalve misschien die ondefinieerbare schittering die, daar was ik zeker van, haar moeder moest hebben bezeten om de koning dusdanig te kunnen betoveren dat hij zich terwille van haar ontdeed van zijn koninklijke Spaanse echtgenote en brak met Rome.

Elizabeths haar was als een gouden krans met vleugjes rood. Ik had gehoord dat haar vader een aantrekkingskracht bezat die, ondanks zijn wreedheid, de mensen naar hem toe trok, en zij bezat datzelfde, maar verzacht door een vrouwelijk vermogen om te betoveren, dat ze van haar moeder moest hebben gekregen.

Ik besefte in die eerste ogenblikken dat zij helemaal zo was als ik me had voorgesteld en voelde onmiddellijk dat ze me mocht. Door mijn ongewoon voorkomen en mijn levendigheid was ik altijd als de schoonheid van ons gezin beschouwd en mijn bekoorlijkheid had ook de koningin aangetrokken.

„Je hebt veel van je grootmoeder in je," zei mijn moeder eens tegen me.

 

„Je zult goed op jezelf moeten passen."

Ik begreep wat zij bedoelde. De mannen zouden me net als Maria Boleyn aantrekkelijk vinden, en ik zou moeten oppassen voor het aanknopen van relaties die niet goed voor me zouden zijn. Het was een vooruitzicht dat me verrukte en een van de redenen waarom ik zo blij was aan het hof gekomen te zijn.

De koningin zat op een grote gebeeldhouwde zetel die er uitzag als een troon, en mijn moeder bracht me bij haar.

„Majesteit, dit is mijn dochter Letitia. Wij noemen haar thuis Lettice." Ik maakte een revérence en hield daarbij mijn ogen neergeslagen, zoals mij geleerd was te doen. daarmee tot uiting brengend dat ik ze niet durfde opslaan wegens de verblindende schittering van haar koningschap. „Dan zal ik haar ook zo noemen," zei de koningin. „Lettice. sta op en kom dichterbij, dan kan ik je beter zien."

Door haar bijziendheid leken haar pupillen bijzonder groot. Het tere weefsel en de blankheid van haar huid verbaasden mij; haar lichte wenkbrauwen en wimpers gaven haar een enigszins verraste gelaatsuitdrukking.

„Zeg, Cat," zei ze tegen mijn moeder  ze had de gewoonte om mensen bijnamen te geven en omdat mijn moeder Catharina heette, is het begrijpelijk dat zij haar Cat noemde  „je hebt een mooie dochter bij je!" In die tijd deed mijn knappe uiterlijk haar genoegen. Ze was daar altijd gevoelig voor, in het bijzonder bij mannen uiteraard, maar ze hield ook van knappe vrouwen ... tot de man om wie zij gaf hen ook bewonderde! „Dank u, Majesteit."

De koningin lachte. „Je bent een vruchtbare vrouw, nicht," zei ze. „Zeven zonen en vier dochters, nietwaar? Ik houd ervan grote gezinnen te zien. Kom, Lettice, geef me je hand. Wij zijn nichten, weetje. Wat vind je van Engeland nu je er bent teruggekeerd?"

„Engeland is een prachtig land omdat Uwe Majesteit er koningin van is geworden."

„Ha!" lachte ze. „Ik merk datje haar op de juiste manier hebt opgevoed.

Dat komt uit de koker van Francis, daar zweer ik op."

„Francis heeft altijd goed in het oog gehouden wat er met zijn zoons en

dochters gebeurde terwijl wij ver van huis waren," zei mijn moeder. „Als

Uwe Majesteit in gevaar verkeerde, was hij wanhopig... en wij trouwens

allemaal."

Ze knikte ernstig. „Goed, nu ben je terug en het zal je nu wel goed gaan. Je zult een echtgenoot moeten zoeken voor al je dochters, Cat. Als ze allemaal zo knap zijn als Lettice, zal dat niet moeilijk zijn." „Het is zo'n vreugde om weer thuis te zijn. Majesteit," zei mijn moeder.

 

„Ik geloof werkelijk dat Francis noch ik zelf voorlopig aan iets anders kan denken."

„We zullen zien wat er gedaan kan worden," zei de koningin met haar ogen op mij gericht. „Lettice heeft zelf weinig te zeggen." merkte ze op. „Ik heb gemeend dat ik moest wachten op de toestemming van Uwe Majesteit om te mogen spreken," zei ik vlug.

„Wel, dan kun je nu spreken. Ik heb nooit mensen kunnen uitstaan die niets te vertellen hebben. Een welbespraakte schurk is veel onderhoudender dan een zwijgende heilige. Wat wil je me vertellen over jezelf?" „Ik wil verklaren dat ik de blijdschap van mijn ouders deel om hier te zijn en te zien hoe mijn koninklijke bloedverwante de plaats inneemt die haar. naar wij altijd vast geloofden, toekomt."

„Bravo, mooi gezegd! Ik merk ook datje haar geleerd hebt haar tong te gebruiken, nicht."

„Dat is iets dat ik mijzelf heb geleerd, mevrouw," wierp ik snel tegen. Mijn moeder keek geschrokken bij deze vermetelheid, maar de lippen van de koningin bewogen op een manier die erop wees dat ze niet ontstemd was.

„Wat heb je jezelf nog meer geleerd?" vroeg zij. „Te luisteren als ik niet in staat ben deel te nemen aan een gesprek, en mezelf in het middelpunt ervan te plaatsen, als ik dat kan." De koningin lachte. „Dan heb je heel wat wijsheid geleerd. Je zult dat nodig hebben als je aan het hof komt. Velen bazelen, maar weinigen leren de kunst van het luisteren, en juist degenen die dat wel doen, zijn de verstandige mensen. En jij  je bent nog maar zeventien, nietwaar?  jij hebt dit al geleerd. Kom hier naast me zitten. Ik wil met je praten." Mijn moeder keek zeer verheugd, maar wierp me terzelfder tijd een waarschuwende blik toe, die me zei dat ik dit eerste succes niet naar mijn hoofd moest laten stijgen. Ze had gelijk. Ik kon impulsief zijn, en mijn instinct waarschuwde me dat de koningin even snel uit haar humeur als erin kon raken.

De kans om op deze gevaarlijke grond te komen, werd mij bespaard doordat op dat ogenblik de deur zonder complimenten werd geopend en een man de zaal binnentrad. Mijn moeder keek geschrokken en ik besefte dat hij de een of andere regel van de koninklijke etiquette moest hebben geschonden door zo onaangediend binnen te vallen. Hij verschilde van alle andere mannen die ik tot dusver had ontmoet. Hij had een zekere charme die onmiddellijk opviel. Te zeggen dat hij knap was, wat hij zonder twijfel was, drukt te weinig uit. Er zijn veel knappe mannen, maar ik heb er nooit een ontmoet die zo charmant was. Je zou kunnen denken dat het de liefde was die mij Robert Dudley zo deed zien; het is mogelijk

 

dat hij me betoverde, zoals hij zo veel vrouwen deed  zelfs Elizabeth in eigen persoon maar ik heb niet altijd van hem gehouden, en als ik ver terugblik en mij herinner wat er gebeurde tijdens de laatste dagen dat wij samen waren, sidder ik zelfs nu nog. Maar of je van Robert Dudley hield of hem haatte, je moest erkennen dat hij een charismatische aantrekkingskracht bezat. Charisma wordt wel omschreven als een bovennatuurlijke gave en ik kan niets beters bedenken om het te omschrijven. Hij was geboren met die gave en dat wist hij heel goed. Hij was een van de grootste mannen die ik ooit heb gezien en hij straalde gezag uit. Gezag is, geloof ik, het wezen van de aantrekkingskracht van mannen. Zo heb ik het tenminste altijd gevoeld  tot ik ouder werd. Als ik het met mijn zusters over minnaars had  en dat had ik vaak, omdat ik besefte dat ze een grote rol in mijn leven zouden spelen  zei ik dat mijn minnaar een man zou zijn die anderen zou bevelen; hij zou rijk zijn en anderen zouden zijn toorn vrezen  iedereen behalve ikzelf. Hij zou bang zijn voor de mijne. Ik besef dat ik door het soort minnaar dat ik verlangde te beschrijven, eigenlijk mezelf aan het beschrijven ben: Ik was altijd eerzuchtig, maar ik streefde niet naar wereldlijke macht. Ik heb Elizabeth nooit haar kroon benijd, en ik was blij dat zij hem had omdat ik, toen er een grote rivaliteit tussen ons bestond, kon bewijzen dat ik over haar kon zegevieren zonder die kroon. Ik wilde dat de aandacht op mij geconcentreerd was. Ik wilde onweerstaanbaar zijn voor hen die mij bevielen. Ik begon in die tijd te beseffen dat ik een vrouw was met sterke zinnelijke behoeften en dat die bevredigd zouden moeten worden. Robert Dudley was de aantrekkelijkste man die ik ooit had gezien. Hij was heel donker, bij het zwarte af, en had weelderig, bijna zwart haar; zijn donkere ogen waren levendig en gaven de indruk dat hij alles opmerkte, zijn neus was wat haakvormig, zijn figuur was atletisch, en hij had een houding als van een koning in de nabijheid van zijn gemalin. Ik bespeurde de verandering die zijn komst in Elizabeth veroorzaakte. Haar blanke huid had een roze tint gekregen.

„Dit is Rob," zei ze, „zoals wij hadden kunnen verwachten. Zo, dus je komt zo maar onaangediend binnenvallen." De zachte streling in haar stem logenstrafte de scherpte van haar woorden, en het was duidelijk dat de storing haar helemaal niet onwelkom was en dat zij mijn moeder en mij totaal had vergeten. Ze stak haar welgevormde hand uit; hij boog toen hij deze kuste en hield hem vast terwijl zijn blik naar haar gezicht ging. Door de glimlach die zij wisselden, had ik kunnen zweren dat zij minnaars waren.

„Mevrouw," zei hij, „ik heb haast gemaakt om naar u toe te komen." „Heeft er een ramp plaatsgevonden?" vroeg zij. „Vertel het me toch."

 

„Nee," gaf hij ten antwoord, „het was alleen het verlangen om u te zien dat ik niet opzij kon zetten."

De hand van mijn moeder rustte op mijn schouder en draaide me in de richting van de deur. Ik keek om naar de koningin. Ik had verondersteld dat ik op toestemming moest wachten om me terug te trekken. Mijn moeder schudde haar hoofd toen zij zich naar de deur wendde. We gingen samen naar buiten. De koningin had ons vergeten, en Robert Dudley ook.

Toen de deur achter ons gesloten was, zei mijn moeder: „Er wordt gezegd dat zij met elkaar in het huwelijk zouden treden als hij niet al een vrouw had."

Ik bleef over hen nadenken. Ik kon die knappe, elegante Robert Dudley en de manier waarop hij naar de koningin had gekeken maar niet uit mijn hoofd zetten. Ik was gepikeerd omdat hij niet één blik in mijn richting had geworpen en verzekerde mezelf dat ik, als hij dat wél.had gedaan, er wel voor gezorgd had dat er een tweede gevolgd was. Ik bleef hem voor me zien: zijn witte gesteven plooikraag, zijn gevulde heupen, zijn wambuis, zijn bombazijnen broek, de diamant in zijn ene oor. Ik herinner me de volmaakte vorm van zijn benen in hun nauwsluitende kousen. Hij hoefde geen kousebanden te dragen om zijn perfect geschapen benen, die hem toestonden het zonder de attributen te stellen die zo noodzakelijk zijn voor mannen die minder goed zijn toegerust met voortreffelijke kwaliteiten. De herinnering aan die eerste ontmoeting bleef in mijn geest achter als iets dat ik moest wreken, omdat geen van beiden bij die gelegenheid, waarop de „driehoek" werd gevormd, enige aandacht schonk aan Lettice Knollys, wier moeder haar kort tevoren hoogst nederig aan de koningin had voorgesteld.

Dat was het begin. Daarna kwam ik dikwijls aan het hof. De koningin koesterde sterke sympathie voor de familie van mijn moeder, al werd de naam van Anna Boleyn zelden genoemd. Dat was karakteristiek voor Elizabeth. Er waren er zeker velen in het land die aan haar wettigheid twijfelden. Niemand durfde er natuurlijk op te zinspelen, op straffe des doods, maar ze was te wijs om niet te onderkennen dat het in hun geest omging. Terwijl Anna Boleyns naam zelden werd genoemd, vroeg de koningin voortdurend aandacht voor de gelijkenis met haar vader, Hendrik VIII, en bracht het te berde wanneer dat maar te pas kwam. Omdat ze ongetwijfeld op hem leek, was dat niet moeilijk. Intussen was zij altijd bereid de familie van haar moeder te begunstigen, alsof ze het op die manier weer goed kon maken met die veronachtzaamde dame. Mijn zuster Cecilia en ik werden zo eredames van de koningin en binnen een

 

paar weken behoorden we tot de hofhouding. Anna en Catharina waren nog te jong, maar te gelegener tijd zouden ook zij aan de beurt komen. Het leven was vol opwinding. Hier hadden wij gedurende die saaie jaren in Duitsland van gedroomd, en ik was juist op een leeftijd om ervan te genieten.

Het hof was het middelpunt van het land, een magneet die de rijken en eerzuchtigen naar zich toe trok. Alle belangrijke families van het land bewogen zich rond de koningin, elk voor zich wedijverend met de andere in pracht en praal. Elizabeth, in het middelpunt van dit alles, hield van luister en overdaad ... zolang zij er niet voor hoefde betalen. Ze genoot van opschik, vrolijkheid, bals en banketten, hoewel ik opmerkte dat zij heel matig was in eten en drinken. Maar ze was dol op muziek en onvermoeibaar waar het dansen betrof, en ofschoon ze voornamelijk met Robert Dudley danste, had zij een vluchtig plezier in elke knappe jongeman die de danskunst machtig was. Ze boeide me hoofdzakelijk door de tegenstellingen in haar karakter. Als je haar in de een of andere overdadig schitterende japon met Robert Dudley zag dansen, vaak heel koket, zodat die dans leek op het prikkelende voorspel van een amoureus hoogtepunt, kreeg je de indruk van luchthartigheid in een mate die fataal zou zijn voor haar toekomst. Maar haar stemming kon plotseling omslaan; dan werd ze scherp, ernstig, en liet ze haar autoriteit gelden. Ze was dan in staat om ook zeer talentvolle mannen als William Cecil te tonen dat zij de situatie volkomen beheerste en dat het haar wil was die werd uitgevoerd. Omdat niemand er zeker van kon zijn wanneer haar luchthartige stemming voorbij was, moest iedereen voorzichtig te werk gaan. Robert Dudley was de enige die te ver ging; maar ik zag haar hem bij meer dan een gelegenheid een speelse tik op zijn wang toedienen, met vertrouwde tederheid, maar hem er toch terzelfder tijd aan herinnerend dat zij de koningin was en hij een onderdaan. Ik zag dan hoe Robert de berispende hand pakte en daar een kus op drukte, wat haar milder stemde. Hij was heel zeker van zichzelf in die dagen. Het was spoedig duidelijk dat Elizabeth een zwak voor mij had gekregen. Ik danste even goed als zij, hoewel niemand dat zou hebben durven toegeven. Aan het hof danste niemand zo goed als de koningin, de japon van geen enkele vrouw stond zo goed als die van de koningin, geen enkele schoonheid kon zich met de hare meten, zij was in alles voortreffelijk. Ik wist echter dat er over mij werd gesproken als over een van de mooiste vrouwen aan het hof. De koningin erkende dat en noemde mij „nicht". Ik bezat ook een bepaalde bel-esprit, die ik voorzichtig op de koningin beproefde. Dat ergerde haar niet. Ze vond dat ze toegevend moest zijn ten opzichte van haar Boleyn-familie, omdat ze dat wilde, maar ook uit

 

eerbied jegens haar moeder, en het gebeurde vaak dat zij mij bij zich liet blijven. Wij, die in de komende jaren tegenover elkaar zouden komen te staan met zo'n grote bitterheid en zo vol haat, lachten die eerste dagen vaak samen en ze toonde mij duidelijk dat ze mijn gezelschap waardeerde. Maar ze veroorloofde mij noch iemand anders van haar lieftallige hofdames in de buurt te zijn als Robert bij haar was in haar privé-ver- trekken. Ik dacht dat haar voortdurend gezegd moest worden hoe mooi zij was omdat zij daar zelf niet zeker van was. Hoe aantrekkelijk zou ze zijn zonder haar koningschap? Dat vroeg ik mezelf af. Maar je kon je haar onmogelijk zonder voorstellen, omdat het zo zeer deel van haar uitmaakte. Dan bestudeerde ik mijn lange wimpers, mijn opvallende wenkbrauwen, mijn stralende donkere ogen en tamelijk smalle gezicht, omlijst door golven honinggeel haar, en vergeleek ik triomfantelijk mijn gezicht met dat bleke van haar, met zijn vrijwel onzichtbare wimpers en wenkbrauwen, zijn gebiedende neus en zijn bleke huid, die haar bijna teer deed schijnen. Ik begreep dat elke onbevooroordeelde toeschouwer ermee zou instemmen dat Ik de schoonheid was. Maar zij had haar koninklijke waardigheid en daarmee het besef dat zij een zon was en wij slechts planeten waren die om haar heen cirkelden, afhankelijk van haar licht.

In de jaren voordat zij tot koningin was gekroond, was zij zwak geweest en had ze aan verscheidene ziekten geleden. Ze had vaak op het randje van de dood gelegen. Nu scheen ze al deze kwalen van zich af te hebben geschud: het waren de groeistuipen van haar koningschap geweest. Maar zelfs nu ze het zonder kwalen deed, bewaarde de bleekheid van haar huid haar breekbare voorkomen. Als zij haar gezicht verfde, wat zij erg graag deed, verloor ze die aanblik van zwakheid; maar hoe ze zich ook kleedde of opmaakte, haar vorstelijkheid behield ze, en dat was iets waarmee niemand kon wedijveren.

Ze praatte opener met mij dan met de meeste hofdames. Ik denk dat dit te danken was aan onze familierelatie. Ze genoot onmatig van kleren en daar spraken we vaak hoogst frivool over. Ze had zoveel japonnen, dat zelfs de kleedsters het juiste aantal niet zeker wisten. Zij was slank en de verschillende modes, die zo hardvochtig waren voor mollige vrouwen, stonden haar heel goed. Ze verdroeg het ingeregen te worden en de ongemakkelijke korsetbaleinen te gebruiken die we moesten dragen omdat ze de aandacht vestigden op onze smalle taille. Haar plooikragen waren met goud- en zilverdraad geborduurd en dikwijls met juwelen versierd. Zelfs in die dagen droeg ze soms wat wij noemden „van doden geleend haar": valse haarstukjes, die extra vorm moesten geven aan haar gouden lokken.

 

Ik schrijf over de periode vóór het Amy Robsart-schandaal. Ze was nadien nooit meer zo lichthartig, nooit meer zo zorgeloos. Ondanks haar voortdurende behoefte aan uitingen van bewondering voor haar volmaaktheden, was ze altijd bereid door ervaring te leren. Dat was een andere tegenstelling in haar gecompliceerde karakter. Nooit zou ze meer zo openhartig met iemand babbelen als ze met mij had gedaan vóór die tragedie.

Ik meende in die dagen dat ze werkelijk met Robert getrouwd zou zijn als hij vrij was geweest, maar tegelijkertijd voelde ik dat ze niet al te ongelukkig was met de oudere verbintenis, die haar huwelijk met Robert onmogelijk maakte. Ik was toentertijd te naïef om dat te begrijpen en geloofde dat de reden waarom zij het niet onaangenaam vond dat hij getrouwd was met Amy Robsart, enkel en alleen was dat dat huwelijk hem behoed had voor een verbintenis met lady Jane Grey. Dat was echter een te simpele uitleg. Het was duidelijk dat ik nog heel wat moest leren over haar slinkse geest.

Ze sprak dikwijls met mij over Robert, en ik moet glimlachen als ik mij die gesprekken weer voor de geest haal. Zelfs zij, met al haar macht, kon niet in de toekomst kijken. Hij was haar „Sweet Robin". Ze noemde hem teder haar „Eyes", omdat hij altijd zo waakzaam was voor haar welzijn, vertelde ze me. Ze schepte er behagen in troetelnaampjes te geven aan de knappe mannen die haar omringden. Maar geen van hen kon de vergelijking doorstaan met haar „Sweetie". We waren er allemaal zeker van dat zij hem getrouwd zou hebben als hij nog geen vrouw had gehad, maar toen die hindernis was opgeruimd, was zij te geslepen om in de val te trappen. Weinig vrouwen zouden zo wijs hebben gehandeld. Zou ik het hebben gedaan? Ik betwijfelde het.

„We zaten beiden gevangen in de Tower," vertelde ze me eens, „ik door de Wyatt-opstand, Rob wegens de zaak Jane Grey. Arme Rob, hij zei altijd dat hij er niet veel vertrouwen in had gehad en dat hij alles wat hij bezat, gegeven zou hebben om mij op de troon te zien." Ik zag de zachte uitdrukking op haar gezicht komen die het totaal veranderde. Die tamelijk havikachtige aanblik verdween helemaal en ze zag er opeens zacht en vrouwelijk uit. Niet dat zij er niet altijd vrouwelijk uitzag... Die kwaliteit bleef nooit in gebreke om voor de dag te komen, zelfs niet in haar hardvochtigste ogenblikken, en ik geloofde altijd dat dat in zeker opzicht haar kracht was, de ware reden waarom zij in staat was de mensen voor haar te laten werken als niemand anders. Vrouw zijn was een van haar talenten.

Ik zag haar die vertederde blik aan niemand anders schenken dan aan Robert. Hij was, naast die voor de kroon, de grote liefde in haar leven.

 

„Zijn broer Guildford was met Jane getrouwd," ging zij voort. „Daar had die sluwe vos Northumberland voor gezorgd. Het had Rob kunnen zijn, stel je voor! Maar het lot had hem uitgehuwelijkt, zodat hij niet beschikbaar was, en hoewel het een mesalliance was, moeten we er dankbaar voor zijn. Daar zaten we dan samen in de Beauchamp Tower. De graaf van Sussex kwam me opzoeken. Ik herinner het mij duidelijk. Zou jij dat ook niet, nicht Lettice, als je dacht dat je lichaam weldra van je hoofd gescheiden zou worden? Ik had besloten dat ik niet onder de bijl terecht zou komen. Ik wilde een zwaard uit Frankrijk hebben." Haar gelaatsuitdrukking was opeens nietszeggend en ik begreep dat zij aan haar moeder dacht. „Maar eigenlijk ben ik nooit van plan geweest te sterven. Ik besloot dat het niet zo ver mocht komen en bleef me vastberaden tegenover hen allemaal opstellen. Iets in mij zei: ,Heb geduld. Over een paar jaar zal dit allemaal voorbij zijn.' Ja, ik zweer het. Ik wist dat dit allemaal voorbij zou gaan."

„Het waren de gebeden van Uwe Majesteits onderdanen die u hoorde," zei ik.

Vleierij doorzag ze nooit, of misschien deed ze dat wel maar vond ze het zo prettig, dat ze het opslokte als een gulzigaard die weet dat iets slecht voor hem is maar het onweerstaanbaar vindt.

„Dat is mogelijk. Maar ik werd meegevoerd naar de Traitor's Gate, en een ogenblik, één ogenblik maar, stond mijn hart stil. En toen ik afstapte en in het water stond, omdat de idioten zich vergist hadden in het getij, riep ik uit: ,Hier staat een waarachtig trouw onderdaan, een gevangene, trouwer dan wie ook die op deze treden heeft gestaan. Voor U, o God, spreek ik het uit, omdat ik geen andere vriend heb dan U alleen.' " „Dat is mij precies bekend, Majesteit," zei ik tegen haar. „Uw dappere woorden zijn opgetekend. Zij waren zowel dapper als handig, want God moest, aldus op de proef gesteld, bewijzen dat Hij een even goede bondgenoot was als al uw vijanden te zamen slecht waren." Ze keek me aan en begon te lachen. „Ik heb schik in je, nicht," zei ze, „je moet bij me blijven." Daarna ging ze verder met haar verklaring: „Het was allemaal zo romantisch. Maar ja, dat is altijd alles wat met Rob te maken heeft. Hij sloot vriendschap met het zoontje van de cipier, dat hem aanbad. Zelfs kleine jongens zijn zich bewust van Robins charme. De jongen bracht hem bloemen en Robin zond ze naar mij  via het kind  met een briefje ertussen verborgen. Zo wist ik dat hij in de Tower was en waar hij zich bevond. Hij is altijd vermetel geweest. Hij had ons regelrecht op het blok kunnen brengen, maar wij waren, zoals hij het uitdrukte toen ik hem hiervoor berispte, allebei toch al halfop weg naar dat blok. En hij rekende nooit op een mislukking; dat is een eigenschap die wij

 

delen. Toen ze mij toestonden naar buiten te gaan teneinde wat lichaamsbeweging te nemen op het voorterrein van de Tower, liep ik langs Roberts cel. Ze waren bang om ruw met me om te springen, die gevangenbewaarders. Verstandige kerels! Er bestond een kans dat ik me hen zou herinneren... op een dag. En dat zou ik doen! Maar ik ontdekte Robert en zag hem door de tralies van zijn raam; die ontmoeting verzoette voor ons beiden ons verblijf in de gevangenis." Als ze eenmaal over Robert was begonnen te praten, vond ze het moeilijk ermee op te houden.

„Hij was de eerste die naar mij toe kwam, Lettice," vervolgde ze. „Dat was juist en passend. De koningin, mijn zuster, was doodziek. Mijn hart ging naar die arme Maria uit. Ik ben altijd een goede en trouwe onderdaan van haar geweest, wat iedereen ten opzichte van zijn soeverein zou moeten zijn. Maar de mensen hadden genoeg van alles wat zich gedurende haar regering had voorgedaan. Ze wilden dat er een einde kwam aan de godsdienstvervolging. Ze verlangden een protestantse koningin." Haar ogen waren een beetje versluierd. Ja, dacht ik, dat was zo, koningin. En als ze een katholieke koningin hadden willen hebben, zou zij zich dan teruggetrokken hebben? Er bestond voor mij geen twijfel over het antwoord op die vraag. Haar godsdienstigheid zat niet zo diep; misschien was dat maar goed, want wijlen koningin Maria was door de hare zo onder zorgen gebukt gegaan, dat het haar goede naam bij het volk had bedorven en had gemaakt dat het zich verheugde over haar dood. „Een koningin moet regeren door de Wil van haar volk," zei Elizabeth. „Dat is een duidelijke waarheid voor mij. Toen mijn zuster bijna dood was, zag de weg naar Hatfield zwart van de mensen die hulde kwamen betuigen aan Elizabeth, wier naam nog maar kort tevoren slechts weinigen durfden te noemen. Maar Robert was altijd voor mij geweest en het was niet meer dan gepast dat hij de eerste was om naar mij toe te komen. Hij stond voor me, juist aangekomen uit Frankrijk. Hij had al eerder bij me kunnen zijn, vertelde hij me, maar daardoor zou hij mij in gevaar hebben gebracht. En hij bracht goud met zich mee... een bewijs dat hij, als het noodzakelijk mocht zijn voor mijn rechten te vechten, naast mij zou staan en geld bijeen zou brengen om me te steunen ... ja, dat zou hij zeker hebben gedaan."

„Zijn trouw deed hem eer aan," zei ik, en voegde er schalks aan toe: „En heeft hem veel voordeel gebracht. Hij werd Uwer Majesteits opperstalmeester, niet meer en niet minder." „Hij weet met paarden om te gaan, Lettice."

„En met vrouwen, Majesteit." Ik was te ver gegaan. Ik besefte dat meteen er 'r voer een rilling door me heen.

 

„Waarom zegje dat?" vroeg ze.

„Een man met zulke uitzonderlijke talenten, met zo'n knap gezicht en zo'n goed figuur, moet beslist alles wat vrouw is betoveren, mevrouw, of zij nu op twee dan wel op vier benen loopt."

Hoewel ze mijn opmerking liet voor wat hij was, kreeg ik kort daarna op niet al te zachtzinnige wijze een klap in het gezicht, omdat ik  volgens haar  een japon van haar onhandig had aangepakt. Maar ik begreep dat het niet ging om de japon, maar om mijn opmerking over Robert Dudley. Die prachtig gevormde handen konden flinke klappen uitdelen, vooral als een met juwelen bezette ring je in de huid sneed. Het was een zachte wenk dat het dom zou zijn de koningin te mishagen. Ik merkte op dat zij Robert bij de volgende gelegenheid waarbij hij aanwezig was, scherp in het oog hield  en mij eveneens. We keken niet naar elkaar en ik denk dat zij voldaan was.

Robert was zich in die dagen totaal onbewust van mijn aanwezigheid. Hij was vastberaden op weg naar de realisering van een eerzuchtig streven, waarvan niemand hem afkon brengen; zijn besluit om de koningin te trouwen hield hem dag en nacht bezig.

Ik was weieens benieuwd naar zijn arme vrouw, daar in de provincie, en vroeg me' af wat zij zou denken van de geruchten. Dat hij haar nooit meenam naar het hof, moet toch haar achterdocht hebben gewekt. Ik dacht erover hoe amusant het zou zijn om haar daar te brengen. Ik stelde me voor dat ik lady Amy opzocht en haar voorstelde met mij mee te gaan naar het hof. Ik schepte er plezier in te fantaseren hoe ik haar aan de koningin presenteerde. „Uwe Majesteit, mijn goede vriendin, lady Dudley. U hebt lord Dudley zo welwillend behandeld dat ik er zeker van was, toen ik langs Cumnor Place in Berkshire reisde en mevrouw ontmoette, dat u lord Robert het plezier zou gunnen van het gezelschap van zijn vrouw." Waarmee ik dat duivelse trekje in mijn karakter verraad, tegelijk met mijn ergernis omdat ik, Lettice Knollys, die zoveel aantrekkelijker was dan Elizabeth Tudor, was genegeerd  ja zelfs niet eens opgemerkt  door de knapste man aan het hof, en dat omdat zij een kroon droeg en ik niets had dan mezelf.

Ik zou natuurlijk nooit gedurfd hebben lady Dudley mee te brengen naar het hof. Daarvoor zou ik meer dan een klap op mijn wang krijgen. Ik zag mezelf al terugkeren naar Rotherfield Greys om nooit meer op te duiken. Ik had er plezier in toen er een oude vrouw werd gearresteerd omdat ze de koningin had belasterd. Het verbaasde me dat een vrouw zonder vast adres, die haar leven doorbracht met zwerven over het platteland, allerlei karweitjes opknappend waarvoor ze voedsel en onderdak kreeg, meende meer af te weten van wat er zich afspeelde in de slaapkamer van de

 

koningin dan wij, die dagelijks bij haar in de buurt waren. Het bleek echter dat de oude moeder Dowe een dame voor wie ze wat verstelwerk deed, had horen zeggen dat lord Robert de koningin een onderrok cadeau had gegeven. Later vertelde moeder Dowe dat Robert haar geen onderrok had gegeven, maar een kind! Als dat verhaaltje domweg een verzinsel was geweest en volkomen ongeloofwaardig, zou men geen enkele aandacht aan deze dwaze oude vrouw hebben geschonken, maar gezien de houding van de koningin ten opzichte van Robert en die van hem ten opzichte van haar. en het feit dat zij ongetwijfeld dikwijls zonder begeleiding in eikaars gezelschap waren, kon het verhaal best geloofd worden. Daarom was de oude vrouw opgepakt. Het nieuws van de arrestatie verspreidde zich als een lopend vuurtje door het land.

Elizabeth gaf blijk van haar toenemende vaardigheid door de vrouw als krankzinnige uit de gevangenis te ontslaan en haar toe te staan haar werk weer ter hand te nemen, waarmee zij de eeuwige dankbaarheid verwierf van het arme schepsel, dat een wrede dood moet hebben verwacht. Al spoedig was die hele affaire met moeder Dowe vergeten. Ik vraag me vaak af of het enig effect heeft gehad op de houding van de koningin ten opzichte van wat kort daarna gebeurde. Het was onvermijdelijk dat er zowel in het vaderland als daarbuiten gespeculeerd werd over haar huwelijk. Het land had een troonopvolger nodig; de recente beroeringen en meningsverschillen die ons het leven moeilijk hadden gemaakt, waren te wijten geweest aan de onzekerheid over de troonopvolging. De raadslieden van de koningin verlangden dat zij zonder uitstel een echtgenoot zou kiezen en het land zou geven wat het verlangde. Ze was nog wel niet van middelbare leeftijd, maar evenmin erg jong, hoewel niemand haar hieraan zou durven herinneren. Filips van Spanje deed avances. Ik hoorde haar en Robert lachen toen ze had vernomen dat de koning had gezegd dat, èls hij tot een huwelijk overgehaald zou worden, hij erop zou staan dat Elizabeth katholiek werd en dat hij niet lang bij haar kon blijven, zelfs als zij na hun korte samenzijn niet zwanger zou blijken. Hij had beslist niets ergers kunnen zeggen om haar verontwaardiging op te wekken. Rooms worden! En dat terwijl de belangrijkste redenen voor haar populariteit haar protestantisme en het doven van de brandstapels van Smithfield waren. Als een toekomstige echtgenoot bovendien aankondigde dat hij zo spoedig mogelijk weer van haar af wilde, was dat genoeg om haar hooghartige weigering te weeg te brengen.

Natuurlijk waren haar raadslieden erop gebrand dat zij zou trouwen en het scheen dat sommigen een verbintenis met lord Robert zouden hebben

 

goedgekeurd, als hij niet al getrouwd was. Robert was het voorwerp van veel jaloezie. In mijn lange leven, waarvan ik een groot deel heb doorgebracht tussen eerzuchtige mensen, heb ik geleerd dat jaloezie krachtiger is dan elke andere emotie en beslist de dodelijkste van alle zonden. Elizabeth was zó gek op Robert dat zij haar liefde voor hem niet kon verbergen en ze hem overstelpte met eerbetoon, terwijl degenen die die begunstiging graag verminderd zagen, passender huwelijkskandidaten voor haar vonden. De neef van Filips van Spanje, aartshertog Karei, was een van de gegadigden; de hertog van Savoye was een andere; vervolgens werd prins Karei van Zweden ten tonele gevoerd. Wat de koningin betrof, was het een kwestie van hoe meer hoe liever en ze genoot ervan Robert te plagen door net te doen alsof ze een van de aanzoeken in overweging nam. maar het lukte haar niet vaak een van de kandidaten te laten geloven geaccepteerd te zullen worden. Het vooruitzicht van een huwelijk wond haar altijd op, zelfs toen zij een stuk ouder was, maar haar houding ertegenover bleef voor altijd een mysterie. Ergens in haar achterhoofd was zij er doodsbang voor, bij tijden althans, maar het overwegen ervan boeide haar als niets anders. Niemand van ons begreep ooit die kant van haar karakter, die nog versterkt werd naarmate de jaren verstreken. In die tijd geloofde iedereen dat zij vroeg of laat zou trouwen en dat ze een van de koninklijke pretendenten zou hebben genomen als Robert er niet was geweest. Maar Robert was er wèl, en altijd aan haar zijde, haar „Sweet Robin", haar „Eyes", haar opperstalmeester. Uit Schotland kwam een nieuw aanbod. Ditmaal van de graaf van Arran, maar het werd zonder meer door de koningin van de hand gewezen. In de vertrekken van de hofdames wisselden we vaak fluisterend van gedachten. We speculeerden en dikwijls werd ik gewaarschuwd voor mijn onbezonnen uitlatingen.

„Eens ga je te ver, Lettice Knollys," zeiden ze tegen me. „Dan stuurt de koningin je de laan uit, al ben je duizendmaal een Boleyn-nicht." Ik huiverde bij de gedachte dat ik in ongenade zou vallen en teruggestuurd zou worden naar het saaie Rotherfield Greys. Ik had al diverse bewonderaars. Cecilia was er zeker van dat ik binnenkort een huwelijksaanzoek zou krijgen, maar ik wilde tóch nog niet trouwen. Ik wilde de tijd hebben om de juiste keus te maken. Ik verlangde naar een minnaar, hoewel ik veel te geslepen was om er een vóór het huwelijk te nemen. Ik had verhalen gehoord over meisjes die zwanger raakten en werden weggezonden van het hof; ze werden uitgehuwelijkt aan de een of andere landjonker en waren gedoemd de rest van hun leven door te brengen in de saaiheid van de provincie. Ze kregen dan hun leven lang verwijten van hun echtgenoot te verduren over hun lichtzinnig gedrag en moesten voor

 

eeuwig dankbaar zijn voor de goede daad die hij verricht had door haar te trouwen. Ik genoot van mijn geflirt, ging tot zó ver en niet verder, en wisselde verhalen over liefdesavonturen uit met meisjes van dezelfde geaardheid.

Ik stond mezelf toe te dromen dat lord Robert mijn kant uit keek en vroeg me af wat er zou gebeuren &ls hij dat deed. Ik kon hem niet beschouwen als een minnaar, omdat hij al een vrouw had, en als hij die niet had gehad, was hij ongetwijfeld intussen de gemaal van de koningin geweest. Maar er stak geen kwaad in te fantaseren dat hij kwam om mij het hof te maken en dat wij, achter Elizabeths rug, elkaar ontmoetten en samen lachten omdat zij niet degene was naar wie hij verlangde. Wilde fantasieën  voorgevoelens dacht ik later - omdat het toen inderdaad slechts fantasieën waren: Robert zou zijn blik nooit toestaan zich van de koningin af te wenden.

Ik herinner me een gelegenheid waarbij zij in een nadenkende stemming was. Haar humeur was niet al te best geweest, doordat ze had gehoord dat Filips van Spanje met Elizabeth van Valois, de dochter van Hendrik II van Frankrijk, ging trouwen, en hoewel ze geen vrijer wilde, vond ze het niet prettig als een ander hem had.

„Ze is al rooms," merkte ze op, „dus daarover zal hij niet hoeven te zaniken. En omdat ze van weinig belang is, kan ze haar land verlaten en naar Spanje gaan. Het arme schepsel zal niet bang hoeven te zijn in de steek te worden gelaten, zwanger of niet."

„Uwe Majesteit wist heel goed hoe u moest afrekenen met zo'n onhoffelijke behandeling," zei ik vleiend.

Ze snoof; ze had soms zeer onvrouwelijke gewoonten. Ze keek me spottend aan. „Ik wens hem plezier met haar, en haar met hem  hoewel ik vrees dat zij niet al te veel plezier zal krijgen. Wat me stoort, is de verbintenis van twee van mijn vijanden."

„Sinds Uwe Majesteit de troon besteeg, hebben uw onderdanen opgehouden vrees te koesteren voor hun buitenlandse vijanden." „Dan zijn ze stapelgek!" snauwde ze. „Filips is een machtig man en Engeland moet altijd voor hem op zijn hoede zijn. Wat Frankrijk betreft ... dat heeft nu een nieuwe koning en een nieuwe koningin ... Twee trieste mensjes, geloof ik, hoewel een van hen mijn Schotse bloedverwante is, over wier schoonheid de dichters bazelen." „Zoals zij ook over die van Uwe Majesteit spreken." Ze boog haar hoofd, maar haar ogen stonden fel. „Ze durft zichzelf koningin van Engeland te noemen  dat Schotse wicht, dat haar tijd besteedt aan dansen en dichters ertoe aanzet oden aan haar te schrijven. Ze zeggen dat haar charme en schoonheid onovertroffen zijn."

 

„Zij is koningin, mevrouw."

Ze richtte haar felle blik op mij. Ik had het me laten ontvallen. Als de schoonheid van de ene koningin werd gemeten naar haar koningschap, hoe ging het dan met een andere?

„Zo, jij denkt dus dat dat de reden is waarom men haar lof toezwaait?" Ik riep het behulpzame anonieme „ze" te hulp. „Ze zeggen, mevrouw, dat Maria Stuart nogal lichtzinnig is en zichzelf omringt met minnaars die bij haar in de gunst trachten te komen door oden aan haar schoonheid te wijden." Ik was sluw. Ik moest mezelf beschermen tegen haar misnoegen. „Ze zeggen, mevrouw, dat zij geenszins zo mooi is als men ons wil doen geloven. Ze is te lang, erg onbeholpen en ze heeft last van puistjes." „Is dat werkelijk zo?"

Ik ademde opgelucht en probeerde me iets geringschattends te herinneren over de koningin van Frankrijk en Schotland, maar er schoten me slechts prijzende woorden te binnen. Dus zei ik: „Ze zeggen dat lord Roberts echtgenote een dodelijke ziekte onder de leden heeft en dat ze het einde van het jaar niet zal halen."

Ze sloot de ogen en ik was er niet zeker van of ik verder mocht gaan. „Ze zeggen! Ze zeggen!" viel ze opeens uit. „Wie zeggen?" Ze sprak vinnig tegen me en kneep in mijn arm. Ik had het uit kunnen schreeuwen van pijn, want die fraaie, spits toelopende vingers konden gemeen knijpen.

„Ik herhaal slechts gepraat, mevrouw, omdat ik meen dat het u zal vermaken."

„Ik wil horen wat er gezegd wordt." „Dat dacht ik ook."

„En wat zeggen ,ze' nog meer van de echtgenote van lord Robert?" „Dat ze een rustig leven leidt in de provincie, dat ze hem niet waard is en dat het ongelukkig is dat hij al getrouwd is toen hij nog maar een knaap was."

Ze leunde terug in haar zetel en knikte; er lag een glimlach om haar lippen.

Niet lang na dat gesprek vernam ik dat lord Roberts vrouw gestorven was. Men had haar met een gebroken nek onder aan de trap van Cumnor Place gevonden.

Er heerste opwinding aan het hof. Niemand durfde erover te spreken in de nabijheid van de koningin, maar ze konden nauwelijks wachten met praten als ze eenmaal buiten haar gezicht en gehoor waren. Wat was er gebeurd met Amy Dudley? Had ze zelfmoord gepleegd? Was het een ongeluk? Was ze vermoord?

 

Gezien alle geruchten die de laatste maanden hardnekkig de ronde hadden gedaan, gezien het feit dat de koningin en Robert Dudley zich als minnaars gedroegen en Robert ervan overtuigd scheen dat hij spoedig met de koningin zou trouwen, leek de laatste veronderstelling niet onmogelijk. Wij fluisterden over het geval en vergaten op onze woorden te passen.

Mijn ouders lieten mij naar huis komen en lazen me streng de les over de noodzakelijkheid de uiterste discretie te betrachten. Ik merkte dat mijn vader zich zorgen maakte.

„Dit kon Elizabeth haar troon wel eens kosten," hoorde ik hem tegen mijn moeder zeggen. Hij was inderdaad bezorgd, want het fortuin van de Knollys was als altijd nauw verbonden met dat van onze koninklijke bloedverwante.

De geruchten werden steeds pijnlijker. Ik hoorde dat de Spaanse gezant De Quadra aan zijn meester had geschreven dat de koningin hem had verteld dat lady Dudley al enige dagen dood was geweest voordat ze onder aan de trap was gevonden. Dat was volkomen vernietigend, maar ik kon het nauwelijks als de waarheid aanvaarden. Als Elizabeth en Robert van plan waren geweest Amy te laten vermoorden, zou Elizabeth nooit aan de Spaanse gezant hebben verteld dat ze eerder was overleden. De Quadra was sluw; het was in het belang van zijn land onze koningin in diskrediet te brengen. En daar was hij mee bezig. Omdat ik me bewust was van de machtige aantrekkingskracht van Robert Dudley, kon ik me voorstellen dat een vrouw door dik en dun zou gaan om hem te krijgen. Ik verplaatste mij in Elizabeths positie en vroeg mezelf af: Zou ik? En ik kon me best voorstellen hoe we samen in de gloed van onze hartstocht plannen beraamden.

Iedereen wachtte in spanning af wat er ging gebeuren. Ik kon niet aannemen dat de koningin ooit haar kroon in gevaar zou brengen, voor welke man dan ook, en dat zij zichzelf had kunnen veroorloven erbij betrokken te raken, als Amy inderdaad was vermoord. Ze was natuurlijk wel in staat een onbezonnenheid te begaan: je hoeft je slechts de zaak Thomas Seymour te herinneren, toen ze zich in een zeer gevaarlijke positie had laten brengen. O, maar toen bezat zij de kroon nog niet en was zij daaraan nog niet zo hartstochtelijk verknocht geraakt. Het belangrijke punt was dat Robert nu vrij was om met haar te trouwen. Het hele hof, het hele land en, naar ik vermoedde, heel Europa was in afwachting om te zien hoe zij zou reageren. Eén ding was duidelijk: op de dag dat zij Robert Dudley trouwde, zou zij geacht worden schuldig te zijn, en daar waren mannen als mijn vader zo beducht voor. Haar eerste daad was Robert van het hof wegzenden, wat zeer verstandig

 

was. Als ze samen werden gezien, zouden de mensen de koningin op enigerlei wijze in verband brengen met de tragedie. Robert, die zich zeer bedroefd toonde, geveinsd of niet (hoewel hij misschien wel inwendig droefenis voelde door wat er was gebeurd, ook al had hij een en ander in elkaar gezet), zond zijn neef, Thomas Blount, naar Cumnor Place om de zaken te regelen. Daar vond een onderzoek plaats waarvan de uitspraak luidde: dood door ongeval. Wat was Elizabeth moeilijk in de omgang tijdens de weken die volgden! Ze was gauw op haar teentjes getrapt. Ze vloekte ons uit  dat kon ze als haar koninklijke vader, zei men, en ze vond het een genoegen om zijn favoriete vloeken te gebruiken  ze kneep en ze sloeg ons. Ik geloofde dat zij inwendig gefolterd werd. Ze wilde Robert bij zich hebben en toch wist ze dat trouwen met hem gelijk zou staan met een erkenning van schuld. Ze wist natuurlijk dat de mensen in de straten van de steden over de dood van Amy Dudley zouden praten en dat ze zich de woorden van moeder Dowe zouden herinneren. Haar onderdanen zouden haar verdenken; als ze Robert trouwde, zouden ze haar niet meer respecteren. Een koningin moest boven alledaagse hartstochten staan. Ze zouden haar uitsluitend zien als een zwakke en zondige vrouw, en ze wist dat ze, om haar greep op de schitterende kroon te handhaven, de toewijding van haar volk in stand moest houden.

Dat hield, naar ik vermoedde, haar gedachten bezig, toen zij met gefronste wenkbrauwen in haar vertrekken liep te ijsberen. Maar later ging ik denken dat ik het niet bij het rechte eind had gehad. Robert keerde terug naar het hof, vrijpostig en trots, ervan overtuigd dat hij spoedig de echtgenoot van de koningin zou worden. Na een tijdje werd hij knorrig en ik  en met mij alle anderen  wilde zielsgraag weten wat zij tegen elkaar zeiden als ze alleen waren.

Ik geloof nu dat zij niets te maken had met de dood van Amy en dat zij eigenlijk niet met Robert wilde trouwen. Zij gaf er de voorkeur aan onbereikbaar te zijn, en dat was zij toen zijn vrouw nog leefde. Ze wilde dat Robert een verwaarloosde vrouw had, niet een dode. Misschien wilde zij niet trouwen omdat ze er om de een of andere vreemde reden bang voor was. Zij wilde romantische relaties. Ze wilde bewonderaars hebben die smachtten naar haar liefde, maar ze voelde niets voor de climax die triomfantelijk zou zijn voor hen en onaangenaam voor haar. Ik vraag me af of het inderdaad zo was. Maar hoe het ook zij: ze trouwde niet met Robert; daarvoor was ze te slim. En het was in die tijd dat Walter Devereux mijn aandacht trok.