‘Op onregelmatige afstand van elkaar en van het pad regen de hutten zich in slingerlijn aaneen over de heiderand. De meeste waren inmiddels wel voorzien van een raamkozijn en achter sommige ramen zat een man te breien boven een pit, maar niemand zwaaide terug. Allengs kreeg Anijs de gewaarwording dat hij niet alleen ergens naar binnen was gestapt, maar dat het gebouw waar hij doorheen dwaalde ook nog eens verlaten was, op een enkele schim na die hem negeerde.’ (p. 151)
Woonstede van het Drentsche Veenkind, tussen 1895 en 1905. Foto collectie Drents Archief
‘Vooropgesteld dient, dat alles hier bepaald wordt door het veen – wie dat niet begrijpt, begrijpt niets, de geschiedenis noch de volksaard of de nosogonie. Maar hoe zou dat ook anders zijn, bij een zo afwijkende, en in vele opzichten moeilijke ondergrond... was het niet Tacitus, die zei: “Veen is land dat niet te belopen, en water dat niet te bevaren is”?’ (p. 37)
Het steken van baggerturf met de hand. De veenarbeiders staan op schoenen met plankjes eronder om niet weg te zakken. Foto Drents Archief
‘Hoe dan ook, de beurs blijft een wisselvallig spel, zeker is slechts dat de turf er helemaal uit gaat, in Amsterdam stookt al bijna niemand het meer, ik ook niet! Die mensen van die viool zitten werkelijk verkeerd daar in dat veen, en dan echt niet alleen vanwege die opschuivende graafgrens, want ook al was er nog turf te over, men heeft nu eenmaal veel liever olie uit Amerika!’ (p. 116-117)
In de Drentsche Venen / Het turfgraven, tussen 1895 en 1905. Foto Drents Archief
Een veenbaas en een arbeider rond 1900. De arbeider is bezig met het zogenaamde ‘afbonken’, het verwijderen van de bovenste onbruikbare veenlaag. Foto Drents Archief
‘Rechts op de rand van het bovenveen tekenden de hutten zich even zwart en blind af als de enkele, nog niet afgescheepte turfbulten ertussenin’. (p. 293)
In de Drentsche Venen. De veenput op diepte, met linksboven het kienhout op de bonkaarde. Foto Drents Archief
‘Nu het gesprek er eenmaal over liep ging het ook ten einde door: Anijs vroeg naar de verpaupering van het fabrieksproletariaat in de steden; Vedder had gelezen over het wanhopige protest van de turfstekers tegen de gedwongen winkelnering en hun mensonwaardige bestaan in de plaggenhutten: “Hebben die mensen echt petten van hout?” ’ (p. 120)
Plaggenhut met vrouw en kind. Foto Drents Archief
Oude vrouw in plaggenhut. Foto Drents Archief
‘Slaven aan boord van de vervening waren wij, onze schoppen waren onze riemen, en met elke slag door het veen verplaatsten wij dat naar de steden in het westen, onszelf echter juist in tegenovergestelde richting. Zo dan, op talloze roeiende schoppen, zag men een reusachtig galjoenschip dwars door de woeste gronden varen, almaar dieper de venen in’. (p. 8)
Advertenties uit de Hoogeveensche Courant, respectievelijk 4 maart 1871 en 28 februari 1877. Foto uit J. L. Havinga, Hoogeveen, toen en nu, 1994
‘Pas toen we de scherpe rook pal opzij hadden doemden de veenbranders eruit op, de een na de ander, steeds meer, geblakerde mannen die lange stelen uithielden met aan het einde een ijzeren korf vol gloeiende turf. Zij aan zij schreden ze door de zwarte nevels, gedurig de grond aantikkend, die zij wel leken te voeren met vuur.’ (p. 14-15)
Schaftuurtje in het veen, rond 1900. Links achter staan de turven rechtop om te drogen. Foto Drents Archief
‘Van bovenaf keek een groep kinderen op ons neer. Er klonk onderdrukt gegrinnik, een padjongen schopte zand in de boot, de ooms werd de doorgang belet.’ (p. 15)
In de Drentsche Venen / Het turf laden. Het zetveld met de zogenaamde turfbulten (opgestapelde turf), en het laden van het turfschip. Foto J. ter Heide, Emmen. Drents Archief
‘De zomer ging voorbij, de turf was gedroogd in de ringen en goeddeels afgescheept naar Holland; het werd herfst. De woeste gronden, vurig opgegloeid met rode en roze vegen koekoeksbloem en wilgenroosje, die als windvlagen van kleur over de vertes streken, doofden langzaam uit, het purper van de bloeiende dophei werd ros en roestig en ook de plaats zelf lag na de samengebalde drukte van de turfschepen afgemat neer onder het verkleurende loof van de linden op de ka.’ (p. 258)
Een volgeladen turfschip. Foto Drents Archief
‘Hoogeveen was een vaart met aan weerszijden een strook bebouwing. Nadat de graafgrens eroverheen was geschoven bleef er enige welstand en bedrijvigheid achter, net voldoende om de aansluiting op het spoorwegnet in 1870 te rechtvaardigen.’ (p. 23)
Het kanaal aan de Hoofdstraat in Hoogeveen. Foto Drents Archief
‘...dan Hotel Thomas annex stalhouderij om de gasten van het station op te halen, daar dadelijk naast apotheek De Twaalf Apostelen van Christof Anijs, en dan, nog weer een stuk verder, en nu aan de overkant van het water, het gemeentehuis.’ (p. 23)
Hotel Thomas met rechts daarnaast het woonhuis van de familie Thomas, en daarnaast rechts apotheek Radijs, Hoofdstraat Hoogeveen, 1908. Foto uit Anne Aalders, Apotheek Radijs, 1992
‘ “Apotheek De Twaalf Apostelen,” zei hij. [...] “Van voren symmetrisch, van achteren niet, een romantische inborst met een klassiek voorkomen: dat huis is een zelfportret!” ’ (p. 102)
Apotheek Radijs (links) aan de Hoofdstraat te Hoogeveen. Foto Drents Archief
‘Na vijf kilometer hield de bebouwing tenslotte op bij het Kruis, waar de vaart gesneden werd door een dwarskanaal. Daar rechts om de hoek bevond zich het landgoed Dalwijk van dokter Fekko Koerts Amshoff, terwijl het opgaande de andere kant op doorliep naar de buurschap, en van daaraf nog weer verder naar het armengehucht Elim.’ (p. 23)
Apotheek Radijs met zicht op het Kruis aan het eind van de Hoofdstraat. Foto Drents Archief
‘Eenmaal binnen zag de bezoeker [...] de imposante opstand dadelijk rechts achter de toonbank, die met honderden groene en bruine stopflessen opging tot het plafond aan toe. Te midden van al dat glas bevond zich, op ooghoogte, een afsluitbare lade met het opschrift venena, waarachter de giften werden bewaard in verzegelde flessen.’ (p. 24)
Interieur apotheek, circa 1900.
‘Van oudsher woonde Vedder aan de Texelschekaai, daar waar Amsterdam zich heerlijk opende aan het Y. Vanuit zijn huis had hij altijd vrij op de haven uit kunnen zien, de wemel van komende en gaande vissersschepen, de steigers in het water met daarop de Nieuwe Stadsherberg en kantoor het Zeerecht, de talloze masten, molens en kranen, die als één onontwarbaar want omhoogstaken in de lucht.’ (p. 48)
Het open havenfront aan de Prins Hendrikkade; gezien vanaf het Singel (voorheen Haringpakkerij) naar het Centraal Station in aanbouw. Foto A. T. Rooswinkel, collectie Stadsarchief Amsterdam
‘Waren eerst de Harderwijkers al weggebleven, vanwege de Oranjesluizen en het brak, daarna zoet worden van het water, vervolgens moest ook het havenfront zelf verdwijnen, omdat juist daar, na oneindige deliberaties van de hoge overheid, het nieuwe spoorstation was geprojecteerd. Onder een stroom van protesten werd heel die wankele, houten wereld op palen afgebroken, in de ondiepe Y-bocht kwamen drie aangeplempte kunsteilanden te liggen, waarna de bouw een aanvang nam.’ (p. 49)
Het Centraal Station in aanbouw, 1881. Op de achtergrond de Prins Hendrikkade. Foto Pieter Oosterhuis, Stadsarchief Amsterdam
‘Het hoofdgebouw was vier jaar geleden al opgeleverd, in 1884, maar aan het interieur werd nog aldoor gewerkt, terwijl men bovendien de overkapping wegens verzakken opnieuw had moeten aanbesteden. Na deze en alle eerdere vertraging wist niemand meer wanneer het station open zou gaan.’ (p. 49)
Het Centraal Station, gezien vanaf de Prins Hendrikkade, tijdens de werkzaamheden aan de overkapping. Foto Stadsarchief Amsterdam, collectie Atlas Dreesmann
‘Het eerste huis na de hoek was een logement, gedreven door een waard met wie hij onmin had, daarna kwam de kleermakerij van buurman Carstens, een laag huisje met maar een verdieping, dan zijn eigen huis met hoge, blinde zijmuur, dan de tapperij van zijn andere buurman, met wie hij ook onmin had.’ (p. 56)
Hoek Damrak – Prins Hendrikkade, circa 1890. Foto Stadsarchief Amsterdam
‘Intussen werkte men steeds koortsachtiger voort aan de decoratie van het gloednieuwe, blakend roze stationsgebouw; vanuit alle ateliers te lande arriveerden er nu reliëfs met onderwerpen als “Stoom” en “Welvaart”, “De Verbroedering der Volken”of ook “De Beschaving”, allemaal per spoor uiteraard, daar ook de rails en de perrons zich allang in gereedheid bevonden; vanaf 20 mei was de kunstgrond voor het gebouw officieel “Stationsplein” gaan heten’. (p. 220)
Driedelig panorama van het Centraal Station tot aan de Sint-Nicolaaskerk en plantsoen. Foto Jacob Olie Jbz., Stadsarchief Amsterdam
‘Om diezelfde verkeerskundige reden ook was het American Hotel aan het Leidseplein gebouwd – omdat men toen nog verwachtte dat het Centraal Station dáár terecht zou komen!’ (p. 51)
Het oude American Hotel, circa 1880-1889. Rechts de nog niet bebouwde Marnixstraat en een gedeelte van de in 1890 afgebrande oude Stadsschouwburg. Foto Stadsarchief Amsterdam, collectie Atlas Dreesmann
‘Voor de etalage stond een cabriolet met open kap. Een portier sloeg dicht, even bleef het volkomen stil, toen rinkelde de bel oorverdovend door de werkplaats.’ (p. 80)
Stalhouderij Van Delden in de Huidekoperstraat, met koetsier Van der Vliet, 1891. Foto Jacob Olie Jbz., Stadsarchief Amsterdam
‘Eindelijk dan verbrak Ebert het stilzwijgen. “De westradiaal waar nu in de gemeenteraad over gesproken wordt?” vroeg hij met een hoofdbeweging naar de plattegrond aan de muur.’ (p. 82)
Kaart van Amsterdam uit 1888. Uit: Meyers Konversationslexikon, 1885-1890
‘...legde hij zonder omslag uit dat de gasten immers uit het nieuwe station zouden komen, dat het American Hotel verkeerd had gegokt op het Leidseplein, en dat zelfs het Amstel Hotel, nu gunstig gelegen aan het Rhijnspoorstation, het nog zwaar te verantwoorden zou kunnen krijgen tegenover het Victoria Hotel.’ (p. 84-85)
Het Amstel Hotel, gezien vanaf de Singelgracht, circa 1870-1880. Foto Stadsarchief Amsterdam, collectie Atlas Dreesmann
‘Onder luid geraas, terwijl de rook die zich in de hoogte zo sneeuwwit ontvouwde van onderen nu dik en donkerbruin uit de pijp kwam, schoof de locomotief voorbij, om iets verderop, piepend en omhuld door afgewerkte stoom, tot stilstand te komen.’ (p. 94)
Stoomtrein bij Rhijnspoorstation, tegenwoordig Weesperpoortstation, gezien vanaf het seinhuis. Foto Jacob Olie Jbz., Stadsarchief Amsterdam
‘Het hoofdartikel behelsde een verslag van de lopende wereldtentoonstelling te Parijs, geïllustreerd met de Eiffeltoren als hoogtepunt, en weemoedig verbaasde hij zich erover hoe kortgeleden het nog maar scheen, dat hij met Theo naar de opening van de Amsterdamse wereldtentoonstelling in 1883 was geweest...’ (p. 306)
IJsclubterrein (later Museumplein), 13 april 1895, opbouw van de Wereldtentoonstelling van het Hotel- en Reiswezen (geopend 11 mei 1895), gezien vanaf toren Rijksmuseum; achtergrond Van Baerlestraat met Concertgebouw, in het midden de replica mailboot Prins Hendrik. Foto Jacob Olie Jbz., Stadsarchief Amsterdam
‘Eenmaal voorbij het Leidseplein werd het snel stiller op straat, de stad begon te rafelen aan haar zoom en na de onderdoorgang van het ook nog maar vier jaar oude Rijksmuseum, evenals het Centraal Station gebouwd door Cuypers met het voorkomen weer van een klooster, kwam toch nog onverwachts het overrompelend witte, gloednieuwe Concertgebouw te zien, al niet meer binnen de bebouwing, oprijzend als een eiland, een ongenaakbare krijtrots uit de enorme lege vlakte ervoor, het glacis van de nieuwste kunstveste, het proscenium van een hoger podium, alles omlijst door de nacht en de peilloze diepte van het boerenland erachter. Over deze locatie was uiteraard veel te doen geweest, Veritas had dreigend voorspeld dat het muziekminnende publiek het afgelegen gebouw zou mijden, maar vooralsnog was ieder concert uitverkocht geweest.’ (p. 232)
Het Concertgebouw, Amsterdam. Foto Stadsarchief Amsterdam
‘...of ook als de Faam op het Paleis voor Volksvlijt, nog zo’n concertfaciliteit die thans tweederangs moest heten...’ (p. 233)
Het Paleis voor Volksvlijt, afgebrand in 1929. Foto Stadsarchief Amsterdam
‘De volgende dag stond in de krant dat de Rozengracht bij raadsbesluit van 16 oktober jl. zou worden gedempt omwille van een nieuwe verkeersbaan vanuit het centrum naar de nieuwe stadsuitleg. Het zou precies die westradiaal worden waar Veritas als eerste voor gepleit had’. (p. 285)
De Rozengracht, gezien naar de Westerkerk, voordat die gedempt werd. Foto Stadsarchief Amsterdam
‘...en boven al die drukte uit verhief zich, als een muur, de zwarte scheepswand van de Orion, zo hoog, dat de bovenste helft glansde in de zon. Vol onder stoom lag het schip aan de kade, uiterlijk volstrekt onaangedaan door alle beroering waarvan het zelf de oorzaak en bestemming was, maar inwendig bonkten en gloeiden de ketels als vurige harten, persten die een ononderbroken zucht van witte rook vanuit de zwoegende boezem door de enorme schoorsteen naar buiten.’ (p. 419-420)
Terrein Stoomvaartmaatschappij Nederland (later Hollandse Stoomboot Maatschappij) in 1890 aan de Oostelijke Handelskade, in 1903 verhuisd naar de Javakade en Sumatrakade. Foto Jacob Olie Jbz., Stadsarchief Amsterdam
‘Na een maand bevonden wij ons nog steeds in entrepot. Dagelijks zagen wij honderden landverhuizers bepakt en bezakt over de dam naar Amerika lopen, naar de toekomst en de vrijheid achter het hek, maar wij konden alleen maar naar de factor verwijzen en op onze bagage zitten, omgeven door niets dan ongelofelijke drukte en kabaal.’ (p. 484)
Foto Ellis Island Immigration Museum