HALVERWEGE
Donderdag
We vertrekken tegelijk. Daniël wil me naar de boetiek brengen; het is iedere keer als hij blijft slapen een klein twistpunt. Hij vindt het vervelend om in zijn auto te stappen en mij op de fiets te zien wegrijden. Omkijken doe ik niet meer sinds ik een paar weken geleden, toen ik naar hem zwaaide, tegen een stoeprand aanfietste en bijna viel. Ik geniet van het fietsen terwijl de dag bezig is op gang te komen. Het is heerlijk fris en ik haal diep adem. Wat ziet een dag er anders uit als je de nacht hebt doorgebracht met de man van wie je houdt! Ineens schiet het vermoeide gezichtje van Manon me te binnen, en in een flits weet ik dat het nog steeds niet goed zit tussen haar en Joris, en dat het waarschijnlijk niet meer goed zal komen ook.
Vrijdag
Ineens staat Bart voor de deur. Ik schrik ervan, maar dat komt vooral door de uitdrukking op zijn gezicht: bleek, vermoeid en verdrietig. Het maakt hem jaren ouder dan hij is. Ik omhels hem. Dan lopen we naar binnen, wat niet meevalt omdat Dinky uitgelaten om Bart heen springt.
“Wat een verrassing,” zeg ik.
“Heb je al gegeten?” Hij knikt.
“In het vliegtuig.” Hij gaat op de bank zitten. Als ik weer, met de thee, tegenover Bart zit zegt hij: “Mam, ik weet niet meer hoe het verder moet met Lynn. Het gaat zo slecht tussen ons. En ik heb toch alles gedaan wat ze graag wilde. Toen ze niet meer in Nederland wilde wonen ben ikteruggegaan naar Londen. Als ze uit wil gaan we uit. Als ze met vakantie wil, probeer ik een paar dagen vrij te nemen. Ik heb hartstikke veel geld geleend omdat ze zo vaak dingen koopt. Maar het werkt niet. Ze gaat uit zonder mij, en soms denk ik dat ze andere vriendjes heeft waar ik niets van weet. Wat moet ik nou, mam! Wat kan ik nou nog meer doen om haar te houden?” Hij ziet er wanhopig uit. Het lijstje van dingen die hij voor Lynn heeft gelaten of juist gedaan bezorgt me kippenvel, maar hij vindt het kennelijk heel gewoon om zich voor haar op te offeren. En nu moet ik met goede raad komen.
“Mam?” zegt hij. Ik zucht.
“Ik weet niet precies dat je wilt horen, Bart,” zeg ik voorzichtig, “maar ik weet wel zeker wat je niet wilt horen. En dat is dat Lynn niet de geschikte vrouw is voor jou. Dat vindt zij zelf ook, anders zou ze zich wel anders gedragen. Of heb je het gevoel dat ze nog steeds gek is op jou?” Hij schudt somber zijn hoofd.
“En jij denkt dat ze weer gek op jou wordt als je haar maar in alles haar zin geeft en ervoor zorgt dat ze kan kopen wat ze wil?” vraag ik.
“Dat dacht ik,” zegt hij, “maar het werkt niet. Ik heb gevraagd of ze liever vrij wil zijn, maar dat wil ze ook niet.” Ik kijk hem aan.
“Bart, heeft Lynn eigenlijk nog een baan?” Hij aarzelt.
“De laatste maanden niet,” zegt hij, “ze is ontslagen omdat ze zo vaak te laat kwam.”
“Oh,” zeg ik, “geen wonder dat ze graag bij je wil blijven. En dan vooral haar eigen gang kunnen gaan. Ben je nou echt zo stom of wil je gewoon niet zien wat er gebeurt?”
“Ik vind het helemaal niet erg om alles te betalen,” zegt hij, ineens nijdig.
“Nee, lieverd, dat is het ook niet. Als je van elkaar houdt tenminste. Als de een de ander uitbuit vind ik dat wel erg en voor mijn gevoel is ze daarmee bezig.”
“Jij hebt haar nooit gemogen,” zegt hij, terwijl hij opstaat.
“Ik heb mijn best gedaan,” zeg ik, “maar Lynn heeft me nooit willen accepteren.” Hij loopt naar de deur.
“En loop nu niet weg,” zeg ik.
“Je wilde mijn mening horen, en die heb ik gegeven. Hoe volwassen denkje dat het is om weg te lopen als iemand iets zegt wat jou niet bevalt?” Hij draait zich om en ik zie tranen in zijn ogen.
“Ik kan niet verdragen dat je zegt. Dacht je dat ik het allemaal niet zelf al had bedacht? Maar ik…mam, ik weet niet wat ik moet doen zonder haar. Ik weet het gewoon niet.” Hij loopt naar het raam en kijkt de donkere tuin in. Aan zijn schouders zie ik hoe zwaar zijn verdriet op hem drukt.
Zondag
Gisterochtend is Bart weer vertrokken. Hij is vrijdag toch blijven slapen, ook al was hij dat niet van plan. Terwijl ik zijn bed voor hem opmaakte, keek hij rond in zijn slaapkamer, waar nog dezelfde posters hangen en dezelfde boeken in de kast staan. Af en toe pakte hij een boek, of haalde een vlaggetje van de muur om het van dichtbij te bekijken. Er hing een vergrote schoolfoto, waar hij lang en aandachtig naar stond te kijken.
“Lieselotte is dood, wist je dat mam?” Hij wijst mij een blond meisje aan dat op de voorste rij op haar hurken zit. Haar hand boven haar ogen om de zon af te weren, een stralende glimlach om haar mond. Ik schrik.
“Nee, dat wist ik niet. Wat is er gebeurd?”
“Auto-ongeluk. Haar vader reed,” zegt hij kort. Hij kijkt verder.
“En Jan-Willem is getrouwd. Ik geloof dat hij al een kind heeft.”
“Die kwam toch wel eens bij ons thuis?” vraag ik.
“In de derde wel, maar in de vierde had hij andere vrienden. Ik ook trouwens.” Hij haalt zijn schouders op, en kijkt dan naar het opgemaakte bed.
“Fijn mam, bedankt. Ik heb wel tegen je aan zitten zeuren hè?”
“Nee,” zeg ik, “dat heb je niet. Ik wilde alleen dat ik iets voor je kon doen.” Hij geeft me een zoen op mijn wang.
“Ik ben al opgelucht omdat ik het nou eindelijk eens tegen iemand heb kunnen zeggen.” Zaterdagochtend was hij vroeg wakker. Ik hoorde hem in de tuin toen ik opstond, en toen ik beneden kwam had hij Dinky al uitgelaten. Na het ontbijt vertrok hij naar Manon.
“Even mijn kleine neef knuffelen!” Ik zwaaide hem na toen hij de straat uitliep, op weg naar het station. Hij zou rechtstreeks vanaf Manon naar Schiphol gaan. Ik vroeg me af wanneer ik hem weer zou zien, en hoe het dan met hem zou gaan. Ik mocht toch hopen dat hij dan eindelijk de moed opgebracht zou hebben om met Lynn te breken.
Maandag
Tijdens het ontbijt zeg ik dat ik Inez wil zien. Een uur later lopen Daniël en ik door het park naar de ingang van het tehuis. De tuin staat vol voorjaarsbloemen, het jonge blad aan de bomen glanst en het geurt naar pas gemaaid gras. Daniël heeft zijn arm om me heen geslagen.
“Ik voel me ineens zo heerlijk!” zeg ik, en hij staat stil, trekt mij naar zich toe en zoent mij. Als ik mij losmaak uit zijn omhelzing zie ik Kees voorbijlopen. Onze ogen ontmoeten elkaar. In de zijne zie ik niet het verdriet dat ik er vreesde aan te treffen, maar pure woede. Dan wendt hij zijn gezicht af.
“Wat heb jij gedaan dat die man zo’n hekel aan je heeft?” vraagt Daniël.
“Hij dacht dat het iets zou kunnen worden tussen ons,” zeg ik. Daniël knikt begrijpend.
“En nu ziet hij ons samen, en dat komt hard aan.”
“Ja,” zeg ik. Ik heb geen zin om over Kees te praten, maar de manier waarop hij naar mij kijkt zit als een foto op mijn netvlies. Gelukkig zijn we een paar minuten later in de kamer van Inez. Ze is blij verrast, vooral ook omdat Daniël is meegekomen. Vanaf het eerste moment dat ze hem ontmoette heeft ze hem in haar hart gesloten. Hij heeft haar tengere hand tussen zijn twee handen en maakt haar een elegant complimentje over haar uiterlijk.
“Vleier,” glimlacht ze. Ik kus haar op beide wangen.
“Fijn om je weer te zien, Inez.” Daarna gaan we aan de ronde tafel zitten, waar ooit moeder thee inschonk voor vader. Zoals dingen kunnen veranderen. Nu zit ik hier met de man die mij gelukkig maakt, en tegenover ons de vrouw die de laatste jaren van vaders leven opnieuw glans gaf. Je denkt dat het leven ophoudt als je voorgoed afscheid moet nemen van mensen van wie je houdt. Maar in plaats daarvan neemt het nieuwe wendingen, ontmoet je andere mensen en blijkje uiteindelijk toch weer gelukkig te kunnen zijn.
Woensdag
Manon is een beetje kortaf. Het gaat goed, zegt ze. Robbie is nog steeds de makkelijkste en liefste baby van de wereld, en met haarzelf gaat het ook prima. Behalve dan dat ze maar moe blijft.
“En hoe gaat het met Joris?” vraag ik.
“Die vermaakt zich enorm,” zegt Manon. Er is iets in haar stem dat mij alert maakt, maar ik ben bang dat ik bemoeizuchtig overkom als ik verder informeer. Dus zwijg ik.
“Sorry mam, Robbie huilt, ik moet even naar hem toe.” Ik leg neer. Zelden heb ik zo’n akelig gevoel overgehouden aan een gesprek met mijn dochter.
Donderdag
Het gesprek met Manon laat me niet los. Zoveel bitterheid in haar stem, terwijl nog maar zo kort geleden haar grote wens om een kind te krijgen is vervuld. Ik loop erover na te denken terwijl ik in de boetiek bezig ben. Er zijn deze dag niet veel klanten. Het is maar goed dat ik deze dag de tijd heb om over dingen na te denken, want ik ben geschrokken van mijn eigen gedachten. Hoe kan ik menen dat een vrouw die een kind heeft gekregen nu verder maar gelukkig moet zijn! Misschien wordt die slechte relatie juist wel duidelijker doordat er een baby is. Want als ik Manon goed begrijp, leeft Joris zijn leven min of meer op de manier van voor Robbie’s geboorte, terwijl Manon ieder moment van de dag geconfronteerd wordt met de zorg voor haar zoon. Zij steeds vermoeider, Joris steeds meer ‘de oude’. Maar die klank van bitterheid in haar stem, toen ze het vertelde, is nieuw voor mij. Bitterheid en Manon horen niet bij elkaar. Als de boetiek gesloten is, pak ik in een opwelling de telefoon. Manon neemt vrijwel meteen op. Haar stem klinkt vlak.
“Oh, ben jij het,” zegt ze. De onverschilligheid in haar stem raakt me diep.
“Is er iets bijzonders mam? Ik wilde net even gaan liggen,” zegt ze. Ik zeg dat er niets bijzonders is.
Dat ik alleen maar even wilde weten hoe het met haar gaat.
“Met mij?” Ze lacht even.
“Geweldig, mam. Ik ben een hartstikke gelukkig mens.” Op de achtergrond hoor ik het ijle geluid van Robbie’s stemmetje.
“Hij huilt!” zegt Manon.
“Nou kan ik het verder wel vergeten met slapen. Joris wil vanavond naar de film. Ik kan toch niet altijd ‘nee’ zeggen als hij iets leuks voorstelt?” We leggen neer. Ik heb een akelig gevoel in mijn maag. Twee kinderen heb ik die het op dit moment moeilijk hebben in het leven. Van Bart zag ik het al een hele tijd aankomen, maar dat Manon zich zo duidelijk niet gelukkig voelt, komt hard aan.
Vrijdag
“Misschien heeft ze gewoon een postnatale depressie,” zegt Ellen laconiek. Ik zeg dat zoiets mij niet echt ‘gewoon’ lijkt, en zeker niet iets om luchtig overheen te praten. In plaats van te genieten van je kind, heb je het alleen maar moeilijk met jezelf. Ik neem me voor om aan Manon te vragen of het niet verstandig is er met haar huisarts over te praten.
“Hoe vind je mijn nieuwe kleurtje?” vraagt Ellen.
“Een beetje erg rood, maar wel leuk,” zeg ik.
“Dat felle wordt minder als ik het een paar keer gewassen heb. Maar volgens mij zie ik er minstens tien jaar jonger uit.”
“Ik dacht dat je je haar niet meer wilde laten verven,” zeg ik. Ze haalt haar schouders op.
“Was ik ook van plan. Maar ik vond die grijze uitgroei zo vreselijk. Als ik in de spiegel keek, leek het alsof ik mijn eigen oma zag. Jij zou er ook reuze van opknappen als je je haar zou laten verven.”
Zaterdag
“Verven?” zegt Daniël, en kijkt mij onderzoekend aan.
“Als je het leuk vindt, moet je het doen, maar mij kan het niet schelen. Ik ben gek op grijze omaatjes.” En hij neemt me in zijn armen. Tevoren heeft hij verteld dat het goed gaat met Sander. Werkelijk met sprongen vooruit. Daniël zegt dat hij het gevoel heeft dat de band tussen hem en Sander beter is geworden sinds zijn ongeluk. Een keer, toen Sander nog niet lang uit zijn coma was, heeft hij een uur lang de hand van Daniël vastgehouden, “lk hoop dat het zo blijft,” zegt hij.
“Daar ben je zelf bij,” zeg ik. Hij kijkt mij aan.
“Ik heb veel tijd voor Sander vrijgemaakt de laatste tijd, maar dat kan niet altijd zo doorgaan.” Ik zeg dat volgens mij niet de hoeveelheid tijd, maar de kwaliteit van die tijd belangrijk is. Hij knikt. En dan zoent hij mij.
“Ik had het je eerder moeten vertellen, maar ik kan niet blijven. Barbara wilde graag vieren dat het goed gaat met Sander. We eten samen.” Ik knik met een glimlach, maar mijn hart slaat ineens in dubbel tempo.
Zondag
Het ging allemaal zo snel gisteravond. Het ene moment zei Daniël dat hij met Barbara had afgesproken om met haar te eten, en het volgende moment was hij verdwenen. Nog net tijd vooreen vluchtige zoen bij de voordeur.
“Kon ik maar bij je blijven!” zei hij, en voordat ik antwoord kon geven was hij al op weg naar zijn auto. Op de een of andere manier heb ik gedacht dat hij na zijn etentje met Barbara weer terug zou komen. De laatste tijd zijn we bijna ieder weekend bij elkaar, waarom zou dat dan nu ineens anders zijn? Maar hij kwam niet. De avond duurde lang. Ik keek te vaak op mijn horloge en zag ze dan voor me, misschien wel in het restaurant waar Daniël mij vaak mee naartoe neemt. Gedempt licht, zachte muziek, heerlijk eten en wijn waarvan ik op een aangename manier altijd een beetje doezelig word. Daar zitten ze dan, tegenover elkaar. Hoe Barbara eruitziet weet ik niet, maar in mijn fantasie is ze jong en aantrekkelijk.
“Barbara wil graag vieren dat het goed gaat met Sander,” zei hij. Dus gebeurt het. Maar misschien wil Barbara nog veel meer. Gebeurt dat dan ook allemaal? Op deze avond maak ik kennis met een brandend gevoel van jaloezie. Een gevoel dat afschuwelijk is, maar waartegen ik niet bestand ben. Ellen neemt bijna onmiddellijk de telefoon op als ik haar nummer heb gedraaid. Als ik haar stem hoor, heb ik al spijt dat ik haar heb gebeld. Wat moet ik zeggen? Ik noem mijn naam, probeer luchtig te praten, zeg dat ik even zin heb in een babbeltje, of stoor ik misschien? Ellen zegt dat ze net de televisie heeft uitgedaan en nu een glas wijn heeft ingeschonken.
“Zal ik bij jou komen?” stelt ze voor.
“Je klinkt zo treurig. Dan kun je me uitgebreid vertellen wat er is gebeurd. Je hebt toch geen ruzie met die droomprins van je, hoop ik?” Ik sla haar aanbod af. Er is niets, zeg ik, ook geen ruzie, waarna ik zo snel mogelijk een einde aan het gesprek maak. De uren glijden voorbij. Waar is Daniël nu en wat doet hij? En als hij dan niet van plan is om te komen, waarom belt hij dan niet even? Daar zit ik op de bank, als een verliefde tiener. Ik zou beter moeten weten. Later doe ik het schemerlampje op het tafeltje naast mijn bed uit. Ernaast staat de telefoon, die ongenaakbaar blijft zwijgen terwijl ik met wijdopen ogen in het donker kijk.
Zondag
Hoofdpijn. Ik kijk in de spiegel en meteen een andere kant uit. Om half elf voetstapppen op het grind, gemorrei aan de deur van de schutting. Ik draai de sleutel om. Daniël kijkt me stralend aan.
“Ik was bang dat ik te vroeg zou zijn,” zegt hij. We zitten in de zon, ik vol vragen, hij zonder enige aanstalten te maken iets te zeggen of te vertellen over gisteravond. Ik kan mezelf niet langer inhouden en vraag of het gezellig was, gisteravond. Hij haalt zijn schouders op.
“Gewoon,” zegt hij, alsof dat een afdoende antwoord is.
“Ik dacht dat je nog terug zou komen,” zeg ik.
“Terugkomen?” zegt hij met oprechte verbazing in zijn stem.
“Ik dacht dat je wel van de gelegenheid gebruik zou maken om eens lekker vroeg naar bed te gaan. Het is geen moment in me opgekomen dat je op mij zou wachten.”
“Had dan even gebeld,” zeg ik, en voel me als een dreinerig schoolkind. Fout, alles fout wat ik nu zeg. Ik kan mezelf wel slaan! “Het spijt me als ik je overstuur heb gemaakt,” zegt hij, en legt zijn hand op de mijne.
“Ik was om een uur of elf thuis, ik heb nog wat papieren doorgekeken en toen was het ineens half twee. Te laat om jou nog te bellen.” Hij buigt zich over mij heen, zijn schaduw koel in mijn gezicht. Ik hoor de lach in zijn stem: “Je was toch niet jaloers?”
Maandag
“Je was toch niet jaloers?” vroeg Daniël, en ikhoordede lach in zijn stem. Dat was gisteren. We zaten in de zon op het terras. Ik met mijn dubbelgeklapte bruine boterham voor me en een beker thee ernaast. Geen zin gehad om iets feestelijks van mijn ontbijt te maken, bijvoorbeeld omdat het een mooie dag was met veel zon, met bloemen in de tuin, en ontelbare vogels die elkaar kwetterend verhalen aan het vertellen waren. Voor mij was het een sombere dag, vooral de uren voordat Daniël kwam. Nog steeds was ik er niet in geslaagd mijn gedachten te ordenen. Waarom maakte ik er voor mezelf zo’n drama van dat hij met zijn ex-vrouw was gaan eten? Waarom die brandende jaloezie? Als er iets bijzonders was geweest met die afspraak, had hij het mij niet hoeven vertellen. Hoe vaak was hij niet dagenlang in het buitenland, of te druk met zijn werk om te komen. Het was nooit in me opgekomen daar iets achter te zoeken. Wat hij zei nam ik als waarheid aan, een andere mogelijkheid is er voor mijn gevoel ook niet als je een relatie met iemand hebt. En nu hij vertelde dat hij met Barbara ging eten, sloegen de jaloezie en het wantrouwen ineens toe. Ik deed mijn ogen open en zag dat de zijne dichterbij waren dan ik had verwacht. Bruingroen met kleine spikkeltjes.
“Ja,” zei ik, “ik was jaloers.” Hij keek me even peinzend aan, ging toen weer in zijn stoel zitten. We zwegen. Ik voelde de zon op mijn gezicht branden, eigenlijk te fel om aangenaam te zijn, maar ik kon niet de energie opbrengen om de parasol uit het schuurtje te halen.
“Ik vind het erg als je jaloers bent,” zei Daniël.
“Maar in dit geval weet ik werkelijk niet wat ik had kunnen doen om het te voorkomen. Want ik vind dat ik af en toe met Barbara moet kunnen praten zonder dat jij overstuur raakt. Het spijt me Anne-Wil, maar het zal heus nog weleens gebeuren. Want Barbara en ik hebben twee kinderen, en ook al zijn ze volwassen, toch valt er af en toe nog wel iets over hen te bespreken.” Hij zweeg, sloot zijn ogen tegen de zon en stond toen op. Ik voelde me vreemd, nog steeds met een hoofd vol verwarrende gedachten. Hoe kan het dat je je zo zeker voelt over je relatie, en aan het twijfelen slaat zodra er ook maar iets gebeurt wat niet is zoals je zou willen? Wat zegt dat over de kwaliteit van je gevoelens? Daniël legde zijn hand op de mijne.
“Wat zou je zeggen van een paar weekjes vakantie samen?” zei hij.
“Ik zou je zo graag Noord-ltalië laten zien. Wanneer zou je kunnen?” Ik keek hem aan, keek naar het gezicht dat me zo dierbaar was, zijn ogen met die lach erin. En ik zag dat datgene waar ik me nog steeds verward en ongelukkig over voelde, voor hem iets was geweest wat nauwelijks betekenis had. Hij had met zijn ex-vrouw gegeten, had gemerkt dat ik daar jaloers op was. Dat vond hij vervelend, maar toch meer mijn probleem dan het zijne. En nu was het voor hem afgedaan. Volgende hoofdstuk. En gelijk had hij! Ik lachte naar hem, opgelucht door het verdwijnen van die druk op mijn schouders, en zei dat ik dolgraag met hem op vakantie wilde, dat ik het met Cora zou regelen. We spraken af om zo snel mogelijk te gaan. Liefst over een paar weken al.
Dinsdag
“Een paar weken weg?” vroeg Cora.
“Natuurlijk komt dat slecht uit. Maar eerlijk gezegd komt het altijd slecht uit als jij weg wilt. Ik heb jou gewoon het liefste in de zaak, dan hoef ik me nergens zorgen over te maken. Maar, lieve schat, natuurlijk kan je weg, ik regel wel iets. Je gaat toch wel met die leuke man, hoop ik?” Ik zei dat ik inderdaad met die leuke man ging. Cora beloofde dat ze zou opbellen zodra ze iets had kunnen regelen.
“Maar hou het er maar op dat je over een week of drie weg kunt. Italië zei je? Kun je je lol op. Het zou mij te warm zijn. Vraag aan dat vriendje van je of hij vooral hotels met airco boekt, anders kun je je leuke nachten wel vergeten. En dat zou jammer zijn!”
Woensdag
“Zullen we eens even kijken hoe het met je kleinzoon is?” stelt Daniël voor. We hebben gegeten op een klein terras aan het water. Het is een verrukkelijke avond. Eerlijk gezegd trekt het me niet om nu in een warme auto te gaan zitten en een uurtje te rijden. Aan de andere kant, ik heb Manon en Robbie al een paar weken niet gezien.
Het duurt lang voordat er wordt opengedaan bij Manon en Joris. We bellen nog een keer, en als we op het punt staan om weg te gaan, zwaait de deur ineens open. In één oogopslag zie ik dat er iets aan de hand is. Oat we geen ongelukkiger moment hadden kunnen kiezen om op bezoek te komen dan dit.
“Hoi mam. Dag Daniël,” zegt Manon. Ze veegt even met haar handen over haar gezicht. Haar ogen zijn gezwollen en klein van het huilen.
“Lieverd,” zeg ik.
“Kunnen we niet beter een andere keer terugkomen?” Ze haalt haar schouders op.
“Het maakt niet uit. Je was er toch wel achter gekomen.” Ze gaat ons voor. Het valt me op hoe tenger ze is geworden, mager bijna.
“Robbie slaapt,” zegt ze.
“Die trekt zich gelukkig nergens iets van aan. Koffie?”
“Graag,” zegt Daniël, en Manon loopt naar de keuken, waar ik haar hoor rommelen. Van Joris geen spoor. Wel veel wanorde. Ongestreken T-shirts en babykleertjes op de stoelen. Stapels tijdschriften en boeken op de grond. Een overvolle asbak op de lage tafel.
“Joris is een uur geleden opgestapt,” zegt Manon. Ze zet bekers met koffie voor ons neer.
“Het leek ons goed elkaar even niet te zien. We hadden alleen nog maar ruzie. Maar eerlijk gezegd denk ik niet dat hij weer zal terugkomen. Het zat er al zo lang in dat het mis zou gaan. Ja mam, ik heb mezelf mooi in de nesten gewerkt,” zegt ze. En lacht dat wat bittere lachje dat mij de laatste tijd vaker is opgevallen. Ik zwijg. Mijn keel voelt dik, tranen prikken achter mijn ogen.
“Ik weet niet wat er tussen jullie is gebeurd,” zegt Daniël, “maar in je eentje een kind opvoeden is ook niet alles. Weet je zeker dat je de goede beslissing hebt genomen?”
“Nee,” zegt Manon, “dat weet ik niet zeker. Ik weet alleen dat ik hoe dan ook overal alleen voor opdraaide, ook al woonde Joris wel hier. Joris is met zijn eigen leven en zijn eigen toekomst bezig, en dan is een baby die moet worden verzorgd en veel tijd en energie kost heel vervelend.”
“Ik dacht dat hij er zo blij mee was,” zeg ik.
“Was hij ook,” zegt Manon.
“Hij kon uren met Robbie op schoot zitten en naar hem kijken. Maar er ‘s nachts voor uit bed komen, luiers verwisselen, een keer boodschappen doen als ik er te moe voor was, vergeet het maar! Mam, hij was er gewoon niet aan toe, en dat heeft hij ook altijd gezegd. Ik ben het die heeft doorgezet dat er een baby kwam. Ik mag hem niets verwijten, en dat probeer ik ook niet te doen.” Ze slaat haar handen voor haar gezicht en begint te huilen.
Donderdag
Moniek en Pieter weten van niets. Ze kijken me aan met verbijstering op hun gezicht. Eergisteren heeft Joris nog gebeld alsof er geen vuiltje aan de lucht was. Alles oké. En nu horen ze dit van mij.
“Die rotjongen,” zegt Pieter verbeten, “is hij nou helemaal gek geworden om Manon met de baby te laten zitten.” Ik probeer uit te leggen dat het zo niet zit, ook al voel ik het zelf net zo als hij. Maar als twee mensen niet meer bij elkaar willen zijn, zal een van hen voor de kinderen moeten zorgen. En Manon kennende zal ze nog geen uur afstand van Robbie willen doen. Bovendien, de kern van hun probleem is juist dat Joris niet voor de baby wil of kan zorgen.
Dinsdag
Daniël heeft gebeld dat hij niet kan komen. Te druk. Er moet zoveel worden geregeld en gedaan voor de vakantie. Telkens als het woord ‘vakantie’ valt, krimpt mijn maag in elkaar, en eerlijk gezegd ben ik blij dat hij er vanavond niet is. Ik hoef nu tenminste de schijn niet op te houden.
Woensdag
Joris belt me op als ik in de boetiek ben en zegt dat hij me graag wil spreken, maar liever niet thuis. We spreken af in een cafeetje, niet ver van de boetiek. Hij ziet er gespannen uit, is duidelijk magerder geworden. Hij zegt dat hij best kan begrijpen dat ik woedend op hem ben, en is verbaasd als ik zeg dat ik het niet ben. Dat ik het alleen maar heel erg jammer vind dat het zo is gelopen.
“Ik heb uw dochter en uw kleinzoon in de steek gelaten!” zegt hij nog eens, alsof hij bang is dat ik iets over het hoofd zie.
“Weten jouw ouders eigenlijk wel dat Robbie niet jullie gezamenlijke wens was?” vraag ik. Hij kijkt mij verbaasd aan, aarzelt en zegt dan dat ze het niet weten. En niet mógen weten ook. Want als het nog eens goed komt tussen Manon en hem, zullen ze het haar misschien toch blijven verwijten. Ik voel een brok in mijn keel terwijl hij praat. Dat het niet de zorg en de verantwoordelijkheid voor de baby was, die hij niet aankon, omdat hij zich daarop al had ingesteld. Maar dat het tussen hem en Manon niet ging. Het leek alsof ze geen woord meer met elkaar konden spreken zonder ruzie te krijgen. Alles wat er misging, werd hem door haar verweten. Hij kijkt naar zijn handen als hij het vertelt.
“Ik heb voorgesteld dat we elkaar een tijdje niet zouden zien, dat zou beter zijn voor ons allemaal,” zegt hij.
“Maar Manon heeft het uitgelegd als definitief uit elkaar gaan, en dat was helemaal niet wat ik bedoelde. Ik dacht dat we misschien een beetje tot rust konden komen, zonder die dagelijkse ruzies en verwijten. Dat we alles zouden kunnen ordenen in ons hoofd. Dat we misschien wel weer naar elkaar zouden gaan verlangen. Een gesprek met Manon is niet mogelijk, ze legt de telefoon neer als ik opbel. Ik weet niet meer wat ik moet doen.” Ik zeg dat het geen slecht idee is om het even te laten rusten. Maar dat Manon ondertussen wel met het probleem zit, dat ze de combinatie van haar werk, de zorg voor Robbie en het verdriet om het stuklopen van hun relatie niet aankan. En terwijl we praten, weet ik eigenlijk al de oplossing voor het probleem. Alleen weet ik niet of ik het aan Daniël zal durven te vertellen.
Vrijdag
“Nog één week,” zegt Daniël, “kun je het je voorstellen? Ik kom je halen, bagage in de kofferbak en dan de straat uitrijden alsof we een boodschap gaan doen. Alleen weten we dat we ruim twee weken zullen wegblijven. En dan weten dat je niets hoeft te doen waarin je geen zin hebt. Alleen maar om je heen kijken en genieten. Ik ben er zo aan toe! En jij ook, met dat smalle vermoeide gezichtje van je. Weet je dat ik me een beetje ongerust over je maak?” Hij buigt zich naar mij over, zijn lippen raken mijn voorhoofd aan. Ik voel mijn hart bonzen. Nog één week, en nog steeds heb ik hem niet durven zeggen dat ik niet kan meegaan, omdat ik vind dat de problemen van Manon belangrijker zijn dan mijn vakantie. Ik kan de woorden gewoon niet over mijn lippen krijgen.
“Je kunt zeker niet al wat eerder vrij nemen van de boetiek?” vraagt Daniël. Ik schud mijn hoofd.
“Nee, het is al geweldig dat Cora mij drie weken vrij heeft gegeven! Ik zou er niet over durven beginnen dat ik er eerder mee op wil houden. Trouwens, dat wil ik ook helemaal niet. Het gaat zo lekker deze zomer, je hebt geen idee hoe leuk het is om goed te verkopen.”
“Nou en of ik daar idee van heb,” zegt Daniël en hij lacht omdat ik telkens opnieuw lijk te vergeten dat mijn prins op het witte paard—zoals Ellen hem blijft noemen—in werkelijkheid een zakenman is. We zwijgen. Ik weet werkelijk niet wat ik moet zeggen, nu ik het nog steeds niet kan opbrengen om over dat ene onderwerp te beginnen dat als een steen op mijn maag ligt. Gisteravond heb ik Manon aan de telefoon gehad. Ze was verbijsterd toen ik aanbood om twee weken bij haar te komen om op Robbie te passen, zodat zij er even tussenuit kon.
“Maar mam,” zei ze, “en je vakantie dan?” Ik zei dat ik nog zo vaak met vakantie zou kunnen gaan, misschien zelfs later dit jaar, maar dat het nu belangrijker was dat zij een beetje tot rust zou komen.
“lk weet niet wat ik zeggen moet,” aarzelde ze nog. Maar daarna vertelde ze enthousiast over een wandeltocht die vriendinnen van haar in Ierland gingen maken, en waaraan ze nu zou kunnen meedoen.
“Mam,” zei ze, en ik hoorde dat ze op de rand van tranen was. Ik ook, al was het om een andere reden. Als ik ergens overtuigd van ben, is het dat ze nooit redelijk over haar relatie met Joris zal kunnen nadenken zolang ze zo verschrikkelijk moe is. Een paar weken met vriendinnen, hele dagen lopen in een prachtig landschap, het klinkt alsof het precies is wat ze nodig heeft. Maar een beetje verdriet om wat ik zelf misloop, zat ook bij het brok in mijn keel. En nu zit ik naast Daniël aan de tuintafel. De zon schijnt, een perfecte dag, ik zou gelukkig moeten zijn maar ik kijk langs Daniël heen en durf niet te zeggen wat ik op mijn hart heb. En dan ineens slaat hij zijn arm om me heen.
“Vertel nou maar dat je dwars zit, Anne-Wil,” zegt hij. En met mijn hoofd tegen zijn schouder vertel ik dat ik onmogelijk op vakantie kan gaan nu Manon het zo moeilijk heeft en ik vertel wat ik haar heb beloofd. Dan komen eindelijk de tranen los die ik al dagenlang loop in te houden, omdat ik me zo verheugd had op onze reis naar Italië. Daniël luistert, dept mijn gezicht droog met een servetje en zegt dat hij het wel had gedacht. Dat ik eigenlijk een vreselijk mens ben om afspraken mee te maken, maar hij glimlacht erbij en zegt dat er nog zoveel vakanties zullen komen en dat hij van me houdt en begrijpt dat Manon nu voor gaat. Maar dat ik twee weken in het huis van Manon ga logeren, vindt hij onzin.
“Ik haal wel alles op wat dat mannetje nodig heeft, dan ben je tenminste in je eigen huis,” zegt hij. En, als ik aarzel: “Ik kan toch veel makkelijker naar je toe komen als je hier bent?” En ik lach naar hem terwijl er opnieuw tranen in mijn ogen komen. Omdat ik zo opgelucht ben dat hij reageert zoals ik hoopte.
Zaterdag
Inez aan de telefoon. Aan haar stem hoor ik dat er iets aan de hand is.
“De moeder van Kees is overleden,” zegt ze.
“Ze wordt maandag begraven. Ik dacht dat je er misschien wel bij wilde zijn. Je hebt toch een tijdje een bijzondere vriendschap met Kees gehad. Ik denk dat het hem goed zal doen als jij komt.” Ik aarzel. Als ik zeker zou weten dat Kees het op prijs zou stellen, zou ik het onmiddellijk doen. Ik herinner me zijn koele knikje, zijn verwijtende ogen en vertel aan Inez waarom ik aarzel.
“Bel hem dan op om het te vragen,” stelt ze voor. Kees neemt meteen op. Ik noem mijn naam en vertel hem hoe verdrietig ik het voor hem vind dat zijn moeder overleden is.
“Ja?” vraagt hij. Het klinkt niet kortaf, het is meer dat hij niet weet hoe hij moet reageren. Maar als ik vraag of hij er bezwaar tegen heeft als ik bij de begrafenis ben, zegt hij meteen dat hij daar heel erg blij om zou zijn.
Maandag
Ik sta naast Inez bij het open graf van Kees’ moeder en luister naar de woorden van de dominee. Behalve wij tweeën zijn er een paar mensen uit het tehuis en twee familieleden van Kees. Ik kijk naar Kees. Zijn gezicht is uitdrukkingsloos, maar omdat ik hem beter ken zie ik de lijnen die er eenjaar eerder niet waren. Wat een vreemd leven heeft deze man. Zo eenzaam. Dat wordt vooral vandaag pijnlijk duidelijk. Ik ben de enige die er voor hém is, de anderen zijn duidelijk van de generatie van zijn moeder, op de directeur en de paar personeelsleden van het tehuis na. Kees loopt naar het graf, en laat de roos die hij in zijn hand heeft langzaam op de kist vallen. Ik vraag me af wat hij denkt. Was dit werkelijk alles wat het leven hem te bieden had? Wandelingetjes maken met zijn moeder? Niemand met wie hij kon praten, lachen, uitgaan? Het wordt me steeds duidelijker waarom hij zich zo aan me vastklampte. Ik was op dat moment zijn enige hoop, zijn enige uitzicht op een wat fleuriger bestaan. Als ik hem condoleer, neemt hij mijn hand in zijn handen.
“Goed dat je er bent, Anne-Wil,” zegt hij. En, na een korte stilte: “Ze was een leuke vrouw, vroeger. Een lieve, hartelijke moeder. Je zou haar gemogen hebben, denk ik. En zij jou.” Later denk ik aan wat Kees tegen me zei toen we afscheid namen: “Ik zou je zo graag weer eens zien. Zou je me willen bellen?”
Dinsdag
“Ja,” zegt Ellen, “zo gaat dat. Als je kinderen nog thuis wonen, denk je dat je je eigen leven weer kunt leiden als ze maar eenmaal zelfstandig zijn. Maar om de een of andere reden werkt het niet zo. Hoe vaak ik al niet onverwacht al mijn plannen moest veranderen omdat Sandra me nodig had.” Ze lacht. Ik heb haar verteld dat de vakantie met Daniël niet doorgaat, en ze heeft gezucht.
“Ik zou ook niet weten wat je anders had kunnen doen,” heeft ze gezegd.
“Want weet je, als je toch voor jezelf kiest, moet je niet denken dat je echt plezier hebt. Dan zitje op zo’n Italiaans terras met schuldgevoel aan je dochter te denken.” Haar woorden verbazen me. Juist van haar had ik een andere reactie verwacht.
“Omaatjes,” zegt ze nu, “hé Anne-Wil, wat vind je van ons…twee omaatjes die zichzelf wegcijferen als hun kinderen hen nodig hebben!” En ze heft haar glas sherry naar me in een vrolijke toast.
Woensdag
Ik heb met Manon afgesproken dat Daniël en ik vrijdagavond Robbie en al zijn spulletjes zullen halen.
“Dat wordt een auto vol hoor!” heeft Manon gewaarschuwd. En ze vertelt dat ze al vijf kantjes met raadgevingen, wenken en schema’s heeft gemaakt. Aan alles merk ik dat het haar heel veel moeite kost om Robbie zo lang achter te laten. Ze belt bijna iedere dag, telkens als haar iets te binnenschiet dat te belangrijk is voor een schriftelijke mededeling. En ik stel haar gerust, want ik weet dat ik maar iets verkeerds hoef te zeggen en ze zal besluiten om toch maar liever bij haar baby te blijven.
Vrijdag
Dit is de avond dat we Robbie met al z’n spulletjes gaan ophalen, en nog steeds ben ik bang dat Manon het op het laatste moment laat afweten. Haar telefoontjes werden de laatste dagen steeds bezorgder.
“Mam, je denkt er toch wel aan…” en “Mam, vergeet je niet om…?” Als we bij haar voor de deur staan, doet ze open met Robbie in haar armen. Ze houdt hem vast als een vluchteling die haar kind tegen zich aanklemt.
“Moet dat allemaal mee?” laat Daniël zich ontvallen als hij de enorme verzameling voorwerpen in de gang ziet staan.
“Als het niet kan…” begint Manon.
“Jawel hoor, gaat best,” zegt Daniël snel. We drinken thee terwijl Daniël de auto inlaadt.
“Ik weet niet of ik Robbie wel meegeef,” zegt Manon. Het klinkt als een grapje, maar ik weet wel beter.
“Lieve schat, je weet precies waar ik te bereiken ben, en waar ik ben, is Robbie ook. Dus bel zo vaak je wilt om te horen dat alles goed gaat.” Ze aarzelt even en lacht dan.
“Sorry mam, ik vind het ook zó moeilijk.” Daniël komt binnen en meldt dat alles in de auto ligt. Over Manons hoofd heen geeft hij me een wenk die betekent dat we beter zo snel mogelijk kunnen vertrekken. Ik sta op.
“Jullie gaan toch nog niet weg,” zegt Manon verschrikt. Ik leg uit dat het voor Robbie beter is als het niet te laat wordt en dat we ook nog z’n bedje moeten opmaken.
“Oké,” zegt Manon. Tot mijn opluchting wordt het afscheid niet zo dramatisch als ik had gevreesd. Ik zie Manon zwaaien totdat we de hoek omgaan.
“Pfffft,” zeg ik en ik draai me om naar Robbie die in een ultramodern ding met veiligheidsriemen aan de achterbank vastzit. In een uurtje is de logeerkamer omgetoverd tot babykamertje en is de ongelofelijke hoeveelheid spulletjes weggewerkt. De box komt beneden in de kamer te staan. Hoe lang is dat niet geleden…Als Robbie in bed ligt, zitten Daniël en ik nog even in de tuin. Het eerste halfuur loop ik drie keer naar de gang omdat ik denk dat ik Robbie hoor huilen. Het volgende halfuur belt Manon drie keer achter elkaar, met kleine berichtjes die ze niet op het lijstje ‘Aanwijzingen en Wenken’ heeft gezet.
“Je ziet er alweer zo warm uit,” zegt Daniël. En het is waar, ik voel me behoorlijk verhit van alle gebeurtenissen. Maar dat ik vanaf nu twee weken niet naar de boetiek hoef en al mijn aandacht op Robbie kan richten, geeft me een prettig gevoel.
“Morgen zouden wij samen met vakantie zijn gegaan,” zeg ik schuldbewust.
“We hebben nog zoveel tijd voor ons liggen,” zegt hij, en lacht.
Zaterdag
Ik word wakker en met een schok dringt het tot mij door: Robbie is er! Meteen zit ik rechtop. Er komt geen enkel geluid uit het babykamertje. Alles zal toch wel goed zijn? Ik stap uit bed en struikel over m’n sloffen.
“Wat doe je?” mompelt Daniël slaperig.
“Robbie,” zeg ik. Mijn hart klopt twee keer zo snel als normaal als ik de deur van het kamertje opendoe. Robbie ligt in z’n bedje, z’n handen in vuistjes gebald aan weerszijden van zijn hoofd. Door z’n halfopen mondje komen geruststellende kleine pufgeluidjes. Ik hurk bij hem neer. Wat ongelooflijk lief, zo’n klein kindje. Ik streel met mijn vinger z’n haartjes en dan die kleine garnalenvingertjes. Ik hoor Daniël binnenkomen, en even later zit hij gehurkt naast me.
“Wat klein!” zegt hij met iets van verwondering in z’n stem.
“Weet je dat ik me bijna niets herinner van mijn kinderen toen ze baby waren?” Hij is even stil.
“Van toen ze ouder waren trouwens ook niet.”
“Je was er toch ook bijna nooit?” zeg ik. We komen overeind.
“Nee,” zegt Daniël, “ik heb daar achteraf een groot schuldgevoel over gehad ten opzichte van Barbara. Maar dat ik mezelf ook heel veel heb ontzegd door altijd weg te zijn, begint nu pas tot me door te dringen.”
Zondag
“We willen naar ons kleinkind kijken, kan het even?” Ik kijk in de verwachtingsvolle gezichten van Pieter en Moniek.
“Kom binnen,” zeg ik.
“Ik had jullie eigenlijk gisteren al verwacht.”
“We wilden ook gisteren komen,” zegt Moniek terwijl we de trap oplopen, “maar we zagen Daniels auto staan.” We gaan Robbies kamertje binnen. Die ligt in een diepe slaap in z’n bedje.
“Hij heeft net z’n voeding gehad,” zeg ik.
“Wat jammer nou voor jullie. Om zes uur krijgt hij weer.”
“Mag ik het hem dan geven?” vraagt Moniek. Ze staat naast het bedje en kijkt intens naar haar kleinzoon.
“Natuurlijk!” zeg ik.
“Mooi knulletje,” vindt Pieter. Knikt eens bevestigend en loopt dan naar het raam.
“Dat is nou de trotse grootvader!” zegt ze.
“Ik heb hem toch al eerder gezien?” zegt Pieter verbaasd, en begrijpt totaal niet waarom Moniek en ik een onbedaarlijke lachbui krijgen. Als we weer beneden zijn, zegt Pieter dat hij een fors gesprek heeft gehad met Joris.
“Wat die jongen heeft uitgevreten, kan gewoon niet,” zegt hij. Ik zeg voorzichtig dat het misschien beter is om hem even met rust te laten. Het is ook voor hem niet makkelijk. Moniek kijkt me dankbaar aan.
“Dat heb ik ook al gezegd, maar het helpt niet. Pieter zou het liefst Joris in z’n nekvel terugslepen naar Manon.”
“Nou zeg!” zeg ik geschokt.
“Zo is hij nou eenmaal.” Moniek haalt haar schouders op.
“Je moet in het leven voor je verantwoordelijkheden staan,” zegt Pieter.
“Ook als alle betrokkenen daar doodongelukkig door worden?” vraag ik. Pieter is even stil.
“Dat valt nog te bezien,” zegt hij dan.
Maandag
“Nee schat, ik vind het niet erg dat je alweer belt. Trouwens, ik tel de keren echt niet, hoor. Maar hou je wel geld genoeg over voor je vakantie?” Aan de andere kant van de lijn lacht Manon.
“Ik heb het zo heerlijk, mam! We hebben prachtig wandelweer en Ierland is geweldig! Gek hè, ik vond het zo verschrikkelijk om Robbie achter te laten, maar nu ik weg ben, is het ook een soort opluchting. Even niet.” Ik vertel dat Moniek deze ochtend Robbie in bad heeft gedaan.
“Ze heeft er zo van genoten!” zeg ik. Manon zegt dat ze het voor zich ziet, twee trotse oma’s die hun kleinkind aan het badderen zijn.
“Heb je nog iets gehoord van Joris?” vraagt ze. Het klinkt terloops, maar er is iets in haar stem dat verraadt dat het belangrijk voor haar is. Ik zeg dat hij niets van zich heeft laten horen en begin snel over een vrolijker onderwerp, omdat ik geen schaduw wil werpen over haar vakantie.
Zaterdag
Vanochtend bedacht ik me ineens dat ik Robbie zal missen, als hij weer bij Manon is. Mijn dagen zijn zelden met zo’n regelmaat gevuld geweest als sinds hij er is. Manon heeft al een paar keer gevraagd ik of ik er echt geen spijt van heb, dat ik mijn vakantie heb ingeruild voor het oppassen op Robbie. En nee, ik heb er geen spijt van. Dit is een ideale en heerlijke manierom aan m’n kleinkind te wennen.
Zondag
Ineens staat Joris voor de deur.
“Mag ik binnenkomen?” vraagt hij.
“Natuurlijk,” zeg ik, en vraag me af of hij daar werkelijk aan twijfelt. Hij staat wat onwennig in de gang. Binnen ligt Robbie in een babyvriendelijk stoeltje geluidjes te maken. Dinky als een trouwe wachter naast hem. Joris kijkt naar zijn zoon en ik zie vertedering op zijn gezicht als hij naast het stoeltje knielt. Hij komt overeind met Robbie in zijn armen.
“Ik heb hem zo lang niet gezien,” zegt hij.
Als ik later met koffie binnenkom, zit Joris op de bank, Robbie nog steeds in zijn armen.
“Ik heb hem zo gemist,” zegt hij. Hij kijkt naar me en ik zie het verdriet in zijn ogen.
“Alles is heel anders gegaan dan ik had gedacht,” zegt hij.
“Manon wil gewoon geen contact meer met me. En even bij haar en Robbie langskomen, is er al helemaal niet bij. Ze heeft zo’n hekel aan me gekregen. Ik dacht dat we het er allebei over eens waren dat er een tijdje wat meer ruimte tussen ons moest komen. Hoe komt ze dan toch aan het idee dat ik haar in de steek heb gelaten? Dat heb ik nooit bedoeld en nooit gewild. Ik weet echt niet meer wat ik moet doen!” Ik zwijg. Misschien hoopt hij dat ik iets verstandigs zal zeggen, maar ik weet niet wat.
“Gewoon een gesprek, waarin we rustig kunnen uitpraten wat we nu eigenlijk willen en hoe we het aan moeten pakken, dat moet toch mogelijk zijn?” zegt hij na een tijdje.
“Heb je haar al eens geschreven?” vraag ik.
“Ongeopend retour,” zegt hij somber. Ik denk aan het verbeten gezicht van Manon en ben niet verbaasd. Maar ik ben het wel met Joris eens dat het zo niet kan doorgaan.
Maandag
“Hoe zag hij eruit?” vraagt Manon gretig.
“Zei hij nog iets over mij?”
“Verdrietig,” zeg ik, “hij zag er verdrietig uit. En natuurlijk had hij het over jou. Die jongen is vol van de hele situatie.”
“O,” zegt Manon, en is stil.
“Manon, als je terug bent, moeten jullie echt met elkaar praten. Joris’ verhaal is zo volkomen anders dan het jouwe. Ik denk dat er een heel groot misverstand tussen jullie is, en hoe langer jullie wachten met het oplossen, hoe moeilijker het wordt.” Het duurt even voordat ze wat zegt.
“Misschien heb je wel gelijk, mam,” zegt ze dan.
Dinsdag
Manon is rechtstreeks van Schiphol naar mij toe gekomen. Ze komt de tuin bijna in rennen, kennelijk zonder last te hebben van de enorme rugzak die ze draagt. Ik doe de deur voor haar open, met Robbie in mijn armen. Ze heeft hem in één beweging uit mijn armen genomen en houdt hem dicht tegen zich aan. Ze zoent z’n hoofdje, z’n kleine handjes, en ik zie dat ze moeite doet om haar tranen in te houden.
“Wat ziet hij er goed uit, mam. Hij is gegroeid!”
“Doe je rugzak even af,” zeg ik. Maar ze wil Robbie nog niet loslaten, zodat ze op een vreemde manier op het puntje van de bank zit.
“Ik heb zo naar hem verlangd de laatste week,” zegt ze.
“Het was heerlijk, maar twee weken je baby niet zien, is wel lang.” Pas als Robbie eten heeft gehad en weer in z’n bedje ligt, komt ze toe aan vertellen. Over het prachtige Ierland en het enorme plezier dat ze met haar vriendinnen heeft gehad.
“Ik heb in jaren niet zo gelachen,” zegt ze.
“Ik was gewoon vergeten hoe het voelde!” Ze ziet er ook een stuk beter uit dan toen ze wegging. Jonger en meer ontspannen. Aan het einde van de avond zal Daniël komen om Manon, Robbie en een auto vol spullen naar huis te brengen. Als de deurbel gaat, denk ik dan ook dat hij het is. Maar als ik opendoe, staat Joris voor me.
“Ik wil graag afscheid nemen van Robbie, kan dat?” Ik aarzel. Robbie slaapt. Bovendien, nu Manon er is, is het niet meer aan mij om over zoiets te beslissen. We lopen samen de tuin in. Manon verstart als ze Joris ziet. Hij is halverwege het tuinpad blijven staan. Ze kijken elkaar aan.
“Je ziet er goed uit,” zegt Joris, en kucht een raar geluid uit zijn keel weg.
“Dank je,” zegt Manon. Ze kijken elkaar nog steeds aan.
“Zal ik jullie naar huis brengen?” stelt Joris voor.
“Dat doet Daniël straks,” zegt Manon.
“Dan boft-ie dat het niet meer hoeft,” zegt Joris. Manon schiet even in de lach. En ik loop de keuken in, omdat het me niet zo’n gek idee lijkt als ze even samen zijn.
Woensdag
Manon belt om een praatje te maken. Robbie is ‘s nachts een paar keer huilend wakker geworden. Hij is gevoeliger voor veranderingen dan ze had verwacht. En een echt gesprek met Joris heeft ze niet gehad.
“Ik had er gewoon nog geen zin in, mam. Meteen al over al die problemen praten. Hij begreep het wel. Hij heeft geholpen met opruimen en is toen weggegaan. Maar hij komt volgende week een avond en dan gaan we praten.” Ze zucht.
“Voor zover dat zin heeft. Want ik heb nog steeds de pest in.”
Vrijdag
Ik heb lang niets gehoord van Bart. Eens in de paar weken krijg ik een telefoontje, en dan houdt hij het meestal erg kort. Aan zijn stem kan ik horen dat het niet goed gaat met hem, maar het is duidelijk dat hij niet wil praten over zijn problemen. Dus hebben we nietszeggende gesprekjes, die mij achterlaten met een vervelend gevoel in mijn maag. Het zou me niets verbazen als ik in zijn agenda sta. Om de twee weken een aantekening: “moeder bellen!” De verhouding tussen Bart en mij is altijd goed geweest. Pas sinds hij met Lynn omgaat, is er afstand tussen ons gekomen. Natuurlijk ook omdat hij in een ander land woont, en het niet meer mogelijk is even langs te komen om terloops te praten over dingen die er toe doen. Daniël denkt dat het allemaal wel weer goed komt. Hij zegt: “Dat iemand van Barts leeftijd zoveel mogelijk zijn eigen boontjes wil doppen, pleit eigenlijk voor hem. Hij is in elk geval geen moederskindje.”
Maandag
“Is Daniël bij u? Ik wil graag even met hem praten. U spreekt met zijn ex-vrouw.” Ik zeg even niets. De vorige keren dat ik haar aan de telefoon had, klonk haar stem hard en woedend. Toen eiste ze op hoge toon dat Daniël onmiddellijk naar haar toe kwam, in het ziekenhuis waar zij naast het bed van Sander zat. De vrouw die nu tegen me praat heeft een zachte, vriendelijke stem. Ze legt mijn zwijgen verkeerd uit.
“Sorry dat ik u lastigval, maar het is echt dringend.” Ik zeg dat Daniël er niet is. Dat hij pas donderdag weer terugkomt van een zakenbespreking in Parijs. Nu is ze even stil, en ik vraag me af of ze bij het woord ‘Parijs’ hetzelfde denkt als ik. Toen ze jaren geleden merkte dat Daniël een vaste vriendin had in Parijs, was najaren waarin hun huwelijk steeds slechter werd, de maat vol voor haar. Een paar maanden later waren ze officieel gescheiden. Het verhaal over zijn huwelijk heeft me lang dwarsgezeten. Voor de man die daaruit tevoorschijn kwam, kon ik weinig begrip opbrengen. Maar het verhaal verdween uit mijn gedachten. En pas nu Daniël zo vaak naar Frankrijk gaat, begint het weer een rol te spelen. Maar wat Barbara ook denkt, ze laat het niet merken.
“Wilt u aan Daniël vragen of hij me zo snel mogelijk belt?” vraagt ze. Ik beloof het en een uur later belt hij. Zijn stem klinkt opgewekt.
“Wat zou je ervan vinden als ik overmorgen meteen naar jou toe kom?” vraagt hij.
“Ik mis je.” Ik zeg dat ik hem ook mis en breng dan de boodschap van Barbara over. Ik merk dat zijn stem meteen minder vrolijk klinkt.
“Ik weet waar ze het over wil hebben. Er zijn weer problemen met Sander,” zegt hij.
“Ik leg het je woensdag wel uit.” Snel maakt hij een einde aan het gesprek. Als ik even later met Dinky door de verlaten straten loop, vraag ik me af hoe het komt dat iedere keer als Barbara ten tonele verschijnt, de sfeer tussen Daniël en mij lijkt te bekoelen. Is mijn verbeelding overspannen? Diep in mijn hart weet ik wel beter.
Dinsdag
We hebben het al lang geleden afgesproken, maar telkens verzette Cora Terbruggen onze eetafspraak. Nu staat ze dan eindelijk voor me. De reis naar Italië heeft haar goed gedaan.
“Wat kijk je naar me?” vraagt ze.
“Kun je het soms aan me zien?” Ik kijk haar vragend aan.
“Je hebt gelijk, ik ben verliefd,” zegt ze, alsof ik haar antwoord heb gegeven op haar vraag.
“Ik had niet gedacht dat het weer zou gebeuren. Na alle ellende…Maar het is toch gebeurd, en ik vind het heerlijk! Ik weet nu hoe jij je voelt met die Daniël van je. Is het niet net alsof je leven opnieuw begint?”
“Nee,” zeg ik.
“Dat gevoel had ik niet toen ik hem ontmoette. Het was meer alsof mijn leven eindelijk weer verder ging. Alsof het op een bepaalde manier een hele tijd had stilgestaan.” Ze lacht.
“Jij zal het niet anders beleven dan andere mensen…”, zegt ze.
“Maar je begrijpt toch wel wat ik bedoel? Na al die jaren met Hans eindelijk weer eens lachen, plezier hebben, niet meer dat sombere, dat loodzware.” Ik kijk haar aan. Wat ze zegt over Hans komt zo keihard op me over dat ik even niet weet hoe ik moet reageren. Ik bijt op mijn lip en zwijg. Cora staat op en loopt naar de kledingrekken. Gedachteloos schuift ze hangertjes opzij.
“Sorry,” zegt ze dan.
“Ik bedoel het niet zo. Dacht je dat ik het niet anders had gewild? Er gaat geen dag voorbij dat ik me niet afvraag wat ik anders had moeten en kunnen doen. Geen dag.” Ze draait zich om.
“Waarom prik jij toch altijd overal doorheen, Anne-Wil?” En ze haalt een poederdoos uit haar tas en veegt voorzichtig de mascara weg die door haar tranen is uitgelopen.
Donderdag
Daniël heeft gezegd dat hij om een uur of zes zal komen. Ik heb me gehaast om op tijd thuis te zijn, zodat ik nog voor die tijd zoveel mogelijk aan het eten kan doen. Het is een mooie avond. De warmte van de dag is blijven hangen omdat er bijna geen wind is. Ik ga aan tafel zitten en pak de krant waar ik nog geen tijd voor heb gehad. Dinky gaat naast me liggen op de warme tegels. Ik aai hem gedachteloos en vraag me af waar Daniël blijft. Om kwart over zeven word ik ongerust. Niets voor Daniël om zonder bericht weg te blijven. Ik sta op en zet de sproeier aan. Het geluid van de druppels op de bladeren van de struiken heeft iets rustgevends. Het laatste zonlicht geeft de tuin een gouden gloed. Hoe oud moet je zijn om niet meer kwetsbaar te zijn voor gevoelens van jaloezie en angst om degene van wie je houdt kwijt te raken? Pas om acht uur hoor ik zijn auto de straat inrijden en voor de deur stoppen. Even later staat hij voor me, en ik zie aan zijn gezicht dat hij gehaast is, en geïrriteerd.
“Sorry,” zegt hij, “Ik kon niet eerder wegkomen. Barbara denkt altijd dat ze pas begrepen wordt als ze alles tien keer heeft verteld. En het leek me niet tactvol jou vanuit haar huis te bellen dat het later zou worden.”
“Je hebt gelijk,” zeg ik.
“Het is veel tactvoller om gewoon een paar uur te laat te komen.” Daniël kijkt me verbaasd aan.
“Anne-Wil,” zegt hij, “doe me een plezier en begin niet ook.”
“Met wat?” vraag ik.
“Met vrouwengedoe,” zegt hij.
“Met verongelijkt zijn en alles eindeloos willen uitpraten. Ik kan er even niet tegen. Sorry.” Ik kijk naar hem en merk tot mijn verbazing dat ik ineens verschrikkelijk kwaad ben. Hij staat op.
“Zal ik de wijn even uit de koelkast halen?” vraagt hij.
“Nee,” zeg ik.
“Dat lijkt me geen goed idee. Ik heb het gevoel dat ik vanavond geen leuk gezelschap voor je zal zijn. Verongelijkt misschien wel, en zeker met de behoefte iets uit te praten. Dus je kunt veel beter weggaan voordat ik je ga irriteren.” Ik hoor het mezelf zeggen en ben er misschien nog wel verbaasder over dan Daniël.
“Laten we alsjeblieft geen ruzie maken,” zegt hij.
“Dat ben ik ook helemaal niet van plan,” zeg ik.
“Maar mijn mond houden als me iets dwars zit, alleen omdat ik anders ongezellig word gevonden, gaat me te ver.” Hij kijkt me aan, z’n gezicht staat strak. Zonder nog iets te zeggen draait hij zich om en loopt de tuin uit.
Zondag
Als ik met Dinky thuiskom van een morgenwandeling over de hei hoor ik de telefoon gaan. Terwijl ik de sleutel in het slot steek, word ik ineens zenuwachtig. Het moet Daniël zijn, dat kan bijna niet anders. Als ik eindelijk de deur open heb, houdt het bellen op. Verslagen sta ik in de gang. Wat moet ik doen? Hem opbellen, in de hoop dat hij het was? Nu is het tijd om mijzelf even streng toe te spreken. Als Daniël mij wil spreken zal hij heus nog wel een keer bellen. Er is geen reden om rond te lopen als een schoolmeisjes dat ruzie met haar vriendje heeft, daarvoor is de reden van onze verwijdering veel te serieus, iedere keer als ik terugdenk aan de geïrriteerde manier waarop Daniël het woord ‘vrouwengedoe’ uitsprak, krijg ik opnieuw een akelig gevoel in mijn maag. Zoiets zeg je niet zomaar. Dat komt alleen maar in je op als je het meent. Ik denk aan het verhaal van zijn huwelijk, dat Daniël mij vertelde. Het beeld van hem dat daaruit naar voren kwam, beviel mij totaal niet. De egocentrische, op zijn carrière gerichte man, die er zijn vrouw en kinderen aan opofferde. Was dat werkelijk de man van wie ik was gaan houden? Ik heb toen niet veel gezegd, ook al zat ik vol kritische vragen. Maar ik ging er vanuit dat hij veranderd was. Waarom eigenlijk? Dan gaat opnieuw de telefoon.
“Hoi mam!” hoor ik Manon roepen, en het valt mij op hoe jong en opgewekt haar stem klinkt.
“Mam, je raadt het nooit: Joris en ik wonen weer samen!”
Maandag
Het is een pak van mijn hart, dat het nu in ieder geval met Manon weer goed gaat. In de situatie tussen Bart en Lynn zit voor zover ik weet geen enkele beweging. Bart klinkt somber als ik hem aan de telefoon krijg en Lynn maakt zich met een paar zinnen van het gesprek af als zij opneemt. Ze doet geen enkele poging meer om haar vijandschap ten opzichte van mij te verbergen. Waaraan ik het te danken heb, zal ik wel nooit te weten komen, maar dat doet er ook niet meer toe. Het enige waarop ik nog hoop, is dat Bart erin slaagt om zichzelf eindelijk vrij te maken van de verstikkende greep waarin ze hem heeft.
Vrijdag
“Ben ik nog welkom?” vraagt Daniël. Hij is half verscholen achter een enorme bos rode rozen. Ik kijk ernaar en krijg een wee gevoel in mijn maag. Een beetje alsof ik in huilen zou willen uitbarsten. Hij zou in plaats van rozen net zo goed een groot kartonnen bord om zijn hals kunnen hangen, waarop geschreven staat: ‘lk begrijp absoluut niet waarom je zo boos was! Ik zei toch niks bijzonders?’ Ik doe de deur open.
“Kom binnen,” zeg ik. Hij legt de bloemen in mijn armen.
“Het spijt me,” zegt hij.
“Ze zijn mooi,” zeg ik, en loop ermee naar de keuken. In ieder geval geeft het afsnijden van de stelen mij een beetje tijdwinst. Daniël leunt tegen de keukentafel. Ik zie aan zijn gezicht dat hij teleurgesteld is.
“Je bent nog steeds boos hé?” zegt Daniël. Ik denk even na.
“Boos is het woord niet,” zeg ik.
“Wat is het woord dan wel?” wil Daniël weten.
“Geschokt, geloof ik,” zeg ik.
“Luister,” zegt Daniël, “ik gebruikte een onhandig woord en jij bleef er bijna in. Wat moet ikdoen om het goed te maken? Ik ben altijd een zakenman geweest, Anne-Wil. Er zijn zo veel dingen aan mij voorbij gegaan. Ik heb met oogkleppen op geleefd. En waar ik me al helemaal niet in verdiept heb is in…”, hij houdt abrupt op met praten.
“Vrouwengedoe…”, zeg ik. We kijken elkaar aan. Er trilt iets om zijn mond, iets dat op een beginnende lach lijkt. Bij mijn eigen mond voel ik iets dergelijks gebeuren. En dan is het niet meer te houden. Het wordt een lachbui die meer iets van een ontlading heeft, en als ik snik van het lachen zit er ook huilen in.
“Nee,” protesteer ik als Daniël zijn armen om me heen slaat.
“Ik weet het,” zegt hij.
“We gaan dit vrouwengedoe tot op de bodem uitpraten, wanneer je wilt, maar nu moet ik je even zoenen, want ik heb je wel zo verschrikkelijk gemist!”
Zaterdag
Ik moet me haasten om op tijd de boetiek te kunnen openen. Als ik voor het weggaan nog even naar de slaapkamer loop, is Daniël net wakker. Ik buig mij over hem heen, en zoen zijn slaperige ogen.
“Vanavond kom ik weer,” zegt hij.
“Dan hebben we alle tijd om te praten.”
“Ja,” zeg ik, strijk de haren van zijn voorhoofd, geef hem nog een zoen en verdwijn. Eigenlijk ben ik niet zo zeker van dat praten. Ik heb het gevoel dat Daniël heel goed begrijpt wat er gebeurd is en waarom. Of ik daar gelijk in heb zal ik eerder merken aan gebeurtenissen die nog moeten komen, dan uit het bespreken van de gebeurtenissen die achter ons liggen.
Woensdag
‘s-Avonds na het eten fietsen Ellen en ik wel eens naar elkaar toe. Voor een kopje koffie en een babbeltje. Meestal niet langer dan een uurtje en niet vaker dan eens in de paar weken. Maar vanavond zien we elkaar eindelijk wat langer. Ellen wil barbecuen, heeft ze aangekondigd. Ik zeg dat het mij enig lijkt, zo’n barbecue met z’n tweeën. Thuis heb ik wat sausjes gemaakt, en samen maken we paprika’s en uien schoon en snijden ze in stukjes voor aan de spies.
“Vroeger deden we dit alleen als we met veel mensen waren,” zegt Ellen.
“Maar ik dacht ineens: waarom doe ik allerlei leuke dingen niet meer sinds ik alleen ben? Ik zit ‘s-avonds ook nooit meer in de tuin als het donker is. Ik vond het altijd zo enig als er iemand bij me was. Maar in m’n eentje voel ik me zo zielig. Zo van: vrouw alleen met glas wijn.” Ik merk dat ze geen antwoord van mij verwacht. Ondertussen hebben we een paar spiesen klaar.
“Zullen we dan maar?” zegt ze. We staan aan weerszijden van de barbecue om in te grijpen als ze dreigen te vallen.
“Wat denk jij?” zegt Ellen na een tijdje. Ik zeg dat ze me heerlijk lijken. We zitten tegenover elkaar aan de tuintafel.
“Zo,” zegt Ellen tevreden, “dft kan ik voortaan ook alleen af!”
Donderdag
Daniël is weer op stap. Deze keer naar Italië, waar het bedrijf waarvoor hij werkt ook al druk zaken doet. Dat hij een paar dagen weggaat, bevalt me eigenlijk wel. Na onze aanvaring lijkt het me goed om elkaar even wat ruimte te geven. Hij doet aandoenlijk zijn best om te zijn wat hij denkt dat ik wil dat hij is. Dat klinkt ingewikkeld en dat is het ook. Vooral omdat het enige wat ik graag wil is, dat hij begrijpt wat ik bedoel en niet dat hij er maar zo’n beetje naar gokt.
“Je moet niet te veel van een man verwachten,” heeft Manneke gezegd, toen ik met haar praatte over de botsing die ik met Daniël had.
“Mannen zijn nou eenmaal zoals ze zijn. Die kunnen een aantal dingen niet begrijpen. Gewoon omdat het ze eigenlijk ook niets interesseert.” Ikzeg dat ik het geen excuus vind.
“Je moet het zelf weten,” zegt ze. En dan zegt ze iets dat me intens schokt: “Ben je vergeten dat Rob ook niet echt een moderne man was?” Ik kijk haar sprakeloos aan.
“Lieverd, dat weet je toch nog wel? Hij wilde niet eens dat je bleef werken toen je de kinderen kreeg.” Ik lig die hele nacht wakker in bed. Nu Manneke het verteld heeft, herinner ik mij het ook. Hoe is het dan mogelijk dat ik het zo totaal ben vergeten? Ben ik hem na zijn dood dan echt zo gaan idealiseren?
Zondag
Ik heb voor het eerst in dit seizoen de open haard weer aan, ook al is het de hele dag stralend weer geweest. Maar de avonden zijn koud, en ik hou van het gedoe met houtblokken en het kijken naar de vlammen eromheen. Daniël is bruin teruggekomen uit Italië. Tussen de besprekingen door heeft hij ook veel op terrassen gezeten, vertelt hij. Ik luister naar hem en kan zien dat hij niet echt met zijn gedachten bij het gesprek is. Ik ken hem goed genoeg om te weten dat iets hem dwarszit, maar het heeft geen zin ernaar te vragen. Daniël kiest zijn eigen momenten, daarin laat hij zich door niemand leiden.
“Het gaat niet goed met Sander,” zegt hij ineens. Ik kijk hem aan en wacht af wat er verder gaat komen.
“Hij was nooit makkelijk, maar sinds dat ongeluk is hij onmogelijk geworden. We maken ons grote zorgen, Barbara en ik.”
“Wat is er dan met hem?” vraag ik. En Daniël vertelt dat Sander in de afgelopen tijd steeds meer is gaan drinken.
“Te veel geld, te weinig te doen,” zegt Daniël bitter. Hij ziet me kijken en zegt: “Ja, ik weet het. Dat geld krijgt hij van Barbara. Ze heeft geprobeerd om hem minder te geven. Maar dat is zo’n rel geworden, dat ze het niet door durfde te zetten. Ze kan niet tegen hem op. En ze houdt ook te veel van hem om hem de deur uit te zetten. Trouwens, wat zou er den van hem terechtkomen? Iemand van zijn leeftijd laat zich de wet niet meer voorschrijven. Maar ik kan zien hoe het Barbara sloopt. Ik had haar een ander leven toegewenst dan dit.” Hij zucht.
“Ik kan niet anders dan haar zoveel mogelijk steunen.”
“Ja,” zeg ik, “ik begrijp het.” Zijn verhaal heeft gemengde gevoelens in mij opgeroepen. Ik vraag me af wat het in de praktijk gaat betekenen dat Daniël zijn ex-vrouw zoveel mogelijk zal steunen. Hij kijkt mij aan.
“Begrijp je het echt?” vraagt hij. En opnieuw zeg ik: “Ja,” maar het zware gevoel in mijn maag blijft.
Dinsdag
Bart zegt dat het nu eindelijk uit is tussen Lynn en hem. Zijn stem klinkt toonloos als hij het vertelt. Hij kon het niet meer aan, zegt hij. Lynn trok zich werkelijk nergens meer iets van aan. Het enige dat haar interesseerde, was het geld dat hij haar iedere maand gaf.
“Ik heb een kamer gevonden,” zegt hij.
“Het is niet veel, maar nu kan ik tenminste rustig iets anders zoeken.” Als ik vraag hoe hij zich voelt, zegt hij dat hij het niet zeker weet. Soms opgelucht, omdat de breuk er al zolang aan zat te komen, maar meestal somber.
“Over een paar weken kom ik naar Nederland,” zegt hij, “kan ik dan bij jou logeren, mam?” Ik zeg dat ik mij erop verheug om hem weer eens te kunnen verwennen.
“Als ik jou niet had, mam!” zegt hij. En hij lacht, zonder dat er ook maar iets van vrolijkheid in klinkt.
Woensdag
De hele dag is het druk in de boetiek, en ik ben er blij om. Nu heb ik tenminste geen tijd orn na te denken over wat Daniël me vertelde. Ik neem het mezelf kwalijk dat ik meteen aan mezelf dacht, toen Daniël zei dat hij zijn ex-vrouw zoveel mogelijk zal steunen nu er zulke grote problemen zijn met hun zoon. En aan wat de gevolgen ervan zullen zijn voor onze relatie. Om de een of andere reden heb ik vanaf het begin van onze relatie het gevoel gehad dat Barbara Daniël nog steeds als haar man beschouwd. Ik weet dat ze het moeilijk met hem heeft gehad. Dat hij haar in veel opzichten al in de steek liet voordat ze uit elkaar waren. En ik weet ook dat zij het is geweest die uiteindelijk de beslissing heeft genomen om uit elkaar te gaan. Volgens Daniël is het daarna nooit meer serieus iets geworden meteen man. Zodra er ook maar een man in de buurt van zijn moeder kwam, begon Sander zich onmogelijk te gedragen. Hij liep een keer weg. Hij weigerde om naar school te gaan. Nu hij volwassen is, bespeelt Sander nog steeds het gevoel van zijn moeder. Nu is hij de ongelukkige jongeman, die niets van zijn leven kan maken door wat het verleden hem heeft aangedaan. Maar een klein, gemeen stemmetje diep in mij zegt: van wie heeft hij dat eigenlijk, dat bespelen van de gevoelens van anderen? Want ik durf er iets onder te verwedden dat Barbara op een veel subtielere manier dan haar zoon óók bezig is met het bespelen van iemands emotie. En jammer genoeg heb ik de pech dat diegene mijn vriend is.
Vrijdag
Jaap en Sonja hebben gevraagd of ik met Daniël kom eten.
“Sinds die man in je leven is, zien we je bijna niet meer!” heeft Jaap verwijtend gezegd.
“Niks voor jou, Anne-Wil, om mensen te laten vallen!” Hij zegt het met een lach, maar de ondertoon van ernst is duidelijk.
“Ik hoop dat je de kinderen nog herkent,” zegt Sonja. En ik til beurtelings Maarten en Thijmen op en knuffel ze.
“Wat zijn jullie groot geworden!” zeg ik.
“Tja…” zegt Sonja veelbetekenend.
“Jij had ook wel eens bij mij langs kunnen komen,” zeg ik. Het is niet onaardig bedoeld, maar het wordt me ineens te veel om telkens weer hetzelfde verwijt aan te moeten horen. Het is even stil in de kamer. Ik zie Jaap en Daniël naar me kijken en Sonja een blos krijgen.
“Heb je gelijk in,” zegt Jaap. En tegen Daniël: “Heb jij die zus van mij zo assertief gemaakt?”
“Was niet nodig,” zegt Daniël, “ze kan heel erg goed voor zichzelf opkomen!” Nu is het mijn beurt om te blozen.
”Ik moet er even aan wennen,” zegt Sonja.
“Maar je hebt gelijk. Jij hebt net zoveel recht om ons iets te verwijten.”
“Als we nu eens helemaal niemand iets verwijten?” stelt Jaap voor. Ik ben blij dat hij de situatie redt. De woorden van Daniël hebben mij verbaasd. Is dat werkelijk wat hij vindt? Dat ik voor mezelf op kan komen? Dat is nou nooit een seconde in me opgekomen, maar eerlijk gezegd bevalt het me wel.
Zondag
“Kind, wat gezellig!” zegt Inez. Ze ziet er goed uit. Omdat ze graag in de zon zit, heeft haar huid ondanks de slechte zomer toch een kleurtje gekregen. Maar mager is ze wel. Als ik haar hand in de mijne houd, terwijl ik haar een zoen geef, heb ik het gevoel dat haar botjes zullen breken als ik even te veel druk. Als we koffie zitten te drinken, vertelt Inez dat ze regelmatig bezoek krijgt van Kees van Vloten. Sinds zijn moeder is overleden, voelt hij zich duidelijk eenzaam.
“En we kunnen goed met elkaar opschieten,” zegt ze.
“Je weet dat ik het altijd jammer heb gevonden dat het niets is geworden tussen jullie. Hij informeert altijd naar je. Wie weet, kind, het kan zo raar lopen in het leven.” Ik zeg maar niet dat het wel heel erg raar moet lopen, wil er ooit nog iets romantisch opbloeien tussen Kees en mij.
Dinsdag
Het eerste dat mij opvalt, is dat Barts gezicht alweer ouder is geworden dan ik mij herinner. Alsof hij daar in Engeland een spoedcursus volwassen worden heeft gevolgd. In stilte bedenk ik dat het nu maar eens moet ophouden, en dat het tijd wordt dat hij weer een beetje plezier krijgt in zijn leven. Met of zonder vriendinnetje. Maar ik zeg niets. Bij vorige gelegenheden heb ik al gemerkt dat Bart dichtklapt zodra ik persoonlijke opmerkingen ga maken. Hij houdt van mij, dat blijkt uit allerlei dingen, maar mijn moederrol is teruggebracht tot die van iemand die veel luistert en vooral weinig zegt. In wat voor problemen hij ook verzeilt, hij wil er op eigen kracht weer uitkomen, en zeker niet aan de hand van zijn moeder. Ik kijk naar hem terwijl hij vertelt over zijn werk, dat hem bevalt. Dan vraagt hij hoe het met mij en Daniël gaat.
“Heel goed,” zeg ik. Hij kijkt me onderzoekend aan.
“Echt waar,” zeg ik. En ik verbaas me erover dat hij mij zo goed kent dat hij uit twee woorden al kan afleiden dat het weliswaar goed gaat, maar nou ook weer niet zo héél goed als ik hem wil laten geloven.
Woensdag
Na zijn verhaal over de problemen met Sander is Daniël niet meer op het onderwerp teruggekomen. Maar in gedachten is hij er nog steeds mee bezig. Ik merk het aan kleine dingen, een zekere verstrooidheid.
“Sorry, ik lette even niet op,” als ik hem iets aan het vertellen ben. Het maakt dat ik me een beetje buitengesloten voel, en ik vraag me af of ik misschien hetzelfde doe jnet hem als er problemen met mijn kinderen zijn. Maar nee, ik weet zeker dat het niet zo is. Ik vertel hem wat me hoog zit, maar dat staat het genieten van ons samenzijn niet in de weg.
Zaterdag
“Hoe was het gisteravond?” vraag ik aan Daniël, die met een glas sherry in zijn hand bij de haard zit. Hij haalt zijn schouders op.
“Matig. Ik had er meer van verwacht. Sander is nog geslotener geworden dan hij al was. Het is zo moeilijk om écht over iets te praten met hem.”
“Maar je kunt toch niet verwachten dat hij zijn hart bij je uitstort, omdat je eens een keer tijd voor hem hebt?” zeg ik. Ik zie aan Daniels gezicht dat mijn opmerking hem irriteert.
“Wat moet ik dan doen?” vraagt hij.
“Ik heb nu eenmaal weinig tijd.”
“Je hebt vooral weinig geduld,” zeg ik, “en dat is een stuk erger dan dat je weinig tijd hebt. Je denkt dat je in een paar uur van alles en nog wat kunt inhalen: belangstelling, aandacht, emoties. Maar zo werkt het niet. Bij mij in elk geval niet. En als ik je zo hoor praten, werkt het bij Sander ook niet zo.” Daniël gooit een houtblok in het vuur, en de zo zorgvuldig opgebouwde piramide stort in elkaar.
“Zou dit symbolisch zijn?” vraagt hij. Ik geef geen antwoord. Hij gaat weer rechtop zitten.
“Heb jij ook het gevoel dat het de laatste tijd niet meer zo goed gaat tussen ons?” vraagt hij.
“Ja,” zeg ik, “dat gevoel heb ik ook.” Ik voel het bloed bonzen bij mijn slapen, omdat ik dit gesprek al heel lang heb zien aankomen. We zitten tegenover elkaar.
“Ik denk dat het door mij komt,” zegt Daniël.
“Ik heb te veel aan mijn hoofd. Mijn werk en jou, dat ging nog net. Nu is plotseling de zorg voor Sander er weer bijgekomen. En de aandacht die Barbara claimt. Als ik bij de een ben, heb ik het gevoel dat ik de ander tekort doe.” Hij kijkt mij aan alsof hij van mij een verlossende uitspraak verwacht.
“Daniël,” zeg ik, “wil je dat wij er een punt achter zetten?” Mijn mond voelt droog, ik krijg de woorden met moeite naar buiten. Aan zijn gezicht zie ik dat hij schrikt.
“Néé!” zegt hij.
“Natuurlijk niet. Je denkt toch niet echt dat ik daarop aanstuurde, Anne-Wil, ik moet er niet aan denken! Wil jij ermee ophouden? Is dat het wat je eigenlijk bedoelt? Wil je dat?”
“Nee,” zeg ik, “dat wil ik niet. Maar zoals het nu gaat, werkt het ook niet.” Hij ziet er ongelukkig uit.
“Ik weet het,” zegt hij.
“Ik moet proberen het op te lossen.” Hij gaat naast mij zitten, slaat zijn arm om me heen en trekt mij tegen zich aan.
“We komen er wel uit,” zegt hij. Maar zijn stem klinkt alsof hij er zelf nauwelijks in gelooft.
Zondag
Halverwege de dag moet Daniël al weg. Ik vraag niet waarom en hij vertelt het niet. Er was een tijd dat het vanzelfsprekend was dat we veel van elkaar wisten. Ik vroeg hem dingen uit belangstelling. Hij vertelde waar hij mee bezig was, wat hij deed, wie hij ontmoette, omdat hij er graag met mij over wilde praten. Nu durf ik niet eens meer een simpele vraag te stellen. Uit angst dat hij het als een verhoor zal beschouwen. Als we afscheid nemen, staan we even tegen elkaar aan.
“Ik zie je gauw weer,” zegt hij.
“Ja,” zeg ik. Maar als hij de tuin uitloopt, heb ik het gevoel dat ons afscheid iets definitiefs heeft.
Dinsdag
Zondagavond laat, ik lag net in bed, heeft Daniël nog gebeld.
“Ik weet niet hoe het met jou is, maar ik voel me niet echt prettig over ons gesprek,” zei hij.
“We hadden er verder over door moeten praten. Nu hebben we het laten hangen bij de constatering dat onze verhouding niet meer is wat het is geweest. We moeten dit niet tussen onze handen door laten glippen, Anne-Wil.” Ik ging overeind zitten, propte met één hand een kussen in mijn rug.
“Zeg eens iets,” zei Daniël.
“Ik weet niet wat,” zei ik.
“Ik ben het met je eens, maar in een verhouding moet je tijd en energie stoppen, heb ik altijd gehoord. En volgens mij heb je van allebei niet veel te bieden op het ogenblik.” Nu is hij even stil.
“Betekent het dat we er dan net zo goed mee kunnen ophouden?” vraagt hij dan.
“Als je de makkelijkste oplossing zoekt, is dat een goede,” zeg ik. Ik voel mijn gezicht gloeien. Het is alsof ik langs de rand van een afgrond loop, en toch wil ik mijn woorden niet terugnemen.
“Begrijp je niet hoe moeilijk het voor mij is dat zoveel mensen me claimen?” vraagt hij. Ik haal diep adem.
“Ik claim jou niet, Daniël,” zeg ik.
“Als je het zo voelt, moeten we er echt onmiddellijk mee ophouden. De enige reden waarom je naar mij toe moet komen is omdat je het graag wilt. En anders kun je wegblijven.”
“Je bent boos,” zegt Daniël.
“Nee,” zeg ik, “ik ben verbijsterd. Misschien moet je een tijdje op een onbewoond eiland gaan zitten om na te denken over wat er belangrijk voor jou is in je leven. Misschien lukt het je dan ook om schuldgevoel en liefde uit elkaar te houden.”
“Wat bedoel je,” zegt Daniël scherp.
“Ik bedoel dat ik de indruk heb dat je zoveel tijd aan Barbara besteedt omdat je je schuldig voelt over alle fouten die je indertijd in je huwelijk hebt gemaakt. Of misschien hou je nog steeds van haar. Dat is ook iets wat je eens moet uitzoeken. Want ik claim je niet, en ik heb liever dat je wegblijft totdatje zeker weet dat je een relatie met mij wilt. Een echte, bedoel ik.”
“Wil je dat we elkaar een tijdje niet zien?” vraagt hij.
“Ik bedoel dat ik een echte relatie met je wil of geen relatie,” zeg ik. Nu zijn we allebei een hele tijd stil.
“Goed,” zegt Daniël dan, “laten we dat dan maar proberen. Maar reken erop dat ik razendsnel weer bij je voor de deur sta.”
“Ik hoop het,” zeg ik zacht.
“Ik ook,” zegt hij. En dan: “Ik hou van je, Anne-Wil.”
“Ik ook van jou,” zeg ik. En zonder verder nog iets te zeggen leggen we neer.
Woensdag
“Je bent gek!” zegt Ellen.
“Waar ben je eigenlijk op uit, een prins op een wit paard? Je had een fantastische vent. Oké, laat hij niet in alle opzichten zijn wat je zoekt, maar dat vind je toch niet. Nooit. En dat gedoe met die ex, wat kan het je schelen? Oude liefdes zijn nooit gevaarlijk, hooguit hinderlijk. Voor de nieuwe moet je oppassen. En als je zo’n man laat loslopen is de kans groot dat hij een nieuwe liefde vindt. Sufferd!” Ze is oprecht verontwaardigd.
“Ik moet nog zien dat het in orde komt, als jullie allebei van die stijfhoofden zijn!”
Vrijdag
Hanneke belt er speciaal over op. Ze heeft Daniël zien lopen met een vrouw.
“Niks bijzonders hoor,” zegt ze er meteen troostend achteraan. Maar ze kon wel zien aan de vertrouwde manier waarop ze met elkaar praatten, dat ze elkaar goed kenden.
“Is het soms uit tussen jullie?”
“Min of meer,” zeg ik.
“Oh,” zegt Hanneke. En dan kordaat: “Ik kom vanavond bij je. We hebben elkaar zolang niet gezien. En je klinkt alsof je behoefte hebt aan gezelschap.”
“Wat lief van je,” zeg ik.
“Ja, ik zou het wel fijn vinden als je zou komen, en we hoeven toch niet per se over Daniël te praten.”
“Kind, van mij hoefje niets,” zegt Hanneke.
“Het enige wat ik wil, is dat je een paar uur niet kan tobben.”
Zondag
“Mogen we binnenkomen?” vraagt Manon. Ze draagt Robbie in een stoeltje, hetzelfde waarin ze hem ook altijd op de achterbankvan de auto vastzet,Ze installeert Robbie in de kamer, terwijl ik de keuken inloop om koffie te zetten.
“Wat is er aan de hand, mam?” vraagt Manon, als we even later naast elkaar op de bank zitten. Haar ogen dwingen de mijne om niet weg te kijken, en een uitvlucht te verzinnen. Ik haal mijn schouders op.
“Ruzie met Daniël?” vraagt ze.
“Nee,” zeg ik, “geen ruzie.”Ze kijkt me scherp aan.
“Is het uit?” Ik hoor het ongeloof in haar stem.
“Min of meer,” zeg ik.
“Mem,” zegt ze, “dat kan niet. Jullie passen zo perfect bij elkaar!”
“Dat dacht ik ook een tijdje,” zeg ik, en schraap mijn keel. Het is alsof die ineens is opgezet, mijn woorden komen er maar met moeite doorheen.
Dinsdag
Natuurlijk denk ik steeds maar weer opnieuw aan de laatste gesprekken met Daniël. Wat was het uitgangspunt? Hoe kwamen we in zo’n korte tijd tot een zo ingrijpend besluit? Wat had ik kunnen doen om het gesprek een andere wending te geven? Ik realiseer mij dat ik zelf een paar keer over ‘ophouden’ ben begonnen. En ik weet ook waarom ik dat zei. De Daniël op wie ik verliefd was geworden, is veranderd in een man in verwarring. Een man die heen en weer wordt geslingerd tussen zijn gevoelens. Hoe vaak en intens ik er ook over nadenk, telkens kom ik tot dezelfde conclusie: Daniël moet de tijd en de rust krijgen om over zichzelf en onze relatie na te denken. Dat is de reden dat ik een stap terug heb gedaan. Maar achteraf betwijfel ik of dat gebaar zin zal hebben. Want Barbara, noch zijn zoon zullen zo’n zelfde stap zetten. En de ruimte die ik Daniël gegeven heb, hebben zij waarschijnlijk nu al opgevuld.
Donderdag
Het is koud en nat aan de andere kant van het raam. Op weg naar de boetiek kom ik langs etalages met afwisselend Sinterklaas- en Kerstversieringen. Het geeft mij een onaangenaam gevoel. Ik zie als een berg tegen de decembermaand op. En het laatste waar ik behoefte aan heb, is er nu al mee geconfronteerd te worden. Ik weet dat de kinderen en mijn vrienden niet zullen toestaan dat ik alleen ben met de feestdagen. En toch is dat, wat ik op dit moment het liefste zou willen. Ik heb geen behoefte aan gezelschap. Ik wil niet praten. Ik loop, als ik maar even gelegenheid heb, uren met Dinky over de hei en kom kletsnat en buiten adem thuis. Met het gevoel dat ik tenminste weer een beetje leef, dat ik werk heb en iedere ochtend op tijd in de boetiek moet zijn. Dat is op dit moment misschien het enige houvast dat ik heb.
M
Zondag
Inez is jarig. Ik ben vroeg naar haar toegegaan, er wordt een koffiepartij voor haar georganiseerd en ze wil graag dat ik daarbij ben. Maar als ik met een grote bos bloemen het restaurant binnenkom, is ze er niet. Ik vind haar in haar kamer, weggedoken in de grote stoel van vader, haar gezicht wit weggetrokken.
“Wat is er Inez? Je bent toch niet ziek?” vraag ik bezorgd. Ze zegt dat ze op het punt stond om naar het restaurant te gaan en zich toen ineens zo vreemd duizelig voelde.
“Het is alweer over,” zegt ze, en probeert te glimlachen. Ik zeg dat ik vind dat er even een dokter naar haar moet kijken, maar ze wil niet dat ik iemand waarschuw.
“Ga je dan morgen wel even naar de dokter?” vraag ik, en ze belooft het te doen. We lopen samen naar het restaurant. De eerste die ik zie als ik binnenkom is Kees. Hij staat op, maakt een soort buiginkje in mijn richting en kust Inez op beide wangen. Ik kan zien dat ze elkaar goed kennen. Misschien dat Inez in zijn leven de rol van zijn overleden moeder heeft overgenomen. Dan keert hij zich naar mij.
“Hallo,” zegt hij.
“Dag Kees,” zeg ik. Zoals vaak is er iets onhandigs tussen ons, alsof we bij de meest simpele zinnen over ieder woord moeten nadenken. We gaan zitten, Inez tussen ons in. Ze ondergaat stralend de gelukwensen en cadeautjes. Maar als ze denkt dat er niemand op haar let, zie ik dat ze haar ogen heel even sluit, en er een trek over haar gezicht glijdt alsof ze pijn heeft.
Maandag
Ik heb toch even het tehuis gebeld en de directrice verteld dat ik mij zorgen maak om Inez. Ze belooft een oogje in het zeil te houden.
“Voor zover ik weet gaat het heel goed met haar,” zegt ze.
“Gezien haar leeftijd natuurlijk.”
“Natuurlijk,” zeg ik, en zie Inez’ gezicht voor me, en de pijnlijke trek om haar mond.
Dinsdag
Daniël belt op als ik al bijna slaap.
“Hoe gaat het met je?” vraagt hij. Ik zeg dat het goed gaat, want hoe kan ik uitleggen dat ik mij in geen jaren zo ellendig heb gevoeld als sinds ons besluit om elkaar niet meer te zien? Hij vraagt of ik het erg vind dat hij belt. Ik praat zo kortaf, vindt hij.
“Het spijt me,” zeg ik, “dat is niet de bedoeling. Maar het overviel mij zo, ineens jouw stem door de telefoon.” En ik vraag hoe het met hem gaat. Hij is eerlijker dan ik zoeven was, en zegt dat het hem zwaar valt om zijn rustpunt bij mij kwijt te zijn. Dat van alle mensen om hem heen ik degene ben die hij het minst kan missen. Maar het heeft in ieder geval één winstpunt opgeleverd: het contact met Sander is een stuk beter nu ik van het toneel verdwenen ben. Ik kan mijn oren niet geloven. Van het toneel verdwenen…Ziet Daniël de situatie zo! “Ben je er nog?” vraagt Daniël.
“Wat heb je eigenlijk aan Barbara en Sander verteld over ons?” vraag ik.
“De waarheid natuurlijk, dat wij geen relatie meer hebben,” zegt hij. Ik haal diep adem.
“Fijn dat het in ieder geval vruchten afwerpt,” zeg ik.
“Wie weet hoe mooi het nog tussen Barbara en jou gaat worden. Nu ik van het toneel verdwenen ben. Als je het niet erg vindt leg ik neer, ik moet morgen weer vroeg op.”
Donderdag
Ik herken haar pas als ze haar hand naar mij uitsteekt.
“Nouchka, de dochter van Daniël,” zegt ze.
“Kan ik u even spreken?”
“Natuurlijk,” zeg ik. We gaan in het kantoortje zitten.
“Ik wil me nergens mee bemoeien,” zegt ze, “maar ik vind het zo erg dat het uit is tussen pappa en u. Hij doet wel heel stoer, maar ik kan aan hem zien dat hij het heel erg vindt.” Ze aarzelt.
“Het ging zo goed met hem de laatste tijd. Ik kon zien dat hij happy was, sinds hij met u omging. Sinds u in zijn leven kwam was alles voor ons allemaal ineens veel duidelijker, ook al hadden mamma en Sander er moeite mee. Maar daar was gewoon niets aan te doen, daar waren ze wel overheen gekomen. En nu is alles ineens weer zo ingewikkeld. Pappa doodongelukkig, mamma probeert weer aan te pappen, Sander fietst er zo’n beetje tussendoor. En u…” ze aarzelt.
“Wat is er met mij?” vraag ik.
“U ziet er ook niet echt gelukkig uit,” zegt ze.
“Ik weet niet wat er fout is gegaan tussen pappa en u. Maar volgens mij passen jullie bij elkaar.” Ze kijkt me aan, tot mijn verbazing zie ik dat ze boos is.
“Waarom doen volwassenen toch altijd zo stom!” zegt ze fel.
Vrijdag
“Ben jij ook onder handen genomen door Nouchka?” vraagt Daniël.
“Ja,” zeg ik, “ze is gisteren bij mij in de boetiek geweest. Ze vroeg zich af waarom volwassenen altijd zo stom doen.”
“Dat vraag ik me de laatste tijd ook steeds vaker af,” zegt Daniël, “en dan denk ik vooral aan mijzelf.” Stilte.
“Ben je er nog?” vraagt Daniël.
“Natuurlijk,” zeg ik, en kijk naar het doosje lucifers in mijn handen.
“Waarom zeg je dan niets?” wil Daniël weten.
“Omdat alles wat ik de laatste tijd tegen je zeg verkeerd uitpakt,” zeg ik.
“Ik wil dingen zeggen die ons dichter bij elkaar brengen, en in plaats daarvan wordt de kloof tussen ons steeds groter.”
“Daar heb ik over na lopen denken,” zegt Daniël.
“Om de een of andere reden is ieder gesprek aanleiding voor een misverstand. Misschien praten we te veel. Wat denk jij?”
“Ik denk niet dat het dat is,” zeg ik. Hij is even stil.
“Ik zou eigenlijk naar jou toe willen komen,” zegt hij dan.
“Nu?” vraag ik.
“Waarom niet?” vraagt Daniël. Ik denk even na, maar werkelijk, ik zou ook niet weten waarom niet.
Zaterdag
We zijn voorzichtig met elkaar geweest. Waar we allebei heel duidelijk in waren, was dat we elkaar niet kwijt wilden raken. Maar we wisten ook dat het tussen ons niet om een gewoon ruzietje ging, iets dat je goed kunt maken met een bos bloemen en een omhelzing. Daniël heeft gezegd dat weinig dingen hem zo irriteren als praten over ‘de relatie’.
“Een relatie is niet iets om over te praten, maar iets om te doen,” heeft hij gezegd. Ik heb geantwoord dat die uitspraak misschien wel goed klinkt, maar in feite onzin is. Bovendien, hoe stelt hij zich ‘een relatie doen’ eigenlijk voor? Daniël vindt dat je moet proberen het goed te hebben samen. Als je van elkaar houdt, lossen de geschilpunten vanzelf wel op. Toen hij dat zei, voelde ik de moed in mijn schoenen zinken. We zaten tegenover elkaar, en ik was blij om de fysieke afstand die dat schiep. Want het was zo verleidelijk om mee te gaan in wat hij zei: ‘Een relatie doen…!’ Naast hem gaan zitten, zijn armen om mij heen, niet meer nadenken maar van elkaar genieten. En vooral over niets praten dat onaangenaam is. Het was alsof Daniël mijn gedachten kon raden.
“Ik ben misschien een ouderwetse man,” zei hij, “maar zo ben ik nou eenmaal. Ik ben een doener, geen prater, en ik geloof niet dat ik wil veranderen.” En ik, ineens vergetend dat ik op mijn woorden wilde passen, zei fel dat we dan net zo goed meteen afscheid konden nemen.
“Wat wil je dan?” vroeg Daniël geschokt.
“Ik wil praten over dingen die belangrijk zijn voor jou en mij,” zei ik.
“Jouw idee van een relatie is totaal anders dan de mijne.” Hij dacht even na.
“Je wilt dat ik meer tijd aan jou besteedt?” vroeg hij toen. En met een zwaar gevoel in mijn maag realiseerde ik mij dat hij absoluut, maar dan ook totaal niet begreep waarover ik praatte.
Zondag
Lange wandeling met Manneke. Ze heeft aandachtig geluisterd naar mijn verslag van het gesprek met Daniël. Wat haar opvalt, zegt ze, is dat Daniël weliswaar geen idee heeft van wat ik bedoel, maar wel zijn best doet om het te begrijpen.
“Dat gaat dus tijd kosten,” zegt ze.
“Heb je dat ervoor over?”
“Op dit moment wel,” zeg ik.
“Ik mis hem zo verschrikkelijk als ik hem een tijdje niet zie. Er zijn zoveel dingen die ik wél leuk vindt aan hem.”
“Oké,” zegt ze, “neem er dan de tijd voor. Of heb je haast?” Ik zeg dat ik geen haast heb.
“Maar hou wel vast aan dat je belangrijk vindt,” zegt Hanneke.
“Ja,” zeg ik, en denk aan Daniels woorden toen we aan het einde van de avond afscheid namen, mijn hoofd tussen zijn handen: “Ik hou van je,Anne-Wil. Maar je bent niet makkelijk!”
Dinsdag
Saaie dag in de boetiek. Weinig klanten en triest weer aan de andere kant van het raam. Ik denk aan de Kerstmis van een jaar geleden. De eerste Kerstmis samen met Daniël. Ik herinner me hoe nerveus ik was, toen we naar zijn huis reden waar ik voor het eerst zijn kinderen zou ontmoeten. We zijn nu een jaar verder, en de relatie tussen mij en Daniël, die toen nog zo glanzend was, heeft de nodige deuken en krassen opgelopen. Of dat erg is, weet ik niet. Relaties zijn nu eenmaal niet van roestvrijstaal. Twee mensen met totaal verschillende karakters en achtergronden proberen hun leven te delen. Is het gek dat zoiets niet zonder problemen gaat?
De deur gaat open en Ellen staat in de deuropening, blozende wangen van de kou.
“Ik liep langs en je zag er zo eenzaam uit,” zegt ze.
“Ik zat te denken,” antwoord ik.
“Precies wat ik bedoel!” Ze trekt haar jas uit en wrijft haar handen.
“Was je erg geschokt door het nieuws van Manon?” vraagt ze.
“Ik kan me best voorstellen dat je geschrokken bent, maar…” Dan ziet ze mijn gezicht. Ik denk dat ik ineens erg bleek ben geworden. In elk geval schrikt ze.
“Je wilt toch niet zeggen, dat je het niet wéét?”
“Dat ik wat niet weet,” vraag ik. Ellen zwijgt, ze ziet er bezorgd uit, alsof ze haar woorden wel zou willen inslikken.
“Wat is er met Manon,” vraag ik.
“Ik vind dat ze dat zelf aan jou moet vertellen,” zegt Ellen.
“Ik heb er geen seconde aan gedacht dat jij het niet zou weten. Jullie zijn altijd zo vertrouwelijk met elkaar.” Ik bel haar huisnummer. Er wordt niet opgenomen. Ik leg neer en voel iets van paniek in mij opstijgen.
“Je moet het zeggen, Ellen. Dit houd ik niet uit.” En Ellen, ik zie de tegenzin in haar gezicht om iets te vertellen waarvan ze vindt dat het eigenlijk niet kan, zegt: “Manon is weer zwanger!”
Woensdag
Pas gisteravond laat kreeg ik Manon aan de lijn. Ze belde me op. Sandra had haar verteld wat er tussen Ellen en mij was voorgevallen.
“Het spijt me zo, mam,” zegt Manon op de rand van tranen.
“Ik vind het zo rot dat het zo is gegaan. Maar Sandra was bij me, en ze zei dat ze weer zwanger was. Toen zei ik dat ik het ook was. Ik had het echt eerst aan jou willen vertellen, maar het schoot eruit. En Sandra…” Ik zeg dat ik het begrijp.
“Maar je vindt het wel erg,” zegt Manon. En dan zeg ik wat ik niet tegen Ellen wilde zeggen. Dat op het moment dat ik hoorde dat er iets met Manon was, de meest vreselijke gedachten door mijn hoofd flitsten. Geen seconde is het bij me opgekomen dat er ook wel iets heel leuks aan de hand zou kunnen zijn.
“Leuk?” roept Manon.
“Maar mam, we willen helemaal nog geen tweede kind. Robbie is pas vijf maanden!”
“Als jij had gedacht, wat ik allemaal dacht toen ik hoorde dat er iets met jou was, zou je ook dolblij zijn,” zeg ik.
“Het spijt me, maar ik kan gewoon niet meer objectief zijn. Ik ben zo verschrikkelijk opgelucht dat het goed met je gaat.” Er is even een stilte aan de andere kant van de lijn.
“Ik voel me een beetje verward,” zegt Manon dan.
“Ons leven liep net een beetje soepel. Het is wel weer een hele grote verandering.” En dan, ineens opgewekt: “Ach mam, als ik aan het idee gewend ben, word ik vast hartstikke blij…!”
Dinsdag
Daniël staat onverwacht voor de deur. Hij ziet er gespannen en somber uit.
“Ik was in de buurt,” zegt hij. Onder normale omstandigheden zou ik om die opmerking hebben moeten lachen. Want het is natuurlijk een mallotige reden om iemand op te zoeken met wie je een relatie hebt.
“Bof ik even,” zeg ik opgewekt. Hij loopt naar binnen, gaat zitten en kijkt naar zijn handen. Ik begin een beetje ongerust te worden. Er is duidelijk iets aan de hand, iets waar hij moeite mee heeft om over te praten. We zijn minutenlang stil.
“Barbara is ziek,” zegt Daniël ineens. Ik kijk hem vragend aan.
“Ze heeft…” Hij zwijgt, maakt een hulpeloos gebaar met zijn handen.
“Sorry, ik kan het gewoon niet hardop uitspreken. Het is net alsof ik haar veroordeel door haar ziekte te noemen. Alsof het dan pas realiteit is.”
“Kanker,” zeg ik.
“Als je bedoelt wat ik denk dat je bedoelt, dan heb je het over kanker.” Hij kijkt mij geschokt aan, alsof ik hem verraden heb door het woord te zeggen dat hij niet over zijn lippen kan krijgen. Dan vertelt hij dat ze deze ochtend in het ziekenhuis is opgenomen, en morgen geopereerd zal worden.
“Ikga zo nog even naar haartoe,” zegt hij en staat op. Ik loop mee naar de voordeur. Vrieskou komt naar binnen als ik hem opendoe. Daniël slaat zijn armen om mij heen.
“Wat was ik graag bij jou gebleven,” zegt hij.
“Zo’n heerlijk lange avond bij de open haard.”
“Je kunt straks toch weer terugkomen?” zeg ik.
“Nee, Sander is alleen thuis, die jongen heeft het er zo moeilijk mee. Hij moet zo min mogelijk alleen zijn.” Hij zoent mij. Ik probeer er iets van warmte en vertrouwdheid in te ontdekken, maar het is alsof ik de mond van een vreemde zoen.
Woensdag
Barbara is nauwelijks een minuut uit mijn gedachten. Ik vraag me steeds af of ze nu op de operatietafel zal liggen. Ik hoop dat het allemaal goed zal gaan. Ik was zo blij toen ik Daniël tegenkwam en in hem een verwante ziel dacht te vinden. Iemand die net zo betrokken was bij mij als ik bij hem. Zo was het toch? Zo leek het toch een hele tijd? Pas langzamerhand ben ik erachter gekomen dat zijn huwelijk dan officieel wel is afgelopen, maar dat Barbara nog steeds heel hoog staat op zijn lijst van mensen die belangrijk voor hem zijn. Misschien wel het hoogste. Als mijn gedachten op dat punt zijn aangeland, dwing ik mezelf om over iets anders na te gaan denken. Ik wil niet jaloers zijn. Ik wil geen onaardige dingen denken over een vrouw die nu in het ziekenhuis ligt en alle hulp nodig heeft die ze kan krijgen.
Donderdag
De operatie van Barbara is geslaagd, vertelt Daniël aan de telefoon, meteen nadat hij het goede bericht heeft gehoord. Urenlang heeft hij met Sander in de wachtkamer gezeten. Er was hem aangeraden om gewoon thuis te blijven.
“We bellen u zodra er nieuws is.” Maar Sander had per se zo dicht mogelijk bij zijn moeder willen zijn.
“Ik kan die jongen toch niet alleen laten op zo’n moment?” had Daniël gezegd. Ik stel me hen voor, zoals ze daar al die lange uren hebben gezeten. De manier waarop hij praat, geeft me het gevoel dat ik een goede vriendin van hem ben, of een dierbaar zusje. Iemand met wie je vertrouwd bent, aan wie je je zorgen en problemen voorlegt.
“Ik houd je op de hoogte,” zegt hij. Ik informeer voorzichtig of ik hem in de nabije toekomst nog te zien krijg, en meteen is er irritatie.
“Ik kan het niet overzien. Sorry Anne-Wil, ik moet me nu concentreren op de situatie thuis.” Zijn woorden blijven in mijn hoofd doordreinen, lang nadat we de telefoon hebben neergelegd. Thuis? De situatie thuis? Ik voel me ineens zo oeverloos treurig, en tegelijkertijd steekt een fors schuldgevoel de kop op. Barbara heeft het moeilijker dan ik. Ze heeft Daniël harder nodig dan ik. Echt, ik begrijp heel goed dat hij haar niet wil laten vallen, nu ze behalve hem kennelijk geen andere volwassene in haar leven heeft om haar bij te staan. Maar moet het op deze manier? Het is toch niet nodig dat ik aan de kant word geschoven omdat Barbara Daniels steun nodig heeft?
Zondag
Hanneke luistert aandachtig terwijl ik haar het hele verhaal vertel. En als ik klaar ben met praten, en met een droge keel naast haar loop in de gure decemberwind, duurt het lang voor ze iets zegt.
“Het klinkt niet…hoopvol,” zegt ze dan.
“Lieverd, ik wil je niet ontmoedigen, maar voor mijn gevoel zit het niet goed. Je hebt wel eens eerder gezegd dat je het gevoel had dat hij emotioneel nog heel erg betrokken is bij zijn ex-vrouw. Als ik het goed begrijp, speel je op dit moment nauwelijks een rol in zijn leven. Terwijl dat toch heel goed zou kunnen, naast zijn bezorgdheid om Barbara.” Ik zeg dat dat precies is wat me dwarszit.
“Misschien kan hij het gewoon niet opbrengen om ook nog aandacht aan mij te besteden.” Hanneke zucht.
“Ja, misschien,” zegt ze. Maar het klinkt niet erg overtuigend.
Dinsdag
Moniek en Pieter hebben me uitgenodigd om samen met Daniël op eerste kerstdag bij hen te eten. Joris en Manon komen ook. En Bart is ook van harte welkom.
“Bij jouw buren eten met Kerstmis?” zegt Daniël als ik de uitnodiging overbreng. Het klinkt alsof ik hem een oneerbaar voorstel doe.
“Hoe kan ik nu weten hoe de zaken er met Kerstmis voor staan? Mijn hoofd loopt om, Anne-Wil. Ik weet nauwelijks meer hoe ik het moet redden met mijn werk. Ik heb Barbara en Sander bij mij thuis uitgenodigd, Nouchka kookt. Maar ik moet wel zelf de inkopen doen. Hoe ik dat nou weer voor elkaar moet krijgen…”
“Je kunt mij toch boodschappen laten doen,” zeg ik. Het is ironisch bedoeld, maar tot mijn verbijstering neemt Daniël mijn woorden serieus.
“Zou je dat willen doen, Anne-Wil? Dat is echt geweldig van je. Zullen we elkaar daar dan nog even over bellen?” We leggen neer. Ik laat me op de bank zakken en weet niet of ik moet lachen of huilen. Maar voor mij is een ding is zeker: Daniël is bezig om heel erg overspannen te raken.
Woensdag
Ik lig net in bed als de deurbel gaat.
“Daniël!” denk ik. Ik weet het zo zeker, dat het is alsof ik hem bij de voordeur zie staan, huiverend in de winterwind, hopend dat ik snel open zal doen. Ik doe mijn badjas aan en loop naar beneden. Het is koud in huis. De verwarming is al een hele tijd uit. Ik had al veel eerder in bed willen liggen, maar heb een tijdje zitten nadenken op de bank in de kamer. Ik dacht aan Daniël, probeerde te begrijpen hoe het zo had kunnen gaan, hoe je aan de ene kant in een jaar zo gelukkig met elkaar kunt zijn en ook weer zo ver uit elkaar kunt groeien. Toen ik eindelijk de energie had opbracht om naar boven te gaan, was het nacht en voelde ik me verkleumd van de kou. Als ik het lichtje in de vestibule aan doe, zie ik Daniël, precies zoals ik me hem had voorgesteld, huiverend in de koude wind. Ik doe de deur van het nachtslot en maak hem open. Daniël stapt naar binnen en blijft zwijgend tegenover me staan.
“Anne-Wil,” zegt hij, en ik zie dat hij zenuwachtig is.
“Kom binnen,” zeg ik, en loop voor hem uit de gang door en de kamer in.
“Ga zitten,” zeg ik, terwijl ik de schemerlampen aan doe.
“Wil je iets drinken? Je ziet er zo koud uit, zal ik koffie maken?” Hij gaat er niet op in.
“Kom bij me zitten, Anne-Wil,” zegt hij. Ik kijk hem aan en weet niet wat ik moet zeggen. Hij slaat zijn armen om me heen en drukt me zo dicht tegen hem aan dat ik bijna stik. Ik maak me voorzichtig los. Hij staat abrupt op, en het dringt tot me door dat hij denkt dat ik hem van me heb afgeduwd omdat ik boos ben.
“Weet je nog, vorig jaar Kerstmis?” vraagt hij.
“Dat was onze eerste kerst samen en het was heerlijk,” zeg ik. Dan zwijgen we, maar de stilte is niet onaangenaam.
“Anne-Wil,” zegt hij, “laten we met Kerstmis een dag samen zijn. Alleen jij en ik. Niemand anders. Denk je dat dat zou kunnen?” Hij kijkt me onderzoekend aan.
“Ik zou het liefst alle dagen met jou samen zijn, maar dat kan niet, dat begrijp je toch? De kinderen en Barbara hebben me nodig.” Hij maakt een hulpeloos gebaar.
“Ik kan mijn handen niet van hen aftrekken. Ik heb zoveel fouten gemaakt in het verleden, fouten waarvan zij de dupe zijn geworden. Deze keer moet ik het goed doen, begrijp je dat? Maar ik red het niet. Niet zonder jou. Ik realiseer me ineens dat ik wat ik bij Barbara en de kinderen goed probeer te doen, bij jou verknoei.” Hij maakt een hulpeloos gebaar. En we kijken elkaar aan en voor het eerst sinds weken vind ik warmte en liefde in zijn ogen.
Donderdag
Daniël moest vroeg op en toen de wekker afliep, waren we nog maar net in slaap gevallen. We stonden op en plaagden elkaar met de wallen onder onze ogen. Tijd om te ontbijten had hij niet, en ik bracht hem in mijn badjas naar de deur. En toen omhelsde hij me, we zeiden dat we elkaar nu al misten maar dat het al snel tweede kerstdag zou zijn, de dag van ons samen.
“Ik kom al heel vroeg,” zei hij.
“Je hebt vast je badjas nog aan als ik voor de deur sta!” Ik beloofde hem dat ik dan ook krullers in mijn haar zou zetten, en dat leek hem buitengewoon opwindend. We zoenden elkaar en vergaten even dat we allebei haast hadden. Daarna liep ik langzaam naar boven om te gaan douchen, met het gevoel dat er een zware last van me was afgevallen.
Dinsdag
Het was een goede kerst, ik kan er geen ander woord voor bedenken. Terwijl ik er als een berg tegenop heb gezien, werd het uiteindelijk wat Kerstmis moet zijn: een feest van licht en warmte. Op kerstavond kwam Ellen bij me eten. Er is werkelijk niets bijzonders, aan de hele avond niet, en toch ging ik met een warm gevoel in mijn hart naar bed. Op eerste kerstdag wandelen met Hanneke en Dinky, en samen een veel te groot stuk kerstkrans eten. Halverwege de middag naar de buren. Joris en Manon zijn er al. Moniek zit met Robbie op schoot. Ze straalt, en ik realiseer me dat ze haar kleinzoon minder vaak ziet dan ik. Haar band met Joris is ook hecht, maar anders dan die tussen Manon en mij. Misschien kan dat ook niet anders. Er was zoveel herkenning toen Manon zwanger werd, er waren zoveel herinneringen aan de tijd dat ik haar verwachtte, en ze belde zo vaak om raad te vragen. Moniek ziet dat ik naar haar kijk en vraagt meteen of ik de baby wil vasthouden. Maar ik ga naast haar zitten en samen bewonderen we ons kleinkind, totdat Joris zegt dat het maar goed is dat Robbie het nog niet kan begrijpen, omdat hij anders de meest verwaande baby van de wereld zou worden. Ook deze dag was warm en vol liefde, maar die speciale gloed die over alle dingen hing, kwam doordat tweede kerstdag in het verschiet lag. De dag van Daniël en mij. Pas toen ik in bed lag—het was al nacht—bedacht ik ineens dat er altijd nog de mogelijkheid was dat Daniël zou afbellen. Hij was de laatste tijd zo vaak onberekenbaar geweest, waarom zou dat nu ineens veranderen? Het was alsof er een wolk van somberheid de kamer binnendreef, maar ik verzette me ertegen. Ik had geen enkele reden om zo wantrouwend te zijn, het was onzin om daar mijn gelukkige stemming door te laten verknoeien. En zo viel ik toch nog redelijk snel in slaap.
Woensdag
En nog steeds heb ik het gevoel dat het leven lichter is geworden.
“Zie je wel,” dacht ik, toen Daniël om half tien voor de deur stond. Hij had bloemen bij zich, een boeket dieprode rozen en takken dennengroen. Toen we elkaar omhelsd hadden, liep hij terug naar de auto.
“Je denkt toch niet dat ik jou alleen voor het eten laat opdraaien?” vroeg hij, terwijl hij langs me heen schoof met een kartonnen doos die hij uit de auto had gehaald. Eerlijk gezegd had ik er nog niet eens bij stilgestaan. Maar Daniël wel, zag ik toen hij de doos leegde en geheimzinnige pakken in de koelkast legde. Toen alles was opgeruimd, sloeg hij zijn armen om me heen.
“Zo, onze dag kan beginnen,” zei hij. En in een geur van kerstgroen stonden we lange tijd dicht tegen elkaar aan.
Donderdag
We zijn uitgenodigd om oud en nieuw bij de ouders van Daniël te vieren.
“Lijkt me een goede gelegenheid om je eindelijk eens aan hen voor te stellen,” zegt Daniël.
“Het moet er toch eens van komen, en ze zijn zo nieuwsgierig naar je! Je had toch geen andere plannen?” Nee, ik had geen andere plannen. Eerlijk gezegd had ik erop gerekend dat Daniël met oud en nieuw bij Barbara en de kinderen zou zijn. Dat hij het vanzelfsprekend vindt dat we die avond met elkaar doorbrengen, doet me intens goed.
“Zal ik dan maar zeggen dat we komen?” vraagt Daniël. Ik knik bevestigend.
“We zijn de enige gasten,” zegt hij, “en o ja, ze rekenen erop dat we blijven slapen.”
“Prima,” zeg ik, met een nonchalance die ik totaal niet voel. Daniël glimlacht naar me en ik zie aan zijn ogen dat hij weet hoe onzeker ik me eigenlijk voel over het komende bezoek.
EINDE