Evi Prinsen paardengek@chello.nl

Zoë Kersten zoetezoe@hotmail.com

maandag 11 juni 17.01

Onderwerp: © ® ©

Lieve Evi

Aan: Van: Datum:

Zoë Kersten

Zeg ik eens iets over mijn gave en dan word ik gewoon niet geloofd! Hij heeft me weggestuurd, alsof ik een potje zat te liegen. Hij vroeg niet eens door, wilde er gewoon niets over horen. Waarom geloven mensen je niet als je vertelt dat paranormaal begaafd bent? Is het dan zo onmogelijk om het je voor te stellen? Alleen omdat zij het niet kunnen zien, bestaat het zeker niet.

Maar goed, dat is het ergste niet. Waar ik van baal is dat ik Olaf niet heb kunnen helpen. Wat moet ik nu doen?!?

XXX Zoë

Voorzichtig gaat de deur van Zoë's kamer open. Haar moeder steekt haar hoofd om de hoek.

Verrast rolt Zoë haar bureaustoel een stukje terug. Het is tijden geleden dat haar moeder op haar kamer is geweest. 'Hé,' zegt ze.

'Stoor ik je?' Laura duwt de deur wat verder open. 'Nee hoor.' Zoë klikt snel het mailtje aan Evi weg, wat haar moeder niet ontgaat.

Ze zegt er niets van en gaat op het randje van het bed zitten. Vragend kijkt Zoë haar aan.

'Ik kwam even kijken hoe het met je gaat. Wat je aan het doen

bent,' verklaart Laura. Het klinkt verontschuldigend, alsof ze bang

is dat ze bemoeiziek overkomt.

Zoë glimlacht haar toe. 'Ik zit te mailen.'

'Met wie?'

Even aarzelt Zoë, dan bekent ze: 'Met Evi'. Dat verrast haar moeder. 'Echt waar?'

Zoë knikt behoedzaam, bang dat haar moeder het gek zal vinden. Maar Laura kijkt haar alleen maar aandachtig aan. 'Mis je Evi nog steeds zo erg?'

Het duurt even voor Zoë antwoord geeft. 'Ja, maar anders dan in het begin.' 'Bij vlagen.'

'Ja, precies. Soms denk ik er een tijdje niet aan en dan opeens is het er weer. En af en toe is het zo erg dat ik denk dat ik gek word.

Dan ga ik haar mailen.' Zoë ziet aan haar moeders gezicht dat ze precies begrijpt wat ze bedoelt.

'Zo was het voor mij ook met je vader,' zegt ze zacht. 'Een tijdlang gaat het wel, en dan opeens...' Ze maakt een hulpeloos gebaar. 'Hoe gaat het dan nu?' vraagt Zoë voorzichtig. 'Beter.' Laura glimlacht haar geruststellend toe. 'Echt, het gaat beter. Ik had een dip, maar dat is nu over. Zaterdag toen jullie thuiskwamen, zat ik op een bankje in het park. Ik voelde me ellendig. Depressief, eenzaam. Maar opeens, ik weet niet hoe het kwam, voelde ik het wegtrekken. De zon scheen zo warm op mijn gezicht, de vogels floten en het rook zo lekker om me heen. Alles was groen, zomers en vol leven. Ik bedacht dat jullie straks weer thuis zouden komen en dat we lekker in de tuin konden gaan zitten en misschien de barbecue konden aansteken. Het was vreemd; voor het eerst in lange tijd verheugde ik me weer ergens op.' 'En toen ging je naar huis.'

'Ja, en daar stond je vader. Bezorgd, boos, geïrriteerd. Het was de man met wie ik achttien jaar getrouwd ben geweest en tegelijk was hij een vreemde. Iemand die keek alsof hij niets van me begreep en dreigde dat hij jullie mee zou nemen. Ik werd doodsbang dat jullie ook met hem mee terug wilden.' 'Dat willen we niet.'

'Waarom niet? Ik zou niet willen dat jullie alleen uit bezorgdheid bij mij bleven terwijl jullie misschien liever...' 'Helemaal niet,' valt Zoë haar in de rede. 'Ik wil hier blijven, bij jou. En Tijmen wil dat ook. Papa heeft nu een gezin met Merel en Romy, en daar horen wij niet bij. Wij horen hier, met z'n drietjes.' Het is alsof haar moeder in één keer jaren jonger wordt. Haar gezicht licht op, haar trekken worden zachter en in haar ogen verschijnt iets wat Zoë moeilijk kan benoemen. Ze glimlachen naar elkaar.

'Eigenlijk kwam ik hier niet om over mezelf te praten,'bekent Laura. 'Ik wilde weten hoe het met jóu was. Ik heb geen idee waar je de laatste tijd mee bezig bent.'

Er valt een stilte, waarin Zoë van haar moeder wegkijkt. Zal ze het vertellen? Het is moeilijk om niets te zeggen nu de sfeer zo vertrouwelijk is. Vroeger vertelde ze alles aan haar moeder, maar sinds de scheiding is dat minder geworden. Toch is de behoefte om te praten met een volwassene zo groot, dat ze besluit haar moeder in vertrouwen te nemen.

'Er is een jongen op mijn school in elkaar geslagen,' begint ze, zoekend naar woorden. 'Of eigenlijk is hij in elkaar geschopt. En nu is hij dood. Maar dat gebeurde toen wij nog in Gouda woonden,' voegt ze er snel aan toe, als ze de ontzetting in haar moeders ogen ziet. 'Het heeft in de krant gestaan en het was op het journaal, dat weet ik nog. Maar ik wist niet dat het was gebeurd op de school waar ik nu op zit, tot...' 'Tot?' moedigt haar moeder aan. 'Tot ik die jongen zag,' fluistert Zoë.

Hun blikken ontmoeten elkaar. Wat haar gave betreft hebben ze altijd aan één woord genoeg. Al vertelt Zoë niet altijd alles wat ze te weten komt, Laura weet dat haar dochter er een wereld bij heeft waar zij geen toegang toe heeft. Van het eerste moment af, toen Zoë nog heel klein was en voor het eerst boodschappen doorgaf van overleden familieleden, heeft haar moeder haar gave geaccepteerd. Nooit heeft ze gedaan alsof Zoë maar iets verzon, zelfs niet toen ze daar nog aan twijfelde. Intussen weet ze heel goed dat Zoë niets verzint. Zoë weet dat haar moeder niet blij is met haar paranormale gaven. Niet omdat ze het bestaan daarvan afwijst, maar omdat het Zoë dikwijls problemen oplevert. 'Waar zag je die jongen?' vraagt Laura belangstellend. 'Op het schoolplein. Hij lachte naar me.' 'En toen?'

'Ik had eerst niet in de gaten dat hij dood was. Pas toen hij dichterbij kwam en tegen me begon te praten, merkte ik het. Hij was heel aardig; ik vond het zo erg dat hij dood was.' 'Dat kan ik me voorstellen. En heb je hem daarna nog vaker gezien?' Laura klopt op het bed en Zoë komt naast haar zitten. 'Heel vaak. Hij wil dat ik zijn vader help, dat ik hem de namen doorgeef van de jongens die hem in elkaar getrapt hebben,' verzucht ze. 'De daders zijn namelijk nooit opgepakt. Niemand weet wie het gedaan heeft.'

'En die jongen heeft het je verteld,' begrijpt Laura. Zoë knikt alleen maar. Even is ze in de verleiding om haar moeder over Nora te vertellen, maar ze besluit het voor zich te houden.

'Olaf wilde dat ik het aan zijn vader zou vertellen. Dat heb ik

geprobeerd, maar ik kreeg de kans niet eens,' zegt ze somber.

'Dan vertel je het zélf toch aan de politie?'

'Dat kan toch niet, mam! Dan gaan ze vragen hoe ik dat weet en

dan moet ik dat wel vertellen.'

'Is dat zo'n probleem?'

Verbaasd kijkt Zoë haar moeder aan. 'Ja, natuurlijk is dat een probleem. Ze geloven me nooit!'

'Misschien wel. Of misschien geloven ze je niet echt, maar stellen ze toch een onderzoek in,' oppert Laura.

Aan die mogelijkheid heeft Zoë nog niet gedacht. Besluiteloos frunnikt ze aan een gescheurde nagel en bijt hem er dan maar helemaal af.

'Ik zou met je mee kunnen gaan,' stelt haar moeder voor. 'Dan zijn ze er in ieder geval van overtuigd dat het geen flauwe pubergrap is.'

'Ik weet het niet,' aarzelt Zoë. 'Olafs vader geloofde me ook al niet. Hij zei dat ik hem niet moest lastigvallen en dat ik weg moest gaan, dus uiteindelijk deed ik dat maar.'

Laura neemt haar hand in de hare. 'Zoë, je weet intussen toch wel dat mensen zoiets niet klakkeloos van je aannemen. Zelfs mensen die je uit laten praten en zeggen dat ze je geloven, hebben zo hun twijfels. Het is ook heel moeilijk om aan te nemen dat je dingen kunt zien die voor een ander onzichtbaar blijven.' 'Alsof ik de enige ben,' zegt Zoë opstandig. 'Je bent beslist niet de enige, maar toch vorm je een uitzondering op de grote meerderheid. Veel mensen geloven alleen wat ze zelf zien, en dat kun je ze eigenlijk niet kwalijk nemen,' houdt Laura haar voor.

'Maar ze hoeven toch niet meteen zo onaardig te doen. Ze kunnen toch ook zeggen: daar geloof ik niet in.' Zoë veegt over haar ogen.

Haar moeder slaat een arm om haar heen. 'Zo zit de wereld helaas niet in elkaar, meisje,' zegt ze liefdevol.Ze eten huiten, in de laatste zonnestralen die nog net in de tuin vallen. Met z'n drietjes hebben ze in de keuken gestaan om een Italiaanse maaltijd te bereiden: ravioli met een pittige kaassaus, een salade van tomaten, komkommer en olijven, en stokbrood met pesto.

De sfeer is ontspannen en Zoë geniet. Ook het gezicht van haar broer, dat de laatste tijd erg humeurig kon staan, is opgeklaard. Als het nou maar zo blijft, denkt Zoë intens. Als mama nou maar niet weer depressief wordt als papa komt of als ze iets over de baby hoort.

Ze neemt zich voor haar moeder daar zoveel mogelijk voor af te schermen, al weet ze dat dat eigenlijk niet kan. Haar moeder zal er zelf mee moeten leren omgaan. Is ze echt al zover of doet ze alsof, om Tijmen en haar niet te verliezen?

Voor de zoveelste keer bestudeert ze haar moeders aura. Die is minder grijs, hier en daar zijn roze en witte plekken verschenen. Zoë glimlacht opgelucht en schept nog wat ravioli op. 's Avonds, als ze beneden met haar huiswerk bezig is en haar moeder naar het journaal zit te kijken, gaat de bel. Vragend kijkt haar moeder haar aan, maar Zoë schudt haar hoofd. Zij verwacht niemand.

Laura komt van de bank en loopt naar de voordeur om open te doen. Een zware mannenstem vult de gang. Zoë gaat rechtop zitten en spitst haar oren. Op het moment dat ze opstaat komt Victor Lemstra de woonkamer binnen, op de voet gevolgd door haar moeder.

'Dag Zoë,' zegt hij, en met een blik op haar schoolboeken: 'ik hoop dat ik je niet stoor?'

'Nee hoor, ik was vooruit aan het werken,' zegt Zoë vlug. Ze schudt de hand die Olafs vader haar toesteekt en stuurt over zijn schouder een veelbetekenende blik naar haar moeder. Die knikt dat ze het al begrepen heeft.

Victor heeft blijkbaar iets opgevangen van hun woordeloze gesprekje.

'Ik heb net aan je moeder uitgelegd dat je vanmiddag bij me langs bent geweest omdat je mijn zoon kent,' zegt hij. Laura beweegt zich langs hem heen en gaat naast Zoë staan. 'Ik wist er al van,' zegt ze. 'Zoë heeft het me vanmiddag verteld. Hoe wist u waar ze woonde?'

'Ik heb haar achternaam opgezocht in de telefoongids,' antwoordt Victor. 'Toen ik hier voor de deur stond, wist ik dat ik goed zat. Heel handig dat mensen tegenwoordig ook hun voornamen erbij zetten.'

Hij glimlacht en zowel Zoë als haar moeder glimlacht terug. 'Gaat u zitten,' biedt Laura gastvrij aan. 'Wilt u misschien koffie?' 'Nee, nee, doet u geen moeite. Ik wil alleen graag even met Zoë praten,' zegt Victor aarzelend.

'Het is geen moeite. Gaat u zitten. Ik ga koffie zetten en dan kunt u intussen met Zoë praten. 'Vastberaden wijst Laura naar de bank en loopt naar de keuken.

Zoë en Olafs vader gaan tegenover elkaar zitten; Zoë op de ene bank, Victor op de bank die er haaks op staat. 'Om te beginnen wil ik tegen je zeggen dat het me spijt dat ik zo onaardig tegen je deed,' zegt Victor verontschuldigend. 'Ik dacht dat je een grap met me wilde uithalen, maar je fietste alleen weg, zonder leeftijdgenoten. En toen ging ik twijfelen. Dus: sorry.' 'Het geeft niet,' zegt Zoë. 'Dat overkomt me wel vaker.' Een scheef glimlachje trekt om Victors mond. 'Dat geloof ik graag.

Doe je dal vaak, naar mensen gaan met boodschappen van overleden dierbaren?'

'Eigenlijk nooit. Ik praat er liever niet over. Mensen vinden het gek of ze geloven me niet.' Zoë zegt het niet om het Victor nog eens in te wrijven, maar hij veegt toch ongemakkelijk over zijn neus. 'Gelooft ii me nu wel?' vraagt ze, opeens nieuwsgierig naar de reden van zijn komst.

Victor lacht flauwtjes. 'Om eerlijk te zijn: ik weet het niet. Ik ben hier om dat uit te zoeken.'

'Maar daar moet toch een reden voor zijn.' Onhoorbaar is Laura met de koffie binnengekomen. Ze zet de kopjes op tafel, een glas cola voor Zoë ernaast, en gaat bij hen zitten. Victor bijt op zijn onderlip en kijkt bedachtzaam voor zich uit. Het blijft enige tijd stil. Zoë drinkt van haar cola en bestudeert Olafs vader onopvallend. Hij doet melk en suiker in zijn koffie, roert uitgebreid en vermijdt oogcontact. Pas als hij een slok heeft genomen en het kopje weer terugzet, geeft hij een verklaring voor zijn komst.

'Ik voel hem om me heen,' zegt hij eenvoudig. 'Dat heb ik nooit gevoeld, of misschien heb ik het genegeerd, maar vanaf het moment dat jij vanmiddag vertrok heb ik Olafs aanwezigheid gevoeld.'

Gefascineerd kijken zowel Zoë als haar moeder hem aan. 'Het is moeilijk om uit te leggen,' zegt Victor verontschuldigend. 'Een soort energie, een zijn. Het gevoel dat je krijgt als er achter je iemand naar je staat te staren... en dan kijk je om en is er niets. Maar uit je ooghoeken zie je iets bewegen, een schaduw, iets ongrijpbaars. Er ging een rilling over mijn rug toen dat gebeurde. Ik hield mezelf voor dat ik het me verbeeldde, maar toen gebeurde er iets wat ik onmogelijk kan verklaren.' 'Wat dan?' vragen Zoë en Laura tegelijk.

'De tv ging aan,' zegt Victor met het ongeloof nog in zijn ogen.

'Zomaar. Hij stond op stand-by, dat wel, maar ik weet zeker dat ik niet aan de afstandsbediening zat. Die lag op tafel terwijl ik door de kamer liep. En opeens ging het plasmascherm aan en was er beeld. Het was MTV , een zender waar Olaf tot gekmakens toe naar keek, het liefst met het geluid zo hard mogelijk. En of dat nog niet genoeg was, was er ook nel een clip van Christina Aguilera, op wie hij nogal gek was. De tv schakelde precies in toen die clip begon, geen seconde te laat.'

Hij kijkt op naar Zoe en Laura, die geboeid luisteren. 'Ze zong zijn lievelingsnummer: Hurt ,' zegt hij zacht. Zoë kent het nummer wel. Christina Aguilera zingt daarin over haar vader die ze zo mist na zijn dood. In Olafs geval is het andersom, maar de strekking van het nummer is dezelfde: verdriet, gemis en de onmacht om de ander te bereiken.

Die gevoelens hangen zwaar om Olafs vader heen, als een bijna ondoordringbare mist. Het is moeilijk om zoveel verdriet bij iemand te zien.

Zoë heeft geen idee wat ze moet zeggen. Ze ontwijkt Victors ogen, staart naar de vloer en pas als de stilte voortduurt, kijkt ze op. 'Olaf zoekt contact met u,' zegt ze zacht.

Met iets van hoop in zijn ogen kijkt Victor haar aan. 'Is hij hier nu?'

Zoë kijkt om zich heen. Tot nu toe heeft ze Olafs aanwezigheid niet gevoeld, maar op het moment dat zijn vader die laatste vraag uitspreekt, ziet ze hem in de deuropening staan. 'Ja,' zegt ze opgelucht, met een hoofdbeweging naar de deur. 'Hij staat daar.'

Onmiddellijk draait Victors hoofd naar de plek die Zoë aanduidt, alsof hij hoopt dat hij als door een wonder zijn zoon zal kunnen zien. Zijn zoekende, vragende blik verraadt dat dat niet het geval is.

'Daar?' zegt hij, voor de zekerheid. 'Hij komt naar u toe. Nu zit hij naast u.'

Victor kucht, verschuift wat op zijn plek en werpt een steelse blik opzij.

'Zeg hem...' begint hij schor, 'zeg hem maar dat...' Zijn stem breekt.

'Dat weet hij wel,' zegt Zoë, na een blik op Olafs smekende, ge- emotioneerde gezicht. 'Hij houdt ook van u, en hij mist u. Maar hij maakt zich ook zorgen.' 'Om mij? Waarom in hemelsnaam?'

Zoë zoekt de blik van haar moeder, die haar bemoedigend toeknikt.

'U blijft te lang hangen in uw verdriet. Dat houdt Olaf hier, terwijl hij verder moet. Maar hij maakt zich te veel zorgen om te kunnen vertrekken. U verschijnt bijna niet meer op uw werk en u meldt zich voortdurend ziek. De politie ziet u vaker dan uw familie of collega's.'

'Vind je het gek!' barst Victor los. 'Na een jaar hebben ze nog geen flauw benul wie mijn zoon heeft doodgeschopt! En als je dan komt vragen hoe het ermee staat en of er nog aan Olafs zaak wordt gewerkt, krijg je nauwelijks antwoord!'

'Het gaat niet om één dader,' valt Zoë hem in de rede. 'Het ziin er drie. Of eigenlijk twee.'

Zowel Victor als haar moeder kijkt haar verrast aan.

'Twee jongen hebben die trappen uitgedeeld,' gaat Zoë door. 'En

één keek toe.'

'Wie zijn het! Zeg het me! Die derde ook, die is net zo schuldig!'

roept Victor uit.

In een Hits staat Olaf naast Zoë.

'Zeg hem dat Wessel het er niet helemaal mee eens was dat ik in elkaar werd geslagen. Zeg hem dat hij niet had verwacht dat ze zo tekeer zouden gaan, en dat hij daarna zijn mond niet open durfde te doen.'

'Wie zijn die jongens, Zoë, en kan het bewezen worden dat zij de

daders zijn?' vraagt Laura, voor Zoë iets kan zeggen.

'Weet ik niet. Misschien als de politie ze gaat verhoren, of bij hen thuis gaat rondsnuffelen. Die jongens heten in ieder geval Richard en Wessel van der Linden en Joris Dijkman.' Even twijfelt ze of ze zal zeggen dat er een getuige is die hen heeft herkend, maar daar ziet ze van af. Ongetwijfeld zal Olafs vader niet rusten voor hij weet wie diegene is.

'Wessel van der Linden? Toch niet de Wessel waar Tijmen mee omgaat?' vraagt haar moeder geschokt. Zoë knikt alleen maar. 'Mijn god,' fluistert Laura.

'Hij is degene die stond te kijken, mam. Hij heeft eigenlijk niets gedaan, hij vond het ook te ver gaan. Toen bleek dat Olaf dood was, durfde hij niets te zeggen.'

'Wessel,' mompelt Laura voor zich uit. 'Wie had dat gedacht.' 'Wat wil Olaf dat ik doe?' Victor wil duidelijk terug naar de kern van de zaak. Zoë kijkt naar Olaf.

'Doe aangifte,'zegt Olaf dringend tegen vader. 'En ga daarna door met je leven.'

Zoë herhaalt zijn woorden.

Victor veegt over zijn ogen, maar hij gaat niet in op die laatste opmerking.

'Aangifte doen,' mompelt hij. 'De politie ziet me aankomen met zo'n vaag verhaal. Ik kan moeilijk zeggen dat mijn overleden zoon me dat via jou heeft verteld, Zoë.' Olaf loopt naar zijn vader toe.

'Je moet zeggen dat je een anonieme tip hebt gekregen. Een sms- je dat je niet hebt bewaard omdat je dacht dat het een grap was,' zegt hij. 'De politie zal het onderzoeken. Geloof me, op die manier zal het opgelost worden.'

'Olaf denkt dat het zal helpen,' zegt Zoë. 'Zeg dat het een anonieme tip was. De politie gelooft er misschien niet veel van, maar ze gaan het toch onderzoeken. En dan vinden ze bewijzen.'

Victor kijkt van Laura, die ernstig terugkijkt, naar Zoë. Lange tijd is het stil. Alleen een voorbijrijdende auto en het geblaf van een hond op straat verstoren de rust.

'Heeft hij dat echt gezegd?'Victor kijkt naar de lege plek naast hem op de bank.

'Dat zegt hij,' bevestigt Zoë.

Victor zit heel stil, licht voorovergebogen, zijn ogen op de vloer gericht.

'Dan doe ik dat,' zegt hij.Lang nadat Zoë naar bed is gegaan, hoort ze de stemmen van haar moeder en Olafs vader. De volgende ochtend, als ze beneden komt, kijkt ze Laura nieuwsgierig aan. 'En, was het gezellig gisteravond?'

Haar moeder zet het broodmandje en de kaas op tafel. 'Hoe bedoel je?'

'Nou, Olafs vader bleef zo lang zitten kletsen. Dus ik vraag: was het gezellig gisteravond?'

Laura schenkt thee in en ontwijkt de ogen van haar dochter. 'Zoals je zegt: we hebben leuk zitten kletsen.'

Zoë gaat aan tafel zitten en bestudeert haar moeder met samengeknepen ogen.

Met een ruk draait Laura zich om, alsof ze zich daarmee aan haar

onderzoekende blik kan onttrekken.

'Zoë, alsjeblieft! Hou op!'

Zoë lacht plagerig. 'Ik zie een roze wolk!'

'Hou op,' herhaalt haar moeder krachtig terwijl ze tegenover haar gaat zitten. 'Het is een heel aardige man, dat geef ik toe, maar op dit moment heeft hij wel iets anders aan zijn hoofd. En ik ook trouwens.'

'Daarom kan het nog wel roze om je heen zijn.' Zoë schenkt een

glas melk in en pakt een boterham uit het mandje. 'Je hoeft me

niets te vertellen, mam. Ik weet genoeg.'

Ze grijnst als haar moeder een diepe zucht slaakt.

Later op de dag belt Victor. Laura neemt op en als Zoë hoort waar het gesprek over gaat, komt ze bij haar moeder staan en kijkt haar gespannen aan.

'Was dat Olafs vader?' vraagt ze, zodra Laura heeft opgehangen. Haar moeder knikt langzaam, en kijkt in gedachten naar de telefoon in haar hand.

'Ia, dat was Victor. Hij is bij de politie langs geweest en heeft gezegd dat hij een tip heeft gekregen van iemand die Olaf heeft gekend. De namen van Wessel, Richard en Joris kwamen de politie bekend voor. Het schijnt dat ze hen al vanaf het begin op het oog hebben, maar ze kunnen er niets mee. Als die jongens niet bekennen en er geen bewijzen op tafel komen, kunnen ze hun niets maken.' 'De politie weet toch niet dat ik die namen aan Olafs vader heb doorgegeven?' vraagt Zoë ongerust.

'Absoluut niet,' stelt haar moeder haar gerust.' Victor heeft natuurlijk wel iets moeten vertellen maar hij heeft jouw naam niet genoemd.'

'Wat heeft hij dan gezegd?'

'Dat een vroegere vriendin van Olaf naar hem toe is gekomen. Dat kon hij rustig zeggen want jij kende hem toen nog helemaal niet.' Ze zou zich nu wat geruster moeten voelen, maar dat is helemaal niet zo. Zoë voelt een nerveuze spanning in haar maagstreek.

Ze hebben afgesproken om na school naar Nora's huis te gaan. Zoë heeft haar uitgelegd waarom Ivar er opeens bij betrokken is. Echt blij was Nora er niet mee, maar ze maakte er ook geen groot probleem van. Ivar is geen onbekende van haar en na wat geërgerde opmerkingen als 'moest dat nou' en 'wie ga je er nog meer bij slepen?' berustte ze erin.

Als Zoë aankomt verbaast het haar niet dat Tijmen er al is. Ze ziet zijn fiets tegen de heg staan en met een glimlach belt ze aan. Het duurt even voor er open wordt gedaan. Zo lang dat Zoë haar broer veelbetekenend aankijkt, en hij met een geërgerd gezicht zijn blik afwendt. Plagerig lacht Zoë hem toe, maar daar laat ze het bij. Tijmens liefdesleven gaat haar niet aan. Misschien moet ze er zelfs dankbaar voor zijn, want Nora is een stuk toeschietelijker en vriendelijker tegen haar dan anders.

Niet lang daarna komt ook Ivar aan. Het is een mooie zomerse dag en Nora's ouders zijn een stuk gaan fietsen, dus ze hebben het rijk alleen.

De rieten stoelen in de schaduw van een paar hoge bomen zien er aanlokkelijk uit, maar ze gaan toch binnen zitten. Het gevaar dat de buren meeluisteren is te groot. Nora sluit zelfs de terrasdeuren, waarmee in één keer het vogelgezang in de tuin verstomt. Het is opeens stil in de kamer. Alleen het tikken van de klok is te horen, en een beetje onzeker kijken ze elkaar aan. 'Nou, daar zijn we dan.' Met zijn handen in zijn zakken kijkt Ivar iedereen beurtelings aan. Zo rustig en teruggetrokken als hij normaal gesproken altijd is, zo vanzelfsprekend neemt hij nu de leiding. Hij gaat aan de eettafel zitten en de anderen volgen automatisch zijn voorbeeld.

'We weten allemaal waarom we hier bij elkaar zijn,' zegt Ivar. 'Zoë heeft ontdekt wie verantwoordelijk is voor de dood van Olaf, en Nora is er zelfs getuige van geweest. Toch kunnen we niets met die informatie. Dat wil zeggen, Zoë kan er niets mee omdat ze geen bewijzen heeft. Nora zou als getuige natuurlijk wél belangrijk zijn voor het politieonderzoek, maar om begrijpelijke redenen ziet ze het niet zitten om aangifte te doen.'

Hij pauzeert even en in die tijd kijkt Nora van de een naar de ander.

'Begrijpen jullie dat echt?' vraagt ze. 'Als ik het Ivar zo hoor zeggen, klinkt het zo slap. Ik schaam me eigenlijk voor mezelf.' 'Niet doen,' zegt Ivar krachtig. 'Die gasten waren denk ik niet van plan om Olaf te vermoorden. In ieder geval zal het in de rechtbank lastig worden om dat hard te maken. Dus in het beste geval wor- den die drie veroordeeld wegens doodslag, en dan staan ze binnen de kortste keren weer op straat. De kans dat ze wraak komen nemen is best groot. Ik kan me voorstellen dat je je daar ongerust over maakt.'

'Ik ook,' zegt Tijmen meteen. 'Als je geen risico hoeft te nemen, moet je het ook niet doen. Er is vast een andere manier om die drie te pakken te nemen.'

'Het lijkt mij anders lastig,' merkt Zoë op. 'Blijkbaar heeft de politie niets om tegen ze te gebruiken, anders hadden ze wel vastgezeten.'

'Heeft Olafs vader nog met de politie gepraat, Zoë?' vraagt Nora. Zoë knikt bevestigend. 'Mijn moeder vertelde me vanochtend dat hij bij de politie is langsgegaan. Wessel, Richard en Joris zijn geen onbekenden van ze, en ze zullen ook wel met ze gaan praten maar ik denk dat de politie er niet veel mee kan.' Ivar legt beide armen op tafel en buigt iets voorover. 'Wat we nodig hebben is bewijs, maar dat zal lastig worden. Dus moeten we voor een bekentenis van een van hen gaan. Wessel lijkt me de meest geschikte kandidaat. We hebben contact met hem en hij is wat minder gehard dan Richard en Joris.' 'Hij wordt meegesleept,' zegt Zoë.

'Precies, dus daar ligt onze kans. We moeten hem losweken van

Richard en Joris, ervoor zorgen dat hij voor zichzelf gaat denken.'

'Je wilt met hem praten,' constateert Tijmen.

Ivar schudt ontkennend zijn hoofd. 'Ik niet, ik ken hem niet goed

genoeg. Maar jij bent met hem bevriend.'

'En dus? Stel dat hij iets loslaat, wat moet ik daar dan mee? We

weten al dat hij het gedaan heeft, dat hoeven we niet per se uit zijn

mond te horen. Het is de bedoeling dat de politie het te horen

krijgt.'

'Tijmen heeft gelijk,' mengt Nora zich erin. 'Zelfs als hij stiekem afluisterapparatuur bij zich droeg om Wessels bekentenis op te nemen zou de politie er niets mee kunnen. En als Wessel opbiecht tegen de politie, hebben ze nog steeds bewijs nodig om tot een veroordeling te komen. Het enige dat echt helpt, is vertellen wat ik heb gezien.' Ze bijt op haar lip en kijkt nerveus naar de groene, vredige tuin.

Met zachte ogen neemt Zoë haar op. 'We bedenken wel iets.' Nora knikt en haalt een hand door haar donkere krullen. Ze slaakt een diepe zucht en wendt zich tot de jongens. 'Als iemand weet wat ik hiermee aan moet, zou ik het heel graag willen horen.'

'Kun je je bijzonderheden herinneren van die avond, Nora? Details die niemand anders kan weten?' vraagt Tijmen. Nora denkt na en trekt een hulpeloos gezicht. 'Niet echt. Ik heb alleen gezien hoe ze Olaf in elkaar trapten. En dat Wessel op de uitkijk stond.'

'Gebruikten ze wapens of schopten ze alleen maar?' 'Richard had een honkbalknuppel bij zich maar ik heb hem die niet zien gebruiken,' zegt Nora. 'Eigenlijk zag ik die pas toen ze klaar waren met Olaf en wegrenden.' Alle drie tegelijk veren ze overeind.

'Heb je Richard met een honkbalknuppel gezien? Waarom heb je dat niet verteld?' roept Tijmen uit.

'Ik heb er nooit meer aan gedacht. Ik zeg toch net dal ik hem er geen klap mee heb zien uitdelen. Dat eindeloze getrap maakte indruk genoeg op me,' legt Nora verhit uit. 'Het was verschrikkelijk om te zien. Ik voelde me zo rot, zo machteloos. . Er valt een lange, diepe stilte. Nora buigt haar hoofd, vechtend tegen haar tranen. Een verloren strijd. Als ze opkijkt zijn haar ogen rood en haar wangen nat. Ze moeten allemaal even iets verwerken. Ook Zoë heeft tranen in haar ogen..Ze knippert ze weg en ontmoet de vragende ogen van haar broer. Bijna onmerkbaar schudt ze haar hoofd; ze wist er niets van. Olaf heeft daar niets over gezegd. Niet met zoveel woorden in ieder geval. Stom, ze had hem ernaar moeten vragen. Er stond immers wel iets in het nieuwsbericht over een klap op zijn hoofd. Ivar buigt zich naar Nora toe, zijn gezicht gespannen en waakzaam.

'Heb je dat aan de politie verteld?' vraagt hij. Nora schudt haar hoofd. 'Ik heb verteld dat het gevecht al bezig was toen ik aan kwam lopen, en dat ik toen snel ben gaan filmen. Later realiseerde ik me pas dat ik Richard met een honkbalknuppel heb zien weglopen, en dat hij die best eens gebruikt kon hebben. Maar de politie had me toen al zo lang ondervraagd... Ik had geen zin om terug te gaan en ze dat te vertellen. Ik was zó bang dat die gasten erachter zouden komen dat ik dat allemaal had gezien.' Er valt een stilte.

'Ik vraag me af,' zegt Ivar langzaam en gespannen,'waar die knuppel nu is. En hoe goed ze hem hebben schoongemaakt. Olaf moet een hoofdwond hebben gehad.'

'Dat klopt,' knikt Nora. 'Hij bloedde een beetje aan zijn hoofd toen ik bij hem knielde. Als we die knuppel te pakken krijgen, hebben wc misschien bewijs in onze handen. Er moeten haren en bloed- spetters op gezeten hebben. Maar waarschijnlijk heeft Richard die knuppel goed schoongemaakt.'

'Haren zullen er niet meer op zitten,' neemt Tijmen aan. 'Bloed ook niet,' zegt Nora. 'Honkbalknuppels worden gelakt, dus die veeg je zo schoon.'

'Maar tegenwoordig hebben ze aan een heel klein druppeltje bloed al genoeg om het dna vast te stellen,' weet Tijmen. Er ligt een merkwaardige glans in zijn ogen en er verschijnt een verbeten trek om zijn mond.

Gealarmeerd schiet Zoë rechtop. 'Jij gaat niet op zoek naar die knuppel,' zegt ze met hoge stem. 'Ik zie aan je dat je dat van plan bent!'

'Als we die knuppel vinden, hebben we ons bewijs,' zegt Tijmen koppig. 'Die kans kan ik niet laten liggen. Wedden dat ik hem vind?'

'Wedden van niet?' zegt Nora droog. 'Dat ding hebben ze allang weggegooid.'

'Dat hoeft niet. Je zou er versteld van staan hoe slim misdadigers

denken te zijn. Ze spoelen het moordwapen schoon en zetten het

terug op de plaats waar het stond,' werpt Ivar tegen.

'In fïlms en boeken misschien,'zegt Nora schamper.

'Nee, in het echte leven ook. Volg je nooit moordzaken op tv?'

'Ik heb wel wat beters te doen.'

Tijmen maakt een einde aan de discussie. 'Het doet er niet toe of dat vaak gebeurt of niet. Het is een kans, en ik vind dat we die moeten grijpen.'

'Mee eens,' knikt Ivar. 'Snuffel jij maar eens voorzichtig rond in dat huis. Maar neem geen risico's, Tijmen. Ik heb een ander ideetje, waarvoor ik jullie bij elkaar heb geroepen. En als dat werkt kan de politie straks zelf op zoek gaan naar die knuppel.' Alle hoofden draaien in zijn richting.

'We moeten ons concentreren op de zwakke schakel in het geheel,' zegt Ivar. 'En dat is Wessel. Richard en Joris zijn de drijvende kracht achter die misdrijven en ze slepen Wessel daarin mee. Maar ik ken Wessel. In zijn eentje heeft hij lang niet zo'n grote mond. Hij is het type dat sigaretten en drank jat uit de supermarkt, maar iets ernstigs zoals die overval op de sigarenwinkel, of de manier waarop er afgerekend is met Olaf, zou hij nooit zelf verzinnen. Ik vraag me af of hij van tevoren wist hoever zijn broer en Joris zouden gaan.'

Zoë knikt nadenkend. 'En nu is hij medeplichtig en moet hij zijn mond wel houden. Maar hoe krijgen we hem zover dat hij wél gaat praten?'

Er glijdt een fijn glimlachje om Ivars mond. 'Door hem zenuwachtig te maken,' zegt hij. 'Héél zenuwachtig.'Een paar dagen later blijkt Wessel door de politie te zijn opgepakt. Met veel bravoure doet hij op het schoolplein verslag van zijn verhoor, zijn brutale antwoorden en het feit dat de politie hem 'niets kon maken'. Als reden dat de politie met hem wilde praten beweert hij dat hij werd opgepakt voor het stelen van sloffen sigaretten. 'Hoe is het mogelijk! Hij loopt gewoon overal rond te bazuinen dat hij is opgepakt!' zegt Tijmen ongelovig. 'Ik zou dat mooi stilgehouden hebben.'

'Hij vindt het wel stoer,' zegt Zoë minachtend. 'Maar hij doet wel alsof het maar om een inbraakje ging. Hij gaat echt niet vertellen dat het om de moord op Olaf gaat. Dan zouden ze niet zo om zijn verhaal lachen.'

'Het liefst zou ik dat voor hem doen,' zegt Tijmen verbeten. 'Ik

denk dat hij dan ter plekke wordt afgemaakt.'

'Spreek je nog een keer met hem af?' Vragend kijkt Zoë haar broer

aan.

Tijmen knikt weinig enthousiast. 'Ik heb er alleen geen barst zin in. Het lijkt me heel moeilijk om gewoon tegen hem te doen.' 'Zorg dat er ook anderen in de buurt zijn,' adviseert zijn zus. 'Spreek met een heel groepje bij hem thuis af. Dat maakt het ook makkelijk om er eens rond te kijken of je die honkbalknuppel ziet.' Ze kijken allebei in Wessels richting. Zijn mobieltje gaat net af en midden in het groepje klasgenoten kijkt hij naar het display. Langzaam vertrekt zijn gezicht tot een frons, dan stapt hij uit de groep en bekijkt het bericht nog een keer.

'Hij heeft een sms'je gekregen,' zegt Tijmen. 'Ja.'

'Een sms'je dat hij niet zo leuk vindt.' 'Volgens mij ook niet.' Ze grinniken naar elkaar.

De bel snerpt over het schoolplein, ten teken dat de pauze afgelopen is. Tijmen steekt zijn hand op naar zijn zus en voegt zich weer bij zijn vrienden, die nog geen aanstalten maken om naar binnen te gaan.

Zoë evenmin. Ze doet een paar stappen naar achteren tot ze in het fietsenhok staat, en laat haar ogen over het schoolplein dwalen. Wessel is op een van de beschilderde betonnen zitjes neergezakt. Met gebogen schouders, afgesloten voor alles wat er om hem heen gebeurt, kijkt hij naar het display van zijn mobieltje. Op het schoolplein vallen de groepjes leerlingen langzaam maar zeker uiteen, ledereen loopt naar binnen en het plein wordt steeds leger.

Als ze nu niet snel naar de klas gaat, zal ze een telaatbriefje moeten halen, bedenkt Zoë.

Desondanks blijft ze doodstil staan in de beschutting van het fietsenhok.

Wessel maakt geen aanstalten om de school in te gaan. Nu het rustig wordt op het plein, kan Zoë horen dat zijn mobieltje weer afgaat. Ze ziet hem schrikken. Langzaam klapt hij het toestelletje open en bekijkt het bericht. Zijn gezicht vertrekt. Er ligt iets van angst op en hij werpt een onzekere blik om zich heen. Er is niemand meer op het schoolplein.

Snel doet Zoë een stap naar achteren, verder de hoek in. Gelukkig heeft hij haar niet gezien, want ze kan geen kant uit. Met haar rug tegen de wand van het fietsenhok gedrukt ziet Zoë hoe Wessel langzaam en met een bleek gezicht de school in loopt, het mobieltje stevig in zijn hand geklemd.

Wat ze vreest gebeurt ook; in de middagpauze stapt hij op haar af. Ze staat net naar het mededelingenbord te kijken als hij naast haar komt staan. 'Hé,' zegt hij.

Zoë werpt een vlugge blik opzij. 'Hoi.'

'Ik moet je spreken,' zegt Wessel kortaf. Afwachtend kijkt Zoë hem aan.

'Eigenlijk wil ik je iets vragen. De politie wilde met me praten omdat ze een tip hadden gekregen. Dus je begrijpt dat ik benieuwd ben wie die tip heeft gegeven.' 'Wat voor tip?' vraagt Zoë.

Wessel negeert die vraag. 'Ik moest meteen aan jou denken,' gaat hij door.

'Aan mij? Waarom?'

Wessel haalt zijn schouders op. 'Zeg jij het maar.' 'Ik weet niet eens waar je het over hebt.'

Zonder een woord te zeggen blijft Wessel haar aankijken. Het maakt Zoë zenuwachtig en geïrriteerd, maar ze blijft zwijgen. 'En je weet zeker ook niets van die sms'jes?' 'Welke sms'jes?'

Wessel slaat zijn armen over elkaar. 'Rare berichtjes van een anonieme beller. Waarom zou iemand mij anoniem de hele dag sms- jes sturen?'

'Weet ik veel,' zegt Zoë ongeduldig.

Met iets van onzekerheid neemt Wessel haar op, maar dan krijgen zijn ogen weer die harde uitdrukking.

'Jij was het,' houdt hij vol. 'Jij bent naar de politie gestapt. Ik zou niet weten waarmee, maar je was het wel.' Uiterlijk onverschillig strijkt Zoë een lok haar achter haar oor. 'Je denkt maar wat je wilt. Ik weet niet waar jij allemaal mee bezig bent, en om eerlijk te zijn kan het me ook niet schelen.'

Ze draait zich om en loopt weg. Wessels ogen branden in haar rug, en dat blijft zo. Volgt hij haar?

Onderweg naar het klaslokaal komt ze Nora tegen, maar volgens afspraak negeren ze elkaar. Net als Zoë de klas ingaat krijgt ze een sms'je van haar. Wat moest hij van je?

De leraar is nog niet in de klas, dus ze heeft tijd om snel een sms- je terug te sturen. Verdenkt mij.

Doe jij dan maar niets meer. Lijkt mij ook beter.

Ivar schuift naast haar en kijkt Zoë vragend aan. 'Ik zag dat je met Wessel stond te praten. Alles in orde? 5

Geruststellend knikt Zoë hem toe. 'Hij wordt al lekker zenuwach- tig'

'Mooi,' zegt Ivar tevreden. 'Dan voeren we de druk nog een beetje op.'Een paar dagen lang gebeurt er niets bijzonders. De laatste drie weken van het schooljaar zijn aangebroken en dat is de periode van culturele uitstapjes, schrijversbezoeken en het naderende eindrapport. Over het algemeen staat Zoë er wel goed voor, alleen voor wiskunde komt ze gemiddeld op een krap zesje. Het laatste proefwerk moet ze dus goed maken.

'Wessel is een beetje zenuwachtig,' zegt Tij men, als Zoë op haar kamer zit te leren.

Zoë schrikt op uit haar concentratie en kijkt naar haar broer, die in de deuropening van haar kamer tegen de deurpost leunt. 'O ja?' zegt ze.

'Ik was vanmiddag bij hem. Samen met Mehmed. Hij kreeg om de haverklap sms'jes waar hij zich dood van schrok. Hij las er niet één waar wij bij waren, maar ging steeds zijn kamer uit. Even naar de wc, even wat te drinken halen. En daarna deed hij heel relaxt, maar ondertussen.' 'Hoe deed hij dan?'

'Zenuwachtig bewegen, wat harder praten dan normaal, overdreven vrolijk doen. Van ieder geluidje schrikken.' 'Omdat hij dacht dat er weer een sms'je binnenkwam.' 'Ja.'

Ze kijken elkaar aan en glimlachen.

Maar als ze de volgende dag opstaat, is Zoë's luchthartige stemming verdwenen. Tijdens het ontbijt laat ze van alles uit haar handen vallen en als ze naar school fietst heeft ze een beetje pijn in haar buik. Alsof ze straks een boekpresentatie voor de klas moet houden waarop ze zich niet goed heeft voorbereid. In gedachten neemt ze snel het programma voor die dag door, maar ze kan niets bedenken waar ze zenuwachtig voor moet zijn. Alleen een so biologie, maar die heeft ze geleerd. Er gaat iets gebeuren vandaag, beseft ze opeens. Iets vervelends, misschien wel gevaarlijks.

Vanaf dat moment wordt haar buikpijn steeds erger.

Ze heeft alleen 's ochtends school, en er gebeurt niets bijzonders. De laatste twee uren is Zoë zo onrustig dat ze haar gedachten niet bij de les kan houden. Ivar zit een beetje in zijn agenda te kalken en kijkt haar af en toe vragend aan.

Zoë lacht flauwtjes en probeert zich te concentreren op de les. Om de tien seconden dwalen haar ogen naar het raam, naar iets wat ze geen naam kan geven.

'Ga je nog even met mij mee naar huis?' vraagt Renske als ze uit zijn.

Zoë schudt haar hoofd. 'Ik moet wiskunde leren,' zegt ze. De waarheid is dat ze niet kan wachten tot ze veilig thuis is. Tussen het gedrang van honderden andere leerlingen verlaat ze de school en trekt haar fiets uit het rek. Haar ogen schieten over het schoolplein maar van Wessel is geen spoor te bekennen. Desondanks glijdt er een koude rilling langs haar ruggengraat. Hij is in de buurt, weet ze. Hij volgt haar of wacht haar ergens op. Snel fietst ze naar huis, onderweg steeds achterom kijkend. Haar fietsroute voert haar over een verlaten stuk weg, tussen twee graslanden door. Zoë voelt Wessels nabijheid eerder dan ze hem ziet. In een impuls wil ze omkeren, maar dan heeft ze de bocht in het pad al gemaakt en ziet ze hem staan.

Hij ziet haar ook. Waarschijnlijk heeft hij haar al van ver zien aankomen, want zijn fiets staat overdwars op het fietspad. Om langs hem te komen zal ze door de berm moeten hobbelen, maar de kans is groot dat ze dan haar evenwicht verliest. Met de moed der wanhoop fietst Zoë door. Met iedere meter die ze aflegt bonst haar hart luider en pijnlijker, klopt het bloed sneller tegen haar slapen en lijkt ze minder lucht binnen te krijgen, terwijl ze juist sneller ademhaalt.

Niet laten merken dat je bang bent, hoort ze Olafs stem ergens om haar heen. Je bent niet alleen.

Maar als Zoë van haar fiets stapt, voelt ze zich eenzamer dan ooit. Ze remt af en zet één voet op de grond. 'Hé,' zegt ze, alsof er niets aan de hand is. 'Ga eens opzij, joh.' Wessel geeft geen antwoord, kijkt haar alleen maar aan. Zoë draait met haar voet haar trapper naar boven, klaar om weg te sprinten zodra ze de kans krijgt.

'Ik moet je spreken,' zegt Wessel kortaf. 'Ik wil weten wie mij die sms'jes stuurt.'

'Daar hebben we het al eens over gehad,' zegt Zoë ongeduldig. Wessel neemt haar onderzoekend op. 'Het kan toch niet anders dan dat jij ze gestuurd hebt. En je hebt ook met de politie gepraat. Ze hebben me verhoord omdat ze een tip hadden gekregen van een leerlinge van onze school. Hoor je dat? Een leerlinge, een meisje dus. En laatst, toen ik bij jullie thuis was, begon je allemaal vragen over Olaf te stellen terwijl je hem niet eens gekend hebt.' 'Gaat dit over Olaf?' doet Zoë verbaasd

Wantrouwig neemt Wessel haar op. 'Dat wist je best. Waarom begon je anders die ene keer over hem?'

'Als je hoort dat er niet zo lang geleden een jongen op je school is doodgegaan, dan is het toch niet gek dat je er meer over wilt weten.' 'Nee, maar ik voelde dat je het niet zomaar vroeg. Ik zag het aan je gezicht, aan de manier waarop je naar me keek. Ik wist dat je mij verdacht, ik begreep alleen niet waarom. Hoe je er ook maar iets vanaf kon weten. Dat begrijp ik nog steeds niet. Waarom sta je naar me te staren op school, Zoë? Bemoei je met je eigen zaken!' 'Doe niet zo gestoord, man. Ik heb geen idee waar je het over hebt en waarom ik volgens jou met de politie zou moeten hebben gepraat. Hoe zou ik iets kunnen weten?'

Ze kijken elkaar aan, meten eikaars krachten. Verdwenen is Zoë's angst. Ze voelt Wessels angst en onzekerheid, en dat geeft haar moed.

'Ja, dat vind ik ook zo vreemd,' zegt Wessel dan. 'Je kunt inderdaad niets weten. Maar misschien ken je iemand die er wel iets van weet. Degene die dat filmpje op YouTube heeft gezet, bijvoorbeeld.' Zoë voelt hoe een tinteling van schrik zich door haar lichaam verspreidt, maar ze slaagt erin haar gezicht neutraal te houden. 'Ja hoor, alsof diegene dat gewoon aan mij vertelt.' Weer glijden Wessels ogen wantrouwig over haar heen. 'Ik heb je in de gaten gehouden. Je trekt opeens op met mensen met wie je vroeger nooit omging. Nora van Dijk, bijvoorbeeld. Die keek jou vroeger niet eens aan. En je bent tegenwoordig ook wel erg dik met Ivar.'

Opnieuw vlamt de schrik door Zoë heen, maar weer weet ze zich onder controle te houden. Beheerst zegt ze: 'Ik heb geen idee wat jij je allemaal in je hoofd haalt, maar volgens mij ben jij aardig paranoia aan het worden.'

Terwijl ze praat houdt ze Wessels reactie in de gaten. Ze onderschept het snelle knipperen van zijn ogen, de verwarring op zijn gezicht. Dan herstelt hij zich weer.

'Toch weet jij er meer van,' zegt hij koppig. 'En iemand moet jou dat hebben verteld.'

Het bruist opeens in Zoë op: de onbedwingbare drang om haar vrienden in bescherming te nemen. Als dat betekent dat ze haar geheim moet prijsgeven, dan is dat maar zo. Misschien krijgt ze er op een dag spijt van, maar op dit moment voelt het als iets wat ze moet doen.

Ze recht haar rug en kijkt Wessel aan.

'Je hebt gelijk,' zegt ze rustig. 'Er is inderdaad iemand die me heeft verteld wat er is gebeurd. Iemand die erbij was, die precies weet hoe het is gegaan.'

Wessel doet een stap naar haar toe. Zijn hele houding drukt spanning uit.

'Wie dan?' vraagt hij gejaagd. 'Wie heeft je dat verteld?' 'Olaf,' zegt Zoë eenvoudig.Niet-begrijpend kijkt Wessel haar aan. 'Wat klets je nou? Hoe bedoel je, dat Olaf je dat heeft verteld?'

'Ik bedoel het zoals ik het zeg. Ik kan hem zien, Wessel. Ik zie hem al een hele tijd en ik heb hem ook gesproken. Hij heeft me alles verteld.'

Met ogen vol ongeloofstaart Wessel haar aan. Een uitdrukking van spot verschijnt op zijn gezicht, glijdt weer weg en wordt vervangen door vrees.

'Je wilt toch niet zeggen dat je zo'n freak bent die geesten ziet?' Zijn lach klinkt hoog en schril. 'Wat een bullshit!' 'Dan geloof je het niet.'

De rust waarmee Zoë dat zegt, heeft effect. Aandachtig neemt Wessel haar op.

'Wat zie je dan precies?' vraagt hij, met de onverschilligheid van iemand die niet wil laten merken dat hij toch wel nieuwsgierig is. 'Gewoon, ik zie Olaf. Ik zie hem op school, bij mij thuis, overal,' zegt Zoë, alsof het doodgewoon is om een geest te zien. Wessel stoot een hoge, ongelovige lach uit. 'Ja hoor! Olaf is dood!' 'Niet voor mij.'

Weer lacht Wessel, maar in zijn ogen verschijnt iets van angst. 'Bewijs het.'

Zonder aarzelen geeft Zoë hem een gedetailleerd verslag van de gebeurtenissen op die donderdagavond, een jaar geleden. Ze begint met de overval op de sigarenwinkel, vertelt precies wat Olaf heeft gezien en dat hij eveneens werd herkend. Als ze verdergaat

met de vechtpartij op het schoolplein, is alle kleur uit Wessels gezicht verdwenen.

'Zie je hem nu ook?' vraagt hij met een laatste restje achterdocht.

Zoë knikt bevestigend. 'Hij staat achter je.'

Dat is niet waar, maar het is vermakelijk om te zien hoe snel Wessel over zijn schouder kijkt. Even snel als haar geamuseerdheid

opkwam, verdwijnt hij ook weer.

'Denk je dat ik dat geloof?'

'Ja,' zegt Zoë ernstig. 'Diep in je hart weet je dat het zo is. Voel je hem nooit in je buurt, Wessel? Droom je nooit over hem? Hoor je zijn stem niet telkens, als je denkt dat je alleen bent?' Wessel zegt niets, maar hij is een tintje bleker geworden. 'Stop ermee,' zegt Zoë dringend. 'Maak je los van Richard en Joris. Nu kan het nog!'

Opeens is het wantrouwen in Wessels ogen terug. 'Dat is precies

wat in die sms'jes staat. Met de O van Olaf erachter.'

'Ja.'

'Dus daar weet je wél van!' barst Wessel uit.

'Ja, maar ik verstuur ze niet. Ik dacht dat je dat intussen wel had

begrepen.'

Er valt een lange, gespannen stilte.

'Olaf was je vriend,' zegt Zoë zacht. 'Hoe kon je zoiets doen? Waarom greep je niet in? En hij neemt het je niet eens kwalijk. Hij is zelfs bezorgd om je, omdat hij ziet dat het helemaal misgaat met jou als je zo doorgaat.'

'Wist ik veel dat het zo zou aflopen.' Wessel werpt een schichtige blik om zich heen, alsof hij bang is dat er politie met afluisterapparatuur in de struiken verborgen ligt.

'Richard had het over een waarschuwing zodat hij zijn mond zou houden. Het zat me niet lekker, maar ik scheet in mijn broek dat Olaf de politic zou waarschuwen. Dus stemde ik in. Maar ik zweer je, als ik had geweten dat hij dood zou gaan had ik nooit meege- daan. En daarna... ik was medeplichtig! Ik moest mijn mond wel houden.'

'J e had hem juist open moeten doen.'

'Jij hebt makkelijk praten. Ik was als de dood. Niet voor de politie, maar voor mijn broer en Joris,' zegt Wessel somber. Zoë neemt hem onderzoekend op. 'Zijn ze zo erg dan?' 'Dat wil je niet weten! Ze zouden me helemaal verrot geslagen hebben.'

Zijn aura vertoont bruine plekken; pure angst. Ondanks alles voelt Zoë medelijden.

'Ze dwingen je, hè? Ze dwingen je om mee te doen aan inbraken en roofovervallen. Wessel, daar moet je een einde aan maken!' Wessel schudt een paar keer zijn hoofd, alsof hij niet kan geloven dat hij dit gesprek staat te voeren.

'Ik geloof er geen barst van. Je neemt me in de maling. Wie weten hier nog meer van?' Nadenkend fronst hij zijn wenkbrauwen. ' Tijmen,' zegt hij langzaam. 'Natuurlijk! Het is Tijmen!' Maar meteen verschijnt er weer twijfel op zijn gezicht. Zoë weet waarom; hij herinnert zich dat hij sms'jes heeft gekregen waar Tijmen bij zat. Zonder dat Tijmen met zijn mobieltje in de weer was. 'Olaf weet waarom je het hebt gedaan,' zegt Zoë voorzichtig. 'En dat jij hem niet geschopt hebt, dat je niet eens wist dat je broer en Joris zo ver zouden gaan. Al had je dat wel kunnen bedenken. Hij is niet eens kwaad op je. Het enige dat hij je kwalijk neemt is dat je erover blijft zwijgen, zodat je steeds verder meegesleept wordt door je broer.'

Wessel zegt niets, maar zijn aura trilt van spanning. Een tijdlang is het stil.

'Wie gelooft er nou in geesten,' mompelt hij ten slotte.

Hun ogen vinden elkaar en weer is daar dat vonkje onzekerheid

in die van Wessel.

Op dat moment kondigt een vrolijk muziekje aan dat hij een sms- je heeft. Wessel maakt geen aanstalten om zijn mobieltje te pakken maar zijn hele houding verkrampt.

Langzaam, bijna tegen zijn zin, haalt hij hem uit zijn broekzak, werpt een blik op de display en kijkt er vol ongeloof naar. Vervolgens wordt hij heel stil en bleek. 'Hou alsjeblieft op,' fluistert hij gekweld. Weer voelt Zoë iets van medelijden in zich opwellen. 'Geef jezelf aan,' zegt ze zacht. 'Dan houdt het op. Dan houdt alles op.'

Wessel geeft geen antwoord. Onverwacht draait hij zich om, springt op zijn fiets en racet weg.

Verbouwereerd blijft Zoë achter. Nu de dreiging verdwenen is, komt de reactie en staat ze te trillen op haar benen. Met enige moeite stapt ze op haar fiets en heel langzaam, als een beverig oud dametje, rijdt ze door.

Nog geen tien meter verder hoort ze fietsers achter zich. Nerveus kijkt Zoë om. Tot haar opluchting ziet ze Ivar in zijn flapperende, zwarte jas. Naast hem rijdt Nora, diep gebogen over haar stuur.

'Alles goed?' informeert ze bezorgd, terwijl ze naast haar komt rijden.

'Waar komen jullie opeens vandaan?' vraagt Zoë verrast. 'We zijn je achterna gefietst. Je deed de hele dag al zo zenuwachtig, dus ik dacht: ik fiets maar eens een stukje achter je aan. En Nora ging mee,' antwoordt Ivar.

'Maar waarom kwamen jullie me niet helpen? Ik was best bang toen Wessel me tegenhield!' Het lukt Zoë niet om de verontwaardiging uit haar stem te houden.

'We waren vlak in de buurt, achter een boom,' zegt Nora vlug. 'We wilden even kijken wat er ging gebeuren. Als hij je had aangevallen waren we je natuurlijk meteen te hulp gekomen, maar het leek ons wel een mooi moment om hem nog een berichtje te sturen.'

Zoë kalmeert. 'Nou ja, misschien was het ook wel beter dat jullie niet kwamen. Ik heb een lang gesprek met Wessel gehad.' 'Dat zagen we. Waar ging dat allemaal over?' 'Van alles,' zegt Zoë vaag. 'Hij dacht dat ik die sms'jes stuurde, dus het kwam goed uit dat er net weer een binnenkwam. Hij schrok zich dood.'

Ivar en Nora lachen, maar Zoë kan Wessels bange, schuldige

gezicht niet uit haar gedachten krijgen.

'Wat stond er eigenlijk in dat sms'je?' vraagt ze.

'Of hij nog wel eens aan die man van de sigarenwinkel dacht die

ze toen hebben doodgeschoten. Getekend door O. Als je denkt dat

niemand daar iets van weet, en dat de enige getuige dood is, komt

zo'n berichtje hard aan,' zegt Nora.

'Ja,' bevestigt Zoë.

En helemaal als je net hebt gehoord dat die getuige toch niet zo dood is als je had gedacht, denkt ze erachteraan. Ivar en Nora brengen haar naar huis. De hele rit blijven ze op hun hoede, maar Wessel laat zich niet meer zien. Zonder incidenten rijden ze Zoë's straat in. Ook daar lijkt alles normaal. 'Ben je alleen thuis?' vraagt Nora. Zoë knikt.

'Zullen we met je mee naar binnen gaan?'

Even aarzelt Zoë, dan schudt ze haar hoofd. 'Nee, dat is niet nodig.

Ik denk niet dat Wessel nog een keer naar me toe komt. Volgens

mij heeft hij het een en ander om over na te denken.'

'Oké. Maar als er iets is, dan bel je, hè?' zegt Ivar dringend.

Zoë belooft het. Ivar en Nora wachten tot ze binnen is, dan steken

ze hun hand op en gaan naar huis.

En dan is ze alleen. L)e stilte van het huis ligt zwaar om haar heen. Slecht op haar gemak kijkt Zoë de keuken rond. Bel de politie, Zoë.

Het is het stemmetje dat ze de hele middag al hoort. Een stemmetje dat haar nog nooit voor niets heeft gewaarschuwd, en zeker niet met zo'n duidelijke boodschap.

Vlug doet Zoë de keukendeur op slot. Met de sleutel in haar hand holt ze naar de voordeur en draait ook die op slot. Maar het onrustige gevoel blijft. Moet ze echt de politie bellen of is ze bezig zichzelf gek te maken? En wat moet ze in hemelsnaam zeggen? 'Ik was alleen thuis en toen werd ik opeens zo bang, dus ik dacht ik bel de politie maar.'

Er is helemaal geen onraad te bespeuren. Als ze alle deuren op slot houdt, is er niets aan de hand.

Zoë gaat de trap op. In haar kamer stelt ze zich verdekt op achter het gordijn naast het raam en gluurt naar de straat. Niemand te zien.

Pas op, Zoë.

Weer die fluisterstem! Een rilling trekt' over haar rug, kippenvel verschijnt op haar armen. Ze wil zich van het raam afkeren maar de stem houdt haar op haar plaats. Seconden rijgen zich aaneen tot minuten, maar Zoë verroert zich niet. Ze wacht. Een auto rijdt langzaam door de straat. Opmerkelijk langzaam, alsof de bestuurder naar een huisnummer zoekt. Zoë trekt zich iets terug achter het gordijn en kijkt toe. De auto houdt even in voor haar deur, rijdt dan langzaam door. Aan het einde van de straat keert hij en komt terug. Voor haar huis komt hij tot stilstand. Ze kan de bestuurder niet zien, maar degene op de passagiersplaats wel. Meer dan een schim is het niet, maar op het moment dat hij zijn gezicht dichter naar het raampje brengt, herkent ze hem. Het is Wessel. Dan moet degene die de auto bestuurt Richard of Joris zijn.

Met ingehouden adem vist Zoë haar mobieltje uit haar broekzak. Haar duim rust op de eerste toets van het alarmnummer. De auto komt helemaal tot stilstand, de motor slaat af. Zoë toetst het alarmnummer in.

'Met de alarmcentrale. Zegt u het maar.'

'Met Zoë Kersten.' Onwillekeurig fluistert ze. 'Ik heb de politie in Hoorn nodig. Ik ben bang dat iemand mijn huis wil binnendringen.'

'Ik verbind u door.'

Seconden gaan voorbij, dan klinkt er een mannenstem. 'Politie Hoorn.'

'U spreekt met Zoë Kersten. Er staat een auto bij me voor de deur met twee jongens die ik ken. Ik ben bang dat ze zullen proberen naar binnen te komen.'

'Kent u die jongens?' vraagt de politieagent zakelijk. 'Ja, één van hen zit bij mij op school. Ik denk dat die andere zijn broer is, ik kan het niet goed zien. Maar ze zijn in ieder geval allebei bekend bij jullie. Wessel en Richard van der Linden.' Het blijft enige tijd stil. Alleen het geratel van een toetsenbord verbreekt de stilte.

'En waarom voelt u zich bedreigd door deze heren?'

'Dat is een lang verhaal,' zegt Zoë zenuwachtig,"maar het heeft te

maken met de dood van Olaf Lemstra. Ik weet dat zij daarbij

betrokken zijn, en zij weten dat ik het weet.'

Het komt er nogal onhandig uit, maar de politieagent begrijpt

haar blijkbaar uitstekend, want hij vraagt niet door.

'Wat is je adres?' informeert hij.

Een paar seconden lang kan Zoë er niet opkomen. Dan noemt ze stotterend van de zenuwen haar adres. Tegelijk ziet ze Wessel en de bestuurder van de auto uitstappen. Het is een lange, breedgeschouderde jongeman die sterk op Wessel lijkt. Richard.

'Ze stappen nu uit de auto. Ze komen eraan!' roept ze. 'Zijn alle deuren en ramen op slot?' vraagt de politieagent bezorgd. 'Ja, maar ze hebben iets bij zich. Een honkbalknuppel!' Haar stem beeft, schiet uit van angst bij die laatste woorden. 'Maak je geen zorgen. We komen er meteen aan,' zegt de politieagent kordaat.

De deurbel snerpt door het huis. Als bevroren blijft Zoë midden in haar kamer staan. Weer gaat de bel. Hij vult de hele gang, iedere kamer, iedere hoek en doet een rilling over Zoe's rug gaan. 'Zoë!' hoort ze een bekende stem door de brievenbus schreeuwen. 'Zoë, ik weet dat je thuis bent! Ik wil alleen even met je praten!' Behoedzaam gaat ze de zoldertrap af. Op de overloop blijft ze staan en gluurt langs de trap naar beneden. Door het matglas van de voordeur ziet ze Wessel staan, met achter zich de gestalte van zijn broer. De honkbalknuppel in zijn hand is niet zichtbaar, maar wel heel aanwezig. Eén klap en het glas in de voordeur ligt eruit. En dan houdt niets ze tegen om binnen te komen. Ze hoeven alleen de sleutel om te draaien die ze in het slot heeft laten zitten. 'Je moet tijd rekken,' zegt een stem achter haar. 'Praat met ze.' Zoë werpt een vlugge blik over haar schouder maar ze ziet niemand.

'Zoë! Doe eens open!' roept Wessel. Langzaam loopt Zoë de trap af. 'Waarom?' roept ze terug. 'Ik moet met je praten.' 'Waarover?'

'Laat me even binnen, dan zal ik het je vertellen.'

Zoë gaat op de onderste tree staan. 'Praat maar. Ik hoor je hier ook

heel goed.'

Ze hoort Wessel en zijn broer kort overleg plegen, dan brengt Wessel zijn gezicht weer bij de brievenbus.

'Dus je durft niet open te doen? Dat zegt genoeg. Maar goed, dan praten we zo. Ik wil weten...'

Onverwacht wordt hij opzij geduwd door zijn broer en verschijnt er een lange gestalte voor de deur.

'Zoë, luister eens,' zegt Richard met zware maar rustige stem. 'Je hebt met iemand gepraat. Iemand die blijkbaar iets weet. Waarschijnlijk een getuige. Ja toch? Als je me zegt wie het is, laat ik jou met rust.'

'Dat kun je beter meteen doen want ik heb de politie gebeld. Ze kunnen hier ieder ogenblik zijn!' roept Zoë. Richard lacht geringschattend. 'Dat zal wel. Luister, met dat rare verhaal van de geest van Olaf die sms'jes verstuurt kun je Wessel misschien voor de gek houden, maar mij niet. Dus vertel me hoe het zit, anders kom ik binnen.'

Zoë rent naar de deur en rukt de sleutel uit het slot. Achter het glas barst Richard in lachen uit. 'Achteruit, Wessel,' beveelt hij.

'Je gaat toch niet echt dat raam inslaan?' informeert Wessel bezorgd.

'Natuurlijk wel. Die bitch wil niet opendoen, dus ik moet wel.' Richard heft de knuppel en slingert hem met kracht tegen het raam. Er klinkt een enorme klap, waarbij Zoë met een gil achter- uitdeinst. Maar het glas houdt het. Nog wel. Ze vliegt de woonkamer in, struikelt bijna over het kleed op de plankenvloer. Haar handen leiden een eigen leven. Ze bewegen zich zo schokkerig dat ze haar mobieltje uit haar hand laat vallen. Het toestelletje glijdt over de gladde houten vloer en belandt onder een kastje. Zoë laat zich op haar knieën vallen en graait het telefoontje naar zich toe. In dezelfde houding toetst ze paniekerig 112 weer in.

'Ze komen naar binnen!' schreeuwt ze, zonder te wachten tot ze wordt doorverbonden. 'Ze slaan met een honkbalknuppel het raam in!'

Weer klinkt er een klap, gevolgd door glasgerinkel. Vaag dringt Wessels protest tot haar door, Richards gesnauw en dan, onverbiddelijk, nog een klap.

Haastig komt Zoë overeind en rent naar de keuken. Ze grijpt de klink van de achterdeur, maar hij geeft niet mee. Dat is ook zo, ze heeft hem afgesloten. Snel, de sleutel.

'Er komt iemand mijn huis in!'schreeuwt Zoë in haar mobiel.

'Wat is uw adres?' klinkt het zakelijk.

'De politie zou komen! Waar blijven ze!'

Gerammel op een toetsenbord, stilte, dan de stem weer.

'Heeft u net ook gebeld? Zoë Kersten?'

'Ja!'

'De politie kan er ieder moment zijn. Wat is er precies aan de hand?'

Hier heeft ze geen tijd voor. Het lukt haar niet om te bellen en met één trillende hand de sleutel in het slot te krijgen. Zoë gooit haar mobieltje op het aanrecht en probeert het met beide handen. De sleutel schraapt over het slot, glijdt er dan in. Maar het is een deur met gebruiksaanwijzingen. Je moet hem eerst een stukje naar je toe trekken en dan rustig de sleutel omdraaien. Ze heeft er kracht noch geduld voor en in haar onmacht schopt ze wild tegen de onwillige keukendeur.

In de gang hoort ze de voordeur opengaan. Als verlamd blijft Zoë staan. Haar lichaam weigert dienst, ze kan geen vin meer verroeren van angst.

'Richard, neef klinkt Wessels angstige stem. 'Je doet haar toch niets? Richard!'

Zware voetstappen in de woonkamer.

Zoë vermant zich. Op de automatische piloot, met de stijve bewegingen van een robot, trekt ze de keukendeur naar zich toe en draait de sleutel om. Het mechanisme van het slot klikt en ze kan de deur openduwen. Op het moment dat Richard in de keuken verschijnt, rent Zoë de achtertuin in.

In de keuken klinkt geschreeuw. Het geluid van een worsteling. Snelle voetstappen die de tuin inkomen.

Ze struikelt, valt languit op het pad en draait zich om. Angstig kijkt Zoë naar de openstaande keukendeur. Ze weet niet wie ze verwacht te zien. Wessel, of Richard met een opgeheven honkbalknuppel, klaar om haar de hersens in te slaan. Ze is helemaal niet voorbereid op een man in een donker uniform. Met een pet op waarop duidelijk het politielogo zichtbaar is. En met een pistool in zijn hand dat hij laat zakken zodra hij Zoë ziet.