4

De volgende ochtend nam ik een douche en trok mijn multifunctionele uniform aan. Dat had ik jaren geleden speciaal voor mij laten maken door een ex-gevangene die in een of andere federale gevangenis op van die grote machines had leren naaien. De broek was blauwgrijs en bepaald niet flatteus, met een lichtere bies langs de naad. Op de mouw van het bijpassende lichtblauwe overhemd was een cirkel van klittenband genaaid, waarop meestal een embleem zat met ‘Openbare Werken Zuid-Californië.’ De schoenen, overblijfsels uit de tijd dat ik nog bij de politie werkte, waren zwart en deden mijn voeten eruit zien alsof ik ze nauwelijks op kon tillen. Zodra ik er een klembord en een gewichtig uitziende sleutelbos aan toevoegde, kon ik mezelf uitgeven voor wie ik maar wilde. Meestal doe ik alsof ik een watermeter aan het opnemen ben of op zoek ben naar gaslekken, als het maar iets is dat mijn bemoeizucht rechtvaardigt, evenals het sluipen door iemands struiken en het knoeien met iemands alarmsysteem. Vandaag plakte ik er een embleem van de Bloemenexpress op en ging op weg naar de dichtstbijzijnde bloemist, waar ik zesendertig dollar neertelde voor een indrukwekkend boeket. Ik kocht een suikerzoete beterschapskaart, krabbelde er een onleesbare naam op, en belde naar de stomerij waar Bibianna werkte. Dit keer nam er een vrouw op.

‘O, hallo,’ zei ik. ‘Mag ik de baas even spreken?’

‘Die is er niet. Hij is net vertrokken naar het andere filiaal,’ zei ze. ‘Zal ik u het nummer geven?’

‘Graag.’

Ze las het nummer langzaam voor me op en ik herhaalde het, net alsof ik het ondertussen opschreef. Wist zij veel. Ze kon toch niet zien wat ik deed.

‘Bedankt,’ zei ik. Ik hing op en stapte in mijn auto, met het boeket op de passagiersstoel. Ik reed naar de stomerij. Vóór de zaak kon je vijftien minuten gratis parkeren. Ik sloot de auto af en ging naar binnen. Ik liep naar de toonbank en wachtte tot er iemand zou komen. Het rook er naar zeepproducten, vochtige katoen, chemicaliën en stoom. De ruimte achter de toonbank was een woud van kleding in doorzichtige plastic hoezen. Links van me reed een ingewikkelde elektronische tram hangende kledingstukken over een spoor dat achter in de zaak een bocht maakte en dan weer terugkeerde naar het uitgangspunt, zodat elk kledingstuk aan de toonbank afgeleverd kon worden zodra het bijbehorende nummer werd ingetoetst.

Aan de rechterkant bevond zich een wirwar van buizen waaraan kledingstukken hingen die geperst moesten worden. Er bevonden zich tien vrouwen binnen mijn gezichtsveld, de meesten van hen met een Latijns-Amerikaans uiterlijk, die machines bedienden met functies waarnaar je hooguit kon raden. Een radio was afgestemd op een Spaanstalige zender die keihard een nummer van Linda Ronstadt ten gehore bracht. Twee van de vrouwen zongen mee onder het werk, terwijl ze met vaardige hand mannenoverhemden door de apparaten voor hen voerden. Met het syncopische ritme van de persen, de overige machines en de golvende wolken stoom zag het eruit als het perfecte decor voor een musicalnummer.

Een van de twee zingende vrouwen zag me eindelijk staan. Ze liet haar machine in de steek en kwam naar de toonbank waar ik stond te wachten. Ze was klein en gedrongen, met een bolrond gezicht, haar ogen de kleur van chocolade M&M’s en grof donker haar met een haarband eromheen. De wijde, goudkleurige satijnen blouse die ze droeg was bezaaid met lovertjes. Ze wierp een blik op het boeket. ‘Zijn die voor mij?’

Ik keek op het aangehechte bloemistenkaartje. ‘Bent u Bibianna Diaz?’

‘Nee. Die is er deze week niet.’

‘Komt ze deze week helemaal niet meer?’

De vrouw schudde het hoofd. ‘Ze heeft haar rug bezeerd bij dat ongeluk... mmm, ongeveer twee maanden geleden, en daar heeft ze nog steeds last van. Ze zegt dat de pijn af en toe ineens weer opvlamt. Dan kan ze nauwelijks meer lopen. De baas heeft tegen haar gezegd dat ze maar thuis moest blijven. Hij wil straks geen proces aan zijn broek. Heeft ze een vriendje?’

Ik draaide het kaartje om en hield het tegen het licht. ‘Het ziet er inderdaad uit als een beterschapskaart. Verdorie. Wat moet ik nou?’

‘Breng ze naar haar huis,’ zei ze.

‘Dat gaat niet. Dit is het enige adres dat hij opgegeven heeft. U hebt niet toevallig haar huisadres?’

‘Nee. Ik ben er zelf nooit geweest,’ zei de vrouw. Ze wendde zich tot een van de andere vrouwen. ‘Hé, Lupe. Waar woont Bibianna?’

De tweede vrouw schudde het hoofd, maar een derde mengde zich in het gesprek. ‘Op Castano. Het nummer weet ik niet, maar er staat zo’n groot bruin huis aan de weg en daarachter woont zij, in zo’n klein bungalowtje. Heel leuk. Tussen Huerto en Arroyo.’

De vrouw aan de toonbank wendde zich weer tot mij. ‘Kent u die buurt?’

‘Ik vind het wel,’ zei ik. ‘Bedankt. U hebt me prima geholpen.’

‘Ik heet Graciela. Zeg maar tegen die knaap dat hij mij komt opzoeken als hij genoeg van haar heeft. Ik heb hetzelfde als zij in huis, alleen zijn bij mij de maten een beetje anders.’

Ik glimlachte. ‘Dat zal ik doen.’

Het tweede adres van Bibianna bleek een vochtig uitziend bruin huisje te zijn aan de achterkant van een vochtig bruin huis, gelegen in een tamelijk sjofele buurt. Ik zag het huis in het voorbijrijden, reed een rondje om het blok heen en parkeerde aan de overkant van de straat. Ik bleef in de auto zitten en nam het huisje in me op. Het stond op een langwerpig en smal perceel grond, beschut door de overhangende takken van magnolia’s, jeneverbessen en pijnbomen. Nergens was een grassprietje te zien en de vegetatie die er wèl was, scheen al geruime tijd niet meer onderhouden te zijn. Aan de rechterkant van het perceel bevond zich een gebarsten betonnen oprit. In het grotere huis aan de voorkant had iemand doorhangende, met bloemmotieven bedrukte beddenlakens voor de ramen gehangen bij wijze van gordijnen.

Er stonden geen auto’s op de oprit. Volgens het schadeformulier bevond haar Mazda uit 1978 zich nog in de carrosseriewerkplaats waar het rechterportier (onder andere) vervangen zou worden. Ik wachtte twintig minuten, maar er was geen zichtbare activiteit. Ik draaide me om en pakte de afgesloten aktetas van de achterbank waarin ik diverse valse identiteitspapieren bewaar voor dit soort gelegenheden. Ik haalde een setje voor ‘Hannah Moore’ tevoorschijn, dat keurig in een plastic mapje verpakt zat: rijbewijs van de staat Californië met mijn gegevens en een foto van mij, Sociale Verzekeringskaart, en creditcards van Visa en Chevron. ‘Hannah Moore’ had zelfs een lidmaatschapskaart van de bibliotheek, aangezien ik haar een intellectuele indruk wilde laten maken. Ik schoof mijn schoudertas onder de voorstoel en stopte de identiteitspapieren in mijn broekzak. Ik stapte uit, sloot de auto af, stak de straat over en liep de oprit op.

De hoge bomen die het perceel overschaduwden, zorgden voor een onaangename kilte, en ik wou dat ik een jack of een sweater had meegebracht. De buitenkant van Bibianna’s huisje bestond uit verwaarloosde bruine overnaadse planken, de perfecte snack voor een zwerm hongerige termieten. Ik beklom twee brede, krakende houten treden naar een piepkleine veranda die vol afval lag. Voor een tuimelraampje aan de rechterkant hing een rode katoenen lap. Ik probeerde naar binnen te gluren, maar ik kon niet echt veel zien. Binnen scheen alles stil en ik zag geen lichten branden. Ik klopte op de voordeur en maakte van de gelegenheid gebruik om de directe omgeving in me op te nemen. Aan het houtwerk naast de voordeur was een metalen brievenbus bevestigd. In het rekje eronder staken zeven geadresseerde enveloppen, wachtend op de komst van de postbode die ze mee zou nemen.

Tot dusver had er niemand op mijn kloppen gereageerd. Het huisje maakte een onbewoonde indruk, en ik verbeeldde me dat ik de enigszins muffe lucht rook die in sommige huizen ontstaat als de bewoners ook maar een paar dagen afwezig zijn. Ik klopte nogmaals, en wachtte nog een paar eindeloos durende minuten voordat ik concludeerde dat er echt niemand thuis was. Ik keek terloops naar het grote huis, maar ook daar zag ik geen teken van leven, geen beschuldigende gezichten die me vanachter de ramen aanstaarden. Ik stak mijn arm uit en liet mijn vingers over de enveloppen glijden. Toen er geen alarmbellen begonnen te rinkelen, pakte ik het hele stapeltje en bekeek ze op mijn gemak. Vier ervan waren rekeningen die ze betaalde: telefoon, gas, elektra en een warenhuis. Er waren twee wat grotere enveloppen, één geadresseerd aan Aetna Verzekeringen en één aan Allstate, beide met ‘Lola Flores’ als afzender. Ach jeetje, dacht ik, wat zou dat nu toch te betekenen hebben. Oplichters weten ook nooit van ophouden. Het zag ernaar uit dat de fraude niet louter beperkt bleef tot de claim bij California Fidelity. Het zevende poststuk was een persoonlijke brief, geadresseerd aan iemand in Los Angeles. Ik haalde hem uit de stapel, vouwde hem op en schoof hem onder mijn broeksband en in mijn slipje. Ik moest me eigenlijk schamen. Dat is een misdrijf - het stelen van post, bedoel ik, niet dat onderbroekje. De rest van de brieven stak ik weer terug in het rekje. Ik onderdrukte de impuls om te gaan rennen en stapte op mijn gemak de veranda af, kuierde de oprit af en stak de straat over naar mijn wachtende auto.

Ik deed het portier aan de passagierskant open, gooide het klembord op de voorstoel, naast het boeket, en sloot weer af. Ik zag een minimarkt op de hoek van Huerto en Arroyo, ongeveer tien huizen verderop aan de rechterkant. Ik liep die kant op in de hoop er een telefoontoestel aan te treffen. De minimarkt was zo’n ouderwets buurtwinkeltje, de etalage volgehangen met zelfgeschreven advertenties voor bier, sigaretten en hondenvoer. Het interieur was spaarzaam verlicht en er lag zaagsel op de oneffen vloer dat eruitzag alsof het er al lag sinds de winkel gebouwd was. Op de schappen was het een warboel van allerlei etenswaar in blik, zo te zien zonder enige logische rangschikking. Vrijstaande rekken die twee smalle paden vrijlieten, waren volgestouwd met van alles en nog wat, van Pampers tot instantpudding en tuinartikelen. Aan de voorkant bevonden zich een koelvitrine met frisdranken en een antieke vrieskast gevuld met diepvriesgroenten, vruchtensappen en ijsjes. Er stond een vrouw achter de toonbank met een wit schort voor, een half opgerookte sigaret tussen de vingers. Ze was waarschijnlijk een jaar of vijfenzestig, met blond haar dat stijf stond van de haarlak en een brede snor van korstjes waar ze de rimpeltjes had laten weghalen van haar bovenlip. Haar gezichtshuid was opgetrokken en achter de oren vastgezet, waardoor haar ogen een uitdrukking van permanente verbazing hadden aangenomen.

‘Hebt u hier een telefoon?’

‘Achterin naast het magazijn,’ zei ze, wijzend met haar sigaret. Een centimeter as viel op de voorkant van haar schort.

Ik liet een paar munten in de gleuf vallen, belde Mary Bellflower en gaf haar het adres van Bibianna Diaz waarvoor ik zoveel moeite had moeten doen.

‘Bedankt. Dat is fantastisch,’ zei ze. ‘Ik heb hier een heel pak formulieren dat ik gelijk kan verzenden. Kom je nog terug naar kantoor?’

‘Ja, maar ik blijf eerst nog even hier in de buurt rondhangen om te zien of Bibianna misschien op komt dagen.’

‘Nou, als je vanmiddag even langskomt, kunnen we bekijken hoe we de zaak verder aanpakken.’

‘Is Gordon Titus al terug?’

‘Nee, nog niet. Misschien is hij wel op de vlucht geslagen.’

‘Dat betwijfel ik,’ zei ik. Toen ik de hoorn ophing, viel er één muntje in het retourbakje. Mijn geluksdag. Links van me was de vleesafdeling met een schuin aflopende glazen vitrine. Op een bordje op de vitrine werd de lunchspecialiteit aangeprezen: chilibonen, koolsla en een tri-tip sandwich voor $2,39. Het rook goddelijk. Tri-tip is blijkbaar een regionaal fenomeen, een deel van het rund waarvan verder niemand ooit gehoord heeft. Eens in de zoveel tijd probeert een plaatselijke journalist de oorsprong van de term te achterhalen. Het begeleidende artikel gaat dan vergezeld van de tekening van een koe in profiel waarop alle stukken vlees aangegeven staan. Tri-tip bevindt zich bij het achtereind, in de buurt van de uier. Het wordt meestal gebarbecued, in dunne plakjes gesneden en geserveerd met zelfgemaakte salsa op een broodje of in een tortilla gerold met een takje cilantro.

De eigenaar kwam tevoorschijn uit de koelcel, vergezeld van een vleug winterkou. Hij was een forse man van in de zestig, met een vriendelijk gezicht en zachte ogen. ‘Wat kan ik voor u doen?’

‘Graag de tri-tip om mee te nemen.’

Hij knipoogde tegen me en maakte de bestelling zonder een woord te zeggen klaar.

Met de sandwich in mijn hand pakte ik een Pepsi Light uit de koelvitrine en rekende af bij de kassa voorin. Ik liep terug naar mijn auto, waar ik in stijl dineerde, ervoor zorgend dat ik geen salsa op mijn uniform morste. De bloemen, die met de minuut slapper gingen hangen, vulden het interieur van de VW met de geur van een rouwkamer. Twee uur lang hield ik Bibianna’s oprit in de gaten, een goede oefening in het in lijdzaamheid bezitten van mijn ziel. Veel detectivebureaus brengen voor dit soort observatiewerk meer in rekening dan voor hun andere diensten, omdat het zo stomvervelend is. Er waren geen tekenen van activiteit, geen bezoekers, geen lichten die aangingen. Het kwam bij me op dat ik, als ik van plan was het huis gedurende langere tijd in de gaten te houden, maar beter contact kon opnemen met de wijkagent om hem te laten weten wat er aan de hand was. En het zou misschien ook wel slim zijn om een andere auto te lenen en een of andere reden te bedenken waarom ik zo opvallend in de buurt rondhing. De postbode kwam te voet langs, deed een handvol post in Bibianna’s brievenbus en nam de brieven mee die in het rekje staken. Ik zou er heel wat voor over hebben gehad om te weten te komen wie haar schreef, maar ik wilde mijn geluk niet al te zeer op de proef stellen. Waar was die vrouw? Als ze zo’n pijn in haar rug had, waarom was ze dan de hele dag op pad? Misschien was ze bij de chiropractor om al haar wervels recht te laten zetten of haar hoofd te laten vervangen. Om drie uur startte ik de auto en reed terug naar kantoor.

Toen ik het kantoor van California Fidelity binnenstapte, gaf ik het boeket aan Darcy, de receptioniste. Ze was zo tactvol om niet te beginnen over mijn kleine aanvaring met Titus. Ze liet haar blik even op mijn uniform rusten. ‘Ben je bij de Luchtmacht gegaan?’

‘Ik vind het gewoon leuk om te dragen.’

‘Die schoenen zien eruit alsof ze dodelijk zouden zijn in een kickbokswedstrijd,’ merkte ze op. ‘Als je voor Mary komt, die is nu in gesprek met een paar cliënten, maar misschien kun je straks nog even terugkomen.’

Mary was aangenomen als schaderegelaar ter vervanging van Jewel Cavaletto, die in mei met pensioen was gegaan. Ze had het bureau gekregen dat van Vera was geweest voor haar promotie naar het glazen kantoor aan de voorkant. Mary was intelligent maar onervaren, vierentwintig pas, met een gezicht dat net knap genoeg was voor een derde plaats in een plaatselijke missverkiezing. Ik moest haar nageven dat ze goed werk had gedaan door de Diaz-claim tegen te houden. Ze had er oog voor en als ze maar lang genoeg volhield zou ze een echte aanwinst voor het bedrijf worden. Ze was pas drie maanden getrouwd met een autoverkoper bij de plaatselijke Nissan-dealer en legde een gretige belangstelling aan de dag voor Vera’s bruiloftsplannen. Een van de uitnodigingen voor Mary’s eigen bruiloft (wazige roze achtergrond met een veld vol wuivende madeliefjes) stond in een koperen lijstje op haar bureau. Terwijl Vera altijd het laatste nummer van Cosmopolitan onder de stapel mappen op haar bureau had liggen, las Mary het blad Brides, dat blijkbaar gelezen werd vanaf de verloving tot het eind van het eerste huwelijksjaar. Mary had me ooit eens gevraagd om mijn recept voor kip à la Kinsey, tot Vera haar uit de droom had geholpen. Nu had ze de neiging om me te bejegenen met het medelijden van de pasgetrouwden voor diegenen van ons die vastbesloten zijn om vrijgezel te blijven.

Ik bleef nog even met Darcy staan praten en liep toen naar Mary’s werkplek, terwijl ik onderweg een paar andere medewerkers gedag zei. Het verhaal van mijn schermutseling met Titus had blijkbaar de ronde gedaan en daarmee had ik me de status van beroemdheid verworven, die vermoedelijk zou duren totdat ik ontslagen werd, dus op zijn hoogst nog een dag. Mary’s cliënten, een man en een vrouw, vertrokken net toen ik bij haar kantoortje kwam. De vrouw was in de dertig, met een onverzorgde bos gebleekt haar, min of meer in punkstijl. Haar ogen waren pikzwart omlijnd en haar wimpers waren duidelijk vals. Haar zwarte fantasienylons en de afgetrapte pumps met naaldhakken en enkelbandjes pasten niet bij de strenge coupe van haar mantelpakje. Ze scheen zich veel minder bewust van mij dan ik van haar, en keek nauwelijks mijn richting uit toen ze langs me heen liep in het smalle gangpad.

Haar metgezel volgde op zijn gemak, en alleen al de manier waarop hij liep straalde arrogantie uit. Hij had zijn handen nonchalant in zijn zakken alsof hij dat gewoon was, maar ik had er een eed op durven doen dat het hem moeite kostte om zich te beheersen. Hij droeg het donkere haar achterover gekamd. Hij had dikke wenkbrauwen boven grote, donkere ogen, hoge jukbeenderen en een hangsnor. Hij was ruim één meter tachtig lang, en de breedte van zijn schouders werd nog eens geaccentueerd door de schoudervullingen van zijn geruite sportcolbert. Hij zag eruit als de ongure handlanger van de schurk in een populaire tv-serie. Toen hij op gelijke hoogte met mij kwam, probeerde hij me te ontwijken, maar stootte me in het voorbijgaan aan. Hij pakte me even verontschuldigend bij de arm en mompelde: ‘Hé, sorry,’ terwijl hij verder liep. Ik snoof een vleug op van de haarlotion die hij gebruikte om de golf in zijn donkere haardos in bedwang te houden. Ik keek hen over mijn schouder na terwijl ik Mary’s kantoortje binnenstapte.

Ze zat niet aan haar bureau, maar een paar seconden later kwam ze binnen, haar blik gericht op een bekertje dat tot de rand gevuld was met water. Ze droeg een rode kasjmier trui met opgestroopte mouwen. Ze had een frisse, zuivere teint en haar huid glansde van gezondheid. Haar huidskleur was die van de tijdschriftenadvertenties. ‘Alstublieft,’ zei ze, en toen keek ze me enigszins verbijsterd aan. ‘O. Zijn ze vertrokken? Het stel dat hier was?’

‘Ze zijn die kant op gegaan. Je hebt ze nèt gemist.’

Ze keek het gangpad in, maar daar was niets meer te zien. ‘Nou, dat is vreemd. Ze zei dat ze zich niet zo lekker voelde, dus ging ik een bekertje water voor haar halen.’

‘Mij leek ze volkomen in orde.’

Mary’s mondhoeken trokken naar beneden in een uitdrukking van verwarring en ze zette het bekertje op haar bureau. ‘Ik wou dat ze nog even gebleven waren. Ik had gehoopt dat jij even met ze kon praten.’

‘Waarover?’

Ze schudde het hoofd. ‘Het zijn inspecteurs van het IPV, het Instituut ter Preventie van Verzekeringsfraude. Zij, in elk geval. Hij is speciaal agent bij de Verzekeringskamer van de staat Californië.’ Ze gaf me het adreskaartje van de vrouw.

Hij? Weet je dat zeker?’

‘Hij is vorige maand in dienst genomen. Zij is hem zo’n beetje aan het inwerken.’

‘Hij zag eruit als een gangster.’

Ze lachte een beetje ongemakkelijk, alsof zij op de een of andere manier verantwoordelijk was voor zijn uiterlijk nu ik daarover begonnen was. ‘Eigenlijk wel, hè? Het komt vast door dat enge colbertje van hem. Ik zou Peter nooit in zoiets de straat op laten gaan. Ga zitten. Heb je met Bibianna Diaz gepraat? God, waar heb ik haar dossier nou weer gelaten?’ Ze ging zitten en begon te zoeken in een stapel mappen op haar bureau.

‘Nee. Ze is nog steeds niet op komen dagen. Misschien neem ik de volgende keer mijn fototoestel mee. Wie weet kan ik een foto van haar maken terwijl ze salto’s op het gazon maakt.’ Ik vertelde haar wat ik te weten was gekomen over ‘Lola Flores’ en de twee andere verzekeringsmaatschappijen. ‘Bibianna moet met nog een tweede zwendel bezig zijn onder de naam Lola Flores. Joost mag weten hoeveel claims ze nog meer gelijktijdig heeft ingediend.’

Mary was behoorlijk pissig. ‘O, God, het is toch niet te geloven. Ik zal gelijk die andere maatschappijen bellen om ze te laten weten wat er aan de hand is.’

‘Zorg ervoor dat ze van alle contacten met haar afschriften bewaren. Als wij de dossiers naar het IPV sturen, kunnen zij die van hen meesturen. Dat zal dan des te meer opzien baren.’

Ik was met mijn gedachten nog steeds half en half bij het stel dat zojuist vertrokken was. Ik bekeek het adreskaartje van de vrouw nog eens goed. Het IPV-logo was echt. Het zag er zo’n beetje uit als een placemat, compleet met bestek. Volgens het kaartje was ze Karen Hedgepath van een kantoor in Los Angeles. Het probleem was dat ze er niet uitzag als de IPV-inspecteurs die ik ooit ontmoet had. De meesten van hen zijn echt behoudende types - stropdassen, witte overhemden, conservatieve donkere kostuums. Deze vrouw zag eruit als een rockster in burger. Ik kon niet geloven dat de regionaal manager het punkachtige kapsel zou tolereren, laat staan de pumps met naaldhakken.

‘Daar heb ik ’m,’ zei Mary, terwijl ze een map uit de stapel trok. De map droeg het opschrift ‘Diaz’ en er was een stukje kladpapier met het nieuwe adres erop aan de omslag gehecht. Ze pakte een rekening van haar bureau die vastgeniet zat aan de envelop waarin hij verstuurd was. ‘Ik heb net een hele stapel nieuwe rekeningen binnengekregen. Ik geloof dat ze bij een chiropractor is geweest.’

‘Waarschijnlijk een subluxatiespecialist,’ zei ik, de enige fysiotherapeutische term gebruikend die ik kende.

Ze perforeerde de rekening en voegde hem bij het dossier. ‘Feitelijk waren ze hier vanwege Bibianna. Daarom had ik ook graag gewild dat ze met jou zouden praten. Ik neem aan dat het IPV er lucht van heeft gekregen dat ze hiernaartoe is verhuisd. Ze heeft vorig jaar in Santa Monica een paar zwendeltjes gepleegd en ze hoopten haar op het spoor te komen.’

‘Kijk eens aan. Verzekeringsfraude?’

‘Daar waren ze niet erg duidelijk over, maar het moet haast wel iets met verzekeringen te maken hebben, denk je ook niet?’

Ik overdacht de situatie even, me afvragend waarom een IPV-inspecteur iemand die bij een andere instantie in dienst was, in zou werken. Niet dat het IPV en de Verzekeringskamer niet samenwerken, maar het Instituut ter Preventie van Verzekeringsfraude is geen wettelijke instantie. En waarom zouden ze trouwens helemaal hiernaartoe komen? Waarom zouden ze CF niet even bellen in plaats van anderhalf uur in de auto te gaan zitten? Het was gewoon niet logisch. Tenzij ze gelogen hadden. ‘Heb je hun dit adres gegeven?’ vroeg ik, terwijl ik naar het kladpapiertje op de omslag van de map wees.

‘Ik heb ze helemaal niets gegeven. Daarom was ik ook zo verbaasd toen je zei dat ze vertrokken waren. Het enige wat ik gedaan heb, is bevestigen dat we in dit geval een claim aan het onderzoeken waren. Hoezo?’

‘Misschien hebben ze haar adres gezien terwijl jij dat bekertje water ging halen. Ze hoefden alleen maar even de stapel mappen op je bureau door te bladeren.’

‘Zeg, toe nou. Je gelooft toch niet echt dat ze zoiets zouden doen.’

‘Wie weet? Laten we maar hopen dat ze waren wie ze zeiden.’

Ze legde haar hand op haar borst alsof ze op het punt stond om de Eed van Trouw te declameren. ‘O, mijn hemel. Wat wil je daar nou weer mee zeggen?’

‘Ach, je weet hoe het gaat. Op die adreskaartjes kun je van alles en nog wat laten drukken. Ik heb het zelf ook wel gedaan.’

Mary keek beledigd, en haar bezorgdheid maakte plotseling plaats voor vastberadenheid. ‘Geef me dat kaartje,’ zei ze. Ze pakte het adreskaartje van de vrouw aan en legde het met een klap naast de telefoon. Ik keek toe terwijl ze de hoorn van de haak nam en het telefoonnummer op het kaartje draaide. ‘Ik maak mezelf van kant als ze niet is wie ze zei dat ze was.’ Ze luisterde even en toen veranderde de uitdrukking op haar gezicht. Ze hield de hoorn omhoog, waaruit een geluid klonk als van een vuilniswagen die een levende eend vermorzelde.

‘Misschien heb je een verkeerd nummer gedraaid,’ zei ik behulpzaam.

‘God, ik kan gewoon niet geloven dat ik in zo’n simpele truc ben gestonken, maar het is zelfs niet bij me opgekomen om haar identiteit in twijfel te trekken. Hoe heb ik zo stom kunnen zijn?’

‘Nou, je moet jezelf nou ook weer niet teveel verwijten. Ondanks mijn jarenlange ervaring word ik zelf ook nog wel eens belazerd. Het ligt in de menselijke natuur om anderen te vertrouwen, vooral als je zelf eerlijk bent. Niet dat ik nou zo eerlijk ben, maar je begrijpt wel wat ik bedoel.’

‘Wat denk je dat ze in hun schild voerden?’

‘Geen idee,’ zei ik. ‘Het is duidelijk dat ze Bibianna kenden en op de hoogte waren van haar neiging om de boel te flessen. De echte vraag is: hoe zijn ze bij ons terechtgekomen? Er moeten in Santa Teresa wel honderd verzekeringsmaatschappijen zijn. Waarom juist CF?’

‘Dit is afschuwelijk. Ik ben er gewoon ziek van. Wat zouden ze in ’s hemelsnaam van haar willen?’ Er was een gezonde roze blos op Mary’s wangen verschenen.

‘Waarschijnlijk niets prettigs, anders zouden ze wel open kaart hebben gespeeld.’

‘Wat moeten we doen?’

‘Ik zie niet in wat we kunnen doen totdat we weten wat er precies aan de hand is. Je zou het echte nummer van het IPV op kunnen vragen en informeren of er een onderzoek naar Bibianna loopt. Ondertussen zal ik proberen haar te pakken te krijgen, en daarna zien we wel weer verder.’