1
Jack Pertwee zou de volgende morgen trouwen en de dartsclub van Kingsmarkham had zich in de Dragon verzameld om hem, zoals George Carter het noemde, uitgeleide te doen.
`Weet je niks leukers te verzinnen, George,' zei Jack. 'Ik ga trouwen, het is mijn begrafenis niet.'
`Het komt op hetzelfde neer.' `Je wordt bedankt. Daarvoor krijg je nog een pilsje van me.' Hij liep naar de bar, maar de voorzitter van de club sneed hem de pas af.
'Dit rondje is voor mij, Jack. Laat George maar praten. Marilyn is een schat van een meisje en jij bent een gelukkige kerel. Ik weet dat ik namens iedereen spreek als ik zeg dat er hier niemand is die morgen niet graag in jouw schoenen zou willen staan.'
`Nog liever in zijn pyjama,' zei George. 'Die zou je 'ns moeten zien, zeg. Van zwart nylon met een jasje in judostiji. Prachtig!' `Laten we het netjes houden, George.'
`Wat mag het zijn, heren?' vroeg de barkeeper geduldig. 'Hetzelfde maar weer?' Hetzelfde, Bill, en neem er zelf ook een. Nee, Jack, de mens is monogaam aangelegd en er bestaat op aarde geen enkele band die maar kan tippen aan een gelukkig huwelijk. Vooral als je op de goeie manier start zoals jij en Marilyn. Wat geld op de spaarbank, leuk klein flatje en niets om je voor te schamen.'
Zou je denken?' Jack praatte er gauw overheen om zich van de bespiegelingen over 'een goeie start' en 'nergens voor schamen' af te maken. De preek van de voorzitter herinnerde hem aan het korte, maar te lange, gesprek dat Marilyn en hij twee dagen daarvoor hadden moeten doorstaan bij de dominee. Hij sloeg zijn glas bier achterover en keek, niet op z'n gemak, om zich heen.
`De eerste tien jaar zijn de ergste,' hoorde hij iemand zeggen en plotseling geprikkeld, draaide hij zich om. `Jullie zijn verdomd inspirerend,' zei hij. 'Het is anders wel opvallend dat het de vrije jongens zijn, die geen goed woord voor het huwelijk over hebben
' 'Precies,' viel de voorzitter hem bij. 'Jammer dat er niet wat meer getrouwde mannen zijn om me te steunen, he Jack? Neem nou bijvoorbeeld Charlie Hatton. Hij is iemand die helemaal ido... idol... is van zijn vrouw. Kom, hoe is dat woord ook weer?'
Dat moet je mij niet vragen. En wat doet het er verdomme toe. Jij altijd met je hoogdravende woorden. Dit moet een bokkenfuif zijn, geen jaarlijkse algemene vergadering. We moeten iemand hebben die de boel een beetje opvrolijkt.'
'Ja, iemand als Charlie. Waar zou hij toch blijven?' 'Hij zei dat hij laat zou zijn. Hij moet met de vrachtwagen uit Leeds komen.'
Misschien is hij eerst naar huis gegaan.' `Nee, dat in geen geval. Het laatste wat hij woensdag tegen me zei, was:'Ik kom vrijdag op je fuif, al moet ik het gas door de plank trappen. Ik heb tegen Lilian gezegd: Je ziet me wel verschijnen.' Nee, hij komt regelrecht hierheen, dat is zeker.'
Ik hoop maar dat hem niets is overkomen.' Wat dan?'
Nou, die vrachtwagen van hem is toch al twee keer leeggeroofd, nietwaar?'
Wat ben je toch een oud wijf, George,' zei Jack, maar ook hij was ongerust geworden. Het was half tien, over een uur zou de Dragon sluiten. Charlie zou morgen zijn getuige zijn. Fijne bruiloft zou het worden als ze vannacht zijn getuige ergens in de Midlands met ingeslagen schedel vonden.
'Drink eens leeg,' zei de lolbroek van de dartsclub, 'dan zal ik je die mop vertellen van het meisje dat met een matroos ging trouwen.'
'Die ken ik al,' zei Jack verveeld. 'Nee, deze niet. Hetzelfde graag, Bill. Nou, dat meisje dan he ... op de avond voor haar trouwdag kreeg ze van haar moeder te horen: "Wat je ook doet, laat hem niet ....,
Kiezen op mekaar, maat, daar is Charlie.' Het waren allemaal lange kerels, stuk voor stuk om en nabij de een meter negentig, maar Charlie was een klein ventje met een gebruind gezicht en opvallend pientere ogen, die snel en onderzoekend over het gezelschap vlogen voor hij glimlachte. Daarbij werd een onberispelijk wit gebit zichtbaar waarvan niemand, be-halve Jack, wist dat het vals was. Het zat Charlie hoog dat hij op zijn dertigste een vals gebit had — waarom hadden al die glazen melk en sinaasappelsap in de oorlog hem niet dezelfde lichamelijke conditie gegeven als zijn leeftijdgenoten? — dat Jack het wist, kon hem niet schelen. Het kon hem niet schelen wat Jack van hem wist, althans binnen zekere grenzen. Hem ten volle in vertrouwen nemen zoals vroeger, toen ze samen in Kingsmark-ham op de lagere school zaten, deed hij nu niet meer. Ze waren vrienden. In een ander tijdperk en een andere samenleving had je misschien kunnen zeggen dat ze van elkaar hielden. Ze waren als David en Jonathan, maar als iemand daarop zou hebben gezinspeeld, zou Jack hem een stomp op zijn neus hebben gegeven en wat Charlie betrof, de feestvierders in de Dragon waren er in hun hart van overtuigd dat Charlie tot alles in staat was.
Marilyn Thompson was de beste vriendin van Charlies vrouw; Charlie zou Jacks getuige zijn en op een goeie dag zou hij de peetvader worden van Jacks eerste kind. Vaak hadden ze daar sa-men op gedronken, als pubers, als opgroeiende jongemannen en als volwassenen. Ze hadden het tegen elkaar gezegd als ze naast elkaar onder de sterrenhemel door de vertrouwde hoofdstraat liepen, waar elk huis hen bekend was en elk gezicht deel uitmaakte van gezamenlijke herinneringen. Het was of er die avond niemand anders in de kroeg was dan zij tweeen. De anderen dienden alleen als achtergrond en klankbord. Jack stapte die avond over een drempel. 'Vertrekken is een beetje sterven': Jack ging dus een beetje dood en zoals altijd zou Charlie met hem dood gaan.
Het was mogelijk dat dergelijke gedachten door Charlies hoofd met het kortgeknipte haar en de al wat kalende kruin spookten, maar hij liet er in ieder geval niets van merken. Met een brede grijnslach gaf hij Jack een klap op de schouder en hij keek omhoog naar het knappe, rood aangelopen gezicht van de bruidegom, dat vijftien centimeter boven hem uitkwam.
Ik heb het klaar gespeeld, ouwe reus. Broeder Jonathan wat waart gij goed voor mij, uw genegenheid voor mij was groots, meer dan de liefde van vrouwen...
Ik wist zeker dat het je zou lukken,' zei Jack, die straalde van vreugde. 'Er had wat voor je gezwaaid als je niet was komen opdagen. Wat wil je drinken?'
`Niet die kattepis om mee te beginnen. Elf ellendige uren heb ik vandaag achter het stuur gezeten. Je bent een akelige krentenweger als je me geen whisky aanbiedt.'
`Laat mij dan alsjeblieft `Doe die portefeuille weg. Het was maar een grapje. Je kent me toch. Zeven dubbele whisky's, Bill, en je hoeft niet zo'n gezicht te trekken. Geen wonder dat ze denken dat bier alleen maar bier wordt getapt. Ik heb de vrachtwagen teruggebracht naar de garage en ik ga naar huis lopen als je daar soms over inzit. Het beste, Jack, en dat je maar weinig kopzorgen mag hebben!'
Charlie had zijn portefeuille met een zwierig gebaar opengeslagen, opzettelijk zo, dat iedereen aan de bar de inhoud kon zien. Zijn loonzakje zat erin, nog ongeopend en hij maakte het ook nu niet open, maar betaalde zijn rondje met een bankbiljet uit een dik pakje dat met een elastiekje bij elkaar was gebonden.
`Ja, wie het breed heeft, laat het breed hangen,' zei George Carter.
'Iets op aan te merken?' `Nou niet meteen op de kast, vriend. Ik moet mezelf eens laten nakijken, de hele dag post sorteren, terwijI ik goud zou kunnen verdienen op een vrachtwagen.'
Nou, het is jouw kersepit, jij kan het dus weten. Misschien heb je ze wel niet alle vijf op een rijtje.'
`Hou toch op,' zei de grappenmaker van de club. 'O ja, ik was net bezig te vertellen van dat meisje en wat naar moeder zei op de avond voor ze met die matroos ging trouwen.'
Wie ging er trouwen?' vroeg Charlie. 'Haar moeder? Een beetje aan de late kant, he? Okee broer, een geintje, Jack en ik hoorden die mop al in de hoogste klas. En toen zei die matroos: mij best, maar als we het niet doen, krijgen we nooit kinderen. Klopt he? Dat was toch de hele mop?'
`Bedankt en de groeten.' Laat dat toch,' zei Jack. Charlie had de hebbelijkheid mensen
tegen de haren in te strijken. Gek dat hij nooit kwaad op hem werd.`Mijn beurt voor een rondje.'
`Niks ervan, Jack. Nog zeven dubbele, Bill. Jack, ik zei: weg met dat geld. Het kan er bij mij af. Waar dit vandaan komt, valt nog veel meer te halen. Ik ben laat komen aanwaaien en dus moet ik mijn achterstand inhalen.' voor mij niet meer,' zei de man wiens mop door Charlie was bedorven. Hij klopte Jack op z'n schouder en nam afscheid terwijI de anderen in een pijnlijke stilte hun whisky dronken.
`Laatste ronde, heren,' zei de barkeeper. George Carter stak zijn hand in zijn zak en haalde wat zilvergeld te voorschijn. 'Nog eentje dan tot besluit, Jack?'
Charlie keek naar het losse geld. `Wat is dat? Het huishoudgeld van moeder de vrouw?'
George kreeg een kleur. Hij was niet getrouwd. Charlie wist dat hij niet getrouwd was en dat bovendien zijn vaste vriendin hem twee weken geleden de bons had gegeven. George had de aanbetaling bij elkaar gehad voor het huis en de eerste afbetaling gedaan op een eethoek.
`Rotzak,' zei hij. Charlie deed een uitval naar hem, een vinnig klein kemphaantje. 'Ik laat me door niemand voor rotzak uitschelden.'
`Heren, heren,' zei de barman. `Ja, geen gedonder,' zei de voorzitter. 'Over op de kast klimmen gesproken, Charlie. Het is geen wonder dat de mensen zich op hun tenen getrapt voelen door de manier waarop jij ze behandelt.' Hij lachte joviaal en vervolgde, terwijl hij de houding van een redenaar aannam: 'Nu de avond op z'n eind loopt, moeten we van de gelegenheid gebruik maken om Jack van harte de allerbeste wensen van de dartsclub van Kingsmarkham over te brengen. Ik voor mij...., `Laat-ie fijn zijn,' viel Charlie hem in de rede. Ten welgemeend applaus voor de voorzitter.' Hij deponeerde opnieuw een biljet van vijf pond op de bar. Met net zo'n rood hoofd als George had gekregen, haalde de voorzitter zijn schouders op. Hij knikte te-gen Jack, hartelijk en veelzeggend tegelijkertijd, maar Jack deed net of hij het niet in de gaten had. Daarna verliet hij de kroeg in gezelschap van nog een van de aanwezigen.
Zwijgend veegde de barkeeper met een lap de bar schoon. Charlie Hatton had altijd een grote bek gehad, maar de laatste weken was hij onuitstaanbaar en de meeste bijeenkomsten waren dan ook op deze manier geeindigd.
Van de bokkenfuif waren nu alleen nog over: Jack, Charlie, George en een vierde clublid. Hij was net als Charlie vrachtwagenchauffeur en heette Maurice Cullam. Tot nu toe had hij nauwelijks zijn mond open gedaan, behalve om er drank in te gieten. Nadat hij de smadelijke aftocht van zijn vrienden had gadegeslagen, pakte hij zijn laatste glas en zei: `Heb je McCloy de laatste tijd nog gesproken, Charlie?'
Charlie gaf geen antwoord en het was Jack die zei: 'Hoezo? Jij soms?'
`Nee, ik niet. Ik maak mijn handen niet vuil. Geld is ook niet alles. Ik slaap graag rustig.'
In plaats van de verwachte uitval zei Charlie op kalme, zachte toon: `Dat werd hoog tijd. Het werd tijd dat je voor de verandering eens sliep.'
Maurice had in zes jaar vijf kinderen gekregen en Charlies grapje kon als een compliment worden opgevat. Tot grote opluchting van Jack en George deed Maurice dat dan ook. Hij glimlachte schaapachtig over de lof op zijn potentie. Wanneer je er rekening mee hield dat de vrouw van Maurice bijzonder onaantrekkelijk was, had Charlie een hele serie hatelijkheden kunnen spuien, die ronduit beledigend hadden kunnen zijn. Blijkbaar gaf hij er dit keer de voorkeur aan Maurice in het zonnetje te zetten.
`Hoogste tijd, heren,' zei de barkeeper. `Ik wens u alles wat wenselijk is, meneer Pertwee.' De barkeeper noemde Jack gewoonlijk bij z'n voornaam en Jack begreep dat het beleefde `meneer Pertwee' nooit meer zou worden gebezigd, maar dat dat te danken was aan een soort eerbied voor de bruidegom.
`Dank je wel,' zei hij, ook voor de fijne avond. Tot ziens.' `Laten we gaan wandelen, Jack,' zei Charlie, terwijl hij zijn dikke portefeuille wegstopte.
Het was een heerlijke zachte avond en de hemel was bezaaid met sterren. Orion stond vlak boven hen; zijn sterrenbeeld werd doorkruist door flarden dunne wolken.
Fijne avond,' zei Charlie. `Het wordt morgen een mooie dag, Jack.'
`Zou je denken?' `Een bruid in de zonneschijn, zal een gelukkige vrouw zijn,' citeerde George met treurig hangende mondhoeken. De drank had hem sentimenteel gemaakt en in gedachten was hij bij zijn meisje en de voor niets betaalde eethoek.
`Huil maar eens lekker uit vriend,' zei Charlie. `Nergens knapt een vrouw meer van op dan van een flinke huilbui.'
George had in Kingsmarkham de leiding van de Morrisdansgroep en in het verleden had Charlie hem wel eens belachelijk gemaakt als hij optrad in zijn narrenpak met kap en belletjes. George beet op zijn lippen en balde zijn vuisten. Daarna haalde hij zijn schouders op en draaide zich om. `Loop naar de verdommenis,' snauwde hij. De anderen keken hem na toen hij de weg overstak en met onzekere stappen door York Street wegbeende. Jack stak als groet een slap handje op.
`Dat had je niet moeten zeggen, Charlie.' Ach, ik word misselijk van hem. Zullen we wat zingen?' Hij sloeg een arm om Jacks middel en de andere, na een nauwelijks merkbare aarzeling, om dat van Maurice.
`Ja, een lied uit een van die ouwe musicals, Charlie.' Ze waggelden verder onder de overhangende daken van de oude huizen en Jack moest zich bukken om zijn hoofd niet aan een lamp in een ijzeren frame te stoten. Charlie schraapte zijn keel en barstte in wat voor zingen moest doorgaan los.
`Yippee-ai-ye!' brulde Jack, maar zijn stem zakte weg toen adjudant Burden van de recherche van Kingsmarkham uit Queen Street opdook en hen op het plein tegenover de Olive and Dove passeerde. `Goedenavond meneer Burden.'
`Ook goedenavond.' De adjudant bekeek hen van top tot teen. `Het is toch niet de bedoeling de rust te verstoren, he?' Hij liep door en Charlie grinnikte.
`Rotsmeris,' zei hij. `Ik wed dat ik meer in mijn zak heb dan hij per maand verdient.'
Stijfjes zei Maurice: `Nou Jack, welterusten dan maar.' Ze hadden de brug over Kingsbrook bereikt en stonden aan het begin van het pad naar Sewingbury dat langs de rivier liep. Maurice woonde in Sewingbury en Charlie in een van de nieuwe flats aan het einde van Kingsbrook Road. Het pad was voor beiden de kortste weg.
Wacht even op Charlie, hij moet ook die kant op.' `Nee liever niet. Ik heb mijn vrouw beloofd om elf uur thuis te zijn.' Charlie had hem de rug toegekeerd om duidelijk te laten merken geen prijs op het gezelschap van Maurice te stellen. `Sterk spul was dat,' zei Maurice, die bleek zag in het licht van de lantaarn. 'Ik had niet alles door elkaar moeten drinken.' Hij boerde en Charlie grinnikte. 'Hou je haaks, Jack, en tot morgen in de kerk.'
'Ja, tot morgen dan.' Maurice sprong over het hek en kwam wonder boven wonder op zijn voeten terecht. Hij liep langs de houten banken en dook onder de wilgen door, het laatste wat ze van hem zagen was zijn dansende schaduw. Jack en Charlie waren alleen.
Ze hadden veel gedronken en het was een warme avond, maar plotseling waren ze volkomen nuchter. Ze waren beiden mannen die op vrouwen gesteld waren, maar ze konden gevoelens van genegenheid of andere gevoelens niet onder woorden brengen. Het meest gesloten waren ze echter als het ging om de hechte zuivere vriendschap tussen hen beiden.
Hun vrouw was hun trots en kostbaarste bezit, in bed, als levensgezel, om mee te pronken en als een bevestiging van hun man-zijn. Maar zonder elkaars vriendschap zou hun leven onvolledig zijn geweest, zonder inhoud en dynamiek. De gevoelens die hen nu vervulden, hen zwijgzaam maakten en met een soort wanhoop vervulden, konden ze niet begrijpen.
Als Charlie anders was geweest, meer ontwikkeling had gehad, verwijfder was of in een tijdperk had geleefd, waar men meer uiting gaf aan zijn gevoelens, dan zou hij op dit ogenblik Jack hebben omhelsd en hem hebben gezegd, wat hun vriendschap voor hem betekende. En als Jack ook zo was geweest, had hij Charlie bedankt voor zijn kostbare vriendschap, zijn vrijgevigheid en voor het feit dat hij Marilyn Thompson door hem had leren kennen. Maar Charlie was een kleine uitgeslapen vrachtwagenchauffeur en Jack een elektricien. Liefde was een zaak tussen man en vrouw, en beiden zouden ze liever sterven dan toegeven dat ze het samen goed konden vinden'. Terwijl ze over de brugleuning hingen en steentjes in het water gooiden, zei Charlie: `Je zal je nachtrust wel hard nodig hebben, denk ik, ik ga er dus maar vandoor.'
`We hebben je cadeau gehad, Charlie. Ik wou er niet over begin-nen waar de anderen bij waren, het is iets geweldigs die pick-up. Ik was er helemaal ondersteboven van. Die zal je een lieve duit hebben gekost.'
Ik heb hem tegen inkoopsprijs gekregen.' Er plonsde weer een steentje in de duisternis beneden hen.
`Marilyn zei dat ze Lilian zou schrijven.' Dat heeft ze al gedaan. Voor ik naar het noorden ging, kregen we een fijne brief van haar. Een echte knappe vrouw die Marilyn van jou, Jack. Die weet hoe ze een goeie brief moet schrijven. Als je zo'n brief krijgt, doet het er niet meer toe hoe duur het was. Ik heb jullie bij mekaar gebracht, dat mag je nooit vergeten.'
`O nee, en jij hebt een goeie smaak, Charlie, kijk maar naar Lilian.'
Gelijk heb je, het is misschien beter dat ik nu maar 'ns naar haar ga kijken, he?' Charlie keerde zijn gezicht naar zijn vriend, zijn schaduw tekende zich kort en donker of tegen de veel langere van Jack. Hij stak zijn stevige gedrongen hand uit en liet hem met een klap op Jack neerkomen.
`Nou, dan ga ik maar.' 'Ja Charlie, doe dat.' `En als ik morgen geen gelegenheid krijg, nou ja, ik ben geen redenaar zoals Brian, maar het aller allerbeste, Jack.'
`Die gelegenheid krijg je volop. Je zal morgen een speech moeten afsteken.'
`Dus dan maar tot morgen bewaren?' Charlie trok zijn neus in rimpels en knipoogde. 'Welterusten, ouwe reus.'
`Welterusten, Charlie.' De wilgen onttrokken hem aan het gezicht. Zijn schaduw kwam opnieuw te voorschijn toen het pad omhoog en weer omlaag ging. Jack hoorde hem fluiten onder het licht van de sterren het lied uit de musical. Later toen zijn schaduw werd opgeslokt door de talrijke schaduwen van de bomen stierf ook het fluiten weg en bleef alleen het zachte kabbelen hoorbaar van de rivier, de Kingsbrook, die zonder ophouden over zijn bedding van platte ronde stenen stroomde. Al het water van de zee kan gevoelens van liefde niet uitwissen, evenm in als een vloedgolf ze kan wegspoelen.
Inspecteur Wexford hield niet van honden. Hij had nooit een bond gehad en nu zijn ene dochter was getrouwd en de andere naar de toneelschool ging, zag hij niet in waarom hij er nog een zou nemen. Onder hondenvrienden schuilen heel wat mensen die er uitsluitend een bond op na houden omdat ze te zwak zijn de smeekbeden van hun kinderen te kunnen weerstaan. In het gezin Wexford waren die smeekbeden nooit erg dringend geweest en dus was hem dat kruis bespaard gebleven en was hij wat dat betrof, ongedeerd uit de strijd gekomen.
Hij kreeg er dan ook op slag de pest in toen hij vrijdagavond laat thuis kwam en een grijs geval met oren als slordig gehaakte pannelapjes in zijn uitverkoren stoel aantrof.
`Vind je het geen schat?' zei de leerlinge van de toneelschool. `Ze heet Clytemnestra. lk dacht dat je het wel niet erg zou vinden als ze hier veertien daagjes kwam logeren,' en ze ijlde weg om de telefoon te beantwoorden.
`Hoe komt Sheila aan dat dier?' vroeg Wexford sjagrijnig. Zijn vrouw was niet erg spraakzaam.
`Van Sebastian.' `Wie is in vredesnaam Sebastian?' Een jongen. Hij is net weg.'
Wexford, die er het zijne van dacht, duwde de hond van de stoel en ging uit zijn humeur naar bed. Het knappe uiterlijk van zijn dochter was voor de inspecteur altijd een wonder geweest. Sylvia, zijn oudste, getrouwde dochter had een goed figuur en was gezond, maar meer kon je van haar niet zeggen en mevrouw Wexford die een heel goed figuur had en een fijn gevormd gezicht, behoorde niet tot het soort dat schoonheidswedstrijden won. En hijzelf, het enige dat hij miste, dacht hij soms, was een slurf, anders zou hij er net zo uitzien als een olifant. Hij had een groot zwaar lichaam, zijn rimpelige grauwe huid was dik en vanonder zijn dunne kleurloze haar staken zijn driehoekige flaporen belachelijk ver naar buiten. Als hij in de dierentuin was, liep hij altijd zo vlug mogelijk langs het verblijf van de olifanten voor het geval de een of andere grapjas onder de bezoekers vergelijkingen mocht trekken.
Haar moeder en zuster zagen er redelijk uit, maar het vreemde met Sheila was dat haar knappe uiterlijk niet 'in het verlengde lag' van het niet-onaardige van beide andere vrouwen. Ze leek op haar vader. Toen Wexford dat voor de eerste keer ontdekte, ze moest toen zowat zes jaar zijn geweest, had hij bijna gebruld van het lachen, zo fantastisch was de gelijkenis tussen dat sierlijke poppetje en haar logge ouwe heer. Maar toch, zij had ook dat hoge brede voorhoofd, die kleine wipneus en die hoekige oren, al zaten die bij haar vlak tegen het hoofd, en in haar grote grijze kijkers herkende hij zijn eigen kleine ogen. Toen hij Jong was, had hij ook net als zij van dat fijne vlasblonde haar gehad. Het is maar te hopen dat ze er later niet zo gaat uitzien als haar vader, dacht hij soms gniffelend. Maar de volgende ochtend stond hij helemaal niet vertederd en trots tegenover zijn jongste dochter. De hond had hem om tien voor zeven met lang aanhoudend gejank uit zijn slaap gehaald en nu, een kwartier later, stond hij met een dreigend gezicht op de drempel van Sheila's kamer.
`Het is hier geen hondenpension,' zei hij. Hoor je dat mormel niet?'
`De Saluki oftewel Perzische gazellehond, bedoel je paps? Arme schat, ze moet er alleen uit.
`Hoe noem je dat beest?' Een Saluki. Nee hoor, ze is gewoon een bastaard, maar zo noemt Sebastian haar. Ze ziet eruit of ze veertjes heeft in plaats van haar, ziet u. Vindt u dat niet enig?'
`Nee, helemaal niet. En waarom kan die Sebastian niet voor zijn eigen hond zorgen?'
Omdat hij naar Zwitserland is,' zei Sheila. `Zijn vliegtuig zal nu wel weg zijn.' Ze kwam onder de dekens vandaan en haar vader zag een hoofd vol reusachtig elektrisch verwarmde haarkrullers. `Ik vond het zo vreselijk om hem gisteravond dat hele eind naar het station te moeten laten lopen.' Verwijtend voegde ze eraan toe: 'Maar jij had de auto.'
`Het is mijn auto.' Wexford schreeuwde het haar bijna toe. Uit ervaring wist hij dat het zinloos was om dat te zeggen en met af- schuw constateerde hij dat zijn stem iets smekends had toen hij
zei: `Als die hond eruit moet, zou jij dan niet beter kunnen opstaan om hem uit te laten?'
Dat kan niet. Ik heb net mijn haar gedaan.' Beneden slaakte Clytemnestra een jammerkreet, die in een verwoed gekef eindigde. Sheila sloeg de dekens terug en ging rechtop zitten, een plaatje in een roze babydoll.
Godallemachtig! ' barstte Wexford uit. 'De hond van je vriendje kun je niet uitlaten, maar je kan wel in het hoist van de nacht op-staan om krulspelden in je haar te draaien.'
`Paps ...' De vleitoon, evenals de nog maar zelden gebruikte benaming, maakte Wexford duidelijk dat er een afschuwelijk be-roep op hem werd gedaan. Vanonder zijn samengetrokken wenkbrauwen keek hij haar woest aan op een manier die alle kruimeldieven van Kingsmarkham deed beven. 'Paps, engel, het is zalig weer en je weet wat dokter Crocker heeft gezegd over je gewicht en ik heb net mijn haar gedaan...
Hij voegde de daad bij het woord. Toen hij weer uit de badkamer te voorschijn kwam, jankte de hond nog steeds en hoorde hij popmuziek achter Sheila's deur. Een omfloerste mannenstem spoorde zijn luisteraars aan: 'make love, not war.'
`Ik ga onder de douche,' zei Wexford ijzig. Wat een herrie in huis, liefste,' zei zijn vrouw slaperig. `Hoe kan je het zeggen.'
Hij deed de deur van Sheila's kamer open. Ze was bezig een masker op haar gezicht te smeren.
`Voor een keer dan,' zei de inspecteur. 'En alleen omdat ik je moeder nog wat rustig wil laten liggen. Als je om te beginnen dat ding eens afzette.'
`Paps, je bent een schattebout,' zei Sheila, peinzend voegde ze eraan toe: 'Clytemnestra zal intussen wel wat op de keukenmat hebben gedaan.'
Clytemnestra. Een stompzinniger naam voor een hond was niet denkbaar. Maar wat kon je anders verwachten van iemand die zelf Sebastian heette? Maar ze had niets op de mat gedaan. Luidkeels keffend, sprong ze tegen Wexford op en toen hij haar van zich afduwde, begon ze hevig kwispelstaartend en met flapperende oren om hem heen te hollen.
Wexford pakte het riempje dat Sheila voor alle zekerheid en duidelijk zichtbaar bovenop de ijskast had gelegd. Het zou ongetwijfeld een prachtige dag worden, een zomerdag zoals alleen in het zuiden van Engeland en nergens anders ter wereld denkbaar is. Een dag die begint met mist, overgaat in een heerlijke tropische temperatuur en eindigt met twinkelende sterren aan een donkerblauwe hemel.
'Vele stralende morgenstonden heb ik gekend,' citeerde Wexford tegen Clytemnestra, 'en ik heb bergtoppen aanschouwd van onuitsprekelijke schoonheid.'
Clytemnestra die hem uitbundig bijviel, sprong hysterisch keffend op een krukje bij het zien van de riem.
`Koest,' zei Wexford overschakelend van hooggestemde poezie naar alledaagse proza. Hij keek uit het raam. De onovertroffen schoonheid was er inderdaad: helder, teer en bleek goudkleurig. In plaats van bergtoppen in gloed te zetten, bescheen het licht de weilanden langs de Kingsbrook en veranderde het de smalle rivier in een lint van glanzend zilver. Het zou hem geen kwaad doen dat onhandelbare beest even buiten te laten uithollen en het loopje zou hem een machtig gevoel van overwicht geven tegen-over inspecteur Burden als hij om half tien het bureau binnen stapte.
Heerlijke dag, meneer.' `Zeg dat wel, Mike. Al is het mooiste gedeelte nu weliswaar voorbij. Toen ik vanochtend om half zeven bij de rivier...,
Hij grinnikte. Clytemnestra blafte. Wexford liep naar de deur en de hond piepte van vreugde. Hij haakte de riem vast en stapte naar buiten in de vredige stilte van een zaterdagochtend in Sussex.
Het was natuurlijk wat waard later te kunnen opscheppen over een ommetje voor het ontbijt, maar op de openbare weg gezien worden met dat monstertje, dat misbaksel, was een andere kwestie. In het onbarmhartige zomerse licht zag Clytemnestra eruit als iets dat heel lang achteloos op de bodem van oma's stopmandje had gelegen en tenslotte wordt opgedolven om te worden weggegooid.
Nog erger; nu haar hartewens was vervuld, die ze op zo'n schaamteloze, zenuwslopende wijze had kenbaar gemaakt, leek ze neerslachtig geworden en liep ze met de staart tussen de benen en de kop omlaag, gedwee aan het lijntje. Een echte vrouw, dacht Wexford verstoord. Sheila zou precies hetzelfde doen. Waarschijnlijk was ze nu zonder krulspelden en met een schoongemaakt gezicht beneden om op haar gemak voor haar moeder een kopje thee te zetten. Als je krijgt wat je graag wilt hebben, hoeft het niet meer... On a fait le monde ainsi.
In ieder geval zou hij de openbare weg maar mijden. Vanaf de buitenwijk van het stadje voerde een wandelpad door de weilanden naar de oever van de rivier. Daar splitste het pad zich: het ene deel liep naar de nieuwe stadswijk en Sewingbury en het andere naar High Street in het centrum van Kingsmarkham bij de brug over de Kingsbrook. Wexford voelde er niets voor zich op de vrije zaterdag in Sewingbury te wagen en nu ze Kingsbrook Road hadden verpest met die flats was alle lol er af. Hij besloot langs de rivier te wandelen, het pad naar de brug in te slaan en op de terugweg bij Braddan zijn exemplaar van de Police Review op te halen, dat ze altijd vergaten tegelijk met de kranten te bezorgen.
Op het platteland staan meestal hekken om de weilanden, maar in deze streek waren ze gescheiden door heggen en prikkeldraad. Er graasde roodbont vee, dat er welvarend uitzag. Over de lager gelegen stukken grond hing een dunne nevel en op het braak liggende land stond het gras hoog genoeg om te worden gemaaid. Wexford die een echte buitenman was, verbaasde zich er altijd over dat de stedeling gras groen placht te noemen, terwijl het in werkelijkheid zoveel kleuren had. Het zaad dat de grashalmen deed ombuigen was oker, roodbruin en grijzig van kleur en het dikke grastapijt was omzoomd en doorweven met felrode zuring, helgele boterbloemen en roomkleurige flossige spirea. Over het wuivende ritselende gras en de ijle mistslierten lag een zilveren sluier.
De eiken hadden hun stralende zacht groene waas van de lente nog niet verloren; een kleur die zo helder is, zo fris en zo onver-gelijkbaar met wat dan ook in de natuur of in de kunst dat nooit iemand in staat is geweest die weer te geven. Op schilderijen of op stof voor vrouwenkleren is dat groen dan ook niet te vinden, de kleur zou daarop, als men die kon weergeven, te hard zijn. Maar tegen de strakke bleekblauwe, nu bijna wolkeloze hemel was die tint groen dat niet. Het was magnifiek. Wexford zoog zijn longen vol geurende met stuifmeel verzadigde lucht. Van hooikoorts had hij nooit last gehad en het deed hem goed.
De hond die waarschijnlijk een loopje over de straatstenen had verwacht, snoof eveneens de frisse lucht op en werd wat levendiger. Ze snuffelde met kwispelende staart tussen de braamstruiken en Wexford maakte de riem los zodat ze vrij kon hollen. Onder het lopen dacht hij wat flegmatiek aan het dagelijkse werk dat op hem lag te wachten. De aanrijding met als gevolg ernstig lichamelijk letsel, zou die ochtend in een speciale zitting worden behandeld, maar dat kon binnen een half uur zijn afgehandeld. Verder bestond de mogelijkheid dat bij de zaterdagse zilverkoopjes op de markt gestolen goed lag. Er moest maar iemand heen om deze en gene eens aan de tand te voelen. En ongetwijfeld was er werk door de gebruikelijke serie vrijdagavond-inbraakjes.
Mevrouw Fanshawe was, nadat ze zes weken in het Stowerton Royal-ziekenhuis in coma had gelegen, weer bij kennis. Vandaag zouden ze met haar moeten prates. Maar dat was de taak van de man in uniform, niet de zijne. Godzijdank dat hij het nieuws niet aan de vrouw hoefde over te brengen dat haar man en dochter beiden waren omgekomen bij het autoongeluk dat haar een schedelbasisfractuur had bezorgd.
Vermoedelijk zou de uitgestelde lijkschouwing op het verongelukte tweetal nu kunnen plaatsvinden. Burden zei dat mevrouw Fanshawe zich misschien zou kunnen herinneren waardoor de Jaguar van haar man was geslipt en over de kop gevlogen was op de rechterrijbaan van de verlaten autoweg, maar hij betwijfelde het. Een dergelijk langdurig coma had vaak geheugenverlies tot gevolg en misschien is dat wel een geluk. Het was bijna onmenselijk de arme vrouw met vragen lastig te vallen alleen om te bewijzen dat de remmen van de Jaguar niet deugden of dat Fanshawe harder reed dan geoorloofd was. Als er een ander voertuig bij betrokken was geweest, lag de zaak natuurlijk anders. En de verzekering zou vragen stellen. Maar hoe dan ook, zijn zorg was het niet.
De zon scheen op het kabbelende water van de rivier en de lange takken van de treurwilgen raakten precies de goudkleurige beweeglijke oppervlakte. Een forel sprong uit het water omhoog naar een glinsterend vliegje en Clytemnestra liep naar het water om gulzig wat te drinken. Hier, waar het heldere water van de rivier snel stroomde, prachtige eiken groeiden en weilanden wa-ren te zien, was geen plaats voor verminkte lijken en over de kop geslagen auto's zoals op het natte vervloekte beton.
De hond die eerst wat in het water had rondgescharreld, ging zwemmen. In het zonlicht was zelfs de slordige yacht van Clytemnestra mooi. Onder haar mollige lijf glansden de grote platte stenen als gemarmerd agaat. Over het water lag de nevel als een gouden waas, doorweven met spikkeltjes van duizenden kleine insekten.
Aan de andere kant van de rivier liep een man. Hij wandelde op z'n gemak langs het water, enkele tientallen meters van de oever, in de richting van Kingsmarkham. Hij had een kind bij zich, dat hij bij de hand hield en ook hij had een hond, een groot, vechtlustig uitziend dier. Wexford was van mening dat als twee honden elkaar tegenkomen ze onherroepelijk gaan vechten. Die mening was grotendeels te danken aan het kijken uit het raam van zijn bureau. Clytemnestra zou er slecht afkomen als ze in gevecht raakte met dat grote zwarte kreng. Wexford die het niet kon opbrengen zijn beschermeling bij de naam te noemen, foot. Clytemnestra luisterde niet. Ze had de andere oever bereikt en stond te scharrelen tussen een drijvende massa afgerukt gras en takken. Verder stroomopwaarts klotste een vieze hoop rommel tegen de oever. Wexford die lyrisch gestemd was, voelde zich pijnlijk getroffen door dat bewijs van menselijke nonchalance tegenover de schoonheid van de natuur. Hij zag dat er een opgerolde geruite lap, waarschijnlijk een nude plaid, tussen dreef, een olieblik en wat verderop een eenzame schoen. Clytemnestra bevestigde Wexfords toch al geringschattende mening over alles wat hond was door kwispelstaartend en met gespitste oren aan de doorweekte spullen te snuffelen. Honden zijn viespeuken, dacht Wexford, aasgieren en wroeters. Hij floot opnieuw.
De hond deinsde terug en Wexford wou zichzelf net feliciteren met zijn succesvolle optreden, toen ze opeens naar voren schoot en aan de deken begon te rukken.
Traag kwam het zware pak in beweging en de bond liet het weer los. Wexford zag dat haar nekharen overeind stonden en die primitieve, dierlijke reactie bezorgde hem een vreemde rilling. Het was of de zon opeens schuil ging achter de wolken. Hij vergat de zwarte hond, die steeds dichterbij kwam, zijn vreugde om de mooie dag was weg. Clytemnestra die met ontblote tanden gromde, bleef onbeweeglijk staan.
Het grote pak waaraan ze had gerukt, dreef wat verder de rivier op en Wexford die ernaar bleef kijken, zag een kleine bleke hand, even levenloos als de platte dooraderde stenen, langzaam uit de drijfnatte lap omhoog rijzen. Het was of de vingers, die slap neerhingen, naar hem wezen.
Wexford deed zijn sokken en schoenen uit en rolde zijn broekspijpen tot aan zijn knieen op. De man en het kind aan de overkant sloegen hem nieuwsgierig gade. Ze hadden de hand waarschijnlijk niet gezien, dacht hij. Met zijn schoenen in de hand, stapte hij op de stenen en waadde voorzichtig naar de andere kant. Clytemnestra holde naar hem toe en drukte haar snuit tegen zijn blote been. Wexford schoof de wilgetakken, die als een gordijn omlaag hingen opzij en knielde bij de hoop rommel neer. Een schoen dreef doelloos rond, de andere zat nog aan de voet. De dode lag met het gezicht voorover, zijn schedel was van achteren met een zwaar glad voorwerp ingeslagen. Een van de vele stenen die hier liggen, veronderstelde Wexford.
Achter hem kraakten de braamstruiken en knerpten voetstappen. Blijf hier weg,' zei Wexford. 'Houd het kind hier vandaan.' Hij draaide zich om, zijn zware lichaam als scherm gebruikend voor wat in het water dreef. Iets verderop speelde het kind met de beide honden, het gooide steentjes voor ze in het water.
`Verdomme,' vloekte de man met gesmoorde stem. `Hij is dood,' zei Wexford. 'Ik ben van de politie en ...' Ik ken u wel. U bent inspecteur Wexford.' De man kwam dichterbij zonder dat Wexford het kon verhinderen. Hij keek naar het I ijk en de adem bleef hem in de keel steken. 'Grote god, ik...
`Ja, geen mooi gezicht.' Het flitste door Wexford heen dat er iets zeer ongewoons gaande was. Niet eens het feit dat er op een mooie junimorgen een man vermoord werd aangetroffen, maar dat hij, Wexford, hem moest vinden. Politiemensen vinden geen lijken tenzij ze erop uit worden gestuurd ze te zoeken of als een ander ze eerst heeft gevonden. 'Wilt u iets voor me doen?' vroeg hij. Het gezicht van de ander was groen. Hij zag eruit alsof hij zo kon gaan overgeven. 'Wilt u naar de stad gaan en bij de eerste de beste telefooncel het politiebureau opbellen? Vertel alleen wat u hebt gezien. Zij doen de rest wel. Als het kan snel, en beheers u.' 'Ik...
`Zeg me eerst uw naam maar.' `Cullam, Maurice Cullam. Ik ga, ik ga meteen ik wou alleen maar zeggen dat ik eh ... gisteravond een borrel met hem in de Dragon heb gedronken.'
`Weet u dan wie hij is? U hebt niet eens zijn gezicht gezien.' `Dat is niet nodig. Ik zou Charlie Hatton altijd en overal herkennen.'
3
Charlie zou er als een miljonair uitzien in zijn jacquet. Dat was leuk om tegen zijn getuige te zeggen als hij kwam.
`We lijken nu net echte miljonairs, Charlie Hatton.' Ja, dat was leuk. Jack dacht vaak dat hij niet geestig genoeg was om tegen Charlies gevatte opmerkingen opgewassen te zijn. Goeie ouwe Charlie, dacht hij sentimenteel, de beste vriend die je ooit kan hebben. Altijd even royaal en al was hij dan niet altijd goudeerlijk nou ja, een mens moest leven. En Charlie verstond de kunst goed te leven. Van alles het beste. Jack durfde er alle krakende, voor de huwelijksreis bestemde bankbiljetten in zijn binnenzak om te verwedden dat Charlie een van de weinige gasten zou zijn die geen gehuurd pakje aan had. Hij zou zijn eigen jacquet dragen.
Niet dat hij er zelf niet goed uitzag, dacht hij, in de spiegel kijkend. Op zijn leeftijd had een teveel aan alcohol nog geen zichtbare gevolgen en een rood gezicht had hij sowieso. Hij zag er geweldig uit, vond hij met wat schuwe trots. Jack drukte een schoon plukje watten op zijn kin en vroeg zich of of Marilyn al klaar was.
Dank zij Charlie waren ze in staat geweest wat geld tegen hun trouwdag aan te gooien en kon Mary de wit satijnen japon en de vier bruidsmeisjes hebben waarop ze haar zinnen had gezet. Ze zouden er heel anders voor hebben gestaan als ze het sleutelgeld voor de flat zelf hadden moeten neertellen. Maar het was weer Charlie geweest die hun het geld op lange termijn en zonder rente had geleend. Daardoor was het mogelijk geweest wat van hun eigen spaargeld aan te spreken om de flat leuk in te richten. Alles was fijn voor elkaar gekomen! Twee weken aan zee en als ze te-rug kwamen een flat die kant en klaar was. En dat allemaal dank zij Charlie.
Terwijl hij zich van de spiegel verwijderde, dwaalden Jacks ge- dachten naar de toekomst, hoe het zou zijn over twintig, dertig jaar. Tegen die tijd zou Charlie zeker rijk zijn. Het zou Jack heel
erg verbazen als zijn vriend dan niet in een van die grote kasten in Ploughmans Lane woonde, in zo'n soort huis waar hij wel eens aan de elektrische installatie had gewerkt. Daar stond echt antiek Frans meubilair en hingen echte schilderijen en daar hadden ze van dat porselein waar je alleen naar keek en nooit gebruikte. Hij en Charlie hadden reuze lol gehad om dat huis, maar bij Charlie was het meer dan dat geweest en Jack had begrepen dat het voor hem een toekomstdroom was.
Natuurlijk zouden ze nog vrienden zijn, want Charlie Hatton had geen kapsones. Het zou dan niet meer gaan om een biertje pak-ken of een kaartje leggen, maar er zouden diners worden gegeven en bridgeavonden georganiseerd worden met de vrouwen in cocktailjaponnen en met echte juwelen. Jack werd al draaierig van het idee alleen, bovendien zag hij hen allemaal zoals ze nu waren en niet aangetast door de tand des tijds.
Plotseling stond hij weer met beide benen op de grond, in het heden, de dag van vandaag, zijn trouwdag. Charlie liet lang op zich wachten. Misschien was er iets met Lilians jurk niet in orde of zat hij te wachten tot ze van de kapper terugkwam. Charlie was er fel op dat hij met Lilian voor de dag kon komen en dat was altijd het geval, ze zag er altijd uit of ze zo door een ringetje gehaald kon worden. Na Marilyn zou ze de best geklede vrouw op het bruiloftsfeest zijn: blond en slank in de groene japon waarover Marilyn zo bijgelovig had gedaan. Jack die opnieuw zijn kin depte, liep naar het raam om naar Charlie uit te kijken.
Het was half elf, over een uur zou het huwelijk worden voltrokken.
Ze was blond en had een goed figuur, aantrekkelijk zoals Sheila Wexford, maar zonder het porseleinachtige van Sheila. Haar nogal dommige gezicht had weinig markants en het was nu bovendien opgezwollen van het huilen. Nadat ze haar op de hoogte hadden gebracht, moesten Wexford en Burden hulpeloos toekijken hoe ze zich snikkend met haar hoofd in de kussens op de bank wierp.
Na een tijdje liep Wexford naar haar toe en legde zijn hand op haar schouder. Ze tastte er blindelings naar en hield hem zo stevig vast dat haar lange nagels in zijn vlees drongen. Daarna richtte ze zich met moeite op en verstopte haar gezicht in zijn hand. De dure fluwelen kussens zaten vol vlekken van haar tranen.
Wexford keek snel de chique, zelfs luxueus gemeubileerde kamer rond. Over de rugleuning van een van de stoelen hing een japon met blauwe en groene bloemen, een groene mantel en lange avondhandschoenen met knoopjes. Midden op de lange teakhouten eettafel lag het hoedje van Lilian Hatton, een ingewikkeld maaksel van tule en satijnen blaadjes, die net zo fris en groen waren als de echte bladeren die hij door het brede raam aan de bomen zag zitten.
`Mevrouw Hatton,' zei hij zacht en ze keerde hem gehoorzaam haar gezicht toe.`Mevrouw Hatton, was u niet ongerust toen uw man gisteravond niet thuiskwam?'
Ze gaf geen antwoord. Hij herhaalde zijn vraag en toen zei ze met een door tranen verstikte stem: `Ik verwachtte hem niet, of eigenlijk maar half.' Ze liet de hand van Wexford los en deinsde achteruit alsof het onfatsoenlijk was dat ze hem had vastgehouden.
Toen hij niet thuiskwam,' zei ze, dacht ik: hij heeft het niet gehaald, hij kon niet op tijd op Jacks feestje zijn, hij zal onderweg wel ergens hebben gestopt, dacht ik, en morgenochtend thuiskomen, ik Ze kon haar tranen niet langer tegenhouden en huilde hartverscheurend.
'Ik zal u nu niet langer lastig vallen, mevrouw Hatton. U zei toch dat uw moeder kwam? Als u me alleen nog het adres van Jack Pertwee zou willen geven.'
Ja ... Jack,' zei ze. `Voor Jack zal het een harde klap zijn.' Ze klemde haar handen in elkaar en slaakte een diepe zucht. `Ze wa-ren al vrienden toen ze nog op school gingen.' Opeens vloog ze met verwilderde ogen overeind. 'O lieve god, Jack weet nog van niets! Het is zijn trouwdag en Charlie zou zijn getuige zijn. O Jack, arme, arme Jack!'
`Laat dat maar aan ons over, mevrouw Hatton,' zei adjudant Burden. `Wij vertellen het wel aan Jack Pertwee. Bailey Street, zei u, he? Wij maken het wel in orde. Er wordt gebeld, dat zal uw moeder zijn.'
Moeder,' zei Lilian Hatton. `Wat moet ik beginnen, moeder?' De oudere vrouw keek langs haar heen en sloeg toen haar armen om de schokkende schouders. 'Marilyn zei dat ik geen groen moest dragen op een trouwerij dat brengt ongeluk, zei ze.' Haar stem was nu bijna onverstaanbaar, een onduidelijk gemompel. Toch heb ik die groene mantel gekocht. Ik heb hem nog niet eens aangehad, moeder, maar toch heeft hij al ongeluk gebracht, he?' Opeens stootte ze een afschuwelijke, harde en krankzinnige gil uit. 'Charlie, Charlie, wat moet ik beginnen, Charlie?' Ze klemde zich aan haar moeder vast en klauwde aan de revers van haar mantel. 'O god, o god, Charlie!'
'Ik zal er nooit aan wennen,' zei Burden rustig. `Denk je soms dat ik het wel doe?' Wexford die vriendschappelijk, soms zelfs sympathiek tegenover zijn ondergeschikte stond, verloor toch zo nu en dan zijn geduld, vooral wanneer Burden een beroep deed op het gevoel van de inspecteur. Wat had hij toch een uitgestreken gezicht, dacht Wexford onvriendelijk en zeker als hij zo'n vroom mondje trok zoals nu. 'Het ergste hebben we in ieder geval gehad,' zei hij nijdig. 'De bruidegom zal wel niet zoveel kabaal maken; en je huwelijk afzeggen omdat je getuige is vermoord, doe je niet.'
Jij bent bikkelhard, was van Burdens gezicht of te lezen. Hij draaide zijn goedgevormde, keurige hoofd van Wexford of en keerde terug naar zijn verheven gedachten.
Het kostte maar tien minuten om van Hattons flat naar Bailey Street te komen waar Jack op nummer tien woonde met zijn vader, die weduwnaar was. De politieauto stopte voor een klein huis met een balkon, het lag direct aan de straat. De vader van Jack, die zich kennelijk niet op zijn gemak voelde in een te wijd jacquet, deed open.
`O, ik dacht dat onze getuige daar eindelijk was.' `Het spijt me u te moeten zeggen dat meneer Hatton niet zal komen, meneer.' Wexford en Burden wrongen zich beleefd maar vastberaden langs hem heen de kleine hal in. 'We hebben slecht nieuws voor u.'
Slecht nieuws?' Ja meneer. Charlie Hatton is gisteravond overleden. Hij is vanochtend bij de rivier gevonden, hij moet om en nabij middernacht of vroeger zijn gestorven.'
Pertwee werd lijkbleek. 'Allemachtig,' zei hij, dat zal een klap voor Jack zijn.' Zijn lippen trilden toen hij eerst naar hen keek en daarna omlaag naar de messcherpe vouwen in zijn broek. `Zal ik naar boven gaan om het hem te vertellen?'
Wexford knikte. `Goed eh ... als u dat zo wilt. Hij trouwt om half twaalf. Maar ik zal het hem wel moeten zeggen dat zal wel moeten.'
Ze kenden Jack Pertwee beiden van gezicht. De meeste gezichten van Kingsmarkham waren Wexford en Burden bekend en Burden herinnerde zich hem de avond tevoren gearmd met de overledene te hebben gezien, luidkeels lallend. Hij was zelf een gelukkig getrouwd man en kon dus voor de weduwe een diep medegevoel opbrengen, maar wat Jack Pertwee betrof: in zijn hart vond hij hem een vlegel. Zo iemand hoefde je niet met zachte hand aan te pakken. En waarom had die vent altijd zo'n rood hoofd?
Toen de bruidegom zonder wat te zien de trap afstommelde, bekeek Burden hem met minachting en toen hij beneden was, zei de adjudant kortaf: Heeft uw vader u op de hoogte gebracht? Hatton werd gisteravond vermoord. We willen alles weten, het hele verhaal waar u bent geweest en hoe laat u uit elkaar ging.
Kalm aan,' zei de vader. 'Het was een schok voor hem. Ze waren oude vrienden, mijn zoon en Charlie.'
Jack schoof langs hen heen het kleine voorkamertje in, de anderen volgden hem. De bloemen voor de bruiloft waren gearri-veerd. Jack had een witte roos in zijn knoopsgat en er lagen nog twee rozen op het donkerbruine dressoir, de steeltjes waren omwikkeld met zilverfolie. Een was voor de vader van de bruidegom, de tweede zou nooit worden gedragen. Jack rukte de bloem uit zijn jacquet en kneep hem in zijn vuist langzaam tot pulp. Ik zal wat whisky voor je inschenken, jongen.'
`Nee, ik wil geen whisky,' zei Jack met zijn rug naar hem toe. `Gisteravond hebben we whisky gedronken. Ik zal het nooit meer aanraken.' Hij drukte zijn zwarte, smetteloze mouw tegen zijn ogen. `Wie heeft het gedaan?' brulde hij.
`We hadden de hoop dat u ons dat zou kunnen vertellen,' zei Burden.
lk? Bent u gek geworden? Wijs me de schoft aan die Charlie heeft vermoord, dan zal ik hem ...' Hij liet zich op een stoel vallen, legde zijn amen op tafel en mompelde met gebogen hoofd: `Charlie.'
Wexford liet hem met rust. Hij wendde zich tot de vader. `Wat was dat gisteravond? Een bokkenfuif?'
Pertwee knikte. `Weet u wie er allemaal waren?' `Jack natuurlijk en die arme Charlie. Dan alle leden van de dartsclub, George Carter, een zekere Bayles, Maurice Cullam uit Sewingbury en nog een paar. Nietwaar, Jack?'
Jack knikte stom. `Charlie kwam laat, vertelde Jack. Met sluitingstijd vertrokken ze, buiten ging iedereen zijn eigen weg, denk ik. Charlie en Cullam zullen samen wel door de weilanden naar huis zijn gegaan, he Jack?'
Dit keer keek Jack wel op. Burden die hem als een kinderachtige slappeling beschouwde, keek minachtend naar zijn rode ogen en de trillende zenuw in zijn kaak, maar Wexford zei op zachte toon: 'Ik begrijp wat een slag het voor u is, meneer Pertwee. We zullen u niet langer lastig vallen. Zijn Cullam en Hatton samen naar huis gegaan?'
`Nee, Maurice ging eerst,' mompelde Jack. 'Het zal tien over half elf zijn geweest, Charlie ... Charlie bleef nog even met me staan praten.' Een snik verstikte zijn stem en hij kuchte om het te verbergen. 'Hij wenste me geluk voor het geval hij er vandaag geen gelegenheid voor kreeg. Verdomme, hij kon niet weten dat hij er nooit meer de gelegenheid voor zou krijgen.'
`Kom jongen, kalmeer een beetje, laat me je wat whisky geven. Je moet je goed houden terwille van Marilyn. Het is je trouwdag, dat ben je toch niet vergeten?'
Jack schudde de hand van zijn vader van zich af en hees zich met een ruk overeind.
`Ik ga niet trouwen,' zei hij. Dat meen je niet, Jack. Denk aan je aanstaande vrouw, denk aan alle mensen die komen. Ze zijn op weg naar de kerk. Dat zou Charlie nooit hebben gewild.'
Koppig hield Jack vol: 'Ik trouw vandaag niet. Denkt u dat ik niet weet hoe het hoort wat goed is?' Hij rukte zijn das af en slinger-de zijn jacquet over een stoelleuning.
Zijn vader, zuinig op gehuurde spullen, pakte het jacquet op, streek het glad en hing het over zijn arm met het gebaar van een winkelbediende. Uit zijn doen door al deze gebeurtenissen, door de dood die plotseling alles had veranderd, ging hij zich verontschuldigen, eerst tegen de mensen van de politie: 'Ik weet niet wat ik zeggen moet, zijn getuige dood en dan op zo'n manier en toen tegen zijn zoon: 'Ik zou mijn rechterhand willen geven om de zaken te veranderen, Jack. Wat kan ik voor je doen, jongen? Ik wil alles doen wat je vraagt.'
Jack liet de fijngedrukte rozeblaadjes uit zijn hand vallen. Er kwam opeens iets waardigs over hem, hij hief zijn hoofd op en ging rechtop staan. `Ga dan naar de kerk,' zei hij, 'en zeg het huwelijk af.' Hij keek Wexford aan. 'Ik beantwoord nu geen enkele vraag meer. Ik ben kapot. Daar hebt u rekening mee te houden.' Maar de oude man aarzelde nog, hij beet zich op de lippen. 'Kom, ga nou vader,' zei Jack met klem. `Zeg dat er niets van komt vandaag en vertel erbij waarom.' Naar adem snakkend als-of alles hem nu pas echt duidelijk was, stootte hij eruit: Vertel ze dat Charley Hatton dood is!'
'Een huilebalk,' vond Burden. Bikkelhard ben je, dacht Wexford. `Natuurlijk is Pertwee van streek. Wat had jij dan verwacht?'
Burden snoof minachtend. 'Een weduwe kan zich zo wel laten gaan, maar een man moet zich meer in de hand weten te houden.' Zijn bleke ascetische gezicht liep rood aan, wat hem niet goed stond. denkt toch niet dat die twee eh ...?'
'Nee, helemaal niet,' antwoordde Wexford. 'En waarom noem je de dingen niet bij hun naam. Ze waren vrienden. Heb jij geen vrienden, Mike? Het is treurig met ons gesteld als een man er geen vriend meer op kan nahouden zonder meteen voor een homo te worden versleten.' Hij keek Burden strijdlustig aan en liet er op orakeltoon op volgen: 'Fen fijne wereld als er mensen met zulke gedachten rondlopen!'
Burden die zich inhield en alleen even droog kuchte, bewaarde het zwijgen tot ze in York Street waren. Toen zei hij stijfjes: 'George Carter woont hier ergens in de buurt, zei de oude Pertwee.'
'Hij is van de Morris-dansgroep, nietwaar? Ik heb hem op zomeravonden wel eens zien rondhopsen.'
'Flauwe bedoening allemaal.' Maar George Carter droeg die ochtend geen narrenkap met belletjes. Het glimmende brillantine-hoofd en het keurige colbert gaven Wexford de indruk dat er een bruiloftsgast voor hem stond. Hij liet doorschemeren dat Jack Pertwee die dag waarschijnlijk niet in het huwelijk zou treden en het amuseerde hem kostelijk te constateren dat die mededeling geen koude kip en champagne vandaag ... Carter meer scheen te doen dan Hattons dood. De bruiloftsgast trok zich nu niet direct de haren uit het hoofd, maar maakte wel degelijk een terneergeslagen indruk.
`Zonde van al dat geld,' zei hij. 'Ik weet er alles van, ik had ook trouwplannen, maar dat zal u niet interesseren. Jammer dat Jack moest worden ingelicht. Het wil er niet goed bij me in. Charlie Hatton dood! Hij was een en al leven, u begrijpt me wel.'
`En iedereen mocht hem zeker erg graag, he?' George Carter trok zijn wenkbrauwen op. 'Charlie? Ach, van de doden moet je geen kwaad spreken.'
`Vertelt u maar de waarheid, meneer Carter,' zei Burden. 'Of het goed is of kwaad doet er weinig toe. We willen alles weten van gisteravond. Het hele verhaal. Doe het maar op uw gemak.
Evenals Jack Pertwee en toch op een heel andere manier, trok Carter zijn jasje uit en maakte zijn das los. 'Ik begrijp niet wat u bedoelt met het hele verhaal,' zei hij. 'We dronken gewoon met z'n allen een glaasje bier.'
`Wat gebeurde er? Waarover werd er gepraat?' `O, dat?' Hij keek hen ongelovig aan en zei sarcastisch: 'U zegt het maar als ik u verveel. Charlie kwam tegen half tien in de Dragon, het kan ook kwart voor tien zijn geweest. Wij dronken een biertje, en natuurlijk moest Charlie ons allemaal met een gevoel van minderwaardigheid opzadelen door een paar rondjes whisky te geven. Daar was Charlie Hatton goed in. Ik zei er wat van en hij viel meteen tegen me uit. Wilt u dit soort dingen horen?
'Inderdaad, dat soort dingen, meneer Carter.' Ik vind het nogal min nou die arme donder dood is. Iemand vertelde een mop en die werd door hem ... nou ja, mooi voor gek gezet. Zo was hij, hij moest altijd de branie uithangen. Hij dronk mijn glas leeg omdat ik iets zei over al het geld waarmee hij al-tijd om zich heen strooide. Hij maakte toen een rotopmerking over ... nou ja, dat doet er niet toe. Dat was persoonlijk. Hij kreeg ook bonje met onze voorzitter, die met nog een paar mensen weg ging. Geoff was al weg. Aileen ik en Charlie en Maurice en Jack bleven over, wij gingen weg toen de zaak dichtging. Dat is het hele verhaal.'
`Bent u daar zeker van?' `Ik zei u toch dat er niet veel te vertellen viel. Ik herinner me niets o, wacht even. Ach nee, dat was van geen belang.'
'Kom er toch maar mee voor de dag, meneer Carter.' George Carter haalde ongeduldig zijn schouders op. `Ik weet niet eens precies waarover het ging. Het zal wel niks bijzonders zijn geweest. Maurice zei — dat was nadat er een stel weg was —: "McCloy de laatste tijd nog gesproken, Charlie?" Ja, dat vroeg hij, geloof ik. Ik weet dat hij het over McCloy had, maar de naam zei me niets. Jack had er de pest over in en hij deed nogal vervelend tegen Maurice. Ik geloof dat Charlie er een beetje bleekjes bij stond. Maar het was allemaal zo ach, het had niets om het lijf. Maar Charlie hapt bijna altijd. Ik verwachtte dan ook niets anders, ik weet niet waarom hij het niet deed. Hij maakte alleen een dubbelzinnige opmerking over Maurice, dat die eens rustig moest slapen. Hij zei dat het tijd werd, omdat Maurice zoveel kinderen heeft nou ja, u begrijpt het wel.'
`Niet helemaal,' zei Wexford. 'Had Cullam er dan op gezinspeeld dat Hatton geen rustige slaap had?'
`O ja. Dat was ik vergeten. Ik wou dat ik me precies kon herinneren wat hij zei. Het was zoiets als: "Ik wil niks met McCloy te maken hebben, ik slaap graag rustig."
Heel interessant, dacht Wexford. Die Hatton was verre van populair geweest, integendeel, hij had vijanden bij de vleet. Hij was nog geen uur in de Dragon geweest en in die korte tijd had hij kans gezien op z'n minst vier mannen op stang te jagen.
U had het over het vele geld waarmee Hatton om zich heen strooide,' zei hij. Wat was dat voor geld?'
Hoeveel had hij bij zich?' `Ik heb het niet geteld hoor,' zei Carter brutaal. Hij snoot zijn neus in een schone wine zakdoek. `Hij had zijn loonzakje bij zich, maar dat raakte hij niet aan. Wel dat pakje bankbiljetten. Ik zei u al ... ik heb ze niet geteld. Hoe had ik dat trouwens moeten doen?'
`Twintig pond, dertig ... of nog meer?' Carter fronste zijn voorhoofd om beter te kunnen nadenken. 'Het eerste rondje betaalde hij met een biljet van vijf pond en het derde weer met een biljet van vijf pond. Hij had er toen nog twee over plus zo'n pakje biljetten van een pond.' Hij wees met twee vingers hoe dik. `Ik denk dat hij behalve zijn loon nog honderd pond op zak had.'
4
Tegen lunchtijd hadden Wexford en Burden alle leden van de dartsclub ondervraagd die op de bokkenfuif van Jack Pertwee waren geweest, uitgezonderd Maurice Cullam. Geen van allen was echter in staat iets anders te verklaren dan dat Hatton zich agressief, poenig en hatelijk had gedragen en dat hij een hoop geld op zak had.
Toen ze naar het politiebureau terugreden, passeerden ze de kerk, waar foto's werden genomen van een bruidspaar en hun fa-milie en vrienden op het bordes. De bruidegom maakte zich los uit de groep en Wexford voelde een onverklaarbare sentimentele wroeging in zich opkruipen dat het niet Jack Pertwee was. Maar hij zette het van zich of en zei, terwijl ze de trap onder de overkapping opliepen: 'Als we rechercheurs uit een boekje waren, Mike, zouden we nu als vaststaand aannemen dat Hatton werd vermoord om Pertwee ervan te weerhouden vandaag in het huwelijksbootje te stappen.'
Burden lachte zuinig. 'Dan hadden ze beter Pertwee kunnen vermoorden, Iijkt mij.'
`O nee, dat is juist het geraffineerde van onze schrijver. Maar goed, het is niet zo. Hij kan vermoord zijn om het geld dat hij bij zich had. Er zat niets in zijn portefeuil le toen ik hem vond.'
Ze liepen door de ontvangsthal van het bureau waar brigadier Camb zich achter de balie met een krant koelte zat toe te wuiven, het zweet droop van zijn voorhoofd. Wexford beende naar de trap. Waarom gaan we niet met de lift?'
Het politiebureau was nog geen zes jaar oud, maar sinds de voltooiing waren er constant lieden bezig geweest de ene verbetering na de andere aan te brengen om hun werk op te fleuren, zoals pietluttige huisvrouwen die niet van ophouden weten. Eerst waren het de stenen bakken voor de ingang, een permanente uitdaging voor vandalen die meer dan een gewone kick kregen door bloemen te gappen. Daarna werden er planten afgeleverd voor de kantoren die vanaf de eerste dag tot uitdrogen waren gedoemd en waarvan de potten tenslotte vergaarbakken voor sigarette- en sigarette-as werden.
Vorig jaar waren het plastieken van glas geweest: een vreemde groene boom — een uit de Noorse sagenwereld — voor Burdens heiligdom en voor dat van Wexford een inktblauwe vormloze zuil die in een bepaalde lichtval op het menselijk lichaam leek. Ook die waren tot ondergang gedoemd. Wexfords kunstge-wrocht werd gebroken door een mooi jong meisje dat hem inlichtingen kwam verschaffen en dat van Burden werd op een dag tegelijk met het huisvuil buiten gezet.
Dat had het einde moeten betekenen. Maar net toen de ontvangsthal er genoeglijk verslonsd begon uit te zien, kwam de lift: een elegant zwart met goud hokje met een schuifdeur.
`Die werkt op het ogenblik niet,' zei Wexford een beetje schichtig.
U hebt het mis, sinds vanmorgen gaat-ie weer. Zullen we maar?' `Wat mankeert er eigenlijk aan de trap?' viel Wexford uit. `Het is een schreeuwend schandaal hoe er met belastinggeld wordt omgesprongen.' Hij stak zijn onderlip vooruit. 'Bovendien is trappen lopen voor mijn hoge bloeddruk de beste gymnastiek, zegt Crocker.'
`Zoals u wilt,' zei Burden, die zijn hoofd omdraaide zodat Wexford niet kon zien dat hij glimlachte.
Toen ze op de derde verdieping belandden, waren ze allebei buiten adem. De gammele berkehouten stoel achter Wexfords bureau van palissanderhout kraakte, toen hij zijn zware lichaam erin liet zakken.
`Zet in godsnaam een raam open, Mike.' Burden bromde dat de airconditioning in de war raakte als je ramen openzette, maar hij deed het toch en trok het gele scherm op zodat het verblindende Licht van de ochtendzon naar binnen stroomde.
En meneer, zullen we nu eens samenvatten wat we over Charlie Hatton weten?' vroeg hij.
`Dertig jaar, geboren en getogen in Kingsmarkham. Twee jaar geleden getrouwd met Lilian Bardsley, zuster van de man met wie hij in zaken is. Bardsley heeft een eigen bedrijf, dat kleine elektrische apparaten vervoert.'
Was Hatton medeeigenaar?'
`Dat zullen we moeten uitzoeken. Zelfs als hij het was, kon hij volgens mij nog niet zo dik in zijn geld zitten door een paar keer per week strijkijzers en elektrische kacheltjes naar Leeds of Schotland te brengen. Carter zei dat hij meer dan honderd pond bij zich had. Waar had hij dat geld vandaan?'
`Misschien van die McCloy.' `Is er bij ons een McCloy bekend?' `Niet dat ik weet, meneer. Dat zullen we Maurice Cullam moeten vragen.
Wexford droogde met zijn zakdoek zijn voorhoofd of en ging zich, evenals Camb, met het ochtendblad koelte toewuiven. `Cullam met het hok vol kinderen,' zei hij. `Hij had vanmorgen een van zijn nakomelingen bij zich toen ik Hatton vond. Hij is ook vrachtwagenchauffeur, Mike. Wat zit daarachter... Hattons truck werd dit jaar tot twee maal toe leeggeroofd.'
Burden sperde zijn fletsblauwe ogen open. 'Is dat waar?' 'Ik herinnerde het me direct nadat Cullam me zei wie het lijk was,' zei Wexford. 'Beide keren op de autoweg naar het noorden en er werd nooit iemand gearresteerd. De eerste keer kreeg Hatton een klap op zijn hoofd, maar de tweede keer had hij niets; toen werd hij alleen vastgebonden.'
`Een keer kan ik inkomen,' zei Burden peinzend. `Risico van het vak. Maar twee keer lijkt me verdacht. Ik zou wel eens willen horen wat de dokter te vertellen heeft. Ik geloof dat hij er net aankomt. '
Dokter Crocker en Wexford waren samen op school geweest. Evenals Jack Pertwee en Charlie Hatton waren ze hun leven lang bevriend gebleven, maar hun vriendschap was een oppervlakkige aangelegenheid en ze gedroegen zich tegenover elkaar ironisch en onverschillig, soms sarcastisch. Crocker was volgens Burden de enige man die tegen Wexfords vlijmscherpe tong was opgewassen. Hij was een Lange slanke man met diepe verticale groeven op zijn gebruinde kaken. Toen hij het kantoor binnenstapte, zag hij er even koel uit als op een dag in het hartje van de winter. 'Ik ben met jullie lift gekomen,' zei de dokter. `Chique zeg. Wat zal de volgende aanwinst zijn?'
`Er dreigen schilderijen te komen,' zei Wexford. 'Onze adjudant hier krijgt een romantisch bloemstukje en ik een landschap van Constable.'
'Ik weet niet veel van kunst,' zei Crocker terwijl hij ging zitten en zijn ene magere been over het andere sloeg, 'maar er is een schilderij dat ik graag zou hebben: de Anatomische Les van Rembrandt. Prachtding is dat. Je ziet die arme stakker, dat lijk, languit liggen op een tafel met zijn darmen open en bloot en alle studenten...,
`Als je het niet erg vindt,' zei Wexford. `Ik wou net aan mijn boterhammetjes beginnen. Jullie artsen slepen je walgelijke beroep er overal met de haren bij. Vertel ons een andere keer maar over je opvattingen over kunst, nu wil ik over Charlie Hatton praten.' 'Kerngezonde jongen,' zei de dokter, afgezien van het feit dat hij dood is.' Hij negeerde Burdens verwijtende blik. Iemand heeft hem een klap met een zwaar voorwerp op zijn achterhoofd gegeven. Ik dacht dat hij om een uur of elf is gestorven, maar met zekerheid kan je zoiets nooit zeggen. Wat deed hij ook weer voor de kost?'
`Hij was vrachtwagenchauffeur,' zei Burden. `O ja, ik herinner het me weer. Hij had een prachtgebit.' `Nou en?' zei Wexford. vanzelfsprekend had hij een goed gebit.' Wat spijtig liet hij zijn tong glijden over de beide stompjes die zijn bovengebit op hun plaats hielden. `Hij was net dertig.' `Zeker,' zei Crocker, `als oorlogsbaby en inwoner van een welvarend land zou hij zijn eigen tanden moeten hebben gehad. Maar die had hij niet. Ik bedoelde dat hij het mooiste valse gebit had dat ik ooit heb gezien. Beeldschone ivoren torens. Die Charlie Hatton had zeer kostbare tanden en zo kunstig nagebootst dat ze echter leken dan een eigen gebit. Het zou me niets verbazen als ze tweehonderd pond hadden gekost.'
`Rijke kerel,' zei Wexford peinzend. `Honderd pond in zijn binnenzak en tweehonderd pond in zijn mond. Ik wou dat ik kon ge-loven dat hij er eerlijk was aangekomen door met zijn vrachtwagen heen en weer naar het noorden te rijden.'
`Dat is jouw probleem,' zei de dokter. 'Kom, ik ga eens 'n hapje eten. Al met de lift naar boven gekomen?'
In je hoedanigheid van medisch adviseur heb je me aangeraden naar boven te lopen. Mooie dokter ben jij ... de enige lichaamsbeweging die jij krijgt, is als je op de knop drukt van je automati-sche versnelling. Je mag wel 'ns op je eigen bloeddruk letten.' 'Laat dat maar aan mij over,' zei Crocker. Hij liep naar de deur, waar zijn slanke gestalte zonder ook maar enig spoor van een buikje voordelig in het zonlicht uitkwam, en voegde er luchtig aan toe: 'een kwestie van stofwisseling ... de een zit er wat vroeger mee dan de ander.' Hij keek om naar Wexford. `Je kunt boffen of niet.'
Wexford snoof alleen maar. Toen de dokter weg was, opende hij de bovenste lade van zijn bureau en haalde er Charlie Hattons bezittingen uit. De portefeuille was erbij, maar geld zat er niet meer in. Hij was nog drijfnat en voorzichtig haalde Wexford een foto van Lilian Hatton uit de vakjes, een rijbewijs en de lidmaatschapskaart van de dartsclub. Hij legde alles in de zon om te drogen.
Er had ook een schone zakdoek in zijn zakken gezeten waarin een kaartje verborgen zat. Het kaartje was pas zichtbaar geworden toen de zakdoek werd uitgespreid en Wexford bekeek het pas voor het eerst. Het was eveneens nat en het inktschrift viel niet te ontcijferen, maar dat het het visitekaartje van een tandarts was om de patient aan zijn volgende afspraak te herinneren, was wel te zien. Bovenaan stond met drukletters: Jolyon Vigo, 19 Ploughmans Lane, Kingsmarkham. Tel: Kingsmarkham 384. Wexford hield het omhoog in het heldere zonlicht.
`De maker van de fraaie tanden, denk je niet?' `Misschien kan Vigo ons vertellen waar het geld vandaan kwam, als Cullam het niet kan,' zei Burden. Mijn vrouw is ook bij Vigo. Een goeie tandarts.'
`En uitgekookt ook, als je het mij vraagt om zo'n mooie patient als Charlie Hatton tweehonderd dollar te laten neertellen voor tweeëndertig tanden. Geen wonder dat hij in Ploughmans Lane kan wonen. Wij hebben niet de goeie baan, Mike, geloof me. Ik ga nu lunchen. Ga je mee? Daarna gaan we Cullams huiselijk geluk eens bekijken.'
`We kunnen best gebruik maken van de lift,' zei Burden wat bedeesd.
Voor geen goud zou Wexford hebben durven toegeven dat hij een lafhartige angst voor de lift had. En al vermeldde een bordje tegen de binnenwand dat de lift drie personen kon vervoeren, hij was in zijn hart bang dat hij niet in staat was zijn omvangrijke gestalte te torsen. Toch aarzelde hij maar een ogenblik voor hij erin stapte en toen de deur dicht was, zocht hij zijn toevlucht bij een grapje.
`Snuisterijen, linnengoed, tafelzilver,' dreunde hij op, terwijl hij op de knop drukte. De lift zuchtte en begon te zakken. 'Eerste verdieping: dameslingerie, kousen Waarom blijft-ie steken, Mike?'
`Misschien hebt u op het verkeerde knopje gedrukt.' Of dat kreng kan mijn gewicht niet dragen, dacht Wexford geschrokken. De lift bleef staan op de eerste verdieping en de deur gleed open. Brigadier Camb stond op de drempel en zei verontschuldigend: 'Neem me niet kwalijk, meneer. Ik wist niet dat u in de lift stond. Ik kan wel naar beneden lopen.'
`Er kunnen drie personen mee, Camb,' zei Wexford die vurig hoopte dat zijn nu toenemende angst niet merkbaar was. 'Kom binnen.'
`Dank u.' `Niet gek he? Het huldeblijk van een dankbaar gemeentebestuur.' Schiet op, schiet op, dacht hij ... in zijn verbeelding zag hij hen met z'n drieen de laatste tien meter omlaag storten, de kelder in. `Je bent zeker op weg naar meneer Fanshawe, he?' vroeg hij, om maar wat te zeggen. De lift schokte even, kwam tot stilstand en de deur ging open. Zit toch stevig in elkaar, dacht Wexford, net als ik. Ik hoorde dat ze weer bij kennis was.'
'Ik hoop dat de dokter haar het nieuws over haar man en haar dochter heeft meegedeeld, meneer,' zei Camb terwijl ze over de zwart-wit betegelde vloer van de hal liepen. `Geen pretje om zoiets te doen. Zij waren het enige wat ze nog had. Ze heeft nu niemand meer, behalve haar zuster dan, die hierheen is gekomen om de lijken te identificeren.'
`Hoe oud is ze?' `Mevrouw Fanshawe, meneer? Vijftig ongeveer. De zuster is een stuk ouder. Het was vreselijk voor haar de dochter te moeten identificeren. Het was afschuwelijk. Haar hele gezicht...,
lk sta op het punt wat te gaan eten,' zei Wexford kortaf. Voor de anderen uit beende hij door de draaideur naar buiten. Camb stapte in zijn auto. In de stenen bloembakken voor de ingang stonden lichtroze bloemen, die hun donker gekleurde hartjes sierlijk naar de zon hadden gekeerd.
Waar had hij het over, meneer?' `Over mevrouw Fanshawe. Hebben wij niks mee te maken. Ze reed met haar man en dochter van Eastbourne naar huis in de Jaguar van Fanshawe. De wagen sloeg op de rechterrijstrook van de autoweg voorbij Stowerton over de kop. Ze woonden in Londen en die Fanshawe zal wel haast hebben gehad. God mag weten hoe het is gebeurd, er was niemand anders op de weg, maar de Jaguar sloeg over de kop en vloog in brand. Mevrouw Fanshawe werd eruit geslingerd, de beide anderen waren op slag dood. Zware brandwonden bovendien.'
`En weet die mevrouw Fanshawe daar allemaal niets van?' `Ze heeft sinds het zes weken geleden is gebeurd in een coma gelegen. '
`Ja, ik herinner het me weer,' zei Burden terwijl hij de plastic strips opzij schoof die bij warm weer in de deuropening van Café Carousel werden opgehangen om de wespen buiten te houden. `Het onderzoek werd uitgesteld."Ja, tot mevrouw Fanshawe weer hij kennis zou zijn. Vermoedelijk wil Camb van haar te weten komen waarom een geroutineerde rijder als Fanshawe zijn wagen op een verlaten weg over de kop kon laten slaan. IJdele hoop! Wat neem jij, Mike? Ik voel wel wat voor een slaatje.'
`Twee salades met ham,' zei Burden tegen de serveerster. Hij schonk een glas water in uit de gekoelde karaf.
`Ze worden modern in die oude Carousel,' zei Wexford. 'Het werd wel tijd. Nog niet zo lang geleden sloeg de damp van de karaf af, als het een beetje warm weer was. Zullen we eens wedden, dat die McCloy een winstgevend zaakje dreef door Charlie Hatton ervoor te betalen zijn vrachtauto onbeheerd te laten staan en door hem er eveneens voor te betalen andere vrachtwagenchauffeurs bezig te houden, als er zich een gelegenheid voordeed? Vrachtwagens worden altijd leeggestolen. Ze zetten ze neer op die parkeerinhammen om wat te gaan drinken of een dutje te doen. Die Hatton kan met zulke afleidingsmanoeuvres een aardige bijverdienste hebben gehad. Vijftig of honderd pond voor een vrachtauto, afhankelijk van de lading.'
'Maar waarom laat McCloy in dat geval de kip met de gouden eieren slachten?' `Omdat Hatton misschien bang werd of er genoeg van kreeg en dreigde hem in de steek te laten. Hij kan zelfs met chantage hebben geschermd.' `Het zou mij niets verbazen,' zei Burden, terwijI hij zijn boterham smeerde. De boter was bijna vloeibaar.
5
`Maar mijn dochter zat niet in de auto.' Zelden had brigadier Camb zo'n medelijden gehad met iemand als met de vrouw die tegen de stapel kussens rustte. Hij was met haar lot begaan. En toch lag ze in een van de mooiste kamers van het ziekenhuis, ze had telefoon en televisie, haar nachthemd was een uitbundige wolk van kant en ruches en de ringen aan haar dunne vingers — diamanten en saffieren gezet in platina — fonkelden wanneer ze zich aan de lakens vastgreep.
Het is waar wat ze zeggen, dacht de politieman: geld maakt niet gelukkig. Het was hem opgevallen dat er geen bloemen in de kamer stonden en dat er maar een kaartje met de beste wensen voor een spoedig herstel op de tafel lag, waar de vrouwelijke agent achter zat. Van haar zuster, veronderstelde hij. Ze had nu niemand anders meer, geen sterveling op de hele wereld. Haar man was dood en haar dochter...,
`Het spijt me u te moeten zeggen dat uw dochter wel in de auto zat, mevrouw Fanshawe. Ze reed met u en uw man terug naar Londen.'
Ze heeft niet geleden,' haastte de jonge agente zich op te merken. `Ze kan niets hebben gevoeld.'
Mevrouw Fanshawe greep naar haar voorhoofd waar het gebleekte haar aan de wortels enkele centimeters grijs was uitge-groeid. `Mijn hoofd,' zei ze. `Mijn hoofd doet zo'n pijn, ik kan me de dingen niet herinneren, geen bijzonderheden. Alles is zo vaag.'
`Wees maar niet bang,' zei Camb bemoedigend. `Uw geheugen komt wel terug. U gaat goed vooruit... heus.' Waarvoor? Om als eenzame weduwe en zonder kinderen verder te moeten?
`Uw zuster kon ons alle bijzonderheden vertellen die we nodig hadden.'
Ze hadden veel contact met elkaar gehad, mevrouw Fanshawe en mevrouw Browne en er was weinig dat mevrouw Browne niet had geweten van de familie Fanshawe. Van haar hadden ze gehoord dat Jerome Fanshawe een bungalow bezat in Eastover, tussen Eastbourne en Seaford, en dat hij daar met vrouw en dochter op 17 mei voor een weekje vakantie naar toe was gereden. Nora, hun dochter, had haar baan als lerares Engels op een Duitse school voor Pasen opgezegd. Ze was zonder werk, had niets om handen, had Camb kunnen opmaken uit de verhalen, anders had niets haar kunnen bewegen met haar ouders mee te gaan. Maar ze had hen vergezeld. Mevrouw Browne was in hun flat in Mayfair geweest om het drietal uitgeleide te doen.
Ze waren veel eerder uit Eastover weggegaan dan was verwacht. Mevrouw Browne kon dat niet verklaren, misschien door het regenachtige weer. Waarschijnlijk zou niemand ooit de ware reden te weten komen, want de Jaguar van Jerome Fanshawe had een slip gemaakt, was over de kop gevlogen en had daarna vlam gevat, tien kilometer van het ziekenhuis waar de enige overlevende nu lag.
lk zal u niet al te lang lastig vallen,' zei Camb met zachte stem. Misschien herinnert u zich niet veel meer van het ongeluk. Zou u me kunnen vertellen wat u zich nog herinnert?'
Dorothy Fanshawe was vergeten wie die vriendelijke, maar vervelende mensen waren, net als ze opnieuw had vergeten waar ze was. Haar zuster was haar komen opzoeken en had haar erg vermoeid. Allerlei onbekenden waren met haar bezig geweest en hadden haar pijn gedaan op een manier die haar woedend had gemaakt. Toen had iemand haar verteld dat Jerome dood was. Hij was bij haar blijven staan in de veronderstelling dat ze in snikken zou uitbarsten, maar ze had haar ringen om en om gedraaid... die ringen waren een grote troost... en gezegd: `Dan is alles nu van mij, van mij en Nora.' Ze dachten dat ze had geijld en waren weggegaan. Ze was blij hen te zien vertrekken met hun bemoeizucht en gebrek aan respect. Er was maar een persoon die ze wilde zien en daarom keek ze zo vragend naar het knappe gezichtje van de jeugdige agente. Ze had in een coma gelegen, ze was niet gek. Ze wist heel duidelijk dat dit niet het gezicht was dat ze wilde zien. 'Ben ik in Londen?' vroeg ze opeens klaar wakker en helder.
`Nee, mevrouw,' zei de jonge vrouw, die constateerde hoe zwak en beverig de stem klonk. U bent in het Stowerton Royal-ziekenhuis, u bent in Stowerton, in Sussex.'
U bent goed op de hoogte,' zei mevrouw Fanshawe, blij dat ze zichzelf zo goed in bedwang had. `Misschien kunt u me ook ver-tellen waarom mijn dochter me nog niet is komen opzoeken? Hebben ze haar nog niet gezegd, dat ik hier lig? Nora moet het weten, ze is thuisgekomen.'
`O, mevrouw Fanshawe ...' De stem van de vrouwelijke agent was gebroken en verward en brigadier Camb die haar blik opving, keek haar afkeurend aan. Niet op ingaan, zeiden zijn ogen. Misschien is het voor haar op het ogenblik beter zo. Laat ze er bij stukjes en beetjes achterkomen. De geest volgt zijn eigen weg om slagen te verzachten, dacht hij diepzinnig.
laten we het nog even over het eh ... ongeluk hebben,' zei hij. `Probeer me eens te vertellen wat u zich herinnert van het vertrek uit Eastover. Het begon donker te worden en veel verkeer was er niet op de weg, omdat het een maandag was. Het had geregend en het wegdek was nat. Klopt dat, mevrouw Fanshawe?'
`Mijn man zat achter het stuur,' begon ze, zich afvragend waarom die man haar zo meelijwekkend aankeek. Misschien had hij haar ringen gezien. Ze schoof ze heen en weer over haar vingers, opeens herinnerde ze zich dat ze met z'n vijven bijna twintigduizend pond waard waren. 'Jerome reed... Ik zat naast hem... natuurlijk, en ik zat te breien. Ik zal wel hebben zitten breien, dat doe ik altijd als Jerome rijdt. Hij rijdt zo hard,' zei ze klagend. `Veel te hard en hij trekt zich er nooit iets van aan als ik zeg dat hij wat langzamer moet rijden, daarom brei ik. Om er niet op te letten, begrijpt u.'
Jerome was egoistisch en gemeen. Een man van vijfenvijftig had geen enkele reden om als een uitgelaten teenager te rijden. Dat had ze hem voorgehouden, maar hij had er geen aandacht aan geschonken, zoals hij nooit enige aandacht schonk aan wat ze zei. Ze was eraan gewend te worden genegeerd. Nora luisterde net zo min naar wat ze zei. Als ze er over nadacht was het enige waarover Jerome en zij het ooit eens waren Nora geweest; wat een lastig, opstandig en irritant wezen hun dochter was. Echt iets voor haar om er vandoor te gaan zonder contact met haar ouders te zoeken. Daar zou Jerome wat van moeten zeggen Als een aangename schok schoot door haar benevelde brein dat Jerome nooit meer iets zou hoeven zeggen over wat dan ook, nooit meer honderdvijftig rijden of op Nora vitten en al die andere dingen doen om haar te vernederen. Vanavond, als ze zich wat beter voelde, zou ze Nora schrijven om te vertellen dat haar vader dood was. Zonder Jerome en met al dat geld voor hun tweeen zouden ze een betere verstandhouding hebben, dat voelde ze... 'Ik breide een trui voor Nora,' zei ze. Wat een uitstekend gestel moest ze hebben om zich dat te herinneren na alles wat ze had meegemaakt! `Niet dat ze het verdient, die meid.' Waarom zei ze dat nou? Nora was onaardig geweest, veel onaardiger dan ooit tevoren, maar Dorothy Fanshawe kon zich met geen mogelijkheid herinneren wat het precies was geweest. Had die agent, of wie het dan ook mocht zijn, maar niet zo'n schaapachtige uitdrukking op zijn gezicht. Ze had van niemand medelijden nodig... zij... Dorothy Fanshawe die in Astbury Mews, Upper Grosvenor Street, W.1 woonde. Ze was nu een opgewekte weduwe, rijk door de erfenis, zou weer gauw beter zijn en was de moeder van een knappe talentvolle dochter. 'Ik weet niet meer waarover we hebben gesproken,' zei ze, `mijn overleden man en ik. Waarschijnlijk over niets bijzonders. De weg was nat en ik bleef erop aandringen dat hij wat kalmer moest rijden.'
`Zat uw dochter op de achterbank, mevrouw Fanshawe?' O, die stomme vent ook! 'Nora zat niet in de auto. Hoe vaak moet ik dat nog zeggen? Nora is weer naar Duitsland teruggegaan. Daar zal ze nu wel zijn.'
Het gemompel dat met horten en stoten uit haar mond kwam, klonk de agent in de oren als het gebazel van een waanzinnige. Ondanks de uitspraak van de dokter, leek het hem heel waarschijnlijk dat haar hersens door het ongeluk onherstelbaar waren beschadigd. Hij durfde het niet op zijn verantwoording te nemen haar nader in te lichten. God weet hoeveel kwaad hij ermee zou berokkenen! Vroeg of laat, wanneer ze haar verstand mocht terugkrijgen, zou het haar duidelijk worden dat haar dochter zes weken voor het ongeluk haar baan in Duitsland had opgegeven en dat ze er tegenover haar tante en haar vrienden niet over had gekikt naar Europa terug te gaan. Het lijk van het meisje was door haar tante geidentificeerd. Ze was dood en begraven.
Dat zal dan wel,' zei hij op sussende toon. `Zonder twijfel zal ze er zijn. Waardoor ging uw man slingeren, mevrouw Fanshawe?' 'Ik zat te breien.'
`Reed hij ergens tegenaan, was er misschien een band geklapt?' 'Ik zei u toch al dat ik niet oplette, ik zat te breien.'
`Heeft uw man gegild of iets geroepen?' 'Ik geloof dat hij "mijn god" riep,' zei mevrouw Fanshawe. Ze kon zich werkelijk niets herinneren, alleen dat ze zat te breien en wakker werd in dit bed, met naast haar op een stoel haar bazige, nieuwsgierige zuster. Maar Jerome had altijd de gewoonte mijn god' of 'verdomme' te roepen. Hij had een beperkte woordenschat en twintig jaar geleden had ze het al opgegeven hem te zeggen niet te vloeken. Iets anders herinner ik me niet,' zei ze. Meer kregen ze niet uit haar, ze was niet van plan haar krachten te verspillen. Die had ze nodig voor de brief die ze over een paar minuten aan Nora wilde schrijven.
Medelijdend keek Camb naar de bevende, koortsige lippen en de lange, niet gevijlde nagels, die met de ringen speelden. Mevrouw Fanshawe had hem niets wijzer gemaakt. Hij had moeten begrijpen dat het te snel was en dat gold ook voor zijn superieuren. Ze moesten nu in ieder geval weggaan. De jeugdige vrouwelijke arts had gezegd: tien minuten, het waren er inmiddels zeker twintig. Daar kwam de verpleegster al binnen. Wonderlijke uniformen dragen ze tegenwoordig, dacht hij tersluiks kijkend naar de marine-blauwe overal van het meisje en het witte kapje, dat aan een politiemuts deed denken. De beklagenswaardige vrouw keek de zuster hulpeloos aan. Geen wonder als je zo uitgeput en gek van verdriet bent.
Nee, het was Nora niet. Een kort ogenblik had mevrouw Fanshawe dat gedacht. Maar Nora droeg nooit een overal, ze haatte huishoudelijk werk ... en dit meisje had een overal aan, geen vlot jurkje zoals mevrouw Fanshawe aanvankelijk dacht. Ze had ook een mutsje op. Zou haar zuster een nieuw dienstmeisje hebben aangenomen voor hun flat en er niets van hebben verteld? Dat was heel goed mogelijk, haar zuster was nu eenmaal een bemoeial. Bemoeiziek en onverantwoordelijk. Iemand met verantwoording had Nora intussen al lang laten komen.
`Hoe heet u?' vroeg mevrouw Fanshawe op scherpe toon. `Rose, mevrouw Fanshawe. Zuster Rose. Ik kom uw kussens een beetje opschudden en ik heb thee voor u meegebracht. U lust best een lekker kopje thee, he? U zult nu weg moeten, agent. Ik mag mijn patiente niet te veel laten vermoeien, dat begrijpt u wel.'
Een babbelkous, dacht mevrouw Fanshawe. Stelt zich heel wat voor. Ze probeerde rechtop te gaan zitten.
`Rose,' zei ze, ik wil mijn dochter een brief schrijven, mijn dochter in Duitsland. Wilt u een pen en papier voor me pakken alstublieft?'
Ze weet nog van niets, dacht Camb, ze is een nieuweling. Niemand heeft haar ingelicht. Hij ving de blik van de agente op en beantwoordde die met samengetrokken wenkbrauwen.
`Wat gaan we goed vooruit,' zei de verpleegster schertsend. 'Een brief schrijven! Toe maar. U hebt hier geen papier, dat weet ik wel zeker. Weet u wat ik zal doen? Ik loop even naar kamer vier en leen wat van mevrouw Goodwin. Uw brief gooi ik dan in de bus als ik naar huis ga, is dat goed?'
`Dat zou heel vriendelijk van u zijn,' zei mevrouw Fanshawe nors. 'Schenk nu maar een kopje thee in.'
Een vrijpostig meisje, dacht ze, en waarschijnlijk niet te dresseren. De tijd zou het leren. In ieder geval was Jerome er niet meer om ook haar te versieren en stiekem in een hoekje te pakken, zoals hij had gedaan bij die Deense au pair. Jerome was dood. Ze had altijd gezegd dat hij zich nog eens dood zou rijden en nu was het zover. Waarom was zij ook niet dood? Aan welk gesternte had ze het te danken dat ze gespaard bleef en nu in haar eigen bed lag in haar eigen flat?
Maar het was haar eigen bed niet, evenmin als haar eigen flat. Met grote zorgvuldigheid trachtte mevrouw Fanshawe haar gedachten en herinneringen te ordenen. Jerome was dood, Nora was in Duitsland en zij lag in het Royal-ziekenhuis of zoiets. In het ziekenhuis wie was er zo hulpvaardig geweest een dienstmeisje voor haar aan te nemen in het ziekenhuis?
Tenzij die Rose een verpleegster was. Natuurlijk was ze een ver pleegster. Wat ben ik toch een gek, dacht mevrouw Fanshawe. Ik heb het gevoel dat ik steeds opnieuw in dezelfde droom raak en dat ik iedere keer als ik eruit kom zo moe ben, dat ik er steeds opnieuw in terugval. De onjuiste inlichtingen die ze van al die bemoeials kreeg, hielpen volstrekt niet. De mensen waren tegenwoordig zo weinig nauwkeurig. Eerst had haar zuster vergeten Nora in te lichten en daarna had die agent beweerd dat Nora bij haar en Jerome in de Jaguar had gezeten. Ze dachten zeker allemaal dat ze niet goed bij haar hoofd was. Alsof een moeder niet zou weten waar haar eigen dochter was! Ze herinnerde zich zelfs Nora's adres.
Goethestrasse 14, Köln, West-Duitsland. Mevrouw Fanshawe voelde zich heel trots omdat ze Köln opschreef. Wat een reserve aan krachten en verstand moest ze hebben om zich zulke details te herinneren! En dat na alles wat ze had doorstaan. De verpleegster kwam terug met het postpapier.
`Dank u wel, zuster,' zei mevrouw Fanshawe om te bewijzen over hoeveel zelfbeheersing ze beschikte. Ze spande zich in de pen op het papier te houden maar die schoot heen en weer als het kruis over het bord dat haar vader lang geleden bij zijn spiritistische experimenter gebruikte.
`Zal ik de brief soms voor u schrijven?' vroeg zuster Rose. Ja, dat is misschien beter. Ik zal zeggen wat je moet schrijven, kan ik nu beginnen?'
Zuster Rose had de grootste aandacht nodig om precies uit te maken wat mevrouw Fanshawe met haar verwarde uitweidingen wilde zeggen. Maar ze was niet van kwade wil en daarbij kwam, dat het altijd goed was voorkomend te zijn voor patienten op de klasseafdeling. Vorig jaar had een van hen, die al na veertien dagen wegging, zuster Rose een reiswekkertje cadeau gegeven en een bijna nog volle flex Femme van Rochas.
'Lieve Nora' las ze hardop, ben alweer bijna beter, je moet me maar eens komen opzoeken. Dat zou je arme vader ook graag hebben gewild. Ik neem aan dat tante je alles heeft verteld en dat je het te druk had om te komen, maar doe het dan nu, alsjeblieft. We zullen geen oude koeien uit de sloot halen. Liefs van moeder."
`Is het goed zo, mevrouw Fanshawe? Ik heb nog wel een paar postzegels, genoeg voor Duitsland, denk ik. Als ik direct thee ga drinken, zal ik hem meteen even posten.'
Op de terugweg aan het eind van Charteris Road kwam zuster Rose de hoofdverpleegster van de klasseafdeling tegen.
'Ik heb net even een brief van die arme mevrouw Fanshawe gepost,' zei ze braafjes. Ik doe graag alles wat ik voor ze kan doen, ziet u. Als het ze maar een beetje opvrolijkt. Ze wilde zo dolgraag dat die brief aan haar dochter vanavond nog wegging.' `Haar dochter is dood.'
`O, zuster, dat meent u toch niet? Wat afschuwelijk! Ik had niet het flauwste ... hoe kon ik weten ooh!'
`Gaat u maar gauw naar uw afdeling terug, zuster, en wees de volgende keer wat minder impulsief.'
6
Het kind dat de deur voor hem opendeed, was de jongen die 's morgens met zijn vader aan het wandelen was geweest. Hij was een jaar of zeven, groot voor zijn leeftijd en hij keek brutaal om zich heen. Op zijn gezicht kleefden bier en daar wat vettige, rood en bruin gekleurde etensresten.
Wie is daar, Dominic?' riep iemand uit de duisternis van de kleine, volkomen ontoereikende woning.
Een man,' antwoordde Dominic domweg. Wat wil hij?'
Om een einde te maken aan dit zinloze gesprek, stapte Wexford door de hal naar de huiskamer. Er zaten nog drie kinderen, die naar een sportuitzending op de televisie keken. Wat van de lunch was overgebleven, stond nog op de tafel, waarop een gevlekt kleed vol kruimels lag en aan de tafel zat een vrouw, die een baby de fles gaf. Ze kon evengoed dertig als zestig zijn en Wexford schatte haar alleen maar dichter bij de dertig vanwege de kleine kinderen. Haar dunne blonde haar was heel lang en werd hij elkaar gehouden door een elastiekje en ook haar uitgedroogde, armoedige gezicht was lang en schraal. Een soort vermoeidheid, eerder het gevolg van apathie dan van lichamelijke moeheid leek hem het meest kenmerkend voor de vrouw. Een mensonwaardige uitputting: het gevolg van armoede, te veel werk, altijd gebonden zijn, en eeuwig gezeur aan je hoofd. Een ogenblik alleen zijn, al was bet maar vijf minuten, en gewoon wat stil zitten zonder ergens aan te denken, was waarschijnlijk nog het enige wat ze wou. En omdat ze dat al lang had opgegeven, verspilde ze geen tijd meer aan onnodige woorden of bewegingen. Ze keek dan ook niet op toen Wexford binnenkwam, groette hem zelfs niet, maar zei tegen een van de kleine meisjes: `Ga je vader halen, Samantha.'
Samantha duwde een dikke zwarte poes van haar schoot en slenterde lusteloos door de keuken naar de achtertuin. Iemand die de schijn had willen ophouden, had zich misschien nog verontschuldigd voor de smeerboel en het etensluchtje. Mevrouw Cullam bekeek hem niet eens en toen hij vroeg hoe laat haar man vrijdagavond was thuisgekomen, antwoordde ze kortaf: `Kwart over elf.'
`Hoe weet u dat zo precies?' `Omdat het kwart over elf was.' Ze legde de baby op tafel, maakte de luier los, die ze op de vloer liet vallen, en zei op dezelfde lage afgepaste toon: `Haal een schone luier voor me, Georgina.' Een sterke ammoniakgeur vermengde zich met de koollucht. De baby, het was een meisje, begon te huilen. Mevrouw Cullam stak een sigaret op die ze uit haar mondhoek liet hangen, terwijl ze leunend tegen de tafel en met slap neerhangende armen bleef staan wachten. Georgina kwam terug met een grauwe lap, ging weer zitten en keek hoe haar broertje zijn vingers in de oren van de poes stopte. `Laat de kat met rust, Barnabas,' zei mevrouw Cullam.
Haar man kwam binnen, zijn handen aan een theedoek afdrogend. De zwarte bond liep vlak achter hem. Hij knikte tegen Wexford en deed de televisie uit.
`Sta op, Samantha, dan kan meneer zitten.' Het kind luisterde niet en gaf geen kik toen hij haar een tik gaf en aan de arm omhoog trok. Hij keek hulpeloos de kamer rond zonder direct notitie van de luier te nemen, maar op zijn gezicht stond geen walging te lezen, eerder een vage, wat spijtige berusting.
Wexford negeerde de vrijgemaakte stoel en iets in zijn manier van doen moest Cullam duidelijk hebben gemaakt dat de inspecteur hem en zijn vrouw alleen wenste te spreken, want hij zei tegen zijn vrouw: `Kunnen de kinderen niet even weggaan?'
Mevrouw Cullam haalde haar schouders op waardoor de as van haar sigaret op een bord viel. Ze hees de baby op haar heup, sleepte een stoel vlak voor het televisietoestel en ging naar het lege scherm zitten staren. Laat de kat met rust, heb ik gezegd,' zei ze zonder enige stemverheffing.
Wat wilt u weten?' vroeg Cullam. `We gaan in de keuken zitten als u het goed vindt, meneer Cullam.'
'Daar is het nogal rommelig.' 'Dat doet er niet toe.'
Mevrouw Cullam zei geen woord. Zonder op te kijken, zette ze de televisie weer aan. Twee van de kinderen begonnen in een lage fauteuil met elkaar te vechten. Wexford volgde de vader naar de keuken. Er stond niets om op te zitten en dus schoof hij een stuk of vier pannen opzij om tegen het gasfornuis te kunnen leunen.
`Ik wil alleen weten wie McCloy is,' zei hij rustig. Niet erg op zijn gemak wierp Cullam hem een sluwe blik toe en vroeg: `Wat weet u van McCloy?'
'Kom nou, u weet best dat ik u dat niet kan vertellen.' De kinderen brulden nu boven de stem van de sportverslaggever uit. Wexford, die de deur dicht deed, hoorde mevrouw Cullam zeggen: `De kat bloedt, Barnabas, laat hem met rust.' Een lange zin voor haar doen. `U weet wie hij is,' zei Wexford. U kunt het me dus zeggen.'
'Ik weet het niet. Echt niet.' `En gisteravond in de kroeg vroeg u aan Hatton of hij McCloy de laatste tijd nog had gesproken en nu zegt u hem niet te kennen. U beweerde toch niks met McCloy te maken te willen hebben, omdat u liever rustig sliep?'
En toch weet ik niet wie hij is en heb ik hem nog nooit gezien.' Wexford verplaatste zijn arm tot gevaarlijk dicht bij een halfgevulde schaal koude aardappels. mocht Hatton niet erg, he? U had geen zin om met hem naar huis te wandelen, ook al ging hij uw kant op. U liep dus voor hem uit, misschien bleef u wat onder de bomen rondhangen.' Hij zag dat het grove gezicht van Cullam van kleur verschoot en vervolgde op dezelfde toon: zal het wel zijn geweest, Cullam. Een sterke jonge kerel als jij doet er geen vijfendertig minuten over om van de Kingsbrookbrug hierheen te lopen.'
Op lage weerbarstige toon zei Cullam: Ik was misselijk. Toen ik bijna thuis was, werd ik ziek. Ik ben niet gewend whisky te drinken en ik ben naar het toilet op het station gelopen om over te geven.'
`Nou, gefeliciteerd dan maar met je spoedige herstel. Je was fit genoeg om vanmorgen om half acht een wandeling te maken. Of ging je soms even terug om te kijken of je Hatton keurig netjes opgeruimd had achtergelaten? Ik wil de kleren zien die je gisteravond aanhad.'
`Die hangen aan de lijn.' Wexford, die hem aankeek, had zijn wenkbrauwen zover opgetrokken dat ze bijna in zijn haarwortels verdwenen. De uitdrukking in zijn ogen was onmiskenbaar. Cullam, die onrustig heen en weer wiebelde, liep naar het aanrecht dat vol met vuile vaat was, en leunde er tegen.
Met op elkaar geperste lippen zei hij: 'Ik heb ze gewassen. Mijn pullover, m'n broek en een overhemd. Alles was eh ... die kleren waren ontoonbaar.'
`Aandoenlijk,' zei Wexford onvriendelijk. 'Heb jij ze gewassen? Waar heb je dan een vrouw voor?' Pas nu zag hij de wasmachine staan, een groot glanzend automatisch geval en het enige stuk huisraad in de keuken dat niet beschadigd was en onder de opgedroogde vetvlekken zat. Hij deed de achterdeur open om naar de doorgebogen waslijn te kijken, waaraan de drie kledingstukken, die Cullam had opgenoemd, tussen de luiers hingen. `De zegeningen van onze moderne mechanisatie,' zei hij. `Aardig hoor. Het valt me tegenwoordig vaker op hoe de rollen van de seksen zijn omgekeerd.' Zijn stem was bedrieglijk vriendelijk geworden. Cullam bevochtigde zijn dikke lippen.
`Een man kan doodop zijn na een week hard werken, maar toch kan hij zijn vrouw een handje helpen. Een druk op de knop en de gezinswas komt smetteloos wit naar buiten gerold. Zo'n apparaat maakt van een rotkarwei een pretje, zou je kunnen zeggen. Een man is in z'n hart een klein kind als het erop aankomt, en niet alleen vrouwen hebben graag van dat speelgoed in huis om de dagelijkse sleur te breken. Daarbij kosten ze zoveel, dat je er best wat plezier van wilt hebben. Vertel me niet dat dit stukje speelgoed je minder dan honderdtwintig pond heeft gekost, Cullam.'
`Honderdvijfentwintig,' zei Cullam met gepaste trots. Wexford had hem volkomen ontwapend en hij liep naar het apparaat om het glanzende deurtje open te maken. `Je schakelt je wasprogramma in en...' Na nog een laatste onzekere blik op de hoofdin-specteur te hebben geworpen om te zien of zijn bezoeker werkelijk geinteresseerd was en alleen een routinebezoek kwam afleggen, vervolgde hij: `je doet je waspoeder erin en... klaar is Kees.' 'Ik ken een man,' loog Wexford er ijskoud op los, 'net als jij, vrachtwagenchauffeur, en ook een groot gezin. Nou weten we allemaal wat een groot gezin kost. Hij raakte in slecht gezelschap, het spijt me dat te moeten zeggen. Zijn vrouw zat hem achter de vodden, begrijp je, wou wat meer werkbesparende spullen in huis. Hij had al eens een oogje dichtgeknepen toen een paar van zijn vrachtauto's werden leeggeroofd. Je kan het geen misdaad noemen, he, als je in een café de andere kant op zit te kijken terwijl je wagen op een parkeerhaven onder handen wordt genomen?' Cullam sloot met afgewend hoofd het luikje van de wasmachine. `Dat slechte gezelschap betaalde prima. Let wel: die knaap stribbelde wat tegen toen ze hem tweehonderd pond boden om een knul uit de weg te ruimen die niet wou meedoen... maar niet lang. Hij vond dat hij recht had op mooie dingen, net als het slechte gezelschap waarin hij verzeild was geraakt. En waarom ook niet? We zijn heden ten dage allemaal gelijk. Gelijke monniken, gelijke kappen, zei die vent. Op een avond stelde hij zich dus verdekt op bij een stil plekje waar die andere vrachtrijder voorbij zou komen en... nou ja, klaar is Kees... zoals jij zo raak opmerkte. Hij heeft trouwens twaalf jaar gekregen.'
Bitter teleurgesteld keek Cullam hem aan. `Die wasmachine heb ik met het geld van mijn overwerk opgespaard,' zei hij.
Weet je zeker dat het niet van douceurtjes voor bewezen diensten voor McCloy afkomstig is? Is het leven van een mens wel honderdentwintig pond waard, Cullam? Die machine heeft een lekbakje, weet je. Ik kan het niet nalaten me of te vragen of er in dat bakje soms bloed zit... of haar en hersens. Nou, kijk maar niet zo. Daar kunnen we wel achterkomen. We kunnen die machine vanmiddag uit elkaar halen en ook de afvoer. Ze hebben in Sewingbury een merkwaardige politierechter. Ik ken een familie... in dit geval met zes kinderen... die domweg het huis werd uitgezet omdat een regenpijp was vernield. Vandalisme noemde de rechter het. We kunnen jouw afvoer blootleggen, Cullam, maar we hebben het erg druk op het ogenblik. Of we tijd hebben de zaak weer te herstellen, betwijfel ik.'
`Gemene rotzak,' zei Cullam. 'Dat heb ik niet gehoord. Mijn gehoor is niet meer wat het is ge-weest, maar ik sta nog niet met een voet in het graf. Ik zou er graag even bij gaan zitten, haat die rotzooi van die stoel daar en veeg hem even schoon.'
Cullam ging op de wasmachine zitten, zijn voeten raakten de grond niet. Achter de gesloten deur was nu een reportage van een bokswedstrijd te horen en de baby was weer gaan huilen.
`Ik zei u al,' zei Cullam, dat ik niet weet wie McCloy is, eerlijk waar. Ik zei het alleen tegen Charlie om hem op stang te jagen. Hij moest altijd opscheppen en de grote meneer uithangen, dat werkte me op m'n zenuwen.'
Wexford hoefde de troep in dit huis niet nog meer in zich op te nemen om te begrijpen wat Cullam bedoelde. Dit huis was een toonbeeld van ondeugdelijkheid, ongemak en het was gehorig van de kelder tot de zolder. Alleen als de bewoners sliepen, was er een korte adempauze in al dat ongemak. Man en vrouw gingen gebukt onder praktisch elke last van een kinderrijk arbei-dersgezin met een laag inkomen. Hun kinderen waren er beroerd aan toe, slecht opgevoed en ze werden misschien slecht behandeld. Hun huis was overvol en zelfs hun dieren hadden het beroerd. De ouders bezaten noch het karakter, noch de toewijding het gezin draaiende te houden, ze waren er niet tegen opgewassen. De gloednieuwe flat van Charlie Hatton en zijn knappe vrouw met haar mooie kleren kwamen hem voor de geest. Beide mannen deden hetzelfde werk...
`Als ik u vertel hoe het in mekaar zit, gelooft u me niet,' zei Cullam.
Wie weet?' Cullam plantte zijn ellebogen op zijn knieen en leunde naar voren. 'Het was in een café,' zei hij. `Zo'n ding met gelegenheid voor chauffeurs om te maffen. Ergens op de weg tussen Stamford en Grantham. Ik had er bijna elf uur opzitten... meer dan elf uur achter elkaar mogen we niet rijden... en ik ging naar binnen. Charlie Hatton zat er, ik had zijn vrachtwagen op de parkeerhaven zien staan. We aten wat en maakten een praatje.'
`Wat vervoer jij?' `Banden, rubberbanden. Onder het eten keek ik uit het raam en ik zag op de parkeerplaats een zwarte auto staan waarin een man zat. Ik weet niet waarom, maar zijn gezicht beviel me helemaal niet. lk zei dat tegen Charlie, maar die schold me uit voor een oud wijf. Dat zei hij altijd tegen iedereen. Hij haalde mij en nog twee chauffeurs over om op zijn kamer een kaartje te leggen. Hij zei dat het daar rustiger was, maar ik kon vanuit zijn kamer de parkeerplaats niet in het oog houden en dus ging ik na een tijdje naar buiten. Die vent zat nog steeds in die auto.'
`Heb je het nummer opgenomen? Kan je een beschrijving van hem geven?'
`Nee, dat niet.' Cullam wierp hem een sluwe blik toe. 'Het nummer heb ik niet opgenomen. Ik bleef een half uurtje in de cabine zitten en in die tijd reed die vent weg. Charlie had gezegd dat hij Lilian wou opbellen en toen ik terugliep, stond hij in een telefooncel. Ik wou een vuurtje voor mijn shaggie — ik had geen lucifers meer — en deed dus de deur van de telefooncel open om Charlie een vuurtje te vragen. Hij had me niet horen aankomen, geloof ik. "Zeg tegen McCloy dat er niks te versieren valt," hoorde ik hem zeggen en pas toen vroeg ik of hij een lucifer voor me had. Hij vloog zowat tegen het plafond. "Wat doe jij hier?" brulde hij, "sta jij een beetje m'n telefoongesprekken of te luisteren?" Hij zag er lijkbleek uit.'
En jij bracht dat telefoontje in verband met de man in de auto?' `Ja, ik geloof het wel,' zei Cullam. 'Later pas, toen ik erover na-dacht. Ik moest weer denken aan wat Charlie me een paar maanden daarvoor had gevraagd... of ik er wat bij wou verdienen. Ik voelde er niets voor en daar bleef het toen bij. Maar de naam McCloy heb ik altijd onthouden en toen Charlie in de kroeg zo verwaand deed, wou ik hem graag een beetje pesten. Dat is het hele verhaal.'
Wanneer is dit gebeurd, Cullam?' `Wat bedoelt u?'
Wanneer heb je dat telefoongesprek afgeluisterd dat Hatton voerde?'
`O, van de winter. In januari, geloof ik. Niet lang nadat de vrachtwagen van Charlie werd leeggeroofd en hij die klap op z'n kop kreeg.'
Juist. Voorlopig weet ik voldoende, maar ik zal nog wel 'ns met je willen praten.'
Wexford ging via de huiskamer van de Cullams weg. De kinderen waren verdwenen. Mevrouw Cullam zat nog voor de televisie met de nu slapende baby op haar schoot en de hond lag met zijn kop op haar sloffen. Ze keek op toen hij binnenkwam en even dacht hij dat ze wat wou zeggen. Maar direct erop begreep hij dat ze haar hoofd alleen had bewogen omdat hij haar een ogenblik het zicht op de beeldbuis benam.
Dominic, Barnabas, Samantha en Georgina zaten op de stoep stokjes in de afvoerput te stoppen. Wexford die er niet de minste behoefte aan had met vertedering over de Cullams te oordelen, was desondanks getroffen dat zij — die in alle opzichten doodarm waren — ten aanzien van een ding vindingrijk en buitensporig te werk waren gegaan. Want ook al zouden ze hun kinderen nooit iets kunnen geven, ze hadden hun tenminste klinkende namen geschonken.
Dominic, die nog steeds jam op zijn gezicht had, keek hem brutaal aan toen hij voorbij liep en Wexford die de verleiding niet kon weerstaan, vroeg: 'Hoe heet de baby?'
`Jane,' antwoordde Dominic eenvoudig en zonder zich verbaasd te tonen.
Toen Wexford thuiskwam om thee te drinken, kwispelde Clytemnestra met haar verfomfaaide pluimstaart, maar ze kwam niet uit zijn stoel. Wexford die dreigend naar de hond keek, vroeg: `Waar is Sheila?'
`Naar de tandarts,' zei zijn vrouw. `Ze heeft nooit over kiespijn geklaagd.' Je gaat tegenwoordig niet meer naar de tandarts omdat je kiespijn hebt. Je gaat voor controle. Ze krijgt een kroon op een van haar hoektanden.'
`Dan zal ze er niet veel voor voelen dat ondier 's morgens uit te laten. Als ze maar niet denkt dat ik het doe. Ik heb genoeg aan mijn hoofd.'
Maar toen Sheila om zes uur vrolijk kwam hinnenhuppelen, lachte ze breed tegen haar vader om het kunstwerk van de tand-heelkunde goed te laten uitkomen en zei: `Mooi he?'
Om haar een plezier te doen, keek Wexford naar het volmaakte gebit. `Die tand zat een beetje los,' zei ze. `Zoiets maakt je onzeker bij close-ups. Een actrice moet bij zulke dingen stilstaan.'
Ik wed dat Sarah Bernhardt nooit over haar tanden heeft ingezeten, ' zei Wexford om haar op stang te jagen.
Sheila sperde haar ogen wijd open, ze keek haar vader met een zorgvuldig bestudeerd lachje aan en vroeg zogenaamd vol bewondering: 'Hebt u Sarah Bernhardt vaak zien spelen toen u jong was, paps?'
Als antwoord snoof Wexford alleen kwaadaardig. Hij schoof zijn dochter een kopje thee toe, maar ze wilde liever koude melk. Met kleine slokjes dronk ze het glas leeg, zich wel degelijk bewust van de indruk die ze op hem maakte in haar cremekleurige linnen jurk en met haar quasi slordig opgemaakte blonde haren en aan haar voeten Romeinse sandalen met banden tot aan de knieen. Wat had het leven voor haar in petto? dacht Wexford. Zou ze het halen en zou de toekomst een aaneenschakeling zijn van successen, hoofdrollen, wereldtournees, roem en de steeds groter wordende angst voor het oudworden? Of zou ze met zo'n idioot als die Sebastian trouwen en al haar aspiraties vergeten wanneer ze twee kinderen en een villa had? Omdat hij haar vader was en een dagje ouder werd, moest hij zichzelf bekennen aan dat laatste de voorkeur te geven. Hij zag haar het liefst in veilige handen. Voor geen goud zou hij dat tegen haar gezegd hebben. Door dergelijke overwegingen werd ze niet gehinderd, peinsde hij, ze keek niet vooruit. Terwijl ze haar melk opdronk, babbelde ze over haar bezoek aan de tandarts.
`Als ik me ooit ergens ga vestigen ...' Sheila zei dit op precies dezelfde ongelovige toon als waarmee ze zou hebben beweerd: 'Als ik ooit dood ga.' Als ik ooit ergens voorgoed ga wonen, zou ik best zo'n huis als hij willen hebben. Natuurlijk niet in Kings-markham. Stratford zou heerlijk zijn of in de heuvels van Cotswold, vlakbij Stratford.'
`Niet te ver van huis dus,' viel Wexford haar plagend in de rede. Zijn dochter negeerde de opmerking. 'Het is zo'n huis in zwart-wit vakwerk. Verschrikkelijk oud en heel karakteristiek. Natuur-lijk is het gedeelte waar de praktijk is modern. Met de laatste nummers van Nova en Elle. Reuze progressief.'
`En ook reuze tactvol,' vond Wexford, 'in Kingsmarkham spreekt iedereen Frans.'
Uw generatie heeft gewoon geen goeie opvoeding gehad, paps.
Maar ik ken bijna niemand die geen Frans spreekt. Maar goed, al die ouwe sukkels kunnen in ieder geval zijn antiquiteiten bekijken.' Sheila zette het glas neer, ze wierp haar hoofd in de nek en voegde eraan toe: `Schitterende schilderijen en een paar prachtige glazen plastieken.'
Het lijkt het politiebureau wel, dacht Wexford. 'En waar bevindt zich dat culturele heiligdom?'
`In Ploughmans Lane.' `heet hij soms Vigo?' Jaa ...' zong Sheila, die op de bank was gaan zitten om glanzende zwarte lijntjes op haar oogleden te trekken. 'Het wordt tijd dat jij en ma eens ophouden met naar die ouwe sok van een Richardson in High Street te gaan en overstappen op Vigo.' Het moeilijkste gedeelte van haar make-up was achter de rug en nu waren haar wimpers aan de beurt die ze met een soort toverstokje bewerkte. `Vigo is gewoon het einde. Zo'n blonde artistiekeling met een stroef gezicht. Ongelooflijk sexy.' Wexford huiverde en hij hoopte maar dat ze het niet gezien had, voor hem waren zijn dochters nog steeds kleine meisjes. Wat verbeeldde die stroeve blonde goser zich wel om zijn sexappeal op zijn kleine meisje uit te proberen? `Ring is hij natuurlijk niet,' zei Sheila kalm.
Zeker zo'n jaar of vijfendertig. Met een been in het graf en het andere op de tennisbaan.'
'Ja, ongeveer vijfendertig,' gaf Sheila ernstig toe. Ze hield haar wimpers met twee vingers omhoog om ze te laten krullen. 'Hij heeft een baby van zes maanden ... en zijn oudste is ... ja, dat is vreselijk een mongooltje. Die is nu acht. Vigo heeft hem in geen jaren gezien. Hij en zijn vrouw hebben alles geprobeerd om nog een kind te krijgen en dat is gelukt, al duurde het jaren. Hij is natuurlijk dol op die baby.'
`Hoe weet je dat allemaal?' vroeg Wexford. Ze was de dochter van een rechercheur, dat was wel duidelijk. 'Ik dacht dat je naar hem toe ging om je gebit te laten nakijken en niet om een onderzoek in te stellen.'
`O, we hadden een Lang gesprek,' zei Sheila luchtig.Dat zal jij wel niet begrijpen, maar ik interesseer me voor mensen. Als ik een goeie actrice wil worden, moet ik weten wat er in een mens omgaat.'
`Bravo!' zei haar vader nors. Dat probeer ik al veertig jaar, en ik vergis me nog acht van de tien keer.' Sheila bekeek haar gezicht in een spiegeltje. 'Vigo heeft een aristocratische manier van doen. Koel, op een afstand, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik denk wel 'ns dat tandartsen een heel bijzondere relatie met hun patienten hebben. Ze moeten aardig zijn, de juiste psychologische benadering hebben, anders ga je nooit meer naar ze terug, he? Het is zoiets intiems. Ik bedoel, paps, kun jij je een andere situatie voorstellen waarin een man zo dicht bij een vrouw komt behalve als ze naar bed gaan natuurlijk.' Ik mag toch wel aannemen dat dat niet het geval was.'
'Maar paps ... ik zei toch alleen maar dat het erop lijkt. Ik maakte een soort vergelijking.' Giechelend draaide Sheila een haarlok om haar vinger. 'Maar hij gaf me wel een kneepje in mijn wang toen ik wegging en hij zei dat ik de mooiste mond had, die hij ooit had gezien.'
`Grote god!' zei Wexford die opstond. 'Als het je dan niet kan schelen wat je tegen je vader zegt, mag ik je er dan wel even aan helpen herinneren dat hij rechercheur is?' Hij zweeg even en liet er toen — zonder te beseffen welk effect zijn woorden zouden hebben — op volgen: 'ik ga die meneer Vigo eens een bezoekje brengen.'
`O paps,' jammerde Sheila. `Niet vanwege die mooie mond van jou, liefje. Het heeft te maken met een onderzoek waarmee ik bezig ben.'
`Heb niet het lef hem ...' Mevrouw Wexford die al die tijd onverstoorbaar biscuitjes had zitten knabbelen, keek nu op en zei kalm: `Wat ben je toch een onnozel kind. Ik denk vaak wat een zegen is het toch dat je voor de beeldende kunst niet al te veel intelligentie nodig hebt. Als je klaar bent met je gezicht, kun je beter die hond eens uitlaten.' Bij het woord hond, werd Clytemnestra wakker.
Okee,' zei Sheila gedwee.
7
Ze stonden onder de wilgen naar de rivier te kijken. Iedereen die hen niet kende, had ze voor een paar zakenlieden op een zondagmiddagwandeling kunnen houden.
Maar bijna iedereen in Kingsmarkham kende ze en de hele stad wist intussen dat dit de plek was waar Charlie Hatton was vermoord.
`Het was inderdaad het beste om met alle leden van de dartsclub te gaan praten,' zei Burden, die bij de waterkant stil bleef staan. `Gek he, die Pertwee is de enige die het voor Charlie opneemt, de anderen laten er zich niet over uit. Degene die je aan de tand voelt, is een en al verdraagzaamheid en draait er maar wat om heen, het zijn altijd de anderen die door Hatton in de boot werden genomen. Pleegt een man een moord omdat zijn vriend hem in de kroeg op de kart jaagt, of omdat hij meer geld heeft dan hij?' `Als hij wat van dat geld te pakken kan krijgen misschien wel,' zei Wexford. 'Honderd pond is voor iemand als Cullam een heel bedrag. We zullen Cullam in het oog laten houden om te kijken of hij in de eerstkomende dagen grote uitgaven doet. Het bevalt me niets dat hij de kleren heeft uitgewassen die hij vrijdagavond aanhad.'
Burden probeerde zonder zijn voeten nat te maken de rivier over te steken. Behoedzaam stapte hij op de stenen waar het water alleen tegenaan klotste, maar die niet overspoeld werden. Hij bukte zich en zei: 'Met die steen kan het gebeurd zijn.'
Vanaf de kant volgde Wexford de richting waarin hij wees. Alle stenen waren geheel of gedeeltelijk met een dun groenig laagje bedekt. Burden wees naar een steen die opviel door het ontbreken van een groene moslaag, alsof deze nog maar kortgeleden op de kiezellaag van de rivier was terechtgekomen. Hij liet zich stijf op zijn hurken zakken en pakte de steen met beide handen. Daarna ging hij weer rechtop staan en ging zo goed en zo kwaad als het ging naar Wexford terug.
Het was een grote steen, ovaal van vorm, als een mandoline.
De zijde die in het water had gelegen, was met groen mos bedekt en de vorm en de ongewone plaats in de rivier zouden kunnen betekenen dat de steen als dodelijk wapen dienst had gedaan. Wexford pakte hem ook met twee handen aan, tilde hem hoog boven zijn hoofd en zwaaide er mee door de lucht. Hatton was in het donker naar huis gelopen, iemand had onder de wilgen tussen de braamstruiken op hem staan wachten... met de steen. Beneveld door de whisky en met zijn gedachten ergens anders, had Hatton zijn komst verraden. Hij had lopen fluiten en zou wel niet hebben opgelet waar hij liep. De steen was net zo hoog opgeheven als Wexford nu deed, maar toen was hij op Hattons achterhoofd neergekomen. Een keer... twee keer, of nog vaker? Zo vaak als nodig was om iemand morsdood te slaan. Daarna was Hatton in het water gerold. Zijn moordenaar had de portefeuille gerold voordat hij de steen weer in het water smeet.
Wexford dacht dat alles zo gegaan moest zijn en hij wist dat Burden zijn gedachtengang volgde en dus nam hij niet de moeite iets te zeggen.
Achter de weilanden zag hij de flats liggen, de zon spiegelde in de ramen en door de gloed was het alsof het hele complex huizen in brand stond.
`Nu we iets verder zijn gekomen, gaan we maar weer eens een praatje met mevrouw Hatton maken,' zei hij.
Haar moeder en nog drie mensen waren bij haar. Jack Pertwee was er met een vrouw. Mevrouw Hatton en haar moeder waren allebei in het zwart... chique opvallend zwart... gecompleteerd met een overdaad aan namaakjuwelen. Het mantelpak van de weduwe zag er gloednieuw uit en Wexford vroeg zich met verbazing of of ze het die middag gekocht had. Ze droeg er een witte blouse bij met een uitbundige, kanten jabot en op een van de revers prijkte een sierspeld. Ze had donkere kousen aan en ook haar zwarte pumps met naaldhakken, alhoewel uit de mode, kwamen hem nieuw voor.
Aanvankelijk bekroop Wexford een vreemd gevoel van afkeer, maar toen herinnerde hij zich haar overleden man en wat hij van hem wist. Zo zou Charlie Hatton hebben gewild dat zijn weduwe eruitzag: sterk, uitdagend en opgedirkt.
Hij nam de rest van het gezelschap op. Het was duidelijk dat ze stoorden. De jonge vrouw op de bank moest de bruid zijn van wie de huwelijksinzegening door Hattons dood werd uitgesteld. En de andere mannen?
Mijn broer, de heer Bardsley,' zei mevrouw Hatton. 'Hij en moeder zijn hier om me gezelschap te houden. Die meneer is Jack Pertwee.'
`We kennen elkaar,' zei Wexford hoffelijk. `En mevrouw Thompson,' zei mevrouw Hatton. Ze sprak met lage plichtmatige stem. Onder de groene en zwarte makeup waren haar oogleden opgezwollen. `Ze waren allemaal erg op Charlie gesteld. Wilt u een kopje thee? Dat kan, zegt u het gerust.'
`Nee, dank u wel, mevrouw Hatton.' `Gaat u dan zitten, er is plaats genoeg.' Ze zei het met trots, wijzend naar de diverse lege stoelen. Mooie stoelen met een goede bekleding en keurig onderhouden, niet de ongemakkelijke stoelen van het eetkamerameublement met rechte leuningen, die een minder goed ingerichte gastvrouw haar late gasten zou moeten aanbieden. Kijkend naar de teakhouten hanglamp met rookkleurig glaswerk, de velours gordijnen en de grote kleurentelevisie, moest Wexford toegeven dat Hatton zijn vrouw flink had verwend. Hij en Cullam waren allebei vrachtwagenchauffeur, die in huurhuizen woonden, maar dat was dan ook het enige wat ze gemeen hadden. Hij nam tersluiks de broer, de heer Bardsley op. Blond en burgerlijk, net als zijn zuster, maar minder goed doorvoed. Hij bekeek zijn pak, ongetwijfeld zijn beste kostuum, na-tuurlijk had hij dat vandaag aan. Het was een goedkoop pak. `Het spijt me dat ik een paar routinevragen zal moeten stellen, mevrouw Hatton,' zei hij. Ze gaf hem een ernstig genadig knikje. Als ik het goed heb begrepen, meneer Bardsley, deden u en Hatton samen zaken.'
Dat klopt.' `Was hij uw compagnon?' Bardsley zette zijn kopje neer en antwoordde met droefgeestige stem: 'Het was mijn bedoeling hem compagnon te maken, maar de zaken gingen de laatste tijd niet al te best. Je kan dus zeggen dat hij gewoon voor me werkte.'
`Wilt u mij zeggen hoeveel hij verdiende?'
Nou, dat vind ik... eh... nee, daar voel ik niets voor.' `Natuurlijk voelt hij daar niets voor,' kwam Jack Pertwee er strijdlustig tussen. Wat heeft dat te maken met wat er vrijdag is gebeurd?'
`Je hebt gelijk, Jack,' mompelde Marilyn terwijl ze zijn hand liefkoosde.
`U ziet toch zeker wel dat het Charlie goed ging. U hoeft maar om u heen te kijken.'
`Maak geen herrie, Jack,' zei mevrouw Hatton op haar merkwaardig beheerste toon. 'De mensen van de politie doen alleen wat ze moeten doen.' Ze voelde zenuwachtig aan haar broche. `Charlie kwam meestal met ruim twintig pond per week naar huis. Dat is zo, he Jim?'
Jim Bardsley was niet zo gelukkig met haar vraag en op agressieve toon antwoordde hij: 'Ik was de laatste tijd al blij als ik dat zelf had. Maar Charlie was iemand die 't 'em lapte... zuinig, denk ik.'
Marilyn Thompson wierp het hoofd in de nek, waardoor er een haarlok losschoot uit de ingewikkelde constructie op haar hoofd. `Hij was in ieder geval niet gierig,' stoof ze op, `als je dat met "zuinig" bedoelt. Er zullen niet veel mensen zijn die een pickup als huwelijksgeschenk cadeau geven... zelfs niet aan een familielid. '
lk heb het woord gierig niet in mijn mond gehad, Marilyn.' `O, ik word er doodziek van. U wilt weten wie hem heeft vermoord.' Haar handen trilden. `Geef me 'ns een sigaretje, Jack.' Toen hij haar vuur gaf met zijn aansteker omklemde ze met beide handen zijn pols, die even hard trilde. `Jullie soort,' raasde ze, `jullie soort heeft geen hoge dunk van een arbeider. Als hij geen fatsoenlijk huis heeft, noemen jullie hem een leegloper...' Ze schoof de haren uit haar gezicht en gluurde naar Wexford. `...en als hij net zulke spullen heeft als mensen van jullie stand, spring je hem op z'n nek en dan zeg je dat hij ze gegapt heeft. Stand, stand en nog eens stand,' zei ze, terwijl de tranen van haar pikzwarte wimpers drupten. 'Dat is het enige waar jullie aan denken.'
`Er komt nog wel 'ns een revolutie,' zei Bardsley dreigend. `O, houden jullie toch op,' zei mevrouw Hatton met schrille stem. Ze had zich weer helemaal in bedwang toen ze zich naar Wexford keerde en zei: `Mijn man werkte vaak over en hij knapte klusjes op.'
Klusjes, dacht Wexford. Hij had het met dat overwerken een heel eind geschopt. De man had kleurentelevisie, een gebit voor de somma van tweehonderd pond en hij gaf zijn vriend een pickup als huwelijksgeschenk. Wexford had die teakhouten lamp zien hangen in een winkel in Kingsmarkham en herinnerde zich de prijs: vijfentwintig pond... vijf pond meer dan het weekloon van Hatton. En toen hij werd vermoord had hij honderd pond op zak. `Als hij dezelfde spullen heeft als mensen van jullie stand,' had het meisje gezegd, zeggen jullie dat ze gegapt zijn.' Vreemd... heel vreemd, vond Wexford, terwijl hij zag hoe ze zich in Pertwees arm nestelde. Ze was natuurlijk nog erg jong, was waarschijnlijk klassebewust opgevoed en zette zich op alle manieren tegen de kapitalisten' af. Ze hoorde bij de kritische jeugd, die men nu zelfs in Kingsmarkham kende.
En toch had hij niets gezegd dat haar tot die uitval had kunnen brengen. Evenmin als Bardsley had gezinspeeld op gierigheid van Hatton. Was ze zo op haar achterste benen gaan staan omdat ze wist dat Hatton niet eerlijk aan zijn spullen was gekomen? Als zij het wist, zo'n groentje als zij, dan wist Pertwee het ook. Misschien wist iedereen in de kamer het wel, behalve Burden en hij. Het was niet voor het eerst dat hij bedacht wat een machtig wapen menselijk verdriet was. Er was geen betere verdediging, dat stond als een paal boven water. De vorige ochtend had Pertwee zich ermee gewapend om een eind aan de ondervraging te maken, dat was zonneklaar. En mevrouw Hatton maakte er nu nog handiger gebruik van, zij verstopte het achter een beklagenswaardige zelfbeheersing, die alleen door een onmens genegeerd kon worden. Moeilijk balancerend op haar naaldhakken liep ze door de kamer om de lege kopjes en schoteltjes van haar gasten op te ruimen. Ondanks haar onmetelijke verdriet wist ze toch een zacht, vriendelijk woord voor iedereen op te brengen. Wexford die aandachtig op de blikken lette die ze haar stuk voor stuk toewierpen, zag dat de moeder nogal bezorgd keek, Pertwees ogen vol stonden van genegenheid en die van Bardsley een andere kant op keken. Marilyn Thompson boog zich naar haar toe en gaf de weduwe met de neus in de lucht een knikje als bewijs van haar steun.
Had uw man een bankrekening, mevrouw?' vroeg Burden toen ze voorbij zijn stoel liep.
Het zonlicht viel regelrecht op haar gezicht, waardoor elk streepje en veegje van haar make-up zichtbaar werd en tegelijkertijd elke uitdrukking werd verdoezeld. Ze knikte. 'Bij de Midlandbank,' antwoordde ze.
`Ik zou graag zijn afrekeningen even willen zien.' Waarvoor?' Het was Pertwee die de vraag op ruwe onbeschofte toon stelde. Wexford schonk er geen aandacht aan, maar volgde de weduwe naar een wandmeubel. Uit een van de laden haalde ze een lang smal, crème-kleurig boekje. Hij overhandigde het aan Burden en vroeg toen quasi terloops: `Wanneer kreeg uw man een vals gebit, mevrouw Hatton?'
Pertwee vloekte: `Wat een godvergeten brutaliteit,' en dat deed haar even aarzelen. Ze keek hulpzoekend naar hem om en zei toen: `Dat heeft hij altijd gehad ... al sinds zijn twintigste, vertelde hij.'
Dat wat hij nu had?' `0 nee, dat was een nieuw gebit. Daarvoor is hij een maand geleden bij tandarts Vigo geweest.'
Wexford knikte en sloeg tegelijkertijd over Burdens schouder een blik in het depositoboekje. Wat hij zag, verbaasde hem meer dan welke uitspatting van Hatton ook. Ongeveer driekwart van de stortingsformulieren was uit het boekje gescheurd en op drie na ook de strookjes.
Op het laatste strookje dat erin zat, was als datum april ingevuld en bij die gelegenheid had Hatton het luttele bedrag van vijf pond en vier penny's op zijn rekening gestort. `De vierde betaling van de pool,' zei mevrouw Hatton met een diep ongelukkige snik, die ze nauwelijks wist te onderdrukken.
Hij troonde haar mee naar een andere hoek van de kamer en zei: `Mevrouw Hatton, de bedoeling van de strookjes in een depositoboekje is dat de rekeninghouder kan nagaan hoeveel geld hij op de bank heeft gestort. Hebt u er enig idee van waarom uw man ze eruit heeft gescheurd? De formulieren moeten op de bank zijn ingevuld door hemzelf of de bediende die hem hielp.'
`Het is een raadsel voor me. Charlie praatte met mij nooit over geld. Hij zei altijd Ze onderdrukte opnieuw een snik en een traan baande zich een weg door haar makeup. 'Hij zei altijd: "breek jij daar je hoofd maar niet over. Toen we trouwden heb ik beloofd dat je alles zou krijgen wat je hartje begeert en dat zal ik doen." Hij was een man uit duizenden mijn Charlie. Als ik de maan had willen hebben, had ik die ook gekregen.'
De la stond open en Hattons chequeboekje lag er open en bloot in. Wexford bladerde het door en hij zag dat Hatton op 22 mei vijfentwintig pond had betaald voor de lamp. Dertig pond was betaald aan Lucrece Ltd. in High Street, Kingsmarkham (voor de kleren van zijn vrouw voor de bruiloft?) en nog eens dertig pond in dezelfde week, de laatste week van mei, aan Excelsior Electrics, Stowerton (voor de pick-up voor Pertwee?)
Dan kwamen er drie niet ingevulde strookjes en ten slotte een met een bedrag van vijftig pond. Een strookje voor Vigo, de tandarts, zat er niet in. Hatton moest zijn gebit contant hebben betaald. Hij legde de boekjes weer in de la en bleef geduldig staan wachten tot mevrouw Hatton zich had hersteld. Haar moeder en haar broer waren naar de keuken gegaan, Wexford hoorde ze op fluis-tertoon met elkaar praten onder het voorzichtige gerinkel van de mooie kopjes.
De oogschaduw van de weduwe was verhuisd naar de zakdoek van Marilyn Thompson. 'Ik stort iedere keer weer in,' zei ze. 'Ik kan mezelf maar niet de baas worden.'
'Maar kind, wat heb je ook allemaal moeten doorstaan!' `Wat had ik zonder jullie tweeen moeten beginnen?' Pertwee zweeg, maar zijn ogen stonden zo onheilspellend en kwaad dat Wexford er pijnlijk door getroffen werd. Op luchtige toon vroeg hij: `Zegt de naam McCloy u iets, meneer Pertwee?' Dat de naam mevrouw Hatton absoluut niets zei, was hem onmiddellijk duidelijk. Maar van Pertwee en zijn aanstaande vrouw was hij minder zeker. Marilyn stak haar neus weer in de lucht en haar ogen schoten vuur. Even zag ze eruit als een primitief wezentje dat een hol zocht om zich te verbergen. Pertwee had een kleur gekregen, misschien alleen van kwaadheid omdat Wexford maar aanhield.
`Klinkt lers,' was alles wat hij zei.
Ook niet bekend?'
`Nee, dat niet. Ik ken geen McCloy, heb ook nooit van hem gehoord.'
Wat vreemd dat u dan vrijdag in de Dragon met uw vrienden over die McCloy hebt gepraat. Woont hij hier in de stad?'
'Ik zeg u toch dat ik nog nooit van hem heb gehoord.' Pertwee die zich op de lippen zat te bijten, keek omlaag naar zijn knieen. `Kunt u ons niet met rust laten?' smeekte hij en weer stond Wexford machteloos omdat de man zich opnieuw verschool achter de ondoordringbare barrière van verdriet. Ik heb nooit geweten wat er zich op de vrachtwagens afspeelde,' zei hij. 'Ik was niet de enige vriend van Charlie. Hij had er honderden. Vraag het aan Jim Bardsley of Cullam.' De ogen van Pertwee waren glazig geworden en hadden elke uitdrukking verloren. Laat een ander zijn nagedachtenis door het slijk halen.'
Jim Bardsley had een schortje voorgedaan. Voorzichtig scharrelde hij door de keuken om het serviesgoed op te bergen. Het was of hij bang was dat zijn grove vingers schade zouden berokkenen aan het fonkelnieuwe porselein of dat er vuil op zou komen. De flat van de Hattons en het huis van de Cullams hadden een ding gemeen: een wasmachine. Mevrouw Hatton had daarbij nog van alles: een mixer, diverse blikopeners aan de muur, een stoomstrijkijzer, een hele grote roze ijskast en niet te vergeten: een fornuis met een grill op ooghoogte.
`Dit soort artikelen transporteert u, is het niet, meneer Bardsley?' vroeg Burden. 'Hatton kocht het zeker bij de groothandel?' Dat zal wel,' zei Bardsley terughoudend.
`Strijkijzers, elektrische straalkacheltjes en zulk soort artikelen behoorden toch ook tot de lading toen de vrachtwagens van Hat-ton werden leeggeroofd?' Bardsley knikte met een ongelukkig gezicht. `U was natuurlijk verzekerd, he?'
`De tweede keer niet, toen ze er in maart bij Stamford mee vandoorgingen. Toen was de schade voor mijn eigen rekening.' Bardsley deed het schortje of en hing de theedoek op, die een grote linnen kopie was van een pondbiljet, het kon niet anders in deze flat. 'Da was een klap voor me, gelooft u mij. Charlie zal wel blij zijn geweest dat ik hem geen medeeigenaar van de zaak had gemaakt. Wel hebben ze de vrachtwagens beide keren gevonden. Onbeschadigd, alleen waren de spullen verdwenen. Die tweede keer had Charlie zijn wagen een parkeerhaven opgereden om achter het stuur wat te slapen. De schoften hadden hem niets gedaan, goddank niet, alleen een prop in zijn mond gestopt en hem vastgebonden.'
'Maar hij was die keer daarvoor toch wel gewond?' `Een lichte hersenschudding,' zei Bardsley. 'Er was niks aan hem te zien, geen blauwe plekken of schrammen.'
'Wel eens van een zekere McCloy gehoord, meneer Bardsley?' `Nee, die naam zegt me niets,' antwoordde Bardsley en Burden geloofde het. 'Ik heb m'n eigen spullen hier op de markt zien staan,' vervolgde hij. moet u zich eens even indenken. Ik wist dat het van mij was, maar bewijzen kon ik het niet. Die marktlui zijn niet voor een gat te vangen.' Hij krabde op zijn hoofd. 'Ik was toen een beetje te nieuwsgierig en die kraam heb ik daarna nooit meer gezien.'
`Mocht u hem weer eens zien, meneer Bardsley, kom dan direct naar ons toe. Maak geen herrie, kom regelrecht naar het bureau.' `Doe ik,' zei Bardsley zonder veel hoop. Toen Burden de keuken uitging, zag hij dat Bardsley de bedrukte theedoek stond te bekijken alsof hij die in papier wou veranderen om hem dan zelf te kunnen vermenigvuldigen.
'Ik wil in de eerste plaats weten,' zei Wexford, 'hoeveel er op zijn rekening staat.'
De bankhouder antwoordde met precieze, afgemeten stem: Zeshonderdennegen pond en vier penny's.'
`Die waren voor de lopende uitgaven, neem ik aan? Hij had geen geld belegd?'
Helaas niet. Toen meneer Hatton grotere bedragen op zijn rekening ging storten, heb ik hem erop gewezen dat hij dat moest doen. Het rendement is dan veel aantrekkelijker, zoals u zult begrijpen. Maar hij wilde het niet. "Ik ben meer een handje-contant-je," zei hij geestig als altijd.' De bankhouder zuchtte: Ten zeer sympathiek en spits mens, die meneer Hatton. Een van de beste.' 't Is maar hoe je het bekijkt, dacht Wexford. `Wat verstaat u onder "grote bedragen"?'
`Heus, het is niet de gewoonte, maar als u erop staat.' Hij sloeg een grootboek open en zette een bril met een zwaar montuur op. Vorig jaar november opende meneer Hatton zijn rekening met een bedrag van honderd pond,' begon hij. Geld van de roof uit de eerste vrachtwagen, dacht Wexford. Een aardige schadeloosstel-ling voor een lichte hersenschudding. 'Tot januari kwam daar niets bij, toen werd er twee keer een bedrag van vijftig pond op de rekening gestort.' Van nog twee leeggeroofde vrachtwagens misschien? In elkaar gezet door Hatton die de chauffeurs met een spelletje kaart aan de praat hield in een wegrestaurant? Wexford was niet ontevreden. Alle stukjes van de puzzel vonden een plaatsje. 'In maart kwam er toen nog eens honderd pond bij, daarna niets tot de tweeentwintigste mei.'
De bankhouder zweeg een ogenblik en Wexford nam zich in gedachten voor uit te laten zoeken of er op de route die Hatton altijd reed in de week voorafgaande aan de 22e mei vrachtwagens waren geplunderd. Het was duidelijk dat Hatton honderd pond beurde als hij er zelf bij was betrokken en vijftig als iemand anders een klap op zijn hoofd kreeg en in een greppel werd gegooid. Zo'n sympathieke, spitse man toch!
`Hoeveel?' vroeg hij kortaf. `Eh eens even kijken Allemachtig ... Nee, het is geen vergissing. Heus, ik was me er niet van bewust ... Om u de waarheid te zeggen: meneer Hatton stortte op tweeëntwintig mei vijfhonderd pond op zijn rekening.'
En wat zou Hatton hebben kunnen doen dat vijfhonderd pond waard was, dacht Wexford verbijsterd. Wat kon een vrachtwagen vervoerd hebben dat voor een dief zo aanlokkelijk was om Hatton een dergelijke beloning te geven? Bij dat klusje moesten meer mensen betrokken zijn geweest. McCloy zelf, twee of drie man om de vrachtauto in beslag te nemen en de chauffeur buiten gevecht te stellen en dan niet te vergeten: Hatton. Natuurlijk had McCloy het leeuwedeel geëist van wat er dan ook in de vrachwagen mocht hebben gezeten en als Hatton, omdat hij het zaakje alleen voorbereidde, vijfhonderd pond opstreek dan waren de drie handlangers minstens vijfhonderd pond de man waard. Vier maal vijf dus, en McCloy? Duizend, tweeduizend pond? Dat betekende een lading ter waarde van vier- of vijfduizend pond. Op z'n minst. Want wat McCloy ervoor bij de helers ontving, stond natuurlijk in geen enkele verhouding met de werkelijke waarde van de vracht. Het moest vrij gemakkelijk zijn dat te achterhalen. Een diefstal van dat formaat zou bij de politie van het district waarin die had plaatsgevonden, beslist niet gauw worden vergeten. Hij begreep niet waarom hij er zich niets van herinnerde. Het moest toch op de voorpagina's van de krant hebben gestaan. De voorlaatste week van mei, prentte hij zich in. Vermoedelijk hadden ze niemand kunnen arresteren ... Hatton in ieder geval niet.
`En daarna?' vroeg hij op kalme toon. `Regelmatige betalingen van vijftig pond per week, gedurende de afgelopen zes weken.'
Wexford wist een uitroep van verbazing te onderdrukken. 'Maar geen grote bedragen meer?'
`Nee, geen grote bedragen meer,' zei de bankhouder. Het was duidelijk wat er was gebeurd. Hatton had voor McCloy zaakjes opgeknapt en het laatste was een groot karwei geweest misschien met de kans ernstig gewond te raken of zelfs gedood te worden. Waarom kon hij het zich verdomme niet herinneren? Hatton had een zwakke plek ontdekt in de dekmantel van McCloy en was hem gaan chanteren. Een bedrag ineens op 22 mei en daarna vijftig pond per week.
Aardig zolang het goed gaat, dacht Wexford. Wat kon een arme donder meer opvrolijken dan zo'n plotselinge stroom niet verdiende contanten, afkomstig uit een praktisch onuitputtelijke bron? En hoe zou een man als Hatton zich in de hand hebben kunnen houden en niet de grote meneer uithangen? Het flitste door Wexford heen dat uitdrukkingen over geld vaak met water in verband stonden, het vloeit, stroomt, en zakenmensen hadden het altijd over vlottend kapitaal of geld dat in het water werd gesmeten.
Hij had de Kingsbrookbrug bereikt en bleef een ogenblik tegen de stenen leuning staan luisteren naar het zachte klotsen en kabbelen van de rivier. Zonder ophouden stroomde de Kingsbrook over zijn stenen bedding, hier en daar gehinderd door boomwortels of hoog opgeschoten onkruid, maar desondanks voortdurend in beweging en glinsterend in het zonlicht alsof onder de golfjes goudstukken lagen. Aan de waterkant had Hatton zijn leven verloren. Was het omdat een bron die niet zo overvloedig en onuitputtelijk was als van deze rivier, uitgeput raakte?
8
`Er wonen in dit district maar drie McCloys,' zei Burden de volgende morgen. 'Ik heb ze alle drie gesproken en ze kwamen me stuk voor stuk voor als gewone, doodeerlijke mensen. Twee van hen zijn broers en wonen in Pomfret. De een is onderwijzer bij een scholengemeenschap en de ander werkt op een laboratoriurn. James McCloy woont hier in de stad en is de eigenaar van een klein schildersbedrijfje, dat niet loopt.'
`Een vis op het droge?' zei Wexford nog helemaal in gedachten bij zijn watervergelijkingen.
`Inderdaad. Geen aanwijzing van meer inkomsten dan nodig zijn om het hoofd boven water te houden. Maar ik heb het handelsregister ingezien en daarbij stuitte ik op iets dat misschien wel belangrijk is. In Londen, in Deptford, is een firma met de naam McCloy & Son Ltd., en weet u wat voor zaak dat is?'
'Ik weet het echt niet, Mike, en ik ben niet in een bui om raadsels op te lossen.'
'Ze stamen metaal voor kleine elektrische apparaten.' `He...,
'Ik heb Londen ingeschakeld en wacht op hun telefoontje. Als er iets in zit, ga ik naar Deptford.'
Misschien kan je intussen contact opnemen met de politie in Stamford,' zei Wexford. 'Ik zou graag weten wat er precies is gebeurd toen Hattons vrachtwagen op vijftien maart werd leeggeroofd en of er in hun district McCloys voorkomen. Vraag tegelijkertijd of ze zich eind mei bezig gehouden hebben met de plundering van een vrachtwagen. Het hoeft natuurlijk niet in hun buurt te zijn geweest, maar het was een grote zaak en ze zullen er wel wat over gehoord hebben.'
Het elegante speelgoedliftje had zijn gewicht al vier keer zonder ongelukken getorst en zijn angst om erin te stappen was dan ook aanzienlijk kleiner. Terwijl de lift gehoorzaam naar de begane grond zakte, moest hij opnieuw denken aan de geheimzinnige daden van McCloy: een moderne piraat op de autosnelwegen.
Hij had alle materiaal uit die periode doorgesnuffeld en niets gevonden. Ook zat hij op een telefoontje te wachten, dat hem voor die middag was toegezegd. Scotland Yard zou zijn geheugen wel kunnen opfrissen als ze daar in het archief waren gedoken. Maar hoe kon die zaak aan zijn aandacht en aan die van de kranten ontsnapt zijn?
Brigadier Camb en hoofdagent Martin zaten te kletsen toen hij uit de lift opdook. Hij kuchte even.
`We hadden het net over het onderzoek in de zaak-Fanshawe, meneer,' zei Camb beleefd.
'Ik dacht dat dat was uitgesteld.' 'Nee, de lijkschouwer wil het nu hervatten, maar ik heb hem gezegd dat we geen enkele houvast hebben. Ik voel er meer voor te wachten tot mevrouw Fanshawe een beetje is opgeknapt.'
`Ze is er slecht aan toe, he?' zei Martin. Dat ongeluk heeft haar geestelijk een klap gegeven. Ze is nog net zo min in staat voor de autoriteiten te verschijnen als zes weken terug. lk heb met haar te doen. Haar man en haar enige kind dood. Het is geen lolletje zo iemand aan het verstand te brengen dat haar dochter dood is als ze blijft volhouden dat die in Duitsland zit en springlevend is.'
Misschien leeft ze inderdaad nog,' zei Wexford, eerder uit de be-hoefte hem een spank tussen de wielen te steken dan uit overtuiging. Hij had schoon genoeg van de naam Fanshawe. Hij viel hen ook niet lastig met zijn problemen en hij zag niet in waarom hij zou moeten luisteren naar die van Camb. `Misschien was het iemand anders die in die auto zat.'
`O nee, meneer. De tante heeft het meisje geidentificeerd.' 'Welnu, het is jouw zaak, Camb. Jij bent de rechterhand van de lijkschouwer.' Plagend voegde Wexford eraan toe: 'We hebben allemaal onze moeilijkheden en we zullen ze zo goed mogelijk moeten oplossen.' Hij maakte met een zwaai de deur open en zei over zijn schouder: `Wat jij hier doet, Martin, is me niet duide-lijk. Een collega hinderen bij het uitvoeren van zijn ambtelijke plichten? Als je om werk verlegen zit, loop dan even naar boven en zeg "McCloy" tegen Burden. Ik ben naar de tandarts.'
U hebt toch hopelijk geen kiespijn, meneer?' Je loopt achter,' grinnikte Wexford. 'Tegenwoordig ga je niet naar een tandarts omdat je kiespijn hebt, je gaat voor controle.' Het weer was te mooi om de auto te nemen. Wexford stak de straat over en sloeg bij de boek- en tijdschriftenwinkel van Grover de hoek om en York Street in. In de etalage met snuisterijen vonkten de snoeren rijnsteen in het zonlicht en lagen met lovertjes versierde kraagjes te schitteren. De bladeren van de platanen toverden met hun schaduw een damastpatroon op het plaveisel. Voorbij het benzinestation en wat kleine woningen liep de straat uit in een rustige laan. De helling van de heuvels en de bomengroei op dit punt waren zo, dat de omgeving een landelijke aan-blik bood als je recht voor je uitkeek. Maar wanneer een vreemdeling vanachter de uitstekende rand van de heuvels opeens hier stond, zou hij verbaasd blijven stilstaan, omdat hij tot zijn ergernis zou zien dat de Ploughmans Lane onder hem lag. Plough-mans Lane: duidelijk de deftige buurt.
Vlug daalde hij af naar de verkoelende schaduw van de dikke bomen. Er zoefde een Bentley vanachter een tamariskhaag vandaan, die nonchalant in een hogere versnelling werd geschakeld en hem onder het passeren de heg in drukte. Welja, rijd me maar van de sokken, ik ben maar een gewone jongen,' bromde Wexford.
Allemachtig, hij leek Maurice Cullam wel! Het nummer van de Bentley nam hij op. Mooie wagens hadden ze in deze buurt. Het kon niet op. Zo bereikte hij het huis van Jolyon Vigo ...
Het lange donkere meisje dat uit de trein uit Londen stapte, vroeg bij de uitgang van het Stowerton Station aan de vrouw die de kaartjes knipte, waar ze een taxi kon vinden. 'Dam, u hebt geluk, ik zie hem op de standplaats staan. Ziet u?'
Ze keek het meisje, dat kwiek de stoep af liep, na. Er kwamen op het Stowerton Station maar weinig vrouwen aan die zo opvallend en zelfbewust gekleed waren als zij, zelfs niet uit Londen en ook niet in het hartje van de zomer. De controleuse die net een nieuw permanent had, vond het haar van het meisje, dat heel kort en kaarsrecht was afgeknipt, afschuwelijk. Geen boezem en broodmager, net een lat, al was het wel zo dat zo'n type alles stond. Het mantelpak dat ze droeg, deed haar het meest aan paklinnen denken, ook wat de kleur betrof, iets buitenlands met die opgestikte
zakken. De controleuse durfde haar gepermanente hoofd eronder te verwedden dat het geen penny minder dan veertig guinea's had gekost. Het was eigenlijk een schande dat een schaap van ... hoe oud zou ze zijn? — drieëntwintig? vierentwintig? — veertig guinea's bezat om over de balk te smijten. Met geld bereik je meer dan met praatjes, dacht ze. Natuurlijk zat ze goed in haar geld, daarom keek ze ook zo verwaand en liep ze zo zelfbewust en had ze zo'n aanstellerige stem.
Het meisje dat bij de taxi was aangekomen, zei tegen de chauffeur: 'Wilt u mij naar het Stowerton Royal-ziekenhuis brengen?' Toen ze bij het ziekenhuis waren gearriveerd, maakte ze haar bruine leren tas open om hem te betalen en hij zag dat ze niet al-leen Engels geld, maar ook vreemd uitziende buitenlandse bankbiljetten in haar portemonnee had. Hij hoopte dat ze hem er bij vergissing een zou geven om een scene te kunnen maken, maar dat gebeurde niet. Hij was er heilig van overtuigd dat ze een kattekop moest zijn, die van wanten wist. Ze was hier vreemd, maar ze wist waar ze wezen moest. Terwijl hij omkeerde, zag hij haar resoluut op de portier afstappen.
`Hoe kom ik op de klasseafdeling?' `Rechtuit de oprijlaan op, dame, dan ziet u wel een bordje met de richting.' De portier sprak haar met dame aan omdat ze naar de klasseafdeling had gevraagd. Wanneer ze naar zaal vijf had gevraagd, zou hij haar aan het verstand hebben gebracht dat er in de ochtend geen bezoekuur was en haar waarschijnlijk met 'liefje' hebben aangesproken omdat hij in een goeie bui was.
Die dinsdagochtend was zuster Rose laat met het bedden opmaken. Ze was om negen uur bij mevrouw Goodwin geweest om een praatje met haar te maken, ze had zich echt uitgesloofd. Maar goed, ze zou lekker zijn opgeschoten als die vrouwelijke politieagent niet weer was komen opdagen om de acme mevrouw Fanshawe vragen te stellen. Natuurlijk had ze het bed van mevrouw Fanshawe niet kunnen opmaken terwijl ze daar rond-scharrelde en het was al bijna twaalf uur, toen ze dat arme mens eindelijk in een stoel had gezet en de lakens van het bed had gehaald.
Een brief doet er wel een week over naar Duitsland, he?' vroeg mevrouw Fanshawe die haar ringen had afgedaan en er nu mee zat te spelen, zodat ze schitterden in het zonlicht, recht in de ogen van zuster Rose.
Veel langer dan een week,' antwoordde zuster Rose knipperend met haar ogen. `Maakt u zich dus maar geen zorgen.'
`Ik had een telegram moeten sturen. Ik denk dat je er maar een voor me moet opgeven.'
Een ezel stoot zich niet tweemaal aan dezelfde steen, dacht zuster Rose. Ze zou mevrouw Fanshawe haar zin niet meer geven. Als ze niet oppaste zou haar leven een opeenvolging van vergissingen worden voor het plezier van mevrouw Fanshawe... door de stad hollen om idiote briefjes te posten aan een meisje dat niet bestond.
`Zal ik uw haar borstelen?' vroeg ze, terwijl ze de kussens opschudde.
`Graag, liefje. Je bent een beste meid.' `En dan maar gauw weer in bed. O, o, u bent zo licht als een veertje. Laat die mooie ringen nou niet op het tafeltje liggen.' Zuster Rose was werkelijk heel hulpvaardig geweest, dacht mevrouw Fanshawe. Ze zag er niet zo intelligent uit, maar ze moest het wel zijn. Zij was de enige die die onzin dat Nora dood was, niet bleef volhouden. En wat was ze jaloers op haar ringen! Malle meid... Als Nora kwam zou ze haar naar de flat sturen om dat ringetje met namaakdiamantjes op te zoeken, dat ze in een gekke bui bij Selfridges had gekocht. Het was niet meer dan dertig shilling waard, maar dat kon zuster Rose niet weten en ze had al besloten het aan haar te geven.
Ze leunde op haar gemak achterover terwijl haar haren werden geborsteld.
'Als u weg bent om mijn lunch te halen,' zei ze, zal ik vast over dat telegram nadenken. O, en neem alsjeblieft die kaart van mijn zuster mee, die werkt me op mijn zenuwen.'
Zuster Rose was blij dat ze weg kon. Zeulend met de mand linnengoed kwam ze uit de kamer en omdat ze niet keek waar ze liep, botste ze bijna tegen een lang, donker meisje op.
`Kunt u me zeggen waar ik mevrouw Fanshawe kan vinden?' `Die ligt hier,' zei zuster Rose. Zulke schoenen als dat meisje droeg, had ze nog nooit gezien. Ze waren van bruin kalfsleer met linnen bandjes en zo vreemd en buitenissig van model dat zuster Rose ze voor het allernieuwste hield. Zulke schoenen had ze in Stowerton nog nooit gezien en evenmin in Londen. 'Mevrouw Fanshawe krijgt direct haar lunch,' zei ze.
Dat kan toch ook wel tien minuten later gebeuren? Dat maakt toch niets uit.'
Voor jou niet, nee, dacht zuster Rose, in haar wiek geschoten. Maar ze kon die fijne schoenen niet zomaar aan zich voorbij laten gaan en spontaan zei ze: lk hoop dat u me niet kwalijk neemt als ik zeg dat ik uw schoenen geweldig vind. Waar hebt u die vandaan?'
leder mens krijgt graag een complimentje,' antwoordde het meisje koeltjes. `Ze zijn in Florence gemaakt, maar ik heb ze in Bonn gekocht.'
`In Bonn? In Duitsland dus? Maar u bent toch niet Nora, die volgens iedereen dood is?'
Terwijl Wexford peinzend het huis van Jolyon Vigo stond te bekijken, stelde hij vast dat het in de tijd van Shakespeare al een oud huis geweest moest zijn. Een `zwart-wit' huis met balken, solide en een ideate woning om te bezitten. Een gele klimroos vertakte zich breed over de zwart gestreepte gevel. Aan weerskanten van de oprijlaan was een ingenieuze tuin aangelegd, met een lage heg erlangs en bloembedden in tere kleuren. Het was allemaal zo keurig en op de een of andere manier zo onnatuurlijk, dat Wexford het gevoel kreeg dat de bloemen op de aarde waren geborduurd. Een koetshuis, dat later gebouwd was, deed dienst als dubbele garage. Er zat een kleine uitkijktoren op en de boogvormige versiering boven de deur was voorzien van een kleine zonnewijzer. De deuren van de garage waren open... en Wexford zag dat er twee auto's in stonden. Er stapte net een vrouw uit een lichtblauwe Minor. Ze sloeg het portier met een klap dicht en wrong zich met een kind op haar arm tussen het kleine wagentje en de kolossale blau-we Plymouth met veel glimmend chroomwerk, die er dertig centimeter vandaan stond, door naar de uitgang.
Wat kan ik voor u doen?' vroeg ze geaffecteerd. 'Ik zou even met uw man willen spreken.'
`Die is in zijn praktijk. Loopt u maar achterom, onder de pergola door.'
Vreemd dat iemand zoiets kon zeggen zonder een greintje humor, dacht Wexford, die haar aandachtig opnam. Ze was een jonge, niet knappe vrouw met donker haar en een uitgeblust gezicht. Ze zette het kind in een wandelwagentje en reed ermee het paadje af. Het jongetje, dat blond haar en blauwe ogen had, zag er stevig en leuk uit, in tegenstelling tot zijn moeder.
Wat een pergola was, wist hij niet, maar toen hij hem in het oog kreeg, was elke vergissing uitgesloten. Glimlachend ging hij een stenen trapje af en dook in een groene tunnel. De takken die zich boven zijn hoofd in elkaar vlochten, waren van appel- en peren-bomen en de jonge groene vruchten hingen er al overvloedig aan. Het paadje leidde naar een paar broeikassen en naar wat eens de stal was geweest, die nu als praktijkruimte werd benut. Temidden van al dat landelijke schoon viel het bordje met de spreekuren van de tandarts nogal uit de toon. Wexford duwde de klink, zoals bij een paardestal, naar beneden, en stapte naar binnen.
Een knap meisje in een witte jas liep op hem af en hij zei haar een afspraak met de tandarts te hebben. Veel behoefte aan Elle of Nova had hij niet en dus ging hij zitten om de wachtkamer eens te bekijken.
Voor Charlie Hatton was dit een eigenaardige omgeving om zich in op te houden. Waarom zou hij niet in de stad een afspraak met de tandarts hebben gemaakt, dacht Wexford? Op de muren hin-gen hier niet de gebruikelijke platen, waarop aanstaande moeders wordt aangeraden tijdens de zwangerschap veel melk te drinken en hun peuters twee keer per jaar voor controle naar de tandarts te brengen. Een mededeling voor tandheelkundige behandeling op kosten van het Ziekenfonds hing er evenmin. Het was eenvoudig onvoorstelbaar dat hier iemand kon zitten met zijn zakdoek tegen een opgezwollen kaak.
De muren waren behangen met een mooi streepjesbehang en de enkele meubelstukken leken echt antiek. De gordijnen waren van donker gekleurd sits. Een klein kaarsenkroontje, dat het zonlicht opving, toverde een stippeltjespatroon op het plafond. Wexford vond dat het vertrek het meest leek op de zitkamer van iemand met een goede smaak. Zo waren er tientallen in Kings-markham. Maar dit was de wachtkamer van een tandarts en hij vroeg zich of hoe de rest van het huis er dan wel zou uitzien. Dat kon een verrassing worden.
Hij zat bewonderend naar een stijlvol geschikt bloemstuk te kijken, waarin zo vernuftig een takje jasmijn was gestoken dat gedeeltelijk uit de vaas hing, dat het op het consoletafeltje zacht heen en weer wiegde toen het meisje binnenkwam om te zeggen dat meneer Vigo hem kon ontvangen.
Wexford volgde haar naar de praktijkkamer. Hier was niets bijzonders te zien, alleen de gebruikelijke stoel en kastjes met instrumenten. Blauwe luxaflex was half omlaag getrokken om de middagzon buiten te sluiten. Vigo die naast een van de ramen stond, was bezig instrumenten in een bakje om en om te keren en hij keek niet op toen Wexford binnenkwam. Wexford kon een glimlach niet onderdrukken. De aanstellerij, altijd te doen alsof je tot over je oren in het werk zat, en in beslag werd genomen door bezigheden waarvan een buitenstaander toch niets snapte, was voor sommige dokters en tandartsen karakteristiek. Het hoorde bij hun image. Een ogenblik later zou Vigo verbaasd opkijken, en een verontschuldiging maken omdat hij verdiept was geweest in iets dat boven het begrip van een rechercheur ging.
De tandarts had een mooie leeuwekop met dik blond haar. Hij had opvallend goed ontwikkelde kaken en dunne lippen. Hij scheen aan het tellen te zijn en toen hij klaar was, draaide hij zich om en deed precies wat Wexford had verwacht.
`Neemt u me niet kwalijk, inspecteur, ik moest dit even afmaken. Ik heb begrepen dat u met me wilt praten over wijlen meneer Hatton. Ik verwacht pas weer een patiënt na de lunch, zullen we dus maar naar mijn woning gaan?'
Hij trok zijn witte jas uit. Daaronder droeg hij een grijsblauw, vederlicht kostuum dat qua snit, stof en kleur niet direct hij zijn lengte en zwaar gespierde borstkas paste. Hij had het figuur van een rugbyspeler en Wexford, die precies een meter tachtig was, voelde zich klein.
Achter de tandarts aan liep hij onder de pergola door naar het huis; door een glazen tuindeur stapten ze naar binnen. Het was alsof je een museum binnenkwam en Wexford bleef verbouwereerd een ogenblik staan. Hij had gehoord van Chinees meubilair, van Chinees Chippendale, maar een vertrek dat in die stijl gemeubileerd was, had hij nog nooit gezien. Vergeleken bij de stralende kleuren van het interieur was de prachtige tuin om het huis grauw en flets. Zijn voeten zonken weg in een tapijt waar-van de blauwe en creme tinten aan een zomerse lucht deden denken en op Vigo's verzoek liet hij zich onhandig zakken in een stoel met geel satijnen bekleding en met stoelpoten, die door zich oprichtende draken gevormd werden. De tandarts die zich met gemaakte onverschilligheid een weg baande tussen tafeltjes en kastjes, die stampvol porselein en jade stonden, bleef met een flauw lachje om zijn dunne lippen staan onder een langgerekt doek van zijde waarop een rode vis was geschilderd.
'Ik begrijp niet wat u me zou willen vragen over het gebit van meneer Hatton,' zei hij. 'Hij had zijn eigen gebit niet meer.' Wexford die was gekomen om spijkers met koppen te slaan, kon een kort ogenblik geen woorden vinden. In deze omgeving over een gebit praten, kon dat wel? Zijn oog viel op een schaakspel dat in de hoek van de kamer op een tafeltje stond uitgestald. De stukken waren van twee soorten materiaal: wit ivoor en rode jade. De paardjes droegen ridders op de rug en de witte waren uitgerust met speren en de rode met pip en boog. De ridder die in volle wapenrok op het rode paardje zat, had een Westers aandoend hoofd, een hoofdje van deze tijd met pittige, scherpe trekken en het deed hem — gek genoeg — aan Charlie Hatton denken. Het grijnsde tegen Wexford alsof het hem wilde bemoedigen.
`Dat is ons bekend, meneer Vigo,' zei hij. Hij scheurde zijn ogen los van het paardje en richtte ze op het doorzichtig porseleinen theeservies, bestemd voor geurige jasmijnthee. `Wat ons bezig houdt, is dat een man met zijn inkomen zo'n kostbaar gebit had.' Vigo schaterlachte op een jongensachtige plezierige manier. Hij maakte er een eind aan door hoofdschuddend te zeggen: `Wat een drama, he? Hebt u er enig idee van wie...? Nee, dat moet ik niet vragen.'
'Ik heb er niets tegen dat u het vraagt... maar nee, we hebben er tot nu toe nog geen idee van. Ik ben hier gekomen omdat ik graag van u zou willen horen wat u van Hatton weet en vooral datgene wat u bekend is over hoe hij aan zijn geld komt.'
'Ik weet alleen dat hij op een vrachtwagen zat.' Vigo die nog steeds genoot van Wexfords verbaasde bewondering, vervolgde: 'Maar ik begrijp wel wat u ermee voor heeft. Het heeft mij ook verbaasd. Veel weet ik niet, maar wat ik weet zal ik u vertellen.' Hij liep naar een kastje dat een sierlijk gekrulde drakestaart als deurknop had. Mag ik u een sherry aanbieden?'
`Nee, liever niet, dank u wel.' `Jammer.' Vigo drong niet verder aan en schonk voor zichzelf een glas Manzanilla in. Hij ging bij het raam zitten dat uitzicht gaf op een beschaduwde binnenplaats, waarop in het midden een planetarium op een stenen voetstuk stond. 'Hatton maakte eind mei een afspraak met me. Daarvoor was hij geen patiënt van mij geweest.' Eind mei. Op tweeëntwintig mei had Hatton vijfhonderd pond op zijn bankrekening gestort, zonder twijfel zijn deel van de geheimzinnige roof, waarvoor niemand was gepakt.
Ik kan u de juiste datum noemen als u dat wenst, want ik heb het nageslagen voor u kwam. Het was dinsdag eenentwintig mei. Hij belde me die dag tijdens het lunchuur op en het was stom toeval dat er iemand had afgezegd, zodat ik hem bijna direct kon ontvangen. Hij had al een gebit sinds hij twintig was, een slecht passend gebit trouwens. Hij voelde zich er onzeker door en wil-de een nieuw gebit hebben. Ik vroeg hem waardoor hij zijn eigen tanden was kwijtgeraakt en hij vertelde ettergezwellen in zijn tandkassen te hebben gehad. Ik was toen al enigszins op de hoogte met zijn omstandigheden... dat wil zeggen: ik wist wat voor werk hij deed... en ik vroeg hem dus of hij besefte wat het hem zou gaan kosten. Hij zei dat het geld er niet op aan kwam... dat zei hij letterlijk... en dat hij de duurste tanden en kiezen wilde hebben die ik kon leveren. We werden het tenslotte eens over een prothese van tweehonderdvijftig pond.'
Daarover was u zeker erg verbaasd?' Peinzend nam Vigo een slokje van zijn sherry. Hij pakte een schaakstuk op, een kasteel, streelde het met voorzichtige vingers en antwoordde: Ik was stom verbaasd. En ik wil u wel bekennen dat ik me niet helemaal gerust voelde.' Hij weidde daarover niet verder uit, maar Wexford veronderstelde dat hij zich niet gerust voelde over de betaling van die tweehonderdvijftig pond. 'Hoe dan ook, zijn gebit was begin juni pasklaar... ja, het zal zo ongeveer een maand geleden geweest zijn.'
`Hoe betaalde Hatton?' `O, contant. Hij betaalde nog dezelfde dag, daar stond hij op. In bankbiljetten van vijf pond, die ik regelrecht naar de bank heb gebracht, inspecteur. Het spijt me, want ik begrijp waar u heen wilt, maar ik kon de man natuurlijk niet vragen hoe hij aan het geld kwam, dat begrijpt u zeker wel? Omdat hij in zijn werkkleren kwam en omdat ik wist dat hij op een vrachtwagen reed...? Nee, dat kon ik niet.'
`Hebt u hem nog wel eens teruggezien?' Ja, een keer voor controle en... o ja, nog een keer toen hij me kwam vertellen hoe goed het gebit hem beviel.'
Weer werd Wexford afgeleid door de kleuren, door het intrigerende spectrum dat zijn blik vasthield, waar hij ook keek. Hij liet zijn hoofd voorover zakken om zich te kunnen concentreren op zijn eigen grove knuisten. 'Heeft hij bij een van zijn bezoeken soms de naam McCloy laten vallen?' vroeg hij.
`Nee, dat geloof ik niet. Hij heeft het wel over zijn vrouw en over zijn zwager gehad, bij wie hij in de zaak zat.' Vigo zweeg om even te kunnen nadenken. 'O ja, en hij had het ook over een vriend van hem die ging trouwen. Hij nam waarschijnlijk aan dat dit me zou interesseren, omdat die knaap wel eens hier was geweest voor reparaties aan de elektrische leidingen. Hatton vertelde dat hij hem als huwelijksgeschenk een pick-up cadeau gaf. De arme kerel is dood en ik weet eigenlijk niet of ik dat allemaal moet...'
Ga door, meneer Vigo.' `Ja, kijk... hij hamerde nogal op het feit dat hij zoveel geld uitgaf. Ik wil geen snobistische indruk maken, maar ik vond het vulgair. Hij vertelde me ook voor zijn vrouw nieuwe kleren te hebben gekocht en verder wilde hij me de indruk geven dat zijn zwager een stumper was, die de eindjes niet aan elkaar kon knopen.'
'Maar die zwager zat toch in dezelfde branche?' Ja, ik weet het en dat viel mij toen ook op. Hatton zei dat hij een hoop ijzers in het vuur had en zo of en toe een buitenkansje had. Maar om u de waarheid te zeggen, ik stond er niet bij stil. Ik nam maar aan dat hij een bijbaantje had: als schilder of als glazenwasser.'
`Glazenwassers hebben meestal geen buitenkansjes, meneer Vigo.'
`Nee, waarschijnlijk niet. Begrijp me goed, ik heb weinig contact met mensen van Hattons...' Vigo zweeg een ogenblik en Wexford was er bijna zeker van dat hij had willen zeggen: `soort'. Eh... stand,' zei de tandarts. 'U doelt natuurlijk op bijverdiensten waaraan een luchtje zit en ja, het kan napraten zijn, maar als ik eraan terugdenk, had Hatton misschien iets onbetrouwbaars over zich als hij erover praatte.'
Ik zal u niet langer ophouden.' Wexford stond op. Het moest aan zijn meer dan achterdochtige instelling te wijten zijn dat hij de in-druk had dat de gespierde schouders zich opgelucht ontspanden. Vigo deed de gebeeldhouwde eikehouten deur voor hem open. `Ik zal u uitlaten, inspecteur.' De hal was een ruim vierkant vertrek met een plavuizen vloer, waarop hier en daar vliesdunne zachte tapijtjes lagen. Elke centimeter gepolijst antiek hout glom in het zonlicht. Op de muren hingen gravures van Blake. `Ik heb uw dochter onlangs nog behandeld,' hoorde hij de tandarts zeggen. Wat een buitengewoon mooi meisje is dat.'
Ja, dat hoor ik meer,' zei Wexford nuchter. Het complimentje viel niet erg in goede aarde. Hij beschouwde het als opdringerig en niet gemeend. Er had ook iets ongelovigs in Vigo's toon geklonken, alsof het hem een raadsel was dat zo'n lelijke eend een zwanejong kon voortbrengen.
De voordeur ging open en mevrouw Vigo kwam met het kind op haar arm binnen. Voor het eerst sinds zijn komst herinnerde Wexford zich dat ze nog een kind hadden, een mongooltje, dat ergens in een inrichting zat.
De baby die Vigo nu op de arm nam, was ongeveer zes of zeven maanden oud. Dat hij de vader was, zou niemand kunnen betwijfelen. Het jongetje leek erg veel op hem. Vigo tilde het kind hoog boven zijn hoofd op en lachte toen het kirde van plezier. Op zijn gezicht lag een uitdrukking van grote trots.
Mijn zoon, meneer Wexford. Is het geen prachtjongen?' `Hij lijkt sprekend op u.'
Ja, dat zegt iedereen. Ziet er veel ouder uit dan zeven maanden, he?'
Ja, hij wordt vast en zeker een flinke kerel,' zei de inspecteur. `Nu we complimentjes hebben uitgewisseld over onze spruiten, ga ik maar 'ns, meneer Vigo.'
Een wederzijdse bewondering, he?' Vigo lachte hartelijk, maar het gezicht van zijn vrouw bleef strak. Ze pakte hem het kind of alsof ze zich ergerde aan die overdreven trots. Wexford moest weer aan hun mongooltje denken...
Hij stapte de deur uit, de zonnige tuin in.
9
Het telefoontje van Scotland Yard kwam binnen een half uur nadat Wexford op het politiebureau terug was. Eind mei waren in het hele land maar twee vrachtwagens leeggehaald, en geen van beide op de route die Hatton altijd reed. De een in Cornwall en de ander in Monmouthshire; de lading bestond respectievelijk uit margarine en perziken in blik.
Wexford las het memo dat Burden voor zijn vertrek naar Deptford had achtergelaten: Stamford heeft niets in het archief over plundering van vrachtwagens in april en mei.
Het was onwaarschijnlijk dat Hatton mee kon hebben gewerkt aan die karweitjes in Cornwall of Monmouthshire. Margarine en fruit in blik! Al was het om tonnen gegaan, dan kon een vierde of vijfde deel nog geen vijfhonderd pond hebben bedragen. En schatte hij bovendien wat Hatton had geincasseerd niet veel te laag? Op 22 mei had hij vijfhonderd pond op zijn rekening gezet, er vijfentwintig pond laten afschrijven voor de lamp en nog eens zestig voor kleren en de pick-up. En dat allemaal terwijl Hatton leefde als een vorst, bedacht Wexford. Zeker, het eerste en misschien ook het tweede chantagebedrag was binnengekomen voor hij zijn gebit moest betalen, dat was begin juni... maar even zo vrolijk had hij dat direct contant betaald.
Dat betekende, ofschoon Hatton op 22 mei slechts vijfhonderd pond naar de bank had gebracht, dat hij in feite meer had ontvangen, misschien wel twee keer zoveel. Hij had een pakje bankbiljetten in zijn portefeuille gehad, die avond in de kroeg, van op z'n minst honderd pond.
Stel dat er eind mei geen grote roofoverval op een vrachtwagen had plaatsgevonden? Dat zou betekenen dat de hele rijkdom van Hatton afkomstig was van chantage en dat de chantage niets met de diefstal had te maken, maar met iets heel anders.
Hier zat veel meer achter dan je op het eerste gezicht vermoedde, dacht Wexford berustend.
`Hier zit veel meer achter dan je op het eerste gezicht vermoedt,' zei Camb verontwaardigd. `Mevrouw Fanshawes eigen zuster identificeerde de verongelukte jongedame als Nora Fanshawe.' -Toch ben ik Nora Fanshawe,' zei het meisje. Ze zat in een van de rode kuipjesstoelen in de stationsrestauratie met haar voeten keurig netjes naast elkaar op de zwart-wit geblokte tegelvloer en staarde naar de schoenen, die zuster Rose zo mateloos had bewonderd. Mijn tante was misschien wat van streek en u zei toch dat het meisje erg verbrand was? Verminkt, neem ik aan.'
`Ja, heel erg,' zei Camb weinig op zijn gemak. Zijn directe chef en zijn collega waren tien minuten geleden naar een conferentie in Lewes gegaan en hij wist niet was hij moest beginnen. En wat de rechter van dit alles zou zeggen, daar durfde hij helemaal niet aan te denken.
`Mevrouw Fanshawes zuster leek me vrij zeker van wat ze zei.' Was dat wel waar? Hij kon zich het tafereel nog heel goed voor de geest halen: hij zag zich nog naast de vrouw in het lijkenhuis staan en het laken terugslaan om haar de gezichten te laten zien. Eerst dat van Jerome Fanshawe en toen dat van het meisje. Fanshawe was op zijn buik terechtgekomen en de vlammen hadden zijn gezicht nauwelijks beroerd. Bovendien had de vrouw de zilveren vulpen in zijn vestzakje herkend en zijn polshorloge en het kleine litteken op de pols, dat een overblijfsel was van het ene of andere ritueel uit zijn schooltijd. De identificatie van het meisje was afschuwelijk geweest. Haar haren waren verbrand, alleen wat zwarte stoppels kon je nog zien en haar gelaatstrekken waren zo misvormd dat het bijna niet om aan te zien was.
`Ja, dat is mijn nichtje,' had mevrouw Browne gezegd. Ze was achteruit gedeinsd en had haar handen voor haar gezicht geslagen. Natuurlijk had hij gevraagd of ze er zeker van was en ze had het beaamd. Nu vroeg hij zich af: was het alleen de associatie geweest? Associatie gemengd met afschuw? Ze had misschien gezegd dat het haar nichtje was, omdat het een jong meisje was met donker haar en wie had er bovendien anders in de auto bij haar ouders kunnen zitten dan haar nichtje Nora Fanshawe? En nu bleek het toch een ander te zijn geweest. Wat zou de rechter wel zeggen? Terwijl hij in gedachten nog steeds het afschrikwekkend verminkte gezicht zag, keerde hij zich naar het jonge, gave gezicht met de stugge uitdrukking tegenover zich en vroeg: 'Kunt u aantonen dat u Nora Fanshawe bent, juffrouw?'
Ze maakte de grote handtas die ze bij zich had open en haalde haar pas eruit, die ze zonder een woord te zeggen aan Camb overhandigde. De foto leek in de verste verte niet op het meisje tegenover hem, maar pasfoto's lijken meestal niet. Hij keek haar wat onzeker aan en bestudeerde toen de pas waarin hij las dat Nora Fanshawe, van beroep onderwijzeres, in 1945 in Londen was geboren, zwart haar en bruine ogen had, en een meter vijfenzeventig lang was. Het meisje in het lijkenhuis was beslist geen een meter vijfenzeventig lang geweest, maar je mocht niet verwachten dat de tante de lengte van een languit liggend lijk zou zijn opgevallen.
`Waarom bent u niet eerder teruggekomen?' vroeg hij. `Waarom zou ik? Ik wist niet dat mijn vader dood was en dat mijn moeder in het ziekenhuis lag.'
`Maar schreef u dan niet naar huis? En verwachtte u geen post van hen?'
`We konden helemaal niet met elkaar opschieten,' zei het meisje kalm. 'En bovendien schreef mijn moeder me. Ik kreeg haar brief gisteren en ik heb het eerste vliegtuig genomen dat ik kon krijgen. Ja, luistert u eens, mijn moeder kent me, dat moet toch voldoende zijn.'
'Uw moeder... mevrouw Fanshawe,' corrigeerde Camb zichzelf, `is ernstig ziek...'
`Ze is niet krankzinnig, als u dat soms bedoelt. Het beste wat ik kan doen is mijn tante bellen, dan laat u me misschien gaan en kan ik wat eten. Ik weet niet of het u wat kan schelen, maar ik heb sinds vanmorgen acht uur geen hap gegeten en het is nu half drie.'
`O... ik bel mevrouw Browne wel op,' zei Camb haastig. 'Als ze nu opeens uw stem zou horen, schrikt ze zich misschien dood. Dat niet, alsjeblieft niet.' Helemaal overtuigd was hij niet.
Ik zei Wexford. `Waarom moet ik met haar praten? Ik heb er niets mee te maken.'
Ja, ziet u, meneer, de inspecteur en adjudant Letts zijn naar Lewes en...'
`Heeft die tante haar stem herkend?' Ik geloof het wel. Maar ze was totaal overstuur, dat verzeker ik u. Om u de waarheid te zeggen: veel vertrouwen heb ik niet in die tante.'
`Nou vooruit dan maar, breng haar boven,' zei Wexford kortaf. `Weer eens iets anders dan vrachtwagens. En Camb... ga met de lift.'
Hij had haar moeder en tante nooit ontmoet en dus kon hij niet naar eventuele familietrekken speuren. Maar ze was onmiskenbaar een rijkelui's dochter. Hij zag de tas, de schoenen, het platina horloge, maar meer nog werd hij getroffen door haar arrogante houding, die hem onmiddellijk tegenstond.
Ze rook niet naar parfum. Zwijgend nam hij haar pas, het Internationale rijbewijs en de brief van mevrouw Fanshawe in ontvangst. Terwijl hij de documenten bekeek, realiseerde hij zich dat Nora Fanshawe — als zij Nora Fanshawe was — waarschijnlijk een flinke hoeveelheid geld zou erven. Jerome Fanshawe was een rijke effectenmakelaar. Het kon zijn dat dit meisje een bedriegster was en dat hij en Camb de eerste slachtoffers waren van een kolossaal bedrog.
`Juist. Als u de zaak eens nader verklaarde,' zei hij langzaam. `Mij best, al weet ik niet precies wat u wilt horen.'
`Een ogenblikje.' Wexford nam Camb even apart en vroeg: `Hebben we alleen de verklaring van mevrouw Browne wat het overleden meisje betreft?'
Neerslachtig antwoordde Camb: 'In de auto lag een koffer met kleren en we hebben de inhoud van twee handtassen bekeken die op de weg lagen. Een ervan was van mevrouw Fanshawe. In de andere zaten alleen wat make-up spullen, een portemon-nee met twee pond en wat zilvergeld en een pakje sigaretten.' Als verdediging voegde hij eraan toe: 'Het was een mooie, dure handtas.'
`Grote god, als je ons maar niet met een reclamejuf hebt opgescheept,' zei Wexford met afkeer. Hij liep naar zijn bureau terug, ging tegenover het meisje zitten en gaf haar een kort knikje. ging dus met vakantie naar Eastover met meneer en mevrouw Fanshawe?' vroeg hij. `Wanneer was dat'?'
`Op zeventien mei,' antwoordde het meisje prompt. 'Ik gaf Engels op een school in Keulen en ik had eind maart mijn baan opgezegd. Toen ben ik naar Engeland teruggegaan.'
`En sinds wanneer woonde u bij de Fanshawes?' Ze deed alsof het haar niet opviel dat hij hen niet als ouders' betitelde. Haar houding was gespannen en ze hield haar goed gevormde hoofd fier rechtop. 'In het begin niet,' zei ze. Hij hoorde dat haar stem wat minder zeker klonk. `Mijn ouders en ik konden het al een hele tijd niet zo goed met elkaar vinden. Ik ging tegen half mei weer bij ze wonen — of beter gezegd: logeren. Mijn moeder wilde graag dat ik met hen mee ging naar de bungalow en omdat ik graag wou dat... dat eh... onze relatie zou verbeteren, stemde ik daarin toe.' Zonder iets te laten blijken, knikte Wexford en ze vervolgde: vrijdag, zeventien mei reden we met z'n allen naar Eastover...' Haar houding werd krampachtig en ze keek omlaag naar haar in elkaar gevouwen handen. 'Die avond kreeg ik verschil van mening met mijn ouders. Is het nodig dat ik daar dieper op in ga?' Zonder op Wexfords instemming te wachten, stapte ze over de ruzie heen en zei: `Ik begreep dat het hopeloos was om te proberen onze relatie te verbeteren. We leefden in een totaal andere wereld, we... Het gevolg was dat ik mijn moeder zaterdagochtend uitlegde dat ik in Engeland niets te zoeken had en dat ik terugging naar Duitsland om te zien of ik mijn oude baan weer kon krijgen. Een van de koffers met kleren, die ik bij me had, nam ik mee toen ik naar Newhaven ging om de boot naar Dieppe te nemen.'
`En hebt u uw vroegere baan weer gekregen?' Ja, gelukkig wel. In Duitsland is net als hier een tekort aan leerkrachten en ze waren blij dat ik terugkwam. Ik heb zelfs mijn eigen kamer terug in de Goethestrasse.'
'Juist. En nu had ik graag naam en adres van de school waar u werkzaam bent en uw woonadres.'
Terwijl het meisje opschreef waar hij om had gevraagd, zei Wexford: Heeft het u niet verbaasd dat u de afgelopen zes weken niets hoorde van meneer of mevrouw Fanshawe?'
Ze keek op en trok haar donkere, nogal zware wenkbrauwen omhoog. `Ik vertelde u toch dat we onenigheid hadden. Mijn vader zou alleen hebben geschreven als ik de eerste was geweest die mijn verontschuldigingen aanbood, neemt u dat van mij aan.'
Het was het eerste teken van emotie dat ze liet blijken en het maakte haar verhaal voor Wexford geloofwaardiger dan alle pa-pieren die hij van haar had gezien. zwijgen was bij ons heel gewoon,' zei ze, 'en zeker na zo'n ruzie als we die avond hadden. Er hadden ook zes maanden voorbij kunnen gaan. Hoe kon ik weten dat hun een ongeluk was overkomen? Ik ben geen helderziende. '
'Maar direct nadat mevrouw Fanshawe u schreef, bent u gekomen.'
`Ze is tenslotte mijn moeder. Zou ik nu een hapje kunnen gaan eten?'
`Direct,' zei Wexford. Waar wilt u uw intrek nemen?' `Ik wou juist vragen of u misschien iets weet,' antwoordde het meisje sarcastisch.
`De Olive and Dove is een uitstekend hotel. Het lijkt me het beste dat u zo snel mogelijk contact opneemt met de notaris van uw overleden vader.'
Het meisje stond op. Geen kreukje ontsierde de rok van haar mantelpak. Wexford stond verstomd van haar zelfbewuste houding. Camb deed de deur voor haar open en met een energiek `goedemiddag' nam ze afscheid van hen. Toen haar voetstappen waren weggestorven, barstte Camb los.
`Als zij Nora Fanshawe is, wie was dan in godsnaam dat meisje van het ongeluk?'
'Dat is jouw probleem, Camb,' zei Wexford ijzig. Misschien ook het uwe, meneer.'
'Daar ben ik ook bang voor. Alsof ik met een moord aan mijn hoofd nog niet genoeg te doen heb.'
Lilian Hatton was minder hard dan het meisje dat zich Nora Fanshawe noemde. Ze stortte in en huilde hartverscheurend toen Wexford haar vertelde dat al het extra geld van haar man niet eerlijk was verkregen. Hij was er zo goed als zeker van dat dit al-les nieuw voor haar was en medelijdend keek hij op haar neer, toen ze met de handen voor de ogen maar door bleef snikken. Uw broer heeft me het zakboekje van uw man gegeven, mevrouw Hatton,' zei hij vriendelijk, toen ze wat gekalmeerd was. `Had u zelf misschien ook een agenda of een dagboek?'
`Alleen een blocnootje bij de telefoon,' zei ze nasnikkend, waar ik wel 'ns wat opkrabbel.' Mag ik dat van u lenen?' `Denkt u,' begon ze, toen ze met het blocnootje terugkwam en haar ogen afveegde, `denkt u dat... dat eh iemand mijn Charlie heeft vermoord omdat hij niet langer... niet meer met ze mee wou doen?'
`Ja, zoiets.' Het was nu niet het juiste ogenblik deze vrouw duidelijk te maken dat haar man niet alleen een dief, maar ook een chanteur was. `Wie zou hebben kunnen weten dat meneer Hatton die avond over het paadje langs de Kingsbrook zou gaan?'
Ze draaide de natte zakdoek om en om in haar handen, waarvan de nagels ondanks alles waren gelakt zoals Charlie Hatton mooi had gevonden, vuurrood en glanzend. `Alle leden van de dartsclub.' zei ze. `En ik... wist het ook. Mijn moeder wist het en mijn broer Jim. Charlie ging altijd over dat pad als hij uit de kroeg kwam.'
Werd uw man hier in de flat wel eens opgebeld door iemand die u niet kende, mevrouw Hatton? Vreemden met wie hij wou praten, zonder dat er iemand bij was?'
`Nee, dat heeft hij nooit gedaan.' Misschien als u niet thuis was? Kunt u zich herinneren dat uw man u vroeg weg te gaan om hem met iemand alleen te laten?' Het gescheurde zakdoekje was nu drijfnat en onbruikbaar. Maar ze drukte het toch tegen haar ogen en toen ze het weg haalde, zat het vol zwarte en groene strepen. `Als hij thuis was, ging ik nooit weg,' zei ze. 'We gingen altijd samen uit. We waren... onafscheidelijk. Meneer Wexford...' Op haar wangen verschenen vuurrode plekken en ze klemde haar handen om de armleuning van haar stoel. Meneer Wexford, alles wat u hebt gezegd, heb ik gehoord en ik zal het wel moeten geloven, maar wat Charlie ook heeft gedaan, hij heeft het voor mij gedaan. Hij was een man uit duizenden, een lieve man en voor zijn vrienden een echte kameraad. U kunt het aan iedereen vragen... aan Jack. Een man uit duizenden!'
'Ik zal u nu niet langer met vragen lastig vallen, mevrouw Hatton,' zei hij tegen de weduwe, en hij ging weg.
ln High Street liep hij dokter Crocker tegen het lijf.
`De laatste tijd nogal wat boeven in de kraag kunnen grijpen?' vroeg de dokter opgeruimd. `Nou, kalm maar, denk aan je bloeddruk. Zal ik hem soms even voor je opmeten? De bloeddrukmeter ligt in de auto.'
`Loop naar de hel met je bloeddruk,' zei Wexford dreigend. `Zo langzamerhand begin ik te geloven dat alle inwoners van Kings-markham wisten dat Charlie Hatton die avond over het pad langs de rivier naar huis zou gaan.'
`Nog geen reden om aan te nemen dat het ook iemand uit de stad was, vind je wel?'
`Vertel mij wat,' zei Wexford hatelijk. `Denk je soms dat ik op mijn achterhoofd gevallen ben. Wie Charlie Hatton dan ook om zeep heeft gebracht... een ding staat vast: hij kende de omgeving hier.'
`Kom nou... hij hoefde toch alleen maar van Charlie Hatton te horen dat je aan het eind van High Street, bij de brug, verder kan lopen langs de rivier.'
`Zo, zou je denken? En je neemt dan maar aan dat Hatton hem ook heeft verteld dat die rivier vol stenen lag, waarmee je ie-mand uitstekend de hersens in kan staan?'
Ja, ik begrijp wat je bedoelt. Er kunnen meer zware jongens bij die moord betrokken zijn geweest, maar wie die klap gaf, moet hier toch bekend zijn.'
`Heel goed, Watson, je maakt vorderingen, waarde vriend.' Neerbuigend voegde hij eraan toe: `Zelfs dokters kunnen vorde-ringen maken.' Opeens tikte hij de dokter op zijn arm en zei op gedempte toon: `Kijk daar eens... bij de showroom van die elek-triciteitszaak...'
Crocker volgde zijn blik. Uit Tobard Road was een vrouw met een kinderwagen High Street in gekomen. Ze wachtte voor de etalage van de elektriciteitszaak. Even later kwamen er twee kinderen naast haar staan, gevolgd door een man die een kind op zijn arm had en een tweede aan de hand. Met z'n allen, kennelijk geboeid door wat ze zagen, keken ze in de etalage.
`De familie Cullam,' zei Wexford. Ze stonden te ver weg om te kunnen horen wat ze zeiden. Ze leken wel opgewonden en ze gebaarden of hun leven ervan afhing. Wil je wat voor me doen'?' vroeg Wexford. `Naar binnen gaan en een stekkertje kopen of zoiets? Ik wil graag weten wat ze daar zoeken.'
Zeg, wat bedoel je... moet ik die mensen in de gaten houden en jou daarvan verslag uitbrengen?'
`Zoiets ja, ik doe mijn hele leven niets anders. Ik wacht wel in jouw auto. Mag ik je sleuteltjes'
`Hij is niet op slot,' zei de dokter stuurs. `O nee? Nou kom dan in de toekomst niet bij me uithuilen als een van de hippies uit de stad je peppillen heeft gejat. Kom, schiet op, een lampje van veertig watt is ook goed... ik betaal je meteen.'
De dokter ging met tegenzin op weg. Inwendig lachend nam Wexford plaats in de auto. Crocker deed zo onopvallend mogelijk wat hem gevraagd was. Intussen vroeg Wexford zich of hoe het Burden vergaan was. Een kleine zaak in Deptford zag hij nu niet direct zo zitten. Als hij zich McCloy voorstelde...
Toen zag hij de Cullams weer uit de winkel komen. Daarna verscheen Crocker in zijn eentje.
`En?' `Nou, snauw maar niet zo tegen me,' zei de dokter, voldaan over zichzelf.
Wat heeft Cullam gekocht?' Gekocht heeft hij nog niets, maar hij loert op een koelkast.' Wil hij die soms voor de halve prijs hebben?'
`Over geld werd niet gesproken. Meneer en mevrouw Cullam konden het er niet over eens worden. Heb ik het niet grandioos gedaan? Ik heb een lamp voor je gekocht, kom op met je geld. Dit werk is niet bevorderlijk voor mijn gezondheid.'
10
`Ze noemen zich McCloy Ltd.,' zei Burden zorgelijk, 'maar de laatste firmant met die naam is al twintig jaar geleden gestorven. Het is een al lang bestaande zaak, die volgens mij nu op zijn laatste benen loopt. In die zogenaamde welvaartsstaat van ons ko-pen de mensen nieuwe dingen, ze willen geen tweedehandsspullen.'
`Zeg het nog eens, ik luisterde niet,' zei Wexford, die aan Cullam zat te denken.
`Scotland Yard gaf me nog zes McCloys op, ze zitten allemaal in de ijzerwarenbranche of wat daarmee te maken heeft. Aan geen enkel bedrijf zit een luchtje. Van Stamford kreeg ik een lijst met McCloys die daar woonden, voor zover zij wisten ook allemaal goudeerlijk. Toch ga ik morgenochtend zelf eens in Stamford neuzen. De politie daar heeft me alle mogelijke hulp aangeboden.' Wexford leunde achterover in zijn draaistoel, de ondergaande zon bescheen zijn gezicht. 'Mike,' zei hij, 'zijn we niet aan het verkeerde eind begonnen? We zijn op zoek gegaan naar McCloy om die gehuurde moordenaar te vinden. Zou het niet beter zijn de gehuurde moordenaar te zoeken om via hem McCloy op te sporen?'
Cullam?' `Kan zijn. Laat Martin Cullam schaduwen; als hij die koelkast koopt en contant betaalt, zijn we een heel eind verder. lk ga nu en neem het zakboekje van Hatton en de blocnote van mevrouw Hatton mee als huiswerk voor vanavond. Of zullen we er eerst eentje nemen in de Olive and Dove?'
'Ik heb jammer genoeg geen tijd. Ik ben de afgelopen week geen avond thuis geweest, en mijn vrouw begint zich danig te roeren.' Wexford lachte, samen gingen ze met de lift naar beneden. Het was een warme heldere avond, het gedempte licht en de lange flauwe schaduwen pasten beter bij High Street van het marktstadje dan de middagzon. Nu waren de oude huizen op hun mooist, de verveloosheid en de barsten in de muren lagen verborgen onder een sluier, zoals een oud gezicht verzacht en ver-sluierd kan zijn door kaarslicht. Overdag leken de steegjes, die naar de grauwe achterbuurt leidden, op spelonken voor ratten, nu waren het romantische laantjes waar verliefde paartjes zich konden ophouden onder de booglampen, om naar het ondergaan van de zon te kijken of naar de maan, die boven de dennen op de heuvels opkwam.
Maar het was pas acht uur en de zon die aarzelend zakte, trakteerde zijn aanbidders nog op een stralend vuurwerk van roze en gouden strepen, die de hele westelijke lucht in vlam zetten. Wexford bleef op de brug staan luisteren naar het kabbelen van de rivier ... die een geheim verborg.
Bij de Olive and Dove stonden alle ramen aan de straatkant open, de gordijntjes wapperden zacht over de vensterbanken en over de fuchsia's met hun rode belletjes. Op het plein ervoor had zich een groep Morrisdansers verzameld. Ze droegen bonte narrenpakken en een van hen hobbelde rond op een stokpaardje. Wexford zag dat George Carter er ook bij was.
`Pracht avond, he Carter,' zei hij joviaal. Vrijpostig zwaaide Carter naar hem met een stok, waar linten en belletjes aan zaten. Wexford ging de bar in.
In een nis van het restaurant zat aan een tafeltje tegen de muur het meisje, met wie Camb hem eerder op de dag had opgescheept; een oudere dame en een man waren bij haar.
`Goedenavond,' zei Wexford. 'Hebt u besloten in de Olive te blijven?'
Het meisje knikte met een zuinig glimlachje en zei op onvriendelijke toon: `Mag ik u voorstellen: meneer Updike, de notaris van mijn vader. Oom John, dit is inspecteur Wexford.' Zijn rang zei ze er met nadruk bij.
`Hoe maakt u het?' `En met mijn tante, mevrouw Browne, hebt u geloof ik ook nog geen kennisgemaakt?'
Wexford keek van de een naar de ander. Niet te geloven hoe hij altijd voor het werk van Camb opdraaide! De tante zag bleekjes en maakte een opgewonden indruk, de notaris keek voldaan. 'Ik kan nu met een gerust hart aannemen dat u Nora Fanshawe bent, mevrouw Fanshawe,' zei Wexford.
'Ik heb Nora gekend vanaf dat ze zo groot was,' zei Updike. `U hoeft er niet aan te twijfelen dat zij Nora is.' Hij overhandigde Wexford een kaartje van een kantoor in Londen: Updike, Updike en Sanger. De inspecteur keek ernaar en vervolgens weer naar mevrouw Browne, die er als een oudere Nora uitzag.
'Ik ben volkomen tevreden gesteld,' zei Wexford, en liep vervolgens naar een leeg tafeltje.
De notaris die met de trein mee moest, nam afscheid en even later hoorde Wexford de tante zeggen: 'Ik heb een lange dag achter de rug, Nora, ik denk dat ik nog even het ziekenhuis opbel en dan naar boven ga.'
Wexford zat voor het raam naar de Morris-dansgroep te kijken. De muziek was dilettanterig en de acteurs bewogen zich stijf, maar het was zo'n prachtige avond, dat als je de auto's en de nieuwe winkelpuien even over het hoofd zag, je je in het Engeland van Shakespeare waande. Iemand bracht de negen dansers een blad met flesjes bier en dat verbrak de betovering.
`Wilt u meekomen naar de bar?' zei een stem achter hem. Nora Fanshawe had het jasje van haar mantelpak uitgedaan en in de dunne lichtbruine blouse zag ze er heel wat vrouwelijker uit. Maar ze bleef een hoekig en kordaat wezentje en nog steeds stond haar gezicht niet vriendelijk.
`Mag ik u iets te drinken aanbieden?' zei Wexford, terwijl hij opstond.
`Nee, liever niet.' Het klonk kortaf en ze bedankte hem niet voor zijn aanbod. 'Ik heb al te veel gedronken.' Met een wrang lachje voegde ze eraan toe: 'We hebben het "gevierd" zoals mijn tante het noemde. Van de dood opgestaan, als u begrijpt wat ik bedoel.'
Ze namen plaats in de bar, in de diepe met cretonne overtrokken fauteuils en Nora Fanshawe zei: 'Updike wilde me geen bijzonderheden over het ongeluk vertellen.' Ze wenkte de ober en zei zonder Wexford wat te vragen: 'Twee koffie.' Toen stak ze een kingsize-sigaret op, die ze in een barnstenen pijpje schoof. 'Vertelt u me alles wat u weet.'
`Alles?' `Natuurlijk. Ik ben geen kind meer en van mijn vader heb ik niet bar veel gehouden.'
Wexford kuchte even en stak van wal. 'Op 20 mei om ongeveer tien uur zag een man, die achter het stuur van een tankauto zat, op de autoweg in de buurt van Stowerton een over de kop geslagen auto liggen waar de vlammen uitsloegen. Hij meldde het di-rect bij de politie en toen die ter plaatse kwam, troffen ze het lijk aan van een man en een meisje. Ze lagen op de weg en waren gedeeltelijk verbrand. Een vrouw — uw moeder — was uit de auto geslingerd en lag in de berm. Ze was zwaar gewond en had een schedelbasisfractuur.'
`Gaat u verder.' `Wat er van de auto nog over was werd onderzocht, maar zover kon worden nagegaan was er niets met de remmen of het stuur mis. De banden waren bovendien zo goed als nieuw.'
Nora Fanshawe knikte. `Het onderzoek werd uitgesteld tot uw moeder weer bij kennis was. De weg was nat en uw moeder is van mening dat uw vader buitengewoon hard heeft gereden.'
`Hij reed altijd te hard.' Ze zette een van de kopjes koffie, die de ober had gebracht, voor Wexford neer. Hij had zo'n idee dat zij zwarte koffie zonder suiker zou drinken en hij had goed gegokt. `Nu gebleken is dat ik het verongelukte meisje niet ben,' zei ze, met overdreven beschaafde, onaangedane stem, wie is het dan wel?'
'Ik had gehoopt dat u ons dat zou kunnen vertellen.' Ze haalde de schouders op. 'Hoe zou ik dat kunnen weten?' Wexford keek naar de opgetrokken lippen en de koude onverschrokken oogopslag. Hij zei scherp: 'lk heb uw vragen beantwoord, maar u werkt op geen enkele manier mee. U kwam vanmiddag bij me op het bureau alsof u mij een gunst bewees. Gelooft u niet dat het tijd wordt voor een wat soepeler houding?' Ze bloosde en mompelde: 'Ik ben niet zo meegaand.'
`Nee, dat heb ik gemerkt. U bent drieëntwintig, is het niet? Vindt u dat uit de hoogte doen niet erg belachelijk?'
Hij keek naar haar smalle hand, zonder ringen en korte nagels, een mannelijke hand, die naar het kopje werd uitgestoken. Even verwachtte hij dat ze haar koffie zou opdrinken, zou opstaan en hem aan zijn lot zou overlaten. Ze fronste haar wenkbrauwen en op kille toon begon ze: Ik zal u het een en ander over mijn vader vertellen.