6
De problematische opkomst van Gujarat
Als er een deelstaat is die het politiek-culturele centrum van het moderne India vormt, dan is het Gujarat, de staat in Noordwest-India die grenst aan Sindh. Gandhi, de Mahatma (Sanskriet voor ‘grote ziel’), werd in 1869 in de Gujaratse provincie Porbandar aan de Arabische Zee geboren. Ook de Zoutmars, de protestmars die de onafhankelijkheidstrijd in India inluidde en zo tot de stichtingsmythe uitgroeide, werd in deze staat gehouden. Met duizenden volgelingen liep Gandhi in maart 1930 de 400 km van de Sabarmati Ashram naar Dandi aan de Golf van Cambay, waar hij het zoutmonopolie van de koloniale macht overtrad door een handvol zout op te pakken. ‘Na zuurstof en water heeft de mens wellicht het meest behoefte aan zout. Het is de enige specerij van de armen,’ schreef hij. ‘Vanuit het oogpunt van de arme mens bezien beschouw ik deze belasting [daarom] als de onrechtvaardigste. Omdat de onafhankelijkheidsbeweging er vooral is voor de armsten in dit land, zal zij eerst dit kwaad aanpakken.’
Gandhi’s identificatie met de armen vloeide voort uit zijn universalistische filosofie. Die vatte hij goed samen in de volgende verklaring, waarin hij zijn politieke uitgangspunt wellicht helderder uiteenzette dan ooit: ‘Ik geloof niet in de doctrine van het grootste geluk voor het grootste aantal. In feite komt die erop neer dat om het vermeende geluk voor 51 procent te bereiken, het belang van 49 procent mag, ja zelfs moet worden opgeofferd. Het is een hardvochtige leer, die de mensheid schade heeft berokkend. De enige echte menswaardige leer is die van het grootste geluk voor allen.’
Om de armen te beschermen tegen de destructieve kanten van het kapitalisme, waarvan weliswaar de meerderheid maar niet iedereen profiteert, koos India na de onafhankelijkheid voor het socialisme. Dat betekende ook dat de tientallen miljoenen moslims als minderheid precies dezelfde rechten kregen als de hindoes. Hoezeer India ook baadt in de sfeer van godsdienst en mystiek, ‘het grootste geluk voor allen’ eiste dat het nieuwe land en de heersende Congrespartij uitdrukkelijk seculier waren. Bij al zijn soberheid stond de schaars geklede Gandhi voor de universalistische geest van de Indische Oceaan, die hij in hoge mate overbracht op de onafhankelijkheidspartij.
In deze tijd van liberalisering en etnische en religieuze spanningen, die deels voortkomen uit de homogeniserende invloed van de mondialisering, zie je ook in India echter iets verontrustends gebeuren. En als een van de weinige deelstaten die van oudsher het meest op handel en de Indische Oceaan zijn georiënteerd, vormt Gujarat weer het centrum van de onrust, onrust die ditmaal de grootste bedreiging vormt voor de opkomst van India als wereldmacht.
Laat ik vooropstellen dat ik bijzonder optimistisch ben over India. Het democratische bestel aldaar is altijd soepel genoeg geweest om opstanden en plaatselijke anarchie te kunnen opvangen, iets wat het autoritaire stelsel in China nog moet bewijzen. Bovendien zijn er in India verschillende godsdiensten ontstaan – het hindoeïsme, boeddhisme, jaïnisme en sikhisme – en al eeuwenlang wonen er ook joden, moslims, zoroasters en christenen in het land. De Tibetaanse Dalai Lama resideert hier al tientallen jaren. In India is al drie keer een islamitische president gekozen. Ja, het hele voortbestaan van het land hangt af van vrijheid en diversiteit. De lezer moet het hieropvolgende verhaal dan ook niet zien als een voorspelling dat het fout zal gaan in India, maar als een lang uitgevallen waarschuwing of een onderzoek naar wat er toch nog mis kan gaan in een land dat zich in veel opzichten zo hoopvol heeft ontwikkeld.
Met 154 miljoen moslims heeft India na Indonesië en Pakistan de grootste moslimpopulatie ter wereld. Aangezien hindoes en moslims in hele land, en zeker in een handelsstaat als Gujarat, zaken met elkaar doen, zijn goede betrekkingen tussen deze groepen absoluut noodzakelijk voor verdere ontwikkeling. Je mag rustig stellen dat geen land ter wereld meer bij het moslimextremisme te verliezen heeft dan India. Maar de laatste tijd nemen in Gujarat, net als in een aantal gebieden, hindoes en moslims afstand van elkaar. Zo worden kinderen van gemengde scholen gehaald, zodat er voor het eerst kinderen opgroeien die geen vriendjes meer hebben met een ander geloof. Ook hebben nogal wat moslims de rijke versmelting van culturen van het subcontinent de rug toegekeerd door een baard, kalotje of boerka te gaan dragen. ‘Sinds de deling is de kloof tussen hindoes en moslims nog nooit zo groot geweest,’ klaagt de in Gujarat woonachtige historicus Dwijendra Tripathi. Het is niet toevalling dat dit gebeurt op het moment dat Gujarat economisch groeit als kool, met gloednieuwe winkelcentra, megabioscopen, privéhavens en snelwegen, en zichzelf positioneert als een bruisende en gunstig aan de Indische Oceaan gelegen staat.
De economische ontwikkeling is evenwel niet de enige oorzaak van de spanningen tussen bevolkingsgroepen in Gujarat: er is ook een meer specifieke oorzaak. Ze gaan terug tot ‘2002’, een afkorting die in heel India bekend is en er wellicht net zo’n onheilspellende bijklank heeft als ‘9/11’ voor de Amerikanen. Het jaartal staat voor een slachtpartij die zich in het collectieve geheugen gegrift blijkt te hebben en een mythische proportie heeft aangenomen die ernstig afbreuk doet aan de mythe van Gandhi’s Zoutmars. Dat is des te verontrustender omdat eerdere geweldsuitbarstingen tussen religieuze groepen, kasten of stammen in India altijd op een of andere manier verdwenen in de stoofpot van de bewonderde democratie.
De aanleiding voor de ‘pogrom’, zoals de gebeurtenis door lokale mensenrechtenorganisaties wordt genoemd, was de brandstichting in een trein waarbij 58 hindoes om het leven kwamen. De aanslag op de trein, die van Gujarat op weg was naar het Noord-Indiase Uttar Pradesh, werd op 27 februari 2002 gepleegd op het station van Godhra, een stad waar veel moslims wonen. De moslims die de brand stichtten, zouden eerder op hetzelfde station zijn uitgescholden door andere hindoes uit Gujarat, die naar Ayodhya in Uttar Pradesh reisden voor een demonstratie met de eis dat op de plek van de aldaar verwoeste moskee uit de Mogoelperiode een hindoetempel werd gebouwd. Zodra het nieuws van de aanslag in Godhra bekend werd, riep de pas aangetreden premier van Gujarat, de hindoenationalist Narendra Modi, 28 februari uit tot een dag van rouw. Zo konden de begrafenisstoeten van de slachtoffers zich vrij door de hoofdstad Ahmedabad bewegen. ‘Het was evident een uitnodiging tot geweld,’ oordeelt de correspondent van de Financial Times in India, Edward Luce, in zijn boek In Spite of the Gods: The Strange Rise of Modern India.1 Toen duizenden hindoemilitanten zich verzamelden bij de moslimwijken van Ahmedabad en andere steden in Gujarat, zaten de inwoners in de val, en nadat het geweld was begonnen, citeerde premier Modi de derde wet van Newton: ‘Iedere actie leidt tot een even sterke reactie’. Door die uitspraak gingen alle remmen los. Een grote menigte onruststokers begon islamitische vrouwen te verkrachten alvorens die en hun kinderen petroleum door de keel te gieten en in brand te steken. De mannen moesten bij de rituele moordpartijen toekijken en werden daarna ook vermoord. Over het aantal slachtoffers en enkele details van de gruweldaden wordt nog steeds fel gediscussieerd. Volgens sommige rapporten werden er vierhonderd vrouwen verkracht, werden tweeduizend moslims vermoord en raakten in de hele staat 200.000 personen dakloos.
De moordenaars droegen, aldus dezelfde rapporten, de oranjegele sjaals en khaki shorts van de RSS, de Rashtriya Swayamsevak Sangh (Organisatie van Nationale Vrijwilligers, de koepel van de hindoenationalisten) en waren met zwaarden en gasflessen gewapend. Leden van de bendes zouden kiesregisters en computeruitdraaien bij zich hebben gehad om de huizen van moslims te kunnen aanwijzen. Naar verluidt kenden ze zelfs de adressen van bedrijven die door hindoes werden gerund, maar eigendom waren van moslims. Uit deze planmatige aanpak maken Luce, de invloedrijke schrijver Pankaj Mishra en vele anderen op dat de daders hulp moeten hebben gehad van officiële zijde. ‘Inspecties had een paar weken eerder uitgezocht waar moslims woonden,’ zegt Prasad Chacko, voorzitter van een niet-gouvernementele organisatie (ngo) voor mensenrechten in Ahmedabad. ‘De politie was medeplichtig. Het wachten was op een excuus om de mensen hun woede te laten ventileren. De wijze waarop en de massaliteit waarmee er werd gemoord, wijst op een van overheidswege gesteunde genocide.’
De politie keek inderdaad toe en volgens Human Rights Watch hielp zij de menigte in sommige gevallen om moslims te vinden. Wat de 200.000 ontheemden betreft: die kregen weinig tot geen hulp van de regering van Gujarat, noch schadeloosstelling voor het verlies van familieleden of bedrijven. De seculiere ngo’s zwegen veelal uit angst voor represailles van de autoriteiten. De enige hulp voor de slachtoffers kwam van islamitische liefdadigheidsorganisaties, zoals Jamaat-e-Islami, Tablique Jamaat en Jamiat Ulema-e-Hind, die daarna het vehikel werden van jonge moslims die door de slachtpartij waren geradicaliseerd. Modi, die door de onlusten een bekende Indiër werd, zou de vluchtelingenkampen later ‘babyfokkerijen’ noemen.2
‘De gebeurtenissen in 2002 zijn nog niet vergeten omdat de overheid van Gujarat bij de slachtpartij betrokken was en er tot op heden geen spijt is betuigd,’ zegt de voorzitster van een plaatselijke islamitische ngo, Sophia Khan, tegen me. ‘De echte schuldigen hebben geen verantwoording afgelegd,’ zegt ook Ramesh Mehta, een gepensioneerde rechter. Een hindoeïstische activist verklaart ijskoud: ‘Als de trein in Godhra niet in brand was gestoken, waren er geen rellen geweest.’ Die houding kom je vooral tegen onder de hogeropgeleide hindoes in Gujarat, zo ontdekte ik. Zeker, politieke partijen in India spelen al veel langer de kaart van de groepsidentiteiten – zo kun je stellen dat de Congrespartij tot geweld tegen de sikhs aanzette na de moord op Indira Gandhi door haar sikh-lijfwachten in 1984. De autoriteiten in Gujarat hebben echter wel heel schaamteloos meegewerkt aan het orkestreren van geweld tegen moslims. En naderhand ‘stonden ze niet te springen om recht te doen gelden’, aldus Johanna Lokhande, die zich inzet voor de slachtoffers.
Nog veelzeggender is dat ‘2002’ in het geheugen is blijven hangen doordat premier Modi sindsdien een bijzonder succesvol politicus is. Juist omdat hij geen veroordeling of verontschuldiging heeft uitgesproken, is hij een held van de nationalistische hindoes geworden en zo een paar maal herkozen. Bovendien is het aan zijn reputatie van onomkoopbaar, dynamisch en buitengewoon efficiënt bestuurder te danken dat Gujarat de afgelopen jaren van alle Indiase deelstaten de meeste binnenlandse investeringen heeft aangetrokken. Als je vanuit Sindh rechtstreeks naar Gujarat reist, dan wordt nog tastbaarder dat Pakistan een mislukte staat is en India een zeer succesvol land, dat zich tot een economische en militaire grootmacht in de wereld van de Indische Oceaan kan ontwikkelen. En die indruk is, wat je er ook op kunt aanmerken, grotendeels te danken aan de wijze waarop Modi de staat bestuurt.
Vanuit heel India komen hindoes en moslims naar Gujarat op zoek naar een baan in de groeiende industrie. Het Gujarat van Modi doet een beetje denken aan het Singapore van Lee Kuan Yew en vanwege zijn hypnotiserende toespraken wordt de premier, een gewezen acteur, ook wel vergeleken met Hitler. Behalve de gevaarlijkste lijkt hij ook de enige charismatische politicus van het huidige India, en daarmee de eerste met charisma sinds Indira Gandhi, de premier in de jaren zeventig.
De vergelijkingen tussen Narendra Modi en Lee Kuan Yew en Hitler gaan uiteraard mank. Modi is wie hij is: een nieuw soort hybride politicus met indrukwekkende en verontrustende kanten – deels bedrijfsleider met ongelooflijke managementkwaliteiten en deels volksmenner met een felle ideologische aanhang. Onder invloed van de nieuwe massacommunicatiemiddelen zijn er andere leiderschapsstijlen ontstaan, en zoals Barack Obama in de nieuwe eeuw hoop geeft, laat iemand als Modi zien dat het in de nieuwe eeuw ook weer mis kan gaan. Onder zijn kille bestuurlijke efficiëntie gaat namelijk het idee schuil van een onoverbrugbare psychologische kloof tussen godsdienstige groepen. Dat maakt hem zo belangrijk. Als representant van een denken dat lijnrecht tegenover dat van Gandhi staat, maakt ook hij deel uit van de wereld van de Indische Oceaan.
Leiders zijn het product van hun omgeving. Alvorens dieper op de persoonlijkheid van Narendra Modi in te gaan en verslag te doen van het lange gesprek dat ik met hem had, zal ik daarom eerst een beeld schetsen van Gujarat, de deelstaat die in verhevigde vorm het 21e-eeuwse India vertegenwoordigt.
Gujarat heeft ‘door zijn ligging enorme voordelen’, zoals de historicus Tripathi verklaart. Niet ver van het middelpunt van de Indische Oceaan gelegen, ligt het toch ook nog zo dicht bij het Arabisch schiereiland en Iran dat het de ruwe olie daarvandaan kan raffineren en doorvoeren. Met twee diepe baaien – de Golf van Kutch en die van Cambay – heeft de staat de langste kustlijn en de beste natuurlijke havens van India. Omdat die lange kust bovendien met het gezicht naar het Midden-Oosten en Afrika ligt, is Gujarat eeuwenlang een land van handel en migratie geweest.3 Camões schrijft in De Lusiaden:
==
Zie het zo vruchtbare Sindh
En de diepe baai van Kutch
Waar de vloed stormachtig is
En de eb zich even woest terugtrekt;
Zie het schatrijke Cambay
Waar de zee diep het land in komt;
Ik kom langs duizend andere steden
Die je met hun bekoorlijkheden opwachten4
Dankzij de Gujarati’s, die uitstekende zeilers waren, werd de Golf van Cambay een handelsknooppunt: de oostelijkste aanlegplaats in het westelijk deel van de Indische Oceaan en de westelijkste in het verkeer met Oost-Indië.5 Zowel schepen uit de Levant als Chinese jonken meerden hier en elders aan de Indiase westkust aan.6 Zo kwamen in Gujarat verscheidene handelssystemen samen.7 Bovendien exporteerde de staat al in de Middeleeuwen veel textiel naar zowel het Arabisch schiereiland als naar de Zuidoost-Aziatische archipel. Ten tijde van het Britse imperialisme leverden Gujaratische ondernemers textiel aan Jemenieten in ruil voor zilver, dat zij weer leenden aan Engelse kooplieden die in Jemen koffie kochten, zodat de Gujarati’s na terugbetaling een dubbele winst incasseerden.8 Behalve handelsgeest en vernieuwingsdrang legden de laatsten ook een avontuurlijke geest en bereidheid tot risico’s aan de dag. In het begin van de 19e eeuw ontstonden er in Muscat, Aden, Oost-Afrika, Java en met name in Maleisië en op Zanzibar grote gemeenschappen van Gujarati’s.9 Dat Gandhi zijn carrière als advocaat en politiek activist niet in India, maar in Zuid-Afrika begon, paste in deze traditie om rond de hele Indische Oceaan je contacten te leggen. Later, toen Amerika aan de horizon verscheen en de visabeperkingen werden versoepeld, emigreerden massa’s Gujarati’s naar de VS, waar ze bijvoorbeeld een motel begonnen of softwaretycoon in Silicon Valley werden. Geschat wordt dat veertig procent van de Indiase immigranten in New York City afkomstig is uit Gujarat. Speciale vermelding verdienen de Patels, dorpsfunctionarissen die in de 19e eeuw grootgrondbezitters werden en vervolgens op zoek naar commerciële mogelijkheden naar Afrika en weer later naar de Verenigde Staten trokken.
Bij het ontstaan van zakelijke netwerken speelt het geloof – hindoeïstisch of islamitisch – uiteraard een rol. In Gujarat bestaan dan ook de meest uiteenlopende groepen van vrome gelovigen die op een vanzelfsprekende manier opereren binnen het kosmopolitische kader. Het is zelfs zo dat de godsdienstige regels nergens in het land zo strikt worden nageleefd als in de deelstaat die ook hoog scoort op de index van economische vrijheid en computerbezit. In de staat van Gandhi is alcohol officieel verboden en meer mensen eten er vegetarisch (vooral onder invloed van het jaïnisme) dan elders in India. Hindoes in Gujarat associeëren het eten van vlees met de tradities van de Mogoels, de islamitische veroveraars uit Centraal-Azië.
Gujarat is niet alleen gevormd door de Arabische Zee en de Indische Oceaan, maar ook door zijn ligging op de grens van het subcontinent. Het heeft zo meerdere invasies van moslims uit het noorden of noordwesten moeten verduren, invasies die hier vaker worden gememoreerd dan in andere Indiase deelstaten. De meeste verwoesting werd aangericht door de Turks-Perzische heerser Mahmud van Ghazna, die Gujarat vanuit oostelijk Afghanistan binnenviel en wiens troepen de aan zee gelegen hindoeïstische tempel van Somnath in 1026 met de grond gelijk maakten. Zodra ik tegen hindoenationalisten over ‘2002’ begin, wijzen zij op de misdaden van Mahmud van Ghazna en de Mogoel-keizers, en dat met een felheid alsof het gisteren is gebeurd. Ja, ze moeten zelfs niets meer hebben van de periode waarin islamitische vorsten de geniale Taj Mahal lieten bouwen en een luxueuze beschaving introduceerden, waarin de materiële cultuur van Perzië en Centraal-Azië versmolt met die van Noord-India. ‘De moslims in India moeten zich losmaken van de herinnering aan [de Mogoel-keizers] Babur en Akbar en van het terrorisme. Ze moeten echte Indiërs worden,’ zo zegt bijvoorbeeld de hindoenationalist en moleculair-bioloog Vijay Chauthaiwale tegen me.
Echte Indiërs. Het is een belangrijke uitspraak omdat ze getuigt van de herziening van de geschiedsopvatting die ook door de Indiase media en makers van schoolboeken bewust is bevorderd. De migratiestromen van moslims die van India zo’n verbluffend multicultureel land hebben gemaakt en waardoor het Hindi en Gujarati talloze Arabische en Perzische leenwoorden kennen, worden nog uitsluitend in een negatief licht gezien. In het licht namelijk van het leed dat de hindoes ontegenzeggelijk hebben geleden door de plundering van steden en de verwoesting van religieuze bouwwerken. (Hoewel in de Indiase geschiedenis gewapende conflicten tussen moslimheersers vermoedelijk talrijker waren dan die tussen hindoes en moslims.)10 Zelfs Mogoel-keizer Akbar de Grote, die zijn bijnaam dankt aan zijn tolerantie (als moslim accepteerde hij het hindoeïsme en later zocht hij naar een universele godheid die de verschillen zou wegnemen), wordt door de hindoenationalisten gewoon als een van de vele islamitische onderdrukkers gezien.
In dit denken is geen plaats meer voor de inclusieve, seculiere visie op de geschiedenis die in de jaren vijftig en zestig onder premier Nehru van de Congrespartij gangbaar was. Die visie kwam voort uit het zachtaardige humanisme van Mahatma Gandhi, die de historische conflicten tussen de godsdiensten probeerde te overbruggen omdat hij wilde dat India van alle inwoners zou worden. De schier onaantastbare positie van de partij van de onafhankelijkheid werd evenwel onderuitgehaald door de dictatoriale noodwetten die Indira Gandhi midden jaren zeventig invoerde. Daarna waren er nieuwe ideeën nodig om de massa te mobiliseren. En dat betrof vooral de opkomende middenklasse, een klasse die in Gujarat met zijn commerciële verleden eerder tot wasdom kwam dan in veel andere deelstaten.
De nieuwe ideeën werden geperverteerd door de informatietechnologie en het hoger onderwijs: onder invloed daarvan werden alle lokale varianten van hindoeïsme en islam door gestandaardiseerde versies verdrongen. Zoals de eenheid van de sjiieten overal in het Midden-Oosten groeide, zo nam in heel India het gevoel van eenheid onder de hindoes respectievelijk soennieten toe. Dit was het sterkst het geval onder de hindoes: vóór het tijdperk van de massacommunicatie was de geloofspraktijk van hindoes zo plaatselijk gebonden dat je eigenlijk niet van hét hindoeïsme kon spreken.11 Maar door het onderwijs zijn velen zich nu voor het eerst bewust geworden van de eigen geschiedenis, en daarmee hebben ze ook historische grieven die ze voorheen niet hadden. ‘De arme hindoes zijn gezegend met onwetendheid over Mahmud van Ghazna. Het is de middenklasse die deze geschiedenis kent,’ zoals een mensenrechtenactivist uit Gujarat opmerkt. Het is dus niet verwonderlijk dat het hindoenationalisme juist het sterkste is onder de beter gesitueerden: wetenschappers, softwareontwikkelaars, advocaten en dergelijke. Dat zie je ook bij de moslimextremisten, van Al-Qaida tot de Moslimbroederschap. Deze politiek rechtse hindoes stellen dat India een beschaving was voordat het een staat werd. En die beschaving was van oorsprong zuiver hindoeïstisch, waarna pas de staat compromissen met de minderheden moest sluiten. Dat de werkelijkheid ingewikkelder is, doet niet ter zake.
Deze behoefte aan een groots verleden hebben de hogeropgeleide Indiase hindoes gemeen met hun islamitische collega’s in Pakistan en Iran, en allemaal zijn ze om die reden zo verzot op nucleaire wapens. Of het nu het Indiase Maurya-rijk of het Perzische Achaemeniden-rijk is, miljoenen die zich aan de armoede hebben ontworsteld en onderwijs hebben genoten, zien de atoombom als evocatie van hun grote rijk uit de Oudheid.
In India, dat sinds de economische hervormingen in de jaren negentig echt vooroploopt bij de mondialisering, is deze nostalgie nog sterker dan in Pakistan en Iran. Omdat de socialistische natiestaat van hindoes en moslims steeds meer iets van het verleden is, hebben beide groepen behoefte aan een sterkere eigen identiteit die hun houvast geeft in de oppervlakkige internationale cultuur. Bovendien wordt menig hindoe zo nerveus van zijn pas verworven rijkdom dat hij gevoelig wordt voor groepsideologie. Dat zie je vooral onder Gujarati’s in het Westen: die gaan als geslaagd immigrant op zoek naar hun wortels en brengen dat over op hun achtergebleven familie thuis. Zo blijkt het contact met vreemde landen juist tot een bepaalde blikvernauwing te leiden. Een vrucht van deze zoektocht is het hindutva (hindoedom), met het moslimextremisme als reactie.
Het woord hindutva duikt voor het eerst op in het pamflet ‘Wie is een hindoe?’, een uit 1923 daterende tekst van de hand van de onafhankelijkheidsstrijder Vinayak Damodar Savarkar. Brede bekendheid kreeg het evenwel pas na de recente economische liberalisatie. Op de golven daarvan kwam namelijk ook de zogeheten Sangh (familie van hindoeïstische organisaties) tot bloei. Tot deze organisaties behoren de RSS, de BJP (Bharatiya Janata Partij) en de VHP (Vishwa Hindu Parishad, of de Wereldraad van Hindoes). Maar de moeder van de familie is de in 1925 opgerichte RSS, een massale en in zekere zin informele zelfhulporganisatie die op vrijwilligers drijft. De RSS representeert ‘de ware hindoe-stem die verloren ging door de pro-islamitische houding van de Congrespartij. In het verleden zijn moslims hier binnengedrongen. Zij wonnen. Wij verloren. De Britten wonnen. Wij verloren. We zijn een verslagen samenleving. We moesten ons verenigen als hindoes,’ zo verklaart moleculair-bioloog Chauthaiwale.
Volgens haar aanhangers heeft de RSS door haar heldhaftige optreden tijdens de deling in 1947 talloze hindoes in Pakistan het leven gered. Nadat het jaar daarop Gandhi was vermoord door de hindoenationalist Nathuram Godse, die banden met de organisatie had, werd de RSS verboden. Maar in de jaren zestig begon de organisatie aan een comeback. Ze was actief in de studentenbeweging en deed, belangrijker nog, veel sociaal werk, net als de Moslimbroederschap in het Midden-Oosten. Zij zette hulpprojecten op in hindoeïstische tribale gebieden en pleitte voor afschaffing van de onraakbaarheid, om zo de eenheid onder de hindoes te vergroten. Naarmate de Congrespartij in de jaren zeventig meer aan prestige verloor, groeide dat van de RSS. De BJP werd opgericht om haar idealen op politiek niveau te promoten. Alle mensenrechtenorganisaties die ik in Gujarat bezoek, en niet alleen de islamitische, noemen de RSS een fascistische organisatie, die onder de schijn van sociale hulp aan geloofsgenoten een ‘nationalistische’ agenda verbergt. Na de aardbeving in Noord-Gujarat in 2001 zou de RSS alleen hindoeïstische families hebben geholpen.
De harde kern van de RSS zijn de pracharaks (propagandisten). Zij brengen de standpunten van de organisatie aan de man. Om zich geheel aan hun doel te kunnen wijden, zijn ze in de regel ongehuwd en ze bezielen de massa zonder zelf op te vallen, in een poging hun eigen ego te overwinnen. Ze lijken op priesters, alleen dient de doorsneepracharak maar een jaar of twee, drie, om dan te trouwen en het normale leven weer op te pakken. Narendra Modi vormt een uitzondering. In 1950 in Gujarat geboren in een wat betere kaste was hij een kleine tien jaar actief als pracharak, voordat hij eind 2001 regeringsleider van de deelstaat werd. Modi is ongehuwd en leeft alleen. Hij heeft zijn leven aan de RSS gewijd.
Als hindoeïstisch ideoloog en leider van de bv Gujarat past Modi helemaal bij de ontwikkelingen in dit tijdsgewricht. Hij is duidelijk een hindoepoliticus en zijn ecomische hervormingen en maatregelen voldoen geheel aan de kosmopolitische westerse normen. Hij is zo eerlijk dat hij de cadeaus die hij ontvangt, in de schatkist deponeert – in schril contrast met de corruptie en vriendjespolitiek die zo eigen zijn aan de Indiase politiek. Wanneer hij een dorp bezoekt, raken zwangere vrouwen zijn voet aan in de hoop dat hun kind hem zal navolgen.
Modi zetelt op de bovenste verdieping van een ministerie, een groot gebouw dat veertig jaar geleden uit goedkope steen werd opgetrokken, zoals duidelijk te zien is aan de voorkant. Zoals dit staan er nog een hele hoop gebouwen in Gandhinagar, de regeringsstad ten noorden van Ahmedabad die op de tekentafel is ontworpen en waar je een aantal staaltjes van de architectonische mislukkingen van socialistisch India kunt bewonderen. In Gujarat woont slechts vijf procent van de Indiase bevolking. Maar omdat dat nog altijd 50 miljoen zielen zijn, meer dan de bevolking van Zuid-Korea, zijn er grote ministeries nodig.
Voor het kantoor staat een groep westerse zakenlieden en investeerders in dure pakken die net een gesprek met de premier hebben gehad. Om klokslag 5 uur word ik bij Modi binnengelaten. Hij zit aan het hoofd van een lange vergadertafel met lege stoelen. Met zijn wijde broek en lange, elegante bruine korta, met in het borstzakje een paar pennen, draagt hij de traditionele kleding die de islamitische Mogoels naar India brachten. Verder heeft hij een knap, open gezicht, een bril met een metalen randje en een gedistingeerde peper- en-zoutkleurige baard. Voor hem ligt een stapeltje papieren dat hij naar me toe schuift nog voordat ik de eerste vraag gesteld heb. Voor beleefdheden heeft hij duidelijk geen tijd. ‘Ik hoorde dat u geïnteresseerd bent in de ontwikkeling hier, dus daar zijn uw antwoorden,’ zegt hij. Het zijn niet de gebruikelijke reclamebrochures, maar lijsten met cijfers die een van zijn medewerkers heeft opgesteld. Sinds 2002 is het bruto nationaal product van Gujarat met 10,2 procent per jaar gegroeid. Er zijn acht nieuwe universiteiten gebouwd. Van alle banen die er in India bijkomen, wordt de helft hier gecreëerd. De deelstaat loopt ook voorop bij de bestrijding van armoede en de productie van elektriciteit. Zoals ik al heb gemerkt, hebben de mensen hier niet slechts een paar uur stroom per dag, zoals in het Pakistaanse Sindh aan de andere kant van de grens. Verder zijn er nieuwe dammen en micro-irrigatiesystemen in aanbouw – ook weer in tegenstelling tot Sindh, waar sinds de Britse tijd niets is gedaan aan de dammen en een acuut watertekort bestaat.
Gedachten aan Chili en China dringen zich bij me op. In de eerste maanden na de coup van Pinochet in 1973 werden er een paar duizend mensen gemarteld en vermoord, en vervolgens werd de economie aangezwengeld op een wijze waar het hele land van profiteerde. Vijftien jaar later liet Deng Xiaoping honderden studenten op het Plein van de Hemelse Vrede vermoorden, waarna hij de kwaliteit van leven van meer mensen in een kortere periode verbeterde dan ooit in de economische geschiedenis. In beide gevallen creëerden leiders opzettelijk een sfeer van schrik en angst om hervormingen te kunnen doorvoeren zonder oppositie. Hoe weerzinwekkend ook, het werkte. Bijna met tegenzin moet je toegeven dat er sinds 2002 in Gujarat geen enkel geweld tussen hindoes en moslims meer is geweest.
Wil Modi, vraag ik, van Gujarat een tweede Singapore of Dubai maken, dat wil zeggen een staat die zich in positieve zin van het hoofdmerk India onderscheidt?
‘Nee’, antwoordt hij. ‘Singapore en Dubai zijn stadstaten. Hier kunnen een heleboel Singapores en Dubais komen. Er zal een Singapore in Kutch komen.’ Hij zwaait geringschattend met zijn arm. ‘En GIFT [de Gujarat International Finance Tec-City, de nieuwe hightechstad die bij Gandhinagar is gepland] kan net als Dubai worden. Gujarat als geheel zal op Zuid-Korea gaan lijken. Wereldhandel zit ons in het bloed.’ Om die uitspraak te benadrukken trekt hij zijn wenkbrauwen op en hij is duidelijk bedreven in de wat theatrale spreektrant. Je voelt dat hij een menigte kan meeslepen of een directiekamer aan zijn kant kan krijgen. Zodra hij zijn mond opendoet, hangt iedereen aan zijn lippen.
Als pracharak heeft hij zich misschien louter dienend opgesteld, maar nu heeft hij grote ambities: Zuid-Korea is de dertiende economie van de wereld. Toch kan ik me wel iets bij zijn vergelijking voorstellen. Zuid-Korea is een groot schiereiland dat net als Gurajat van verschillende kanten gemakkelijk te bereiken is. En in de jaren zestig en zeventig ontwikkelde het zich tot een middelgrote industriemacht, niet onder een democratisch bestel, maar onder het verlichte autoritarisme van Park Chung-hee. Ik zeg dit tegen Modi. Hij wil niet over politiek praten, reageert hij, alleen over ontwikkeling. Politiek gaat natuurlijk over vrijheid en dat hij daar niets over willen zeggen, is logisch. Zijn hele regeringsstijl is in strijd met de democratie. Modi, die een kleine overheid bepleit, oefent een persoonlijke macht uit; zelfs zijn eigen partij heeft hij zonder veel egards naar de zijlijn geschoven.
Verhelderend is ook dat hij GIFT slechts noemt als een detail in zijn grotere plannen. GIFT is het pièce de résistance in het streven om van Gujarat een van de economische zenuwcentra aan de Indische Oceaan te maken. Het fundament voor het financiële centrum heeft Modi in juni 2007 gelegd. De hightechcity moet zo’n tweehonderd hectare groot worden, twee keer zo groot als de Dockyards in Londen, een kwart groter dan het Parijse La Défense en zelfs groter dan de financiële centra van Shanghai en Tokio. Als alles goed gaat krijgt de stad elf modernistische wolkenkrabbers, veel groen, het modernste openbaar vervoer, afvalverwerking die voldoet aan de westerse milieunormen, ‘intelligente gebouwen’ met de snelste internetverbindingen en data-integratie, wegen met een waterafvoersysteem voor de moesson en een concept voor woon-werkverkeer op loopafstand voor de vijftigduizend inwoners. In totaal moeten er 400.000 personen in de stad gaan werken. GIFT moet, kortom, als een supermoderne stad met elke andere stad in de wereld kunnen concurreren. En toch praat Modi erover als over een Dubai binnen het algehele plan om van de deelstaat een Zuid-Korea te maken.
Op kernachtige wijze en didactische toon zet de premier uiteen dat Gujarat vijfduizend jaar geleden al handel dreef en dat Perzische en andere migranten zich op de kusten hebben gevestigd en in de hindoecultuur zijn geassimileerd. Ik vraag naar de bijdrage van de moslims, die elf procent van de bevolking uitmaken. ‘Wij zijn een spiritueel, godvrezend volk,’ antwoordt hij. ‘Wij zijn over het algemeen vegetariërs. Het jaïnisme en boeddhisme hebben ons positief beïnvloed. We willen een boeddhistische tempel bouwen om de resten van Boeddha te eren.’ Volgende vraag, graag. Meer heeft hij er niet over te zeggen. Moslims eten zoals bekend vlees.
Betreurt hij iets dat hij in de zeven jaar dat hij nu premier is, heeft gedaan of nagelaten? vraag ik. Dat ik daarmee een voorzetje geef om iets over ‘2002’ te zeggen, is duidelijk. Ook nu gaat hij er niet op in. Dan vraag ik expliciet of hij spijt heeft van wat er in 2002 is gebeurd. ‘Daar wordt zo verschillend over gedacht. Wie ben ik om daarover te oordelen?’ luidt het antwoord. Een commissie, zo vervolgt hij, zal onderzoek doen naar zijn rol bij de gebeurtenissen. In feite echter heeft een commissie die uit zijn eigen medewerkers bestond, hem al van alle blaam gezuiverd.
‘Bij Modi is het Kalinga-effect uitgebleven,’ aldus Hanif Lakdawala, moslim en directeur van een mensenrechtenorganisatie. Die opmerking verwijst naar koning Ashoka uit de Maurya-dynastie, die in de 3e eeuw voor onze jaartelling oorlog voerde tegen de staat Kalinga aan de oostkust van India. Zijn soldaten slachtten daarbij honderdduizend burgers af en dat bezorgde hem zo’n schuldgevoel dat hij van verdere expansie afzag. Zijn verdere leven wijdde de koning aan de vreedzame ontwikkeling van zijn rijk.
Om Modi het voordeel van de twijfel te gunnen, vraag ik me af of hij stiekem niet toch spijt heeft. Als hij schuld zou bekennen, verliest hij zijn populariteit onder de hindoenationalisten en in het politieke leven van India geeft sowieso niemand een fout toe. Maar als we de berichten mogen geloven, sloot hij zich na de onlusten op en begon maniakaal te werken aan de ontwikkeling. Hij slaapt niet meer dan vier uur per nacht: vanaf vijf uur ’s morgens checkt hij zijn mail en leest hij de lokale kranten, vertelt hij. Ondertussen heeft hij zo’n drieduizend van de zevenduizend dorpen in zijn staat bezocht. Hij heeft een eigen netwerk onder gewone burgers opgebouwd om te zien hoe zijn ambtenaren functioneren. En onder de slogan ‘minder overheid, meer bestuur’ heeft hij de lagere ambtenaren, degenen dus die het dichtst bij de burgers staan, meer bevoegdheden gegeven. ‘Je moet Modi’s politieke ideologie los zien van zijn managementkwaliteiten,’ zegt Atul Tandan, directeur van het Mudra Institute of Communications. ‘Omdat hij nooit in verband wordt gebracht met corruptie en mensen geloven dat al zijn besluiten resultaatgericht zijn, krijgt hij dingen voor elkaar.’ Ook veel moslims hebben daardoor waardering gekregen voor Modi’s prestaties. Zo heeft hij de gangsterpraktijken rond het gokken aangepakt die in hun eigen kring voorkwamen.
Toch blijf ik zitten met de vraag waarom hij niet, direct of indirect, heeft laten weten dat hij de moordpartij in 2002 betreurt, zonder direct schuld te bekennen. Daar heeft hij toch genoeg gelegenheid voor gehad. Of is hij een machiavellist? Heeft hij de RSS haar gang laten gaan bij wat tal van neutrale waarnemers een systematische moordpartij noemen om zo zijn macht te consolideren en zijn vijanden te waarschuwen voordat hij zich op de ontwikkeling van Gujarat stortte? Maar Machiavelli, wiens geschriften vaak onzorgvuldig gelezen of verkeerd begrepen worden, zou het daar niet mee eens zijn geweest. De heerser, zo betoogt hij, mag slechts een minimum aan geweld gebruiken om iets positiefs te bereiken. Het is dus geen deugd, om met hemzelf te spreken, om meer geweld te gebruiken dan absoluut noodzakelijk is.
‘Ik kom uit een arm gezin,’ vertelt Modi. ‘Mijn ouders waren blij geweest als ik leraar was geworden. Maar ik raakte betrokken bij een patriottische beweging, de RSS, waarvoor je je moet opofferen. Als pracharak droeg ik net als de hindoeïstische monniken een wit gewaad. Als hindoe is mijn filosofie: terrorisme is de vijand van het humanisme.’ Ik neem aan dat hij het terrorisme van moslims bedoelt, dat verantwoordelijk is voor de meeste grote aanslagen in India. Daarop vergelijkt hij zichzelf met Gandhi. ‘Gandhi verenigde de vele Indiërs die onder de Britten voor de onafhankelijkheid vochten in een massabeweging. Ik heb de economische ontwikkeling tot de psychologie van een massabeweging gemaakt.’ Zijn woorden echoën door het lege vertrek. ‘Ik heb een gratis nummer en als mensen dat bellen, horen ze een bandje met mijn stem en kunnen ze een klacht tegen de regering inspreken, waarop het betrokken ministerie binnen een week moet reageren.’
Hij somt de dingen op die aan hem te danken zijn: moderne wegen, private spoorwegen met dubbeldekkers, vijftigduizend km glasvezelkabel, tweeduizend km gaspijpleiding, veertienhonderd km drinkwaterleiding naar zevenduizend dorpen, 24 uur per dag elektriciteit in landelijke gebieden, de eerste Indiase deelstaat met geprivatiseerde havens, een totaalplan voor de ontwikkeling van de kust, twee terminals voor vloeibaar aardgas en nog twee die nu worden aanbesteed. Hij is in de ban van cijfers en lijsten. Hij kwantificeert alles.
Hij vertelt ook over de grote fabriek van Tata Motors die in Gujarat wordt gebouwd. Duizenden werknemers zullen daar de Nano produceren, de auto die 2500 dollar gaat kosten en zo de goedkoopste ter wereld is. Het grote succes dat Modi het meest prestigieuze bedrijf van India naar zijn deelstaat heeft weten te lokken, wordt op billboards rond Ahmedabad uitgeschreeuwd, wat weer wijst op een beginnende persoonlijkheidsverheerlijking rond hem. ‘Tot voor kort was het hele kustgebied onderworpen aan Mumbai,’ zegt hij. ‘Maar nu komt de rijkdom terug naar Gujarat. Gujarat zal het knooppunt worden van de oost-westverbindingen tussen Afrika en Indonesië.’
Modi is een gedreven man die er voorzover ik kan nagaan geen persoonlijk leven op nahoudt. Hij straalt macht en controle uit. Hoe kan hij niet betrokken zijn geweest bij de progrom in 2002? vraag ik me af.
Van verschillende kanten – van moslims en buitenlandse publicisten tot verlichte, kosmopolitische hindoes – wordt me verteld dat Modi fascistische trekjes heeft. ‘Hij is een fascist,’ zegt mensenrechtenactiviste Sophia Khan botweg. ‘Wij moslims bestaan niet voor hem. Onze wijken worden mini-Pakistans genoemd en de hindoes wonen daar waar de winkelcentra en grote bioscopen zijn.’
Is Modi werkelijk een fascist? Ik zou die vraag uiteindelijk met nee willen beantwoorden. We moeten ons bij dit soort zaken niet te veel laten beïnvloeden door leiderschapsmodellen die uit het verleden stammen. Het stellen van de vraag dwingt je evenwel te onderzoeken in hoeverre hij wel een gevaar vormt. Het klassieke fascisme in Europa was welisweer een reactie op de nederlaag of in ieder geval zeer onbevredigende uitkomst van de Eerste Wereldoorlog, maar er zijn allerlei soorten fascisme, zoals de historicus Walter Laqueur heeft uitgelegd.12 Het is een ‘antibeweging, die zich positioneert aan de hand van de dingen waar ze tegen is’, schrijft Juan J. Linz, emeritus hoogleraar politieke wetenschappen van Yale. En in de haat jegens de elite en het kosmopolitisme is ze ultranationalistisch, merkt hij verder op. Bij Modi zie je geen haat jegens de elite, en zijn beleid van infrastructurele ontwikkeling om bedrijven aan te trekken getuigt van een positieve inslag. Het fascisme kenmerkt zich ook door de organisatievorm: in de eerste helft van de vorige eeuw trokken de ‘liederen, bijeenkomsten en hemden’ massa’s jongeren aan. De romantische aantrekkingskracht van het fascisme is niet alleen in de ideologie gelegen. Met zijn verafgoding van wreedheid, viriliteit en militaire deugden is het meer gericht op actie dan op theoretische beschouwingen. Het gaat om de daad, wat de gevolgen ook zijn. Uit de in het interbellum bestaande passie voor uniformen, marsen, massabijeenkomsten en liederen sprak een liefde voor het collectieve, of de groep, en een navenante haat jegens het individuele.13 Omdat de democratie de rechten van het individu beschermt, moet het fascisme wel antidemocratisch zijn. Alle fascistische bewegingen hebben dan ook een autoritaire leider, die zowel hardvochtig als charismatisch is. Met vaak een angstaanjagend resultaat. De Roemeense IJzeren Garde, de Hongaarse Pijlkruisers en de Kroatische Ustaše hingen allemaal een reactionair en orthodox katholicisme aan dat tot de meest gruwelijke moord en doodslag op joden en Serviërs leidde. Ondanks de nederlaag van de asmogendheden leeft de belofte van sociale controle door middel van technologie en daarmee het fascistische denken voort.14 Een leider als Modi bewijst dat de ideeënstrijd doorgaat, in weerwil van Fukuyama’s briljante artikel ‘Het einde van de geschiedenis’ uit 1989 en afhankelijk van de geografische omstandigheden waaronder zo’n leider opereert.
Het ziet er naar uit dat Modi in februari 2002 even als een overvalste fascist optrad en toen snel een meer gematigd gezicht liet zien. ‘Modi verschilt in een belangrijk opzicht van Hitler,’ zo verklaart Prasad Chacko. ‘Hitler beschouwde het fascisme als het eindresultaat van de politieke evolutie, maar Modi beseft dat hindutva slechts een tijdelijke fase kan zijn. Nu focust hij dus niet meer op de kloof tussen de groepen, maar op ontwikkeling.’ Met de recente arrestatie van VHP-leden keerde de premier zich zelfs tegen dezelfde hindoenationalisten die hem aan de macht hebben gebracht. Blijkbaar kan of wil hij geen spijt betuigen voor ‘2002’, maar door te laten zien dat hij minder extreem is dan andere hindoekopstukken, maakt hij zich aanvaardbaar op landelijk niveau. Volgens de journalist en historicus Achyut Yagnik doet hij dat met het oog op een mogelijke kandidaatstelling voor het premierschap in New Delhi.15
Direct na zijn aantreden in oktober 2001 werd Modi in zijn ambities geholpen door de internationale ontwikkelingen. Of het nu om de oorlogen in Irak en Afghanistan, de dreiging van Iran, de mogelijke chaos in Pakistan of het moslimterrorisme in Kasjmir en India zelf ging, politici als Modi profiteerden van de sfeer die dit alles met zich meebracht. De hindoes, die het gros van de kiezers in India uitmaken, beseften weer hoeveel zij te vrezen hadden van het moslimextremisme. En alleen al door zijn imago als no-nonsensebestuurder leek Modi dat gevaar het best te kunnen keren. In de komende jaren zal veel in India afhangen van de vraag of het wereldwijde moslimterrorisme onder de hindoeïstische meerderheid tot meer haat en angst zal leiden. De uitkomst van de landelijke verkiezingen in 2009 wijst erop dat die gevoelens vooralsnog niet zijn toegenomen.
Na de hevige onlusten in 2002 hoefde Modi niets meer te doen. Hij had laten zien waar hij stond. Hoe bang India ook is voor Pakistan, de angst dat het buurland ineenstort is nog groter. Deze vrees voor anarchie bij de islamitische buren helpt de hindoenationalisten, waarbij je kunt stellen dat spanningen tussen hen en de moslims een nog groter gevaar voor India vormen dan het nijpende watertekort. Wat ik bij de gesprekken met de slachtoffers van ‘2002’ tegenkwam, was niet zozeer radicalisme als wel het gevoel niet langer deel uit te maken van India. Omdat zij zich liever niet meer onder hindoes wagen, hebben ze zich in hun eigen gemeenschap teruggetrokken.
De angst van hindoes voor de islam gaat samen met een minder uitgesproken, maar toch aanwezig verlangen naar orde. Nu India als opkomende economie vaak met China wordt vergeleken, constateert vooral de elite een ergerniswekkend feit: terwijl de autoritaire regering in Beijing schier alles voor elkaar krijgt, gebeuren de dingen in India veel vaker ondanks dan dankzij de regering. Vooral vanwege de onleefbare chaos in de grote steden ‘zijn in dit land nogal wat mensen bereid om een dictator, of althans een zeer sterke leider te accepteren’, aldus mensenrechtenwerker Hanif Lakdawala.
Als premier heeft Modi geen vlekkeloos verleden. Vanwege het geweld in 2002 kan hij geen visum voor de VS krijgen, een stigma dat onder andere buitenlandse investeringen kost. Wat dat betreft staat Gujarat derde op de lijst van Indiase deelstaten, terwijl het wel de meeste bínnenlandse investeringen trekt. Ondanks alle infrastructurele projecten loopt Gujarat achter op de ontwikkeling in andere deelstaten. Zowat de helft van de kinderen onder de vijf jaar is ondervoed, driekwart van de vrouwen lijdt aan bloedarmoede en slechts 67 procent van de bevolking kan lezen en schrijven, waarmee Gujarat precies op het Indiase gemiddelde zit. Volgens geruchten worden de bouwprojecten in GIFT niet naar behoren uitgevoerd en gevreesd wordt dat de buitenlandse investeringen die nodig zijn om de stad aan de gang te krijgen, door de wereldwijde crisis uitblijven.
Als Modi zijn zin krijgt, zal Gujarat net zo’n koele, internationale uitstraling krijgen als Singapore, Dubai en grote delen van Zuid-Korea, waar het straatbeeld vaak volstrekt inwisselbaar is. Het grootste blok aan zijn been echter is het hele stedelijke landschap in India. Neem Gandhinagar, de politieke hoofdstad van Gujarat die een toonbeeld had moeten worden van het goed gereguleerde moderne leven. Overal zwerven koeien en waterbuffels, tegen het onkruid valt niet op te wieden en langs de grote wegen schieten de krottenwijken uit de grond. Alleen in het kleine stadsdeel waar de IT-bedrijven zich bevinden, krijg ik het gevoel alsof ik niet India ben of me in elk geval bevind te midden van de kantoorgebouwen in Bangalore.
En dan is er nog Ahmedabad, waar je ogen gaan tranen van de smog. De verkeerschaos mag dan in Mumbai of Kolkata nog legendarischer zijn, ook hier is het één zee van knetterende motorfieten en motorriksja’s, en op de kapotte troittoirs moet je je een weg banen tussen de koeien en bedelaars. Ahmedabad, dat in 1411 door Ahmed Shah werd gesticht als hoofdstad van het sultanaat Gujarat, fungeerde in de jaren vijftig van de vorige eeuw als een soort proeftuin voor bekende internationale architecten. In de tijd dat de westerse elite het pas onafhankelijk geworden India op een voetstuk plaatste als de hoop der mensheid, ontwierp Le Corbusier het gebouw voor de Vereniging van Textielfabrieken, bouwde Louis Kahn het Indiase Instituut voor Management en zette Buckminster Fuller er een van zijn geodetische koepels neer. Maar het enige mooie wat de 4,5 miljoen zielen tellende hoofdstad te bieden heeft, is het handjevol werkelijk schitterende middeleeuwse islamitische monumenten. Verder zie je alleen maar aftandse gebouwen en het bekende allegaartje van hoge torens van glas en staal, in de stijl van Dubai, waar degenen vertoeven die rijkdom hebben vergaard dankzij de economische liberalisering. Omdat Ahmedabad in de Britse tijd geen bestuurlijk centrum was, bezit het niet de koloniale gebouwen die de lelijkheid wat verzachten. De stad draagt de erfenis van de lange regeerperiode van Nehru met zich mee, die in veel opzichten een inspirerend leider was, maar ook een voorkeur had voor de modernistische bouw in de trant van het Oostblok, die nog armoediger wordt door de vele en inmiddels roestige verkeersborden. Maar het modernistische debacle is uiteraard het duidelijkst te zien in Gandhinagar.
Van de Indiase bevolking woont 37 procent in de steden. In de komende twee decennia zal dat toenemen tot 50 procent. De ware uitdaging voor de Indiase politici is dus, zo zegt de plaatselijke architect Bimal Patel, om steden als Ahmedabad mooier en leefbaarder te maken. Op dit punt heeft de verder zo dynamische Modi nog niet veel gedaan. GIFT is in zekere zin een vlucht voor wat er echt nodig is, maar wel een begrijpelijke vlucht, omdat overal ter wereld de oude binnensteden verpauperen en de de buitenwijken snel groeien.
Onder Modi is er geld gekomen voor het door Patel ontworpen park- en woonproject van tien km langs de oever van de Sabarmati, die door Ahmedabad loopt. Over het algemeen gesproken echter laat de premier de grote problemen in de steden over aan de gemeenten zelf. Maar omdat gemeenteraden in India doorgaans behoudend zijn en hoe dan ook weinig kunnen uitrichten omdat de meeste macht op hoger niveau ligt, betekent dat dat er weinig gebeurt. Het is niet ondenkbaar dat de nieuwe stedelijke middenklasse op een gegeven moment gaat eisen dat ten minste de ergste problemen worden aangepakt – wat een teken van echte vrijheid zou zijn – maar tot nog toe maken weinig politici zich druk om stadsvernieuwing.
Zeker, onder Modi zijn ondanks of dankzij hem ook de informele buurtgenootschappen ontstaan waardoor de oude, ommuurde binnenstad van Ahmedabad een van de weinige gebieden is waar hindoes en moslims, die negen procent van de bevolking uitmaken, zich werkelijk kunnen mengen. Overal elders, zo zie ik tijdens mijn bezoek van ruim twee weken, leven de twee bevolkingsgroepen helemaal gescheiden. Het pijnlijkst vind ik die segregatie bij de Sarkhej Roza, het moskee- en grafcomplex uit de 15e eeuw dat is gewijd aan sjeik Ahmed Khattu, de geestelijk raadsman van Ahmed Shah. Tussen de middeleeuwse bogen en balkons, die uitkijken op een waterbassin, zitten gezinnen te picknicken, jonge stelletjes te fluisteren, spelen kinderen met een bal en worden er gebedsbijeenkomsten gehouden. Met zijn elegante stuc- en roosterwerk vormt de Sarkhej Roza een beeldschone combinatie van hindoeïstische en islamitische elementen, in de zogeheten Indo-Saraceense stijl. Nu wordt het complex onmiskenbaar alleen nog door moslims bezocht.
Om nog meer van Gujarat te zien maak ik per bus en auto de reis van tien uur naar Diu, de stad op het zuidelijkste puntje van het schiereiland Kathiawar met enkele Portugese monumenten die voor mijn verhaal over de Indische Oceaan belangrijk zijn.
Over kapotte wegen vol krakkemikkige karren rijd ik langs de eindeloze aaneenschakeling van krotten, keten en van jute en roestige golfplaat opgetrokken hutjes die het platteland van India uitmaken. De primaire kleuren waar het land zo beroemd om is, zie je vooral in fotoboeken: in het echt is het landschap dikwijls een saai tableau van grijzen en bruinen. Maar veel wegen zijn verhard en er is overal stromend water en elektriciteit. Hoe primitief ook nog, door mijn reizen door armere Indiase staten als Bihar en West-Bengalen weet ik dat er grote vooruitgang is geboekt. Maar Zuid-Korea? Nee, dat zal nog zeker een paar decennia duren. Op regionaal niveau kan India een centrale rol gaan spelen, maar het ontwikkelingsniveau van de Oost-Aziatische tijgers zal het niet halen. ‘Modi kan heel goed hypen,’ aldus een journalist. ‘Maar hij kan zijn beloften niet altijd waarmaken.’
Diu nam in het Oost-Indische rijk van Portugal een sleutelpositie in. In 1509 vond de beslissende zeeslag plaats waarmee de Portugees Francisco de Almeida de Ottomaanse Turken van het eiland Diu verdreef. De zege was te danken aan het feit dat Almeida de lokale islamitische gouverneur zover had weten te krijgen dat die naar zijn kant overliep en zijn geloofsgenoten dus niet te hulp kwam. Het was een van de grote overwinningen op grond waarvan de Portugezen de controle opeisten over het verkeer in deze wateren. In De Lusiaden worden de verovering en het verraad door Camões verheerlijkt:
==
Dat de Portugezen, zo voorspellen ze,
Met hun overvallen op de kust van Cambay,
Voor de Gujarati’s net zo’n schrikbeeld zullen zijn
Als Hector voor de Grieken…
Hoe trots de koning van Cambay ook is,
Hij zal de rijke citadel van Diu uitleveren,
In ruil voor bescherming van zijn koninkrijk
Tegen de allesveroverende Mogoels…16
De zee klotst zacht tegen de voet van de Portugese citadel, die in de loop der eeuwen de kleur van mosterd en lood heeft gekregen. Met zijn lange aanlegpier, dubbele poort, uit de rotsen gehouwen gracht en twee linies van zeven bastions, die allemaal naar een christelijke heilige zijn genoemd, is de vesting een hoogtepunt van de fortenbouw. Tussen de stenen kruipt onkruid, wilde zwijnen snuffelen rond en groepen jonge Indiase mannen lopen luid pratend voorbij, kennelijk zonder boodschap aan de historische uitleg in het Hindi of Gujarati. Uit niets blijkt dat ze weten wat dit uiterst curieuze bouwsel, met een torentje waarop een eenzaam wit kruis staat, voorstelt. Er is geen gids in welke taal ook te koop, noch wordt er entree geheven en er is zelfs geen bewaker. De Portugese gotische kathedralen in de stad staan er al even verwaarloosd en verlaten bij. Je kunt de kalk letterlijk horen vallen als de duiven er met hun vleugels langs strijken. Wanneer je over een berg afval en door de overhangende takken van witte rozen en oleanders naar binnen gaat, komen de koelte en de geur je tegemoet van de kerk waarin ooit werd gebeden voor de behouden terugkeer van geliefden. De monumenten passen zo weinig bij de omgeving dat ze geen honderden, maar duizenden jaren oud lijken.
Wereldrijken komen en gaan. Alleen hun ideeën blijven soms, aangepast aan de volkeren die zij overheersten. Vrijwel het enige wat de Portugezen op dat vlak brachten was het katholicisme, dat onder de hindoes en moslims weinig weerklank vond. Dat geeft deze ruïnes iets triests en tegelijkertijd iets moois. De Britten introduceerden meer tastbare zaken, zoals havens en spoorwegen, die de basis legden voor een moderne staat. Maar belangrijker nog: zij brachten het kader voor een parlementaire democratie, dat de Indiërs, die vanouds al hun eigen tradities van diversiteit en pluralisme bezaten, met succes aan hun eigen behoeften hebben aangepast.17 Ja, je kunt stellen dat het hele hindoeïsme, waarvan de vele goden tezamen de tegenstrijdigheden overwinnen, uit is op vrijheid. Ondanks al hun fouten hebben de Britten dus het Indiase ideaal van boven jezelf uitstijgen bevorderd. En dat ideaal, zo zullen alle verlichte Indiërs je vertellen, kan niet worden bereikt zonder een morele component.
Het economisch opbloeiende India kan elders alleen zijn stem laten gelden zolang het een lichtend voorbeeld van interne coëxistentie is, dat wil zeggen zolang het, zoals het cliché luidt, de grootste democratie ter wereld blijft. Met andere woorden, ondanks de snelle economische groei is India niet meer dan een van de vele problematische ontwikkelingslanden zonder een minimum aan interne harmonie. Gelukkig heeft de Indiase democratie al ruim zestig jaar van onrust overleefd, getuige ook de stabiliteit van de coalitieregeringen die volgden op de regeringen van de Congrespartij. De democratische krachten lijken sterk genoeg om een Modi hetzij buiten de deur te houden hetzij min of meer onschadelijk te maken, zou hij zich opwerpen voor het hoogste ambt in New Delhi. Per slot van rekening zijn de kerken en bastions in Diu niet tot ruïnes vergaan omdat ze een mislukt idee, maar omdat ze helemaal geen idee vertegenwoordigden. En het idee India bestaat al sinds Gandhi’s Zoutmars in 1930. Modi zal zijn managementkwaliteiten in dienst van dat idee moeten stellen of anders zal hij blijven waar hij is. Het dilemma waar hij voor zal komen te staan is dat de hindoes elders in India minder in groepstermen denken dan die in Gujarat. De eensgezinde reactie van hindoes en moslims op de aanslagen in november 2008, toen terroristen vanuit Pakistan vanaf zee Mumbai binnenkwamen en een hotel en andere openbare gebouwen aanvielen, moet een les voor hem zijn.
En als hij de boodschap toen niet begrepen heeft, dan moet die toch wel aangekomen zijn in mei 2009, toen de coalitie onder leiding van de Congrespartij een ruime verkiezingszege haalde over Modi’s BJP. Deze nederlaag voor de denkbeelden van Modi is een van de tekenen dat India voldoet aan de eisen van de 21e eeuw. Hoeveel spanningen er ook zijn en ongeacht het moslimterrorisme, uiteindelijk zullen de hindoes volgens mij niet toegeven aan de haat. Dat is te danken aan de democratische mentaliteit in India, die werkelijk adembenemend veerkrachtig is en de ware kracht van het land uitmaakt.
In Gujarat echter zal de vrede nog wel even op zich laten wachten. Vanuit Diu rijd ik met een huurauto westwaarts langs de kust naar het twee uur verderop gelegen Somnath, naar de hindoeïstische tempel die eerst door Mahmud van Ghazna en later door nog andere binnendringers werd verwoest en vanaf 1947 voor de zevende maal werd herbouwd.
Met zijn hoge, licht okergele shikhara (toren) en meerdere koepeldaken staat de tempel op een groot terrein direct aan zee. De hele omgeving zindert van de hitte en de kronkelige figuren die de voorkant van de tempel sieren, zijn zo ingewikkeld dat je er de oneindigheid in kunt zien. Gebeden klinken uit de luidsprekers. Vanwege de volle maan is het ontzettend druk. Honderden gelovigen geven hun tassen af bij iets wat een garderobe moet voorstellen en laten hun schoenen achter op een van de bergen die er al liggen. Bedelaars klampen me aan en zoals bij alle heiligdommen wemelt het van de mensen die iets willen verkopen. Bordjes geven aan dat mobiele telefoons en andere elektronica binnen verboden zijn. Ze kunnen me nog meer vertellen, denk ik. Ik vertrouw mijn BlackBerry niet toe aan de garderobe, maar steek hem in het zakje van mijn broek, met het idee dat er toch hooguit vluchtig gecontroleerd zal worden. Dan sluit ik me aan bij de lange rij voor de ingang. Daar aangekomen word ik zo stevig gefouilleerd dat mijn BlackBerry wordt gevonden. Met veel geschreeuw word ik terugverwezen naar de garderobe. ‘Moslimterrorisme’ fluistert iemand. Nadat ik de telefoon heb afgegeven en weer in de rij heb gestaan, betreed ik eindelijk de tempel.
In het halfdonker zie ik gelovigen die een met bloemen bedekt afgodsbeeld van een koe kussen. Ik krijg nauwelijks adem meer als ik me met vele andere bezoekers naar de garbhagriha (de ‘baarmoeder-kamer’) beweeg. Ik heb het gevoel alsof ik zo dadelijk een wonder ga zien. Hoewel niet-gelovigen officieel worden verwelkomd, weet ik dat ik niet opga in de massa – de term waarmee de filosoof Elias Canetti een grote groep mensen omschrijft die zich zo door een collectief symbool laten bedwelmen dat ze hun eigen ik opgeven.18 Ik sta voor een van de heiligste plekken van het hindoeïsme. Sommige bezoekers werpen zich op handen en knieën op de stenen vloer en bidden. Deze tempel staat beslist niet in het teken van het toerisme, zoals het Vaticaan, en is ook anders dan de Kali-tempel in Kolkata, waar buitenlanders regelmatig welkom worden geheten en ‘gidsen’ achter zich aan krijgen die geld vragen. Het universalisme dat ik in de Grote Moskee van sultan Qaboos in Muscat heb ervaren, ontbreekt hier niet, maar is simpelweg irrelevant. Ik heb dezelfde sensatie van extreme afzondering als in de kapel van de Zwarte Madonna in het Poolse Czestochowa en in de Imam Ali Moskee in het Irakese Najaf, de grote heiligdommen van respectievelijk het katholicisme en sjiisme; in de laatste mogen ongelovigen niet eens komen, zodat ik met een buslading Turkse zakenlieden mee naar binnen moest glippen.
Als je hier bent, voel je onwillekeurig mee met de woede van hindoes dat deze tempel, een van India’s twaalf jyotirlinga’s (plaatsen die het licht van de god Shiva in zich dragen), door moslims is geplunderd. Maar terwijl de emoties oplaaien, denk ik aan wat Hanif Lakdawala op wanhopige toon tegen me zei: ‘Wat kunnen wij moslims die nu leven doen aan Mahmud van Ghazna?’