Proloog
De Weled. Heer Edward Wynne-Jones
College Road 15
Oxford
Edward,
Echt, je moet weer naar de Lodge komen. Stel het
alsjeblieft niet uit, geen uur meer! Ik heb een vierde pad naar
dieper gelegen stukken van het woud gevonden. De beek zelf. Nu
lijkt het me zonneklaar: de weg van het water! Het leidt
rechtstreeks door de buitenste eswerveling, achter het slingerpad
en de Rotswaterval. Ik denk dat het gebruikt kan worden om het
hartwoud zelf binnen te komen. Maar de tijd, steeds de tijd!
Ik heb een volk ontdekt dat de sjamiga heet. Ze huizen achter de
Rotswaterval. Ze bewaken de oversteekplaatsen aan de rivier, maar
het stemt me innig tevreden dat ze graag verhalen vertellen, wat ze
‘levenspraten’ noemen. De levensprater is een zij, een jong meisje
dat haar gezicht helemaal groen verft en elk verhaal met gesloten
ogen vertelt, zodat de glimlachjes en fronsen van wie aan het
luisteren is, niet een ‘vormwijziging’ in haar verhaal veroorzaken.
Van haar heb ik veel gehoord, maar het belangrijkste was een
fragment van iets wat alleen maar het verhaal van Guiwenneth kan
zijn. Het is een voor-Keltische versie van de legende, maar ik ben
er rotsvast van overtuigd dat het op het meisje slaat. Wat ik ervan
kon verstaan, luidt als volgt:
‘Op een middag, nadat hij een hertebok met een gewei met acht
vertakkingen en een beer tweemaal zo groot als een man gedood had
en vier dorpen betere manieren had geleerd, ging Mogoch, een hoofdman, aan het strand
zitten rusten. Hij was zo machtig in kracht en voorkomen, dat zijn
hoofd half verscholen ging in de wolken. Zijn benen had hij wijd
uitgespreid en zijn voeten rustten ter afkoeling bij de rotsen in
de zee. Daarna ontspande hij zich en zag toe bij een samenkomst
tussen twee zusters, die op zijn buik plaatsvond.
De gezusters waren een tweeling, allebei
even knap, even zoetgevooisd en even vaardig op de harp. Doch de
ene zuster had de strijdheer van een grote stam gehuwd en toen
ontdekt dat zij onvruchtbaar was. Haar gemoed was zo zuur geworden
als melk die te lang in de zon is blijven staan. De andere zuster
had een verbannen strijder gehuwd, wiens naam Peregu luidde. Peregu had zijn kamp
opgeslagen in de diepe kloven en het kreupelhout van het verre
woud, maar vloog als een nachtvogel naar zijn geliefde. Nu had ze
het leven geschonken aan zijn kind, een meisje, maar door de
verbanning van Peregu kwam haar zuur-geaarde zuster met een leger
om de zuigeling op te eisen.
Een hevige twist ontstond en verschillende malen klonk het
gekletter der wapenen. De geliefde van Peregu had het kind zelfs
nog geen naam gegeven, toen haar zuster het kleine bundeltje in de
dikke doeken weggriste en het hoog boven haar hoofd hield met de
bedoeling dat zij het een naam zou schenken.
En de lucht betrok toen tien eksters opdoemden. Het waren Peregu en
zijn negen zwaardverwanten, door de magie van het woud veranderd.
Peregu dook omlaag, pakte het kind met zijn klauwen en vloog weer
op, maar een scherpschutter met een katapult haalde hem neer. Het
kind viel, maar de andere vogels grepen haar vast en droegen haar
weg. Aldus werd zij Hurfathna geheten, wat betekent ‘het
kind door eksters opgevoed’.
Mogoch, de hoofdman, bezag dit alles geamuseerd, maar had respect
voor de dode Peregu. Hij pikte het vogeltje op en schudde het terug
in zijn menselijke vorm. Maar hij was bevreesd dat hij hele dorpen
zou vernietigen als hij met zijn vinger een graf in het land zou
maken. Alzo stak Mogoch de dode banneling in zijn mond en draaide
een tand los om als monument te dienen. Op deze wijze werd Peregu
begraven onder een grote witte steen in een dal dat ademt.’
Er bestaat geen enkele twijfel of dit is een
vroege versie van het verhaal van Guiwenneth en ik denk dat je wel
begrijpt waarom ik opgewonden ben. De laatste keer dat het meisje
hier was, kon ik haar vragen stellen over haar droefenis. Ze was
verdwaald, vertelde ze me. Ze kon het dal dat ademde niet vinden en
de lichte steen van haar dode vader. Het is hetzelfde verhaal. Ik
weet dat, ik voel het
gewoon. We moeten haar opnieuw oproepen. We moeten opnieuw de
Rotswaterval passeren. Ik heb je hulp nodig. Wie weet waar en
wanneer deze oorlog ten einde zal zijn? Mijn oudste zoon zal
spoedig opgeroepen worden en Steven al gauw daarna. Ik heb dan meer
vrijheid het woud te onderzoeken en iets aan het meisje te doen.
Edward, je moet komen.
Je toegenegen
George Huxley
December ’41