Russell Munson fotografeert
Jonathan Livingston Zeemeeuw
Flaptekst: Een vertelling
Als vlieger en als schrijver heeft de Amerikaan Richard Bach zich beter dan wie ook gerealiseerd dat de oudste droom van de mens, namelijk vliegen, nog steeds niet is verwezenlijkt. De mens kan slechts vliegen met behulp van een machine en al zal de vlieger Bach zich dan wel volkomen één voelen met zijn vliegtuig, de schrijver Bach verplaatste zich in deze novelle in de beste vlieger aller tijden: de meeuw. Hij laat zijn held, de jonge zeemeeuw Jonathan, tegen de traditie van de grote massa in, langzamerhand zelf alle fabelachtige vliegtechnieken ontdekken, zelfs ten koste van zijn plaats in de meeuwenmaatschappij, die in veel op de onze lijkt. Na een lange worsteling weet de meeuw Jonathan het vliegen te verheffen tot een aparte kunst, los van de noodzaak om voedsel te bemachtigen. Dat doet hem andere werelden ontdekken en tenslotte maakt hij zich zelfs de mystieke macht eigen om te vliegen met de snelheid van een gedachte. Maar zoals verteld wordt van Boeddha dat hij, reeds met één voet in het
Nirwana, naar de aarde terugkeerde terwille van een huilend kind, zo keert ook Jonathan tenslotte terug naar zijn oude maatschappij, om de achtergeblevenen te laten delen in zijn geluk. Want uiteinde
lijk ontdekt hij het meest waardevolle van alles, iets dat meer betekent dan vliegen, maar ook het moeilijkste: de kunst om de anderen lief te hebben als jezelf.
Jonathan Livingston Zeemeeuw
Het was ochtend en de nieuwe zon strooide goud op de golfjes van een kalme zee. Een mijl uit de kust scharrelde een vissersbootje door het water en het sein Ontbijt Vlucht flitste door de lucht, totdat een massa van honderden zeemeeuwen rond tuimelde boven zee, jagend en vechtend om voedsel te bemachtigen. Het zou vandaag weer een drukke dag worden.
Maar ver weg, helemaal alleen en opzettelijk ver verwijderd van de boot en het strand, was Jonathan Livingston Zeemeeuw aan
het oefenen. Op enkele tientallen meters hoogte liet hij zijn poten met de zwemvliezen wat zakken, tilde zijn snavel omhoog, en probeerde uit alle macht een pijnlijk moeilijke, draaiende vleugelslag vol te houden. Door zijn vleugels verder gebogen te houden kon hij langzamer vliegen, en nu ging hij steeds langzamer, totdat de wind op zijn kop een zuchtje was, totdat de zee beneden hem stil stond. Hij vernauwde zijn ogen tot spleetjes, in heftige concentratie, hield zijn adem in, dwong zichzelf zijn vleugels nog iets... een centimeter... meer... te buigen... Toen frommelden zijn veren in elkaar, hij verloor zijn vliegsnelheid, overtrok en tuimelde neer.
Iedereen weet dat zeemeeuwen nooit een fout maken, nooit hun snelheid kwijtraken. Zo traag worden dat je valt is voor een meeuw iets lelijks, het is onwaardig. Maar Jonathan Livingston Zeemeeuw boog zijn vleugels opnieuw in die onhoudbaar moeilijke stand, vloog langzamer, langzamer - tuimelde opnieuw naar beneden, schaamteloos, en opnieuw - hij was geen gewone vogel.
De meeste zeemeeuwen geven zich geen moeite om meer te leren dan gewoon maar vliegen
- van de kust naar zee om te eten en dan weer terug. Voor de meeste meeuwen betekent vliegen hetzelfde als eten. Maar voor deze meeuw was vliegen het belangrijkst, belangrijker dan eten. Meer dan van wat ook ter wereld hield Jonathan Livingston Zeemeeuw van vliegen. Hij was tot de ontdekking gekomen, dat deze manier van denken je nu niet bepaald populair maakte bij de anderen. Zelfs zijn ouders waren ontzet omdat hij hele dagen alleen wegbleef, honderden glijvluchten makend op geringe hoogte, experimenterend. Hij wist niet hoe het kwam bijvoorbeeld, maar als hij op een hoogte, kleiner dan zijn eigen vleugelwijdte, boven het water vloog, kon hij langer en met minder inspanning in de lucht blijven. Zijn glijvluchten eindigden niet met de bekende splash-down en de traditionele uitgespreide zwemvliezen, maar hij trok een langgerekt zog, als hij het wateroppervlak raakte met zijn poten strak tegen zijn lichaam gevouwen. Toen hij begon met glijvluchten naar het strand, die eindigden in een landing met opgetrokken poten, waarna hij dan over het zand de lengte van zijn landingsbaan uitpaste, waren zijn ouders inderdaad zeer verstoord.
"Maar waarom toch, Jonnie?" vroeg zijn moeder. "Waar om is het zo moeilijk om te doen zoals de anderen in de Vlucht? Jonnie, waarom laat je dat soort vliegen nu niet over aan de pelikanen of de albatrossen? Waarom eet je niet? Kind, je bent veer over been!"
"Het kan me niet schelen of ik veer over been ben, Ma. Ik wil alleen maar weten wat ik kan doen in de lucht en wat niet, dat is alles. Ik wil het gewoon weten."
"Luister eens, Jonathan," zei zijn vader niet onvriendelijk. "Straks wordt het winter. Er zullen weinig schepen zijn, en de oppervlaktevis zal diep zitten. Als je wilt leren, leer dan wat je eten is en hoe je het te pakken krijgt. Die vliegerij is mooi, maar een glijvlucht kun je niet eten, dat weet je ook wel. Vliegen dient om te kunnen eten, vergeet dat niet." Jonathan knikte gehoorzaam. De dagen daarna probeerde hij zich te gedragen als de andere meeuwen; hij deed werkelijk zijn best, hij krijste en vocht met de anderen in de Vlucht, cirkelend om de pieren en de vissersboten, duikend naar stukjes vis en brood. Maar het deed hem niets.
Het is allemaal zo zinloos, dacht hij en liet wanhopig een met moeite veroverde ansjovis vallen voor een oude hongerige meeuw, die achter hem aanzat. Ik had nu al de hele tijd kunnen vliegen. Er is nog zoveel te leren!
Het duurde niet lang of Jonathan Zeemeeuw was weer alleen, ver weg op zee, hongerig, gelukkig, en oefenend.
Hij legde zich nu toe op snelheid, en in een week ontdekte hij meer over dat onderwerp dan de snelste meeuw ter wereld.
Vanaf driehonderd meter hoogte, zijn vleugels zo snel mogelijk bewegend, ging hij over in een halsbrekend steile duikvlucht, recht op de golven af, en ontdekte waarom meeuwen geen halsbrekend steile duikvluchten op volle snelheid kunnen maken. In amper zes seconden vloog hij meer dan honderd veertig kilometer per uur, en met die snelheid worden je vleugels onstabiel in de opwaartse beweging.
Het gebeurde hem telkens weer. Hoe voorzichtig hij ook was en ofschoon hij al zijl!. krachten inspande, bij hoge snelheden had hij zijn vleugels niet meer in zijn macht. Stijgen naar driehonderd meter. Eerst volle kracht vooruit, dan klapwiekend overgaan in een verticale duikvlucht. En dan, telkens weer, bleef zijn linkervleugel steken in de ophaal, hij maakte een wilde rolbeweging naar links, zijn rechtervleugel overkwam hetzelfde als de linker zodra hij zich hersteld had, en hij tuimelde halsoverkop in een woeste rol om zijn as naar rechts.
Hij kon niet voorzichtig genoeg zijn met die opwaartse vleugelslag. Tien keer probeerde hij het, en telkens gebeurde hetzelfde: zodra hij meer dan honderd veertig vloog veranderde hij in een onbestuurbare massa fladderende veren, die met een plons het water indook. De oplossing, dacht hij op het laatst druipnat, de oplossing moet zo zijn: je vleugels stilhouden bij hoge snelheden - ze bewegen _ tot een honderd kilometer per uur, en ze daarna stilhouden.
Hij probeerde het weer, nu vanaf zeshonderd meter hoogte, hij begon zijn duikvlucht, snavel recht naar beneden, vleugels wijd uitgespreid en stilgehouden vanaf het moment dat hij de honderd kilometer haalde. Het kostte hem onvoorstelbaar veel moeite, maar het lukte. Binnen tien seconden haalde hij meer dan honderd tachtig per uur. Jonathan had een wereldrecord voor zeemeeuwen gevestigd!
Maar hij had te vroeg gejuicht. Zodra hij probeerde af te remmen, zodra hij de stand van zijn vleugels ook maar even veranderde, overkwam hem dezelfde oncontroleerbare ramp, en met honderd tachtig per uur werkte dat als een lading dynamiet. Jonathan Zeemeeuw explodeerde in de lucht en stortte neer in een zee, die zo hard was als beton.
Toen hij weer bijkwam was de zon allang ondergegaan, en hij dobberde bij maanlicht rond op zee. Zijn vleugels waren gerafelde stukken lood, maar het gewicht van de mislukking drukte nog zwaarder op zijn rug. Heimelijk wenste hij dat dat gewicht zwaar genoeg zou zijn om hem mee te sleuren naar de diepte, dat hij zachtjes zou zinken en dat het allemaal afgelopen zou zijn.
Terwijl hij diep in het water zakte hoorde hij een vreemde holle stem binnen in zich. Er is niets aan te doen. Ik ben een zeemeeuw. Ik kan niet meer dan mijn natuur me toestaat. Als het de bedoeling was dat ik zoveel zou leren over vliegen, dan zou ik er de hersens voor hebben. Als het de bedoeling was dat ik zo snel zou vliegen, dan zou ik de korte vleugels van een valk hebben, en muizen vangen in plaats van vissen. Mijn vader had gelijk. Ik moet terug naar de Vlucht, en tevreden zijn met wat ik ben: een armzalige beperkte zeemeeuw. De stem stierf weg, en Jonathan knikte instemmend. 's Nachts hoort een meeuw op het strand thuis, niet op zee, en hij nam zich plechtig voor om vanaf dit moment een gewone zeemeeuw te zijn. Dat zou iedereen gelukkiger maken.
Hij steeg moeizaam op uit het donkere water en vloog naar het land, dankbaar voor wat hij had geleerd over het energiebesparende vliegen op geringe hoogte. Nee, dacht hij, afgelopen daarmee. Ik ben nu niet meer zoals eerst, ik vergeet alles wat ik geleerd heb, ik ben een meeuw zoals alle andere meeuwen en ik vlieg dus ook als alle andere meeuwen. En hij steeg met moeite naar dertig meter, bewoog zijn vleugels sneller, en zwoegde verder naar de kust.
Hij voelde zich beter nu hij besloten had om voortaan gewoon een meeuw te zijn zoals anderen in de Vlucht. Hij was nu niet langer meer gebonden aan de innerlijke drang om verder te leren, hij hoefde niets meer te wagen, en niet meer te falen. En het was goed om niet meer te hoeven denken, en kalm verder te vliegen door het donker, naar de lichtjes van de kust toe, ver weg schitterend boven het strand.
Donker! De holle stem in hem snerpte in paniek. Zeemeeuwen vliegen nooit in het donker!
Jonathan lette er niet op. Hij vond het mooi, de maan en de lichtjes die weerspiegelden in het water, kleine, heldere bakens in de nacht, en het was allemaal zo vredig en kalm...
Landen! Zeemeeuwen vliegen nooit in het donker! Als het de bedoeling was dat je 's nachts vloog, dan zou je de ogen van een uil hebben! Je zou er de hersens voor hebben! De korte vleugels van een valk!
En daar in het donker, op dertig meter hoogte, ging Jonathan Livingston Zeemeeuw opeens een licht op. Zijn verdriet, zijn voornemens, alles was verdwenen. Korte vleugels. De korte vleugels van een valk!
Dat was het! Wat een sufferd was hij geweest! Alles wat je nodig had was een klein vleugeltje, je hoefde alleen maar het grootste deel van je vleugels in te vouwen en enkel de vleugeltips te gebruiken! Korte vleugels!
Hij steeg tot zeshonderd meter boven de zwarte nachtelijke zee, en zonder maar een moment te denken aan de dood en mislukking vouwde hij zijn vleugels strak tegen zijn lichaam, hield alleen de uiterste slagpennen uitgestrekt in de wind, en stortte zich in een verticale duikvlucht.
De wind werd een brullend monster in zijn oren. Honderd veertig per uur, honderd tachtig, tweehonderd veertig, sneller zelfs. Maar nu was de druk op zijn vleugels zelfs met tweehonderd tachtig kilometer per uur niet zo zwaar als vroeger met honderd veertig, en met een geringe beweging van zijn vleugeltips schoot hij vanuit zijn duikvlucht omhoog, tot hoog boven de golven, een grijze kanonskogel in het maanlicht. Hij kneep zijn ogen dicht tegen de wind en voelde zich gelukkig. Tweehonderd tachtig per uur! En geheel onder controle!
Als hij nu eens dook vanaf vijftienhonderd meter in plaats vanaf zeshonderd, hoe snel zou hij dan...
Zijn gelofte van daarstraks was vergeten, weggeblazen door de harde wilde wind. Toch voelde hij zich schuldig, omdat hij zijn eigen woord brak. Maar zo'n gelofte is iets voor gewone meeuwen. Iemand die al zoveel geleerd heeft, dat hij bijna volmaakt is, heeft zulke geloften niet nodig.
Bij zonsopgang was Jonathan Zeemeeuw weer bezig met zijn oefeningen. Vanaf vijftienhonderd meter hoogte gezien waren de vissersbootjes niet meer dan vlekjes in het effen blauw van de zee en de Ontbijt Vlucht leek een wolkje stof dat rond dwarrelde. Hij leefde, hij sidderde van genot als nooit tevoren, trots dat hij zijn angst overwonnen had. Toen, zonder enige waarschuwing, trok hij zijn vleugels in, strekte zijn korte, hoekige vleugeltips uit, en schoot als een pijl uit de boog naar beneden, op de zeespiegel af. Op een hoogte van twaalfhonderd meter was hij al op topsnelheid. De wind werd een massieve muur van dreunend geluid, die hem leek af te remmen. Hij vloog nu loodrecht naar beneden, met vierhonderd achtentwintig kilometer per uur. Hij slikte even, omdat hij zich realiseerde dat hij, wanneer zijn vleugels zich met deze snelheid zouden ontvouwen, uiteengereten zou worden in ontelbare snippers zeemeeuw. Maar snelheid betekende macht, snelheid gaf vreugde, snelheid was pure schoonheid.
Op driehonderd meter begon hij zich op te trekken uit zijn duikvlucht, zijn vleugeltips trillend en klapperend in de geweldige luchtstroom, de boot en de groep meeuwen schoten met de snelheid van een meteoor op hem af, hij kon ze niet ontwijken. Stoppen was onmogelijk; met deze snelheid zou hij niet eens van richting kunnen veranderen.
Een botsing zou zijn onmiddellijke dood betekenen.
En dus sloot hij zijn ogen.
En zo gebeurde het op die morgen, even na zonsopgang, dat
Jonathan Livingston Zeemeeuw als een raket midden door de Ontbijt Vlucht heen schoot, met vierhonderd vierentwintig per uur, met zijn ogen stijf dicht, één langgerekte schreeuw van wind en wolken veren.
Deze keer was zijn Geluksmeeuw met hem, en er werd niemand gedood. Zelfs toen zijn snavel al recht omhoog wees naar de hemel, had hij nog een snelheid van meer dan driehonderd kilometer. Toen hij eindelijk veertig per uur vloog en zijn vleugels weer had uitgestrekt, was de boot nog maar een stipje op zee, twaalfhonderd meter beneden hem.
Hij had gewonnen! Sneller dan ooit! Een zeemeeuw met vierhonderd achtentwintig kilometer per uur! Dit was een groots moment, een mijlpaal in de geschiedenis van de Vlucht, en het begin van een nieuw tijdperk in de ogen van Jonathan Zeemeeuw. Onderweg naar zijn eenzame oefengebied vouwde hij zijn vleugels op voor een duikvlucht vanaf vierentwintighonderd meter hoogte, en probeerde tevens uit te vinden hoe hij daarbij een bocht kon maken.
Door één enkele slagpen een fractie van een centimeter te bewegen kon hij met een geweldige snelheid toch een prachtige soepele bocht maken, ontdekte hij. Maar voordat hij daar achter was, merkte hij wel dat als je ook maar één veertje meer bewoog, je om je as tolde als een kogel uit een geweer, en dat met die snelheid... en zo werd Jonathan de eerste zeemeeuw ter wereld die aan luchtacrobatiek deed.
Die dag verspilde hij geen tijd aan gesprekken met andere meeuwen, maar vloog door tot na zonsondergang. Hij ontdekte de
looping, de langzame rol, de achtpunts rol, rugwaartse vrille, de meeuwezwaai en het rad van avontuur.
Toen Jonathan Zeemeeuw zich bij de Vlucht voegde, was het al avond. Hij was duizelig en verschrikkelijk moe. Toch maakte hij van verrukking een looping voordat hij "landde, en een snelle rol vlak voordat hij neerkwam. Als ze het horen, dacht hij, als ze horen van de Grote Doorbraak, wat zullen ze dan blij zijn. Wat wordt het leven van nu af aan mooi! In plaats van als duffe vogels achter vissersboten aan te scharrelen, zullen we nu een doel hebben in ons leven! We kunnen ons nu ontworstelen aan onze onwetendheid, we kunnen nu intelligente en creatieve wezens worden! We kunnen leren vliegen!
Jaren van glanzende hoop en belofte lagen voor hem.
De meeuwen waren bijeen in de Grote raad, toen hij landde, en kennelijk waren ze dat al een tijdje. In feite hadden ze op hem gewacht.
"Jonathan Livingston Zeemeeuw! Treed in de Kring!" De woorden van de Oudste klonken uiterst plechtig. In de Kring treden betekende slechts de hoogste eer, of de diepste vernedering. In de Kring van Eer treden was iets, wat alleen voor de belangrijkste meeuwenleiders was weggelegd. Natuurlijk, dacht hij, de "Ontbijt Vlucht"; zij hadden de Doorbraak gezien! Maar ik wil geen eer. Ik wens geen leiderschap. Ik wil alleen maar met de anderen delen wat ik ontdekt heb, de nieuwe horizon openen voor ons allemaal. Hij stapte in de Kring.
"Jonathan Livingston Zeemeeuw," zei de Oudste. "Treed in de Kring van Schande, voor het aangezicht van uw medemeeuwen!"
Het was alsof hij een klap met een moker kreeg. Zijn knieën knikten, zijn veren ritselden, hij hoorde het suizen in zijn oren. De Kring van Schande? Onmogelijk! De Doorbraak! Ze begrijpen het niet! Ze vergissen zich! Ze vergissen zich!
"... voor zijn roekeloze en onverantwoordelijke daden," galmde de plechtige stem, "die de waardigheid en de traditie van het Meeuwengeslacht geweld hebben aangedaan..." De Kring van Schande betekende dat hij verbannen zou worden uit de meeuwengemeenschap, en een eenzaam leven zou moeten slijten, ver weg op het Grijze Klif.
"...eens op een dag, Jonathan Livingston Zeemeeuw, zul je leren dat onverantwoordelijk gedrag tot niets leidt. Het leven bestaat uit het ongewisse en het onvoorstelbare, en daartussen in zijn wij op aarde om te eten en in leven te blijven zolang als ons dat mag gelukken."
Een meeuw geeft nooit antwoord als de Grote raad spreekt, maar Jonathans stem klonk luid door de stilte. "Ik onverantwoordelijk? Vrienden!" schreeuwde hij. "Wie draagt er meer verantwoording dan een meeuw, die een nieuw levensdoel ontdekt en volgt, een hoger ideaal in het leven? Duizenden jaren lang hebben we achter vissen aangejakkerd, maar nu hebben we eindelijk iets anders om voor te leven - om te leren, te ontdekken, om vrij te zijn!
Geef me een kans, ik wil jullie laten zien wat ik ontdekt heb..." Het leek of de Groep van steen was.
"De Broederschap is verbroken," murmelden de meeuwen eenstemmig, en als op een onzichtbaar teken lieten ze hem voor wat hij was en draaiden hem allemaal tegelijk plechtig de rug toe.
Jonathan Zeemeeuw bracht de rest van zijn dagen in eenzaamheid door, maar hij vloog nog veel verder weg dan het Grijze Klif. De enige zorg die hem kwelde was niet dat hij alleen was, maar dat de andere meeuwen niet wilden geloven in de heerlijkheid van het vliegen, die voor hen lag; ze weigerden hun ogen open te doen en te zien. Iedere dag leerde hij meer. Hij ontdekte dat een gestroomlijnde duikvlucht met hoge snelheid hem in staat stelde de zeldzame en smakelijke vissen te vangen, die enige meters onder het wateroppervlak leven: hij hoefde niet langer in het kielzog van vissersboten te blijven hangen en brood te stelen om in leven te kunnen blijven. Hij leerde te slapen in de lucht, na 's nachts een .koers te hebben uitgezet op de landwind, en zo een paar honderd mijl af te leggen van zonsondergang tot zonsopgang. Met dezelfde innerlijke controle vloog hij dwars door zware mist en steeg daar zelfs boven uit, tot hoog in de duizeligmakende blauwe lucht... terwijl iedere andere meeuw ondertussen op de grond zat en niets anders om zich heen zag dan mist en regen. Hij leerde om op de hogere luchtstromen diep landinwaarts te vliegen en daar te genieten van een heerlijk insectenmaal. Wat hij eens had gehoopt voor de Vlucht, viel hem nu zelf ten deel, hem alleen. Hij had geleerd te vliegen, en hij had geen spijt van de prijs die hij had moeten betalen. Jonathan Zeemeeuw kwam erachter dat verveling en angst en haat de redenen zijn waarom een meeuwenleven zo kort is, en omdat hij dat alles niet kende, leidde hij inderdaad een lang en gelukkig leven.
Ze kwamen in de avond, en troffen Jonathan alleen, vredig voortglijdend langs zijn geliefde hemel. De twee meeuwen die naast zijn vleugels verschenen waren zuiver wit als sterrelicht, en het schijnsel dat ze uitstraalden was zacht en vriendelijk in de hoge donkere nachtlucht. Maar het mooiste van alles was de perfectie waarmee ze vlogen, hun vleugeltips bewegend op precies een centimeter afstand van de zijne.
Zonder een woord te zeggen onderwierp Jonathan hen aan zijn proef, een proef die nog nooit een meeuw doorstaan had. Hij draaide zijn vleugels en liet zijn snelheid teruglopen tot een enkele mijl boven zijn overtreksnelheid. De twee stralende vogels vertraagden hun vlucht tegelijk met hem, soepel, hun formatie gesloten houdend. Ze kenden het geheim van langzaam vliegen.
Hij vouwde zijn vleugels samen, maakte een rolbeweging en stortte zich in een duikvlucht, tot hij een snelheid bereikt had van driehonderd tachtig kilometer per uur. Zij doken naast hem, naar omlaag flitsend nog steeds in formatie, ronder een enkele hapering. Tenslotte voerde hij met die snelheid een langzame, verticale rol uit. Zij rolden naast hem, in formatie, glimlachend.
Hij won weer hoogte en zweeg een tijdje, voor hij iets zei.
"Goed dan," zei hij, "wie zijn jullie?"
"Wij zijn van jouw Vlucht, Jonathan. Wij zijn je broeders." De woorden klonken kalm en beslist. "We zijn gekomen om je hogerop te brengen, naar huis."
"Ik heb geen huis. Ik heb geen Vlucht. Ik ben een banneling. En we vliegen nu in de hoogste zone van de Grote Bergwind. Hoger dan een kleine honderd meter kan ik dit oude lijf niet meer krijgen."
“Dat kun je wel, Jonathan. Want je hebt het geleerd. Je hebt de ene leerschool voltooid, en het is tijd om aan een andere te beginnen."
Het licht, dat hij zijn hele leven in zich had voelen branden, scheen helderder dan ooit. Ze hadden gelijk. Hij, Jonathan Zeemeeuw, kon wel hoger vliegen, en het was tijd om naar huis te gaan.
Hij wierp nog één keer een lange blik op de hemel, op dat prachtige zilveren land waar hij zoveel had geleerd.
"Ik ben bereid," zei hij tenslotte.
En Jonathan Livingston Zeemeeuw steeg naar boven, samen met de twee witte sterrevogels, om te verdwijnen in de strakke donkere lucht.
Dus zo ziet de Hemel eruit, dacht hij en moest even glimlachen om zichzelf. Het was nauwelijks beleefd te noemen om de Hemel kritisch te gaan bekijken op het moment dat je er eindelijk binnenging.
Toen hij de Aarde verliet, hoog boven de wolken en nog steeds in gesloten formatie met de twee schitterende vogels, zag hij dat zijn lichaam even prachtig wit werd als dat van hen. Het was waar, hij was nog steeds dezelfde jonge Jonathan Zeemeeuw die hij achter zijn gouden ogen altijd was geweest, maar de uiterlijke vorm veranderde. Zijn nieuwe lichaam zag eruit als dat van een zeemeeuw, maar vloog veel beter dan het oude ooit had gedaan. Ja, zelfs met de helft van de inspanning zou ik nu tweemaal zo snel kunnen vliegen, dacht hij, tweemaal meer kunnen dan in mijn beste dagen op aarde!
Zijn veren glansden en schitterden, en zijn vleugels waren glad en blonken alsof ze van zilver waren. Hij begon ze in verrukking te leren kennen, en voelde de kracht die in deze nieuwe vleugels school.
Met vijfhonderd kilometer per uur voelde hij dat hij bijna zijn maximumsnelheid horizontaalvliegen had bereikt. Toen hij de vijfhonderd vijftig haalde, dacht hij dat dit de grootste snelheid was die hij kon halen, en het gaf hem tegelijkertijd een vaag gevoel van teleurstelling. Dus ook dit nieuwe lichaam was beperkt in zijn mogelijkheden, en hoewel het veel sneller kon vliegen dan het oude ooit had gedaan, was er dus toch weer een grens, en het zou grote moeite kosten die te doorbreken. Hij had gedacht dat er in de Hemel geen grenzen bestonden.
De wolken openden zich, zijn begeleiders wensten hem een goede vlucht, en verdwenen in het niets.
Hij vloog boven een zee, op een gebroken kustlijn af. Slechts een paar zeemeeuwen lieten zich drijven op de opstijgende warme luchtstroom boven de klippen. Heel ver weg in het noorden, bij de horizon, vlogen nog een paar anderen. Nieuwe uitzichten, nieuwe gedachten, nieuwe vragen. Waarom zo weinig meeuwen? De Hemel zou vol moeten zijn met meeuwen!
En waarom was hij plotseling zo moe? In de Hemel zou een meeuw toch nooit moe hoeven te zijn, of hoeven te slapen?
Waar had hij dat eigenlijk gehoord? De herinnering aan zijn leven op Aarde vervaagde. De Aarde was een plaats geweest, waar hij veel geleerd had, natuurlijk, maar veel wist hij er verder niet meer van - een vaag idee omtrent vechten, eten, en verbannen worden. De meeuwen bij de kust kwamen hem begroeten, geen van hen zei een woord. Hij voelde alleen maar dat hij welkom was, dat hij hier thuis hoorde. Het was een grote dag voor. hem geweest, een dag waarvan hij zich de ochtend niet eens meer kon herinneren.
Hij maakte een bocht om op het strand te landen, klapwiekte om even stil te staan in de lucht, en kwam met een zacht plofje neer in het zand. De andere meeuwen streken ook neer, maar geen van hen bewoog ook maar een veer. Ze lieten zich drijven op de wind, hun vleugels wijd uitgestrekt, en veranderden dan op een of andere manier iets aan de stand van hun vleugels, zodat ze tot stilstand kwamen op hetzelfde moment dat hun poten de grond raakten. Het was een prachtig staaltje van vluchtbeheersing, maar Jonathan was nu te moe om het te proberen. Staande op het strand, nog steeds zonder iets gezegd te hebben, viel hij in slaap.
De daaropvolgende dagen zag Jonathan in dat er hier nog evenveel te leren viel omtrent vliegen als in zijn vroegere leven. Maar er was een verschil. Hier waren meeuwen, die net zo dachten als hij. Het belangrijkste in hun leven vonden zij het streven naar perfectie in datgene, waar ze het meest van hielden - vliegen. Het waren allemaal prachtige vogels, en vele uren per dag waren ze bezig met oefenen, en deden ze proefvluchten om de fijnere knepen van de aeronautiek te leren kennen.
Gedurende een lange tijd dacht Jonathan niet meer aan de wereld waar hij vandaan kwam, waar de Vlucht woonde, de Vlucht die niet wilde inzien dat er meer bestond dan eten en vechten om eten. Maar toch dacht hij er zo nu en dan aan terug. Op een morgen kwam de herinnering weer terug, terwijl hij aan het oefenen was met zijn leraar, en ze zaten uit te rusten op het strand na een vlucht waarin ze snelle rolls met gevouwen vleugels beoefend hadden.
"Waar is iedereen, Simon?" vroeg hij zwijgend, vertrouwd als hij nu was met de gemakkelijke vorm van telepathie die deze meeuwen gebruikten in plaats van geschreeuw en gekrijs. "Waarom zijn er hier niet meer van ons? Daar waar ik vandaan kom waren er..."
"... duizenden en duizenden, ik weet het." Simon schudde zijn kop. "Ik kan maar één antwoord bedenken, Jonathan, en dat is dat je er toch wel één op de duizend bent. De meesten van ons hebben er veel langer over gedaan om hier te komen. Wij gingen van de ene wereld over in de andere, althans zo ging het ongeveer, en vergaten dan meteen waar we vandaan waren gekomen, en we bekommerden ons ook niet over ons einddoel, we leefden alleen op dat moment. Heb jij enig idee van het aantal levens dat we geleefd hebben, voordat we voor de eerste keer op de gedachte kwamen dat er meer is dan eten, of vechten, of de macht hebben in de Vlucht? Duizend levens, Jonnie, misschien wel tienduizend. En dan nog eens honderd levens om te leren inzien dat er zoiets bestaat als volmaaktheid, en nog eens honderd om te ontdekken dat het ons levensdoel is die volmaaktheid te bereiken en uit te dragen. Datzelfde geldt natuurlijk ook nu voor ons: we kiezen onze volgende wereld door dat wat we in deze wereld leren. Leer niets en de volgende is precies hetzelfde als deze, met alle begrenzingen en zware obstakels die overwonnen moeten worden. Hij strekte zijn vleugels uit en draaide zijn kop in de wind.
"Maar jij, Jonnie," zei hij, "jij hebt in één keer zoveel tegelijk geleerd, dat jij geen tienduizend levens hoefde door te maken om dit ene te bereiken." Het volgende ogenblik waren ze weer in de lucht, om te oefenen. Het maken van een rol in formatie was erg moeilijk, want tijdens de helft van de manoeuvre moest Jonathan ondersteboven denken, en de kromming van zijn vleugel precies in overeenstemming brengen met die van zijn leraar.
"We proberen het nog eens," zei Simon, en telkens weer: "We doen het nog eens." En toen, eindelijk: "Goed zo." En daarna begonnen ze aan een serie loopings. Op een avond stonden de meeuwen die niet bezig waren met nachtvliegen bij elkaar op het strand, en dachten na. Jonathan raapte al zijn moed bij elkaar en stapte naar de Oudste Meeuw, van wie men zei, dat hij spoedig naar de volgende wereld zou vertrekken.
"Tsjang..." zei hij, een beetje zenuwachtig.
De oude zeemeeuw keek hem vriendelijk aan. "Ja, mijn zoon?" In plaats van zwakker te worden van ouderdom, was de Oudste er juist krachtiger door geworden; hij had meer uithoudingsvermogen dan enige andere meeuw in deze Vlucht, en hij kende technieken waar de anderen nog nauwelijks aan konden tippen.
"Tsjang, dit is de Hemel helemaal niet, hè?"
De Oudste glimlachte in het maanlicht. "Al weer iets geleerd, Jonathan Zeemeeuw," zei hij.
"En wat gebeurt er dan verder? Waar gaan we heen? Is er dan geen Hemel?"
"Nee Jonathan, die is er niet. De Hemel is geen plaats, en geen tijd. De Hemel is: volmaakt zijn." Hij zweeg even. "Jij vliegt heel snel, nietwaar?"
"Ik... ik hou wel van snelheid," zei Jonathan verlegen, toch trots dat de Oudste op hem gelet had.
"Je zult in de buurt van de Hemel komen, Jonathan, op het moment dat je de volmaakte snelheid bereikt hebt. En dat is niet tweeduizend per uur, of een miljoen, of zo snel als het licht. Want ieder getal betekent een grens, en volmaaktheid heeft geen grenzen. De volmaakte snelheid, mijn zoon, dat is er zijn."
En zonder waarschuwing verdween Tsjang en op precies hetzelfde moment stond hij vijftien meter verder, bij het water. Toen verdween hij weer en stond binnen een duizendste van een seconde naast Jonathan. "Een aardigheidje," zei hij. Het duizelde Jonathan. Hij vergat zijn vragen over de Hemel. "Hoe doet u dat? Hoe is dat? Hoever kunt u gaan?"
"Je kunt naar iedere plaats en naar iedere tijd die je wilt," zei de Oudste. "Ik ben overal geweest, op alle plaatsen en in alle tijden die ik maar kon bedenken." Hij staarde naar de zee. "Vreemd.
Meeuwen die op volmaaktheid neerzien, omdat ze alleen maar vooruit willen, gaan nergens heen, langzaam maar zeker. En als je vooruitgang opoffert voor volmaaktheid, dan kom je overal, ogenblikkelijk. Denk eraan, Jonathan, de Hemel is geen plaats, geen tijd, want plaats en tijd betekenen niets, helemaal niets. De Hemel..."
"Kunt u me leren zo te vliegen?" vroeg Jonathan Zeemeeuw, trillend van verlangen om weer iets nieuws en onbekends te ontdekken.
"Natuurlijk, als je dat wilt.'.'
"Dat wil ik. Wanneer kunnen we dan beginnen?"
"Nu meteen, waarom niet?"
"Ik wil zo leren vliegen," zei Jonathan, en een vreemd licht gloeide in zijn ogen, "vertel me wat ik moet doen."
Tsjang sprak langzaam en keek de jongere meeuw strak en oplettend aan. "Om zo snel te kunnen vliegen als een gedachte," zei hij, "moet je beginnen met te denken dat je er al bent."
Volgens Tsjang moest Jonathan zichzelf niet langer zien als gevangen in een beperkt lichaam, dat een vlucht had van zestig centimeter en een aantal mogelijkheden dat van tevoren vaststond. Hij moest weten dat zijn werkelijke gedaante overal kon zijn, voorbij de grenzen van tijd en ruimte, volmaakt als een ongeschreven getal.
Jonathan probeerde het fanatiek, dag na dag, van voor zonsopgang tot na middernacht. En in weerwil van al zijn moeite kwam hij geen veerbreed van zijn plaats.
"Denk niet aan geloof!" zei Tsjang telkens weer. "Je had geen geloof nodig om te kunnen vliegen, je hoefde alleen maar te begrijpen wat vliegen was. Dit is precies hetzelfde. Probeer het nog eens."
En toen, op een dag, toen Jonathan op het strand stond, zijn ogen sloot en zich concentreerde, wist hij plotseling wat Tsjang bedoeld had. "Natuurlijk, zo is het! Ik ben een volmaakte meeuw, ik heb onbeperkte mogelijkheden!" Hij voelde een heftige schok van vreugde door zich heen gaan.
"Mooi zo!" zei Tsjang triomfantelijk.
Jonathan deed zijn ogen open. Hij stond samen met de Oudste op een totaal ander strand - bomen hingen over het water, gele tweelingzonnen draaiden boven hun hoofd.
"Je begint het door te krijgen," zei Tsjang, "maar je moet het alleen nog een beetje leren beheersen..."
Schijnbaar niet onder de indruk van de vreemde omgeving haalde de Oudste zijn schouders op. "Kennelijk op een of andere planeet met een groene hemel en een dubbelster als zon." Jonathan gaf een kreet van verrukking, het eerste geluid dat hij maakte sinds hij de Aarde verlaten had. "HET GAAT!"
"Natuurlijk gaat het," zei Tsjang. "Het gaat altijd, als je maar weet wat je doet. En nu wat betreft die beheersing..."
Toen ze terugkwamen was het al donker. De andere meeuwen keken Jonathan na met jaloerse blikken, want ze hadden hem als bij toverslag zien verdwijnen van de plaats waar hij zolang gezeten had.
Hij werd van alle kanten gefeliciteerd maar hij protesteerde direct. "Ik ben juist de nieuweling hier! Ik sta nog maar aan het begin van alles! Ik ben het, die van jullie moet leren!"
"Dat weet ik nog zo net niet, Jonnie," zei Simon, die naast hem stond. "Jij bent minder bang om iets te leren dan welke meeuw ook, die ik in tienduizend jaar gezien heb." De Vlucht zweeg, en Jonathan dook verlegen in elkaar. "Als je wilt kunnen we het nu met de tijd gaan proberen," zei Tsjang, "zodat je in het verleden en in de toekomst kunt vliegen. En dan pas zul je in staat zijn om te beginnen aan het moeilijkste, het machtigste en het mooiste dat er is. Je zult nog hoger kunnen stijgen, en dan zul je iets beginnen te begrijpen van de betekenis van genegenheid en liefde."
Een maand ging voorbij, of iets dat ongeveer zo lang scheen te duren, en Jonathan leerde verschrikkelijk veel. Hij had altijd al vlug geleerd door gewoon veel te oefenen, maar nu, als de persoonlijke leerling van de Oudste zelf, scheen hij nieuwe denkbeelden op te nemen als een gestroomlijnde, gevleugelde computer.
Maar toen kwam de dag dat Tsjang verdween. Hij had zachtjes met de anderen zitten praten, en ze nog eens op het hart gedrukt om toch vooral door te blijven gaan met leren, en te blijven streven naar meer begrip en meer kennis omtrent het volmaakte, onzichtbare grondbeginsel van alle leven.
Toen, terwijl hij sprak, werden zijn veren witter en witter, totdat ze zo stralend helder werden dat geen meeuw meer naar ze kon kijken.
"Jonathan," zei hij en dat waren zijn laatste woorden, "blijf het proberen... de liefde." Toen ze weer konden zien, was Tsjang verdwenen.
Naarmate de tijd vorderde merkte Jonathan dat hij steeds vaker terugdacht aan de Aarde, waar hij vandaan gekomen was. Als hij daar maar een tiende, een honderdste geweten had van alles wat hij nu wist - wat zou het leven daar dan veel en veel meer betekend hebben!
Hij stond op het zand na te denken, en vroeg zich af of er daar misschien weer een meeuw zou zijn, die zich vrij probeerde te vechten, zijn beperkingen probeerde te overwinnen, die inzag dat vliegen meer kon zijn dan alleen maar een manier om broodkruimels te pikken van een roeiboot. Misschien was er zelfs wel een meeuw verbannen, omdat hij het gewaagd had om bij de Vlucht voor zijn mening uit te komen. En hoe meer Jonathan zijn gevoel voor mededogen oefende, hoe meer hij begon te begrijpen van de ware aard van de liefde, hoe meer hij er naar begon te verlangen om terug te gaan naar de Aarde. Want ondanks zijn eenzame verleden was Jonathan Zeemeeuw een geboren leraar, en zijn manier van liefhebben bestond in het verlangen om iets van de waarheid die hij had leren kennen te geven aan een meeuw die alleen maar een kansje wilde hebben om iets van de waarheid te mogen zien.
Simon, nu ook geoefend in gedachtesnel vliegen, en die hielp om het de anderen te leren, was nogal sceptisch.
"Jon, je bent zelf een banneling geweest. Waarom zouden die meeuwen uit je verleden nu opeens wel naar je luisteren, als je terugging naar toen? Je kent het spreekwoord: De meeuw die het hoogst vliegt, kijkt het verst. De meeuwen waar je toen tussen zat, staan op de grond, krijsend en vechtend met elkaar. Ze zijn nog duizenden mijlen van de hemel af - en jij zegt dat je ze die hemel wilt laten zien van af de grond? Jon, ze kunnen niet eens hun eigen vleugeltips zien! Blijf hier. Help de nieuwe meeuwen hier, die zijn tenminste hoog genoeg gekomen om te kunnen begrijpen wat je ze te vertellen hebt." Hij zweeg even, en ging toen verder: "Stel je voor dat Tsjang teruggegaan was naar zijn oude wereld? Waar was jij dan geweest?"
Dat laatste was de hoofdzaak. Simon had gelijk. De meeuw die het hoogst vliegt, kijkt het verst.
Jonathan bleef, en gaf de nieuwelingen les, die allemaal erg intelligent waren en snel met leren. Maar het oude gevoel kwam weer terug, hij kon er niets aan doen, maar hij moest voortdurend denken aan de mogelijkheid dat er misschien één of twee meeuwen waren op de Aarde, die ook zouden kunnen leren. Hoeveel verder zou hij zelf nu geweest zijn, als Tsjang bij hem gekomen was op de dag dat hij verbannen werd!
"Simon, ik moet teruggaan," zei hij tenslotte. "Je leerlingen doen het goed. Zij helpen je wel met de nieuwkomers."
Simon zuchtte maar hij maakte geen tegenwerpingen. "Ik zal je missen, Jonathan," zei hij.
"Simon, schaam je!" zei Jonathan verwijtend. "Doe niet zo dwaas! Waarin proberen we ons iedere dag te oefenen? Als onze vriendschap afhankelijk is van tijd en ruimte, dan hebben we door dingen als tijd en ruimte te overwinnen onze vriendschap vernietigd! Maar tijd overwinnen betekent dat er niets is dan Nu, en ruimte overwinnen betekent dat er niets is dan Hier. En denk je niet dat we elkaar ergens tussen Hier en Nu zo nu en dan tegen zullen komen?"
Simon Zeemeeuw moest ondanks zichzelf toch lachen. "Jij gekke vogel," zei hij vriendelijk,
"als iemand ter wereld in staat is om een ander die op de grond zit duidelijk te maken dat hij duizenden mijlen omhoog kan kijken, dan is het Jonathan Livingston Zeemeeuw." Hij staarde naar het zand. "Vaarwel, Jonathan."
"Vaarwel, Simon. We zien elkaar terug." En Jonathan haalde zich het beeld voor de geest van de grote Vlucht, ergens aan de kust van een andere tijd, en met geoefend gemak wist hij dat hij niet bestond uit vlees en veren, maar dat hij het volmaakte ideaal was van vrijheid en snelheid, en geen enkele beperking kende.
Frederik Wieger Zeemeeuw was nog maar heel jong, maar toch wist hij al dat er nooit eerder een meeuw zo hardvochtig behandeld was door een Vlucht, en nog nooit zo onrechtvaardig.
"Het kan me niet schelen wat zij zeggen," dacht hij verbeten, en staarde door zijn tranen heen voor zich uit, terwijl hij verder vloog naar het Grijze Klif. "Vliegen is zoveel meer dan alleen maar wat heen en weer fladderen! Dat doet een... een... zelfs een mug kan dat! Eén kleine snelle rol om de Oudste heen, alleen maar als grapje, en ik ben een banneling! Zijn ze dan blind! Zien ze dan niets? Begrijpen ze dan niet hoe heerlijk het zou zijn als we echt leerden vliegen?
Nee, het kan me niet schelen wat ze zeggen. Ik zal ze laten zien wat vliegen is! Dan zal ik vogelvrij zijn, als ze dat zo graag willen. Ze zullen het merken. En ze zullen er spijt van krijgen..."
De stem kwam van binnen uit zijn eigen hoofd, en ofschoon hij heel vriendelijk klonk, schrok Frederik er zo van, dat hij uit balans raakte en zigzagde in de lucht.
"Wees niet hard tegen ze, Frederik Zeemeeuw. Door jou uit te stoten hebben de andere meeuwen alleen zichzelf pijn gedaan, en eens zullen ze dat beseffen, en eens zullen ze je begrijpen. Vergeef hen, en help hen om te leren."
Op een centimeter afstand van zijn rechtervleugel vloog de mooiste en witste meeuw die hij ooit gezien had, zonder enige inspanning voortglijdend, zonder maar een veer te bewegen, en dat op een snelheid die dicht bij Frederiks maximum lag.
Gedurende een ogenblik wist de jonge vogel niet meer wat hij moest doen. "Wat is dit? Ben ik gek geworden? Ben ik dood? Wat is er met me?"
Zacht en kalm klonk weer de stem binnen in hem, en stelde hem een vraag, "Frederik Wieger Zeemeeuw, wil je vliegen?"
"JA, IK WIL VLIEGEN!"
"Frederik Wieger Zeemeeuw, wil je werkelijk zo graag leren vliegen dat je de Vlucht wilt vergeven, en later als je geleerd hebt, wil je dan teruggaan en de anderen helpen om het te leren?"
Het was onmogelijk te liegen tegen dit prachtige oprechte schepsel, hoe trots of gekwetst Frederik ook was.
"Ja, dat beloof ik," zei hij zachtjes.
"Goed Freek," zei de witte meeuw, heel zacht en vriendelijk,
"laten we dan beginnen met de horizontale vlucht..."
Jonathan cirkelde langzaam rond boven het Grijze Klif, en keek toe. Deze jonge wildebras, Frederik Zeemeeuw, was bijna een volmaakte leerling. Hij was sterk en licht, en snel in de lucht, maar wat veel en veel belangrijker was, hij werd gedreven door de vurige wens te leren vliegen.
Op dit moment was hij bezig, als een vage grijze flits schoot hij omhoog uit een duikvlucht, vlak langs zijn leermeester, met een snelheid van driehonderd kilometer per uur. Dan begon hij direct aan een nieuwe poging om een langzame zestienpunts rolvlucht te maken en telde de punten hardop af.
"... acht... negen... tien... Jonathan - ik-verlies-m'n-snelheid-weer... elf... ik-wil-het-zokunnen-als-jij... twaalf... maar verdomme-het-lukt-niet... dertien... die-laatste-drie-punten
zon
der... veertien.. .aaaaaakk!"
Frederik sloeg weer over de kop aan het einde, en het kwam in zijn woede en teleurstelling over zijn falen des te erger aan. Hij tuimelde rond en klapte woest in een vrille, en toen hij zich hijgend herstelde was hij al driehonderd meter lager dan zijn meester.
"Je verprutst je tijd met mij, Jonathan! Ik ben te stom! Ik kan het niet! Ik probeer het telkens, en het gaat niet!"
Jonathan keek op hem neer en knikte.
"Je krijgt het inderdaad nooit voor elkaar als je telkens zo hard optrekt in het begin. Frederik, je verloor tachtig kilometer snelheid! Het moet geleidelijk gaan! Krachtig, maar geleidelijk, begrepen ?"
Hij kwam naast de jonge meeuw vliegen. "Laten we het samen proberen, in formatie. En let op het begin. Het moet niet geforceerd gaan."
.
Drie maanden later had Jonathan zes andere leerlingen, allemaal verbannen uit de Groep, en nog nieuwsgierig naar dit vreemde nieuwe denkbeeld, vliegen om de vreugde van het vliegen zelf.
Toch was het nog steeds eenvoudiger voor ze om de hogeschooltechnieken te oefenen, dan om de bedoeling erachter te begrijpen.
"Ieder van ons is in wezen een afspiegeling van de Grote Meeuw" zei Jonathan telkens, wanneer ze 's avonds uitrustten op het strand, "we zijn vrij, onbegrensd vrij. Precisievliegen brengt ons een stap dichter bij onze werkelijke natuur. Alles was ons beperkingen oplegt moeten we overwinnen. Daarvoor dienen al deze oefeningen in snel vliegen, langzaam vliegen, al die luchtacrobatiek.. . "
... en telkens vielen zijn leerlingen dan in slaap, uitgeput als ze waren door een dag oefenvluchten maken. Ze hielden van die oefeningen, vanwege de snelheid en de spanning, en hun toenemende leergierigheid na iedere les. Maar niet één van hen, zelfs Frederik Wieger niet, kwam op het idee dat de vlucht van gedachten even werkelijk kon zijn als de vlucht van de wind of van een vogel.
"Je hele lichaam, van vleugeltip tot vleugeltip," zei Jonathan dan bij andere gelegenheden,
"is niet meer dan je denken zelf, in een zichtbare vorm. Verbreek de ketenen van je gedachten, en je verbreekt ook de ketenen van je lichaam... Maar hoe hij het ook zei, het klonk als plezierige fantasie, en de jongeren hadden nu eenmaal slaap nodig. Er was nog maar een maand voorbijgegaan, toen Jonathan zei, dat het tijd was om terug te gaan naar de Vlucht.
"We zijn nog niet klaar!" zei Herman Calvijn Zeemeeuw, "we zijn daar niet welkom! We zijn Bannelingen! We kunnen onszelf toch niet dwingen ergens heen te gaan, waar ze ons niet meer moeten ?"
"We zijn vrij om te gaan waar we willen en te zijn wat we zijn," antwoordde Jonathan, en hij steeg op van het zand en vloog naar het oosten naar de woongebieden van de Vlucht. Er was een korte verwarring onder zijn leerlingen, want de Wet van de Vlucht zegt dat een Banneling nooit terugkeert en de Wet was in geen duizend jaar overtreden. De Wet zei dat ze moesten blijven, Jonathan zei dat ze moesten gaan; en nu was hij al een paar kilometer ver weg, boven zee. Als ze nog langer zouden wachten, dan kwam hij alleen aan bij een vijandig gezinde Vlucht.
"We hoeven tenslotte toch niet te gehoorzamen aan de Wet, als we niet langer tot de Vlucht behoren, nietwaar?" zei Frederik nogal zelfbewust. "En afgezien daarvan, als het vechten wordt zijn we daar een stuk nodiger dan hier."
En zo vlogen ze die morgen naar het oosten, een dubbele ruitvormige formatie van acht meeuwen, hun vleugeltips overlapten elkaar bijna. Ze vlogen over het Vergaderstrand van de Vlucht met bijna driehonderd per uur, Jonathan voorop, Frederik soepel aan zijn rechterzijde en Herman Calvijn dapper voortploeterend aan zijn linker. Toen maakte de hele formatie een langzame rol naar rechts, alsof het één gl'Ote vogel was, een langzame spiraalvlucht naar beneden, recht tegen de gierende wind in.
Het gekrijs en gekakel van alledag in de Vlucht verstomde alsof het werd afgesneden door een reusachtig mes, en achtduizend meeuwenogen keken zonder te knipperen toe. Eén voor één trokken de acht meeuwen scherp op, maakten een looping, en stonden vlak boven de grond stil in de lucht, om zich met een plofje neer te laten komen in het zand. En alsof dit iets was dat iedere dag voorkwam ging Jonathan daarna zijn kritiek geven op de vlucht.
"Om te beginnen,", zei hij met een wrang glimlachje, "waren jullie allemaal een beetje laat met formeren, in het begin..."
Als een bliksemstraal flitste het door de Groep. Die vogels zijn Bannelingen! En ze zijn teruggekomen! En dat... dat kan niet! Frederiks voorspellingen over een gevecht kwamen niet uit door de verwarring in de Vlucht.
"Goed, ze zijn Bannelingen," zeiden een paar van de jongere meeuwen, "maar waar hebben ze dan zo geweldig leren vliegen?"
Het duurde bijna een uur voordat het Woord van de Oudste doorgegeven was aan allen: besteed geen aandacht aan ze. De meeuw die met een Banneling spreekt, is zelf een Banneling. De meeuw die naar een Banneling kijkt, overtreedt de Wet van de Vlucht. Grijsgevederde ruggen werden vanaf dat moment naar Jonathan toegekeerd, maar hij scheen het niet op te merken! Hij begon zijn lessen te geven, vlak boven het Vergaderstrand, en voor de eerste keer begon hij uit zijn leerlingen te halen wat er in zat.
"Maarten Meeuw!" schreeuwde hij door de lucht. "Je zegt dat je zo langzaam mogelijk kunt vliegen. Daar weet je niets van, tenzij je het bewijst! VLIEG!" En de stille kleine Maarten Willem Zeemeeuw, doodsbenauwd om een figuur te slaan tegenover zijn leermeester, verbaasde zichzelf door bijna stil te staan, en toch nog in de lucht te blijven, als een meester op de lage snelheid. Het minste zuchtje wind wist hij te gebruiken om zonder een enkele vleugelslag omhoog te zweven van het strand naar de wolken, en weer omlaag.
En zo vloog Charles-Roland Meeuw met de Grote Bergwind mee omhoog, tot een hoogte van achtduizend meter, en kwam weer terug, blauw van de koude ijle lucht, maar verbaasd en gelukkig, vastbesloten om morgen nog hoger te gaan.
Frederik Zeemeeuw, die meer van luchtacrobatiek hield dan wie ook, slaagde erin zijn zestienpunts rol foutloos te maken, en een dag later sloeg hij er nog driemaal een rad achteraan, en zijn vleugels kaatsten flitsend het zonlicht terug naar het strand, vanwaar meer dan één paar ogen hem heimelijk gadesloeg.
En voortdurend was Jonathan aan de zijde van ieder van zijn leerlingen, voorbeelden gevend, uitleggend, overtuigend, de weg wijzend. Hij vloog met ze door nacht en wolken en stormweer, zuiver terwille van de sport, terwijl de Vlucht mistroostig bijeengekropen zat op de grond.
Na afloop van het vliegen rustten de leerlingen uit in het zand en ditmaal luisterden ze beter naar wat Jonathan zei. Hij had soms wel vreemde ideeën, die ze niet konden volgen, maar sommige begrepen ze wel heel goed.
Langzamerhand, gedurende de nacht, vormde zich om de kring van leerlingen een tweede kring - van nieuwsgierige meeuwen, die in de duisternis zaten te luisteren, urenlang, zonder iets te willen zien en zonder zelf gezien te willen worden, en tegen de morgen waren ze verdwenen.
Een maand na de Terugkeer doorbrak de eerste meeuw uit de Vlucht de cirkel, en vroeg om te mogen leren vliegen. Door dat te doen werd Diederik Laurens Meeuw een veroordeelde, gebrandmerkte Banneling; en de achtste van Jonathans leerlingen. De nacht daarop kwam Pieter Mijndert Meeuw uit de Vlucht waggelend aanlopen, zijn linkervleugel sleepte over het zand en hij zakte in elkaar voor Jonathans voeten. "Help me," stamelde hij zachtjes, alsof hij stervende was. "Er is niets ter wereld wat ik liever wil dan vliegen."
"Kom dan," zei Jonathan. "Stijg op, dan beginnen we." "Je begrijpt het niet. Mijn vleugel. Ik kan mijn vleugel niet bewegen."
"Mijndert Meeuw, je bent vrij om jezelf te zijn, hier en nu, werkelijk jezelf, en niets kan je dat beletten. Dat is de Wet van de Grote Meeuw, de Wet die Bestaat."
"Je zegt dat ik kan vliegen?" "Ik zeg dat je het kunt." En in een wip spreidde Pieter Mijndert Meeuw zijn vleugels uit en vloog zonder enige moeite op, de donkere hemel in. De Vlucht werd gewekt door zijn kreet, zo hard hij kon schreeuwde hij het uit, van tweehonderd meter hoogte af: "Ik kan vliegen! Luister! IK KAN VLIEGEN!'
Bij zonsopgang stonden er bijna duizend vogels buiten de kring van leerlingen, en keken nieuwsgierig naar Mijndert. Het kon ze niets schelen of ze nu gezien werden of niet, en ze luisterden, en probeerden Jonathan te begrijpen.
Hij zei heel eenvoudige dingen - dat een meeuw het recht heeft om te vliegen, dat vrijheid zijn enige ware aard is, en dat alles wat die vrijheid belemmert opzij moeten worden gezet, of het nu een ritueel is, of een vorm van bijgeloof, of welke begrenzing dan ook.
"Opzij zetten," riep een stem uit de menigte, "zelfs als het de Wet van de Vlucht is?"
"De enige ware wet is die, welke naar de vrijheid leidt," zei Jonathan, "er is geen andere."
"Hoe kun je van ons verwachten dat we net w vliegen als jij!" riep een andere stem. "Jij bent uitzonderlijk, jij hebt een gave, je bent goddelijk, je staat boven andere vogels."
"Kijk naar Frederik! Naar Laurens! Naar Charles-Roland! Zijn zij ook uitzonderlijk, hebben ze een gave, zijn ze goddelijk? Niet meer dan jullie, niet meer dan ik. Het enige verschil, werkelijk het enige, is dat zij begonnen zijn te begrijpen wat ze werkelijk zijn en dat ze dat in praktijk zijn gaan brengen."
Zijn leerlingen, Frederik uitgezonderd, schoven onrustig door elkaar heen. Ze hadden zich niet gerealiseerd dat dit het was, wat ze aan het doen waren. De menigte werd iedere dag groter, steeds kwamen er meer om vragen te stellen, om te bejubelen, om uit te schelden.
"Ze zeggen in de Vlucht dat ze, wanneer je niet de Zoon van de Grote Meeuw zelf bent, je tijd duizend jaar vooruit moet zijn," zei Frederik op een morgen na de snelheidsoefeningen tegen Jonathan.
Jonathan slaakte een zucht. Dat is het resultaat van verkeerd begrepen worden, dacht hij. Of ze noemen je een duivel, of ze noemen je god. "Wat denk je, Freek? Zijn we onze tijd vooruit?"
Een lange stilte. "Tja, dit soort vliegen is er altijd geweest, en iedereen die dat maar wilde ontdekken, kon het leren; dat heeft met de tijd niets te maken. We zijn misschien de mode vooruit. Verder dan de manier waarop de meeste meeuwen vliegen."
"Dat is al wat," zei Jonathan, en maakte een rol opzij om een paar ogenblikken ondersteboven te vliegen, "dat klinkt al heel wat beter dan je tijd vooruit zijn." Een week later gebeurde het. Frederik demonstreerde de grondslagen van snelvliegen voor een klas nieuwe leerlingen. Hij trok net op uit een duikvlucht vanaf tweeduizend meter, en schoot als een lange grijze streep vlak over het strand, toen een jonge meeuw op zijn eerste vlucht pal in zijn weg vloog, om zijn moeder roepend. Hij had geen tiende seconde om het jong te ontwijken, en Frederik sloeg een haak naar links, en botste met iets meer dan vierhonderd kilometer per uur tegen een blok graniet. Het was voor hem alsof de rots een keiharde deur was naar een andere wereld. Een ontploffing van angst, van duisternis, toen hij de steen raakte, en toen zweefde hij door een vreemde, huiveringwekkend vreemde hemel, hij vergat, hij herinnerde zich, hij vergat; hij was bang en bedroefd en hij had spijt, ontzettende spijt.
De stem binnen in hem klonk net zo als op die eerste dag, toen hij Jonathan Livingston Zeemeeuw had ontmoet.
"De kunst is, Frederik, om te proberen je beperkingen één voor één te overwinnen, je moet geduldig zijn. Dwars door een rots heen vliegen staat pas later op het programma."
"Jonathan!"
"Ook bekend als de Zoon van de Grote Meeuw," zei zijn leermeester droogjes.
"Wat doe je hier? De rots! Ik was... ben ik dan niet... dood?"
"Toe nou, Freek. Denk na. Aangezien je nu tegen me praat ben je kennelijk niet dood, dat is toch duidelijk. Wat jij gedaan hebt, was je bewustzijnsniveau nogal plotseling veranderen. De keus is nu aan jou. Je kunt hier blijven en doorgaan met leren - overigens ben je nu een stuk verder dan in de wereld die je net verlaten hebt - of je kunt teruggaan en verder werken met de Vlucht. De Oudsten hoopten dat er een of andere ramp zou gebeuren, maar nu zijn ze wel wat verbaasd dat je ze zo vlug hun zin gegeven hebt."
"Natuurlijk wil ik terug naar de Vlucht. Ik was nauwelijks begonnen met een nieuwe klas!",
"Heel goed, Frederik. Weet je nog wat ik gezegd heb? Dat iemands lichaam niets anders is dan zijn wezen zelf?"
Frederik schudde zijn kop, rekte zijn vleugels uit en opende zijn ogen aan de voet van de rots, midden in de hele Vlucht. Toen hij zich voor het eerst bewoog ging er een geweldig gekrijs en geschreeuw op in de menigte.
"Hij leeft! Hij die dood was, leeft!"
"Hij raakte hem aan met zijn vleugel! Hij heeft hem tot leven gewekt! De Zoon van de Grote Meeuw!"
"Nee! Hij ontkent het! Hij is een duivel! DUIVEL! Hij komt onze Vlucht te gronde richten!"
Vierduizend meeuwen telde de Vlucht, allemaal doodsbang van wat ze hadden zien gebeuren, en het geschreeuw van DUIVEL! groeide aan als een orkaan. Ogen staarden fel, een massa scherpe snavels sloten de twee meeuwen in, klaar om ze te vernietigen.
"Je zou zeker liever willen dat we ergens anders heen gingen, nietwaar?" vroeg Jonathan.
"Ik zou er inderdaad geen enkel bezwaar tegen hebben..." Op hetzelfde moment stonden ze samen een kilometer verderop, en de flitsende snavels van hun aanvallers klapten dicht in het niets.
"Waarom toch," peinsde Jonathan, "waarom is het zo ontzettend moeilijk om een vogel ervan te overtuigen dat hij een vrij schepsel is, en hij zichzelf kan waarmaken als hij er moeite voor wil doen? Waarom moet dat altijd zo veel moeite kosten?"
Frederik stond nog steeds met zijn ogen te knipperen, verbaasd door de snelle verplaatsing. "Hoe heb je dat gedaan? Hoe zijn we hier terechtgekomen?"
"Je zei toch dat je ergens anders heen wilde?" "Ja! Maar hoe heb je..."
"Zoals alles, Freek. Door een beetje oefening."
De volgende morgen was de Vlucht die dolzinnige aanval al weer vergeten, maar Frederik no.; niet. "Jonathan, weet je nog wat je lang geleden gezegd hebt over de Vlucht, en dat je voldoende van ze moest houden om terug te gaan en ze te helpen leren?"
"Jazeker. "
"Ik begrijp niet hoe je van die kluit vogels kunt houden als ze net geprobeerd hebben je te doden."
,,0 Freek, natuurlijk hou je daar niet van. Je houdt immers niet van haat, van geweld. Je moet leren de echte meeuw te zien in al de anderen, de goede. Je moet ze helpen om dat in zichzelf te leren zien. Dat bedoelde ik met liefde. 't Is erg leuk, als je het eenmaal doorhebt."
"Ik herinner me bijvoorbeeld een woedende jonge vogel, Frederik Wieger Zeemeeuw heette hij. Net verbannen, klaar om met de Vlucht te vechten op leven en dood, op weg om zijn eigen bittere hel te gaan opbouwen op het Grijze Klif. En kijk eens, vandaag zien we hem hier zijn eigen hemel opbouwen, en bovendien nog de hele Vlucht in die richting te leiden." Frederik keek zijn leermeester aan, en er was even paniek in zijn ogen. "Ik leiden? Hoezo; wat bedoel je met leiden? Jij bent hier de meester, we kunnen je niet missen!"
,,0 nee? Geloof je dan niet dat er misschien nog wel meer Vluchten zijn, met nog wel meer Frederiken, en dat die me misschien wel harder nodig hebben op weg naar het licht?"
"Ik? Jon, ik ben maar een gewone zeemeeuw, en jij..."
"... de enige Zoon van de Grote Meeuw, zeker?" Jonathan zuchtte en staarde naar de zee. "Je hebt me niet meer nodig. Je moet verder gaan met jezelf te ontdekken, iedere dag weer, tot je de enige echte Frederik Zeemeeuw vindt. Hij is je leraar. Hem moet je begrijpen, van hem moet je leren." Een ogenblik later zweefde Jonathans lichaam in de lucht, werd wazig, en begon doorzichtig te worden. "Laat ze geen gekke dingen over me gaan vertellen, of een god van me maken. O.K., Freek? Ik ben een zeemeeuw. Hoogstens hou ik een beetje meer van vliegen…….
"
"JONATHAN!"
"Arme Freek. Geloof niet wat je ogen je vertellen. Alles wat je ziet is begrensd. Leer met je gevoel kijken, ontdek wat je eigenlijk allang weet, en ook jij zult leren vliegen."
Even lichtte Jonathans lichaam hel op, toen was hij verdwenen. Na een poos hees Frederik zichzelf de lucht in en ontmoette een kersverse groep leerlingen, die popelden om hun eerste les te krijgen. "Om te beginnen," zei hij, "moet je goed begrijpen dat een zeemeeuw in wezen onbegrensd is, vrij, het evenbeeld van de Grote Meeuwen dat je hele lichaam, van vleugeltip tot vleugeltip, niets anders is dan je wezen zelf."
De jonge meeuwen keken hem verward aan. Nou nou, dachten ze, dat klinkt niet erg als het begin van een vliegles.
Frederik slaakte een zucht en begon opnieuw. "Hm... Eh... juist ja," zei hij, en bekeek ze kritisch, "laten we dus beginnen met de horizontale vlucht." En terwijl hij dat zei, begreep hij plotseling dat zijn vriend niet goddelijker was geweest dan Frederik zelf.
Geen beperkingen, Jonathan? dacht hij. Goed, maar de tijd is niet ver meer dat ik zelf maar uit het niets verschijn aan jouw strand, om je een paar dingen te leren omtrent vliegen!
En ofschoon hij er dit keer tamelijk streng probeerde uit te zien voor zijn leerlingen, zag hij ze één ogenblik allemaal zoals ze werkelijk waren, en hij vond het niet alleen maar prettig wat hij zag, hij hield er ook van. Geen beperkingen, Jonathan? dacht hij, en hij glimlachte. Zijn strijd om te leren was begonnen.