The Project Gutenberg EBook of Aan de Zuidpool, by Roald Amundsen
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.net
Title: Aan de Zuidpool
From "De Aarde en haar volken," Jaargang 1913
Author: Roald Amundsen
Release Date: December 6, 2004 [EBook #14269]
Language: Dutch
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK AAN DE ZUIDPOOL ***
Produced by Jeroen Hellingman and the PG Distributed Proofreaders Team
Aan de Zuidpool
Roald Amundsen's verhaal.
Een frissche bries in de zone van de Westenwinden.
I.
Van Noorwegen naar de Groote Barrière. Mijn programma.—De toebereidselen aan boord van de Fram.—Proeftochten.—Zielkundige waarnemingen over de honden.—Oponthoud op Madera.—Ik onthul mijn metgezellen de bestemming van het schip.—De streek van de westenwinden.—Naar Kerguelen.—Het Antarctisch ijs.—Kerstmis 1910 in het gezicht van de Groote Barrière.
Al vele jaren lang dacht ik over een expeditie naar de Noordelijke IJszee. Met de Fram wilde ik een nieuwen tocht ondernemen door de IJszee, namelijk door in het ijs af te drijven naar de pool, beginnend bij de Behringstraat. Mijn doel was het onderzoek van het groote, witte veld, dat, nog ondoorzocht, het grootste deel bedekt van de ijsmuts van de pool, en aldus het werk van Nansen te voltooien. De toebereidselen waren reeds ver gevorderd, zelfs was de datum van het vertrek vastgesteld in het begin van 1910, toen plotseling zich het nieuws verspreidde van de aankomst van Peary aan de Noordpool. Dadelijk begreep ik, dat de toekomst van mijn plan in gevaar verkeerde. Alleen een snelle beslissing kon nog redding brengen, en dus besloot ik terstond van plan te veranderen en mij naar het Zuiden te wenden.
Ik had wel is waar aangekondigd, dat mijn expeditie een uitsluitend wetenschappelijk karakter zou dragen en er geen prijs op zou stellen een record te slaan; terwijl bovendien degenen, die ingeschreven hadden voor den tocht, mij hun giften enkel geschonken hadden met het oog op een programma, dat op de Noordelijke IJszee betrekking had. Maar gezien het nieuwe feit, dat zich had voorgedaan, en de geringe kans, dat ik mijn oorspronkelijk plan zou kunnen uitvoeren, oordeelde ik, dat ik, zonder tegenover de gevers onoprecht te handelen, een onderneming mocht wagen die, in geval van welslagen, alles weer in orde zou brengen.
Met een volkomen gerust geweten besloot ik dus, de uitvoering van mijn oorspronkelijk plan uit te stellen één of twee jaar, om in dien tusschentijd te trachten, de gelden bijeen te brengen die mij nog ontbraken. De Noordpool was bereikt; het belangrijkste van de problemen van de IJszee in de oogen van het groote publiek was opgelost. Om de belangstelling Bladzijde 106van de groote menigte gaande te maken ten gunste van mijn reis naar het Noorden, bleef mij niet anders over dan het slaan van een grooten slag door het bereiken van de Zuidpool. Maar ik besloot, mijn plan geheim te houden tot op den dag, dien ik daarvoor zou kiezen.
Ziehier het programma van de expeditie: de Fram, het oude, roemrijke schip van Nansen, zal ons herbergen. Het schip zal Noorwegen verlaten op het laatst den 15den Augustus. Madera zal onze eerste en eenige haven zijn. Van daar zullen we langs den weg van de zeilschepen, want de Fram kan eigenlijk niet als iets anders worden beschouwd, eerst naar het Zuiden gaan door den Atlantischen Oceaan; daarna zullen we oostwaarts ons begeven ten zuiden van kaap de Goede Hoop en van Australasië, om naar de Ross-zee te stevenen tegen 1 Januari 1911. Als basis van de werkzaamheden heb ik de Walvischbaai gekozen, het zuidelijkste punt dat een schip kan bereiken aan den rand van de Groote Barrière. We hopen ter plaatse te wezen ongeveer 15 Januari. Tien mannen zullen zich op dien gletscher inrichten met levensmiddelen voor twee jaren in een huis, waarvoor wij de bouwmaterialen zullen meenemen. Als zij ontscheept zijn, zal de Fram weer zee kiezen en naar Buenos Aires gaan. Van die haven als uitgangspunt, zal zij een oceanografischen tocht ondernemen in den zuidelijken Atlantischen Oceaan tot aan de kust van Afrika. Is die kruistocht gedaan in October 1911, dan zal het schip terugkeeren naar de Walvischbaai, om de expeditie aan boord te nemen, aan wie het al of niet zal zijn gelukt om de Zuidpool te bereiken, maar die in elk geval gereed zal wezen, om zich aan boord van de Fram te begeven in de laatste dagen van Januari 1912.
Zoo werd vastgesteld in mijn klein huisje aan den Bandefjord, en het programma, dat ik hier heb ontvouwd, is van punt tot punt verwezenlijkt. De laatste zin van het ontwerp toont aan, met welke preciesheid ik den benoodigden tijd voor de uitvoering had berekend. “Wij zullen van de Zuidpool terug zijn den 22sten Januari 1912,” schreef ik; en het was op dienzelfden dag, dat wij in onze winterkwartieren terugkwamen, na het einddoel te hebben bereikt. Herhaalde malen buitendien kwamen onze voorspellingen goed uit. Wat dat betreft, was kapitein Nilsen een echte toovenaar. Terwijl ik mij tevreden stelde met het noemen van een datum, aarzelde hij niet, de uren erbij te berekenen. Hij had gezegd, dat we op 15 Januari 1911 bij de Barrière zouden wezen, die ongeveer 30.000 kilometers van Noorwegen verwijderd is. Vier-en-twintig uren vóór dien datum kwamen we aan het eind van onze vaart.
Een stemming van het noorsche parlement gaf mij de beschikking over de Fram en een crediet van 105.000 francs voor de noodige herstellingen en veranderingen.
Sedert het begin van de maand Mei 1910 ligt de Fram tegenover de eerbiedwaardige wallen van de oude vesting Akershus. Terstond begon de lading onder leiding van luitenant Nilsen, een bijzonder lastig werkje. Het komt er niet alleen op aan, de bagage in het ruim te bergen, maar alles moet ordelijk worden gerangschikt, zoodat we weten waar zich het een en ander bevindt. Tegelijk met de proviand wordt de uitrusting ingescheept en al het andere. Ieder van mijn medewerkers heeft een specialiteit en moet onder eigen verantwoordelijkheid zich bezighouden met al wat daarmee te maken heeft. Den 2den Juni is alles zoowat klaar. Dien dag deden de koning en de koningin ons de eer aan van een bezoek aan de Fram. Den volgenden dag in den namiddag legden wij aan vóór mijn woning aan den oever van den Bandefjord, om de hut aan boord te brengen, die ons gedurende den winter zou beschutten.
Na een voorloopigen proeftocht van enkele weken in de zeeën in de buurt van Noorwegen, om ons te overtuigen van den goeden staat van het schip, kwamen we den 24sten Juli te Christiansand, waar we de rest van de proviand zouden innemen, namelijk 400 balen droge visch, onze heele pacotille ski, de sleden, het timmerhout enz. Eindelijk moesten we nog aan boord nemen de 97 Eskimohonden, die sedert het midden van Maart opgeborgen waren op een afgelegen eilandje bij Flekkerö. Door de lange en bezwaarlijke zeereis was de troep in niet al te besten staat, maar een goede voeding bracht ze weldra weer op streek.
Alleen luitenant Nilsen weet waar de tocht heen gaat. Maar mijn metgezellen, die voor het oogenblik niet anders vermoeden, dan dat ze reizen naar San Francisco over kaap Hoorn, waren wel verbaasd over veel dingen die te Christiansand aan boord werden gebracht. Waarom nu al ons te belasten met al die honden en die een zoo lange reis laten maken? Immers in Aljaska kunnen we alle dieren krijgen, die we noodig hebben, en van even goede hoedanigheid. Waartoe al die planken, terwijl we ze zoo gemakkelijk in San Francisco kunnen koopen? Niemand durft mij wat te vragen; maar daarentegen wordt Nilsen met vragen bestormd. Enkele dagen vóór het vertrek nam ik dan ook de luitenants Prestrud en Gjertsen in vertrouwen, nadat ze zich op hun eerewoord en schriftelijk hebben verbonden, het stilzwijgen te bewaren.
Te Christiansand voegen zich twee leden van de expeditie, Hassel en Lindström, bij ons, en daarentegen wordt de machinist afgedankt. Om hem te vervangen zendt het huis Diesel uit Stockholm ons een van de werklieden, die den motor hebben gemonteerd, Knud Sundbeck. Die uitstekende kracht heeft ons de grootste diensten bewezen.
Toen alles aan boord was, richtten we boven het dek een soort van tweede dek in, opdat de honden voor de zon beschut zouden zijn en voor den regen.
In den namiddag van den 9den Augustus heeft de inscheping plaats van onze 97 metgezellen op vier pooten. Ze komen bij twintigtallen tegelijk in een groote praam en worden dadelijk vastgemaakt. De operatie, die haastig wordt gedaan, is in twee uur volbracht. Thans is het dek heelemaal vol; zelfs de brug is ingenomen door onze passagiers. Veertien dieren zijn daar geïnstalleerd, zoodat er nauwelijks plaats is voor den wachthebbenden officier, die misschien wel op één been zal moeten staan. Toen de laatste hond aan boord was, werd terstond het anker geheschen, en nu op weg naar de Zuidelijke IJszee, een reis van 16000 mijlen! Bladzijde 107
Het was prachtig weer gedurende den overtocht over de Noordzee. Dank zij die gelukkige omstandigheid, werd het acclimatizeeren voor de honden veel gemakkelijker. Wat is er al niet gezegd vóór het vertrek! Dat ze door de golven zouden worden weggespoeld, dat ze zouden sterven door de hitte van de zon der tropen, dat we ze niet zouden kunnen voeden enz. Het welslagen van onze onderneming hangt inderdaad af van den toestand, waarin de honden zullen aankomen op het terrein van onze werkzaamheid. Van het begin af is het dus mijn streven, het hun naar den zin te geven. Vooreerst wordt de troep verdeeld in groepen van tien beesten, en elke groep wordt toevertrouwd aan één of twee personen, die er de zorg en de verantwoording voor op zich nemen. Het verdeelen van het voedsel is geen kleinigheid; daar moet de geheele bemanning bij te pas komen. Zooveel eten als hij op kan, is het ideaal van den Eskimohond, en de beste manier om den weg te vinden naar zijn hart, is hem een stuk vleesch te geven. Volgens dit beginsel is dan ook ons heele gedrag tegenover onze kostgangers geregeld, en het resultaat van deze politiek was uitstekend, zoodat na enkele dagen alle groepen op den besten voet stonden met hun verzorgers.
Maar het kettingrégime was niet naar den zin van de honden; hun temperament is veel te vurig om zich daarin te schikken. Het zou echter gevaarlijk wezen, hun de vrijheid te gunnen, eer hun opvoeding verder is gevorderd. Zoo het al gemakkelijk is, hun genegenheid te winnen, minder licht gaat het, ze op te voeden. Het is roerend hoe blij de dieren zijn, als we ons met hen bemoeien. Vooral des morgens is de begroeting hartelijk. Zoodra hun meesters verschijnen op het dek, drukken ze hun vreugde uit door een gehuil in koor; maar ze willen nog meer en zijn niet eerder tevreden, voordat men ze heeft geliefkoosd. Als men bij dat bezoek eens een vergeet, geeft die dadelijk blijken van teleurstelling.
Van dag tot dag raken ze beter gewend aan boord, en we beginnen vast te hopen, hen allen gezond en wel aan de Barrière aan wal te zetten. Dat resultaat kan enkel worden bereikt door overvloedig voedsel van goede hoedanigheid. Het bestaat hoofdzakelijk uit gedroogde visch, en om daarin afwisseling te brengen, wordt hun driemaal in de week soep voorgezet van gehakte visch met maïsmeel. Dat gerecht valt zeer in den smaak. Ze leeren al precies de dagen, waarop het hun zal worden voorgezet, en zoodra ze het gerammel van de pannen hooren, beginnen ze zoo hard te huilen, dat men elkaar onmogelijk kan verstaan, te huilen, wel te verstaan, van blijdschap. Naar gelang ik nader kennis maak met mijn reisgezellen, word ik meer en meer overtuigd, dat allen met vreugde het plan zullen begroeten, naar de Zuidpool te gaan, als ik het hun zal ontvouwen, nadat we Madera zullen hebben verlaten. Ik verlang, zoo gauw mogelijk in die haven te komen. Het zal zoo prettig wezen eindelijk te kunnen spreken! Het is noch aangenaam, noch gemakkelijk, een geheim te bewaren, vooral aan boord van een schip, waar men op elkander is aangewezen. In onze dagelijksche gesprekken had men het natuurlijk vaak over de moeilijkheden, die ons zouden wachten in de buurt van Kaap Hoorn. Als de honden al goed heenkomen door den eersten overgang over den equator en door tropische zeeën, blijft het nog de vraag, of het geluk ons even goed zal dienen in den Stillen Oceaan, en zoo vervolgens. De verplichting, om zoo op al mijn woorden te passen, begint mij zeer te drukken. En als ik nog maar met nieuwelingen te doen had, maar de meeste van mijn reismakkers hebben jaren in de poolstreken doorgebracht, zoodat de geringste toespeling genoeg zou zijn geweest om het heele plan te onthullen.
Een onzer pleegkinderen. |
Den 5den September om tien uur 's avonds kregen we den vuurtoren van San Lorenzo in zicht, op het eilandje Foca dichtbij Madera, en den volgenden dag wierpen we het anker uit op de reede van Funchal. Nauwelijks was dat gebeurd, of de gezondheidsdienst kwam aan boord, vertegenwoordigd door een klein meneertje, dat heel gewichtig deed. Boven gekomen, had hij op het gezicht van al de open bekken van de van warmte hijgende honden geen lust, meer vragen te stellen en stapte zoo gauw mogelijk de trap weer af. Daar Funchal onze eenige haven zal zijn, nemen we er versche levensmiddelen aan boord en een aanzienlijken voorraad water. Drie dagen later vertrokken wij. Nu was het oogenblik gekomen, dat zoo lang was verbeid, het moment, om mijn reisgezellen op de hoogte te brengen van het besluit, dat ik reeds bijna een jaar geleden had genomen. De heele bemanning wordt op dek geroepen. Wat ging er wel om in de gedachten van hen allen, toen dit bevel hun werd gegeven? Ik weet het niet, maar zeker dachten ze niet aan de Zuidelijke IJszee, noch aan de Zuidpool.
Luitenant Nilsen brengt een groote kaart boven, waarvan de verschijning terstond de nieuwsgierigheid gaande maakt. Weinige woorden volstaan, om ieder zich rekenschap te doen geven, waar hij vandaan komt en waar we heen gaan. Op de kaart van het zuidelijk halfrond leg ik kort mijn plannen uit en de motieven, die mij hebben genoopt, ze tot nu toe geheim te houden. Van tijd tot tijd kijk ik onder het spreken mijn toehoorders aan, om hun indrukken waar te nemen. In het begin lees ik, wat heel natuurlijk is, enkel de grootste verbazing op hun gezichten, maar die uitdrukking maakte al spoedig plaats voor iets anders, en eer ik gedaan heb, is er een glimlach op aller gelaat. Ik ben dus wel zeker van het antwoord, dat ik zal krijgen. Toen ik met mijn uitlegging klaar was, verzocht ik de mannen, Bladzijde 108mij ieder afzonderlijk hun voornemens mee te deelen. Dadelijk verklaarden allen zich bereid mij te volgen; het plechtige ja, dat ze uitspraken, verried noch aarzeling, noch ontroering. Al van te voren was ik overtuigd van hun hulp, maar toch is mijn blijdschap bijzonder groot bij dit blijk van vertrouwen in een zoo ernstige zaak. Ik ben trouwens niet de eenige gelukkige aan boord. Dien avond is de vroolijkheid algemeen.
Kaart van de ontdekking der Zuidpool, naar een ontwerp van Roald Amundsen.
Voor het oogenblik hebben wij geen tijd te verliezen met praatjes; we moeten zoo gauw mogelijk vertrekken. Twee uren worden mijn metgezellen toegestaan, om hen in staat te stellen aan hun familie te schrijven en hun vrienden op de hoogte te stellen van onze nieuwe bestemming. De brieven waren denkelijk niet lang; ten minste ze waren merkwaardig gauw klaar. De post werd daarna ter hand gesteld aan mijn broeder, die ons gaat verlaten en op zich neemt, ze naar Christiania mee te nemen en ze daar op de post te doen, nadat onze verandering van programma aan de pers is meegedeeld.
Indien al mijn nieuwe plannen warm worden toegejuicht door mijn gezellen, zal dat ook het geval zijn met de publieke opinie? Later vernamen we, Bladzijde 109dat te dien opzichte de meeningen verdeeld waren geweest. Op dit oogenblik mag die vraag ons niet bezighouden. Mijn broeder kreeg de opdracht, ons besluit bekend te maken, en ik beken dat ik hem die zending niet benijdde. We drukten hem allen de hand, en hij ging van boord. Onze betrekkingen met de buitenwereld zijn voor langen tijd afgesneden. In het vervolg hebben we enkel op onszelf te rekenen. Er was geen ontroering onder ons, geen spoor van droefheid, die altijd met een scheiding gepaard gaat. De mannen lachten en maakten gekheid. We steken in zee voor de lange en gevaarlijke reis met dezelfde onbezorgdheid, alsof het een pleziertocht gold.
Eenmaal in zee, zet de Fram, met al haar zeilen bijgezet, vlug koers naar het Zuiden, voortgestuwd door den noordoostpassaat. Na de snikheete dagen op de reede is die koelte een heerlijkheid en geeft ons een groot gevoel van welbehagen. De honden, die stellig het verblijf te Funchal overvloedig warm hebben gevonden, begroeten de komst van de koelte met een concert. Ook zij moeten hun aandeel aan de algemeene opluchting hebben, en we laten hen terdege smullen.
Algemeene rust aan boord. |
Den volgenden morgen, als ik aan dek kom, krijg ik den indruk, dat men mij met nog meer hartelijkheid begroet dan anders; ik zie slechts lachende gezichten. Mijn metgezellen verbazen zich er vooral over, dat ze niet eerder mijn plannen hebben geraden. “Die honden, die hut met keuken en het complete meubilair!” roept er een. “Hoe heb ik zoo dom kunnen wezen, om geen vermoeden te krijgen? Hoe kon dat alles noodig zijn voor een schip, dat hoogstens kon afdrijven en tusschen het ijs raken?” Ik troost diegenen, die daarover klagen, met de opmerking, dat hun gebrek aan doorzicht de zaak der expeditie ten goede is gekomen. De officieren, die ik in vertrouwen heb genomen, zijn niet de minst gelukkigen, nu ze ontheven zijn van het geheim. Voortaan kunnen ze praten zonder terughouding en zonder te vreezen, een onvoorzichtigheid te begaan. Het nieuwe programma van de expeditie blijkt een onuitputtelijk onderwerp van gesprek. Dank zij de algemeene belangstelling voor de nieuwe onderneming verloopt onze vaart zonder verveling. Een groot aantal van mijn medewerkers hebben reeds vele jaren in de Noordelijke IJszee doorgebracht; maar ze weten nog niets van de Zuidelijke. Ik alleen heb een campagne meegemaakt in de zuidelijke poolwereld, toen ik luitenant was aan boord van de Belgica, en bovendien hebben misschien één of twee personen van de bemanning eens een ijsberg gezien in de buurt van kaap Hoorn. Mijn metgezellen kennen evenmin de rijke litteratuur, die er over het Zuidpoolgebied bestaat sedert de laatste jaren. Waarom ook zouden ze zich vroeger met die studie hebben Bladzijde 110beziggehouden? Thans zijn de omstandigheden veranderd. Ik beschouw het als een dringende noodzakelijkheid, dat ieder van ons op de hoogte is van hetgeen er reeds is gewerkt in de streken, waar we heengaan. Dat is het eenige middel, om van tevoren vertrouwd te raken met de moeilijkheden, waartegen we zullen hebben te strijden. Met die bedoeling heb ik een biblioteek meegenomen van alle antarctische reisverhalen van Cook en James Ross af tot commandant Scott en Sir Ernest Shackleton toe. Die verschillende boeken worden gretig gelezen, vooral de beide laatstgenoemde. De boeken van Scott en van Shackleton, die boeiend geschreven zijn en vergezeld gaan van prachtige platen, worden steeds weer gevraagd. Zoo dus de theoretische opvoeding van de medewerkers krachtig wordt aangevat, de practijk wordt ook niet verwaarloosd. Gedurende de vaart door het gebied der passaten kan, daar de richting en de kracht van den wind constant blijven, het aantal mannen op wacht sterk verminderd worden, en de specialiteiten aan boord kunnen het exploratiemateriaal in orde brengen.
Ofschoon vóór het vertrek de grootste voorzorgsmaatregelen zijn genomen, opdat de verschillende onderdeelen van de uitrusting zoo goed en practisch mogelijk zullen wezen, moet er toch vrij wat worden veranderd. Men is nooit aan het eind met een materiaal, dat zoo samengesteld is als het onze; men kan er altijd nog verbeteringen in aanbrengen. Men zal later ervaren, dat er veel meer arbeid is voorbereid, dan men af kon, niet enkel op de lange reis, maar ook tijdens de overwintering.
Gedurende de eerste veertien dagen na het vertrek uit Madera halen wij, dank zij den Noordoostpassaat, met onze zeilen een vrij goede gemiddelde snelheid. De machinisten profiteeren ervan, door den motor flink schoon te maken, en toen dat gebeurd was, besteedde Nödtvedt zijn vrijen tijd aan het aambeeld, want we hadden verschillende stukken noodig voor de sleden, de messen, de harpoenen, dan staven, honderden haken en kettingen voor de honden. Tot in het midden van den Indischen Oceaan sloeg onze vriend trouw het ijzer, maar toen we een keer in het gebied der westenwinden waren, werd zijn taak moeilijk door het rollen van het schip.
Wat was er al niet gezegd over de Fram, eer ze deze bestemming kreeg! Sommigen beweerden, dat ze overal lek was, anderen, dat ze heelemaal vergaan was. De beide lange reizen, die ze achter den rug heeft van 1910 tot 1912, bewijzen voldoende, hoe dwaas die praatjes waren.
Gedurende twintig maanden van de vier-en-twintig heeft het schip gevaren op onstuimige zeeën, die de stevigheid van de schepen op zware proef stellen. Thans is de Fram in even goeden toestand als bij den aanvang, en ze zou dezelfde tochten weer kunnen beginnen zonder reparatie. Bovendien wisten wij uitstekend, hoe het met de stevigheid gesteld was. Maken niet alle houten schepen een zekere hoeveelheid water? Wanneer de motor elken morgen wordt stop gezet, behoeft er niet langer dan tien minuten aan de handpompen te worden gepompt, om het ruim te ledigen. O, neen, de Fram is stevig genoeg. Daarentegen waren het tuig en de uitrusting minder naar mijn zin; bij gebrek aan voldoende fondsen had ik ze niet zoo volledig kunnen maken als ik zou hebben gewenscht.
In dit gedeelte van September vorderden we goed naar het Zuiden; vóór den 15den zijn we al een heel eind in de tropische zee. De warmte hinderde ons niet; trouwens die is in open zee altijd wel te dragen, zoolang het schip vaart. Daarentegen kan het op een zeilschip, dat stil moet liggen, met de zon in het zenith, niet uit te houden zijn van de hitte. In zoo'n geval brachten wij onzen motor aan den gang, en dan hadden we een weinig koelte ten minste op het dek. Maar in de hutten was het dan als in een oven. De hutten, die anders zoo comfortabel zijn, hebben geen patrijspoorten, zoodat het onmogelijk is, er wat lucht te maken.
In de buurt van den aequator, tusschen den noordoostpassaat en den zuidoostpassaat, heeft men het gebied van de windstilte. De ligging en de uitgebreidheid wisselen af met de seizoenen; het kan zelfs voorkomen, dat het er heelemaal niet is en dat een geregelde, standvastige wind u door de geheele equatoriale zone voert. Maar veelal houdt die streek van de stilte de zeilschepen erg op. Wij komen in het gebied op een ongunstig tijdstip; vanaf den tienden graad N.B. heeft de noordoostpassaat ons in den steek gelaten. Als er geen wind was geweest, zou dat zoo erg niet zijn geweest, want we zouden den motor hebben laten loopen; maar we hadden het ongeluk, een standvastigen zuidenwind te vinden, die ons aanmerkelijk ophield. Bovendien kregen we niet de dagelijksche stortbuien, die gewoonlijk op deze breedten voorkomen, waardoor in enkele minuten de watervoorraad wordt vernieuwd; wij zamelen slechts een paar druppels in. Om niet in verlegenheid te komen voor het vervolg, werd zuinigheid voorgeschreven. Van dat oogenblik af wordt het eten voor de honden zuinig afgepast en het onze tot het hoogst noodige beperkt. Om die reden werden de soepen afgeschaft en het wordt verboden, zich met zoet water te wasschen. Een overvloedige hoeveelheid van zeep, die in zeewater oplost, vergunt ons, ons te blijven wasschen en het waschgoed te reinigen. Indien we al gedurende enkele weken ongerust zijn over onzen watervoorraad, die vrees is spoedig voorbij, daar de reservevoorraad meer dan tweemaal langer heeft gestrekt dan we hadden gerekend. En in geval van nood zouden we hebben aangelegd op een der eilandjes, op onzen weg gelegen.
Meer dan anderhalve maand lang zijn de honden vastgebonden gebleven. Dat systeem heeft ze zoo gehoorzaam gemaakt, dat we hun de vrijheid geven. De verandering zal hun zeer aangenaam wezen en zal hun goed doen, zonder nog erbij te rekenen, dat het gezicht van hun vroolijkheid ons een afleiding zal bezorgen bij de eentonigheid van ons bestaan.
Voordat we aan de gevangenen de vrijheid geven, moeten we hen eerst ontwapenen. Zonder die voorzorg zou er dadelijk een gevecht losbreken en er zouden één of meer dooden vallen. Dus wordt elke hond stevig gemuilband. Aan het eind van die bewerking beweegt geen enkele hond zich; allen schijnen iedere gedachte te hebben opgegeven van ooit de plek te verlaten, waar ze zoo lang zijn geweest. Na een oogenblik van nadenken vat één van hen moed Bladzijde 111en doet een paar stappen. Het zien van zijn vrijheid wekt de anderen op en onmiddellijk werpen ze zich op den wandelaar, gelukkig met die gelegenheid, om eindelijk eens op elkander te kunnen aanvallen. Maar ze hadden buiten de muilbanden gerekend; er vlogen enkele haren als eenige trofeeën. Dit was maar een schermutseling; toen eenmaal de strijdbijl was geworpen, werd het gevecht weldra algemeen. Twee uur lang duurt het gevecht onder een afgrijselijk gehuil; de haren vlogen, maar de huid bleef ongedeerd. Dien namiddag redden de muilkorven een massa levens.
Vechten is een groot genoegen voor Eskimohonden. Het zou zoo erg niet wezen, als ze niet de gewoonte hadden om samen te spannen en op een afzonderlijk beest aan te vallen, dat als slachtoffer wordt gekozen. Als men ze stil hun gang liet gaan, zouden ze hun arme prooi niet loslaten, eer die gedood was. Honden van groote waarde vinden zoo soms in enkele oogenblikken den dood. Wij deden ons best, om hen op te voeden tot beter manieren, en ze begrepen gauw, dat die manier van plezier maken ons niet aanstond. We hadden hierbij te strijden tegen een soort van instinct, en het zou een ijdele hoop zijn geweest, te denken, dat de opvoeding dat instinct zou dooden. De honden bleven in vrijheid tot het eind van de reis; ze werden enkel vastgebonden gedurende de uren van den maaltijd. Natuurlijk kropen ze in alle hoekjes en gaatjes van het schip, en zoo zag men des morgens vaak geen hond meer op het dek; allen hadden zich hier of daar verstopt. Verscheiden maakten gebruik van een open luik, om in het ruim te komen, en een val van zeven en een halven meter liet hen ongedeerd. Na de eerste gevechten bleef het rustig, en de helden van den strijd legden een soort van schaamte aan den dag om de geringe uitwerking van hun pogingen. In hun oogen verloor de sport veel van haar bekoorlijkheid, als er geen bloed vloeide van hun tegenstanders.
De onderlinge verhouding tusschen de honden droeg niet altijd dit vijandige karakter; er ontstond vaak vriendschap, die wel eens zoo sterk werd, dat van twee vrienden de een niet buiten den ander kon. Voordat we hun de vrijheid gaven, was ons de treurige stemming van sommigen onder hen opgevallen. Op den dag, toen ze vrij waren, ontdekten wij, dat die melancholie enkel voortkwam uit het feit, dat ze gescheiden waren van zeer dierbare vrienden, die op een andere plek van het dek waren vastgebonden. Wij profiteerden dadelijk van die aanwijzing, door in hetzelfde span de dieren te vereenigen, die door genegenheid aan elkander waren verbonden.
Langzaam maar zeker gaat het naar het Zuiden en geleidelijk daalt de temperatuur en wordt beter geschikt voor menschen uit het Noorden. Zooals ik had voorzien, waren we ten zuiden van kaap de Goede Hoop twee maanden na het vertrek van Madera. Op den dag, toen we den meridiaan van Afrika's zuid punt passeeren, komt er een hevige storm opzetten, die met zeer hooge golven gepaard gaat; ons schip houdt zich echter best en toont eens, wat het kan. Als er een enkele van die hooge zeeën op het dek kwam, zou ze alles kapot slaan. Maar de Fram is een bewonderenswaardig schip. Als de golven van achteren komen, dreigend ons te overstelpen, rijst het schip met een sierlijke beweging, en de monsterachtige golf glijdt eronder langs. Een albatros zou het niet mooier kunnen doen.
Daar het Kerguelen-eiland op onzen weg ligt, besluiten we, daar aan te doen en een bezoek te brengen aan onze landgenooten, die er een jachtstation voor de walvischvangst hebben opgericht. Sedert eenigen tijd worden onze honden magerder, waarschijnlijk doordat hun voeding niet de noodige hoeveelheid vet bevat, en nu zal op Kerguelen de plek waar de walvisschen worden uitgesneden, ons zooveel vet bezorgen als we begeeren. En ook, ofschoon de voorraad water voldoende is, als we zuinig zijn, zou ik toch liever de vaten vullen. Ook hoopte ik, nog drie of vier man te kunnen aanwerven. Als de landingsdivisie aan land is gezet, zal de bemanning uit niet meer personen bestaan dan tien man, een klein getal, om het schip uit het pakijs te brengen en het vervolgens naar Buenos Aires te voeren om kaap Hoorn. Ook zal een ontscheping een prettige afwisseling zijn in de eentonigheid van ons leven. Door een zeer kouden westenwind gedreven, komen we het eiland snel nader. In die dagen was de elken dag afgelegde afstand gemiddeld 150 mijlen; een enkele maal bereikte ze zelfs 174 mijlen, een mooie snelheid voor een schip, dat zwaar is geladen en een onvoldoenden voorraad zeilen heeft.
In den namiddag van den 28sten November komt het eiland, dat kaap Bligh wordt genoemd en dat eenige mijlen ten noorden van Kerguelen ligt, in zicht. Het was geen bijzonder helder weêr en daar we deze streken niet kennen, blijven we in den nacht voor anker. Den volgenden morgen, toen het licht was, konden we waarnemingen doen. We gaan naar de Royal Sound, waar de bedoelde inrichting moet wezen. In de morgenkoelte zouden we de laatste kaap juist omvaren, toen plotseling een windvlaag ons aangreep, en tegelijk verdwijnt die ongastvrije kust achter een dik gordijn van regen. Dus blijft ons niet anders over dan weer voor anker te gaan liggen, voor wie weet hoe lang, of verder te varen. Zonder aarzeling besluiten we tot het laatste. Zeker, het zou prettig geweest zijn, landgenooten te treffen, maar het was nog veel nuttiger, snel verder te komen op den weg naar de Barrière, waarvan 4000 mijlen ons nog scheiden. De toekomst bewees, dat we gelijk hadden gehad met zoo te handelen.
December bracht gunstige winden, nog kouder dan die, welke in November hebben gewaaid. In het midden van de maand zijn we reeds halfweg tusschen Kerguelen en onze bestemming.
Wij zijn allen volmaakt gezond, en hoe meer we het doel naderen, des te beter wordt onze stemming. Aan de uitstekende hoedanigheid van onze levensmiddelen moet die goede gezondheid worden toegeschreven op deze lange reis. Nadat we van Noorwegen tot Madera een weelderige tafel hadden gehad, voornamelijk in stand gehouden door jonge varkentjes, die we hadden ingescheept, moesten we tot ingemaakte voedingsmiddelen overgaan. De verandering leek niet onaangenaam door de verscheidenheid van onzen voorraad. Er waren aan boord twee tafels, maar ze hadden beide hetzelfde menu. Het ontbijt, dat om Bladzijde 112acht uur plaats heeft, bestond uit warm brood, confituren, oranjemarmelade of kaas, en koffie of chocolade. Het middagmaal bestond uit een vleeschgerecht en een toespijs. Om water uit te sparen kregen we enkel des Zondags soep. Gedroogde californische vruchten vormden ons dessert. Zoo vaak mogelijk en in groote hoeveelheid vruchten eten en groenten en confituren, is het beste middel tegen ziekte. Aan den maaltijd was water onze drank of vruchtenstroop; elken Woensdag en elken Zondag werd er een borrel gedronken. Bij ervaring ken ik de wonderdadige uitwerking van een kop warme koffie, als men gewekt wordt midden in den nacht, om de wacht te betrekken. Een slok is voldoende, om iemand op streek te brengen, en zoo was dan ook de koffie voor de lui van de wacht een vaste instelling.
Menschen en dieren leven op den besten voet.
Tegen Kerstmis zijn we bijna op 150 graden O.L. en 58 graden Z.B.; 900 mijlen scheiden ons nog van het pakijs. Gedaan is het nu met dien heerlijken westenwind, die ons weken lang heeft voortgeduwd. Enkele dagen aaneen hebben we windstilte of tegenwind, en aan den vooravond van Kerstmis hebben we regen en een koelen zuidwestenwind.
Om het feest te kunnen vieren, moet het weêr mee van de partij zijn, want anders zal het eeuwige rollen alle voorbereiding onmogelijk maken. Ofschoon het altijd slecht weêr blijft, bakt Lindström ijverig de traditioneele koeken. We probeeren hem over te halen, ze ons dadelijk maar te geven, omdat de koeken het lekkerst zijn als ze warm worden gegeten. Maar onze kok is aan dat oor doof en stopt zijn gebak achter slot. In afwachting van het genot, ze te proeven, moeten we ons met den geur tevreden stellen.
Kerstavond komt met prachtig weêr. De zee is kalm, zoo kalm, als ze in weken niet is geweest. Het schip ligt stil, en dus kan ik met de toebereidselen beginnen. Alles komt van zijn plaats, en al ons koperwerk blinkt op zijn mooist, terwijl vlaggen langs de wanden hangen. Boven de deur van den salon draagt een transparant de woorden “Gloedelig Jul” (Gelukkig Kerstmis).
De phonograaf wordt gezet op een plank, die aan de zoldering hangt; daar de piano geheel ontstemd is, moeten we ongelukkig daar afstand van doen. De leden van ons gezelschap verschijnen allen, pas geschoren en in hun beste spullen, zoodat de meesten niet te herkennen zijn.
Om vijf uur wordt de motor stop gezet, en allen komen samen in de kajuit, behalve de stuurman. In het zachte licht van de lampen met de gekleurde kappen ziet de ruimte er fantastisch uit, en allen voelen we ons vroolijk gestemd. De versiering doet onzen luitenant Nilsen eer aan, en in de feeststemming gedenken we dankbaar de vele vrienden, die tot ons feest hebben bijgedragen. Onze gedachten vliegen naar het verre land in het Noorden, naar de dierbaren, die we er hebben achtergelaten; maar we willen nu geen treurigheid laten binnensluipen in ons hart en verheugen ons met de anderen. Aan Lindström's lekkernijen werd voldoende eer bewezen en de verdeeling der geschenken was het glanspunt van den avond, die ons met een onuitwischbare herinnering verrijkte. Bladzijde 113
De Fram ankert in de Walvischbaai. Op den voorgrond de IJszee, op den achtergrond de Groote Barrière.
II.
We passeeren den poolcirkel.—In het pakijs.—De groote Barrière.—Op het terrein van onze werkzaamheid.—Eerste uitgang van de honden.—De beide eerste tenten.—Bouw van onze woning.—Zielkundige beschouwing over de honden.—Het vraagstuk van de verwarming.—De tenten van de honden.—De Terra Nova van Scott brengt ons een bezoek.
Wij leggen het er nu op aan, den 65sten parallel te kruisen op den 175sten graad O. L. Zoodra mogelijk willen we het pakijs doorkomen, dat den toegang tot de Rosszee afsluit. Sommige schepen zijn daar zes weken in het ijs opgehouden, en andere zijn er in eenige uren doorheen gekomen, juist langs den weg, dien wij gaan. Op 31 December waren wij op 62.15 Z. B. Op den Oudejaarsavond kunnen we elkander met een glas grog gelukwenschen bij de komst van 1911; allen zijn we volmaakt gezond en vol goeden moed voor onze groote onderneming.
Den 1sten Januari om drie uur 's morgens wekt mij de officier van de wacht. De eerste ijsberg is in het gezicht! Onmiddellijk ga ik naar dek, om dien schildwacht op vooruitgeschoven post te zien van het leger, dat wij gaan bekampen. Het is in de verte een schitterend punt in de bleeke stralen van de opgaande zon. 't Is een groot blok in tafelvorm, als zooveel antarctische ijsbergen. Gewoonlijk doet de ontmoeting met zulk een reusachtige ijsmassa den zeeman niet prettig aan; maar wij waren er bepaald blij mee. Is die ijsberg niet de aankondiging van de nabijheid van het pakijs? Dat willen wij zoodra mogelijk ontdekken. De vaart door het ijs zal wat afwisseling brengen in het eentonig leven, dat we sinds vijf maanden leiden en dat ons begint te vervelen. Eens op een ijsschots te loopen lijkt ons het grootste genot. Bovendien zullen we op het pakijs zeehonden vinden, en we zullen kunnen smullen, allen, menschen zoowel als dieren.
In den namiddag en den volgenden nacht neemt het aantal ijsbergen toe. Gelukkig kan men zich, daar het voortdurend dag is, voor een aanvaring hoeden. We zouden geen beter weêr kunnen wenschen, heldere lucht en een lichte, gunstige wind.
Den tweeden Januari om acht uur in den avond bereikten we den poolcirkel, en enkele uren later kondigde de man op wacht het pakijs aan. Het water zakt en het schip ligt stil. Den volgenden morgen om negen uur wordt de jacht geopend. Een groote zeehond ligt juist op een schots vlak voor ons. Bij onze nadering beweegt het dier niet; eerst als hij verscheiden kogels heeft gekregen, begint hij den ernst van den toestand in te zien en tracht, zich in zee te gooien. Te laat! Twee man zijn al op het ijs en maken zich van hem meester. Een kwartier later werd de zeehond op dek gesneden en leverde ons ongeveer tweehonderd pond vleesch voor de honden en buitendien nog vrij wat voor onze tafel. Driemaal dien dag hebben we de jacht met hetzelfde gunstige gevolg kunnen herhalen. Nu hebben we dus weer voorraad, en de gelukkige gebeurtenis wordt naar haar waarde gevierd. De honden eten, tot ze haast bersten, en ze verdienen het wel om het uithoudingsvermogen, dat ze op deze reis hebben getoond. Wij zijn ook vlug door onze zeehondragoût heen, en na de eerste proef heeft dit antarctisch gerecht dadelijk vrienden gewonnen, die snel in aantal toenemen. De zeehondsoep met groenten wordt nog geestdriftiger ontvangen.
Het ijs was nog zoo los, dat we verder konden varen in onze gewone snelheid, maar den 4den en 5den Januari lagen de schotsen soms zoo dicht, dat we ze moeten wegduwen of er omheen varen; maar ze houden ons niet op, en altijd vinden we nog openingen, die wijd genoeg zijn. Den 6den echter worden Bladzijde 114de ijsmassa's smaller en de kanalen breeder; de open zee ligt in wijde ruimte vóór ons. We zijn het ijs, dat den toegang tot de Rosszee verspert, door! Plaats op den middag 180 O.L. en 70 graden Z.B. In vier dagen zijn we zonder moeite door het pakijs gekomen. Toen de open zee weer een mooie gelegenheid gaf aan de Fram, om haar talent van rollen te toonen, was er meer dan één onder ons, die de kalme vaart door het ijs betreurde. Het laatste deel van de vaart wordt ook door de omstandigheden begunstigd. Het is altijd prachtig weêr, en gedurende de vier dagen, die we in de Rosszee doorbrengen, zijn er bijna geen ijsbergen, enkel wat kleinere brokken.
Den 11den Januari tegen den namiddag wijst een witachtige helderheid in het Zuiden ons aan, dat we dichtbij ons doel zijn, en om half twee verschijnt eindelijk de Groote Barrière. Na zich langzaam boven de zee te hebben opgeheven, doet ze zich in al haar majesteit voor. Het is moeilijk, den eersten indruk te beschrijven, die door den machtigen ijsmuur wordt teweeggebracht. In ieder geval laat het zich gemakkelijk begrijpen, dat met zijn hoogte van 30 tot 35 meter die muur zeventig jaar geleden nog beschouwd werd als een onoverkomelijke slagboom. In dien muur opent zich een deur naar het onbekende, de Walvischbaai, zoowat honderd mijlen oostelijker gelegen dan het punt, waar wij ons nu bevinden. Dus wordt daarheen de steven gewend, en vier-en-twintig uren lang varen we langs de Barrière, den kolossalen muur van ijs bewonderend, die een der vreemdste dingen is, die men op aarde kan aanschouwen. Niet zonder vrees naderen we de baai, het doel van onze heele vaart. Zullen we er open water vinden of zal er afsluiting zijn door ijs? Zullen we gemakkelijk kunnen landen?
De eene landpunt na de andere gaat ons voorbij; maar altijd weer dezelfde witte muur. Eindelijk op den middag van den 12den Januari buigt de rots naar binnen op 164 graden W.L., juist op de plaats, door onze voorgangers aangegeven. Vóór ons breidt zich een wijde baai uit, zoo lang, dat we het einde niet kunnen zien. Voor het oogenblik kunnen we er niet aan denken, binnen te varen. De baai is gevuld met groote brokken ijs, resten van een hoop pakijs, die versplinterd is. We gaan daarop een weinig meer oostelijk, om de gebeurtenissen af te wachten. Den volgenden morgen keeren we naar den ingang van onze baai terug. Een paar uren later beginnen de schotsen te bewegen, en weldra glijden ze de eene na de andere naar de open zee. Spoedig is de passage vrij. Eenmaal in de baai, zien we, dat men overal zal kunnen landen. Het komt er maar op aan, het beste punt te kiezen.
Om kort te gaan, den 14den Januari 1911, dat is één dag vroeger, dan ik had voorzien, hebben wij het eerste deel van ons programma afgewerkt. Het is ons gelukt, den heelen troep in goeden staat naar het terrein van onze werkzaamheid te transporteeren. En nog meer, er zijn onderweg meer bijgekomen. Negentien geboorten hebben het aantal honden op 116 gebracht. Bijna allen zijn gezond en zullen kunnen worden gebruikt voor onze groote onderneming, die binnen twee maanden zal kunnen beginnen.
Voor het oogenblik hebben we te zoeken naar een geschikte plek voor de oprichting van het winterstation op de Groote Barrière. Mijn bedoeling was eerst geweest, mij te vestigen op een vrij grooten afstand van de zee, zoodat als de gletscher begon te “kalven”, wij geen gevaar zouden loopen, ons op een drijvend eiland te bevinden en door den oceaan te worden her en der gevoerd naar het believen van wind en stroom. Om tegen iets dergelijks beveiligd te wezen, wil ik onze kwartieren opslaan ongeveer 18 kilometer van het laagste uiteinde van de Groote Barrière. Maar zoodra we in de Walvischbaai zijn, zie ik, dat we niet zoover zullen behoeven te gaan. Rondom de ankerplaats is de gletscher zeer afwisselend in hoogte.
Vlug wordt de Fram vastgelegd aan een ijsveld, dat zich over een afstand van twee kilometer vóór den rand van den gletscher uitstrekt, en niet minder haastig worden de toebereidselen gemaakt voor de voorloopige verkenning, die ons zal moeten zeggen, waar ons hoofdkwartier zal zijn, van waar we naar het Uiterste Zuiden zullen vertrekken. Al lang zijn reeds de dingen daarvoor in orde gebracht. Na een korten maaltijd vertrekken we om vier uur 's middags. Een beslissend oogenblik! Van de resultaten van deze eerste onderneming hangt voor een goed deel de toekomst der expeditie af.
Heerlijk weêr; geen zuchtje wind, een schitterende zon, die echt warm is aan een helderen hemel, die bleekblauw is en gestreept met lichte vederwolkjes. Te midden van die zachte omgeving honderden zeehonden op de ijsvelden, wat een geluk is, want met zoo geregeld versch vleesch zullen we zeker onze honden gezond houden. Een half uur, nadat we het schip hebben verlaten, staan we aan den voet van die beroemde Groote Barrière, die door de legende met een aureool is omgeven. Van Sir James Ross af, die haar ontdekte in 1841, hebben alle ontdekkingsreizigers er slechts met eerbied, gemengd met vrees, over gesproken als over een vreemd en dreigend ding. Aangestoken door de besmetting van al die schrifturen, dacht ik reeds lang met angst aan de verrassingen, die deze buitengewone gletscher ons kon brengen. Hoe zullen wij van het pakijs komen op die zee van vast ijs? Wat heeft die gedachte mij vaak benauwd! Misschien eindigt de Groote Barrière in een formidabele rots, die we met haken zullen moeten beklimmen! Misschien is ze van het zee-ijs gescheiden door een breede en gevaarlijke spleet, waardoor we lange en moeilijke omwegen moeten maken! En zie daar, één, twee, drie...een klein sprongetje in de hoogte, en we zijn op de Barrière. Al dadelijk is de bekoring gebroken. Hier eindigt de verschrikkelijke gletscher eenvoudig aan zee in een bescheiden talud van zes tot zeven meter hoog, en het gedeelte tusschen die kleine hoogte en het pakijs wordt aangevuld door een flinke sneeuwlaag op een hellend vlak; men zou geen gemakkelijker toegang hebben kunnen begeeren.
Eenmaal op de Groote Barrière, gingen wij aan het exploreeren en volgden een klein dal tusschen twee heuveltjes, gevormd door de drukking van het ijs tegen een oneffenheid van den ondergrond. Aan het eene gaven we den naam van Mont Nelson en aan het andere dien van Mont Rönnicken. Het Bladzijde 115terrein, dat de beide heuvels scheidde, is vlak, en wat meer is we kunnen van hier de Fram zien liggen. Om al die gunstige omstandigheden is mijn besluit spoedig genomen. We zullen hier de honden installeeren.
Verder naar het Zuiden bereikten we na eene kleine depressie een groote vlakte, aan alle kanten omringd door hoogten, een soort van kom. Die ruimte geeft een indruk van vrede en rust; men moet er veilig en kalm kunnen worden. Geen spleten, alleen kleine oneffenheden. Allen zijn van oordeel, dat de plek de voorwaarden in zich vereenigt, wenschelijk voor de oprichting van het winterstation, en eenstemmig wordt besloten, dat het huis hier zal worden gebouwd. Op de gekozen plaats slaan we een stok in het ijs, en vroolijk keeren we naar de Fram terug. Aan boord wekte de gelukkige uitslag van onzen verkenningstocht groote blijdschap. We hadden allen verwacht dat we verplicht zouden zijn, ons station ver van de zee te moeten oprichten, en dus ons zwaar materiaal ver te moeten vervoeren, een vermoeienis, die ons nu bespaard wordt....
Een prachtige avond. De zon schittert nog hoog aan den hemel; en van de geheel verijsde aarde straalt een wit licht uit als helder maanlicht. Rondom het schip is de zee lichtblauw, en terwijl in het Zuiden het vreemde daglicht nog wijlt, maakt in het Noorden de donkere lucht reeds een nachtelijken indruk. Het droomlicht schijnt op de geheimzinnige werelden, en om den sluier te lichten, die erover hangt, zijn wij bereid, desnoods ons leven te offeren.
Het lossen van de Fram in de Walvischbaai.
Den volgenden dag was het Zondag en even mooi weêr; maar van de wekelijksche rust kan geen sprake zijn. De bemanning is in twee ploegen verdeeld, die aan boord en die van den wal. De eerste bestaat uit Nilsen, Gjertsen, Beck, Sundbeck, Ludv. Hansen, Kristensen, Rönne, Nödtvedt, Kutschin en Olsen. De andere is samengesteld uit den leider der expeditie met Presterud, Johansen, Helmer Hansen, Haasel, Bjaaland, Stubberud en Lindström, dus acht man. Zes van ons zullen zich installeeren tusschen den Nelson en den Rönnicken, terwijl de beide timmerlui Bjaaland en Stubberud, onmiddellijk zullen beginnen met het in elkaar zetten van het huis.
Een slede, met acht honden bespannen, wordt beladen met 300 kilo materiaal en levensmiddelen. De dieren huilen en springen rechts en links en hun leidsels raken in de war, zoodat het een herrie wordt van belang; eindelijk is er wat orde gekomen, en het bevel tot vertrekken wordt gegeven. Maar jawel, nauwelijks hebben de honden eenige passen gedaan, of ze gaan allen te zamen op den grond liggen en weigeren, zich te bewegen. Hun houding legt een groote verbazing aan den dag. Gedurende meer dan zes maanden hebben ze niets anders gedaan dan eten en drinken zonder een slag werk te doen, en nu begrijpen de dieren niet, dat die periode van rust voor goed is afgeloopen en dat er een nieuwe tijd voor hen aanvangt. De zweepen klappen, maar in plaats van vliegensvlug te gaan, duwen de honden tegen elkander aan en beginnen een geregeld gevecht. Ik, die zoo trotsch ben op mijn cavalerie, ik voel me zeer teleurgesteld, en eerst na veel geroep en sterke aanmoediging gelukt het, ook door zelf mee te duwen aan de sleden, de aangespannen honden in beweging te brengen. Dit is waarlijk geen schitterend begin.
Tusschen den Nelson en den Rönnicken, 2200 meter van zee verwijderd, wordt een groote tent voor zestien personen opgericht, de eerste, die we op de Barrière opslaan. Er rondomheen wordt een stalen kabel gespannen in een driehoek met vijftig meter zijden, om al de honden aan te kunnen vastleggen. Vervolgens slaan we een tweede tent op, even groot als de eerste, in de kom op de plek, voor ons winterkwartier gekozen. Na een onderzoek wordt besloten, dat het huis zal liggen in oostwestelijke richting met de deur naar het Westen. De toekomst leerde, dat die schikking zeer doelmatig was. De heerschende winden bliezen inderdaad uit het Oosten. Na gedaan werk keeren we naar boord terug en wijzen den gevolgden weg aan door elke vijftien schreden groote, zwarte plekken op het ijs te maken. Dank zij die voorzichtigheid zal het ons mogelijk wezen onzen weg terug te vinden tusschen de beide tenten en tusschen de laagste en de zee. Er ligt een afstand van vier kilometer tusschen de plek van het huis en de ankerplaats.
Op 16 Januari is het werk in vollen gang. Tachtig Bladzijde 116honden sleepen naar de eerste tent het materiaal en de levensmiddelen, en twintig andere brengen naar het winterkwartier lasten van niet geringer gewicht. Dat gaat niet alleen. Herhaaldelijk komen oogenblikken van verzet voor, en om de muiters tot rust te brengen, moeten wij erbij te pas komen; de menschen winnen het altijd in den strijd, maar hoeveel zweepslagen moeten die stumpers van honden hebben.
De eerste ontmoeting met drijfijs (Januari 1911).
Al om vijf uur in den morgen klinkt de reveille, en er worden lange werkdagen gemaakt. Zelden gaat het licht uit vóór elf uur in den avond. Maar het werk gaat ons vlug van de hand, en we hebben allen haast, opdat de Fram weer zee kunne kiezen. Het schip is er in deze haven niet te best aan toe. Ieder oogenblik breekt het ijs, waar het aan vast ligt, en dus moet men telkens weer van plaats veranderen. Behalve die ongeriefelijkheid is de plaats vrij goed; wel doet de golfslag zich soms bemerken en brengt onaangename schokken teweeg, maar gevaarlijk is het niet, en daar de stroom steeds naar buiten gaat, worden de ijsbergen naar zee meegesleept.
De bemanning van de Fram heeft tot taak, het materiaal uit het ruim te halen en dat en de proviand op het pakijs te zetten, en de landbrigade moet de hoopen kisten en vaten opladen. Het werk heeft zoo geregeld plaats, dat zelden de werkers aan boord behoeven te wachten op de sleden of vice versa.
Het pakijs in de noordelijke Ross-zee.
Moeilijk is het de eerste dagen voor de landploeg, om vrede te houden met de onwillige honden; ze moeten onophoudelijk naast hen loopen, om ze op den goeden weg te houden en altijd moet er geschreeuwd en gegild worden, zoodat enkelen van de mannen dagen lang geen stem hebben. Op den 17den Januari werd een begin gemaakt met het huis. De beschrijvingen van de antarctische stormen zijn zoo schrikwekkend, dat, om de fondamenten stevig te leggen, alle mogelijke voorzorgen worden genomen. Met dat doel maakt men gaten in het ijs tot op een diepte van 1.20 meter, om er de steunsels in te planten voor het huis; een zeer moeilijk werk. Op een diepte van 60 centimeter treft men niets dan wit ijs, dat zeer hard is, en waar men met het houweel nauwelijks een krasje op maakt! Daarbij een wind uit het Oosten, die de sneeuw tot groote hoogte doet opstuiven en dan weer in de laagten doet neervallen, zoodat naar gelang onze jongens dieper graven, de kuil zich weer vult. Maar dit zijn geen knapen, die zich laten afschrikken! Met wat palen en zeilen maken ze een soort Bladzijde 117van scherm en zijn zoo goed beschut, dat ze tot den avond doorwerken en gereed komen. Daar is geen moeilijkheid, die zulke werklui kan terneerslaan.
Aan het eind van den dag kruipen we in onze slaapzakken, om een welverdiende rust te genieten. Maar dan maken vaak de vetganzen of pingoeïns uit de buurt nog lawaai. Wat zou er gebeurd zijn in de gevleugelde republiek? Uit de tent tredend, staan we plotseling neus aan neus met een keizerpingoeïn. De reusachtige vogel stapt deftig naar voren en groet statig naar rechts en links. Het lijkt wel, dat hij bij ons is gekomen naar de hoogte, om ons een bezoek te brengen. Zulk een blijk van beleefdheid is toch in elk geval roerend; maar de eetlust wint het van die waardeering, en de gast zal zijn leven op onze tafel eindigen.
Framheim.
Den 18den Januari beginnen we met het transport van het bouwmateriaal. Daar de honden weer aan het werk gewend zijn, gaat alles naar wensch. Pas is een slede ontladen, of een andere komt aan, en terstond worden dan de materialen, die gebracht zijn, op hun plaats gezet. Alle stukken zijn genummerd vóór het vertrek en aan boord opgeborgen in de volgorde, waarin ze moeten worden gebruikt. Dus behoeft er nooit te worden gezocht, om dien of dien balk te vinden; men heeft alles bij de hand. Bovendien heeft in Noorwegen een van onze timmerlui ons huisje opgezet op de werf en kent het dus tot in de kleinste bijzonderheden.
Met trots en voldoening denk ik aan die bezige dagen; met vreugde ook, want nooit verneem ik een enkele klacht, hoe moeilijk het werk ook is; wie zou er niet trotsch op wezen, over zulke gezellen te zijn gesteld, die er enkel aan denken, hun plicht te doen?
In den nacht zakt de wind, en den volgenden dag is het weder rustig en helder. Het is een waar genoegen te werken in die zachte lucht en bij dit mooie licht. Op ons heen en weer gaan tusschen het schip en het station maken we jacht op zeehonden. We behoeven ze niet te zoeken; het wild komt maar zoo op ons pad.
Toen den 20sten Januari het transport van de materialen was afgeloopen, moest er worden begonnen met dat van de levensmiddelen. Dat karwei gaat onder groote vroolijkheid van de hand. De eerste reis van den dag van het kamp naar de Fram in den vroegen morgen was bijzonder amusant met de ledige sleden. Bij het ontwaken wordt ieder gewekt door het vroolijk blaffen van zijn span. De heele troep huilt om het hardst en springt en trekt aan de kettingen. O, als ze maar bij hun meesters konden komen! En wij haasten ons dan ook, om onze trouwe dienaren op te zoeken. De équipage-meester gaat tusschen hen door en geeft ieder een liefkoozing, en wie die ontvangt, is er hoogelijk mee ingenomen, terwijl de kameraden zich willen losrukken, om ook aan de beurt te komen. Ze zijn allemaal buitengewoon jaloersch, en die dieren, die toch maar getemde wolven zijn, houden van Bladzijde 118hun meester even veel, zoo niet meer, dan ons huiselijkste huisdier. Na die ontmoeting brengen de koetsiers de zeelen aan, en weer klinken juichtonen. Hoe vreemd dat moge schijnen, de beesten houden van het werk; maar als ze eenmaal zware en moeilijke tochten hebben gedaan, zal dat wel anders worden. Des morgens, als ze verkwikt zijn door het overvloedige maal van den vorigen avond en door den slaap van den nacht, zijn de spannen frisch en opgewekt, en het aanspannen is dan geen gemakkelijke arbeid. Als dat gebeurd is, is men nog niet klaar. Er liggen in het kamp verspreid hier en daar kisten en vaten, die den honden de grootste belangstelling inboezemen, en zoodra is niet het sein tot het vertrek gegeven, of ze vliegen in volle vaart naar die dingen, en men kan ze niet op den goeden weg houden. De dieren storten zich dan op dat speelgoed en willen het voor zich uit rollen, en er moet een echt gevecht tegen hen worden geleverd. Ook op het pakijs is er veel afleiding door de troepen zeehonden, die zich in de zon liggen te warmen. Zoo gauw, als onze honden hen hebben geroken, vliegen ze naar het wild toe, en in zoo'n geval kan alleen een zeer bekwaam koetsier hen vasthouden. Dat zijn de voorvallen van den morgen, en hoewel de thermometer op 20 graden onder nul staat, komt men vaak, druipend van zweet, aan boord terug. Indien bij toeval alles goed gaat, leggen de spannen in een paar minuten de twee kilometer af, die het kamp van de aanleg plaats der Fram scheiden.
Daar is op 21 Januari ons schip weg! In den nacht heeft een felle wind met sneeuwbuien het verplicht, het ruime sop te kiezen. Dien morgen sloeg de zee nog met kracht tegen de Barrière. In afwachting van de terugkomst der Fram blijven wij niet werkeloos en gaan voort met het vervoer naar het station van veertig zeehonden, die den vorigen avond door kapitein Nilson zijn geschoten. Terwijl wij ons met dat werk bezighouden, komt het schip in de baai terug. Intusschen wordt ijverig aan het huis gewerkt. Het dak is er op gekomen, en de timmerlui kunnen nu onder beschutting arbeiden. Hoewel ze veel last hebben van de koude, klagen ze nooit. Kom ik na mijn dagtaak in de tent, dan is een van hen met den avondmaaltijd bezig. Er is niet veel afwisseling, altijd flensjes en zwarte koffie. Maar wat smaakt het goed! Tusschen de beide liefhebber-koks ontstond een wedijver, wie de mooiste flensjes en pannekoeken kon bakken, en ieder meende de baas te zijn. Naar mijn meening waren hun talenten gelijk. De mannen in het benedenkamp waren ook niet te beklagen, dank zij Wisting, die een voortreffelijk kok bleek. Hij was een baas in het klaarmaken van pingoeïns en in meeuwen à la Béchamel.
Op 22 Januari is het Zondag en rustdag, welverdiend na den arbeid van de week. We vereenigen ons allen aan boord behalve de weinigen, die voor de bewaking van de tenten moeten zorgen.
Den 23sten gingen we voort met het vervoer van de levensmiddelen. Daar het terrein bij het station heel ongelijk is, brengen wij ze niet geheel tot aan de hut, maar naar een heuvel op zoo wat een 600 meter afstands. Later, als de Fram vertrokken is, zullen we ze dichter bij huis brengen. Daar de tijd ons er later voor ontbrak, bleef een groot deel van den voorraad daar liggen. In den aanvang gaf het transport veel moeilijkheden. De honden, die gewend zijn aan het lagere kamp, weigeren een nieuwen weg in te slaan, en het traject tusschen het dépôt en het schip is soms heel bezwaarlijk met de ledige sleden, want als de honden hun kameraden ergens hooren, trekken ze ons in die richting mee.
Wij hebben ongeveer negenhonderd colli's; op elke reis heeft een slee er zes, van samen 300 kilo's; naar onze berekening moet een week voldoende wezen voor het transport. Inderdaad zijn op Zaterdag 28 Januari op den middag alle lasten ter plaatse. Het dépôt ziet er werkelijk indrukwekkend uit met de lange rijen kisten, elk voorzien van een duidelijk zichtbaar nummer; het zal in het vervolg gemakkelijk wezen, vlug te vinden, wat men noodig heeft.
Thans is ons huis voltooid. Hoeveel verschilt het landschap, dat er nu omheen ligt, van dat, waar het oorspronkelijk is gebouwd. Daarginder groen en kabbelend water, terwijl hier niets dan ijs is. Prachtig is ook hier soms het uitzicht, maar niets haalt toch bij het vaderland. Zooals ik reeds heb gezegd, hebben wij kabels meegebracht, om het huis stevig aan den bodem van de Barrière te bevestigen; maar bij de rustige atmosfeer, die er sinds onze aankomst is geweest, lijkt ons die voorzorg overbodig. Door de fondamenten schijnt het huis voldoende stevig te staan. De voorgevel is geteerd, en het dak bedekt met geteerd papier Het is al uit de verte duidelijk te onderscheiden.
In den namiddag heffen we de beide kampen op, en we installeeren ons in het nieuwe huis, dat Framheim zal heeten. Welk een indruk van comfort, gezelligheid en netheid krijgen we bij het binnentreden! Een blinkend linoleum bedekt den vloer, zoowel in de kamer als in de keuken. Het tweede deel van ons programma is nu afgeloopen, en wel in veel minder tijd, dan ik had durven hopen. De weg, die naar het doel leidt, komt meer en meer open te liggen. We beginnen, in de verte het tooverkasteel te onderscheiden. Ze slaapt nog, de schoone slaapster, die er woont, maar de kus zal komen, die haar zal wekken! Het was een vroolijke avond, de eerste in het nieuwe huis. Bij de tonen van de grammophoon werd er gedronken op de toekomst onder gepraat en gelach en gezang. De honden waren ondergebracht bij het station, aan kabels vastgebonden in een vierkant van 30 meter zijde. Natuurlijk tracteeren onze buren ons op wat muziek. Onder de leiding van een van hen geven ze overdag en 's nachts concerten. Vreemde dieren. Wat willen ze toch te kennen geven door dat gehuil? Plotseling weerklinkt te midden van de diepe stilte, die ons omringt, een gehuil van een enkeling; er volgen twee of drie, en geleidelijk neemt het aantal huilers toe, tot ten slotte de honderd honden van de partij zijn. Gewoonlijk blijven ze bij het concert zitten en heffen den kop zoo hoog op, als ze kunnen. In dien tijd schijnen ze vol aandacht en laten zich niet afleiden door wat het ook zij. Opmerkelijk, hoe het concert eindigt. Plotseling als met één slag houden allen zich stil. Bladzijde 119
Wie legt hun die plotselinge en onmiddellijke stilte op! Ik ben geneigd te denken, dat het een lied is, dat ze hebben ingestudeerd. Bezitten die dieren het vermogen, elkander hun gedachten door geblaf kenbaar te maken! Na onze langdurige vertrouwdheid met de Eskimohonden twijfelt niemand van ons er meer aan. Wat mij betreft, ik kon zoo goed de beteekenis van de verschillende toonhoogten van hun geblaf onderscheiden, dat, zonder de honden te zien, alleen door ze te hooren, ik ried, wat ze uitvoerden. Elke daad, elk gevoel, ze drukken ze uit door een eigen geluid. Om hun aanhankelijkheid tegenover hun meester aan den dag te leggen, hebben ze een aparten klank. Als een van hen iets verkeerds doet, als bij voorbeeld binnen te gaan in het magazijn, waar het vleesch wordt bewaard, beginnen de anderen, die er niet hebben kunnen binnenkomen, hard te loopen en te gillen.
Voorloopig dépôt bij Framheim.
Van zijn voorvader, den wolf, heeft de Eskimohond veel meer behouden dan onze huishoud; het instinct van den strijd zit hem meer in het bloed. De strijd om het bestaan heeft den Eskimohond van der jeugd af gesterkt en heeft hem in verrassende mate het talent van matigheid en volharding bijgebracht. Daarbij heeft hij een vlug en levendig verstand, als men in aanmerking neemt het werk, waarvoor hij bestemd is en te midden waarvan hij leeft. Men zou verkeerd doen, als men laag neerzag op den Eskimohond, omdat hij niet gemakkelijk leert op te zitten en op bevel een stukje suiker op te vangen; dat zijn kunstjes, te verschillend van zijn ernstige levenstaak, dan dat hij ooit die circusnommers kan aanleeren. In hun onderlinge betrekkingen kennen deze dieren geen andere wet dan die van den sterkste. De sterkste beveelt en doet naar zijn welbehagen. Alles behoort hem, en de zwakste is tevreden met de kruimpjes, die van zijn tafel vallen. De vriendschap ontwikkelt zich gemakkelijk onder deze viervoeters, maar altijd een vriendschap, met vrees gemengd en met eerbied voor de meerdere kracht. Gehoorzamend aan het instinct van zelfbehoud, zoekt de zwakke de hulp en de bescherming van den sterke, die de rol van beschermer op zich neemt, welke hem in geval van nood een trouwen steun belooft. Datzelfde instinct blijkt ook in de betrekkingen tusschen den hond en den mensch. Het dier begrijpt, dat zijn meester voor zijn levensonderhoud zorgt en om die reden schenkt hij hem eerbied en liefde; ik kon zonder vrees een brok uit den muil van mijn twaalf honden nemen, en geen enkele zou gepoogd hebben, mij te bijten. De vrees voor straf, die in onthouding van eten bestond, verklaarde die groote onderworpenheid. Met noorsche honden zou ik die proef niet hebben durven doen. Waarin ligt nu de oorzaak van dat verschil? Ik geloof, dat bij onzen huishond de gehoorzaamheid gegrond is op de vrees voor de zweep en niet, zooals bij den groenlandschen hond, op het instinct van zelfbehoud, zoodat als de eetlust het wint van de vrees voor de karwats, de meester een knauw krijgt.
Eenige dagen later kwam Adolf Hendrik Lindström, die tot nu toe op de Fram was gebleven aan het hoofd van het keukendepartement, bij ons op het station. Zijn komst maakte bij ons het gezelschap compleet. Aan de fornuizen aan boord nam het jongste lid van de expeditie, Karinius Olsen, zijn plaats in. Lindström heeft gedurende veertien maanden zijn verantwoordelijken post ingenomen met een toewijding en bekwaamheid, waaraan ik niet genoeg hulde brengen kan. De rook steeg vroolijk uit den schoorsteen van ons huis en kondigde al uit de verte de aanwezigheid van een woning op de Barrière van de antarctische zee aan. Na een vermoeienden dag van arbeid buitenshuis was de indruk van die kleine rookpluim voor ons weldadig en aangenaam. Het was een symbool.
De aankomst van onzen kameraad was niet enkel een verbetering voor onze tafel, maar ook voor ons licht en onze luchtverversching. Hij maakte de Luxlamp Bladzijde 120in orde en ons verblijf straalde van helderheid, en daarna zorgde hij met behulp van Stubberud voor de ventilatie. De installatie van den ventilator was een heel ding, en ondanks alle moeite wou de machine nooit goed functioneeren, vooral niet in stil weer. Als de ventilator stilstond, gaven Lindström en Stubberud zich de grootste moeite, om hem weer aan den gang te helpen; dan werkten ze soms een paar uren op het dak, hoe slecht het weêr ook was, tot alles weer goed liep. Een goede ventilatie is een wezenlijke voorwaarde voor de gezondheid bij een overwintering in de poolstreken. Als een groot aantal expedities van koude hebben geleden en van de vocht en door ziekten zijn geteisterd, dan komt dat hoofdzakelijk, doordat de luchtverversching in hun verblijf niet voldoende was. Als de frissche buitenlucht in genoegzamen overvloed binnenkomt, zal de verbranding der kolen in de kachel vollediger worden en bij gevolg ook de warmte, die ze afstraalt, zich vergrooten. Is daarentegen de ventilatie gebrekkig, dan brandt een groot deel van de kolen niet, en het vertrek wordt koud en vochtig. De Luxlamp en het fornuis in de keuken waren voldoende, om een aangename temperatuur in het huis te onderhouden. Degenen, die in de bovenste slaapplaatsen lagen, klaagden zelfs over de warmte.
Een zeehond, op weg naar ons toe.
Onze gemeenschappelijke kamer heeft tien slaapplaatsen; daar we maar met ons negenen zijn, wordt de eene slaapplaats weggenomen, en daarvoor in de plaats de kist van de chronometers gezet. De weerkundige instrumenten zijn in de keuken opgehangen, de eenige plek, waar wij over beschikken. Lindström nam den post van onderdirecteur op zich en van machinist op het weêrkundig station Framheim. Op den zolder waren geborgen de medicamenten, de siropen, de confituren, de pickles en sausen en de room, en we brachten er ook de bibliotheek onder. Na den 30sten Januari haalden we naar het station de kolen, het hout, de petroleum en den voorraad droge visch. In den zomer wisselde de temperatuur af tusschen vijftien en vijf-en-twintig graden vorst.
Dagelijks schoten we veel zeehonden. We hebben er al zoowat honderd neergelegd, en een groote hoop vleesch is voor de hut gedeponeerd. Op een avond onder den maaltijd kondigt Lindström aan, dat het onnoodig is, voortaan weer naar het pakijs te gaan, om wild te halen, want het komt al van zelf. We gaan allen naar buiten, en werkelijk daar is een zeehond op weg naar ons toe, wien zijn nieuwsgierigheid duur te staan komt.
In de eerste week van Februari nemen we van de Fram de laatste aan boord gebleven honden over, twintig jongen, die nog werden gezoogd. De anderen willen ze wel missen. De temperatuur blijft in de buurt van twintig graden vorst, en met zulke gasten is het onmogelijk, het dek schoon te houden. Het water, dat men erop spoelt, bevriest dadelijk. Pas zijn onze kweekelingetjes vertrokken, of men gaat boenen, en de Fram is weer helder en blinkend. Met den eerbied, aan hun leeftijd verschuldigd, worden de jonge diertjes in kisten vervoerd. Te hunnen behoeve is een tent opgericht, maar ze weigeren beslist erbinnen te gaan, en dus moeten we ze wel buiten laten. Die jonge honden slijten het grootste deel van den winter in de buitenlucht, maar de voor hen ingerichtte toevlucht blijft niet ongebruikt, want Tisper, die jongen zou krijgen, werd erin gebracht, en de tent krijgt den naam van Moedertent.
Wij slaan dan de andere tenten op, acht als kennels voor de spannen honden, twee voor de droge visch, een voor het zeehondenvleesch, een voor de levensmiddelen en een voor de brandstof, in het geheel veertien tenten. Nu ziet het station er als een kamp uit.
Op 4 Februari heeft er een groote gebeurtenis plaats, namelijk een bezoek van de Terra Nova, het expeditieschip van kapitein Scott! Bladzijde 121
De tenten voor de honden op Framheim.
III.
Bezoek van de Terra Nova.—Verkenning van de Barrière.—Vestiging van een dépôt van levensmiddelen op 80 graden Z. B.—Voorzorgen om de dépôts te kunnen terugvinden.—Een étappe van honderd kilometers.—Verbeteringen in de uitrusting.—Tweede expeditie voor het inrichten van een “cache.”—De herfst in de Zuidelijke IJszee.—Eén-en-veertig graden onder nul.—Een koudepool op de Barrière.—Derde expeditie naar 80 graden Z. B.
Om half zeven in den morgen waren wij als gewoonlijk allen vertrokken, om de bagage te halen van de baai, toen de man, die voorop liep, als een gek begon te wuiven. Blijkbaar ziet hij wat zeer bijzonders. Maar wat? Bij hetzelfde punt gekomen, begint een tweede dezelfde bewegingen te maken en schreeuwt verklaringen, die ik niet kan verstaan. Door nieuwsgierigheid gedreven, stap ik harder aan en bereik weldra de kameraden. Wat zie ik? Daar ligt een groote boot langs het ijs ten zuiden van de Fram. Het is de Terra Nova, het schip van commandant Scott. Heel dikwijls hebben we gesproken over de mogelijkheid van een ontmoeting met de engelsche expeditie, als die weg is naar Koning Eduard VII-land; maar toch is het een groote verrassing.
De Terra Nova was om middernacht aangekomen. Op dat uur was de man, die de wacht had aan boord van de Fram, juist naar beneden gegaan, om een kop koffie te drinken. Toen hij weer aan dek kwam, lag er een tweede schip vóór de Barrière! Onze man wreef zich de oogen uit en kneep zich in den arm, om zich te overtuigen dat hij niet droomde.
Luitenant Campbell, de leider van de groep, die Koning Eduardsland moest exploreeren, haastte zich, een bezoek te brengen aan Nilsen. Hij vertelde, dat, daar hij niet kon landen, hij op weg was naar de Mac Murdosound, om van daar naar het noordelijk gedeelte van Victorialand te gaan. Terstond na mijn aankomst kwam luitenant Campbell weer aan boord van de Fram en herhaalde het nieuws voor mij. Toen het onderhoud was afgeloopen, laadden we de sleden en keerden naar het station terug, waar wij al spoedig het groote genoegen hadden, luitenant Pennel te ontvangen, den kapitein van de Terra Nova, met luitenant Campbell en den dokter van de expeditie. We sleten te zamen een paar genoegelijke uren. Later op den dag gingen drie van ons de Terra Nova bezoeken en bleven er ontbijten. Onze gastheeren toonden zich zeer gastvrij en stelden voor, zich te belasten met onze brieven voor Nieuw Zeeland. Ik zou graag die vriendschappelijke aanbieding hebben aangenomen, maar onze tijd was zeer kostbaar en mocht niet aan correspondentie worden besteed. Om twee uur in den namiddag voer de Terra Nova weg. Na het bezoek gevoelden wij allen sterk de eenzaamheid, en het leek wel, of we allen een verkoudheid in het hoofd hadden.
Den volgenden dag, Zondag den 5den Februari, kwamen de mannen van de Fram ons bezoeken. Daar ze niet allen te gelijk het schip konden verlaten, waren vier bij ons ten eten en zes kwamen den avond passeeren. Het was voor ons een genoegen, hun ons huis te laten zien en hun een goede reis te wenschen.
We hadden nu voor het transport der goederen Bladzijde 122van de baai naar het station niet meer acht man noodig, en daarom werd besloten dat, terwijl vier van ons het transport zullen afmaken, de anderen het terrein zullen verkennen in het Zuiden en een dépôt van levensmiddelen zullen aanleggen op 80 gr. Z.B. Als datum van vertrek werd de 10de Februari bepaald. Als we terugkomen, zal de Fram vertrokken wezen, dus ging ik den vorigen avond afscheid nemen van de kameraden. Het is mij een behoefte, die uitnemende medewerkers te bedanken voor hun toewijding. Allen spijt het, ons te moeten verlaten op het interessantste oogenblik en niet te kunnen deelnemen aan de expeditie naar de pool. Maanden lang zullen ze strijd moeten voeren tegen het ijs en de stormen, en dan over een jaar zullen ze weer een lange moeilijke reis moeten ondernemen, om ons te komen afhalen. Het is een hard ding voor hen; maar niemand denkt erover, te klagen. Daar ze hun hulp hebben toegezegd voor het slagen der expeditie, stellen ze er allen een eer in, rustig hun plicht te doen. Ik laat aan kapitein Nilsen instructies achter, die in één enkelen zin zijn samen te vatten: “Zet de uitvoering van ons programma voort op de wijze, die gij het best zult oordeelen.” De bekwaamheid van Nilsen boezemt mij een onbepaald vertrouwen in; door dien ervaren officier bestuurd, is de Fram in goede handen.
Luitenant Presterud en ik gaan aan den overkant van de baai toegangswegen zoeken aan den voorkant van de Barrière. Aan die zijde is het pakijs nog onaangetast met slechts enkele spleten. Verderop naar het midden van de baai verrijzen rijen heuvels, opgeworpen door den ijsdruk; de baai is er betrekkelijk smal, ongeveer vijf kilometers. De bestijging van het front van den gletscher was niet moeilijk, en in enkele oogenblikken waren we boven. De hoogte was niet meer dan twintig meters. Groot is onze ontroering bij het betreden van de Barrière. Nooit hebben we tot hiertoe een ruim uitzicht gehad op het ijsveld naar den kant van het Zuiden. Het panorama geeft ons geen verrassing, maar indrukwekkend is toch dat reuzensneeuwveld, dat eindeloos is. Onze weg naar het Zuiden zal ons brengen naar den rand van de hoogten, waar we al over gesproken hebben. De weg is goed met het dunne laagje sneeuw op vast ijs, een ideaal terrein voor de ski. Maar het model van schaatsen, dat wij bezitten en dat lang en smal is, kan ook best dienen op deze oppervlakte. Dus hebben wij het punt ontdekt, waar het gemakkelijk is, de Barrière te beklimmen, en geconstateerd, dat er een weg is naar het Zuiden zonder groote bezwaren. De plek werd later van een vlag voorzien en ontving, toen er een tentje was opgeslagen, den naam van Plaats van Vertrek.
Op den terugweg en in het heengaan zagen wij veel troepen zeehonden, die op het ijs lagen te slapen. Bij onze nadering heffen ze eventjes den kop op, kijken ons een oogenblik aan, maar keeren zich dan weer om en vervolgen hun slaapje. Indien op het pakijs die dieren aan de aanvallen van vijanden waren blootgesteld, zouden ze door schildwachten worden bewaakt, dat is wel zeker, juist als hun soortgenooten in de Noordelijke IJszee.
Den 10den Februari 1911, om half tien in den morgen, werd er naar het Zuiden opgebroken. De karavaan bestaat uit vier man en drie sleden, elk getrokken door zes honden. Ieder voertuig draagt ongeveer 250 kilo levensmiddelen, bestemd voor het dépôt, niet inbegrepen de proviand en het materiaal benoodigd voor de reis. Die lading bestaat uit pemmikan voor de honden (150 kilo per slede), vleesch en zeehondenspek, droge visch, chocolade, margarine en beschuit. Het materiëel omvat twee tenten voor drie man, vier slaapzakken, de keukenbenoodigdheden en tien lange bamboezen met zwarte vlaggen eraan, om den weg aan te duiden. Daar we nog niets weten van den toestand van de Barrière, hebben we er geen denkbeeld van, hoe lang deze tocht zal duren. De honden zijn in goede conditie en in galop verlaten we Framheim. Op het pakijs van de baai gaan we over een reeks ijshoogten of toross, door de drukking opgeworpen. Dat gaat niet geheel zonder ongelukken, en menige slede wordt omgeworpen, zonder dat er groot oponthoud door ontstaat; maar wel wordt alles dus goed op de proef gesteld. Verderop krijgen we troepen zeehonden te zien, en de honden kunnen die verzoeking niet weerstaan en vliegen snel naar het wild toe, om echter spoedig door de zwaarte van de sleden te worden teruggehouden en uit zichzelf stil te staan.
Rondom de ankerplaats van de Fram is het ijs verdwenen, en dus kan het schip aan de Barrière zelf aanleggen. Onze vier kameraden, die op het station moeten blijven, doen ons uitgeleide, om ons ook te helpen bij het beklimmen van het front van den gletscher. Op den terugweg zullen ze zich met de jacht bezighouden. Op het pakijs kan men nog wel eens een mooi schot doen; in alle richtingen zullen ze zeehonden aantreffen, een wild, dat de moeite waard is. Ik heb Wisting tot hoofd van het station benoemd. Tijdens onze afwezigheid moeten de bewoners van Framheim de rest van de levensmiddelen vervoeren, als ze ontscheept zijn, en tegen den westelijken muur van het huis moeten ze een beschutting bouwen, opdat de keukendeur niet direct op den gletscher uitkomt. Het afdakje zal dan meteen tot werkplaats dienen voor den timmerman. Bovendien moeten onze vrienden zooveel mogelijk zeehonden schieten. Het is van belang, dat de voorraad versch vleesch voldoende zij, om een overvloedige voeding mogelijk te maken voor menschen en honden. Er is wild in overvloed. Als wij gedurende de overwintering geen voldoenden voorraad versch vleesch hadden, zouden we dat aan onszelf te wijten hebben.
Het beklimmen van de Barrière is nog al moeilijk. Nadat we de spannen hebben versterkt, worden de sleden redelijk vlug opgeheschen naar boven, terwijl ze op de Fram met kijkers onze bewegingen volgen. Nu ze zien, hoe moeilijk deze beklimming is, zullen ze zich af vragen, wat het wel zal zijn, als wij het plateau moeten beklimmen, dat den toegang tot de Pool openstelt.
Op het oogenblik van de scheiding van onze kameraden van Framheim werd geen ontroering aan den dag gelegd; het ging met een enkelen handdruk en een Tot weerziens!
Op zijn ski ging Presterud aan de spits van de Bladzijde 123karavaan. De honden loopen altijd beter, als er iemand voor hen uit loopt. Dan volgt Heimer Hansen. Die plaats in de voorhoede bleef de zijne op al onze verdere tochten. Wij hadden te zamen de Noordwestelijke Doorvaart gemaakt, en op dien exploratietocht heb ik zijn meesterschap in het regeeren van de honden leeren kennen. Op zijn slede bevindt zich het standaardkompas, waardoor hij in staat is, den door Presterud gevolgden weg te verbeteren. Na Hansen volgt Johansen, en dan kom ik. Ik wil liefst achteraan komen, om op alles toe te zien. Hoe goed men de lasten ook vastmaakt, er valt vaak iets van een slede. Als de achterhoede flink oplet, kan ze voor de karavaan van groot nut wezen. Wat heb ik in den loop van onze sledetochten veel onmisbare voorwerpen zien vallen, die door mij zijn gered! De zwaarste taak is natuurlijk voor den voorman, die den weg moet openen en de honden moet doen loopen, terwijl de anderen maar hebben te volgen. Eere dus aan Helmer Hansen, die tot algemeene tevredenheid dien plicht heeft vervuld. De functie van voorlooper is ook niet van de aangenaamste. Al heeft hij geen span honden te bewaken, hij heeft daardoor ook minder bezigheid voor den geest, en zijn eenige afleiding is het gehoorzamen aan de bevelen van Hansen: “Wat meer naar rechts, een beetje links!”
Op deze oppervlakte zonder eenige herkenningspunten, is het moeilijk, zijn weg te houden. Stel u voor een onmetelijke vlakte, gehuld in een dikken mist; geen geluid en overal gelijke sneeuw zonder den minsten rimpel. Zeer zeker zou een Eskimo erin slagen, zijn weg te vinden over de doodsche vlakte: maar een beschaafd mensch is daar niet zoo knap in. Zonder de hulp van het kompas zou hij in alle richtingen afwijken en zou ten slotte verdwalen.
De koetsiers hebben volstrekt geen tijd om zich te vervelen. Zonder een minuut rust moeten ze op hun spannen letten en zich ervan overtuigen, dat alle honden trekken. Aanhoudend moeten ze toezien, dat de sleden niet omslaan bij een oneffenheid van den grond, want het is geen kleinigheid, een voertuig, dat bij de 400 kilo weegt, op te tillen en overeind te zetten.
Vanaf het punt, waar wij op de Barrière waren gegaan, rijst die vlakte met zeer zachte helling, en na een klein eind van oneffenheid wordt ze volkomen vlak. Op die oneffenheid houden wij stil. Onze kameraden zijn verdwenen; in de verte ziet men nog de Fram, omlijst door schitterend ijs. Zullen we onze vrienden ooit terugzien? En als we ze weer vinden, hoe zal het dan zijn? In den tusschentijd moet het schip den oceaan doorreizen, en wij moeten onbekende ijsgebieden beklimmen. Wat kan er in dien tijd veel gebeuren!.... Heel in de verte wappert glorieus de nationale vlag boven aan den mast. Het gezicht uit de verte, van die lap stof, is als de laatste groet uit het vaderland.
Thans zijn wij op weg naar het Zuiden. De eerste aanraking met de Barrière is bijzonder interessant. Dit deel van den gletscher is nooit door een menschelijken voet betreden, en onze uitrusting is ook nog niet op de proef gesteld. Hoe zal het terrein verder wezen? Zal het zoo blijven of zullen zich bezwaren voordoen? Is het goed geweest, al ons vertrouwen in de honden te stellen, of was het beter geweest, rendieren mee te nemen of pony's, auto's of vliegtoestellen? De honden vonden gelukkig steun op de dunne laag sneeuw en liepen vlug voort.
Kaap Manhue, het front van de Barrière aan de Walvischbaai.
Daarentegen lieten de atmosferische toestanden te wenschen over voor een expeditie over onbekend terrein. Al is de temperatuur zacht en de lucht rustig, het licht is slecht. Een nevel maakt het voortgaan moeilijk, en een diffuus licht hult de lucht en den gletscher in een zelfde schijnsel. Er is nergens wat schaduw, en zoo kunnen wij lastig de oneffenheden onderscheiden. De voorlooper valt dan ook telkens en moet wanhopige pogingen doen, om het evenwicht te bewaren. De koetsiers hebben het beter, want zij kunnen zich desnoods aan hun sleden vasthouden. Maar zij moeten ook goed op de oneffenheden letten, om de sleden in balans te houden. Het licht is pijnlijk aan de oogen en leidt maar al te vaak tot sneeuwblindheid, want vooreerst moet men de oogen er erg bij inspannen en dan tilt men vaak den sneeuwbril op, om beter te onderscheiden. Wij hebben in den loop van onze expeditie niet veel last van de kwaal gehad.
Zonder veel inspanning leggen we 28 kilometers af. Bladzijde 124
We hebben twee tenten, en om brandstof te sparen wordt de keuken maar in een ervan in orde gebracht. De temperatuur is niet koud genoeg om in ons verblijf te stoken. Op dezen eersten tocht en op alle verdere, om nieuwe dépôts aan te leggen, duurden de toebereidselen in den morgen veel te lang. Hoewel we om vier uur opstonden, gingen we eerst om acht uur op weg. Ik drong te vergeefs op meer spoed aan. Thans is dat nog niets, maar op den tocht naar de pool zullen we meer haast moeten maken.
Den 1Oden Februari vertrokken, kwamen we, na 141 kilometers te hebben afgelegd, den 14den op 80 graden Z.B., waar we begonnen met den aanleg van een dépôt. Het werd zeer stevig gebouwd en kreeg een hoogte van vier meter. Iedere 15 kilometer hebben we een staak geplant met een vlag, om den weg aan te geven. Toen eenmaal het dépôt gereed was, namen wij plaats op de sleden en gingen op weg naar Framheim. Een bijzonder prettige reis, een echte pleziertocht, zich zoo te laten trekken. Thans is onze eenige bezigheid, den weg te merken met onze kabeljauwen. Elke 500 meter wordt een visch in de sneeuw gestoken. Die nieuwerwetsche manier van aanduiding levert een zeer goed resultaat, want de begraven visschen steken duidelijk af tegen het witte sneeuwveld. Herhaaldelijk kwamen we later erdoor weer terug op den goeden weg, en bij den terugkeer van de tweede expeditie werden de visschen zeer op prijs gesteld door onze uitgehongerde honden.
Vandaag hebben we een étappe van 70 kilometer! We komen niet vóór één uur op bed en zijn al om vier uur weer bij de hand en om half acht op weg. Veertien uur later zijn we in Framheim terug, na honderd kilometer te hebben afgelegd. Met die snelheid reizend, is het ons er niet om te doen een record te vestigen voor de Barrière, maar we willen eenvoudig terug zijn vóór het vertrek van de Fram, om nog eens de hand te kunnen drukken van onze kameraden. Maar onze ijver is vergeefsch; het schip was vertrokken eenige uren vóór onze aankomst. Wat zag toen de ledige reede er somber uit! Er omhulde ons een waas van melancholie in het stille landschap.
Na onzen verkenningstocht mogen we de toekomst met vertrouwen tegemoet zien. We kennen het terrein van onze aanstaande werkzaamheid, en we hebben het middel van vervoer, dat ons ten dienste staat, beproefd. Beide bevallen ons wel. Ik heb altijd gedacht, dat honden onvergelijkelijke trekdieren zijn, en na deze laatste tochten is mijn bewondering tot geestdrift gestegen.
Tijdens onze afwezigheid hebben onze op Framheim gebleven kameraden wonderen verricht. Het huis ziet er heel anders uit met zijn veranda. Die uitbouw beslaat den heelen westelijken gevel van 3.90 meter en is ongeveer drie meter breed. Met de verlichting door twee vensters, is het er zeer behagelijk. Om het huis heen hebben de vrienden een galerij aangelegd van 1.50 meter breed, die ze overdekt hebben door het dak te verbreeden tot aan de sneeuw. Daar kunnen de blikken worden geborgen en ook het versche vleesch. Terzelfdertijd is door een vernuftige schikking der planken gelegenheid gemaakt, om de sneeuw van het dak op te vangen. Honderd-twintig honden zwerven om het huis; dus is het wel noodig, schoone sneeuw te hebben voor de keuken en voor waschgebruik.
Ingang van de hut onder de sneeuw.
Eer de groote koude invalt, moeten we ons bezighouden met de installatie van het winterkwartier voor de honden. Daartoe graven we in den grond van de Barrière tot op 1.50 M. diepte, een moeilijk werk, waar de ijsbijl bij te pas komt, en op die holte zetten we daarna de tent. Het hondenhuis is zes meter hoog en heeft aan den voet een middellijn van 4.50 meter. In het midden zijn twaalf palen op onderling even grooten afstand in het ijs geslagen, om de bewoners van het huis vast te leggen. De honden schenen schik te hebben in hun woning en hebben het er ook zeer goed. Geen enkele maal tijdens hun verblijf in de tent heb ik hun haar met ijzel bedekt gezien. Die ruime bergplaats, die goed gelucht en verlicht was, voldeed aan alle hygiënische eischen. Om hem te beschutten voor de tanden van de bewoners werd de middenpaal van de tent omringd door een sneeuwzuil van menschenhoogte.
Daar in sommige omstandigheden een boot ons van dienst zou kunnen wezen, had de Fram ons een van haar booten achtergelaten. Die werd op de Barrière geheschen op eenige honderden meters van den rand van de baai, en de plek werd aangeduid met een vlaggemast. Bladzijde 125
Terwijl wij het dépôt in orde hebben gebracht, hebben onze kameraden een ware slachting onder de zeehonden aangericht. Er is dus haast bij de oprichting van de tent, waar al die voorraad moet worden geborgen. Als die onbeschermd op den heuvel blijft liggen, zal er gauw niet veel van over wezen. Om hem te beschermen voor de tanden van de honden, zoolang het magazijn nog niet klaar is, maken we er een sneeuwmuur van twee meter hoog omheen.
Den 22sten Februari begeven we ons weer op weg, om een tweede dépôt aan te leggen. Er is werk in overvloed. We hebben vooreerst de levensmiddelen in gereedheid te brengen, die we zullen meenemen. De kisten met pemmikan moeten worden geopend, daarna de blikken, die gesoldeerd zijn en die elk vier porties bevatten, en dan moeten die porties in de kisten worden gelegd zonder de blikjes. Zoo maken we de lasten lichter en vermijden de noodzakelijkheid, om later dat werk op de Barrière te doen, als wij die levensmiddelen eruit nemen voor de expeditie naar de pool. Om het pemmikan te onttrekken aan de warmte tijdens de reis door de heete luchtstreek, was het in gesoldeerde kisten geborgen. Die beide bewerkingen, het openen en het weer inpakken van den inhoud, eischten heel wat tijd, maar we kwamen er mee gereed. Het werk werd verricht in de veranda.
Lindström op zijn ski. |
Het nazien van onze uitrusting was ook een heel werk. Het onderwerp schoeisel moet grondig worden behandeld. De meerderheid is voor een model van stijve laarzen, waar eenige veranderingen aan zullen worden aangebracht; andere zijn voor soepele laarzen. Voor het oogenblik is het van niet zoo groot belang, en ieder werd vrijgelaten, om het model te nemen, dat hem het best aanstond. Ik voor mij stem voor laarzen met zware zolen en zachte bovenstukken, die wijd genoeg zijn, om verscheiden paar kousen te bergen. Als onze leverancier had kunnen zien, hoe we het werk, waar hij zoo trotsch op was, aan stukken sneden, zou hij er een ziekte van hebben gekregen. Daar ik geen talent voor schoenmaken heb, neem ik met genoegen het aanbod van Wisting aan, om mijn schoeisel in orde te brengen. Toen hij de laarzen mij terugbracht, waren ze niet te herkennen, maar ze waren warm en groot genoeg, en dat is de hoofdzaak. De harde zolen lieten het gebruik van de ski Huitfeldt-Höyer-Ellefsen toe. De ervaring gaf mij later nog weer eenige veranderingen aan de hand, en vóór het definitieve vertrek naar de pool, kwamen mijn laarzen nog eens onder Wisting's handen, om na die tweede herziening volmaakt te wezen. Zoo waren er elken dag verbeteringen aan te brengen in onze uitrusting. De verschillende onderdeelen van Bladzijde 126onze kleeding ondergingen ook wijzigingen. De een maakte oorbanden aan zijn pet, de ander hield er niet van; een derde maakte een bedekking voor den neus, en ieder verdedigde zijn meening met kracht. Uit practisch oogpunt had men er niet veel aan, maar het hield de vroolijkheid gaande.
Den 2lsten Februari zijn we klaar voor het vertrek. De schitterende wijze, waarop de honden zich hebben gedragen op de vorige expeditie, heeft ons een vermoeden van hun kracht gegeven, en dezen keer laadden we te veel op de sleden. Den 22sten om half negen in den morgen begeeft de karavaan zich op weg en laat Framheim in de hoede van Lindström achter; er waren acht mannen mee en zeven sleden, getrokken door twee-en-veertig honden. Deze expeditie is de moeilijkste van alle geweest.
Ze duurde van 22 Februari tot 21 Maart. Den 27sten Februari kwamen we aan het dépôt, dat op 80 graden was opgeslagen. In geval van nevel kan men de cairns nog best overslaan, en daarom willen we het dépôt nog duidelijker aanduiden door aan beide zijden ten oosten en ten westen ervan tien palen in het ijs te slaan, met zwarte vlaggen eraan met tusschenruimten van 900 meter. Op die manier is de gletscher door een rij palen gebarricadeerd over een afstand van negen kilometer aan weerszijden van het dépôt, en daar ieder paal een nummer draagt, weet men, hoe ver men nog van de bewaarplaats verwijderd is. Dit systeem heeft ons veel dienst bewezen.
Den 28sten Februari zetten we onzen tocht zuidwaarts voort. Naarmate we verder doordringen in het binnenland, wordt de temperatuur lager; we hebben nu 43 graden vorst. De honden zijn vermoeid. Ze hebben stijve pooten en kloven in de zolen, zoodat het moeite in heeft, des morgens op weg te komen. Die wonden komen door de sneeuw, die verijzeld is en door de zwaarte van de sleden barst, waardoor de voeten van de honden gewond worden. Ook komen sneeuwballen tusschen de palmen van hun voeten en belemmeren hen in het loopen. Zeer ernstig waren bovendien de wonden, waaraan de honden zijn blootgesteld op het pakijs in het voorjaar en den zomer. Het ijs uit de zee, dat heel scherp is, geeft vaak wonden en het zeezout dringt daarin en geeft veel pijn. Om daaraan te gemoet te komen, deden we de honden sokken aan; maar de voorzorg bleek overbodig op onze gewone tochten, want terwijl de pooten van de honden zacht en gevoelig waren geworden door hun langdurig verblijf aan boord, was de huid vermoedelijk in den winter weer verhard; in ieder geval leden de spannen er niet aan in het voorjaar, ofschoon de weg nog veel oneffener was dan in het najaar.
Het dépôt, dat we oprichtten op den 81sten breedtegraad, bevat 560 kilogram pemmikan voor de honden. Bij gebrek aan bamboestaven wordt de plek aangewezen door planken van de kisten, die we in het ijs plantten over een afstand van negen kilometers ten oosten en ten westen van het dépôt. Die stokken zijn 60 centimeter hoog. Daar er in deze buurt niet veel sneeuw valt, bestaat er geen gevaar, dat ze zullen oversneeuwen. Om ons te kunnen oriënteeren in geval van nevel, krijgen de aan den oostkant geplaatste paaltjes nog een insnijding met de bijl. Die houtblokjes, over de wijde vlakte verspreid, zien er wel heel onbeduidend uit; maar toch is hun een rol van beteekenis toebedeeld, en van hen hangt in zekeren zin het succes van de expeditie af.
Den 5den Maart verdeelde zich de colonne. Bjaaland, Hassel en Stubberud blijven achter, terwijl ik met vier gezellen mijn weg naar het Zuiden voortzet, om een derde dépôt nog verder in die richting op te richten. Ik zend een van de honden terug, die door het tuig verwond is geworden, en zet met slechts vijf dieren den tocht voort. Mijn honden zijn zeer mager geworden en zien er uitgeput uit; maar hoe het zij, het is noodig tot den 82sten graad te komen. Ik had hoop gehad, het tot den 83sten te brengen; maar dat kan niet om den toestand van de honden.
Het lijden van de uitnemende dieren is de eenige treurige herinnering van mijn zuidpool-expeditie. Ik heb van hen gevergd meer dan ze kunnen leveren. Tot mijn verontschuldiging kan ik aanvoeren, dat ik mijzelf ook niet spaar. Met uitgeputte dieren een slede op gang brengen, die meer dan een halve ton weegt, is geen kleinigheid; vaak moet ik hard duwen, om de honden aan het trekken te krijgen. Al sedert lang heeft de zweep geen uitwerking meer. Gebruik ik die, dan kruipen de beesten tegen elkander aan en trachten slechts hun koppen te beschutten. Heel dikwijls moet ik, na alle pogingen in het werk te hebben gesteld, om mijn span aan het werk te zetten, hulp vragen aan de kameraden. Twee van hen duwen dan de slede, terwijl een derde de zweep hanteert en uit alle macht schreeuwt. In dergelijke omstandigheden wordt de mensch boosaardig en verliest alle gevoeligheid. Wat kan men gauw veranderen! Ik houd van alle dieren en vermijd steeds, hun pijn te doen. Ik geef niets om de jacht, behalve in geval van doodsgevaar, en nooit zou ik er over denken, een dier te dooden behalve een rat en vliegen. In het gewone leven heb ik mijn honden lief, maar de omstandigheden, waarin wij ons bevinden, zijn exceptioneel, of wel ik ben in een ahnormalen staat. De tweede veronderstelling is denkelijk de juiste. Het zware dagelijksche werk en de woeste geestkracht, waarmee ik mijn plan, de verwezenlijking van mijn programma, doordrijf, maken mij wreed. Gedurende het pijnlijk geschreeuw van Thor sla ik hem, een grooten, zwaren, goedigen hond, om hem vooruit te krijgen. Zijn gehuil laat mij koud, of liever, ik weiger er de beteekenis van te begrijpen, en het arme dier moet verder trekken tot het neervalt. De lijkopening toonde aan, dat hij gestorven was aan een enorm abces in de borst.
Op den middag van den 8sten Maart zijn we op 81 graden, 54 minuten en 30 seconden Z.B. We leggen nog tien kilometer verder naar het Zuiden af en slaan om half vier het kamp op bij de 82ste parallel. En den volgenden morgen gaan we over tot den bouw van het dépôt en het op de plaats brengen van de palen, die de hervinding moeten mogelijk maken. Ik laat mijn slede achter, die de uitgeputte honden niet meer kunnen trekken; later zal het voertuig ons hier van veel dienst wezen. Bladzijde 127De cairn, die vier meter hoog is, draagt een bamboestok met een vlag.
Den lOden Maart beginnen we den terugtocht, een moeilijken tocht, want de vermoeienis van de honden maakt het onmogelijk, dat we ons laten trekken, zooals bij den terugkeer van de vorige expeditie. De koude is zeer hevig en ze zal nog toenemen; ze stijgt van 32 tot 43 graden vorst.
Den 15den Maart bezweek de beste hond van Wisting. Op het oogenblik, toen zijn lijk onder zijn kameraden zou worden verdeeld, veranderen we van besluit, vreezend dat het abces, waaraan hij is gestorven, het gansche lichaam kon hebben aangedaan, zoodat het vleesch ongezond is. Daarom wordt het lijk in een leêge kist gedaan en begraven. In den nacht worden we wakker door een vervaarlijk lawaai; de troep is erin geslaagd, het lijk op te graven en vecht om de brokken.
In een tent voor de honden.
Eindelijk komen we den 27sten in den avond op Framheim. Onze tweede expeditie kost ons in het geheel acht honden. Naar alle waarschijnlijkheid is de koude de hoofdoorzaak geweest van die sterfte; in een gewone temperatuur zouden onze dieren zeker de vermoeienissen van den langen tocht hebben kunnen doorstaan.
We beginnen met de toebereidselen voor een derden tocht. Vóór de komst van den winter stel ik mij voor, naar den 80sten breedtegraad twaalfhonderd kilo zeehonden vleesch te vervoeren. Om aan onzen tocht naar de pool succes te verzekeren, is het van het hoogste belang, den honden een overvloed van vleesch te verzekeren aan dit dépôt. Eer we vertrekken, brengen we in onze uitrusting nog verschillende wijzigingen aan, door de ervaring aangewezen. Presterud en Johansen verzekeren, dat een slaapzak voor twee beter is dan een voor een enkel mensch. Er wordt lang over die quaestie gesproken, maar we kwamen niet tot eenstemmigheid. Als het model, door zijn kameraden voorgesteld, groote voordeelen biedt, is er toch ook veel voor het andere te zeggen, en als in zooveel zaken, is dit ook een quaestie van smaak. Prestured en Johansen bleven de wenschelijkheid volhouden en gebruikten den zak met twee slaapplaatsen. Van hun kant waren Hansen en Wisting bezig, de tenten te veranderen. Het model, dat ze maakten, lijkt in vorm zooveel mogelijk op de sneeuwhutten van de Eskimo's; het is, in plaats van rond, langwerpig en heeft geen platten kant, waar de wind vat op heeft.
Het middengedeelte van de Walvischbaai is nu met ijs overdekt, maar buiten blijft de zee nog open. Het huisje is geheel onder de sneeuw bedolven, een werk van Lindström meer dan van de atmosfeer. Zeer terecht heeft onze metgezel begrepen, dat zulk een dek ertoe zou bijdragen, de warmte binnen te houden.
Onze 107 honden, zelfs die, welke onlangs zijn beproefd geworden op de Barrière, zijn nu dik en vet, als dieren die tegen Kerstmis worden gemest. De beesten hebben het voorrecht, zeer snel dik te kunnen worden. Toen ze op het station terug waren, legden de honden in het geheel geen verbazing aan den dag; ze waren er dadelijk weer thuis en waren alleen een beetje meer hongerig dan hun kameraden, die er gebleven waren. De ontmoeting tusschen Lassesen en Fix, twee onafscheidelijke vrienden, was heel grappig; de eerste commandeerde altijd den ander, die hem blindelings gehoorzaamde. Daar Fix mij voor den laatsten tocht te zwak leek, had ik hem niet meegenomen, en tijdens onze afwezigheid was hij sterk gegroeid. Nu vroeg ik mij af, of Fix niet van zijn kracht zou profiteeren, om het bevel op zich te nemen over zijn verzwakten vriend, die onderweg zooveel ontberingen had geleden. Zoodra hij Lassesen zag, liep hij recht op hem toe en likte hem vol liefde, zoo zijn vreugde bij het weerzien te kennen gevend. Bladzijde 128De ander ontving die blijken van vriendschap met een zeer vermakelijk air van meerderheid, en dan wierp hij zich zonder aarzelen op zijn vazal en gooide hem in de sneeuw, blijkbaar om hem te bewijzen, dat hij ondanks zijn magerheid in volstrekten zin de meester bleef van den ander. De arme Fix stond verward op; maar hij kon spoedig revanche nemen. Toen hij de zwakte van zijn suzerein bespeurde, weerhield niets hem, om dien op den rug te springen en hem eens flink te schudden.
Framheim in April 1911.
Terwijl de toebereidselen voor onzen derden tocht worden voortgezet, schieten mijn metgezellen veel zeehonden. Bjaaland, Hassel en Stubberud hebben er in veertien dagen twee-en-zestig geschoten. Blijkbaar is nu de voorraad versch vleesch voldoende voor ons en voor onze honden voor den heelen winter. We beginnen van dag tot dag meer te houden van rosbief van zeehond, en we zouden er bij elken maaltijd van willen nuttigen.
Het ontbijt, dat om acht uur wordt voorgediend, bestaat uit koffie, brood, boter en kaas en taartjes met confituur. Lindström is een meester in het klaarmaken van zulke lekkernijen. Aan het diner krijgen we gebraad, bijna altijd van zeehondenvleesch, en een entremêt, gekookte vruchten of een geconserveerden pudding. Bij het avondeten wordt weer zeehondenvleesch gepresenteerd met jam, kaas, brood, boter en koffie. Elken Zaterdagavond tracteer ik mijn gezelschap op een grog en een sigaar. Nooit heb ik het ergens beter gehad, en het is aardig, dat verlichte huis te zien in den avond daar eenzaam op het uitgestrekte ijsveld, dat de Barrière is.
Den heelen dag zwerven de honden om het huis; als het donker wordt, komen ze aan de deur. Nooit gaan ze voor den nacht naar binnen; wat moeten die dieren een uithoudingsvermogen hebben! Sommigen zijn zoo vet, dat ze haast niet kunnen loopen en als ganzen waggelen.
Den 28sten Maart zien we voor de eerste maal het zuiderlicht. Het verschijnsel, bestaande uit stralen en strepen, die groen en bleekrood zijn gekleurd, strekt zich uit van het zenith naar het Zuidwesten en het Noordwesten. Tegelijkertijd genieten we van prachtige zonsondergangen. In die bestraling lijkt het landschap een feeërie in wit en blauw.
Het vertrek voor de derde expeditie ter aanvulling van de dépôts is bepaald op 31 Maart. Eenige dagen te voren hebben de jagers zes zeehonden geschoten, nog bestemd voor de cache op 80 graden. De zes dieren zijn uitgesneden, om de vracht minder zwaar te maken, en hun gewicht aan bruikbaar vleesch is ongeveer elfhonderd kilogram. Den 31sten Maart om tien uur in den morgen begeeft de colonne zich op weg, bestaande uit zeven man en zes sleden, getrokken door zes-en-dertig honden. Ik neem aan dezen tocht geen deel. Het lijkt prachtig weêr, heldere lucht en geen wind. Lindström en ik, die het huis bewaken, hebben het druk. We beginnen in de keuken het weerkundig station in orde te maken; de instrumenten worden in een beschut hoekje gezet, zoo ver mogelijk van de uitstraling van het fornuis. Bladzijde 129
Avondwerk op Framheim.
IV.
Terugkomst van onze kameraden.—Een gevaarlijk terrein.—Klimaatsanomalieën.—Uiterste temperaturen.—Toebereidselen voor het vertrek.—Een duel met de zweep.—Onze uitrusting.—Vertrek naar de Pool.—Zes-en-vijftig onder nul.—De koude noodzaakt ons tot den terugtocht.—We komen in Framheim terug.—We verplegen de patiënten, die door de kou ziek zijn geworden.
In den nacht van 10 op 11 April viel er in de keuken iets van den wand. Dat is de aankondiging, zegt Lindström, dat de reizigers er den volgenden dag weer zullen zijn. De uitkomst geeft hem gelijk. De expeditie heeft haar zending volbracht; maar het is een uiterst gevaarlijke tocht geweest. Op 75 kilometer afstands van het station zijn onze kameraden verzeild geraakt in een gebied vol spleten, waar ze twee honden hebben verloren. Viermaal reeds hebben wij dat eind gepasseerd zonder eenig ongeval, en daar op eens, terwijl ze meenden op een gebied te zijn, dat volkomen vast was, zou de karavaan haast geraakt zijn in peillooze diepten. Door den nevel misleid, waren ze te veel naar het Westen afgedwaald; in plaats van op den heuvel aan te komen, zooals wij altijd te voren hadden gedaan, waren ze, zonder het te merken, gedaald naar het dal aan den voet en hadden daar een terrein gevonden, zoo gevaarlijk, dat er bijna een catastrofe was gevolgd. Daar was namelijk de Barrière, net als wij hadden waargenomen ten zuiden van 81 graden, vol talrijke kleine verhevenheden boven diepe spleten. In de war gebracht door het stevige aanzien van den grond, drong de karavaan er doorheen en bemerkte tot haar grooten schrik, dat de grond onder haar voeten wegzonk en dat er overal diepe spleten waren! Men kwam gelukkig nog van het gevaarlijk terrein af, door naar het Oosten uit te wijken en, nu gewaarschuwd, zorgden we wel, nooit daar te passeeren. De expeditie had de verbeteringen in onze uitrusting doen waardeeren, en het nieuwe model van tent werd algemeen geprezen.
Als we nu kortelings het werk van 15 Januari tot 11 April resumeeren, dan krijgen we eerst den bouw en de inrichting van het winterstation; vervolgens het bijeenbrengen van een voorraad zeehondenvleesch voor negen man en honderd-vijftien honden in zes maanden. (Het gewicht van de gedoode zeehonden bedraagt ongeveer zestig tonnen). Verder de aanleg van drie dépôts, bevattende 3000 kilogram levensmiddelen op 80, 81 en 82 graden Z.B. Het dépôt van den 80sten breedtegraad bevat zeehondenvleesch, pemmikan voor de honden, beschuit, boter, gecondenseerde melk, chocolade, lucifers en petroleum en nog allerlei dingen, die te pas kunnen komen, en de uitrustingstukken, in het geheel ongeveer 1900 kilo levensmiddelen en materiaal. De cache op den 81sten graad bevat 500 kilo pemmikan voor de honden en die van den 82sten heeft 620 kilo pemmikan voor menschen en dieren, beschuit, geconsendeerde melk, chocolade, petroleum en uitrustingsstukken.
Na het wintersolstitium gaat de tijd zeer snel voort. De donkerste tijd is voorbij; elken dag komt de zon dichterbij. Het weêr is grillig en vreemd op Framheim. In alle deelen van het antarctisch vasteland, waar wij waarnemingen van bezitten, is het weêr merkwaardig veranderlijk. Aan boord van de Bladzijde 130Belgica woeien er, toen we ingesloten waren in net pakijs ten westen van Grahamsland, hevige stormen. Gedurende de beide winters, die Nordenskjöld ten oosten van dat land heeft doorgebracht, heeft hij ook veel wind gehad. Verder hebben Scott en Shackleton lange reeksen orkanen gehad in Mac Murdostraat. Daarentegen hebben wij op Framheim volkomen windstilte of zwakke winden, terwijl terzelfdertijd op 650 kilometer meer naar het westen de engelsche expeditie herhaaldelijk stormen constateerde.
Ik dacht, dat op ons station de wintertemperatuur betrekkelijk hoog zou blijven vanwege de nabijheid der zee. Als de weêrsomstandigheden gunstig zijn, bespeurt men een donkeren hemel in het Noorden, teeken, dat over een groote uitgestrektheid de Rosszee vrij is van ijs. Hoe dit zij, wij hebben hevige koude. De gemiddelde jaartemperatuur, berekend naar onze waarnemingen, is stellig de laagste, die nog is waargenomen. Het thermische record, dat we hebben genoteerd is 59 graden vorst den 13den Augustus 1911. Vijf maanden lang zijn temperaturen beneden 50 graden waargenomen. De thermometer steeg bij alle winden behalve bij zuidwestenwind, die altijd met een daling gepaard ging. Het zuiderlicht kwam herhaaldelijk voor en was vaak zeer intens. Onder de afwisselende vormen kwamen het meest bogen voor, gewoonlijk met roode en groene kleuren.
Onze waarnemingen gedurende ons verblijf van een jaar op de Groote Barrière, bevestigen mijn meening over de vastheid en toonen aan, dat het ijs op den bodem rust. Tijdens den winter en het voorjaar breekt het pakijs, dat door den wind tegen het front van den gletscher wordt gedreven, terwijl de stroomingen ertoe meewerken, en wordt opgestuwd tot toross of ijsheuvels, die wel een hoogte van twaalf meter bereiken. Dergelijke heftige drukkingen deden zich voor op slechts twee kilometer afstands van ons kwartier, zonder dat wij de minste bewegingen hebben bespeurd. Indien de Barrière drijvend was, zouden zulke schokken niet enkel bemerkbaar zijn geweest op den afstand, waarop wij ons bevonden van het tooneel van het natuurverschijnsel, maar ze zouden ook het huis hebben geschud. Gedurende den bouw van het huis hoorden Stubberud en Bjaaland een verward rumoer op grooten afstand, maar voelden niet de minste beweging. Bij de overwintering namen we noch geluid noch schudding waar. Een ander belangrijk bewijs wordt geleverd door de stabiliteit van onze groote theodoliet. Als de Barrière gedreven had, zou dat gevoelige instrument het wel hebben doen blijken.
Op den dag van onze aankomst in de Walvischbaai stortte er een blok in van de Westkaap, en in het voorjaar viel een van de vele insnijdingen aan den rand van den gletscher naar beneden, afgeschuurd door de schokken van het pakijs. Op die beide uitzonderingen na onderging de voorzijde van de Barrière bij Framheim in een heel jaar geen verandering. Telkens als de Fram den gletscher naderkwam, vond het schip geringer en geringer diepte, een teeken, dat men land naderde. Hoe zouden we ook de hoogte van 330 meter kunnen verklaren, die waargenomen werd vijftig meter ten zuiden van ons kwartier, zonder op geringe diepte den bodem aan te nemen?
Er wordt ijverig aan de sleden gewerkt. Op 15 Augustus moeten alle toebereidselen voor de expeditie naar de pool gereed wezen. Hansen en Wisting moeten de voertuigen in orde maken. Daar zij weten, wat ervan geëischt zal worden, stellen ze er een eer in, het succes te verzekeren, en daar ze deel uitmaken van de onderneming, zorgen ze meteen voor eigen veiligheid. De verschillende onderdeelen van de sleden worden met de uiterste zorg in elkaar gepast; om ze te doen springen, zou men een bijl of een mes moeten hebben. En dat fijne werk wordt door onze kameraden verricht in een ijskoude ruimte. Het kleedingmagazijn, waar ze zijn geïnstalleerd, is het koudste deel van Framheim; het grenst aan den eenen kant aan de Barrière en aan den anderen kant aan de gang, die naar het huis voert, zoodat het er altijd waait. Men voelt tocht en moet toch bij een buitentemperatuur van 60 graden vorst met bloote handen werken.
Behalve het monteeren van de sleden hebben Hansen en Wisting nog veel ander werk. Als Wisting niet met onze carosserie bezig is, naait hij; vaak komt hij eerst om acht uur soupeeren of half negen. Hij moet vier tenten voor drie man veranderen in twee tenten. Hoewel hij geen ruimte genoeg heeft, om te knippen, wordt het werk keurig en lijkt van een specialiteit. De Sverdrup-expeditie had in de amerikaansche poolzee tenten gebruikt met dubbele wanden. Wat men niet heeft, is altijd het beste, en mijn kameraden prezen dat model op alle manieren. Een huis met dubbele muren is natuurlijk warmer dan een huis met slechts een enkelen muur; daarentegen is het tweemaal zoo zwaar, en als men rekening moet houden met het gewicht van een zakdoek, mag die quaestie wel grondig worden bestudeerd, eer men iets beslist. Als twee zeilen beletten, dat er zich ijzel aan den buitenkant afzet, zou dat een groot voordeel wezen. Maar de discussie, die zich daarover ontspint, bewijst, dat het voortbrengsel van de condensatie even gauw voor den dag zal komen op beide modellen. Dan lijkt mij de tent met dubbelen wand onnoodig. Eenige graden meer bij ons binnen zijn geen voldoende voordeel, om het meerdere gewicht te rechtvaardigen. Buitendien behoeven wij met onzen overvloed van bont niet bang te zijn voor de koude van den nacht.
Dit gesprek voerde tot een ander over de meest practische kleur voor een tent. Om verschillende redenen is een donker zeil te verkiezen; vooreerst doet het de oogen goed na een langen tocht op de Barrière in haar fonkelend wit; in de tweede plaats zal een donker verblijf warmer zijn op sommige dagen en zeer ver zichtbaar op de oppervlakte van den gletscher. Al onze tenten waren wit, en met inkt verfden we er twee donkerblauw. Zal die kleur stand houden? Sceptisch dienaangaande, zochten we wat beters. Een van ons stelt voor, hoezen over de tenten te maken van roode gordijnen van onze slaapplaatsen. Het denkbeeld vindt instemming; maar ongelukkig is de voorraad stof, waarover we beschikken, niet voldoende en kan slechts voor één tent dienen. Toen ze eenmaal gereed was, werd de roode tent goedgekeurd. Ze is van heel ver te zien en doet de oogen rust vinden. Ook wordt het zeildoek beschut door het overtrek. Bladzijde 131
Wisting maakt vervolgens voor iederen man kielen en broeken van een lichte en zeer dichte stof, ondoordringbaar voor den wind. De costumes van die soort, die we hebben meegenomen, zijn te klein. Een keer vergroot, is mijn broek zoo wijd, dat er nog wel twee man bij in kunnen; maar zulke enorme afmetingen zijn noodig, want in deze streken zijn alleen wijde kleedingstukken warm en gemakkelijk. Wisting maakt ook kousen van die stof, die als isolatoren moeten dienen tusschen de andere paren kousen. Naar mijn meening, en ze was ook die van mijn vier metgezellen naar de pool, hebben die kousen ons zeer groote diensten bewezen. Een borstelstreek was voldoende, om het ijs weg te nemen, dat er zich op had afgezet, en als ze nat waren, droogden ze gauw, onverschillig in wat weer. Die kousen beschermden de andere en deden ze minder gauw slijten. Ik beveel in het bijzonder dit artikel aan toekomstige explorateurs aan. Als men ze draagt, moet men elken avond de kousen uittrekken en het ijs eruit schudden, want anders smelt het in den nacht en den volgenden morgen zoudt ge met natte voeten ontwaken.
Daarna was het linnengoed aan de beurt. Ook dat is het domein van Wisting. Onze kameraad is knap in het maken van boven- zoowel als onderkleêren. Van een zeer mooi flanel, dat fijn en licht is en dat in onze kist met geneesmiddelen is gevonden, maakt hij vesten en onderbroeken. Die, welke wij nu dragen, zijn te warm en te dik. Op den heelen marsch naar de pool droeg ik die van Wisting, en nooit heb ik beter ondergoed gehad. Toen dat werk af was, was hij nog niet met de naaierij klaar; daarna herstelde hij nog de hoezen van de slaapzakken. Hansen is, zooals ik reeds heb verteld, belast met de sleden. Ik bestel hem buitendien veertien zweepen, waarvoor Stubberud hem de stelen zal leveren.
Na overleg met de meubelmakers heb ik als model gekozen een handvat of steel van drie reepen hickory, stevig verbonden en overdekt met reepen leêr. De handvatten uit één enkel stuk duren niet lang. Hassel maakt er ronde en dikke snoeren aan naar het model van die, welke de Eskimo's gebruiken. Door een geoefende hand geslingerd, laten ze duidelijke sporen na. Aan Hansen wordt opgedragen, de verschillende deelen van de zweepen te verbinden. Ofschoon hij geen voorstander is van het driedeelig stelsel, verricht hij het werk zonder het minste verzet. Terwijl hij met die taak bezig is, blijft hij tegen zijn gewoonte met Wisting napraten na het avondeten. Die apartjes verwonderen mij, want onze vriend houdt van zijn whist en hij mankeert daar nooit, tenzij er iets dringends is te doen. Op een avond, toen ik mijn verbazing had te kennen gegeven over de afwezigheid van Hansen, antwoordt Stubberud dadelijk: “Hij is bezig, andere zweepen te fabriceeren, ten minste andere handvatten, en toch sta ik voor de soliditeit van de mijne in.” Stubberud is altijd gevoelig op dat punt.
Als men van den wolf praat, ziet men den staart. Op dat oogenblik treedt Hansen binnen met een zweep in de hand. “Wat,” zeg ik, “nieuwe zweepen?” “Ja,” antwoordt hij, “die met drie stelen, die ik heb gemaakt, zullen het, vrees ik, niet lang uithouden. Hier is er een, waarin ik het volle vertrouwen heb.”—“Die ziet er goed uit, werkelijk. Maar ben je zeker, dat hij even sterk is als de andere?” vraag ik. “O, ja,” antwoordt hij, “ik ben zelfs bereid, te wedden om wat men wil tegen die vuile zweephandvatten, die men mij wil opdringen.” Onder die beleediging vliegt Stubberud op en roept: “Dat zullen we eens zien! Kom eens nader, als je den moed hebt, je zweep met de mijne te meten.” Hansen neemt de uitdaging dadelijk aan. Stubberud en hij nemen ieder hun wapen, en er wordt bij het duel bepaald, dat ze zullen vechten, tot een der stelen gebroken is.
Aanzien van Framheim in den winter.
Op het bevel: “Vooruit heeren!” stooten de tegenstanders op elkander met de oogen dicht, en de beide handvatten stooten hard op elkander. De eerste ronde heeft in het geheel geen gevolg; er volgen andere en steeds weer andere, al heftiger. Stubberud, die met den rug naar de tafel staat, is zoo verhit door den strijd, dat telkens als hij het wapen opheft, hij zonder het te merken, een klinkenden slag op de tafel geeft. Plotseling hoor ik een gekraak. “Daar, nu zie je het! Je hebt verloren!” schreeuwt Stubberud. Het wapen van Hansen ligt gebroken op den grond.
De zweepen, die we meenamen op onze expeditie naar de pool, waren merkwaardig soliede; maar toch Bladzijde 132waren ze niet meer ongeschonden, eer het eind der reis daar was. Als men alleen de snoeren gebruikte, zouden deze instrumenten eeuwig kunnen duren, maar bij ernstige gevallen gebruikt men het hout, wat nog al eens voorkwam, als een hond slecht trok of ongehoorzaam was. In een dergelijk geval, als de colonne moest stilhouden, werd de schuldige gestraft met een dracht slagen met den steel. Die confirmaties, zooals de strafoefening wordt genoemd, kosten ons, als ze veelvuldig zijn, een groot aantal zweepen.
Met groote zorg en inspanning maakt Stubberud de kisten voor onze sleden lichter, door de planken dunner te doen worden. Maar ondanks die vermindering in dikte, blijven ze aan elken schok weerstand bieden. Bjaaland voorziet de ski van zeer lange banden, dat ze kunnen dienen voor onze reuzengroote laarzen. Er worden allerlei verschillende riemen gebruikt; ieder heeft zijn eigen model. Dat van een eersten skilooper lijkt mij practisch en ik draag hem op, ze zoo voor mij te maken. Die riemen, navolging van het stelsel, dat in vroeger tijden door de boeren in Noorwegen werd gebruikt en waar haken en oogen aan voorkomen, hebben mij best voldaan. Het is van belang, dat de riemen niet te nauw aan den voet sluiten, en dat men ze gemakkelijk kan losmaken. Onderweg moet men ze telkens wat verschuiven, en des avonds, als men in het bivak is gekomen, moeten ze er afgedaan worden en meegenomen in de tent. Zonder die voorzorg zouden ze in den nacht door de honden worden verslonden; die dieren vinden zulke leêren banden een lekkernij. Johansen pakt de levensmiddelen in de kisten en fabriceert tentpalen.
Terwijl we ijverig werken aan de toebereidselen voor de groote reis, teekent Presterud kaarten en copiëert schilderijen. Elke slede moet een boekje meenemen met een lijst van de in de kisten aanwezige levensmiddelen en een tabel voor alle te doene waarnemingen. In die boekjes moet dagelijks worden opgeschreven, wat er van de levensmiddelen is gebruikt, zoodat we te allen tijde den inhoud der kisten kunnen weten. Verder moet worden genoteerd de afgelegde afstand bij iedere étappe, de gevolgde weg, de gedane waarnemingen enz.
Een kaap op de Barrière dichtbij Framheim.
Dat is ons werk, maar het is niet het eenige. Ik heb aan mijn metgezellen hun kleeding uitgedeeld, opdat ze die kunnen veranderen, als ze dat goed vinden. In rendierbont heeft ieder man twee volledige pakken ontvangen, één dik en een tweede lichter; daarbij beenbanden van hondeleder en mocassins van zeehondevel. Bovendien zijn aan allen uitgedeeld wollen kleedingstukken, en een en ander om zich tegen den wind te beschutten. Het bont werd eerst pasklaar gemaakt, een heel werk, want er was niets op maat gemaakt. De een vond den kap van zijn anorak te lang, de ander te klein; een derde moest zijn broek korter maken, terwijl een vierde ze moest verlengen. Onvermoeid hanteeren we de naald, om te stikken en te zoomen. We maken ook maskers, om het gezicht tegen de koude te beschutten; ik maakte er een, dat ik natuurlijk beter vond dan alle in gebruik Bladzijde 133zijnde modellen. Den eersten dag, dat ik het aan had, kwam ik met half bevroren gezicht thuis.
De slaapzakken zijn voorwerpen van onze grootste zorgen. Johansen werkt met ijver aan een dubbelen zak van eigen vinding. God weet, hoeveel vellen hij er wel voor noodig heeft! Bjaaland is niet minder druk in de weer met veranderingen aan den zijnen. De anderen verklaren zich voldaan met het gegeven model en bepalen er zich toe, den hunnen langer of korter te maken. Ieder zak is besloten in een omhulling van zeildoek, bestemd om te verhinderen, dat de sneeuw overdag door kan dringen in onze op de sleden geborgen bedden. Bovendien beschut die hoes het bont tegen de condensatie van den adem gedurende den slaap. In plaats van zich op de haren af te zetten, blijven de producten van de ademhaling op het doek, waar ze een ijslaag vormen, die men er gemakkelijk van kan verwijderen. Het omhulsel moet langer zijn dan de zak, om het om den hals te kunnen wikkelen, en zoo den adem te verhinderen, in het bed te komen. Onze zakken zijn dubbel, met een binnensten van dun leêr van vrouwelijke rendieren en een buitensten van zwaar leêr van het mannelijke rendier. De beide zakken gaan rondom den hals met veters dicht. Dat model is mij het gemakkelijkst voorgekomen en het eenvoudigst en prettigst; ik kan het niet genoeg recommandeeren.
De brillen zijn een noodzakelijk artikel voor een pooluitrusting. In den herfst droeg ik lichtgele. Voor de expeditie naar de pool opende ik een wedstrijd voor het beste type, want ik was bang dat de gele niet voldoende was. De bril, die het best werd bevonden, bestond uit rondjes van leer met een heel klein spleetje. Tijdens de reis naar het Zuiden bediende ik mij van een model, dat Dr. Schanz uit Dresden mij had gezonden. Ik heb nooit last van sneeuwblindheid gehad.
Wisting's werkplaats, uitgehold in de Groote Barrière.
Een ander artikel is het tuig voor de honden. Bij de laatste expeditie op de Barrière zijn twee dieren in een spleet gevallen door het breken van het tuig. Zulke rampen moeten in het vervolg worden voorkomen, of onze troep zou gauw gedecimeerd wezen. We gaan hierbij met de grootste oplettendheid te werk, en we gebruiken de beste qualiteiten, die we bezitten. Toen dat lange karwei was afgeloopen, had ieder span een volmaakt tuig. Al die bijzonderheden, die den lezer misschien zullen vervelen, toonen, dat er heel wat in orde is te maken voor een tocht als dien wij gaan ondernemen. Het succes is niet alleen afhankelijk van den overvloed aan geldelijke hulpmiddelen, maar vooral van de uitrusting en van de vooraf genomen maatregelen, om alle bezwaren te overwinnen, die zich kunnen voordoen. De overwinning valt te beurt aan hem, die alles heeft kunnen voorzien en de nederlaag komt over dengene, die het verwaarloosd heeft om bijtijds de noodige voorzorgen te nemen. En daarom schrijf ik aan mijn metgezellen zoo vol toewijding, die door hun geduld en hun volharding onze uitrusting tot een maximum van deugdelijkheid brachten, de eer van ons succes toe. Bladzijde 134
Den 16den Augustus beginnen we de sleden te pakken. Het is een groot voorrecht, dat we dat werk beschut kunnen doen, daar de temperatuur afwisselt tusschen 50 en 60 graden vorst met een wind van zes meter in de seconde. Bij een dergelijke koude zou het bijna onmogelijk zijn geweest, buiten dat werk met de noodige zorg te verrichten. De zinkplaten, die onder de sleden liggen, om het inzakken in de zachte sneeuw te verhinderen, worden weggenomen en vervangen door een paar ski. Den 22sten Augustus is de uitrusting ten einde.
De honden houden niet van zeer strenge kou, zooals we nu al zoo lang hebben. Als de thermometer naar 50 en 60 graden vorst daalt, geeft hun houding te kennen, dat ze lijden. Ze blijven staan en tillen de pooten beurtelings op, om ze een poosje in de lucht te houden, eer ze weer op de sneeuw komen te staan. Wat zijn het toch slimme beesten! Op de dagen, dat ze weten, dat hun avondmaaltijd uit gedroogde visch zal bestaan, zijn ze niet gretig en enkelen weigeren des avonds in hun tent te gaan. Stubberud vooral heeft veel last met een van zijn pupillen, Funcho geheeten. Hij was geboren tijdens ons verblijf op Madera, in September 1910. Op de avonden, dat vleesch wordt uitgedeeld, gaat ieder van ons, nadat hij zijn span heeft vastgemaakt, de doos halen met zijn portie, die neergezet wordt dichtbij de tent, waar de karkassen van de zeehonden worden bewaard. Funcho wacht altijd dat oogenblik af. Als hij Stubberud ziet gaan, om de bekende doos te halen, gaat hij stil mee naar binnen met de kameraden. Maar als zijn meester geen vleesch meebrengt, gaat hij ervan door. Om den vluchteling te achterhalen, neemt Stubberud dan een list te baat. Eens op een avond, toen Funcho niet wilde binnenkomen, neemt de man het ledige doosje en loopt naar de honden. Funcho, die al zijn bewegingen heeft bespied, komt dadelijk de tent binnen, verrukt over het vooruitzicht, twee avonden achtereen zeehondenvleesch te zullen krijgen. Zijn vreugde is van korten duur; dadelijk wordt hij gegrepen, aan den ketting gelegd en tegenover een gedroogden visch gezet voor avondeten. Funcho wierp toen een zijdelingschen blik naar de ledige doos en naar zijn meester. Daarna had de list geen enkele maal weer succes.
Een zeer klein aantal honden bezweek in den winter. Twee stierven aan een ziekte; één, die een gedeelte van zijn haren had verloren, moest worden afgemaakt, en twee verdwenen, waarschijnlijk in spleten gevallen. Tweemaal zagen we een hond in een spleet van den gletscher terecht komen. In de diepte liep hij kalm heen en weer zonder te blaffen. Daar die spleten niet diep waren, maar zeer steile, gladde wanden hadden, konden de honden er niet zonder hulp uitkomen. De beide verdwenenen stierven zeker van honger, in het een of andere gat, een langzamen dood, want de Eskimohond is taai. Herhaaldelijk bleven enkele van onze dieren eenigen tijd afwezig; dan waren ze naar alle waarschijnlijkheid in een spleet gekomen en waren er eindelijk in geslaagd, er weer uit te komen. Als ze er lust toe gevoelden, gingen ze ook wel eens in paren uit op een snoepreisje en bleven soms dagen weg bij een temperatuur van 50 graden vorst.
Den 23sten Augustus, bij kalm weer en bedekte lucht met een koude van 42 graden vorst, besloten we de definitieve reis te wagen! De sleden worden naar de Plaats van Vertrek gebracht. Het is geen kleinigheid, ze uit het kleedingmagazijn te halen. Eerst moet de sneeuw worden verwijderd van voor den ingang, en daarna wordt met een hijschtoestel elke slede opgehaald, wegend vierhonderd kilogram. Dan worden de honden aangespannen, die bij het zien van de voorbereidende maatregelen in een staat van groote opwinding verkeeren. Onmogelijk ze een oogenblik te doen stilstaan. De eenen probeeren zich los te scheuren, om een vriend op te zoeken, terwijl anderen zich op een vijand willen werpen. Als de dieren de sneeuw met hun achterpooten krabben, is dat het sein, dat het er op los zal gaan, en voor den koetsier is het dan zaak, goed op te letten en met de zweep klaar te staan. Hij kan met een slag het gevecht verhinderen, maar hij kan ook niet overal tegelijk zijn; en ondanks zijne waakzaamheid wordt er hevig gevochten. Welke zonderlinge dieren! Terwijl ze gedurende den winter betrekkelijk kalm zijn geweest, willen ze nu onder het aanspannen volstrekt vechten.
Eindelijk is alles klaar; dus op weg! Voor het eerst bestaat ieder span uit twaalf honden. Hoe zal dat gaan? We worden spoedig volkomen gerustgesteld in dat opzicht. De snelheid is niet zeer groot; maar dat kan ook niet in het begin. Sommige honden zijn te dik om flink te loopen, maar de meeste loopen goed. De beklimming van het talud van de Barrière gaat vlug, al staan ze allen ter halver hoogte stil, om adem te scheppen. De gletscher ziet er net zoo uit als in April. De vlag staat nog op de plek, waar ze is geplant, en is in nog al goeden staat. Onze oude sporen naar het Zuiden zijn nog te onderscheiden.
Den 24sten Augustus verschijnt de zon, die zoo lang afwezig is geweest, weer voor de eerste maal. Ongelukkig is het zeer koud, en we moeten op wat hooger temperatuur wachten. Zoolang het zoo koud blijft, kunnen we er niet aan denken, onzen weg te vervolgen. En we blijven ter plaatse. De dagen gaan voorbij, en nooit komt de minste aanwijzing van de komst der lente; soms stijgt de thermometer tot 30 graden vorst, maar dadelijk daalt hij weer tot 50. Dit wachten is ontzenuwend; ik vrees dat de andere ontdekkers, mijn concurrenten, reeds dichtbij het doel zijn, en dit gevoel wordt gedeeld door mijn metgezellen, zooals uit hun gesprekken blijkt. “Ik zou wel eens willen weten, op welken afstand van de pool Scott nu is,” zegt de een. “O, hij is nog niet op weg,” antwoordt een ander. “Het is veel te koud voor zijn pony's.” Waarop ik antwoord: “Ja, als in de Mac Murdostraat de temperatuur even laag is als hier; maar naar mijn meening moet ze in de bergen minder laag wezen. Ge kunt dus gelooven, dat de mededingers niet werkeloos zijn. Die snaken hebben getoond, waartoe ze in staat zijn.”
Ik ben besloten, de kans te wagen bij de eerste gelegenheid, al is die ook niet bijzonder gunstig. Als dan later de koude te hevig wordt, kunnen we nog teruggaan. En daar is September met 40 graden onder nul. Ik besluit dus nog te wachten. Den 2den daalt de thermometer tot 53, daarna steeg ze den 6den Bladzijde 135tot 29 en den 7den tot 22 graden vorst. Een lichte oostenwind schijnt iets van het voorjaar mee te brengen. Dus wordt het vertrek op morgen vastgesteld.
Den 8sten September staan we op en ontbijten op den gewonen tijd, maar beginnen daarna onmiddellijk met toebereidselen voor het vertrek. We moeten twaalf honden aanspannen voor de ledige sleden, die ons naar de Plaats van Vertrek hebben gebracht. Het is een verbazend moeilijk werk, en om de beesten op te halen en in te spannen, zijn bij elk voertuig twee mannen noodig. De voorzichtige koetsiers hebben hun sleden stevig aan een paal vastgemaakt, die diep in de sneeuw is geslagen; anderen hebben er zich toe bepaald, de hunne achterste voren te zetten, en weer anderen hebben in het geheel geen voorzorgsmaatregelen genomen.
De verschillende modellen van sneeuwbrillen.
Ieder moet gereed wezen op het oogenblik dat de eerste slede in beweging komt, anders zijn de honden niet te houden. Op het oogenblik, dat het sein tot vertrek zal gegeven worden, barst er een formidabel gehuil los; twee spannen vliegen weg zonder meesters. Ze worden dadelijk achtervolgd, maar 't is onmogelijk ze in te halen. In die omstandigheden verliezen we weer tijd, maar ten laatste komt alles toch in orde; de honden zijn voor de beladen sleden gespannen, en dien dag leggen we nog 19 kilometers af langs de reeks vlaggen, die op afstanden van twee kilometers staan.
De eerste nacht in het bivak is nooit prettig; maar deze was bijzonder naar, want onze negentig honden maken zoo'n lawaai, dat het onmogelijk is, een oog dicht te doen. Om vier uur in den morgen staan we dan ook al op. Dien dag moeten we tijdens de rustpoos voor den maaltijd vier honden afmaken, die ons zijn gevolgd, en waarvan de tegenwoordigheid last zou geven. Het zijn een wijfje met drie jonge honden. De weg is zeer goed, en de vlaggen langs de route zijn in besten staat; sinds we ze hebben geplant, moet het in het geheel niet hebben gesneeuwd. Lengte van deze etappe 25 kilometers. De spannen honden zijn nog niet heelemaal op streek, maar van uur tot uur maken ze vorderingen.
Den 10den September schijnen de honden op dreef te zijn; ze zijn haast niet te houden. Ieder wil vooraan komen, en ieder oogenblik komen er botsingen en verwarringen. Bij die wedstrijden in snelheid vermoeien de honden zich onnoodig, en wij verliezen maar tijd met ze te scheiden. De heele troep is in een staat van groote opgewondenheid. Lassesen, die zijn vijand Hans in een ander span ontwaart, vraagt dadelijk hulp van zijn vriend Fix. Alle twee werpen zich dan met volle kracht naar voren en sleepen hun metgezellen mee. Hoeveel moeite hij ook doet, de koetsier slaagt er niet in, ze te houden. Toen Lassesen en Fix de groep van Hans hebben bereikt, werpen de spannen zich met woede op elkander. Daar wij onze dieren niet meester kunnen worden, maken we de heftigste los en binden ze achter de sleden vast. Door tijd en geduld wordt dan op het laatst de vrede hersteld. Dien dag leggen we 30 kilometers af. Den volgenden hebben we bij het opstaan 55 graden onder nul! Het is prachtig kalm en helder weêr. In den nacht hebben de honden zich betrekkelijk rustig gedragen, een bewijs dat Bladzijde 136ze niet van dit weêr houden. De hevige koude maakt de sneeuw minder goed en dus het loopen langzamer en moeilijker. Overdag ontmoeten we veel spleten. De slede is haast in een spleet terecht gekomen; ze kan nog net op tijd worden gegrepen. Onder het loopen lijden we niet van de kou, en hebben het soms zelfs te warm. De adem van de honden, die zich verdicht, vormt boven de sleden een zoo dikke wolk, dat de koetsier het span niet kan onderscheiden, dat op het zijne volgt, hoewel die afstand heel klein is.
Na nog een paar dagen van geweldige konde en groote inspanning volgt den 14den September bij heldere lucht een verkenning over de witte vlakte, die zich eindeloos ver uitstrekt, en daar zien we door onze kijkers een heuveltje. Het is het dépôt van 80 graden, vlak vóór ons! Hansen die van Framheim vooraan heeft geloopen als verkenner, meestal zonder kompas, mag wel worden gelukgewenscht, dat hij ons zoo goed heeft geleid.