Arthur Martinez
President-commissaris van ABN Amro
‘Ik ben tevreden met de uitkomst en
de rol die
Groenink daarin heeft gespeeld.’
Hij kwam, zag en verkocht de grootste bank van
Nederland. Nog geen anderhalf jaar nadat de in Nederland vrijwel
onbekende Amerikaan Arthur Martinez president-commissaris van ABN
Amro was geworden, kwam de bank in handen van Fortis, Royal Bank of
Scotland en Santander. Verantwoording legde Martinez het afgelopen
jaar alleen af aan de aandeelhouders. Nu de zaak is afgerond, geeft
de voormalige topman van de Amerikaanse winkelgigant Sears Roebuck
zijn eerste interview in Nederland ooit. ‘Als chairman moet je op
de achtergrond opereren.’
De eerste keer dat het publiek hem in actie
zag, was op de aandeelhoudersvergadering van ABN Amro in april. Als
voorzitter moest hij zich zes uur lang staande houden te midden van
emotionele beleggers. Op de agenda stonden de moties die hedgefonds
TCI naar voren had gebracht om de bank op te splitsen dan wel te
verkopen. Peter Paul de Vries bestormde het podium. Martinez bleef
kalm. Als een buitenstaander, op wie de emoties niet gericht
waren.
Martinez was ook eigenlijk een
buitenstaander. Hij werkte en leefde nooit in Nederland. Ook als
president-commissaris woonde hij het afgelopen jaar in de Verenigde
Staten, even buiten New York. ‘Ik maak absoluut geen deel uit van
het Nederlandse old boys-netwerk’, geeft hij grif toe. De minister
van Financiën of de president van De Nederlandsche Bank had hij
slechts een enkele keer ontmoet voordat de overnamestrijd
begon.
Zijn voorganger Aarnout Loudon zag in hem
een geschikte opvolger, onder meer omdat hij in de vier jaar
daarvoor als gewoon commissaris zich vooral had beziggehouden met
de activiteiten van de bank in de Verenigde Staten. Martinez kon
ABN Amro acceptabeler maken voor de Amerikaanse toezichthouders,
met wie de bank in de clinch lag vanwege de overtreding van
antiwitwasregels en betalingen via de bank aan begunstigden in
schurkenstaten. Maar zover kwam het niet. Het echte onderwerp dat
op tafel kwam, was een in de ogen van de Nederlanders zeer
Nederlandse kwestie: de toekomst van de bank zelf.
Wat vindt u van de kritiek dat u
niet de juiste man op deze plek was? Onder leiding van iemand met
sterkere Nederlandse banden was ABN Amro misschien nu wel met ING
gefuseerd?
‘Wie zegt dat? Die kritiek zou dan zeker ook op ING moeten slaan.
ING was onze eerste keus. Ik was er ook steeds behoorlijk
optimistisch over. Er waren wat mededingingsproblemen, we hadden
kantoren moeten afstoten. En er was de vraag wat ING met zijn
verzekeringstak zou doen, al hoefde dat niet meteen te worden
opgelost. Door de verkoop kon kapitaal worden vrijgemaakt waarmee
dan weer iets anders kon worden gekocht.
Maar toen kwam op 20 februari plotseling
die brief van TCI. Op 9 maart belde ING-bestuursvoorzitter Tilmant
Rijkman dat het niet doorging. Ik weet dat nog precies, want ik
stond op dat moment naast Rijkman Groenink, in ons kantoor in
Londen, waar we toevallig net een ontmoeting zouden hebben met TCI.
De koers was te hoog opgelopen om nog verder te gaan, zei Tilmant.
Toen heb ik Herkströter [president-commissaris van ING] nog gebeld.
Die zei ook dat ze niet verder wilden, maar gaf er geen inkleuring
bij.’
Had u niet meer haast moeten maken
om TCI voor te zijn?
‘Ik vond dat de gesprekken een stevig tempo hadden voor een
transactie van die omvang. Wij dachten al in het eerste kwartaal
een deal te kunnen aankondigen en de gesprekken waren begonnen in
december, tussen Herkströter, Tilmant, Rijkman en
mijzelf.’
Hebt u toen de gesprekken
vastliepen nog de steun gevraagd van DNB of
Financiën?
‘Nee, ik geloof heilig in de werking van de markt, niet in het
ingrijpen van toezichthouders of overheden.’
Er is gezegd dat ING er toch al
geen zin in had, omdat Groenink erop aandrong dat hij de ceo zou
worden, of dan in ieder geval
president-commissaris…
‘Dat is volgens mij onjuist. Die persoonlijke zaken waren allang
van tafel. Ik heb in gesprekken achteraf met Herkströter ook nooit
de indruk gekregen dat de sfeer daardoor verziekt was of dat dit
een blokkade heeft opgeleverd.’
Vindt u het achteraf jammer dat de
fusie met ING niet doorging? Of prefereert u het
consortium?
‘Laat ik vooropstellen dat wij een jaar geleden nooit hadden
gedacht dat het zo zou aflopen. Toen wij met ING spraken, lag dit
alternatief niet op tafel. En ik vind het ook te betreuren dat nu
een honderdtachtig jaar oud instituut verdwijnt. Maar deze deal is
beter dan de deal zoals die op tafel lag met ING. Vooral de
aandeelhouders komen er uiterst goed af. Die krijgen een hele hoge
prijs. Zij zijn niet de enige stakeholders, maar zij zijn wel de
eersten onder hun gelijken.’
En die andere stakeholders, hoe
vergaat het hun?
‘We moeten niet vergeten dat er voor de werknemers zowel met ING,
Barclays als het consortium banenverlies zou zijn. Ik denk dat de
verkoop aan het consortium goed kan uitpakken voor de verschillende
onderdelen van ABN Amro. Die worden onderdeel van grote banken met
groeiplannen. Als we over vijf jaar terugkijken, is de
werkgelegenheid waarschijnlijk toegenomen.’
Hebt u de heer Groenink veel
bijgestuurd?
‘Zijn reactie was die van iemand die zijn familie uit elkaar
gescheurd ziet worden. Hij werkte drieëntwintig jaar bij de bank en
er gebeurden dingen die hij absoluut niet wilde. Dat is heel
emotioneel. Mijn rol was om aan het eind van de rit een oplossing
te vinden die voor alle partijen acceptabel is. Ik ben tevreden met
de uitkomst en de rol die Groenink daarin heeft
gespeeld.’
Bevreemdt het u dat toezichthouders
in Nederland toen, en ook later, niet hebben
ingegrepen?
‘Nee, ik denk dat de toezichthouders steeds uiterst correct en
afgewogen hebben gehandeld. Er zijn terechte vragen gesteld aan het
consortium hoe de opsplitsing eruit zou komen te zien. Het is
gegaan zoals het behoorde te gaan. De toezichthouders in de
Verenigde Staten zouden ook zo hebben gehandeld.’
Toen u in mei 2006 aantrad, wist u
toen dat de bank binnen afzienbare tijd zou worden
verkocht?
‘Ik had absoluut geen idee. Ik heb nog wel eens voor de grap tegen
Loudon gezegd: wat heb je me aangedaan? Dat was in april na die
aandeelhoudersvergadering in Den Haag.’
Maar al enkele maanden na uw aantreden werd door de commissarissen besloten dat het opgeven van de zelfstandigheid een optie was.
‘Een optie ja, maar dat hoefde niet te gebeuren. Toen
wij in de zomer onze jaarlijkse evaluatie deden, had de bank hele
slechte resultaten. Op zo’n moment kijk je nog eens extra goed
rond. We wilden niet worden overgenomen door een veel grotere
concurrent, waarbij niets van ABN Amro overbleef.
Het lijstje banken dat wij konden of wilden
overnemen, was kort. Dan leek een fusie van gelijken met een andere
bank toch beter. ING en Barclays stonden bovenaan. Maar ondertussen
werd ook hard gewerkt aan het verbeteren van de resultaten en
bleven wij open voor andere mogelijkheden. Eind 2006 leek het er
even op dat ABN Amro een acquisitie kon doen in Brazilië en ook in
Italië leek het er even op dat een overname van Capitalia mogelijk
was.’
Wanneer werd besloten de gesprekken
met ING aan te knopen?
‘Dat was kort voor december. In de herfst van 2006 hadden wij
informatie gekregen dat hedgefondsen bezig waren posities op te
bouwen. Rijkman had net een ontmoeting gehad met het Tosca Fund.
Wij wilden onze toekomst in eigen hand houden, maar dat betekende
dat we actie moesten ondernemen om de resultaten te verbeteren.
Anders zou iemand anders ons later wel tot die keuze
dwingen.’
Hebt u ook nog overwogen Groenink
te vervangen?
‘Wij hadden niet het idee dat het vervangen van Groenink nuttig
was. Hij beheerste de materie. Hij is een extreem energieke,
betrokken ceo. Als je iedere keer iemand vervangt als de financiële
markten daarom vragen, krijg je een draaideur. Dat is te
oppervlakkig. Wel heb ik een keer stevige gesprekken gevoerd met de
hele raad van bestuur naar aanleiding van een vertrouwensenquête
onder de top 200. De klacht luidde dat de bestuurders onvoldoende
met één stem spraken en er leken verschillende agenda’s te bestaan.
Het signaleren van het probleem was het begin van de oplossing. Of
dat succes heeft gehad? Het is lastig om daarop een goede kijk te
hebben, ik ben niet iedere dag op de bank.’
Dan toch opnieuw de vraag: u woont
niet in Nederland, u hebt weinig Nederlandse contacten. Hoe kunt u
dan uw rol als president-commissaris goed
uitoefenen?
‘U signaleert een probleem dat er volgens mij niet is. Dit is de
zestiende keer dat ik dit jaar naar Amsterdam ben gevlogen. Ik
oefen geen toezicht op het bestuur uit met de afstandsbediening.
Natuurlijk ben ik niet iedere dag op de bank, maar als ik zo vrij
mag zijn: mijn voorganger Aarnout Loudon was dat ook niet. Ik ben
in dit hele proces juist intensief betrokken geweest.’
Vindt u dat het Nederlandse
systeem, met een aparte raad van commissarissen, goed
functioneert?
‘Het Nederlandse systeem heeft zijn voorstanders, maar ik hoor daar
niet bij. Toen ik aantrad, was mijn persoonlijke doelstelling om te
zorgen dat de commissarissen bij ABN Amro meer gingen werken als
een Amerikaans bestuur: dichter op het bedrijf, met meer contact
met mensen op lagere managementniveaus. Het idee dat afstand goed
is, is niet van deze tijd.’
‘Maar wij hebben geen tijd gehad om die
nieuwe aanpak te realiseren. Wel hebben wij een heel on-Nederlandse
oplossing gekozen door binnen de raad van commissarissen een
transactiecomité op te zetten, dat sturing gaf aan de dagelijkse
onderhandelingen. Wij hadden dagelijks contact, regelmatige
besprekingen, onze eigen adviseurs én toegang tot de adviseurs van
de raad van bestuur.’
U blijft president-commissaris van
ABN Amro om toe te zien op de ontvlechting. Hoe lang blijft
u?
‘Er kan een hoop worden gedaan in zes tot twaalf maanden. Het is
voor iedereen belangrijk dat dit zo snel gaat als mogelijk, zodat
er duidelijkheid komt. Mijn oproep aan Fred [Goodwin] is: doe dit
zo snel als je kunt.’