Parijs, 1647

Het zijn donkere dagen voor het Franse koninkrijk. Het land is al dertig jaar in oorlog, de belastingen rijzen de pan uit, het volk lijdt. Op de troon zit een kind van acht jaar oud, de jonge Lodewijk xiv. De macht is in handen van zijn moeder, Anna van Oostenrijk, die compleet onervaren is in staatszaken. Daarom regeert namens haar de Italiaanse kardinaal Jules Mazarin (1602-1661), de eerste minister van Frankrijk.

Mazarin heeft echter alles tegen: hij maakt een te snelle carrière, hij liegt te gemakkelijk, en bovenal is hij geen Fransman. Velen hebben het op zijn leven voorzien: de markies van Cinq-Mars, de hertog van Guise, de hertogin van Chevreuse, de graaf van Montrésor, de hertog van Beaufort… Maar Mazarin weet alle aanslagen te pareren en vergeeft zelfs zijn vijanden. Hij is de grootmeester in de kunst van het versluieren. ‘Wie het hart heeft, heeft alles,’ is zijn motto.

Ook elders hebben de koningshuizen het zwaar; in Engeland breekt er een burgeroorlog uit en wankelt zelfs de troon. In Frankrijk is kardinaal Mazarin de enige die de koningin en de jonge Lodewijk kan beschermen tegen de hooghartige, samenspannende adel. Om zijn tegenstanders te weerstaan omringt Mazarin zich met landgenoten; landgenoten in twee zeer uiteenlopende categorieën: bankiers en muzikanten. Onder hen bevindt zich Atto Melani, een jonge Toscaanse castraatzanger, die in Parijs aan het begin staat van een bliksemcarrière.

Atto Melani wordt in 1626 geboren in Pistoia. Hij is de derde van zeven kinderen in het gezin van een klokkenluider. Hoewel hem als castraat zijn ‘mannelijkheid’ wordt ontnomen, compenseert hij dat ruimschoots in vernuft. Hij is sluw, maar oprecht, vurig, maar omzichtig als een slang. Atto Melani laveert in Parijs behoedzaam tussen de geheime staatszaken door.

Hij groeit uit tot een castraatzanger met een prachtige stem, een graag geziene gast in wetenschappelijke en artistieke kringen, maar met een zwak voor vrouwen. Atto maakt kennis met de meest fijnzinnige geesten van Europa en raakt bevriend met pausen, prinsen en koningen – en hij drukt zijn stempel op de grote politieke gebeurtenissen van zijn tijd. Op negentigjarige leeftijd sterft hij, rijk, beroemd en met eerbewijzen overladen.