Proloog

De mensen leken het te weten zonder dat er iets was verteld.

Ze verlieten hun huizen en begonnen de hoofdweg af te lopen. Het geroezemoes werd sterker en in hun onderbewustzijn gingen ze na waar hun eigen familieleden waren. Het was nog steeds niet meer dan een gedaante die met het gezicht voorover in het water lag. Ze wisten niet zeker of het een man of een vrouw was.

‘Misschien is het een opvarende van een schip,’ zeiden ze. Maar ze wisten dat het geen overboord geslagen drenkeling was. Geen zachte anonieme dood voor iemand die ze niet kenden. De autoriteiten hoefden niet te worden gewaarschuwd en er zouden geen laatste gebeden worden uitgesproken voor een onbekende, omgekomen zeeman. Dit was iemand uit Castlebay.

Stilzwijgend stonden ze in groepjes boven op de steile rots en keken toe hoe de eerste mensen naar de waterkant liepen: de jongen die als eerste had opgemerkt dat de golven iets hadden prijsgegeven, mensen uit naburige winkels en jongelui die snel het pad af renden. Toen zagen ze de gestalten die langs het andere pad bij het doktershuis afdaalden en bij het lichaam neerknielden voor het geval dat… alleen voor het onwaarschijnlijke geval dat er iets in een zwarte dokterstas zat dat het lichaam weer tot leven kon wekken.

Tegen de tijd dat vader O'Dwyer in zijn in de wind wapperende soutane arriveerde, was het geroezemoes in een eenparig gemompel overgegaan. De bevolking van Castlebay bad een tientje van de rozenkrans voor de eeuwige rust van de ziel die het lichaam had verlaten dat nu op hun strand lag.