CHRIS

De eerste keer dat ik Jelai zag, dacht ik: daar gaat mijn droom! Ik weet nog precies waar en wanneer het was.


Laatste zondag voor Sinterklaas.

Na de brunch - ik heb toch niets te doen - slenter ik door de stad. Voordat ik er erg in heb, ben ik al meegezogen door een stroom Chinezen die de grootste winkelstraat van Qingdao doet onderlopen. Stapvoets elleboog ik mezelf vooruit. Sinds dit tweede China-bezoek voel ik me voor het eerst thuis in de trekkende en duwende menigte. Op deze dag van het jaar is het op de Lange Poten, in de stad waar ik vandaan kom, ook zo druk. Met dien verstande dat het hier in de Zhongshan Straat elk weekend de laatste koopzondag voor pakjesavond lijkt. Evenmin stoor ik me aan de slangverlichting die in de bomen klimt, langs de deurposten kruipt en van de ene kant van de straat, dwars door de lucht, naar de andere crost. Men is vergeten de verlichting eraf te halen toen de kermis naar de volgende stad trok, althans zo komt het over. Bonte lampjes flikkeren tot in de kleine uurtjes, waar ik ook kijk. Om niet goed van te worden. Ik sluit mijn ogen en waan mij in Nederland. Heimwee overvalt me.

Ik duik de eerste de beste drogisterij in. Het is maar hoe je het bekijkt. De specialist beslaat een grondgebied vergelijkbaar met dat van de Bijenkorf in Rotterdam, alleen één verdieping meer. Volgens Eric is de Wangfujing Boekhandel te Beijing nog een graadje erger. De kassa's op de benedenverdieping zijn een halve (Nederlandse) straat lang. Wel is het zo dat je Erics woorden doorgaans met een lepel zout moet nemen.

Bodylotion en een douchemuts voor moeder. Deze geef ik haar elk jaar cadeau. Al vanaf mijn eerste bijbaantje als vakkenvuller bij Albert Heijn. En elke keer dat ze mijn surprise openmaakt, zet ze ogen als schoteltjes op en roept 'Ooooo...!' Haar wangen krijgen dan steevast, zonder ook maar één jaar over te slaan, een kleurtje dat niet uit een potje komt. Vader heb ik een keer of vier met een scheerapparaat van Philips verblijd. Vlak voor elke Sinterklaas leerde het ding er een kunstje bij. Vorig jaar kon de kop draaiende bewegingen maken. Reden genoeg om het nieuwste model maar weer aan te schaffen. Mijn broer? Een wasknijper voor op zijn neus. Dat snurken van hem. Ik ben wat blij dat ik niet meer thuis woon. Hoeveel bomen hij niet heeft omgezaagd? Mijn zus? Een nachtjapon van pure zijde. Die kan ik me hier gemakkelijk permitteren. Anouck is tuk op parfum. Dat koop ik. Wacht. Mijn hart slaat op tilt. Ik leun tegen een toonbank, nadat het me gelukt is de drie lagen klanten ervoor opzij te duwen. Ik vrees dat mijn vriendin, mijn ex dan, de fles in het toilet leeg zal gieten. Een vergelijkbaar lot is de geborduurde kamerjas, van de vorige keer, beschoren geweest...


Ik zette het bosje paarse fresia's in de enige vaas die Anoucks studentenkamer rijk was. En prompt ging ze er met haar neus bovenop zitten. Het zou mij niets verbazen als ze in een van haar vorige levens een alchemist in Frankrijk was geweest. Geuren en het mengen ervan konden haar uren zoet houden. Ze was ook niet uit De Tuinen van Den Haag weg te branden als je daar nietsvermoedend met haar binnenstapte.

Tussen neus en lippen door vertelde ik dat ik van mijn baas nogmaals naar Qingdao moest... mocht eigenlijk. Ik wist hoe ze over mijn China-bezoeken dacht en deed daarom zo luchtig mogelijk. Op scènes zat ik niet te wachten. Met of zonder haar zegen, nog twee daagjes en dan zou ik oostwaarts vliegen.

'Hoe lang blijf je deze keer weg?'

'Niet lang.' Ik zag haar ogen vuur spuwen en voegde er meteen aan toe: 'Hoop ik.'

'Hoe lang is "niet lang"?'

'Het Chinese deel van onze joint venture wordt geprivatiseerd. Ik ga erheen om de Nederlandse directeur daar bij te staan om dit proces in goede banen te leiden. Als er niets misgaat, kom ik direct terug. Anderhalf... hooguit twee maanden ben ik weg.'

'Waarom blijf je daar niet voor de rest van je leven?'

Ik ging ervoor zitten. Het beloofde - hier was ik al bang voor - een stevig gesprek te worden.

'Nou, zeg op!'

'Anouck, je weet wel waar ik wil blijven. Bij jou.'

'Bewaar je gladde praatjes maar voor je Chinese liefje!'

Mijn stoel kantelde: 'Wat?!'

'Als je niet wilt dat het uitlekt, flik het dan niet.'

Ik stond op: 'Hoe vaak wil je het nog horen? Behalve jou zie ik geen andere vrouwen staan.' 'Liggen dan wel?' Haar blonde steile haar woelde op en verduisterde het bedlampje achter haar rug.

Mijn benen trilden.

'Chris, wie bel je om de haverklap internationaal? Voor een geanimeerd gesprek in de taal van vogels... of uilen, weet ik veel?'

'Van wie heb je dat gehoord?' Ik sloeg op mijn voorhoofd: 'Van mijn moeder zeker, toen ik in het weekend thuiskwam?'

'Betrapt!'

'Maar Anouck, ik bel met Eric! Mijn collega in Qingdao.' Ik vertelde haar er niet bij dat ik, raar maar waar, het helemaal te gek vond om Chinees met hem te praten. Dan waande ik me weer in de Zhongshan Straat.

'Aha...'

Ik glijd van mijn stoel: 'Je denkt toch niet dat hij en ik...?'

'Waarom doe je anders zoveel moeite om tot middernacht wakker te blijven?'

'Dan is het daar overdag, troela!'

'... hoe het ook zij, Chris, ik ben het zat.'

Ik verslikte me: 'Is er... een ander?'

'Dat wilde ik jou net vragen!'

'Nogmaals, Anouck, behalve jou...'

'Ik heb er lang over nagedacht. Er is inderdaad een ander...' Ze rukte een lade uit haar klerenkast. De zijden kamerjas vloog eruit: 'Dacht je soms dat ik het niet in de gaten zou hebben? Dit is een mannenjas! De griezel erop is een Chinese draak. Bij een vrouwenjas hoort een feniks, heb ik mij laten vertellen.'

'Vertellen door wie?' Mijn rug werd wervel voor wervel koud.

'Maakt dat wat uit? Sinds je terug bent uit Schinktouw... Stinktouw, of hoe het waar je geweest bent ook mag heten, kun je je ogen niet van Aziatisch schoon afhouden. Vrouwtjes van Madurodam-formaat. Eén voordeel: ze kunnen ongeschminkt meedoen in de reclamespot van Lemia-mayonaise. En mij scheep je af met een kledingstuk voor een vent!'

'Maar jouw... lengte hebben ze daar niet.'

‘…’


Tzzzz.' Mijn oren suisden terwijl Anouck de kamerjas in repen scheurde: 'Opeens ben ik te groot en te zwaar voor je. Oefen je acrobatische standjes maar met een Chinese! René vindt mij goed zoals ik ben!'

Welke René? Toch niet die jongen van onze studentenflat, in Leiden destijds? De arts in de dop die slapend negens en tienen scoorde?

Wiens snor en t-shirt aangaven wat hij vorige week én de week daarvoor had gegeten? Wie, nog niet eens afgestudeerd, al een contract was aangeboden door het amc? Wat krijgen we nou?!

'Kijk niet zo verongelijkt, Chris. Ik had René op afstand kunnen houden, op mijn woord. Tot ik hem in 't Goude Hooft tegen het lijf liep.'

'Ww... wanneer is dat begonnen?'

'Vorig najaar, toen je in China zat.'

Ik wilde haar vragen... maar mijn tong zat in de knoop.

'Trots vertelde ik René over je project in Qingdao, maar hij trok een raar gezicht. Dat ken ik, zei hij breed grijnzend. Werkbezoeken aan China, ja, ja. Als arts die daar voor vrom vaak heen moest weet hij er alles van. Sommigen gebruiken dat als dekmantel. In werkelijkheid willen ze naar het Verre Oosten om zich te laven aan de zijdezachte huid van goedkope hoertjes! René verzekerde mij dat met alle vrouwen in China te praten valt.'

'Anouck! Je kunt gerust met René... hoe zeg ik dat een beetje fatsoenlijk? Nog één lelijk woord over Chinezen en...'

'En wat? Jij, bamivreter!'

Ik wilde haar net vragen of ze mij van overspel beschuldigde omdat ze zich rot voelde over haar stiekeme verhouding met René. En haar troosten dat ik het haar niet kwalijk zou nemen. Maar nu ze mij bamivreter noemt, ben ik er klaar mee. Ik sloeg de deur achter me dicht. De buschauffeuse van de Berg Lao had voor niets zelfmoord gepleegd. Ik had daarnet gehoord hoe mijn eigen landgenoten over de hare dachten.


Ik wist niet meer hoe ik haar flatgebouw uitgestampt was. In ieder geval stond ik, naar mijn gevoel, een seconde later op de ventweg. Vijf mislukte startpogingen terwijl ik verdorie direct weg wilde scheuren. Toen ik de motor eindelijk aan de praat had, bibberden mijn handen zo vreselijk dat ik het stuur onmogelijk kon vasthouden. Het werd zwart voor mijn ogen. Op die manier kwam ik hier nooit, zonder brokken dan, weg. Een bliksemschicht in de duisternis! Ik stormde Anoucks gebouw weer binnen en trapte haar deur in: 'En jij hebt het lef mij te beschuldigen van vreemdgaan! Hoeren doen zich tenminste niet kuis voor! En ze eisen ook geen trouw van hun klanten!' Ik maakte dat ik wegkwam. Het kamertje achter mij werd bij toverslag een slachthuis. Een gekrijs om onvruchtbaar van te raken...

Bepakt en bezakt arriveer ik bij de Beachclub. Friedhold, de kastelein, druk bezig om de stoelen die omgekeerd op de tafels staan op de grond te zetten, kijkt medelijdend en roept tegen zijn Chinese barman: 'Koffie voor deze meneer, van het huis. Of gelijk iets sterkers, Chris?'

Ik knik, bedenk me en antwoord: 'Koffie verkeerd, alsjeblieft.'

De Stuttgarter, die vanwege zijn ex - derde secretaris, ddr-ambassade te Beijing - in China is blijven plakken, ziet toe dat mijn wens vervuld wordt, maar onthoudt zich discreet van verder commentaar.


Terug in mijn hotel kuch ik de receptioniste wakker. Ze richt haar hoofd op, dat tussen haar armen verborgen lag, en overhandigt mij de sleutel van mijn kamer. Hierna wijst ze naar de fontein midden in de lobby: 'Bezoek voor u.'

Ik wou dat Friedhold dit kon horen. Dan zou hij het laten mij zielig te vinden - hoezo ken ik hier geen ziel? Haar vinger volgend zie ik inderdaad iemand naast het kabbelende water zitten, jammer genoeg van het mannelijk geslacht. Mijn euforie daalt tot het vriespunt, maar beleefdheidshalve loop ik glimlachend naar hem toe. Hier in China zegt lachen niets, maar als je het verzuimt, heb je de poppen aan het dansen.

De jongeman wipt zichzelf overeind. Slaapt zijn been of is hij kreupel? Hij stelt zich voor als Zhang. Verhip. Als ik zijn gebreken wegdenk - een oog zit dicht en een been doet niet mee - lijkt hij sprekend op directeur Zhang. 'Noem mij maar Heng.' Hij rommelt aan zijn kwasthaar. Opwinding staat in zijn ene goede oog te lezen: 'U kent mij niet, maar ik heb veel over u gehoord, van mijn vader en mijn zus Fangfang.'

Ik wacht geduldig op het volgende deel van zijn monoloog.

'Mijn vriend Bai en ik trakteren u in Golvensonate op visspecialiteiten.'

Woorden proberen zich een weg naar buiten te banen, maar ik heb geleerd om à la Confucius een en al minzaamheid tentoon te spreiden: 'Zou u zo vriendelijk willen zijn mij te vertellen ter gelegenheid waarvan?' De resterende vragen heb ik maar ingeslikt. Zoals: Waarom denk je dat ik met je uit eten wil - ik ken je niet eens? Wie zegt dat ik vis lust? Nog een goeie: Dat ik met je vader samenwerk - niet dat ik een keuze had - houdt niet in dat ik met jou op stap moet. Of zie ik het verkeerd?

'Zomaar, niets bijzonders!'

Het bloed stijgt naar mijn schedel. Dit zeggen ze ook tegen een cor-rapte ambtenaar die ze meenemen voor verhoor en een nekschot. Zijn vonnis staat vóór het proces al vast.

Strak kijk ik Heng aan.

Hij grimast: 'Het zit zo. Mijn vriend Bai is een ongeneeslijke Ajax-fan. Toen hij er lucht van kreeg dat u Nederlander bent, moest en zou hij kennis met u maken. Zo oud als hij is - sinds vijf jaar opa nog steeds heeft hij de poster van Marco van Basten boven zijn bed hangen. Zijn nicht Jelai is een oranjeklant. Ze verzamelt foto's en prenten van levende koningen en koninginnen. Dit wilde ik u nog vragen: hoe bestaat het dat een modern land als het uwe nog in die koninklijke flauwekul gelooft?' Hij verlaagt zijn stem: 'Verklap dit niet aan Jelai, anders zet ze ook mijn goede oog buiten werking!'

Mijn heimwee, vooral nu de Sinterklaastijd is aangebroken, maakt mij gevoelig voor alles wat enigszins met mijn polderlandschap te maken heeft. Hengs timing is dus ideaal. Ondanks zijn quatsch ben ik over de streep. Hij weet dat ik weet dat zijn vriend nooit van betaald voetbal heeft gehoord en dat diens nicht niet van het bestaan van Beatrix weet. Ook heeft hij door dat dit voor mij geen lor uitmaakt.

'Vanavond, halfzeven.' En er gauw achteraan: 'Mijn vader is ook van de partij... Hij is gek op oesters.'

Heb ik iets in te brengen? Dolgraag zou ik op zijn Hollands kwijt willen dat dit geen stijl is. Er wordt - weglating krachtterm - voor mij bedisseld wat ik vanavond moet doen. Wie denkt Heng dat hij is? Mijn moeder? Herstel, ook zij heeft geen vinger meer in mijn pap. Echter, mijn rol als waarnemer van het privatiseringsproces staat mij niet toe tegen de zoon van mijn zakenpartner uit te vallen. Ik zucht en opeens ziet de boel er niet meer zo somber uit. 'Wie is nog meer aanwezig, zegt u? Jelai? Wat geinig! Ruikt ze zoals ze heet - "kamperfoelie"?'


Precies om halfzeven laat ik mij door een serveerster naar een tafel brengen, afgescheiden van de rest van de zaal, middels kitscherige kamerschermen, die ingelegd zijn met stukjes jade. Op een zoetsappige toon dicteert ze mij de wijnkaart. Champagne, Margaux, Chateauneuf-du-Pape, Maotai, Wu Liangye... Mijn hoofd bevindt zich nog in hogere sferen na mijn lange zit in de Beachclub. Daarom blijf ik liever nuchter, als ze het niet erg vindt. Wel dus. Ze klinkt zuurder naarmate ik mijn hoofd schud tegen elk drankje dat ze in afwisselende toonhoogten opsomt. Op het laatst draait ze haar achterste - daar heeft ze, niet dat ik cru wil zijn, weinig van - naar mij toe. 'Pats!' Ze zet een glas bronwater voor mijn neus en laat mij in mijn eigen sop gaarkoken. Ik hoor haar mooie hoofdje malen: een gierige Europeaan! Goed dat ze niet weet dat ik een Hollander ben... Komt er ooit nog een dag dat Chinezen eindelijk zullen geloven dat er bij ons in het Westen, als het regent, ook gewoon water uit de hemel druppelt (of giet), in plaats van honderdjes of op zijn minst briefjes van vijfentwintig?

Na mijn tweede bronwater komt het duo Zhang eraan. De vader heeft een geruit, overwegend groen hemd aan. Op zijn paarse stropdas dansen de Mickey muizen. Zijn gestreepte broek is uitgevoerd in de kleuren bruin en wit en ik moet toegeven, hij is vlijmscherp geperst. Met gekrulde pink maakt hij de bovenste knoop van zijn jas los. Zo menselijk en ij del heb ik hem nooit eerder meegemaakt. Alleen, waarom draagt hij niet het zwarte pak, witte hemd en de lichtblauwe das waar zowel zijn postuur als onze ogen aan gewend zijn? Al is dat ook geen gezicht, hij loopt er dan tenminste niet bij als een levensgrote waarschuwing tegen slechte smaak.

Heng draagt een driedelige Gucci (nagemaakt in China). Zijn jeugd en strakke lijnen passen bij elke outfit, denk ik, hoe goedkoop of poenig ook. Wanneer mijn ogen afdwalen naar zijn broekspijpen, weet ik niet of ik moet lachen of huilen. Een paar gympies. Gloednieuwe Nikes, daar niet van. Is hij wezen joggen en vergeten andere schoenen aan te doen of... Aha! Ik bespeur een verband tussen zijn nette pak en footware. Beide merkproducten. Pronken dus.

Zhang senior laat het menu dat hem wordt aangeboden demonstratief links liggen en mompelt iets tegen de serveerster. Even later draaft de hoogste baas naar ons toe en hij buigt zo diep als een Japanner. Achter hem aan dribbelen twee mannen in donkerblauw pak en een stoet serveersters in het rood. De uitbater tovert lachrimpels op zijn glimmende gezicht en knikt bij elk gebod dat Zhang uitspreekt. Ondertussen houdt hij zijn smoel in de plooi en deelt instructies, in de vorm van geblaf, uit aan zijn ondergeschikten. Ik waan mij in The Godfather. Marco Polo heeft blijkbaar niet alleen de Chinese spaghetti meegenomen naar zijn geboorteland, maar ook dit maffiagedoe, of is het andersom? Eind van het liedje: er worden schotels zeevruchten bereid waarvan er niet een op het menu staat. Zhang senior rekt zich vergenoegd uit: 'Klisse, wilt u een glas maotai? Of blijft u liever bij uw vertrouwde wijnen? De Margeaux, bijvoorbeeld?'

Beide opties spreken mij niet aan.

'Kom op, wij zijn hier niet als zakenpartners, maar als vrienden van Heng en de Bai's, weet u nog? Er wordt niet naar huis gegaan voordat wij onder tafel liggen.'

Ik knik, maar zijn grijns laat mij niet los. Dacht-ie soms dat ik hem niet doorhad? Zijn machtsvertoon bij het bestellen van gerechten? Bluffen noemen we dat. Dat doen we ook, daar in het, volgens Zhang, simpele Westen. Een beproefde methode om klanten te laten voelen wie je bent en zo je onderhandelingspositie te versterken.

Volstrekte onzin is Zhangs opmerking ook weer niet. Hij rept inderdaad met geen woord over de privatisering en smakt bij elk hartig hapje dat met de drank standaard wordt opgediend. De Heng van vanmiddag herken ik niet meer. Onder de vleugels van zijn vader rest hem maar één optie: mond houden en de gehoorzame zoon spelen.


Het zal Bai zijn. Dat kleine, drukke mannetje. Grijs als hij is, hij loopt als een kieviet. Hij ziet mij, komt mijn kant uit, maar laat me in de kou staan wanneer het zover is. Eerbiedig schudt hij de hand van directeur Zhang. Het valt mij op dat zijn complete woordenschat uit 'Ha! Ha! Hé? Hè!' bestaat. Achter hem... Achter hem nadert geen struik kamperfoelie, maar een heel perk, in het bloeiseizoen.

Zhang probeert van zijn stoel op te staan - mankeert er ook iets aan zijn been? - en stormt op Jelai af. Een slijmerige lach bezorgt hem een gezicht vol vouwen. Ze stapt terug en zegt met honingzoete stem: 'Nee, Heng, blijf maar lekker zitten. Wat is het moeilijk lopen hier! Directeur Zhang, u vindt het vast niet erg als ik u van hieruit groet?'

'Eh...' Zhang trekt zijn hand terug. Zijn bolle wangen trillen asymmetrisch. 'Natuurlijk niet, Jelai. Maar,' hij klopt op de stoel aan zijn rechterzijde: 'je... zou toch hier zitten? Of vergis ik me, gastheer Bai? U gaat immers over de tafelschikking.'

Jelai's oom propt zijn mond vol met kapucijners en houdt zich Oost-Indisch doof.

Ze neemt plaats naast Heng, maar veert direct op. Beleefd biedt ze eerst haar hand Zhang junior aan en dan mij. Hieruit leid ik af dat Heng iets ouder moet zijn dan ik.

Ik houd er een zeperig gevoel aan over. Haar vingers gleden steeds weg toen we elkaar de hand schudden. Ze voelden warm, zacht en bovenal glad. Alsof ik een stukje Nivea vasthield, althans probeerde vast te houden. Ik zag er beslist lachwekkend uit, met mijn rode hoofd en stotterende zelfintroductie. Zij keek mij net zo lang in de ogen tot er een ongekende rust op mij neerdaalde...

Haar oom vindt alles wat Zhang bestelt en met zijn gasten uitspookt goed. De oude man is hier om te smullen én te betalen, meer niet.

Zhang eigent zich de taak toe het voedsel ongelijk te verdelen. Hij rommelt in de karper, knijpt het dikste deel van de rug vast en legt hem op Jelai's bord. Ik krijg de staart en zoonlief de kop waarvan alleen twee oogbollen eetbaar zijn, vooropgesteld dat hij dat ook vindt. Verontwaardigd ben ik niet. Welke man blijft onbewogen met zo'n bloem in de buurt? Terwijl Zhang schuine moppen tapt, kijk ik 'tussen de bedrijven door' naar de jonge vrouw. Juist, een vrouw, geen meisje. Dit kan niet gezegd worden van de... buschauffeuse. Die volgens het krantenartikel zevenentwintig was geworden maar eruitzag als een tiener. Sowieso zien de meeste Chinezen er jonger uit dan de door hen opgegeven leeftijd. Een pluspunt? Dat dacht ik, tot vanavond. Jelai draagt een zwarte blouse van rekbare stof - het heeft een naam, maar welke? Waaronder haar volwassenheid prijkt. Haar ranke schouders vormen een schril contrast met haar... borsten. Ook haar taille - ja, hier heb ik op gelet, wat dat betreft ben ik geen haar beter dan Zhang - steekt af tegen die ronde... billen.


Voor de grap vraag ik meneer Bai naar zijn favoriete doelpunt van Marco van Basten. Een stuk scampi blijft in zijn keel haken. Hij kijkt Heng eerst verbaasd en dan vuil aan. Ik schater. Jelai legt een hand op haar... boezem en lacht mee. In een vlaag van vrijmoedigheid zoek ik haar blik. Ik gloei: zo te zien heeft ze de hele tijd naar mij gekeken.

Zhang geeft zich niet gewonnen en gaat door met voedsel verstrekken: 'Jelai, je hebt je eten nog niet aangeroerd.'

Ik volg zijn eetstokjes en zie dat haar bord bol staat van zijn toegiften.

Ze lacht met haar gezichtshuid - de spieren eronder blijven onbewogen: 'Directeur, sinds gisteravond heb ik last van gastritis.' Ze tikt op Hengs bord: 'Zeg, jij hebt niets. Hier, dan krijg je wat van me.' Ze verhuist haar voedselberg zijn kant op en kijkt hem vertederend, bijna moederlijk aan.

Zhang krabt tussen zijn haarwortels - last van luizen? Hij is niet voor niets directeur van een middelgrote fabriek. En overlaadt Jelai opnieuw met oesters, zeewier en andere dieren/planten uit het ruime sop. Met een glimlach wacht ze tot er een tweede heuvel ontstaan is en hevelt deze nogmaals over. Na de vierde ronde is de arme Heng zo volgepropt dat hij er met zijn vinger bij kan.

Bij het afscheid merk ik dat Jelai bijna tot mijn schouders reikt. Zulke (betrekkelijk) lange Chinese vrouwen zijn hier dun gezaaid. Met haar naast me voel ik me eindelijk geen museumbezoeker meer die porseleinen poppen in een vitrine staat te bezichtigen. In de taxi naar huis - mijn hotel - verwonder ik me over de ommezwaai in mijn schoonheidsidealen. Opeens vind ik het iele van de buschauffeuse niet meer zo aantrekkelijk. En ik val vanaf nu op, naar Chinees begrip, volwassen vrouwen. Of is het de dapperheid van Jelai die mij aanspreekt? Als de buschauffeuse ook zo vindingrijk was geweest, zou ze die geile schoften op een gewiekste manier hebben teruggepakt. Dan hadden zij en haar drieënvijftig passagiers niet in het ravijn hoeven te eindigen...


Terug in mijn hotelkamer kleed ik me uit, zonder licht. Normaal zou je dan toch last moeten hebben van de duisternis om je heen, maar nee. Het slaapvertrek wordt als het ware verlicht door twee koplampen. De amandelogen van Jelai zweven van mijn gezicht naar mijn eetstokjes. Het ene moment kijkt ze me diep in de ogen - de eerste vrouw die ik tegenkom die niet naar haar mouw of het schilderij achter me tuurt terwijl ze tegen mij praat; het andere moment houdt ze haar adem in terwijl ik met mijn eetgerei een zeekomkommer met beleid voortduw. Ze blaast haar adem pas uit wanneer het beest uitgewiebeld is...

Languit in bed voel ik een glimlach opkomen. Mijn afkeer tegen dat ongedierte uit zee zou niet zo'n ernstige vorm hebben aangenomen als... ik weet het niet... of toch wel. Als ik daarmee niet al die aandacht en al dat medeleven van Jelai had kunnen oogsten. Welke kerel is nou bang voor een propje wrattige familie van de kwal? Als ik op die manier dat Chinese snoepje tegenover mij in de ban van mijn strijd kan brengen, griezel ik desnoods van een zeemug, indien zoiets bestaat. Van wie heb ik gehoord dat Chinese vrouwen op zijde lijken? En hiermee doelde hij niet alleen op hun fijne, zachte huidje, daar kwam ik vanavond pas achter. Het textiel voegt zich naar de spiermassa en scherpe hoeken van je lijf. Licht als een zuchtje wind, maar verwarmt als je het koud hebt en verkoelt als je broeit...


Na de ochtendsessie sprint ik als eerste de vergaderzaal uit. Ik blijf bij de deur staan tot Zhang en zijn gevolg eindelijk de kamer verlaten. 'Directeur,' ik klem de aktetas onder mijn arm en verlaag mijn toon, 'kan ik u even spreken, onder vier ogen?'

Hij knippert met zijn spleetjes. Ongeloof druipt van zijn gezicht en er wordt gewichtig gekucht. De plaatsvervangend directeur trekt de notulist mee en tezamen verdwijnen ze buiten gehoorafstand.

Zhang richt zijn kin naar de ruimte waarin we net onderhandeld hebben, waarop ik instemmend knik. Het is even wennen, die Chinese gebarentaal, maar ik begin erin te komen. Het schijnt dat hoe hoger je positie, hoe minder je jezelf op de gangbare manier verstaanbaar hoort te maken. Elke oogwenk, frons, of juist het wegblijven ervan, wordt door je ondergeschikten nauwkeurig bijgehouden. Het zijn instructies zonder woorden. Die volgens ongeschreven regels feilloos in daden worden vertaald.

Hij geeft mij een kop thee en is een en al lachrimpel: 'U bent mij voor, meneer Klisse. Ik had u allang willen benaderen voor een onderonsje.'

Mijn handen worden klam. O jee, wat heb ik nou aan mijn kar hangen!

Hij steekt een sigaret op: 'Mijn dochter schreef me dat u haar opgezocht hebt. Helemaal naar de stad van Philips, samen met uw verloofde Aloe. Ze stelde het zeer op prijs, en... ik ook.'

Ik wilde opbiechten dat ik daar in het begin helemaal geen zin in had, maar dat haar decaan mij plat belde. Maar wat dat betreft ben ik Chineser geworden. 'Graag gedaan, meneer Zhang. Fangfang maakt het goed in Eindhoven.'

'Meent u dat?'

'Eh... dat wil zeggen...'

'Ik wilde toch iets vragen: heeft ze zich werkelijk twee keer van kant proberen te maken?' Zhang dooft zijn sigaret en gaat fluisterend verder: 'Wat uw antwoord ook moge zijn, laat dit leven en sterven binnen deze vier muren. Als mijn vrouw er lucht van krijgt, hakt ze me in mootjes!'

Voor het eerst voel ik me zowaar op mijn gemak bij hem. 'Zo ernstig is het allemaal niet, meneer Zhang. Fangfang maakte op mij een vrolijke indruk. Wat mij wel opviel is dat ze... - hoe zal ik het zeggen? - de neiging heeft tot overdrijven. De kans dat ze zichzelf daadwerkelijk iets aandoet, is mijns inziens... nihil.'

Zhang komt een stoel dichter bij mij zitten: 'Dat denk ik dus ook. Ik ken haar kuren als de gaten van mijn broekzak. Klopt, het is een driftkop. En ze heeft het niet van een vreemde.'

Ik knik en... schud gauw mijn hoofd. Telkens vergeet ik dat ik in China zit. Hier moet je het nooit beamen als iemand zichzelf omlaag-haalt. De bedoeling is dat je hem omhoogtrekt en complimentjes geeft. Alhoewel, niet in dit specifieke geval, geloof ik.

'Meneer Klisse, wat mij de laatste tijd steeds bezighoudt: heeft Fangfang überhaupt iets aan die dure opleiding? Een draak broedt draakjes uit; een feniks baart minifeniksen; het jong van een rat kan alleen maar tunnels graven. Uit het hout van mijn vrouw en mij valt geen mba'er te snijden.' Het air van een communistische huichelaar en een bikkelharde onderhandelaar is nergens meer te bekennen. 'Had mijn vrouw niet dag en nacht aan mijn kop gezeurd, dan zat onze dochter nu niet moederziel alleen in Nederland, met haar neus in boeken die haar toch niets zeggen.'

Een fractie van een seconde heb ik zoiets van: daar gaan Kraans centen! Maar wanneer ik denk aan de afgedankte machinerieën die hij China als nieuw aansmeerde, is het gedaan met mijn medelijden.

'Mag ik u om een gunst vragen, meneer Klisse?' Hij wacht niet tot ik ja knik. 'Als alles meezit, zal de privatisering van het Chinese gedeelte van ons bedrijf binnenkort een feit zijn. Dan gaat u terug naar Nederland. Zou u dan eventueel...'

'Uiteraard, meneer Zhang. Met alle plezier.' En ditmaal meen ik wat ik zeg.

'Belt u mij direct daarna, collect call? Als u denkt dat ze er inderdaad niets van bakt en vooral doodongelukkig is, zeg het alstublieft. Ik haal mijn vrouw wel over om onze dochter naar huis te laten komen.'

Verrek! Ik heb nog maar een maand. Ineens weet ik weer waarom ik Zhang privé wilde spreken. 'Geen probleem, ik laat van mij horen zodra ik bij Fangfang ben geweest en haar decaan heb gesproken. Eh... kunt u... het zit zo... hebt u toevallig het telefoonnummer van juffrouw Jelai Bai?'

Een gênante stilte.

'De jongedame bij het diner gisteren. Ze zat naast uw zoon.'

'Ik wéét wel wie ze is! Hahaaa...' De zojuist nog door twijfels en zorgen gekwelde vader keert terug in zijn normale gedaante - een politiek dier... Nee, toch niet helemaal. Daar is de staart van zijn geschater te vreemd voor. Eskimo's hebben zesendertig woorden voor 'sneeuw' en Chinezen tweeënzeventig manieren van lachen.

'Geeft niets hoor, als u het niet hebt.' Nonchalant tik ik met mijn vingers op de conferentietafel, maar het liefst zou ik door de grond willen zakken.

'Jelai? Versta ik je goed? Haar nummer heb ik niet, wel dat van haar oom en tante.' Hij haalt zijn adresboekje uit de attachékoffer: 'Klisse, met dit nummer bereik je de hele gemeenschap waar Jelai logeert. Het is de telefoon die haar oom en tante met hun vijftig buren delen.'

Een ongemakkelijk gevoel bekruipt me. Waarom eigenlijk? Juist. Zhang heeft verzuimd of vergeten 'meneer' voor mijn naam te zetten. Ik wil helemaal niet op amicale voet met die vent staan!

Eenmaal in de gang gaat hij pal naast mij lopen en klopt me broederlijk op de schouders. Wat heb ik spijt dat ik hem Jelai's nummer heb gevraagd! Nu kent hij mijn zwakke plek. Ik de zijne ook, gelukkig. Van Fangfangs decaan heb ik gehoord dat hoogbegaafde, haveloze Chinezen in Europa willen studeren, maar uitgerekend Fangfang wordt gesponsord. Wat is de spreuk ook alweer? Een eend op een klimrek jagen en hem als een aap dresseren salto's te maken. Haar ouders hadden het geld dat ze uit Kraans zak hebben geklopt beter kunnen besteden. Door een bruidsschat voor haar te organiseren, bijvoorbeeld.


Ik wil bijna de hoorn op de haak leggen wanneer een vrouwenstem eindelijk de telefoon beantwoordt — eerst hijgend: 'Huhaaa...' Nogmaals naar lucht happend: 'Huhaaa...'

'Goedemiddag. Met Van Nuenen...'

'Vooruit! Welk gezin moet je hebben?'

'Dat van Jelai, alstublieft.'

'Nummer zeven, telefoon!'

Daar gaat mijn trommelvlies!

Refrein: 'De vrouw van mijn derde neef: telefoon voor mijn jongste nichtje!'

Mijn oren raken algauw gewend aan dat gegil. Terwijl ik gestommel van ver dichterbij hoor komen, begin ik de harde stem zelfs te waarderen. Het gaat hier blijkbaar om een groot gebouw. Door een keel op te zetten bespaart degene die de gemeenschappelijke telefoon opneemt zich de moeite drie of vier trappen op te klimmen...

Een krakende stem: 'Wie bent u?' Zeker Jelai's tante.

'Mevrouw...'

'Ik vroeg u iets!' •

'Nan Keli.' Mijn Chinese naam, een toegift van een Leidse sinoloog. Nan -van Nuenen en Keli - Chris. Tevens een afkorting van de bekende uitspraak van Confucius: Keji fuli. Vrij vertaald: Beteugel je gevoelens en houd de oude tradities hoog in het vaandel.

'Nan watte?'

'Keli, mevrouw. Eergisteren hebben uw man en uw nicht met mij gedineerd in Golvensonate.'

'Meneer Klisse! U neemt mij toch niet in de maling? "Nan Keli", welke jongeman heet tegenwoordig nog zo ouderwets? Een jonge buitenlandse duivel, nota bene! Maar goed. U wilt zeker Jelai spreken? Ze is niet thuis.'

'Hoe laat is ze wel te bereiken, denkt u?' 'Vandaag lukt niet meer.'

Ik verman me: 'Morgen misschien?'

'Volgende week pas.'

De moed zakt mij in de schoenen. Van de vier weken houd ik er maar drie over...

'Mijn nicht is naar het platteland, om zwanger te raken. Als alles meezit, is ze aanstaande maandag weer terug.'

Mijn kamer begint te kapseizen. Ik weet niet hoe snel ik het gesprek moet afronden.


De hele week zit ik te dubben: zal ik Eric wel of niet vragen hoe dit precies zit? Waarom moet een goed opgeleide jonge vrouw halverwege de twintig zich haasten om kinderen te krijgen? Van een boer op het platteland nog wel! Niet dat ik iets tegen boeren heb. Mijn opa en oma van moederskant - de Jansma's - hebben veertig jaar lang aardappelen en bieten verbouwd. Maar Jelai met een boer? Zie je het voor je? Eric consulteren lijkt mij handig maar link. Ik zou niet willen dat hij zoiets tegen me zou zeggen als: welkom bij de club! Chinese vrouwen zijn voor mij geen wegwerpservies van de McDonald's.


Maandagmiddag grijp ik de telefoon: 'Mevrouw Jelai van nummer zeven.' Eén keer door haar tante afgekat worden is me voldoende. Kort en bondig mijn wens verwoorden kan ik ook. Wat kortaf, als je het mij vraagt, maar wie ben ik?

Een zonnestraal van een stem: 'Hé, Chris! Wat leuk!'

Mijn hart slaat een slag over.

'Perfect getimed. Vannacht ben ik pas thuisgekomen van het zwanger raken.'

Mijn knieën begeven het. Haar honingzoete adem echter, die ik als het ware dwars door de telefoonlijn ruik, houdt mij op de been: 'Allereerst wil ik jou en je oom bedanken voor het etentje in Golvensonate.'

'Nou zeg, ben je nu al vergeten dat jij hebt betaald?'

'Eh...'

'Alleen, je bent niet bepaald wild op zeevruchten, zag ik.'

Mijn maag draait, maar de vrolijke pieken en dalen in haar intonatie werken als drugs.

'Vis bijt niet hoor, Chris. Laat mij één keer raden: je wilt met mij afspreken?'

'Dank je, Jelai! In de roos...'

'Zijn alle Nederlanders zo verlegen? Nee, toch niet...'

Zijde verwarmt als je het koud hebt en verkoelt als je broeit...

Amper een week later loop ik zijdelings achter Jelai aan. In de smalle gang op weg naar kamer nummer zeven riekt het voor de ene deur naar rood geroosterd varkensvlees en voor de andere naar gestoomde karpers op een bedje van lente-uitjes. Op aanraden van Jelai til ik de hoeken van mijn trui op. Zo stoot ik niet tegen de stapels steenkoolvlaaien, pruttelende wokken of ijzeren rekken waarop luiers hangen te drogen. Voor een kolenkachel hurkt een oud vrouwtje. Met een blad Chinese kool smeert ze Huangjiang-saus op een braadkip. Zou ik ook zo vredig in dit krot kunnen leven en een kunst van het koken maken? De hoge hakken van Jelai tikken de lambada op de cementvloer, die hoogpolig aanvoelt. Het zand onder de schoenzolen heeft zich in de loop der jaren met bakolie, gespetterd uit koekenpannen, vermengd. Met als gevolg dat de boel als vloerbedekking op de grond kleeft. Jelai heeft vandaag een beige rok aan, met eronder een paar zwarte laarzen. Haar donkere jas met beige kraag gaat naar rechts terwijl haar ronde heupjes linkswaarts zwaaien. Voor een gewatteerd gordijn dat licht afgeeft, vanwege de vet- en stoflaag, staat ze stil. Ze gebaart mij naast haar te komen staan en schuift met haar maanbleke handje het gordijn opzij. Een deur met afgebladderde verf en het knalrode karakter 'Geluk' worden zichtbaar en ze klopt. Roef roef kamt ze met haar vingers het ravenzwarte haar en de geur van appelbloesem voert mij naar de Hof van Eden. Ik zie geen contrast meer tussen de groezelige omgeving en de oogverblindende dame die erin woont...


Jelai's oom - ik mag hem bij zijn naam noemen: Fusheng - staat op van zijn bed. Samen met een ander tweepersoonsbed de enige zitmeubels hier. Hij kijkt langs mij heen terwijl hij mijn hand schudt. Het enthousiasme en de onbevangenheid waarmee hij mij in Golvensonate verwelkomde maken nu plaats voor weifeling. Ik houd mijn mond en lach alleen maar, van hem geleerd. Jelai's tante daarentegen - 'noem mij maar "Dasher": de vrouw van mijn oudste oom' - trekt mij naar haar bed en ik moet naast haar komen zitten. 'Zo, jij bent dus Nan Keli! Jelai en haar oom praten steeds over jou...'

'Tante!' Jelai bloost.

'Herstel,' Dasher slaat op haar schoot, 'Jelai en haar oom hebben het niet steeds over jóu, maar over het etentje in Golvensonate. Dat was smullen, hè?'

Fusheng knijpt met zijn oogleden, maar Dasher doet alsof haar neus bloedt: 'Keli, mijn jongen, weet je zeker dat je wimpers niet opgeplakt zijn? Zulke lange ziet je Dasher vandaag voor het eerst. Mag ik even?'

Voordat ik me kan excuseren, zit ze al met haar brosse vingertjes aan mijn oogleden. 'Mmm, jammer dat je geen meisje bent. Wat heeft een vent aan zulke ronde ogen en poezelige wimpers?'

Oom schraapt zijn keel en krikt tante omhoog: 'Moet je de eend niet eens omkeren? Hij heeft al een uur op één zij liggen sudderen. Kom, ik help je.'


Eindelijk rust in de kamer. Jelai vouwt en ontvouwt de rand van haar jasje en giechelt.

'Waarom lach je?' Ik schuif naar haar toe.

'Om jou.'

'Wat doe ik nu weer fout?'

'Niets. "Jammer dat je geen meisje bent!" Hiehiehie!'

'Heeft je tante nog nooit een Europeaan gezien?'

'Niet van dichtbij, nee.'

'Jij wel?'

Ze slaat mij hard op de schouderbladen.

Mijn bloed steigert. Nooit heb ik durven dromen dat deze gebarentaal op mij toegepast zou worden. Dit zie ik in films en in parken tijdens de avondschemering. Het is een Chinese liefkozing! Of... op zijn minst een flirtpoging. Ik zoek haar ogen, die opeens verkillen en zich van mij afwenden. Een ander onderwerp: 'Jelai, hoe was je reis naar het platteland? Ben je... in je missie geslaagd?'

Ze zit rechtop - zo zie ik haar... boezem graag. 'Heeft mijn tante je alles verteld?'

Ik kijk de andere kant op: 'Het is maar wat je onder "alles" verstaat. Mag ik je iets vragen? Je hoeft geen antwoord te geven als je niet wilt.'

'Chris, mijn broer is onschuldig!'

Het wordt steeds gekker! 'Je broer? Was het niet gewoon een boer?'

Ze zit nu rechter dan een kaars.

O, help! Haar guitige, bijna kinderlijke manier van doen vormt een schril contrast met het volgroeide vrouwenlijf waarin ze zich bevindt. Ze is al vijfentwintig! Met haar vergeleken is een Nederlands bakvisje zich meer bewust van haar seksualiteit.

'Wat voor boer? Ik was naar mijn broer.'

'Om... zwanger te worden?'

'...'

Na een onheilspellende stilte ligt ze dubbel van het lachen: 'Huaiyin! Niet huaiyun!

Het kan mij geen bal meer schelen of ze door haar broer bevrucht is ja of nee. Ik wil haar beminnen. Met heel mijn hart, ziel en, uiteraard,

ook de rest van mijn lichaam. Onder de dunne trui dansen haar perzikvormige borstjes op en neer terwijl ze schatert: 'Ooooo, Chris! Wat moet ik met jou! Huaiyin is een plaatsje in de provincie Jiangsu. Daar woont en werkt mijn broer. Ik moest hem... wat brengen, inderdaad missie geslaagd.'

'Dus niet huaiyun - zwangerschap?'

Ze timmert op mijn armen en rug, tilt het velletje van mijn hand op en draait er rondjes mee. Hier gaat het niet om flirten, dit snap ik ook wel. Ze zit haar kwaadheid te ventileren. 'Waar zie jij mij voor aan,

Chris? Een draagmoeder?!'

'...'

Terwijl ik enerzijds bijkom van de schrik en anderzijds geniet van de opluchting die erop volgt, schenkt ze thee in: 'Rongs hoofd is één blok graniet. Koppiger dan de overgrootvader van een ezel. Ik heb hem, Boeddha weet hoe vaak, gevraagd terug te keren naar ons ouderlijk huis in Beijing of hier bij mijn oom en tante te komen wonen - ze zijn dol op hem. Drie keer raden waarom. Hij is een van de stamhouders van de familie Bai. Maar die middelste broer van mij heeft wortel geschoten in Huaiyins rijstvelden. Zie je, elk kwartaal moet ik vier dagen op en neer. Om hem van de nodige... middelen te voorzien. Een crime. Dat kan ik je verzekeren.'

'Jelai, waarom wil hij daar blijven? Wat moet je hem brengen?'

Ze ontwaakt als het ware uit een trance en schijnt te schrikken van wat ze heeft gezegd.

Ik wacht op haar antwoord.

Gauw staat ze op van het bed en rommelt aan de eettafel.

Al ben ik in haar ogen een domme buitenlander, ik voel wel dat hier sprake is van een precair onderwerp. Dus kies ik voor veilig: 'Je middelste broer? Wil dat zeggen dat je er nog meer hebt? Ook zussen misschien?'

Ze houdt haar lippen strak, waarna woord voor woord: 'Hong, Rong en Long. Alle drie ouder dan ik. Kanjers van jongens, mannen.'

'Rong en Long zitten niet gevangen in dat gat te Huaiyin, mag ik hopen?'

Jelai's lippen trillen. Ik haast me te zeggen: 'Ik heb maar één broer. Thijs heet-ie. En een zusje, Tineke. Mijn vader, directeur van een octrooibureau, zijn met zijn elven thuis - een echte Limburgse familie. Een ritje Randstad is voor hen een reis naar het buitenland. Vlaaien aan Den Haag leveren? Export. Mijn moeder, een biologielerares, heeft vier zussen, geen broers. Ze tennist, golft en doet voortdurend aan de lijn. Niet dat het haar lukt. Vandaar liposuctie...' Ik probeer mijn verhaal zo lang mogelijk te rekken. Misschien vergeet Jelai op den duur hetzij te schreeuwen hetzij te huilen.


Wanneer ik Jelai help met tafeldekken, hoor ik een hels kabaal op de gang. Een omgevallen vuilnisemmer, een jongetje dat krijst en een vrouw die snauwt, waarop een vermanende toon van een derde volgt. Jelai zet de stapel kommen neer die ze aan het uitstallen is: 'Haihai!'

Ik zie haar gezicht opbloeien: 'Verwacht je soms bezoek?'

Ze fladdert naar de deur, als een libel zo licht, maar ze vergeet zich niet naar mij om te draaien: 'Niet dat ik weet, maar mijn neef is toch geen bezoek?' Ze hurkt neer voor een jochie van drie, vier jaar: 'Bao-bao, zo héé, een nieuw legeruniform! Stoer hoor! En, kun je al een saluut brengen? Nee? Dan moet je het gauw leren, anders pas je niet in dit pakje.'

Het kind rent achter zijn vaders benen en speelt verstoppertje met Jelai. Zijn zin in dit spel is zeer tijdelijk van aard, gelukkig maar, want zijn tante heeft het druk met het ontvangen van gasten: 'Neef en nicht, wat heeft jullie tong het getroffen! Jullie vader en moeder zijn bezig met een pekingeend. Nu is het te hopen dat die vet genoeg is voor ons allen.'

Baobao zuigt op zijn duim, staart mij aan en draait nieuwsgierig rondjes om mij heen. Hierna spuugt hij zijn duim uit de mond: 'Papa, is dit de harige buitenlandse duivel? Die u van oma moest komen keuren?'

Pia! Het joch krijgt onverwijld een oorvijg toebedeeld en natuurlijk: hij begint te blèren.

'Baobao, kom maar. Tante heeft een snoepje voor je. 'Jelai bedwingt haar lach en brengt zowel haar neef als zijn zoontje tot bedaren. Hierna zegt ze: 'Haihai en Yun, Chris van Nuenen. Chris, mijn neef en zijn vrouw.'

'Aangenaam. Ik ben Haihai. "Hai" van zee. Mag ik je Chris noemen?'

'Graag.' Ik knik aan één stuk door en voel me bijna op mijn gemak, te midden van de luidruchtige, 'ongenode' gasten. Voor de zoveelste keer zeg ik tegen mezelf: verstand op nul en ongeregeldheden als de normaalste gang van zaken beschouwen.

Baobao's moeder - een vrouw met een bril - stapt op haar beurt naar voren: 'It is a pleasure to meet you.'

Dasher zet een bord Mapuo tofoe op tafel: 'Haihai, help je vader een handje. Er moet hoognodig een kolenvlaai aan de kachel worden toegevoegd. Je pa heeft zijn handen vol aan het klaarmaken van je lievelingsgerecht - dradentrekkende stukjes appel in een stijve stroop. Yun, onze professor, ga lekker zitten. Jij hoeft niets te doen.'

Jelai leidt Yun naar een van de twee bedden: 'Thee?'

De, zo te horen, hooggeleerde jonge vrouw legt een doos op tafel: 'Moeder, het poeder van hertengewei. Voor u meegenomen uit de provincie Fujian.'

Dasher straalt: 'Wil je dat ik een ouwe word die weigert de pijp uit te gaan? Waarom dure medicijnen voor mijn versleten beenderen? Jullie hebben net een kast van een huis gekocht. Leg maar wat centen opzij voor Baobao's studie.'

Yun duwt de doos met, krijg nou wat, een afbeelding van hertenkoppen met enorme kapstokken eraan vast, in schoonmoeders hand: 'Maakt u zich maar geen zorgen over onze financiën. Het gaat ons voor de wind.'


De tafel telt inmiddels negen gerechten, maar Dasher maakt bekend dat er nog drie in de maak zijn. Dus moet ik geduld hebben. Haihai drinkt een slokje thee en taxeert mij van top tot teen: 'Stevige spieren. Je doet zeker aan vechtsport?'

'Nee.' Mijn wangen gloeien. Zou Jelai dezelfde mening zijn toegedaan?

'Dan heb je ze van je ouders cadeau gekregen. Ik heb mezelf twintig jaar moeten ontzien om de mijne op te bouwen.' Haihai stroopt zijn mouwen op en toont zijn spierballen: 'Dankzij de Shaolin kungfu.'

Zo'n lichaamsbouw ken ik ergens van. Juist, van Bruce Lee! 'Wat mij steeds verwondert: is het waar dat Chinese kungfu-meesters kunnen vliegen? In Hollywoodfilms...'

'Hahaaa! Je gelooft toch niet dat Li Lianjie werkelijk op lucht kon lopen?'

Yun leunt voorover: 'Mijn man bedoelt Jet Li.'

Jelai knikt: 'In onze romans is het gewoon dat mensen vliegen, zónder bezem, en dat bomen lopen. Dit onderscheidt onze literaire realiteit van de ogenschijnlijke.'

'Stel je voor dat we ook in de literatuur niet kunnen leven zoals we graag willen!' Yun aait Baobao over zijn hoofd.

Haihai popelt van ongeduld: 'Deze zijn wel echt. Chris, voel maar!' Hij draait zich om en wipt zijn billen mijn kant op: 'Knijp, als het je lukt.'

Ik kijk Jelai aan: ik mag toch aannemen dat dit een grap is.

Maar Yun klinkt bloedserieus: 'De kunst van meditatie.'

Haihai dreigt nog dichterbij te komen, met zijn achterwerk in de aanslag: 'Door de qi die ik hierin blaas worden de spieren een blok staal. Zelfs een mes krijg je er niet doorheen.'

Jelai giechelt alleen maar - aan haar heb ik wat!

Zo ongemerkt mogelijk stap ik weg van Haihai: 'Ik geloof je zo ook wel.'

'Ik heb een beter idee!' Hij gaat op de vloer liggen en haalt diep adem: 'Jelai, kom maar met je hoge hakken. Stampen op mijn buik. Laat Chris zien wat je met meditatie zoal kunt doen!'

'Wacht!' Jelai verdwijnt onder het bed, 'Waar zijn mijn naaldhakken?'

O god! Ik grijp Jelai's hand: 'Dat meen je niet!'

'Chris, Haihai vraagt erom. Bovendien, dit is niet de eerste keer dat hij zijn kunstje vertoont.'

'Oké, oké, ik doe het wel.' Ik sluit mijn ogen en knnnnnnijp in de billen van een man. Het voelt niet als een rots, het ís rots. Jemig. Mijn rode hoofd windt Jelai zo te zien op. Ze springt een gat in de lucht en toevallig (?) kijk ik naar haar voeten. Ze heeft zowaar haar naaldhakken aangetrokken! Je wilt niet weten hoe ze giert terwijl ik lijkbleek op bed zak en het gevreesde tafereel aanschouw. De buik van haar neef gebruikt ze als een soort trampoline, waarop ze springt, de hoogte in, gillend landt en vol overgave stampt.

Haihai komt overeind en ontbloot zijn bovenlijf: 'Dames en heren, zien jullie een deukje of een blauw plekje?'

Dasher schuift de boel tegen elkaar aan en maakt zo een plaatsje vrij voor het twaalfde gerecht: 'Opschepper!' Ze werpt haar zoon een trotse blik toe en wendt zich tot Yun: 'Je moet wel, Haihai. Hoe kun je anders bewijzen dat je zo'n intelligente echtgenote verdient?'

'Moeder!' Yun duwt haar bril omhoog.


Na het eten wordt er gekaart. 'Liegen' heet het spel. Jelai beweert met een stalen gezicht dat ze twaalf jokers heeft en twintig heren. Trek je haar woorden in twijfel en keer je de kaarten om, ben je de klos. Op de een of andere manier voelt ze aan wanneer de argwaan je te machtig wordt en je haar kaarten gaat controleren. Ze ziet er dan op toe dat vlak daarvoor de echte joker of heer op tafel ligt. Haihai is dusdanig in haar ban dat hij scheel kijkt van strijdlust, terwijl hij donders goed weet dat het vechten tegen de bierkaai is. Yun geeft zich gewonnen, ik ook. We raken aan de praat. Ze blijkt afgestudeerd te zijn aan de Universiteit van Peking. In scheikunde. 'Ik wilde eerst promoveren, maar Haihai stond erop dat we meteen gingen trouwen. Daarin kon ik hem geen ongelijk geven. We waren beiden de zogenoemde bejaarden tussen de jongelui van huwbare leeftijd - hij achtentwintig, ik zevenentwintig. Ik hoefde niet eens te proberen hem naar Beijing te krijgen, vanwege het registratiesysteem, weet je wel? Zonder connecties in hogere kringen kon je toentertijd niet eens een provinciale mug in de hoofdstad plaatsen. Noodgedwongen keerde ik terug naar Qingdao. Mijn droom wetenschapper te worden ging in rook op, maar achteraf gezien was dat een zegen in vermomming. Mijn studiegenoten die inmiddels de doctorstitel hebben behaald wonen nog steeds in een kamertje zoals dit, zonder keuken, met een openbaar toilet en moeten het badhuis met tienduizenden delen.'

Haihai neemt zijn zoontje op schoot: 'En we hebben vorig jaar een villa aan de kust gekocht, in een compound voor Chinezen van overzee en buitenlandse zakenlui.'

'Zeker dicht bij Badachu?'

'Goh, Chris, je bent dus bekend in Qingdao? Kom je bij ons kijken?'

'Graag, we kunnen een afspraak...'

'Waarom de broek uitdoen om een wind te laten? We kunnen nu gaan.'

'Eh... ik heb er niet op gerekend.'

'Heb je iets anders dan?' Haihai klinkt sneu.

Ik wilde zeggen: dat niet. Behalve zakenpartners en nu Jelai ken ik hier niemand. Maar... waarom wil ik niet met hem mee? Zo'n kans laat je toch niet schieten? Zou je denken. Chinezen in hun eigen omgeving leren kennen.

Jelai wisselt een blik van verstandhouding met mij uit en richt zich tot haar neef: 'Breng Chris niet in een moeilijk parket.'

'Joh, heb ik dat gedaan?' Haihai kijkt verontrust.

Jelai lacht eerst mij toe en dan haar familie: 'Europeanen zijn anders dan wij. Wij denken als water: waar mogelijk (en nuttig), daar vloeien onze gedachten naartoe. Zij zijn planners. Van tevoren stippelen ze een route uit en wijken daar niet van af, anders raken ze van slag. Met andere woorden: zonder afspraak geen bezoek.'

Ik kijk Jelai dankbaar aan. Maar... hoe kan ze dat weten?

Yun mengt zich in ons gesprek: 'Chris, ik heb in een vakblad gelezen dat er een nieuwe shampoo is, pH neutraal. Zou je - ik betaal je wel, in Chinese yuan, als je geen bezwaar hebt - in Europa een flesje voor mij willen aanschaffen en opsturen?'

'Maar natuurlijk! Heb je soms last van een gevoelige huid?'

'Ik niet.' Yun glimlacht; Haihai glundert. Mijn nieuwsgierigheid is gewekt, maar uitleg blijft achterwege.

Jelai: 'Da's niet eerlijk, Yun. Als je Chris om een gunst vraagt, moet je hem ook vertellen waarom.'

Yun trekt haar jasje glad en is zichtbaar in haar sas: 'Ik heb je net verteld dat niet promoveren een bedekte zegen was...'


Om een lang verhaal kort te maken. Nadat Yun teruggekeerd was naar Qingdao mocht ze kiezen: op de universiteit doceren of onderzoek verrichten voor een instituut, zeg maar de Chinese variant van tno. Ze koos voor het laatste. Daar wachtte haar een tweede teleurstelling: deze baan had niets te maken met pure wetenschap. Sinds de economische hervorming kwamen veel overheidsinstanties in financiële problemen. Om een dreigend faillissement op afstand te houden, nam haar instelling opdrachten van het bedrijfsleven aan. Yuns eerste 'onderzoek' was het analyseren van een afwasmiddel (merk 'gaat mij niets aan' - aldus de chemicus). Aangekocht in Boston, door een Chinees die daar al bordenwassend it studeerde. Dit project heeft haar twee weken zoet gehouden en het lab twintigduizend yuan opgeleverd. Toen was het hek van de dam. Zonder moeite kraakte ze de formules van talrijke topmerken. Van shampoos, waspoeders, wc-eenden, koper- en zilverpoets tot frisdrank en kippenbouillon...

'Handig,' val ik in, 'zo hoeven jullie geen licentie aan de uitvinders ervan te betalen.'

Yun kijkt mij over haar bril heen aan: 'Beschuldig je ons van iets? Van het niet naleven van octrooiwetten, bijvoorbeeld?'

Ik zit achterover 'geleund'. Geen gemakkelijke houding, op de rand van een bed. 'Dat zeg ik niet...'

'Dat denk je wel. Jullie hebben ons land vanaf de achttiende eeuw geplunderd. Ons porselein, zijde, kruiden en kunstvoorwerpen afhandig gemaakt én ons aan het snuiven van opium gebracht. Is dat het naleven van internationale wetten?'

Ik voel me persoonlijk aangesproken: 'Het opiumverhaal kwam niet uit Nederland. Daarvoor moet je bij de Engelsen zijn.'

'Het is één pot nat, Chris.' Yun duwt de hand van haar man weg. 'Toe, Haihai, laat me uitpraten! Toen het erop aankwam, stuurden jullie geallieerde troepen van acht Europese landen op ons volk af én...' met haar schelle stem, 'lieten ons de kogels nog vergoeden ook - de beruchte "overeenkomst"" Xinchou Tiaoyue.''

Beleefdheidshalve besluit ik Yun het vuur niet verder na aan de schenen te leggen. Als ze een vent was, wist ik wel hoe ik haar zou aanpakken.

'Ik ben scheikundige, geen bioloog. Maar ik weet wel dat er in de wereld maar één wet geldt: overleving van de sterkste. Sinds de industriële revolutie zijn jullie op technologisch gebied ons land voorbijgestreefd. De wetten die jullie maken zijn om de buit veilig te stellen en jullie belangen te waarborgen. De zogenaamde bescherming van handelsmerken en intellectuele eigendommen. Laat me niet lachen! Je wilt me toch niet vertellen dat je niet weet hoe Amerika in de afgelopen eeuwen zijn rijkdommen heeft vergaard? Door inbreuk te plegen op de octrooien van de nieuwste Europese uitvindingen.'

Dit wist ik dus écht niet en ik heb mijn bedenkingen over de betrouwbaarheid van haar informatie. Maar dat doet er niet toe. Wat China flikt door massaal Amerikaanse software te kopiëren, kan ik moeilijk met goed fatsoen recht praten, of wel soms?

Dasher vindt de spanning in de kamer maar niks en stopt ons vol met pinda's en zonnebloempitten. Haihai knijpt in de billen van Baobao, die van schrik zijn machinegeweer laat vallen en in huilen uitbarst. 'Zie je, Yun, ik heb je gezegd dat de kleine moe is. Hij heeft zijn middagdutje gemist. Zullen we?'


Jelai gebaart mij naar de vensterbank. Samen kijken wij uit het raam. Voor de ingang van het Luotai Park doet Haihai, zie ik het goed?, het portier van een gloednieuwe Volvo open.

Dasher schudt haar hoofd: 'Ik kan niet jaloers zijn, dat mag je gerust weten, Klisse. In hun villa zou ik het geen dag kunnen uithouden. Een wc-pot waar je - vies! - op moet gaan zitten. Hurken is veel hygiënischer, onze voorouders zijn niet van gisteren. Een marmeren keukenvloer, om mijn oude nek te breken. Het park is wel mooi, maar buren kom je nergens tegen, alleen groepjes dienstmeisjes. Die elkaar de loef afsteken met opscheppen over wiens baas rijker is en wie meer gouden armbanden krijgt. Dit tegen betaling in natura, maar dat zeggen ze er uiteraard niet bij. Nee, geef mij dit kamertje maar. Mijn buren ken ik al vanaf hun trouwdag of vanaf de tijd dat ze nog in broeken met een open kruis liepen. Als ik een hoofdpijntje heb, ziet mijn bed zwart van het ziekenbezoek. Voordat ik het vergeet, Klisse, mijn zoon eet geen vloeibaar voedsel, hoor.'

Jelai fluistert mij in: 'Tante is bang dat je denkt dat Haihai van de slappe kost leeft - teren op het inkomen van de vrouw. Tegenwoordig zie je dat veel om je heen, maar mijn neef is en blijft een onafhankelijke vent.'

Dasher gaat verder: 'Twee jaar geleden hebben mijn zoon en schoondochter een staatsfabriekje gehuurd. Yun zorgt voor de formules, waar ze door het analyseren achter komt, en mijn Haihai voor de productie. Ze kunnen van alles en nog wat namaken. Zelfs een drank die naar Zeven Geluk smaakt!'

'De Chinese vertaling van Seven-Up,' licht Jelai toe. Hierna biedt ze aan mij uit te zwaaien. De steile trap vanaf de heuveltop lijkt nu gelijkvloers. Voor het eerst voel ik me geborgen in dit vreemde land... Ondanks de gezelligheid maalt mijn denkmolen door: zou Yun gelijk hebben? Jatten van het Westen klinkt uit haar mond zo illegaal ook weer niet. Illegaal misschien wel, maar slecht? Da's een andere zaak. In ieder geval, ik gun Jelai's neef en zijn gezin net zo'n comfortabel leventje als ik, als wij Nederlanders...

In de taxi naar mijn hotel onderwerp ik mezelf aan een streng onderzoek: ben ik soms een verrader geworden van mijn eigen vaderland en diens normen en waarden? Is Jelai mij dan zoveel waard?


Jelai opent de deur: 'De zon is vandaag in het westen opgekomen!'

De blijdschap, nog eens opgeklopt door ongeduld, waarmee ik naar dit weerzien heb uitgekeken, wordt de kop ingedrukt: 'Hoe... bedoel je?'

Ze trekt mij naar binnen en bitst verder: 'Gauw, niet op de gang. Ben je soms bang dat niet iedereen weet dat je hier bent?'

Ik kijk de kamer rond: 'Je bent alleen.'

'Mijn oom en tante zijn naar Baobao. Hun jongste stamhouder heeft de bof.'

Ik doe mijn overjas uit en neem plaats op bed.

'Wat doe je daar?'

Ik schrik en sta meteen op.

Jelai doet haar sjaal om: 'Je ziet toch dat mijn oom en tante niet thuis zijn?'

'En?'

'Een man en vrouw alleen in een kamer?' Haar stem slaat over: 'Wat zouden de buren wel niet denken?'

Aha! Geen chaperonnes. Een eeuw geleden konden mijn Limburgse overgrootouders - toen waren ze nog geen overgrootouders natuurlijk - ook geen meter voor- of achteruit zonder pottenkijkers. Ik trek mijn overjas weer aan en wacht tot Jelai hetzelfde doet. Ze schiet de kamer uit, in haar korte jas, en ik vlieg achter haar aan: 'Het is koud buiten!'

Ze draait zich om en barst uit in een zonnige lach, waar ik vier dagen lang van heb gedroomd. 'O ja? Mag ik eerlijk zijn, Chris?' Ze tast in haar zak en haast zich terug de kamer in: 'Ik heb je altijd een slappe... gevonden. Kijk om je heen, wie draagt er nou een lange jas? Was je nou bejaard of zo, dan zou ik zeggen: vooruit.'

Ik sla met vlakke hand tegen mijn voorhoofd: ik vroeg mij al af waarom veel Qingdaonezen binnens- en buitenshuis dezelfde kleren aanhouden. Er is nauwelijks centrale verwarming. Waar moet het 'temperatuurverschil' vandaan komen? Meegevoerd door de euforie van mijn nieuwste ontdekking zie ik alles door een waas. Of... is Jelai werkelijk nergens te bekennen? Ik zoek in de kamer, geen Jelai; in de gang, evenmin. Roepen kan ik beter laten. Ze is al Spaans benauwd dat de buren mij zullen zien. Als ik ook nog eens mijn stem verhef... Ik neem mij voor rustig te wachten. Misschien is ze haar handen gaan wassen, in het gemeenschappelijke toilet op de begane grond.


Tonggg! Ik kijk naar boven, goeie genade! Ze wrijft aan haar achterhoofd - een flinke bult zeker, naar het geluidsvolume te oordelen. 'Wat doe je daar op de linnenkast?'

Ze slaat met haar lieve vuistjes tegen het plafond: 'Ik ben erger dan een ezel. Telkens vergeet ik te bukken als ik hierboven zit.'

Ik wil haar nogmaals om een toelichting vragen, maar mijn prioriteiten liggen elders. Eerst moet ik haar veilig op de vloer zien te krijgen. Ze gebaart mij van: opzij! en strijkt haar jasje glad. Het lijkt het Chinese staatscircus wel: ze maakt een koprol, midden in de lucht, en staat daarna als aan de grond genageld. De hele operatie voltrok zich nagenoeg geluidloos. Voordat ik kan bijkomen van de verbazing is ze al onder het bed verdwenen. Ditmaal laat ik haar niet alleen. Ik kruip achter haar aan en zie haar een bestofte houten kist wegduwen. Op de plek waar de kist stond ligt een baksteen, waarvan de kleur roder is dan de rest van de vloer. Ze friemelt eraan, tilt hem op en vist uit de ontstane kuil een plastic zakje. Dit geschiedt allemaal op de tast, zonder een straaltje licht om de boel overzichtelijker te maken. Weer dat gebaar van haar: opzij! Ik maak gauw dat ik wegkom en ze volgt me op de voet.

'Hèhè.' Ze telt de bankbiljetten - de inhoud van twee zakjes, één blijkbaar uit een poederdoos van bovenop de linnenkast en één vanonder die baksteen. 'Geld genoeg om jou te trakteren, vooropgesteld dat je geen zeekomkommers bestelt.'

'Je hoeft mij geen antwoord te geven, als je niet wilt, maar waarom verstop je je geld op zulke onmogelijke plaatsen? Ben je bang dat je oom en tante het van je afpakken?'

'Mijn oom en tante niet.' Ze steekt de portemonnee in haar jaszak. 'Maar de Rode Gardisten wel.'

'We leven nu in 1995! De Culturele Revolutie is al bijna twintig jaar voorbij.'

Ze klopt op haar jaszak: 'Ze hebben holen in onze muren gegraven en de voering van ons bankstel binnenstebuiten gekeerd. Alleen om te zien of daar wat verborgen zat. Zelfs de kattenbak hebben ze leeggehaald. Hier hebben mijn ouders het vaak over.'

'Hoor je wat ik zei, Jelai? Het is allang niet meer zo.'

'Ik weet het.'

'En?'

'Niks "en", Chris. Het is gewoon veiliger om kostbaarheden te verstoppen. Stel je voor dat ze opnieuw...'

'Word wakker, Jelai!'

Ze slaat de deur achter zich dicht, pal voor mijn neus. Ik sta even stil. Hoe kan ik mij in haar wereld inleven? Die van gedateerde angst? Alhoewel, kent angst verleden tijd?


'Waar gaan we heen?' Jelai's laarsjes tikken parmantig op de stoep - ik moet zeggen dat ze haar verdriet ook weer snel vergeet, of lijkt het zo?

'Chris, jij mag zeggen waar we heen gaan. Vandaag is het jouw feest-je.'

'Dat zou ik niet al te hard roepen, Jelai. Als het aan mij lag, doken we regelrecht mijn stamkroeg in!' Ik knipoog tegen haar. Grap mislukt: ze verbleekt. 'Naar het strand dan maar?' haal ik snel bakzeil.

Er zitten weer veren onder haar hoge hakjes, maar ze blijft onder de indruk van het schrikbeeld dat ik zojuist heb geschetst: 'Waarom zijn jullie Nederlanders zo zot op zitten en zuipen? Ik werd een keertje uitgenodigd voor een feestje. E..., de naam doet er niet toe, een landgenoot van je, was jarig. De hele avond, van acht tot twaalf, deden ze niets anders dan vaste en vloeibare spullen in hun buik slikken en slokken. Geen wonder dat jullie zo forsgebouwd zijn, vooral daar waar jullie middenmoot zich bevindt.'

'Hoe vieren jullie dan verjaardagen, Jelai?'

Ze giechelt en drukt met haar duimpje op mijn neus: 'Je vraag is al verkeerd. Wij Chinezen vieren geen verjaardagen. Alleen als we zestig of tachtig worden. En als wij dat wel doen - je hebt altijd van die hypermoderne kontlikkers die de westerse levensstijl na-apen - gaan we dansen, zingen of wedstrijdjes houden. Alleen zitten, drinken en kletsen, dat houden we nog geen halfuur vol. Waar praten jullie zoal over, een hele avond?'

'Tja, over van alles en nog wat. Noem een onderwerp en wij discussiëren.'

'Gefopt! Dat was niet bedoeld als vraag, Chris. Ken je de Chinese spreuk: Als je eet, houd je steeds minder rijst in je kom over; als je spreekt, moet je nog meer praten om je verhaal rond te breien?'

'En jullie dan? De hele dag koken.'

Ze blijft staan en wijst ditmaal naar mijn buik: 'Je kunt zeggen wat je wilt, eten is ons heilig, net als zuipen en ouwehoeren voor jullie. Maar ben je hier een vette Chinees tegengekomen? Volgens westerse maatstaven ben je mager, maar hoe noem je deze? Wattenrollen zeker?'

Als ik niet op straat stond, zou ik haar optillen en van top tot teen zoenen. Uit haar mond klinkt de grofste belediging aan mijn adres als muziek in mijn oren. Arme Anouck, ze heeft nog geen kwart van dit krediet van mij gekregen... 'O, voordat ik het weer vergeet, waarom bitste je zo tegen mij toen ik voor je deur stond?'

Ze staat weer stil - zo komen we nergens — en rimpelt haar neusje: 'Ik heb vier dagen op je zitten wachten, maar meneer toont pas vandaag zijn gezicht. Is dat niet een zeldzaam natuurverschijnsel? Net als de zon, die eens in een miljoen jaar vanuit het westen opkomt?'

'Ik heb je dagen achter elkaar proberen te bellen.'

'San'er, dat rotjoch van de familie Wu, heeft het snoer van onze gemeenschappelijke telefoon losgetrokken. De reparateur was niet uit zijn nest te roken. Waarom kwam je niet gewoon naar me toe?'

'Mag dat?'

Ze lacht zich krom, midden op de stoep: 'Daar heb je Chris weer. Wanneer leer je wat soepeler te denken en te handelen?'

'Dan weet ik dat voor de volgende keer. Even tussen twee haakjes, als je mij zo miste, waarom heb je mij dan niet gebeld, vanuit een telefooncel of zo?'

'Wie zegt dat ik je miste?'

Ik struikel over mijn eigen benen.

'Chris, heb je wel eens een bloem achter een bij aan zien zitten?'

Ik stop ook met lopen: een doordenkertje. Wat bedoelt ze nou?

'Kijk maar naar de tuin. De pioenroos zit immers kuis te wachten tot er een bij langs vliegt of niet.'

'Meen je dat?'

'Hahaha! Je gelooft ook alles, Chris. Ik wilde je wel bellen, maar... kijk je niet op mij neer, als ik het initiatief neem?'

'Dat vind ik juist spannend!'

Ze versnelt haar pas.


Vanuit de verte hoor ik de nabijheid van de zee. Geen deinende golven, maar het beuken van ijsplaten tegen elkaar. Een dreunend geluid vanuit de diepte, dat iemand met een ongeoefend oor eerder doet denken aan een ontstoken mijnenveld. Jelai pakt mijn hand: 'Wie het eerst bij het strand is!' Ze kromt haar rug en drie, twee... Ze begint af te tellen!

Mijn kuitspieren verkrampen. Behalve af en toe een potje squash doe ik al jaren niet meer aan sport. Wat als ze mij inhaalt of - ik moet er niet aan denken - vanaf het startsein al aan kop gaat? Jelai is inmiddels als een kogel afgeschoten, en niet zo'n klein stuk ook. 'Hó, wacht!' Ik hijg achter haar aan en vlak voor het einde van mijn Latijn dient zich een lumineus idee aan: 'Pas op je enkels! Op die hoge hakken van jou...' Nou ja, roepen heeft geen zin meer. Ze is een blauw stipje geworden op het witte strand. Als een ridder maak ik ferme, zwaarwichtige schreden in haar richting. Het duurt haar blijkbaar te lang. Ze sprint terug en reikt naar mijn hand: 'Wie in één ruk de meeste radslagen kan maken!'

'Rad... wat?! Op je hoge hakken?'

'Jij steeds met je "hoge hakken"!' Uit protest ploft ze op het zand neer, in een perfecte spagaat.

Als ik nu nog niet doorheb dat het een verloren zaak is een krachtmeting met haar aan te gaan... Tussen haar radslagen door, dat wil zeggen, wanneer ze op haar benen staat in plaats van op een van haar handen, probeer ik een gesprek met haar te voeren: 'Turnster geweest?'

Met een rood aangelopen gezicht, geen wonder, gezien de hoogst ongebruikelijke lichaamsposities die ze zich aanmeet: 'Wat dacht je van toneelspeelster?'

Ik wrijf in mijn handen: zal ik het vragen of niet? Wat heeft podiumkunst met koprollen, spagaten en radslagen te maken? 'Ging het toneelstuk over een beroemde turnster?'

'Giegiegie!' Ze gooit haar hoofd in haar nek en maakt van de gelegenheid gebruik een achterwaartse salto neer te zetten: 'Chris, Chris! Wat moet ik met je? Ben je ooit naar de Peking Opera geweest?'

Verhip, mijn verplichte nummers aan het Chinese theater! Als directeur Zhang mij niet van tevoren had gewaarschuwd, zou ik geheid hebben gedacht dat ik midden in een acrobatische voorstelling zat!

Na een poos heeft ze er genoeg van. Ze trekt haar laarsjes uit en kiepert ze om. Er waait een straal zand uit. 'Chris, onthoud dit: voor een strandwandeling kun je mij 's nachts wakker maken.'

'Noem je dit "wandelen"?'

'Ooo...' Ze is een en al medelijden en steekt haar arm door de mijne. 'Het spijt me verschrikkelijk! Ik ben ongezellig geweest en... heb je zeker de stuipen op het lijf gejaagd. Weet je, Chris, ik mis mijn oude opleiding...' Ze staat opeens stil en brengt een saluut: 'Nu doe ik normaal. Beloofd!'

Voor het eerst wandel ik arm in arm met Jelai. Zo nu en dan neemt een meeuw een duikje in zee om een of ander visje te vangen, maar voor de rest is het strand verstoken van levende wezens. De wind schuurt langs mijn huid, maar het doet geen pijn. Integendeel. Al leunt ze tegen mijn zij, ze voelt lichter dan een rozenblad... Ik sluit mijn ogen en prent dit moment in mijn geheugen. Om niet al te veel te laten opvallen waar ik mee bezig ben, doe ik een poging ons gesprek gaande te houden: 'Als je je toneelopleiding zo mist, waarom heb je je studie aan de academie dan niet afgemaakt?'

Ze blaast een plukje bezweet haar van haar wang: 'Dat gaat je niks aan!'

En een tel geleden was ze nog de tederheid zelve! Ik zoek haar ogen. Die spuwen vuur.

Ze fluistert: 'Heb je wel eens van 4 juni gehoord?'

'De juni van 1989? Het bloedbad op het Plein van de Hemelse Vrede? Heb... je daaraan deelgenomen? En ben je daarom van school gestuurd?'

Ze rent weg en walst een zandkasteel plat - het urenlange werk van een vlijtig kind is er in één klap geweest.

Mijn adem stokt: 'Vandaar dat je geen actrice bent geworden, maar zakenvrouw?'

'Chris, als je hierop blijft voortborduren, ga ik naar huis en wil ik je nooit meer zien!'

'Oké, oké, ik zeg er geen woord meer over! Vergeef je me?'

De rukwind veegt de tranen van haar gezicht. Ze probeert me toe te lachen, maar dat lukt niet. O, ik wilde dat ik haar kon meenemen naar Nederland! En haar ver kon houden van de herinneringen aan... wat het ook moge zijn dat haar verdriet heeft gedaan. Een naderende golf en ik sleep haar ervandaan. Ik kijk naar mijn eigen broekspijpen: nat. Haar blauwe laarsjes zien er donkerder uit daar waar de zee ze gekust heeft. Ze bukt en raapt een stukje zilt ijs op. Het schittert in haar handje, onder de stralende winterzon, die weliswaar geen warmte afgeeft.

Ze houdt het ijs tegen het licht en bewondert het alsof het een diamant is. Ik wilde dat ik dat verdomde klompje ijs was... Ze kantelt haar hoofd en vraagt me te luisteren naar de donderende geluiden van de elkaar ontmoetende ijsplaten.

'Ik doe niets anders,' antwoord ik.

'Als kind dacht ik dat de zee 's winters één bonk ijs was. Maar nu pas ontdek ik dat onder de dikke schil eeuwige eb en vloed heersen.'


'Als ik voor je dans, vraag je mij dan: "Danseres geweest?'"

Ik knik, verkeerd, ik hoor mijn hoofd te schúdden.

Mijn gezichtsuitdrukking moet komisch zijn, want ze schatert. Haar 'Hahaaa!' wordt door de straffe wind oneindig uitgerekt. 'Chris, jij zingt terwijl ik dans. Het liedje mag je zelf kiezen. Het gaat mij toch alleen om het ritme.'

Hoe lang is het geleden dat ik een sinterklaasliedje moest opdreunen? Ik zeg met klem: 'Het gaat niet.'

Ze klapt in haar handen: '"Poesje miauw, kom eens gauw." Dat ken je toch zeker wel?'

Mijn oren klapperen: Jelai, een oer-Hollands kinderliedje?

Voorzichtig stapt ze op een ijsplaat die haar naar een ander draagt. Zo bereikt ze een stuk ijs dat haars inziens genoeg ruimte biedt. Ze knielt, buigt haar hoofd en laat haar ravenzwarte haar over haar gezicht glijden. Haar gespreide armen trillen in hoog tempo, met minuscule bewegingen. Alleen aan haar mouwen kan ik de fijne vibraties waarnemen. Inch voor inch richt ze zich op. Haar donkerblauwe laarsjes hakken ritmisch op het vuilwitte ijs. Kristallen sterretjes worden los geschaafd en omgeven haar dansende voetjes. Ze roteert en zweeft. De punten van haar jasje zwiepen op en dalen neer, als de bladeren van een blauwe lotus bij de overgang van dag naar nacht. Met haar handjes brengt ze de ruige wind om haar heen strelend tot bedaren.


'Chris, Chris!'

Ik ontwaak.

'Hoor je mij, Chris?'

Ik knik alleen maar, want ik ben nog onder de indruk van mijn blauwe droom.

'Stel je voor dat je moeder op de ijsplaat hiernaast zou staan en wij dreigen allebei te verdrinken. Wie red je dan als eerste?'

Huhhh?

De dansende zeemeermin is omgetoverd in een feeks: 'Zeg op!' 'Wat... heeft mijn moeder hier... mee te maken?' stotter ik.

Ze stampvoet op het ijs, dat traag maar zichtbaar scheef gaat. 'Durf je niet eerlijk te zijn, Chris?'

Eén kant van de plaat verdwijnt verder en verder onder water. 'Pas op, Jelai! Kom gauw op het strand. Dan kun je me rustig uitleggen wat je wilde weten.'

Ze schreeuwt als een mager speenvarken: 'Je moeder dus?' Ze zit op het ijs en schopt met haar benen.

'Wat mijn moeder?' O god, het blok glijdt de diepte in!

'Je sleept je moeder uit het water en mij laat je vallen als een baksteen. Nou, spreek mij eens tegen!'

'Waar slaat dat nou op?!' Ik moet naar haar toe! En ren de zee in, op naar haar zinkende plaat.

Ze waadt mijn kant uit en sleurt me het strand op: 'Je hoeft niet op die manier te boeten voor het feit dat je je moeder voortrekt.'

'Wat?' Ik schud de broekspijpen van mijn benen los, maar de wind doet ze weer aan mijn huid plakken.

Ze zet haar schoudertje onder mijn oksel - alsof ze mij kan opkrikken - en tast in mijn jaszak: 'Waar is je mobiele telefoon? Ik bel een taxi. Gauw!' Vreselijk bezorgd droogt ze mijn kuiten met haar sjaal af, maar een tel later - geloof het of niet - ligt ze in een deuk.

Ik ben nog steeds ontzet door haar redeloze ondervraging, maar zij schijnt voor mij besloten te hebben dat ik met haar mee moet schateren: 'Ik hoef eigenlijk niet bang te zijn dat je kouvat, Chris. Want onder deze broek heb je er nóg een. Van pels! Die houdt de wind en het water wel tegen.' Ze knijpt haar ogen dicht, legt haar vingertjes op de haren van mijn scheenbeen - het kietelt - en ze griezelt.

Eenmaal in de taxi liegt ze tegen de chauffeur: 'Onze internationale vriend heeft koorts. Hij is net in zee gevallen. Als een speer naar het Luotai Park graag!'

Ondertussen ben ik vergeten dat ik boos moet blijven: 'Jelai, lijkt het je geen beter idee om naar mijn hotel te gaan? Als je echt medelijden met me hebt, gun je me een droge broek.'

'Die heeft mijn oom ook.'


Ik ben een soort padvinder - de broekspijpen van haar oom bengelen net onder mijn knieën. Jelai zet mij een dampende beker voor, waarin gele stukjes drijven. 'Opdrinken, Chris. Gember verdrijft de kou uit je botten. Nu weet je waarom ik je per se hier wil hebben. Laat de buren maar roddelen. Jouw gezondheid is belangrijker.'

'Ik weet een beter middeltje: jonge klare.'

Ze knippert met haar kolenzwarte ogen.

'Zeg maar maotai op zijn Nederlands.'

'O dat!' Ze installeert me in bed en legt een deken over me heen: 'Zolang ik in je buurt ben, wordt er geen sterke drank geconsumeerd.'

Deze opmerking komt mij bekend voor. Anouck heeft het ook geprobeerd. Eén keertje maar. Ik diende haar toen zodanig van repliek dat ze dat idee eens en voor altijd uit haar hoofd had gezet. Ze houden de beker voor mijn lippen. Die lieve handjes van Jelai. Ook deze ruiken naar appelbloesem. De gemberthee doet mijn maag borrelen. Jelai ziet mij worstelen en komt naast me zitten. Lepel voor lepel werkt ze de smerige drank door mijn strot...

'Zo!' Ze zet de lege beker neer en zwaait haar haren naar achteren, alsof ze met goed gevolg een veldslag heeft gestreden - daar komt het inderdaad op neer. 'Nu je ogen toe en laat de thee zijn heilzame werk doen.'

Slapen? Om halftien 's ochtends? Met haar aan mijn zij? Ik schud stellig mijn hoofd, maar ze dekt me zo onweerstaanbaar toe dat ik van idee verander. Ik begin te zweten als een otter. Van dat gemberspul? Zelfs twee tabletten van een paardenmiddel krijgen dat niet voor mekaar, tenminste niet zo snel. Ik ga er inderdaad rustig voor liggen en laat mij de warme handdoek welgevallen, waarmee Jelai mijn dampende voorhoofd dept. Wanneer voelde ik me voor het laatst gewichtloos? Ik zal haar maar niet vertellen over de houseparty's die ik heb afgelopen en wat daar allemaal aan te pas kwam. Anders haalt ze weer ik weet niet wat uit om mij op de kast te jagen.

Een halfuur later mag ik opstaan. Ze schotelt me een kom kippensoep voor, met knollen gember erin en knoflooktenen, ongesneden en half rauw. Goed voor mijn weerstand, verzekert zij me. De soep smaakt, ondanks de kilo's zorgwekkende kruiden, zalig. Ik stel voor dat wij weer de hort op gaan.

'Chris, je broek hangt nog boven de kachel te drogen op het luierrek van mijn buurvrouw.'

'Wanneer komen je oom en tante terug? Wat zouden ze wel niet van me denken, in deze outfit van mij, van hem eigenlijk?' Sinds wanneer maak ik me druk om de mening van anderen?

'Niets. Hoogstens wil mijn oom je masseren, om de kou uit je lijf te wrijven.'

Ik denk terug aan hoe Haihai mij dwong in zijn billen te knijpen: 'Eén ding, Jelai, je oom blijft met zijn poten van mij af!'

'Waarom? Hij kan in meditatieve toestand goed masseren. Zelfs een gemeenteraadslid van Qingdao vraagt hem te komen als zijn hernia hoogtij viert.'

'Jelai, ik hoef écht niet!'

Ik moet een rood hoofd hebben, want ze kijkt mij aan, giechelt en daar komt voorlopig geen einde aan.


'Nu leg je uit welke waanzin je ertoe bracht over mijn moeder te beginnen, daar op de ijsplaat.'

'Noem je dat waanzin?'

'Je vergelijkt appels met peren. Wat wil je van me horen?'

Ze zet haar kom kippensoep op tafel en loopt de kamer uit.

Ik pieker me suf: zal ik in deze padvindersbroek de gang op gaan of niet? Hoe krijg ik Jelai anders weer de kamer in? Voordat ik uitgepiekerd ben, is ze al terug, met een stoffen tas onder haar arm: 'Kijk eens wat ik voor je heb gemaakt!'

Een trui met een breed lachende Mickey Mouse en een... wat is dat? Het lijkt op een pyjamabroek, maar dan gebreid.

'Van zuiver wol. Lekker warm voor de winter.'

Ik wil dank je wel zeggen, maar... een superdikke pyjamabroek. Wat moet ik ermee?

'De trui heeft het nieuwste dessin van dit seizoen. Van mijn nicht - Baobao's moeder - geleerd. De binnenbroek past wel onder je gewone broek, daar heb ik al op gelet.'

Ditmaal ben ik aan de beurt om te schateren: 'Wij blanke mannen hebben dit niet nodig. Je weet wel waarom!'

Ze knippert weer met haar kooltjes en bloost: 'Je bent een boze wolf. Met vacht op je benen.'

'Dan ben jij Roodkapje!' Ik steek twee vingers op, achter mijn hoofd.

Ze schrikt.

'Sorry, Jelai. Je kent dat sprookje zeker niet? Zal ik het je vertellen?'

Ze pakt de binnenbroek van me af en begint hem uit te halen: 'Ik brei wel een paar sokken voor je, Chris. Over sprookjes gesproken. Wil je er eentje van mij horen?'

'En die keuze tussen jou en mijn moeder?'

'Daarom juist, Chris.'

Ik ben een en al oor...


De pauw trekt zuidwaarts. Na elke twee kilometer kijkt ze achterom en maakt cirkeltjes in de lucht. O, wat kost het haar moeite verder te reizen!

Voordat ze haar hart heeft gelucht, wil ze eigenlijk niet weg.

Er was eens een jonge vrouw die Lanzhi heette. Toen ze dertien was, kon ze al zijde weven; op haar veertiende kleren maken; met vijftien konghou spelen; als zestienjarige gedichten lezen; en toen ze zeventien was, trouwde ze met de jongeman Zhongqing. Een ambtenaartje, dat altijd zijn beste beentje voorzette. Lanzhi stond bij het eerste hanengekraai op en verdween meteen achter het weefgetouw. Daar zwoegde ze, zonder pauze, van 's morgens vroeg tot :'s avonds laat. Zo rolde er elke drie dagen veertien meter stof door haar handen. Toch was haar schoonmoeder niet tevree. Ze noemde Lanzhi een luilak en maakte van haar leven een hel. Zhongqing kon dit niet aanzien en smeekte zijn moeder om genade. Waarop hij als antwoord een snauw kreeg: 'Hoe komt het dat je vader en ik, twee mensen dus, een rund als nageslacht hebben uitgebroed? Je vrouw kent haar plaats niet en is een doorn in mijn oog. In de oostelijke hoek van ons dorp woont een gehoorzaam meisje. Haar geurige naam is Luofu. Als zij zich beweegt, barst ieders hart als een rijpe granaatappel uit elkaar van verlangen. Ik heb een koppelaarster op haar afgestuurd. Zet vanavond je echtgenote nog op straat. Morgen krijg je een nieuwe van mij.'

Zhongqing viel op zijn knieën: 'Als u haar van mij afneemt, ga ik liever dood dan dat ik mij met een ander inlaat.'

Jij, bastaardjong van een haas en een schildpad! Je bent behekst. Als dat niet zo was en ik had je een gal vol moed geleend, dan nog zou je niet de kant van je vrouw durven kiezen. En je oudbelegen moeder tegenspreken/!'

Zhongqing treuzelde voor de deur van de kamer. Hoe moest hij dit slechte nieuws aan zijn lieve schat overbrengen?

Gehuld in een trouwjurk nam Lanzhi de volgende dag afscheid van haar schoonmoeder en schoonzusjes.

Dwars door zijn stromende tranen heen aanschouwde Zhongqing zijn levensgezellin. Haar turkooizen haarspeld ving de ochtendgloed op en verblindde zijn ogen; haar brede ceintuur van witte zijde rimpelde als een bergbeekje langs haar dijbeen; haar vingertjes waren knapperig als bamboescheuten en doorzichtig als jade. Hij snelde naar haar paard en wagen, keek of zijn moeder door het een of ander werd afgeleid en fluisterde: 'Lanzhi, de heldere hemel is mijn getuige. Zodra ik mijn werk bij de gemeente heb afgehandeld, kom ik je halen.'

Waarop ze antwoordde: 'Zhongqing, jij bent een rots op de bergtop. Geen wind kan je omver waaien; ik ben de klimop om je heen. Al ben ik zwak en weerloos, mijn hart verlaat jou nooit!"

Lanzhi's moeder riep ontredderd: 'En ik heb je alle kunstjes geleerd om een voorbeeldige schoondochter te zijn! Heb je je zelfrespect als diarree uitgepoept? Dat je zonder mijn toestemming thuis durft te komen?'' Nadat Lanzhi haar verteld had wat er aan de hand was, zuchtte de moeder:'Jou treft geen blaam, mijn kind. Maar, je vader is vroeg gestorven. Je broer speelt de baas in huis. Je weet hoe hij is...'

Tien dagen later meldde zich de eerste koppelaarster. De derde zoon van het districtshoofd had een oogje op Lanzhi. De jonge vrouw bedankte de bemoeial: 'Mijn man zal mij mee naar huis nemen. Mijn hart heb ik eeuwig aan hem verpand.' Drie dagen later volgde de tweede koppelaarster: 'De vijfde zoon van een provinciehoofd heeft de huwbare leeftijd bereikt. Hij is pienterder dan alle vossen bij elkaar en zo knap dat de pioenrozen uit schaamte hun kopjes laten hangen.' Lanzhi's antwoord bleef ongewijzigd. Dit kwam haar broer ter flapore. De drie haartjes op zijn hazenlip stonden pardoes rechtop; hij blies rookwolkjes uit zijn stopcontactneus: 'Lanzhi! Jij bent gedumpt door je schoonmoeder. Al ben je sappiger dan een perzik, stralender dan een parel, je bent minder waard dan een bord ouwe kak! Zorg dat je gauw hertrouwt. Anders stop ik je in een plunjezak, verzwaard met een grote kei, en laat jullie beidjes in de rivier daarginds zakken!'' Met het uithuwelijken van zijn zus klopte hij drie miljoen uit de zak van het provinciehoofd. Plus een wagen vol sieraden, uit de verre streken Jiaozhou en Kanton.

De bruiloftsstoet telde vijfhonderd man en twintig paard en wagens. De koetsen waren van goud vervaardigd en de wielen van jade. Lanzhi hoorde een drafje. Ze hoefde het gordijntje van haar draagstoel niet op te lichten. Het paard van haar Zhongqing herkende ze uit duizenden. Ze hoorde haar man snikken: 'De rots staat nog op de bergtop, maar de klimop heeft zich gehecht aan een rijkere man.'

'Hoe kun je dat zeggen, manlief?' Door nachtenlang huilen waren haar ogen opgezwollen als walnoten. 'Heb ik een keuze? Dood ga ik toch. Of verstikt door mijn broer of...'


Zhongqing ging naar huis en knielde voor zijn moeder: 'De wind waait de berken om; de lavendel verdort; mijn weg loopt ten einde. Als ik mezelf van kant maak, vervloek de goden niet. Het is mijn besluit en het zij zo. Wanneer u dan alleen achterblijft, pas goed op uzelf. Ik wens u een lang en gelukkig leven.''

'Ben je nou helemaal besodemieterd? Als zoon van een familie van stand maak je je niet druk om een boerentrien. Een leuker wijf en nog maagd ook vind je zo!'

In de huwelijksnacht sprong Lanzhi zélf in een rivier. Onder de rook van het huis van haar nieuwe echtgenoot.

Toen dit bericht Zhongqing bereikte, ging hij in zijn achtertuin aan de wandel. Hij vond een hoge boom aan het zuidoostelijke einde van het bosje...

De families van Lanzhi en Zhongqing kwamen overeen de twee samen te begraven. Een jaar later groeiden er twee populieren uit. Hun takken verstrengelden met elkaar, waarop twee tortelduif es zongen. Vanaf de eerste schemering totdat het oosten gloorde.


Ik wacht tot Jelai's blik uit het oneindige terugkeert. Hierna wik en weeg ik mijn woorden voordat ik ze uitspreek: 'Ben je bang dat ik Zhongqing ben en jij Lanzhi? Met mijn moeder als de boze heks?'

Geen sjoege.

Had ik het anders moeten formuleren? Om de stilte te doorbreken, sla ik een zijweg in: 'Wanneer speelde dit verhaal zich af?'

Kalm antwoordt ze: 'In de tijd van keizer Han Xiandi.'

'Tijdens de Han-dynastie?'

'Hij regeerde tussen 196 en 219.'

'Na Christus?'Je weet maar nooit, met die ellenlange Chinese geschiedenis.

Ze knikt.

Ik laat er geen gras over groeien: 'Zeg maar een kleine tweeduizend jaar geleden?'

'Nou en?'

'Nogmaals, Jelai, dit is 1995.'

'Wat wil je daarmee zeggen?'

'Dat de tijden veranderd zijn.'

'De tijden wel, maar de schoonmoeders niet.'

Ik sta met een mond vol tanden.

'Neem nou mijn tante. Weet je wat ze mij vanochtend vroeg? Yun te bellen. Je weet wel, de vrouw van haar zoon Haihai. Om haar te verbieden...' Ze kijkt van mij weg en schenkt een tweede beker gemberthee in: 'Goed voor je spijsvertering.'

'Ik drink het alleen als je je zin afmaakt.'

Ze steekt haar vinger op: 'Beloof me dat je niet lacht.'

Ik word nieuwsgieriger.

'Én?'

Maar liefst drie keer heb ik geknikt.

'Om Yun te vragen haar man met rust te laten.'

'Hebben ze ruzie?' 'Was het maar waar! Ze zijn als honing en bij. Onafscheidelijk.'

Ik wacht op de rest van het verhaal.

'Snap je het nog niet?'

Ik kijk, denk ik, verdwaasd.

'Misschien heb je hier iets aan. Eergisteren stond Haihai op een kruk een schilderij op te hangen. In plaats van op de spijker sloeg hij op zijn duim. Hij verloor een paar druppels bloed. Gesnopen?'

Ben ik nou gek geworden?

'Bloedverlies is schadelijk voor de gezondheid, Chris!'

Waar wil ze heen?

'Mijn tante zit in zak en as. Stel je voor dat hij de verleiding van zijn vrouw niet kan weerstaan...'

'Wat heeft zijn duim met haar verleiding te maken?'

Ze drukt met haar vingertje op mijn neus: 'Als Haihai en Yun de liefde bedrijven zal hij ook... broedsap verliezen. Dat is nog kostbaarder dan die paar druppels bloed. Een twééde aanslag op zijn gezondheid dus.'

Ik weet niet of ik moet blozen of brullen van het lachen.

'Dat en bloed zijn de essenties van het leven, Chris. Als een man vrijt terwijl hij onwel is, wordt de vrouw op het matje geroepen.'

Ik kan niet meer: 'Onwel? Van een paar druppeltjes bloed? Maar dan nog! Haihai voelt toch zelf wel of hij in staat is om dat te bedrijven?'

'Mijn tante vindt dus van niet. Ze heeft een ingebouwde argwaan tegen haar schoondochter en informeert dagelijks naar de stand van zaken. Maar ze is wel zo modern gezind om het niet zelf aan Yun te vragen.'

Ik word er stil van.

'Geen man overboord, Chris. Ik heb Yun niet gebeld. Met haar wens ik voorlopig niet te spreken. Wil je weten waarom?' Ze schudt aan mijn schouder: 'Chris, ben je daar nog?'

Ik ontwaak, half maar: 'Ja, ja.'

'Omdat Yun je de mantel heeft uitgeveegd, ten onrechte.'

'Wanneer?'

'De eerste keer dat jullie elkaar ontmoetten.'

'Wat heeft ze dan gezegd?'

'Dat jouw land deel uitmaakte van de acht geallieerde troepen. En China plunderde en plat bombardeerde. Dit deden jullie wel, maar niet in 1900 en niet samen met die geallieerden. Op de middelbare school moesten we ze uit ons hoofd leren: Engeland, Amerika, Duitsland, Frankrijk, Rusland, Japan, Italië en Oostenrijk.'

Ik ben nog steeds in de ban van haar tante.

Jelai roert in mijn beker gemberthee: 'Eerlijk is eerlijk. Als Yun je ex-kolonialistische land onder vuur wil nemen, moet ze eerst haar huiswerk doen. Met valse beschuldigingen komt ze niet ver.'


'Even terug naar je tante. Haar zoon kan toch tegen zijn moeder zeggen: bemoeit u zich met uw eigen zaken?'

'Chris, sinds duizenden jaren was de grootste zonde die een Chinees kon begaan niet het plegen van moord of landverraad, maar het niet gehoorzamen van de keizer of zijn ouders. De tweede zonde was geen zonen krijgen. Dit brengt mij naar het volgende onderwerp: mijn andere neef, Taotao, doodgezwegen door oom en tante. Vier jaar geleden werd zijn dochtertje geboren. Mijn tante kon Taotao's vrouw wel schieten. Door de één-kind-politiek mochten ze het niet nog eens proberen. Taotao vertikte het "advies" van zijn moeder aan te nemen: van zijn echtgenote scheiden of er een concubine op na houden, die hem wel een zoon kon schenken. Hij en zijn gezinnetje, inclusief hun dochtertje - tien graden intelligenter dan de pik- en stamhouder Baobao - zijn daarom door mijn tante in de doofpot gestopt.'

Ik pak haar hand: 'Jelai, bij ons is het anders.'

Ze fronst haar wenkbrauwen: 'Ook wanneer je moeder dreigt met zich aan de dwarsbalk van haar huis op te hangen, als je niet luistert?'

'Doet... je tante dat?'

'Je kunt beter vragen hoe vaak.'

'Mijn moeder houdt te veel van bridgen en tennissen om zichzelf om zeep te helpen, alleen omdat ze haar schoondochter niet onder de duim kan houden. Trouwens, het is toch haar keuze?'

'Hoe bedoel je, Chris?'

'Of ze wil leven of niet.'

'Ssst!' Ze legt haar vingertje op mijn lippen. 'Zeg zulke dingen nooit!'

Mijn argumenten hebben zo te zien bij haar gewerkt. Want haar gezicht klaart op: 'Jammer dat je Taotao niet hebt ontmoet. Hij is bijna net zo lang en goedgebouwd als jij. En dat voor een Chinees!'

'Ik ben dus... goedgebouwd?'

'En knap!' Ze lepelt de gemberthee op - dat ze ondanks de hectiek mij niet vergeet te voeren, zeg! - ziet mij het heilzame vocht doorslikken en raakt mijn wimpers aan: 'De officier in De klokkenluider van de Notre-Dame, Esmeralda noemt hem zonnegod, heeft niet eens zulke poezelige ogen.'

Ik verslik me:'... Alweer poezelig? Dat zeg je van een vrouw, van een meisje eerder.'

'Gekkie. Als een man er als een meisje uitziet, is hij pas echt om op te vreten.'

Nu ik dat langverwachte complimentje heb gekregen, kan ik er niet volop van genieten. Ik wil haar vasthouden, voelen dat ze niet meent dat ik op een vrouw lijk. Al ruik ik de warmte van haar huid, ik kan haar niet bereiken...


Ik wil haar oom net begroeten, of hij draait zich om: 'Jelai, bezoek voor jou!' Ik werp een snelle blik op mijn horloge. Halftien. Ben ik soms te vroeg? De ochtendmarkt is al ruim een uur afgelopen. Dus dat zal het niet zijn. Discreet laat ik mijn jovialiteit varen en volg hem, op mijn tenen, de kamer binnen.

'Daar blijven. 'Jelai wijst naar het gat van de deur. Hierna 'ssst' ze tot we buiten zijn. Op de heuveltop, aan het begin van het paadje dat naar beneden leidt, loop ik expres wat langzamer. Misschien wil ze me vertellen wat er loos is - ik heb geleerd pas vragen te stellen als ze goedgemutst is. Ze duikt in haar tasje, fronst haar lieve wenkbrauwtjes en toont haar eerste glimlach van vandaag: 'Ik heb twee paar voor je gebreid.' Ze wrijft met haar schoenen over de stapstenen: spekglad door de vorst. 'Nee, hier kun je niet op zitten. Jammer, dan kun je de sokken niet passen.' Ze heeft er een figuurtje op geborduurd. Geen Mickey Mouse godzijdank, maar wat dan wel? Ik durf het niet te vragen. Het is vast afkomstig uit een of ander geschiedenisverhaal. Ik sla een figuur als ik toegeef dat ik niet weet welk.

'De snuit van Koning Aap is lastig, hoor. Ik ben niet zo goed in borduren... Nog zoiets, zijn jurk van tijgervel.'

Aha, een symbool van rechtvaardigheid op mijn nieuwe sokken. Koning Aap is de hoofdpersoon in de gelijknamige roman, geschreven door een zekere meneer Wu, die vijfhonderd jaar geleden leefde. Tot zover reikt mijn kennis van de Chinees literatuur. Een afbeelding van die gozer heb ik nooit eerder gezien.

Jelai kijkt mij verontwaardigd aan.

O, help! Glad vergeten. Ik moet haar 'Ik ben niet zo goed in borduren' omzetten in: 'Hoe kom je erbij? De Aap zó levensecht neerzetten, zelfs met een penseel gaat moeilijk, laat staan met een naald!' (Ligt het aan de oosterse lucht of aan het Aziatische water? In de korte tijd dat ik hier ben heeft mijn taalgebruik het dessin van een Ming vaas/Perzisch tapijt aangenomen: bloemrijk en op tien verschillende manieren een en hetzelfde herhalen, tot vervelens toe.)

Nu ze giechelt, haal ik opgelucht adem.

'Chris, wie heeft je gezegd dat je zomaar bij ons op de stoep kunt staan?'

Ik stop met afdalen langs het pad: 'Dat zei je zelf. Weet je het niet meer?'

Er wordt weer gegiecheld, waarna: 'Maar ik heb niet gezegd vandaag.' Er hangt een guitige grijns op haar gezicht. Ik ben inmiddels niet meer van gisteren - ze is desondanks, nee, juist daarom blij dat ik er ben. Ze slaat een trede over en kijkt achterom: 'Je kunt niet weten dat mijn oom de laatste dagen met zijn verkeerde been uit bed is gestapt. Da's waar.'

'Ik heb je vanaf vorige week proberen te bellen, maar jullie telefoon geeft geen krimp.'

Ze dartelt van de ene stapsteen naar de andere: 'Ssst, niet doorvertellen: deze keer het werk van mijn oom. Hij heeft de draad uit de telefoon gerukt.'

'Wat bezielde hem?'

'Hij kan je niet luchten.'

'Wat vertel je me nou?' Instinctief wrijf ik aan mijn achterwerk: 'Hij masseerde mij nota bene tegen de verkoudheid.' Ik ben niet trots op mezelf. Hoewel ik riep dat hij van mijn lijf moest afblijven, stemde ik toe dat hij mij een meditatieve massage gaf. (Het was zalig, daar niet van. Ik voelde me als herboren.)

'Mijn oom heeft eigenlijk niets tegen jou, hoor, maar...' Ze loopt verder.

Altijd hetzelfde liedje. Haar zinnen niet afmaken. Daar word ik scheel van.

'Beloof me dat je niet kwaad wordt.'

'Dat hangt ervan af!' Ik begin ook nijdig te worden. Haar dit beloven, dat beloven. Ze is wel lief, maar ik mag niet pissig worden terwijl ik het verdomd ben, noch nieuwsgierig terwijl mijn kop barst van de vraagtekens. Ik wijk van het pad af, zoek een droge plek onder een dennenboom, en sta daar, in de houding van het Vrijheidsbeeld. Mijn borst heb ik inmiddels natgemaakt en ik kijk haar aan van: kom maar op met je hysterische aanval!

Ze versmalt haar ogen, die roder en roder worden, om op het laatst te overstromen. Gauw rent ze de heuvel af, naar de uitgang van het Luotai Park. Waar het zwart ziet van de kraampjes die kokkels, meloenpitten en meidoorns verkopen.

Ook ben ik het zat dat ik achter haar aan moet zitten terwijl zij degene is die mij op stang jaagt. Vastbesloten mijn poot stijf te houden, loop ik rustig het pad af. Eenmaal beneden steek ik mijn vinger omhoog. Prompt stopt er een taxi. Hard roep ik de naam van mijn stamkroeg - nu weet de halve straat waar ik heen ga. Onderwijl kijk ik straal vooruit. Als zij mij sart, sar ik terug. Dat heeft Anouck me bijgebracht. Vrouwen zijn overal hetzelfde, wit of geel. Jelai haat dat café - mijn luidruchtige mededeling zal haar niet onberoerd laten, zo!

'Schiet op!' zeg ik tegen de chauffeur, op de toon van een plantage-eigenaar tegen zijn koelie, zo stel ik het mij in ieder geval voor. De rode Santana trekt rammelend op. Ik kan het niet laten zijwaarts en zelfs achterwaarts te gluren. Ze rent achter de taxi aan! Haar tasje slingert heen en weer in de lucht, terwijl ze met beide armen zwaait. Ik zet mijn tanden op elkaar: laat haar maar zweten. Het is op zijn tijd goed voor de mens, voor dat mens weet ik wel zeker. Om mijn wil kracht bij te zetten, tel ik de keren dat ik niet durfde te zeggen waar het op stond en te tonen hoe ziedend ik wel niet was. Nu moet zij voelen hoe ik mij toen voelde. In zijn achteruitkijkspiegel ziet de chauffeur haar hollen. Hij schakelt terug naar zijn twee en wacht op mijn commando, dat uitblijft. Die vent denkt mij te begrijpen: 'Die kippen van tegenwoordig! Hun zelfrespect hebben ze in hun reet gestopt!' En hij giert van het lachen - zo te horen is-ie tevreden over zijn spitsvondigheid. Dat steekt. Wacht maar tot je eigen zus werkloos wordt en toch brood op de plank moet zien te krijgen! Halt. Kippen? Denkt hij soms dat Jelai een prostituee is? Ik draai mij pontificaal om en, wat zie ik daar? De straat ziet rood van, zijn dat meidoorns? Er middenin knielt Jelai. Ze heeft toch niet de volgeladen kar omvergelopen? Ik schreeuw de chauffeur tot stilstand en kruip zowat op vier ledematen tegelijk de auto uit.


Door de mensenhaag om de plek des onheils heen hoor ik een schelle stem: 'Mijn zoons en ik hebben gisteren de hele dag in de bergen lopen plukken. Houd maar op met oprapen! Ze zijn toch al platgetrapt. Tweehonderd yuan, anders roep ik de plisie.'

Mijn lieve schat klinkt beverig: 'Waarde mevrouw, telt u zelf eens hoeveel meidoorns niet meer eetbaar zijn. Hoogstens twintig. Ik betaal u het dubbele. Nog niet genoeg?'

Ik stoot naar links en rechts en steven op Jelai af. Nu ze mijn schoenen ziet, trillen haar lippen. Maar in plaats van zich in mijn armen te storten, verhoogt ze haar tempo van oprapen.

En ik op mijn hurken: 'Jelai, kom, wij gaan naar huis, naar het strand, bedoel ik.'

Gejuich stijgt op uit de mensenhaag.

De ogen van de meidoornverkoopster gaan aan en uit als knipperlichten. Ze heeft een grote, blanke neus gesignaleerd. Kassa! denkt ze, vermoed ik. Ze grijpt me vast: 'Wat hoor ik daar? Mee naar het strand? Plisiebureau, zult u bedoelen!'

Ik schud haar handen van me af: ze is daar in de bergen zeker in een drol gestapt. Van een wolf of een everzwijn, wat denk jij? Die stank liegt er niet om. 'Hoeveel is Jelai u schuldig, zei u?'

'Tweeduizend.'

De massa omstanders kijkt de ogen uit de kassen.

Jelai komt overeind: 'U hebt zich met een nul vergist, mevrouw. Hier is uw tweehonderd yuan. Stik maar in uw oplichtersbuit!'

De massa schatert.

'Tweeduizend!'

'Tweehonderd!'

'Tweeduizend!'

Ik wil wat zeggen, maar kom er niet tussen.

Jelai klopt het stof van haar knieën: 'U uw zin, mevrouw. Ik ga met u mee naar het bureau. Dan zullen we wel eens zien of u mij twee fen afhandig kunt maken. Chris, mag ik je mobieltje even? Ik bel mijn neef Haihai. Als hij in vergadering zit, zal ik zijn ondergeschikte, commissaris Kong, waarschuwen dat we onderweg zijn. Ik ben benieuwd hoe hij zo'n vrouw aanpakt. Die een internationale vriend van onze staat en ons volk op klaarlichte dag afperst!'

'Vierhonderd dan maar...' De pinnige verkoopster is opeens zo mak als een lammetje.

Jelai legt twee biljetten van honderd op de grond en steekt haar arm door de mijne: 'See you later, alligator.'

Voor de benijdende ogen van de menigte lopen we weg. Als ik Jelai niet had vastgehouden, zou ze geheid een radslag of iets dergelijks gemaakt hebben.


De volgende taxichauffeur kijkt keurig naar voren, terwijl Jelai achter op de bank in snikken uitbarst. Het is maar goed ook dat de auto aan alle kanten rammelt, anders zou ik me generen voor haar luidkeelse verdriet. 'Chris...' ze slaat met haar lieve vuistjes op mijn knie - het kietelt, in plaats van dat het pijn doet, 'als je mij nog eens in de steek laat, hang ik mij op aan de dwarsbalk van jouw hotelkamer.'

Waar heb ik soortgelijke chantage eerder gehoord? O ja, toen ze het over mijn moeder had. Mijn antwoord herinner ik me nog. Het is de zaak van mijn moeder of ze in leven wil blijven, ja of nee. Nu zie ik het minder luchtig... 'Jelai, ik beloof je dat ik altijd bij je zal blijven, als je dat wilt.'

Ze houdt op met huilen en klemt mijn gezicht tussen haar kietelende handjes: 'Als je je niet aan je woord houdt, hang ik mij...'

Ik leg mijn vinger op haar lippen en... Ze voelen glad en teer als bedauwde rozenblaadjes. Het verlangen ze te zoenen wordt mij te machtig.

Zodra mijn lippen de hare bereiken, wordt ze als was in mijn handen. Ze sluit haar ogen en kreunt als een kitten. Met haar armen om mijn hals golft haar lijfje mee met elk van mijn minuscule bewegingen. Uit dit kleine vrouwtje explodeert een intensiteit die een totale verstandsverbijstering bij mij teweegbrengt. Ik laat mij ontroeren en zink, zink, vrijwillig en remvrij in haar meer van tederheid. Haar gezicht glijdt alsmaar uit mijn greep - de zijdegladde huid biedt weinig houvast. Ik wil haar omhelzen, maar ze is zo frêle - op het fragiele af - dat ik haar wel harder tegen mij aan moet drukken. Toch ontsnapt ze steeds uit mijn armen, als een zuchtje lentebries tussen wilgentakken. Mijn aanpak wordt hardhandiger en mijn bewegingen wilder. Sorry, ik kan niet anders. Ze kronkelt en kreunt, beide op een ritme dat paradijselijk aansluit op mijn amoureuze aanval. En mijn hart opruit tot hoogten die tot vandaag hebben gewacht zich aan mij te openbaren. Nu begrijp ik pas de zin die ik in een roman tegenkwam: ze is gelijk een pianoforte. Afhankelijk van welke plek ik betast, zingt het goddelijke instrument een daarbij behorend lied. Ik ben verdronken. De adem is me benomen. En dit onderga ik zonder verzet, spijt evenmin. Ze heeft de musicus in mij wakker gemaakt. Een pianist die tot het 'Ave Maria' wordt geïnspireerd du moment dat hij haar huid beroert.


Jasje recht en rok in de plooi: 'Beloof je mij niet kwaad te worden als ik je vertel waarom mijn oom je de rug toekeert?'

Ik knik. Door schade en schande ben ik tot de conclusie gekomen dat ik maar beter op alles ja kan knikken.

'Begrijp hem niet verkeerd, Chris. Mijn oom mag je graag. Heel graag zelfs. Alleen, hij wil het niet met zijn zus aan de stok krijgen.'

'Je moeder?'

'Ja, ik heb ook ouders.'

'Die wonen in Beijing, heb ik begrepen.'

'Ik ben haar jongste dochter, na drie zonen. Het liefst zou ze een ideale echtgenoot op de computer voor mij samenstellen.'

'Je... bent bang dat ze mij niet goedkeurt?'

'Dat niet. Het probleem is alleen dat ze een hekel heeft aan alles wat ik onderneem wat zij niet voor mij heeft uitgedacht. Een kwestie van principe.'

'Dan doen we alsof wij elkaar in Beijing ontmoeten, vlak voor je ouderlijk huis. Met je moeder als eerste die het ziet en ons toestemming verleent.'

Ze duwt me van zich af: 'Waar zie je haar voor aan? Een kind van twee?'

'Hoe moet het anders?' Ik houd niet van spelletjes, vooral niet van dit soort ongein.

'Er is toch niets aan de hand? Wij zijn gewoon goede vrienden. Bij mijn oom mag je niet meer komen, maar ergens anders afspreken mag wel. Zolang hij het niet ziet, vindt hij alles best. Dan kan mijn moeder hem niets verwijten. Dat hij niet tijdig geklikt heeft over mijn onbehoorlijke gedrag, om maar iets te noemen.'

'Gewoon goede vrienden? En dit dan?'

Ze bloost, maar nonchalant: 'Weet je hoe lang mijn vader en moeder erover hadden gedaan voordat hij haar hand mocht vasthouden? Drie jaar.'

'En over vijf dagen moet ik terug naar Nederland!'

De auto neemt een korte bocht. Haar lichaam schokt. Ze maakt van zichzelf een bolletje, met haar handen om haar knieën, net een kind dat het koud heeft of verdrietig is.

Ik kan hier niet tegen en zet haar op mijn schoot: 'Jelai, daarom wilde ik je al vanaf afgelopen donderdag spreken. Die rottelefoon van jullie!' Ik kijk uit het autoraam: waar blijft in hemelsnaam het strand? Hier, opgevouwen in de auto, stijgt de hartstocht mij naar het hoofd. Maar, dit is niet bepaald de plek die ik in gedachten had om haar mijn liefde te bekennen.

Ze nestelt zich tegen mijn schouder en deze helft van mijn lichaam vat vlam. Het kan mij geen moer meer schelen. 'Jelai, ik denk... nee, overnieuw, ik voel... dat ik verliefd op je ben.' Pffff, dat lucht op!

Een gegiechel. Had ze dat niet op een minder cruciaal moment van mijn leven kunnen doen? Wat bedoelt ze? Ze legt haar mond op mijn oor: 'Ik ben verliefd op de manier waarop je dat zegt.'

Ook de andere helft van mijn lijf vat vlam. Alhoewel... Vindt ze mij leuk of alleen de manier waarop?

Met een knor en een paar stuiptrekkingen stopt onze taxi vlak voor het strand. Jelai springt eruit en trekt mij mee. 'Kijk niet zo ernstig, Chris.' Ze danst om me heen en zingt als een zeemeermin.

Ik beschouw dit maar als een liefdesbetuiging - erop doorgaan heeft ten eerste geen zin en ten tweede loop ik weer de kans tegen de groeirichting van haar haren in te strijken. En dat wens ik mezelf, na wat ik te midden van de meidoorns heb meegemaakt, niet nog een keer toe.


Geen dreunende geluiden vandaag. De blokken ijs van vorige week zijn teruggekeerd in hun oorspronkelijke staat en de zee schuimt. Voor mijn geestesoog zie ik mijn blauwe lotus op de ijsplaten draaien, openen dichtgaan, terwijl Jelai, nu in het rood, gewoon naast mij loopt.

'Chris, wat doen wij hier?'

Haar vraag is verdacht simpel. Ik ga er maar niet plompverloren op in.

'Over vijf dagen ga je naar huis. Heb je de nodige boodschappen al gedaan?'

'Zakdoekjes voor jouw afscheidstranen, bijvoorbeeld? Die heb ik niet nodig. Ik tover je om in een minipop en stop je in mijn jaszak.'

Een wolk zand stuift op. Ze stampt met haar voeten en houdt, wat ik ook zeg of doe, niet op. 'Ik heb het hier over iets heel serieus. En jij steekt er de draak mee!'

Ik wil haar vasthouden en haar zodoende tot bedaren brengen, maar ik kijk wel uit. 'Jelai, wat is het serieuze dat je met mij wilt bespreken? Vertel het me maar, rustig.'

Ze slaat met haar handen op haar dijen: 'Heb je al cadeautjes voor je familie ingeslagen?'

'Nou, een scheerapparaat voor mijn vader, bodylotion voor mijn moeder, een wasknijper voor mijn broer en een nachtjapon, van zijde, voor mijn zus.'

Mijn popje doet weer normaal: 'Dat begint erop te lijken. Een wasknijper? Of een doos wasknijpers?'

Ik beeld het uit met mijn wijsvinger: 'Nee, één. Het was een sinterklaasgrap. Die broer van mij zaagt namelijk elke nacht een bos om. Sint is...' Ik haal mijn leraarskwaliteiten van stal en leg haar deze typisch Nederlandse aangelegenheid uit.

Ze valt in: 'Maar dat was bijna een maand geleden. Je hebt het zeker per post verstuurd. Mijn punt is: wat breng je nu mee? Ik wil niet hebben dat jouw familie je met de nek aankijkt, als je straks met lege handen thuiskomt. Bovendien, je opa's en oma's, neven en nichten en aangetrouwden zijn er ook nog. Al is het maar een zakje meloenpitten met Wuxiang-smaak.'

Wat moet ik hierop zeggen? Een kist dynamiet is ze, die al ontploft als ik aan een lucifer dénk. Echt een man overboord is er eigenlijk niet. Een kilo meloenpitten met Wuxiang-smaak kost hier maar een paar Nederlandse centen. Ik geef ze desnoods aan oma Mia, die er in haar serre een dierentuin op na houdt. Van twee brilslangen (in de opruiming op de kop getikt - een tientje per strekkende meter) tot een hangbuikzwijn. Haar eekhoorntjes kunnen per minuut twintig zonnebloempitten pellen en opeten ook. Meloenpitten lusten ze vast wel. Ik doe mij enthousiast voor: 'Nu je het zegt! Een dezer dagen ga ik de stad in en...'

Ze maakt rechtsomkeert: 'Ik ken jouw "een dezer dagen". Kom, eerst winkelen. De zee loopt niet weg.'


'Zhongshan Straat,' zeg ik tegen de taxichauffeur.

Ze kijkt mij vernietigend aan en zet haar kietelmond tegen mijn oor: 'Ben je helemaal? De warenhuizen daar zijn om het ego van snobs te strelen en ze onderwijl geld uit de zak te kloppen. Zeg dat we ons bedacht hebben: het wordt de Jimuolu Xiaoshangpin Straat.'

'Jimuo-wat?'

Snel bedekt ze mijn mond met haar handjes. Fluisterend herhaalt ze de bewuste straatnaam.

Nadat ik haar instructies heb opgevolgd, fluister ik terug: 'Waarom zei je het zelf niet?'

Met haar amandelogen als twee ongerepte meren: 'De man is de hemel en de vrouw de aarde. Ik kon je toch moeilijk gezichtsverlies laten lijden door het woord te voeren terwijl jij, de man, erbij zit?' Ze legt haar linkerwang tegen mijn borst en verwijt me mijn ongevoeligheid - of eerder ondankbaarheid?

Mijn hart bonkt en ik druk haar oor ertegenaan.

Ze houdt mijn mouwen vast en luistert zowel verschrikt als verrukt naar wat er in mij omgaat.

De auto zigzagt tussen constant rinkelende fietsers en met tassen behangen huisvrouwen door. Onze chauffeur excuseert zich: hij kan ons niet helemaal tot de bewuste straat brengen. Daar is het geen doen voor een auto. Hij kan ons hier afzetten - het is maar een klein eindje. Of dat oké is.

Jelai knikt en ik breng haar goedkeuring over.

Eenmaal op de Jimuo-en-nog-wat Straat begrijp ik waar de chauffeur op doelde. Hier valt niet te lopen, laat staan te rijden. Overal onder mijn kin zie ik zwarte hoofden en bontgekleurde boodschappentassen. Zonder met onze ellebogen te werken komen we geen steek vooruit. Als ik niet oplet, stoot ik zo met mijn hoofd tegen damesslipjes of pekingeenden, die respectievelijk aan touwtjes wapperen en vetdruppels kliederen. Een soort marktstraat. Met dien verstande dat de goederen veelal niet op een kar of een plank worden uitgestald, maar op de grond. Onder de spullen een al dan niet groezelige doek, met op elke punt een baksteen. Jelai trekt mij voort en is zichtbaar in haar sas. Ze wijst naar links en rechts, maar als ik naar het kraampje toe wil waar ze lyrisch over doet, knijpt ze in mijn hand: 'Eerst kijken. Het kan ons tientallen fen, zelfs een yuan schelen!' Telkens als ze een koopje ontdekt, ontsnappen er vreugdekreetjes uit haar keel. Ik krijg het benauwd tussen de duwende en trekkende Chineesjes. Die het, zo te ruiken, niet al te nauw nemen met hun doucheschema. Maar ja, Jelai heeft de dag van haar leven en dat gun ik haar van harte. Over vijf daagjes... Mijn vertrekdatum benauwt mij meer dan de menigte onder mijn neus. Ik besluit te genieten van elke minuut die ons nog rest.

'Chris, kijk, dat is iets voor je moeder. Een Gucci-handtas. Of liever een Gucci-regenjas? Nep. Dat spreekt voor zich. Maar dat hoef je haar niet te vertellen. Waarom zou je? De Wenzhounezen zijn meesters in namaken. Daarvoor komen de Italianen hier speciaal naartoe. Ze slaan deze goederen in om ze in Europa voor het tienvoudige te verkopen. Geef ze eens ongelijk!'

Ik vertrouw op Jelai's smaak. Bovendien, voor zo'n pico bello afgewerkte tas, echt leer en volgens Jelai naar de laatste mode, met twee binnenzakken en een messing logo, vragen ze maar veertig yuan. Niet eens twaalf gulden. Ik tast in mijn binnenzak.

Ze vist mijn hand eruit, zonder beurs: 'Wacht maar!' Ze draait zich om en zegt tegen de venter: 'Tien.'

'Boeddha heeft heldere ogen!'

Ik krijg meteen kippenvel. Over verwijfde kerels gesproken.

Hij is nog niet klaar: 'Ik kan mezelf beter vanaf de pier in zee werpen. Tien yuan! De inkoopprijs is ik weet niet hoeveel malen hoger. Vijfendertig. Geen fen minder!'

'Vijftien. 'Jelai meent het, zo te horen althans.

'Juffrouw, heb genade. Thuis heb ik nog een zieke moeder in bed leggen...'

'Vijftien.'

'Loop maar door, juffrouw! Met een beetje geluk kunt u verderop een pak damesluiers met uw vijftien yuan lospeuteren!' Onder de verweerde gezichtshuid wordt zijn kaaklijn scherper en scherper. Hij heeft, ondanks zijn eerder zielige vertoon, toch pit!

Jelai verheft haar stem: 'Chris, kom mee!'

'Juffrouw, juffrouw! Oké, mijn zelfmoordprijs: dertig!'

'U hebt mijn aanbod gehoord.'

Ze sleurt mij van de stand weg. Ik kijk achterom. Ze verlaagt haar stem: 'Chris, wees een man!'

Zo is Jelai twee keer weggelopen en twee keer teruggekomen.

De tas? Vijftien yuan. Geen fen meer hoefde ik neer te tellen.


Tegen de avond zie ik er net zo volgeladen uit als de huisvrouwen die ik vanmiddag heb gezien. Alle van Nuenens en Jansma's kunnen op mij rekenen. Zelfs voor het poedeltje van mijn zus heb ik wat leuks gevonden: een plastic spiraal die de trap kan aflopen. In een kleurencombinatie die de zatste carnavalsvierder niet zou aandurven: gifgeel, heipaars en zuurstokroze. En dit alles heeft mij nog geen honderdvijftig yuan armer gemaakt. Da's amper vijftig piek!

Jelai installeert mij voor een kraampje waar het wat rustiger is. Een grijsaard met een gebarsten bril verkoopt boven de toonbank wetenschappelijke tijdschriften en, op aanvraag, eronder een Chinese kruising tussen Panorama, Nieuwe Revu en Penthouse.

'Chris, hier blijven, wat er ook gebeurt. Beloofd? Ik ga naar die zijstraat daar. Zodra ik een taxi beet heb, komen we je halen.'

Ik vind haar voorstel niet echt geslaagd, maar de zakken en tassen die aan mij bengelen en om mij heen liggen stellen haar in het gelijk. Nauwelijks is ze uit het zicht verdwenen of er hangt iets in de lucht. Het begint met geroezemoes; daarna breekt er paniek uit. De straatventers roepen: 'Er komen mensen aan!' Wat een nieuws! denk ik bij mezelf. Totdat de hardhorende bladenboer naast mij het ook doorkrijgt. Als een haas duikt hij onder zijn kraampje en steekt de stapel Chinese broertjes van Panorama onder zijn brede overjas. Voor mij schopt een vrouw de vier bakstenen van haar doek. En oeps! al haar pikante blaadjes glijden naar het midden, in een keurige hoop. Vliegensvlug knoopt ze de doek dicht, slaat het geval over haar schouder en rent voor haar leven. En ik vond het nog zo erg dat de marktlui hun spullen op de grond moesten uitstallen! Nu ik de bliksemevacuatie om mij heen zie, moet ik eerlijk toegeven dat die doek een uitkomst is. Ook realiseer ik me waarom Jelai me liet beloven te blijven waar ze mij had achtergelaten. De straat is binnen een mum van tijd leeggestroomd.

Jelai springt uit de taxi: 'Boeddhazijdank! Ik was al bang dat je als een kip zonder kop achter de venters aan zou hollen. En dat ik je nergens terug kon vinden. De handelspolitie was op jacht naar venters zonder vergunning. Wij consumenten hebben niets te vrezen.'

De oude heer, die zich de hele tijd onder de kraam schuil heeft gehouden, kruipt eronder vandaan en schudt mij de hand: 'Dank u, meneer grote neus! Ik wist dat de politie met een bocht om u heen zou gaan. Ze willen geen gedonder met westerlingen. Het zijn een stelletje boeven, als u dat maar weet. Hoe vaak ik ze niet in boekjes vol blote meiden zie lezen? Die ze net in beslag hebben genomen?'

Jelai leunt voorover: 'Opa, handelt u ook in zoiets goors? Niet bang dat uw kleinkinderen u uitlachen?'

Hij duwt zijn bril omhoog: 'Juffie, onze leermeester Confucius zegt immers: Eerst eten en kleren en dan fatsoen. Met mijn pensioentje kunnen we niet eens het gas, water en licht betalen... Wilt u er niet eentje kopen met Nancy Liu op de cover, na haar borstvergroting? Halve prijs. Speciaal voor u.'


'Wat valt er te lachen? 'Jelai steekt haar gezicht boven de zakken en tassen uit, die haar ommuren, en zoekt naar het mijne, waar ze waarschijnlijk slechts een reepje van ziet.

Ik blaas het linkeroor van een koalabeer (voor Stefanie, de oudste van mijn broer) bij mijn mond weg en wijs naar de spullen die alle hoeken en gaten van de auto vullen: 'Tot mijn twaalfde jaar gingen we elke zomer naar Toscane. Daar kampeerden we in de vrije natuur. Aan de rand van een meer en midden op een berg. Het klinkt leuker dan het was. Als ik eraan denk, voel ik weer de muggenbeten op mijn kuiten, uhhhh! Enfin, op weg daarnaartoe zag onze auto er ongeveer uit als deze.'

'Hebben jullie familie in... hoe heet het ook alweer?'

'Toscane. Nee, Jelai. Was het maar waar.'

'Voor wie sjorden jullie dan zoveel cadeautjes mee?'

Ik proest het uit: 'Voor onszelf natuurlijk! Twee tenten, twintig blikken chili con carne, witte bonen in tomatensaus en minestronesoep, vijf kratten bier, liters limonade, zwemspullen voor vijf man, twee vouwfietsen...'

'Voorzover ik weet... pardon, ik dacht dat het daar waar jullie wonen 's zomers niet zo heet was.'

'Hoe kom je...?' Verdraaid! Hier in China wijken de rijkelui uit naar koele plekken in het noorden of aan het strand. 'Jelai, wij Nederlanders zoeken juist de zon en de warmte op. Op Aruba, in Marokko en noem maar op. Daarbij komt nog dat het bij ons de gewoonte is om minstens eens per jaar weg te gaan - op vakantie, noemen we dat. Als we dat een paar keer overslaan, raken we van de kaart - overspannen zijn, heet dat officieel.'

Ze fronst haar wenkbrauwtjes en denkt na.

Ik heb niet de indruk dat ze me gelooft.

'Jullie auto was dus net zo volgepropt als deze?' Opeens schijnt ze het licht te zien: 'Maar natuurlijk! Mijn buurvrouw in...' Ze slikt de rest van de zin in - hier kijk ik niet meer van op - en begint met een nieuwe: 'Chris, als jullie een auto hadden, waarom dan nog twee vouwfietsen?'

'Om in het bos te crossen, Jelai.'

'Zomaar? Voor de lol?'

Ik zie ook het licht: 'Fietsen jullie alleen van en naar het werk?'

'Nee, Chris, ook voor de boodschappen of om de flessen met butagas te vervoeren.'

Ik knik uitgebreid met mijn hoofd en bereid me alvast voor. Mijn vrienden in Nederland zullen smullen. Wat ik ze allemaal te vertellen heb!


De brug komt mij bekend voor. 'Waar gaan we heen?'

'Naar je hotel, sufferd.'

'Het is pas zeven uur!'

'Het is al donker, Chris.'

'Nou en?'

'Tijd om naar bed te gaan.'

Ik geloof mijn oren niet. 'Naar... wat zei je?'

Ze laat de vijf tassen die ze op haar schoot houdt los - gelukkig kunnen ze niet op de grond vallen, want die is ook volgestouwd met onze boodschappen - en geeft mij een flinke duw: 'Niet in de schuine richting denken, stouterd! Eerst breng ik je terug en dan neem ik de bus naar huis.'

'Wat zeg je mij nou?'

'Ik had vanuit de Jimuolu Xiaoshangpin Straat direct naar huis gekund. Van daaruit is de busverbinding beter, maar ik zag het somber in: jij met zoveel bagage.'

'Ik kan het makkelijk aan.'

'Weet je hoeveel stuks je hebt?'

Ik begin te tellen. Onbegonnen werk, temeer omdat ik van hieruit geen zicht heb op de kofferbak.

'Zeventien, Chris, exclusief het pluchebeest in je hand. Als ik je niet help de boel in de gaten te houden, kan de taxichauffeur zijn vrouw morgen op een pakjesavond trakteren.'

Ik kan mijn binnenpret niet op. Als ze zich niet zo druk had gemaakt over mijn troep, was ze niet met me meegegaan naar het hotel. Mijn oma zegt altijd: je weet maar nooit waar het goed voor is! 'Jelai, even zonder flauwekul, dat meen je toch niet, hè? Dat jullie onder de wol kruipen zodra het donker is?'

'De eeuwenoude spreuk leert ons: Met de zon opstaan en er wederom mee naar bed gaan.'

'Jelai, hoor je jezelf zeggen: eeuwenoud? Toen bestond er nog geen elektriciteit... Het was er wel, maar de bedenker van die spreuk kon er nog geen gebruik van maken. Jelai, serieus, over vijf dagen ga ik terug naar hui... Nederland... Hier heb ik een goeie: we hebben nog géén avondeten gehad.'

'O nee? En de twee gebakken mussen dan? Plus de stok met een dozijn meidoorns, geglazuurd met kandijsuiker, de kom Tibetaanse thee met geitenmelk, geitenreuzel, tarwemeel, poedersuiker en stukjes walnoot, en het bakje gefrituurde hom en kuit dat je aan de Grote Markt van je geboortestad deed denken? Ik moet Boeddha op mijn blote knietjes danken dat je buikvel nog heel is.'

Nu ze het zegt. Ik heb inderdaad geen honger. 'We hebben weinig gedronken, Jelai. Die Tibetaanse thee lest niet bepaald de dorst. Het is eerder Brintapap. Ga je mee naar boven voor een kopje ko... pardon, thee?'

'Ik ken jullie "een kopje koffie drinken"!'

'Je kent de mijne niet! Jelai, als ik zeg dat wij een kopje koffie... en in jouw geval, thee, bij mij gaan drinken, is dat ook alles wat ik voor ogen heb. Er zijn mannen die er meer mee bedoelen en/of onder verstaan, maar mij kun je wat dit betreft volledig vertrouwen.'

Ze verlaagt haar stem: 'Vijf daagjes nog maar. Wie weet, misschien zien wij elkaar daarna nooit meer terug. Umm, laat mij uitspreken. Dacht je niet dat ik ook niets liever wil dan tot in de kleine uurtjes bij je blijven? Maar niet in je hotel, Chris. Bij de receptie werken een paar bekenden van Yun, de vrouw van Haihai. Ik heb geen leven meer als ze straks gaan rondbazuinen dat ik op je kamer ben geweest.'

Naar een ander hotel dan maar? Deze optie riekt naar een onzedelijk voorstel. Jelai kennende, zou ik haar hiermee best wel eens door het lint kunnen jagen. Wat er dan zal gebeuren, kan niemand overzien. Stel je voor dat ze een keel - en die van een toneelspeelster kan een zaal vol publiek onderhouden - opzet en mij uitscheldt voor alles wat rot en ontbonden is! Als de chauffeur daardoor de macht over het stuur verliest en tegen een lantaarnpaal botst...


Mijn lange stilte vat ze op als een teken van droefenis - een goede zaak. Een hele goede zelfs. Ze knijpt in mijn hand: 'Wat ik in mijn hoofd heb - als je belooft mij niet uit te lachen - is dat je eerst de spullen naar je kamer brengt. Ik wacht wel in de auto. Dan gaan wij naar een supermarkt voor een paar blikjes gekookt en afgekoeld water. Als je geen dorst meer hebt, gaan we wandelen op de boulevard. Ik zei je vanochtend toch al dat de zee niet wegloopt?'

'Weer wandelen? En we hebben de Jimuo-en-nog-wat Straat een keer of tien afgesjokt!'

'Wat moeten we dan doen?'

'Naar een café... een theehuis, voor mijn part. Rustig wat drinken en bijpraten.'

'Daar heb je Chris de Nederlander weer. Zitten, drinken en ouwehoeren.'

'Jullie Chinezen dan? Lopen, de hele dag, 's avonds ook.'

'Chris, mijn kleine domoor! Je vroeg je toch af, vanochtend op het strand, of ik verliefd ben?'

Ik spits mijn oren.

'Wat stelde ik je zonet voor, sufferd?'

Ik ben te gespannen om na te denken.

'Weet je wat "wandelen op de boulevard" betekent?'

'...'

'Spreek je Chinees of niet?'

Met mijn hoofd knikken kan ik nog net.

'Ooit gehoord van de uitdrukking: de straat plat stappen? Het betekent "verkering hebben"!'


Ondanks de ijzige wind die mijn gezicht schaaft of geselt, afhankelijk van de hoogte van de golven die hem landinwaarts sturen, is de pier druk bezocht. Jonge paartjes lopen arm in arm, verliefder kan niet - of... steunen ze elkaar om te voorkomen dat ze door een rukwind worden weggewaaid? Onder een lantaarnpaal, die met de vloed mee wiebelt, waardoor het lamplicht iets weg heeft van een dwarrelend spook, heeft een jongeman blijkbaar geen last van de kou. Hij knoopt zijn overjas los en spreidt hem als twee vleugels uit. Zijn vriendin schudt haar hoofd, draait met haar achterste en stoot in één adem wel vijftig stuks 'Nee!' uit.

Roerloos staat hij daar, zonder een woord van verweer, in zijn dunne trui. De maan verlicht zijn gezicht, dat paarser wordt. Nog even en hij verandert in een ijspegel, daar kan ik gif op innemen. Zijn meisje rukt de sjaal van haar hals en slaat hem ermee. Hoe langer hoe harder. Hij geeft geen krimp. Haar 'nee' wordt 'gekkie' en vervolgens 'stomme ezel!' Einde van het verhaal: ze werpt zich in zijn armen. Vlug wikkelt hij haar in zijn overjas. De zee wordt er stil van.

Jelai volstaat met haar hand in mijn jaszak te stoppen. Daar speelt ze met mijn duim. Op zo'n manier dat mijn hart linea recta naar mijn vingertop afzakt. Ik krijg het warmer dan onder de Toscaanse zon...

Ze legt haar hoofdje tegen mijn arm en mijn hart schiet ditmaal naar mijn keel. 'Loop door,' fluistert ze en ze kijkt voorzichtig om zich heen. Het bloed gonst in mijn hoofd en het liefst, het liefst zou ik haar ter plekke willen zoenen en het hele traject... afleggen! Ze wijst naar de voorbijgangers en ik als tegenargument naar die twee in de overjas onder de lantaarnpaal. 'Maar Chris, ze zijn getrouwd!'

'Heb je hun paspoort soms gezien? Als ze man en vrouw waren, hoefden ze hier niet stiekem te flikflooien.'

Ze trekt haar hand uit mijn jaszak - ik voel me leeg. 'Chris, ik ken zat getrouwde stellen die van hun werkeenheid nog geen kamer toegewezen hebben gekregen. Thuis bij hun ouders zijn ze er te verlegen voor. Op hun slaapzaal kunnen ze het niet maken - dat wordt een gratis peepshow voor hun kamergenoten.'

Vandaar! De Chinezen leren elkaar dus kennen - in de ruimste zin des woords - terwijl ze in weer en geen weer en bij voorkeur in het pikkedonker langs de straten banjeren.


'Chris, het is dubbel. Enerzijds vind ik het vreselijk dat je weggaat, anderzijds ben ik blij voor je.'

'Blij waarvoor?'

'Omdat je je ouders terug zult zien, Chris.'

'O dat!' Ik leg mijn arm om haar middel: 'Het is maar voor even, Jelai. Ik kom daar op zaterdagavond aan. Een nachtje bij mijn ouders slapen en zondag, na de brunch, moet ik direct achter het stuur. Mijn appartement in Groningen moet eerst een beurt krijgen eer ik er een menswaardig bestaan in kan leiden. Maandag, klokslag negen uur word ik bij Kraan verwacht. Hij wil alles weten over de privatisering van het Chinese deel van zijn joint venture. Het is keurig verlopen, daar niet van.'

'Je ouders zullen het niet leuk vinden als je zo kort bij hen...'

'Zij? Mijn vader golft zondags van tien tot twee. En als er een bridgetoernooi is, blijft mijn moeder ook de hele dag weg. Daar zit ik dan, met twee goudvissen. Jelai, nogmaals, waarom woon je bij je oom en tante in? Je ouders in Beijing...'

'Dat gaat je niet aan!' Ze timmert mijn armen van haar middel en rent naar de pier.

Wanneer leer ik het af telkens op haar zere plekken te drukken? Maar hoe kan ik in godsnaam weten waar die allemaal liggen?


'Het spijt me.' Ze steekt haar hand opnieuw in mijn jaszak en haar zachte stemmetje kietelt als een veertje in mijn oren.

'Humhum, ik moet jou mijn verontschuldigingen aanbieden.'

Ze leidt mij bij de lantaarnpaal vandaan, de schaduw in, gaat op haar tenen staan en trekt mijn schouders naar beneden - ze zoent me op de lippen! 'Laten wij mijn ouders vergeten. Ik kan... je wel vertellen waarom ik in Qingdao ben: ik werk hier.'

Ik wil haar vragen wat voor werk, maar welke gevoelige snaar zal ik dan met mijn kolenschoppen beroeren? 'O?' kan nooit kwaad en dit zeg ik dus.

'Ik heb, of beter gezegd, had een zaak in de binnenstad. Giegiegie!' Typisch Jelai. Haar gemoedstoestanden wisselen elkaar sneller af dan fiches op een roulettetafel. 'Dat is ook de reden waarom mijn oom destijds via via contact met je heeft gezocht. Mijn business dreigde toen failliet te gaan en ik was naarstig op zoek... Maar goed, dat is passé.'

'En nu?'

'Nu ben ik bezig met een nieuwe zaak. Zodra je weg bent, ga ik volop aan de slag.'

'Een voor een, Jelai. Wat is passé? Is je oude bedrijf opgedoekt?'

'Dat niet. Maar ik heb het wel moeten verhuren aan een...'

'Draait het nog?'

'Wat heet!'

'Winstgevend?'

'Een goudmijntje, Chris.'

'Levert het genoeg op om van te leven?'

'Misschien.'

'Hoezo "misschien"?'

'Beibei, mijn contractante, heeft me beloofd binnen afzienbare tijd de huur te betalen.' 'Hoe lang zit ze daar al?'

'Twee maanden.'

'En je hebt nog geen fen gezien?' Ik durf mijn verontwaardiging niet te ventileren. Als ik weer op een of andere lange teen trap, kan ik van voren af aan beginnen.

'Beibei beweert doodleuk dat ze aan de grond zit. Maar ze rijdt in een spiksplinternieuwe rode bmw! Met een elektrische kontverwarmer! Geleend, weliswaar.'

'Wat nu?'

'Chris, je bent bezorgder dan ik. In het begin was ik dat ook. Daarom - niet lachen, alsjeblieft - wilde ik jou interesseren voor mijn bedrijf. Dan zou ik hem niet definitief af hoeven te staan aan die slang in een net mensenpak. Haihai heeft genoeg in mijn oude zaak geïnvesteerd. Ik kan moeilijk nog eens bij hem aankloppen.'

'Waarom heb je er met geen woord over gerept?'

Ze drukt mij tegen een lantaarnpaal: 'Chris, weet je echt niet waarom?'

Ik kijk, rolbevestigend, dommig uit mijn doppen.

'Wat heeft het voor zin iets aan je uit te leggen als je niets aanvoelt?' Ze wil weer de benen nemen, maar ik ben haar voor: 'Jelai, kunnen we niet één gesprek voeren zonder onderbrekingen?'

'Hoe... doen... we dat?!'

Snikt ze? Ik knoop mijn overjas los en wacht geduldig tot haar woede wegebt en tot ze zich bij me voegt - hoop doet leven.


Ze stampt met haar voeten: 'Mijn neef begrijpt niet waarom ik je niet bij mijn nieuwe salon wil betrekken. Mijn oom en tante proberen hem te sussen, maar diep in hun hart vinden ze mij maar een rare kwibus. En nu kom jij er ook nog eens bij.'

Haar warme adem kietelt in mijn nek en haar lijfje voelt zacht aan. 'Wat voor business heb, pardon, had je, Jelai? Kan ik iets voor je betekenen?'

'Al moet ik van honger creperen, jou om hulp vragen doe ik niet!'

'Jelai, ben ik dan... zó onhandig in je ogen?'

Boeng! Ze bonkt met haar hoofd tegen mijn borstkas: 'Werkelijk! Je hebt alleen maar water in je hoofd!'

Ik proef de ernst van de zaak en durf niets meer te zeggen.

'Chris, als ik niet verliefd op je was, had ik je allang lekker proberen te maken voor mijn nieuwe schoonheidssalon.'

Mijn knieën knikken en ik wankel, met Jelai in mijn overjas. Het lamplicht prikt in mijn betraande ogen. Dat maakt mij bewust van iets dat ik sinds de basisschool heb afgezworen. Voor Anouck heb ik ook iets gehad met Bianca, Nicole, Mariska, Anita en... hoe heet die barbiepop ook alweer, met die roze nagels? Ik kan me niet herinneren dat ik jankte toen zij me vertelden dat ze op me vielen...

'Chris, waarom ben je zo stil? Het wordt een gecertificeerde schoonheidssalon, hoor, in een nétte buurt...' Ze trekt aan mijn jas. 'Geloof je me niet?'

'Waarom niet, Jelai? Het is toch fantastisch dat je een eigen zaak hebt, had of gaat beginnen? Maar, nu je contractante toch verzuimt de huur te betalen, waarom neem je hem dan niet terug? Of zijn er financiële verplichtingen waaraan je niet kunt voldoen? Om hoeveel gaat het?'

Ze legt haar vingertje op mijn lippen: 'Het deed pijn, maar ik heb moeten inzien dat mijn oude salon niet te redden valt. Hij zit ingeklemd tussen... Laat maar, je snapt het toch niet.'

'Jelai, de afgelopen tijd heb ik het salaris van een expat genoten. Vooral in China is dat een enorm bedrag - wat geef ik hier nou uit? Alles is spotgoedkoop. Als je mij vertelt hoeveel je nodig hebt om je oude winkel...'

'Weet je wat? We zetten dit gesprek morgenochtend voort. In die zaak zelf. Ik ben ook benieuwd wat ervan geworden is. Ik ben er zeker een week of drie niet meer geweest. Dan kijken we verder. Om negen uur. Ben je dan al op?'

Nou, als ik eerlijk ben? Nee. Nu ik niet meer naar de joint venture hoef... Dit houd ik maar voor mezelf, anders begint ze weer over de ochtendmarkt die tegen die tijd al geslóten is.


De taxi zet mij af in het verlengde van Zhongshan Straat, hét winkelcentrum van Qingdao. Nummer 58, waar ik met Jelai heb afgesproken, springt er gelijk uit. Neonlichten, in de hoedanigheid van 'Hautec Oiflure', trekken mijn aandacht, rechttoe rechtaan naar de bijbehorende etalage, geheel in Parijse stijl - hun voorstelling ervan dan. Op een poster staan twee dames en een heer. De linker ziet er wulps uit, de rechter cool. De middelste, zowaar in filosofische overpeinzingen verzonken. Eén ding hebben ze gemeen: ze vertonen geen van allen Chinese trekken. Hun haar is of blond of bruin en hun neus is, nou ja, net als die van mij. De reclametekst op de ruit daarentegen, is afgezien van 'Hautec Oiflure' - verrek! zouden ze 'Haute Coiffure' bedoelen? - uitsluitend in Chinese karakters:

Twee in Parijs opgeleide kapsters!

Drie in Hongkong afgestudeerde schoonheidsspecialisten!

Alle producten rechtstreeks uit Frankrijk geïmporteerd en ongeopend bij

ons afgeleverd!

De nieuwste haartrends uit de Franse magazines!


Tien voor negen. Ik post voor de ingang van de kap- en schoonheidssalon. Had ik Jelai maar gevraagd waar we elkaar zouden treffen, binnen of buiten? Maar een ramp is het ook weer niet. Ik vermaak me wel. Door de ruit kijk ik naar binnen. Op zo'n vroeg tijdstip zit de zaak goed vol. Iets nats en warms tegen mijn kuit...

'Honingpotje, foei!'

Ik draai me om: een witte maltezer met een roze strikje likt mijn been.

Haar bazin keft, deze keer tegen mij: 'Een brave hond loopt niemand voor de voeten; een verstandig mens verspert de weg niet. Meneer, loopt u door of bent u de nieuwe uitsmijter?'

'Sorry!' Ik doe de deur voor haar open en denk bij mezelf: als Jelai mij hier niet aantreft, zoekt ze wel binnen. 'Na u, mevrouw,' gebaar ik zo hoffelijk als ik maar kan.

Oeps! De felle tl-buizen verblinden mijn ogen. Eventjes dan. Zo gauw ik weer wat zie, geef ik mijn ogen royaal de kost. Pluchebanken, pluchehoezen om de kappersstoelen, een kroonluchter aan het veel te lage plafond en een spekstenen vloer. De salontafel mag er ook zijn. Een bronzen beeld. Van een luchtig geklede vrouw, die in een veelbetekenende houding een twaalf millimeter dikke glasplaat omhoogduwt.

De maltezerbazin steekt haar hand op. Uit het niets schuifelt een boers aandoend meisje naar voren. Ze neemt de hondenriem over: 'Wenst mevrouw dat ik met juffrouw Honingpotje buiten wandel of dat wij u hier gezelschap houden?'

'Wat denk je zelf?'

Het boerinnetje laat haar hoofdje hangen en denkt inderdaad hard na. Schichtig verdwijnt ze de straat op.

De bazin zonder hond wacht tot een winkelbediende haar uit de jas helpt. Onderwijl zegt ze tegen een jongedame die al rinkelend - vanwege de tierlantijn die ze links, rechts en overdwars draagt - naar haar toe snelt: 'De dienstmeisjes van tegenwoordig! Behalve vreten, schijten en, niet te vergeten, geld naar hun dorpse familie sturen weten ze niks!'

De met glittergoedjes behangen jongedame - zeker de eigenares, nee, dat is Jelai, de uitbaatster van de salon dan - lacht poeslief: 'Vreten? Fijnproeven zult u bedoelen! Ik heb er thuis ook een. Op het platteland zijn ze al dolblij met een kom maïspap, maar hier? Als ze geen vlees of vis voorgeschoteld krijgen, staken ze! Mevrouw van Directeur van het Straatvegersbedrijf van District Westelijk Stadsdeel, uw aanwezigheid verlicht ons gammele winkeltje als de zon een muizenhol. Van harte welkom! Ying, Ting en Ping, cappuccino, een punt kwarktaart en Stuyvesant voor onze eregaste!'

De benige derrière van mevrouw Straatveger draait in de kappersstoel en mijn nieuwsgierigheid neemt met de minuut toe. Haar hoofdhaar ziet er pas getrimd uit en haar nagels vakkundig geslepen. Wat zoekt ze hier?

Nadat Ying, Ting en Ping een voor een met een dienblad bij Straatveegster langs zijn geweest, haalt de directrice - zou het Beibei zijn? - een staal te voorschijn. Ze laat de erecliënte de tientallen plukjes haar zien en voelen en knikt instemmend bij elke kleur die de maltezerbazin eerst aan- en dan weer afwijst. Na de derde cappuccino én een halve asbak sigarettenpeuken verder heeft ze haar keuze gemaakt: kastanjebruin. Blond past niet bij haar spleetogen, ze meent het! Rood vloekt met haar gele huid - die wijsheid had ik niet achter haar gezocht. En vuilwit is haar hond al - geen gezicht, aldus haar. Dat zij tweetjes dezelfde kleur vacht, nee, haar, delen.


Mijn mobiel gaat - met dergelijke snufjes is China ons ver voor. Wie zou dat zijn? Mijn werk bij de joint venture zit erop. Ik heb nu vrij, dat weten ze toch?

'Chris, ben je daar al?'

Jelai!

'Hoor je mij, Chris? Ik bel vanuit een telefooncel aan de Huangtai Straat. Een file van hier tot ginder. De partijvoorzitter van de provincie Shangdong is op werkbezoek. De hoofdwegen naar de binnenstad zijn afgesloten. Wacht je op mij?'

'Natuurlijk.' Ik kijk op mijn horloge: ze is een halfuur te laat. 'Hoe lang doe je er nog over, denk je?'

'Al sla je me dood. De vorige keer, toen de vice-partijvoorzitter op doorreis was, lag het verkeer een halve dag plat...'

'Doe rustig aan, Jelai. Ik neem wel een kop koffie en...'

'Geef mij Beibei even.'

'Ze is het haar van een klant aan het verven.'

'Druk of niet, zeg tegen dat mens dat haar oude moeder Jelai aan de lijnis!'

Au, mijn trommelvlies! Gauw bedek ik de hoorn en geef de mobiel als een hete baksteen door: 'Mevrouw Beibei? Telefoon voor u.'

Haar ogen schieten sterretjes omdat ze, naar ik vermoed, een buitenlander in haar salon signaleert. Ze staart mij aan, met open mond.

'Mevrouw Jelai Bai wil u spreken.'

Bij de bewuste naam springt Beibei subiet in de houding - als het een beeldtelefoon was geweest, had ze beslist ook gesalueerd: 'Mijn alleroudste zus, hoe gaat...'

Van een meter afstand hoor ik Jelai krijsen. Een speenvarken is daarmee vergeleken een nachtegaal. Beibei zegt alsmaar ja en amen en haar verfkwast druppelt kastanjebruin zweet op de spekstenen vloer. Na het gesprek roept ze in plaats van drie, vier namen in één moeite door: 'Ying, Ting, Ping en Ling!' Ze moeten mij vetmesten. Met taartpuntjes en cappuccino. Laatstgenoemde is van genoeg slagroom voorzien om Milaan te bedelven. Het is gedaan met mijn kijkgenot. Een meisje wil mijn haren knippen, on the house uiteraard, een ander mijn nagels doen. De overige twee kijken handenwringend toe en krijgen opeens een lumineus idee. Ze leggen een stomende handdoek op mijn kaken - scheren geblazen. En ik heb het vanochtend nog gedaan! Eerst zeg ik nog beleefd dank je wel/het hoeft niet, maar naarmate ze mij harder in de stoel drukken en mij letterlijk de mond snoeren, met zeepsop en al, schop ik in het wilde weg en vlucht terug naar de pluchebank. Ik wil verder kijken, naar het ongerepeteerde schouwspel in deze salon. De grootste dienst die ze me kunnen bewijzen, is mij met rust laten. Maak ze dat maar eens duidelijk!

Beibei zet de haren van Straatveegster in de verf en haast zich naar mij toe: 'Meneer belieft geen haarverzorging? Wat vindt u van...' Ze knipoogt tegen twee van de vier meisjes - Ping en Ling, als ik me niet vergis -, die zich meteen naast mij neer vlijen. Ze drukken hun kleine voorgevel - dat wil zeggen, waar de voorgevel behoort te zitten - tegen mijn armen aan. Had ik maar niet tegengestribbeld toen ze iets ongewensts met mijn kapsel wilden doen. Nu zit ik opgescheept met twee graatmagere grietjes. Synchroon stoppen ze een sigaret in hun mond en het is de bedoeling dat ik, een heer, die voor hen aansteek. Hun knokige lijfjes schokken terwijl ze hoesten van de rook, maar ze houden zich kranig.

'Wat spreekt u goed Chinees, meneer Knap!' Eveneens synchroon stapelen ze hun spillebenen over elkaar. Hun roze kleren schemeren onder de witte kappersjas.

'Hemelopa! Ik zie het: uw nekspieren zitten in de knoop. Meneer, we komen van de beste massageschool in Hongkong...' Ze leiden mij half duwend naar... pardon! Een zijkamertje achter een kralengordijn blijkt bezet te zijn. Ze weten niet hoe snel ze de deur achter zich dicht moeten trekken, maar mijn blik is vlugger. Daar, op een massagetafel, blubbert een dikke pens, met een strook zwart haar vanaf het middenrif, als een heg tussen de linker en rechter lichaamshelften. De tweede zijkamer is wel vrij. Ping legt mij neer op de behandeltafel en Ling trekt een kar naar mij toe: 'Welke massageolie geniet uw voorkeur? Deze komt uit Frankrijk, voor u gratis, maar voor een gewone klant, vierhonderd yuan per fles; en dit is een product van een Frans-Chinese joint venture, tweehonderd yuan per flacon; dan de laatste, van Chinese makelij, een eeuwenoud recept, op basis van Honghua-extract, maar vijfentwintig yuan.'

Ik steun op mijn ellebogen: 'Is geen ook goed?'

Samen keren ze mij om en pakken mijn nek beet. Ik word op slag tam. Die dunne vingertjes bezitten de kracht van een koevoet. Ik zweef in hogere sferen en dommel in slaap...


Wanneer ik wakker word, voel ik me net een geroosterde pekingeend. Als je mij aan een touwtje hangt, net als de specialiteit van het Chinese restaurant Namkee, druppelt er ogenblikkelijk vet, en in mijn geval Franse massageolie, van mijn stuitje. Ling steekt het tweede wierookstokje aan: kalmerend, zegt ze. Ik moet op mijn rug gaan liggen en voordat ik er erg in heb, pakken ze me bij mijn klok-en-hamerspel - romantiek kennen ze hier niet. Loom van de massage ben ik niet in staat me ertegen te verzetten. Echter, hun flodderige witte kappersjassen en hoogsluitende roze massagetenues - noem ze gerust joggingpakken - stoten mij af. Dit is niet waar ik dag en nacht naar hunker. Jelai, waar blijft ze toch! Ik gooi de handdoek van mijn buik en rol mezelf van de massagetafel. Ze struikelen, steunen op elkaars armen en opeens beginnen ze te giechelen! Doet elke Chinese vrouw dit op alle gelegen en ongelegen momenten? Ze wijzen naar elkaar, naar mij en naar mijn... o god! Ik word er bloednerveus van. Gauw bedek ik mijn kruis - ik heb nota bene gewoon mijn broek aan! Alle zelfcontrole en hoffelijkheid gaan overboord: 'Houd toch op met dat gegiechel!'

Ik heb blijkbaar heel hard geroepen, want Beibei stormt de kamer binnen. Ze sleurt de twee 'Nietsnutten!' aan hun oor, de gang op. Mijn woede koelt pardoes af. Ik wil een goed woordje voor hen doen - te laat. Haar stem gaat mij door merg en been: 'Ying, maak een notitie! Hun maandloon wordt gehalveerd. Geen rooie cent als bonus!'

Zodra Beibei zich naar mij omdraait, is ze een en al zoete honing en melk: 'Meneer Klisse, ik zal aan al uw wensen voldoen, maar vertel dit niet aan Jelai. Als ze erachter komt dat mijn meisjes u in plaats van lust last bezorgden, heb ik geen leven meer. Niet dat ik het nu wel heb!' Ze kijkt omhoog om haar tranen te bedwingen. Nu ik minder vijandig lijk begint ze mijn nek te masseren. Wat hebben Chinezen toch met nekken? En massage? Ze zet mij een cappuccino voor en zichzelf zwarte koffie. Hierna doet ze haar kappersjas uit. Ze heeft een mantelpakje aan - bijna hetzelfde als dat van Jelai, toen ze als een blauwe lotus op de ijsplaten danste. Daaronder ebt en vloedt haar vrouwelijkheid. Ik voel me opgelaten en verhuis naar een stoel ver uit haar buurt. Ze rommelt in haar tasje: een sigaret misschien? Ook zij hoest zich dubbel. Waarom doen ze zichzelf zoiets aan? 'Meneer, straks, als we de kamer verlaten, leg dan tweeduizend yuan op de toonbank. Vlak onder de neus van mijn voltallige personeel.'

Perplex is nog zacht uitgedrukt.

Ze legt een stapel bankbiljetten op het massagebed: 'Hier, het geld om mij zogenaamd te betalen. De meisjes zullen op me neerkijken als ik het voor minder doe.'

'Wat hebt u in gedachten?'

'Wat u wilt, meneer.'

'Ik wil niks van u, mevrouw, of mag ik je Beibei noemen? Ik ben Chris.'

'Maar mijn voormalige werkgeefster en huidige huisbazin zei...'

'Wat zei Jelai?!'

'Nie... niets, Klisse. Nu ben je weer boos.'

'Toe! Wat zei ze tegen je?'

Ze zuigt een halve sigaret naar binnen en wordt onzichtbaar door de rookpluimen die ze uitblaast. De oosterse schone wordt zienderogen kalmer: 'Per kanonschot bedraagt de schade voor onze klant tweehonderd yuan, maar als ik eraan te pas kom, het tienvoudige. Anders heb ik geen overwicht meer op die jonge grieten.'

'Wat voor schot zei je?'

'Doe toch niet alsof je E.T. bent: flink klaarkomen!' Ze sabbelt gretig aan haar sigaret.

Ik word zo rood als een kreeft, beslist, al kan ik mezelf niet zien. 'Even voor de duidelijkheid. Ik ben hier voor Jelai. We hebben een afspraak. Waar jij ook op zinspeelt, laat mij erbuiten.'

Ze dooft haar sigaret: 'Echt?' Ze vliegt mij om de hals - ook zij ruikt naar Franse massageolie. Met haar nog nabevende handen trekt ze haar kappersjas weer aan: 'Ik wist het. Mijn ex-werkgeefster zou mij zoiets niet aandoen...' De euforie is jammer genoeg van korte duur. Haar blik wordt somber nu haar jas dichtgeknoopt is: 'Klisse, wat je relatie tot Jelai ook moge zijn - uit de toon waarop ze over je spreekt proef ik dat je bij haar hoog aangeschreven staat. Je bent en blijft tenslotte een westerling én dus rechtvaardig. Zou je mij ook willen helpen?'

Ik denk aan de huur die ze Jelai verschuldigd is...

'Mijn ex-bazin noemt mij een slang in een mantelpak.'

Was het geen 'slang in een mensenpak'? Dit kan ik natuurlijk moeilijk met haar verifiëren.

'Maar Klisse, kijk hier eens. Hoe kan de salon het hoofd boven water houden zonder dergelijke diensten aan te bieden? Jelai is niet van deze tijd. De winkels links, rechts en schuin tegenover ons, ze hebben zich allemaal moeten verlagen tot dit shit-niveau. Alleen schoonheidsbehandelingen en dode puntjes afknippen leveren vandaag de dag niets op. De kosten daarentegen rijzen de pan uit. Neem nou de mevrouw met die maltezer. Drie keer per week vereert ze ons met een bezoek. Behalve haar schaamhaar verzorgen we alles dat uit haar groeit. Gratis en voor niks. Hoeveel kost dat ons niet? Durven wij te piepen? Dat heeft Jelai wel een keer gedaan. En ja hoor, de volgende ochtend stond een handlanger van haar man bij ons op de stoep. We konden ons boeltje pakken, want de stoep voor onze ingang was "niet schoongeveegd". Ze strooiden er zelf, in het holst van de nacht uiteraard, gedroogde paardenpoep op! Jelai was zo naïef om met hem in discussie te treden. Ik was toen een van haar hulpjes, maar ik voelde op mijn klompen aan waar de schoen wrong. Gauw liep ik met die hufter naar buiten en schoof een slof Marlboro in zijn mouw. Geen vuiltje meer aan de lucht. Sindsdien melkt dat takkenwijf ons om de haverklap uit en moeten we haar als keizerin-moeder bewieroken. Was ze de hoofdvrouw van de directeur van dat straatvegersbedrijf, alla. Ze is nummer drie, maar... ze verbeeldt zich heel wat. O wee als haar straatveger een sappiger boerinnetje opdist! Dit weet ze donders goed. Vandaar dat ze elke dag vijf uur voor de spiegel doorbrengt. Alsof dat zoden aan de dijk zet. Eerlijk is eerlijk, ik wil de huur wel betalen, maar hoe? De kerel in het kamertje hiernaast: ssst, het hoofd van de boevenbende die over de huizen met even nummers in deze straat gaat. Mijn meisjes moeten hem om de beurt verwennen, anders stuurt hij een knokploeg op ons dak. Personeel is duur, Klisse! Ervaren meisjes lopen over naar vijfsterrenhotels, waar buitenlanders met Amerikaanse dollars afrekenen. Wat ik mij kan veroorloven zijn maar troebele eieren van schildpadden. Je hebt het aan den lijve ondervonden, Klisse. Wat een achtereinden van varkens Ping en Ling zijn. Je opvrijen kunnen ze niet eens, laat staande kanon een schot laten afvuren!'

Ik krab aan mijn hoofd. Een ander onderwerp graag. 'Beibei, als je het zo moeilijk hebt, waarom vertel je het niet aan Jelai?'

'Heb ik geprobeerd, maar ze zei doodleuk: "Had je hier maar niet aan moeten beginnen. Vind je het gek dat je chanteurs en maffiabazen aan je staart hebt hangen?" Hoor eens hoe je vriendin mij troostte!' Ze krult op en barst in tranen uit: 'Mijn dochter heb ik al acht maanden niet gezien. Vorige week schreef mijn moeder dat ze nog niet eens loopt. Ze is bijna twee!'

'En haar vader dan? Doet hij daar niets aan?'

'Hij? Als hij de hemeldood nog niet tegemoet is gegaan, dan is hij hard op weg. Een van de twee.' Ze drinkt haar zwarte koffie op: 'Hij was een bankwerker. Drie jaar geleden werd zijn fabriek geprivatiseerd. Een maand later kon hij oprotten. Er studeren jaarlijks jonge vaklui af, wat moeten ze met een vent van over de dertig? Hij mokte en vloekte als ik uitgeput van mijn werk kwam. Tot hij op een gegeven moment het licht zag. Hij dreef mij de prostitutie in. Dat was althans zijn opzet. Ik was toen amper een jaar met hem getrouwd en wilde zelfs voor hem sterven. Maar dit ging mij te ver. Hij liet mij alle hoeken van onze kamer zien. Ten einde raad stelde ik een verre nicht aan hem voor. Een katoenplukster uit de provincie Anhui. Ze was allang blij dat ze wat contant geld in de stad kon verdienen. Binnen de kortste keren was hij kogelrond van de opbrengsten. Elke dag keurde hij hoogstpersoonlijk een rij meisjes voor dit beroep. Ik nam zijn syfilis over en de dokter raadde mij een abortus aan. "Ik neuk je grootmoeder! Van mijn leven niet! Het is mijn kind!" Dit deed ik daarvoor nooit, schelden als een viswijf, tegen een arts nog wel. Waarom deze ontboezemingen, Klisse? Je ziet er sympathiek uit. En daarbij, als je mijn levensgeschiedenis doorbrieft aan Jelai - ik krijg dit niet over mijn lippen, niet tegen mijn vroegere werkgeefster - misschien geeft ze mij dan nog een paar maanden respijt om de huur te voldoen. Waar was ik gebleven? Juist, ik ging bij mijn man weg en wilde slechts één ding: succes boeken en hem laten zien dat niet alle vrouwen te koop zijn. Wat doe ik nu? Jonge boerinnetjes ervoor inzetten. Ik ben net als mijn ex geworden. Je hoeft mij niet te geloven, Klisse, maar ik ben toch anders dan die rotzak. Ik sla de meisjes nooit - oké, ik trek ze wel eens aan hun oren - én ik geef ze een hoger percentage. Twintig krijgen ze van mijn ex en veertig van mij. Wat ook zo is, ik leer hun een vak - niet dat vak. Waarmee ze later met fatsoen én behoud van kleren hun brood kunnen verdienen.'

Beibei rommelt weer in haar tasje: tissue dit keer? Ze heeft geen geluk. Tranen druppelen op haar slangenleren tasje en ik reik haar mijn zakdoek aan. 'Schoon,' zeg ik erbij.

Ze giechelt.

Of ze was zojuist niet echt bedroefd, óf ze meent het niet nu ze lacht. Ik dacht dat er alleen op Jelai's gemoedstoestand geen peil te trekken viel.

Beibei maakt dankbaar gebruik van mijn zakdoek: 'Dat lucht op, Klisse. Mijn hart uitstorten. Bij Chinese mannen hoef ik dit niet te proberen. Ze willen best luisteren, maar aan het eind van mijn verhaal vinden ze toch wel dat ze een beurt hebben verdiend. Het liefst slaan ze het praatgedeelte over. Voor niets gaat alleen de zon op.'

Ik trommel met mijn vingers op de behandeltafel. Nederlandse mannen zijn wat dat betreft geen haar beter dan hun Chinese collega's. Zal ik het haar zeggen of niet? Ik hoef geen wederdienst, want ik heb Jelai...