Louis Wu...
In het middernachtelijk hart van Beiroet, in een van het
rijtje openbare transfercabines, werd Louis Wu in een flits
tastbaar. Zijn dertig centimeter lange vlecht was glanzend wit, als
kunstsneeuw. Zijn huid en zijn geëpileerde schedel waren
chroomgeel, de irissen van zijn ogen goudkleurig, zijn gewaad
koningsblauw met daaroverheen geprojecteerd een steroptische draak
van goud. Op het moment dat hij verscheen stond hij breed te
glimlachen en liet daarbij zijn volmaakte parelwitte
standaardtanden zien. Hij lachte en wuifde. Maar de glimlach
vervloog al en even later was hij verdwenen; zijn gezicht zakte af
als een rubber masker dat wegsmelt. Je zag Louis Wu zijn leeftijd
aan.
Enkele ogenblikken keek hij naar Beiroet dat langs hem
stroomde, naar de mensen die uit onbekende oorden de cabines kwamen
binnenflitsen, naar de menigte die te voet langs hem golfde nu de
roltrottoirs voor de nacht waren stilgezet. Toen begonnen de
klokken drieëntwintig uur te slaan. Louis Wu rechtte zijn schouders
en stapte naar buiten om zich bij de wereld te voegen.
In Resht, waar zijn feest nog op volle sterkte aan de gang
was, was het al de morgen na zijn verjaardag. Hier in Beiroet was
het een uur vroeger. In een zwoel openluchtrestaurant gaf Louis
rondjes raki weg en zette hij de mensen aan liedjes te zingen in
het Arabisch en het Interwerelds. Hij vertrok voor middernacht naar
Boedapest.
Zouden ze al gemerkt hebben dat hij van zijn eigen
verjaarsfeest was weggelopen? Ze zouden natuurlijk denken dat hij
met een vrouw was weggegaan en dat hij na een paar uur weer terug
zou komen. Maar Louis Wu was alleen vertrokken. Hij vluchtte voor
de middernachtgrens uit, op de hielen gezeten door de nieuwe dag.
Vierentwintig uren waren niet lang genoeg voor iemands
tweehonderdste verjaardag.
Ze konden het best vieren zonder hem: Louis' vrienden konden
zich uitstekend redden. Wat dat betrof week Louis nimmer van zijn
principes af.
In Boedapest vond hij wijn en acrobatische dansen, een
bevolking die hem tolereerde als een toerist met veel geld en
toeristen die meenden dat hij een rijke ingezetene was. Hij danste
hun dansen en dronk hun wijn en vertrok voor middernacht.
In Cairo ging hij wandelen.
De lucht was warm en schoon, ze vaagde de nevels een beetje
uit zijn hoofd. Hij wandelde over de helder verlichte roltrottoirs
en voegde zijn eigen tempo toe aan hun vijftien kilometer per uur.
Op dat moment viel het hem in dat alle steden over de hele wereld
roltrottoirs hadden en dat ze allemaal een snelheid hadden van
vijftien kilometer per uur.
Die gedachte was onverdraaglijk. Niet nieuw, maar
onverdraaglijk. Louis Wu zag hoe door en door Cairo op München leek
en op Greenwich ... en op San Francisco en Topeka en Londen en
Amsterdam. De winkels langs de troittoirs verkochten in alle steden
van de wereld precies dezelfde produkten. De mensen die hij
vanavond tegenkwam, zagen er allemaal hetzelfde uit en gingen
allemaal op dezelfde manier gekleed. Het waren geen Amerikanen of
Duitsers of Egyptenaren, maar gewoon vlakIanders.
Dit hadden in drieëneenhalve eeuw de transfercabines gedaan
met de oneindige verscheidenheid van de Aarde. Ze omspanden de
wereld met hun net van ogenblikkelijke verplaatsing. Het verschil
tussen Moskou en Sydney was een ogenblikje en een muntstuk ter
waarde van een tiende ster. Onvermijdelijk waren de steden door de
eeuwen heen op elkaar gaan lijken, totdat plaatsnamen nog slechts
herinneringen aan het verleden waren.
San Francisco en San Diego vormden de noordelijke en
zuidelijke uiteinden van een enorme kuststad, maar hoeveel mensen
wisten tegenwoordig nog waar noord en waar zuid lag? Drigg weinig
maar. Wat een pessimistische gedachten op je tweehonderdste
verjaardag.
Maar het vervagen van de steden was werkelijkheid. Louis had
het zien gebeuren. Al die kleine rare trekjes van plaats en tijd en
traditie waren versmolten tot één saaie grijze brij die over de
hele wereld was uitgesmeerd. Sprak er tegenwoordig nog iemand
Deutsch, English, Français of Espanol? Iedereen sprak Interwerelds.
De mode in lichaamsbeschilderingen bijvoorbeeld kon van .Ie ene dag
op de andere omslaan over de hele wereld, in een
gigantische monsterlijke omwenteling.
Werd het tijd dat hij er weer een jaartje tussenuit trok? Het
onbekende tegemoet in een enkelschip, met huid en haar en ogen in
zijn eigen kleur, en een baard die in het wilde weg mocht groeien?
`Doe niet zo gek,' zei Louis tegen zichzelf. `Ik ben net terug van
groot verlof.' Dat was twintig jaar geleden geweest.
Maar het liep alweer tegen middernacht. Louis Wu zocht een
transfercabine op, stopte zijn betaalpas in de gleuf en draaide het
nummer van Teheran.
Hij kwam uit in een zonverlichte kamer.
`Drigg nog aan toe,' zei hij verwonderd en knipperde met zijn
ogen. De transfercabine had zeker kortsluiting gemaakt of zo. In
Teheran hoorde de zon helemaal niet te schijnen. Louis Wu wilde nog
eens het nummer van Teheran draaien en keerde zich om, maar toen
draaide hij zich opnieuw om, en zijn mond viel open. Hij bevond
zich in een volslagen anonieme hotelkamer en die omgeving was zo
prozaïsch, dat de andere aanwezige des te schokkender
overkwam.
Tegenover hem, midden in de kamer, bevond zich een wezen dat
mens noch humanoïde was. Het stond op drie benen en het keek Louis
Wu van twee kanten tegelijk aan, met twee platte hoofden die aan
het eind van soepele, slanke halzen zaten. Het grootste gedeelte
van zijn nogal onthutsende gestalte was met witte fluweelzachte
huid bedekt, maar vanaf het punt tussen de twee halzen ontsprong
een dichte, grove, bruine manendos, die langs de ruggegraat liep en
het ingewikkelde heupgewricht van het derde been bedekte. De twee
voorbenen stonden wijd uit elkaar, zodat de kleine klauwhoefjes van
het beest een bijna gelijkzijdige driehoek vormden.
Louis begreep dat dit een buitenaards wezen was. In die platte
hoofden was geen plaats voor hersenen. Maar hij zag wel een bult
zitten tussen de aanzet van de twee halzen, op de plaats waar de
manen een dikke beschermende laag vormden ... en toen kwam er een
herinnering bovendrijven van honderdtachtig jaar geleden. Dit was
een poppenspeler, een Piersons poppenspeler. De schedel en de
hersenen zaten onder die bult. Het was geen dier, het wezen was
minstens even intelligent als de mens. En zijn ogen — in elk hoofd
een, gevat in diepe benen oogkassen — staarden Louis Wu strak aan,
van twee kanten.
Louis rammelde aan de deur. Die was gesloten.
Hij was niet opgesloten. Hij kon zo een nummer draaien en
verdwijnen. Maar die gedachte kwam niet bij hem op. Je komt niet
elke dag een Piersons poppenspeler tegen. Hun ras was al langer uit
de verkende ruimte verdwenen dan Louis Wu geleefd had.
Louis vroeg: `Kan ik iets voor u doen?'
`Dat kunt u,' zei de vreemdeling .. .
... met een stem die tieners in vuur en vlam kon zetten. Als
Louis zich bij die stem een vrouw had moeten voorstellen dan zou
dat Cleopatra, Helena van Troje, Marilyn Monroe en Lorelei Huntz
tegelijk zijn geweest.
'Drigg!' Die verwensing kwam hem nu meer dan ooit gepast voor.
`D'r is geen gerechtigheid.' Dat zo'n stem aan een tweehoofdige
buitenaardse van onbestemd ras moest toebehoren!
`Wees niet bevreesd,' zei de vreemdeling. `Weet dat u kunt
ontsnappen als het nodig mocht zijn.'
`We hadden op school afbeeldingen van wezens als u. Jullie
zijn al een hele tijd weg ... dat dachten we tenminste.'
`Toen mijn volk uit de verkende ruimte wegvluchtte, was ik
daar niet bij,' antwoordde de poppenspeler. `Ik ben in de verkende
ruimte gebleven, omdat mijn volk mij hier nodig had.'
`Waar hebt u zich dan schuilgehouden? En waar op Aarde zijn we
eigenlijk?'
`Daar behoeft u zich het hoofd niet over te breken. U bent
Louis Wu MMGREWPLH?'
`Dat wist u dus? Moest u mij speciaal hebben?'
`Ja. Het is ons mogelijk gebleken het netwerk van
transfercabines op deze wereld te manipuleren.'
Dat kon inderdaad, besefte Louis. Het zou een fortuin aan
steekpenningen kosten, maar het kon. Maar ... `Waarom?'
'Daar is wel enige uitleg mee gemoeid ...'
`Laat u me er niet uit?'
De poppenspeler dacht na. 'Dat zal wel moeten. Maar u dient
goed te begrijpen dat ik mezelf heel goed kan beschermen. Mijn
wapens zouden u zeker beletten mij aan te vallen.'
Louis Wu snoof verachtelijk. 'Waarom zou ik?'
De poppenspeler gaf geen antwoord.
'Nu weet ik het weer! Jullie zijn lafaards. Jullie hele ethiek
is op lafheid gebaseerd.'
`Een niet erg accurate beschrijving, maar we zullen het er
voorlopig maar bij laten.'
Nou ja, het kon erger, vergoelijkte Louis. Ieder intelligent
ras had zo zijn eigenaardigheden. De poppenspeler zou gemakkelijker
in de omgang zijn dan de Trinocs, die op het gebied van
rassenverschillen bepaald paranoïde waren, of de Kzinti met hun
vlijmscherp afgestelde moordenaarsinstinct, of de roerloze Grogs
met hun nogal onthutsende vervangingsmiddel voor handen.
De aanblik van de poppenspeler had een hele zolder vol
stoffige herinneringen naar beneden gebracht. En tussen de gegevens
over poppenspelers en hun handelsrijk, hun relatie met de mens en
hun plotselinge, schokkende verdwijning, lagen de herinneringen aan
de smaak van de eerste tabaksigaret die Louis had gerookt, het
gevoel van schrijfmachinetoetsen onder onhandige, ongeoefende
vingers, lange woordenlijsten in het Interwerelds die hij uit zijn
hoofd moest leren, de klank, de smaak van het Engels, de
onzekerheden en verlegenheden van de jeugd. Hij had voor een
college geschiedenis de poppenspelers bestudeerd en hen daarna
honderdtachtig jaar lang vergeten. Ongelooflijk, dat een
mensenbrein nog zoveel kon vasthouden!
`Ik blijf wel in de cabine,' zei hij tegen de poppenspeler,
`als u zich daar prettiger bij voelt.'
`Nee. We moeten kennis maken.'
Spieren trokken en spanden zich onder de roomkleurige huid
toen de poppenspeler zijn moed bij elkaar raapte. Toen ging met een
klik de deur van de transfercabine open. Louis Wu stapte de kamer
binnen.
De poppenspeler deed een paar stappen achteruit.
Louis liet zich in een stoel zakken, meer voor de gemoedsrust
van de poppenspeler dan voor zijn eigen gemak. Zittend zou hij er
minder gevaarlijk uitzien. Het was een standaardontwerp, een
automatisch aanpassende massagestoel, uitsluitend voor mensen
bestemd. Louis merkte dat er een flauwe geur hing, die hem zowel
aan een kruidenrekje als aan een scheikundedoos deed denken, maar
niet onaangenaam.
De vreemdeling steunde op zijn gevouwen achterste been. `U
vraagt zich af waarom ik u hierheen heb gehaald. Daar zit een
uitgebreide uitleg aan vast. Wat weet u van mijn ras af?'
`Het is erg lang geleden dat ik dat op school heb gehad. U
bezat vroeger een groot commercieel imperium, niet? En wat wij de
"verkende ruimte" noemen, was daar maar een onderdeel van. We weten
dat de Trinocs vroeger dingen van u kochten, en de Trinocs hebben
wij zelf pas twintig jaar geleden ontmoet.'
`Ja, met de Trinocs hebben we zaken gedaan. Voornamelijk door
middel van robots, als ik me goed herinner.'
`En u had een imperium dat duizenden jaren oud was, op zijn
minst, en tientallen lichtjaren groot. En toen bent u weggegaan.
Allemaal. U hebt het allemaal zo laten liggen. Waarom toch?' `Is
het mogelijk dat de oorzaak vergeten is? We zijn gevlucht voor de
explosie in het hart van de melkweg!'
`Ja, daar weet ik van.' Vaag herinnerde Louis zich zelfs dat
die kettingreactie van nova's in de melkweg door buitenaardsen was
ontdekt. `Maar waarom vlucht u daar nu al voor? Die zonnen in het
hart zijn al tienduizend jaar geleden nova's geworden. Dat licht
komt hier de eerste twintigduizend jaar voorlopig niet.'
`Mensen,' zei de poppenspeler, `zouden ze niet los moeten
laten lopen. Jullie doen jezelf nog eens wat aan. Zien jullie het
gevaar dan niet? De straling die voor de lichtgolf uitgaat, zal
deze hele streek van de melkweg onbewoonbaar maken!'
`Twintigduizend jaar is lang.'
`Massale vernietiging over twintigduizend jaar blijft
vernietiging. Mijn volk is in de richting van de Maghellaense
wolken gevlucht. Maar enkelen van ons zijn gebleven, voor het geval
de migratie van de poppenspelers in gevaar zou komen. En dat is nu
gebeurd.' `0 ja? Wat voor gevaar?'
`Het staat me nog niet vrij die vraag te beantwoorden. Maar u
mag dit even bekijken.' De poppenspeler reikte naar iets dat op
tafel lag.
En Louis, die zich al had afgevraagd waar de poppenspeler zijn
handen had, zag dat hij het met zijn monden deed.
En dat waren beste handen ook, besefte hij, toen de
poppenspeler behoedzaam zijn nek uitstak om Louis een holo-afdruk
te overhandigen. De soepele rekbare lippen staken een heel stuk
voorbij de tanden uit. Ze waren zo droog als mensenvingers en aan
de rand zaten kleine vingerbobbeltjes. Achter de vierkante
plantenetertanden ving Louis even een glimp op van een flitsend
gevorkt tongetje.
Hij pakte de holo-afdruk aan en keek erin.
Eerst zei het hem niet veel, maar hij bleef kijken, in de hoop
dat het beeld hem duidelijk zou worden. Hij zag een klein, schelwit
schijfje dat een zon zou kunnen zijn, van het GO- of het K8- of
K9-type, waar een smalle band afgesneden leek te zijn, een rechte
zwarte snede. Maar het felschijnende voorwerp kon geen zon zijn,
want tegen een achtergrond van ruimtezwart zag hij, gedeeltelijk
erachter geschoven, een reepje hemelsblauw. Dat strookje blauw was
volkomen recht, scherp afgebakend, solide, kunstmatig, en breder
dan de verlichte schijf.
`Het lijkt wel een ster met een hoepeltje erom,' zei Louis.
Wat is het?'
`U mag hem houden om hem te bestuderen, als u wilt. Ik mag u
nu onthullen waarom u hierheen bent gevoerd. Ik ben van plan een
expeditie samen te stellen van vier personen, waaronder ikzelf, en
waaronder u.'
`En wat gaan we onderzoeken?'
Dat mag ik helaas nog niet vertellen.'
`Ja, kom nou even. Ik zou wel gek zijn als ik daarin trapte.'
`Gefeliciteerd met uw tweehonderdste verjaardag,' zei de
poppenspeler.
`Dank u wel,' zei Louis verbaasd.
`Waarom bent u van uw eigen feestje weggelopen?'
`Daar hebt u niets mee te maken.'
`O, jawel. Doe me een plezier, Louis Wu. Waarom bent u van uw
eigen verjaarsfeest weggegaan?'
`Ik was tot de slotsom gekomen dat vierentwintig uren niet
genoeg waren voor een tweehonderdste verjaardag. En daarom ben ik
voor de zon uitgegaan en naar het westen getrokken, voor de
middernachtslijn uit. Als buitenaardse begrijpt u dat natuurlijk
niet zo ...'
`U was dus erg verheugd, alles ging naar wens?'
`Nou nee, niet helemaal ...'
Nee, verheugd niet, herinnerde Louis zich. Integendeel. Hoewel
het feest juist erg goed liep.
Hij was die ochtend om een minuut na middernacht begonnen.
Waarom niet? Zijn vrienden woonden over alle tijdzones verspreid.
Er was geen enkele reden om ook maar een minuut van deze dag te
verspillen. Overal in huis stonden slaaptoestellen om kort,
maar heel diep, te kunnen slapen. Voor mensen die er een hekel aan
hadden om ook maar iets te missen waren er wakkerop middelen,
waarvan sommige interessante nevenverschijnselen opwekten en andere
weer niet.
Er waren gasten die Louis in geen honderd jaar had gezien, en
mensen die hij elke dag tegenkwam. Sommige mensen waren jaren
geleden Louis Wu's doodsvijanden geweest. Er waren vrouwen die hij
volslagen vergeten was, zodat hij zich herhaaldelijk verbaasde over
de veranderingen die zijn smaak had ondergaan.
Zoals al te voorspellen was geweest, waren te veel uren van
zijn verjaardag heengegaan met voorstellen. 0, de lijst van namen
die hij van tevoren uit zijn hoofd had moeten leren! Te veel oude
vrienden waren vreemden geworden.
En een paar minuten voor middernacht was Louis Wu in een
transfercabine gestapt, had een nummer gedraaid en was
verdwenen.
`Ik verveelde me dood,' zei Louis Wu. ` "Hoe was je laatste
vakantie, Louis?" "Hoe kun je, altijd zo alleen!" "Wat goed van jou
om de Trinocse ambassadeur uit te nodigen, Louis!" "Tijd niet
gezien, hè, Louis?" "Zeg, Louis, weet jij waarom ze drie Jinksianen
nodig hebben om een wolkenkrabber te schilderen?" '
`Waarom?'
`Waarom wat?'
Waarom drie Jinksianen?'
`O, dat. Nou, je hebt er één nodig om de verfspuit vast te
houden terwijl de twee andere de wolkenkrabber op en neer schudden.
Die ken ik al van de kleuterschool. Al die ouwe rommel van een heel
leven, al die oudbakken moppen, allemaal in dat enorme huis, ik kon
er niet meer tegen.'
`U bent een rusteloos mens, Louis Wu. Dat groot verlof van u;
u bent toch met die gewoonte begonnen, niet?'
`Ik weet niet meer hoe het begonnen is. Het sloeg nogal snel
aan. De meesten van mijn kennissen doen het tegenwoordig.'
`Niet zo vaak als u. Om de veertig jaar wordt het gezelschap
van andere mensen u te veel. Dan verlaat u de menselijke werelden
en trekt u naar de grenzen van de verkende ruimte. Achter die
grenzen zwerft u rond, alleen, in uw enkelschip, tot de behoefte
aan gezelschap zich weer laat gelden. Van uw laatste groot verlof,
uw vierde, bent u twintig jaar geleden teruggekeerd.
U bent rusteloos, Louis Wu. Op elk van de werelden binnen de
menselijke invloedssfeer in de ruimte hebt u lang genoeg gewoond om
als ingezetene bekend te staan. Vanavond bent u weggelopen van uw
eigen verjaarspartij. Bent u alweer rusteloos aan het
worden?'
`Dat zijn mijn zaken, nietwaar?'
`Ja, ja. En werving is mijn zaak. U zou een goeie keus zijn
als lid van onze expeditie. U neemt risico's, maar die berekent u
wel eerst. U bent er niet bang voor met uzelf alleen te zijn. U
bent voorzichtig en slim genoeg om na tweehonderd jaar nog te
leven. En omdat u de medische behoeften van uw lichaam niet hebt
verwaarloosd, heeft het de conditie van een man van twintig. En ten
slotte, het allerbelangrijkste: u schijnt echt op het gezelschap
van buitenaardsen gesteld te zijn.'
Natuurlijk!' Louis kende wel een paar xenofoben, maar hij vond
het sukkels. Het leven werd wel erg saai als je alleen maar tegen
mensen mocht praten.
`Maar u zou liever niet blindelings ergens op ingaan. Louis
Wu, is het niet voldoende te weten dat ik, een poppenspeler, meega?
Wat zou u in vredesnaam te vrezen hebben waar ik niet eerder voor
bevreesd zou zijn? De verstandige behoedzaamheid van mijn volk is
spreekwoordelijk.'
`Dat is waar,' zei Louis. Hij was eerlijk gezegd al verkocht.
Het was een samengaan van rusteloosheid en nieuwsgierigheid en een
voorliefde voor buitenaardse volkeren. Waar de poppenspeler ging,
zou Louis Wu ook gaan. Maar hij wilde meer weten.
Hij had bovendien een machtspositie. Een buitenaardse zou, als
hij het voor het zeggen had, niet in zo'n hotelkamer gaan wonen.
Deze zo alledaags uitziende kamer, dit in de ogen van een Aards
mens zo geruststellende, normale vertrek, moest speciaal voor het
werven van een expeditielid zijn ingericht.
`U wilt dus niet vertellen wat u van plan bent te
onderzoeken,' zei Louis. `Kunt u me wel zeggen waar het is?'
`Tweehonderd lichtjaren van hier in de richting van de Kleine
Wolk van Maghellaen.'
`Maar zelfs met de hyperversnelling kost het ons twee jaar
voor we er zijn.'
`Nee. Wij bezitten een schip dat aanmerkelijk sneller kan
reizen
dan een conventioneel ruimteschip. Het legt in vijf-vierde van
een minuut een lichtjaar af.'
Louis deed zijn mond open, maar geluid kwam er niet uit. Eén
en een kwart minuut?
`Dat zou u toch niet moeten verbazen, Louis Wu. Hoe hadden we
anders een mens naar het hart van de melkweg kunnen sturen om
achter de kettingreactie van de nova's te komen? Het bestaan van
een dergelijk schip had u kunnen deduceren. Als mijn opdracht met
succes wordt bekroond, ben ik van plan het schip aan mijn bemanning
over te doen, inclusief de blauwdrukken om meer van dergelijke
schepen te bouwen.
Het schip zal dus uw honorarium zijn, uw salaris, hoe u het
noemen wilt. U kunt zijn prestaties in de ruimte bestuderen wanneer
we de migratie van de poppenspelers inhalen. Dan zult u horen wat
wij ons voorstellen te onderzoeken.'
De uittocht van de poppenspelers inhalen ... `Ik ben je man,'
zei Louis Wu. Wat een kans om een compleet intelligent ras te zien
migreren! Gigantische schepen met miljoenen poppenspelers aan
boord, complete ecologieën...
`Prima.' De poppenspeler stond op. `De bemanning zal uit vier
leden bestaan. Wij gaan nu het derde uitzoeken.' En daarop draafde
hij de transfercabine binnen.
Louis stopte de geheimzinnige holo in zijn zak en volgde hem.
In de cabine probeerde hij het nummer op de kiesschijf te lezen;
dan had hij geweten waar hij was geweest. Maar de poppenspeler
draaide te vlug en weg waren ze.
Louis Wu kwam achter de poppenspeler aan naar buiten in het
schemerig verlichte, weelderige interieur van een restaurant. Hij
herkende het aan de inrichting in zwart en goud, en aan de
kostbare, ruimte vergende indeling in hoefijzervormige
compartimenten. Het was Krushenko, in New York.
Ongelovig gefluister volgde de poppenspeler op de voet. Een
menselijke ober, even onverstoorbaar als een robot, bracht hen naar
een tafeltje. Een van de stoelen was weggehaald en vervangen door
een groot vierkant kussen, dat de poppenspeler tussen zijn heup en
zijn achterhoef legde voor hij ging zitten.
`U werd dus verwacht,' concludeerde Louis.
`Ja, ik had telefonisch gereserveerd. Krushenko is het gewend
om buitenaardse gasten te bedienen.'
Nu merkte Louis pas de andere buitenaardse gasten op. Aan het
tafeltje naast het hunne zaten vier Kzinti en aan de andere kant
van de eetzaal een Kdatlyno. Niet eens zo gek, zo vlak bij het
gebouw van de Verenigde Naties. Louis draaide een tequila sour en
pakte hem aan toen hij werd afgeleverd. `Dat was een goed idee,'
zei hij. `Ik ben half uitgehongerd.'
`We zijn hier niet gekomen om te eten. We zijn hier om ons
derde lid aan te werven.'
`Zo? In een restaurant?'
De poppenspeler verhief zijn stem als om antwoord te geven,
maar wat hij zei beantwoordde de vraag niet. Hij zei: `Hebt u mijn
Kzin Kchula-Rrit wel eens gezien? Zo'n lief huisdier.'
De tequila dreigde Louis in het verkeerde keelgat te schieten.
Aan het tafeltje achter de poppenspeler zaten vier klompen oranje
bont, vier Kzinti, en toen de poppenspeler was uitgesproken
draaiden ze zich allemaal tegelijk om en ontblootten hun
naaldscherpe tanden. Het leek een glimlach, maar bij Kzinti is die
starre grijns bepaald geen lach.
Het -Rrit achtervoegsel wordt gebruikt voot leden van de
familie van de Patriarch van Kzin. Louis sloeg de rest van zijn
tequila achterover en besloot dat het er niets toe deed. Het zou
toch al wel als een dodelijke belediging zijn opgevat, en ze konden
je maar één keer opvreten.
De dichtstbijzijnde Kzin stond op.
Een volle oranje pels met zwarte strepen bij de ogen bedekte
een lichaam dat deed denken aan een heel dikke huiskat, maar dan
wel tweeëneenhalve meter lang. Er zat echter geen vet onder maar
spieren, soepele krachtige spieren, die op vreemde wijze rond een
al even vreemd skelet zaten gespannen. Aan handen, die op zwarte
leren handschoenen leken, gleden geslepen en gepoetste klauwen uit
hun huidplooien te voorschijn.
Een kwart ton intelligente carnivoor boog zich over de
poppenspeler heen en zei: `Zeg eens, waarom denk jij dat je
ongestraft de Patriarch van Kzin zou kunnen beledigen?'
De poppenspeler antwoordde onmiddellijk en zonder dat zijn
stem een ziertje beefde: `Ik was het die op een wereld die rond
Beta Lyrae cirkelt een Kzin genaamd Chuft-Kapitein in de buik heb
getrapt met mijn achterhoef zodat drie strengen van zijn endoskelet
braken. Ik heb een dappere Kzin nodig.'
`Ga door,' zei de Kzin met de zwarte ogen. Ondanks de
beperkingen die hem door de structuur van zijn mond werden
opgelegd, was zijn Interwerelds uitstekend. Maar zijn stem liet
niets blijken van de razernij die hij moest voelen. Als hij het van
de emoties had moeten hebben die de poppenspeler en de Kzin ten
toonspreidden, dan had Louis kunnen denken dat hij getuige was van
een oud en afgezaagd ritueel.
Maar het vlees dat de Kzinti was voorgezet was bloederig rauw
en dampend; het was vlak voor het opdienen met een hittestraal op
lichaamstemperatuur gebracht. En alle Kzinti zaten te grijnzen.
`Deze mens en ik,' zei de poppenspeler, `gaan een onderzoek
instellen op een plek die de stoutste dromen van een Kzin te boven
gaat. We hebben een Kzin nodig bij onze expeditie. Zou een Kzin
durven volgen waar een poppenspeler voorgaat?'
`Er is gezegd dat poppenspelers planteneters zijn en dat ze de
strijd schuwen en niet zoeken.'
`U kunt zelf oordelen. Als u het overleeft, zal uw beloning
bestaan uit de tekeningen voor een nieuw en heel waardevol type
ruimteschip, plus een exemplaar van dat schip. U zou het als
beloning voor het lopen van groot gevaar kunnen beschouwen.'
De poppenspeler liet geen kans voorbijgaan om de Kzinti te
beledigen, dacht Louis. Je dééd zo iets niet, een Kzin
risicovergoeding aanbieden. Een Kzin merkt het gevaar niet
eens.
Maar het enige dat de Kzin zei was: `Ik neem het aan.' De
andere drie Kzinti grauwden tegen hem.
De eerste Kzin grauwde terug.
Een Kzin in zijn eentje klonk als een kattengevecht. Vier
Kzinti in een verhitte woordenwisseling klonk als een complete
katten-oorlog met atonische wapens. Automatisch gingen in het
restaurant de sonische geluiddempers aan, en het gegrauw klonk nu
zwakker, maar het ging wel door.
Louis bestelde nog een borrel. Naar wat hij van de
Kzinti-geschiedenis wist, beschikten die vier over een opmerkelijke
zelfbeheersing. De poppenspeler was nota bene nog in leven!
Het meningsverschil was opgelost, en de vier Kzinti wendden
zich om. De Kzin met de zwarte oogstrepen zei: `Hoe heet je?'
`Ik draag de menselijke naam van Nessus,' zei de poppenspeler.
`Mijn werkelijke naam is:...' Een ogenblik lang stroomde er
orkestmuziek uit de opmerkelijke kelen van de poppenspeler.
`Goed dan, Nessus. Je moet goed begrijpen dat wij vieren het
Kzinti-gezantschap op Aarde vertegenwoordigen. Dat is Harch, dat is
Ftansen hij met de gele strepen heet Hroth. Als leerling en als
Kzin van onaanzienlijke ouders draag ik geen naam. Ik word genoemd
naar mijn beroep: Spreker-tot-Dieren.'
Louis was verontwaardigd.
`Ons probleem is dat we hier nodig zijn. Er zijn delicate
onderhandelingen ... maar dat gaat je niets aan. Er is besloten dat
ik als enige kan worden vervangen. Als jouw nieuwe schip de moeite
inderdaad waard blijkt te zijn, dan doe ik mee. Anders zal ik mijn
dapperheid op een andere manier moeten bewijzen.'
Dat schikt me,' zei de poppenspeler en stond op.
Louis bleef zitten. Hij vroeg: `Hoe luidt de Kzinti-vorm van
uw titel?'
`In de Heldentaal:...' De Kzin gaf een in toon stijgende
grauw. `Waarom noemde u dat zoëven dan niet? Was het een
opzettelijke belediging?'
`Ja,' zei Spreker-tot-Dieren. `Ik was kwaad.'
Gewend als hij was aan zijn eigen normen van tact, had Louis
verwacht dat de Kzin zou liegen. Dan zou Louis hebben gedaan of hij
hem geloofde en dan zou de Kzin in het vervolg beleefder zijn
geweest . .. nu was het te laat om zich eruit te redden. Louis
aarzelde een fractie van een seconde en zei toen: `En hoe is het
gebruik?'
`We vechten zonder wapens, zodra je de uitdaging hebt
uitgesproken. Tenzij een van ons zijn excuses aanbiedt.'
Louis stond op. Het was zelfmoord, maar hij wist drigg goed
wat de etiquette eiste. `Ik daag je uit,' zei hij. `Tand tegen
tand, klauw tegen nagel, want we kunnen niet in vrede hetzelfde
universum bewonen.'
Zonder zijn hoofd op te heffen sprak nu de Kzin die Hroth werd
genoemd: `Ik moet je uit naam van mijn kameraad Spreker-tot-Dieren
verontschuldigingen aanbieden.'
'Huh?' zei Louis.
`Daaruit bestaat mijn functie,' zei de Kzin met de gele
strepen. `Het ligt in de aard der Kzinti om voortdurend in
situaties te belanden waarin we dienen te vechten of excuus te
vragen. We weten wat er gebeurt als we vechten. Vandaag de dag is
ons volk minder dan een achtste van wat het was toen de Kzin voor
het eerste met de mens in aanraking kwam. Onze koloniewerelden
zijn nu van u, onze slaven zijn vrijgelaten en krijgen les in
menselijke technologie en menselijke opvattingen. Wanneer wij
moeten kiezen tussen vechten of verontschuldigingen maken, dan is
het mijn taak verontschuldigingen aan te bieden.'
Louis ging weer zitten. Het zag ernaar uit dat hij zou blijven
leven. `Ik zou voor geen goud uw baan willen hebben,' zei hij. `Dat
is wel duidelijk, als je bereid bent ongewapend tegen een Kzin te
vechten. Maar de Patriarch vindt mij voor niets anders geschikt.
Mijn intelligentiepeil is laag, mijn gezondheid is zwak en mijn
coördinatie is ontzettend slecht. Hoe kan ik anders mijn naam
behouden?'
Louis nam een slokje van zijn tequila en wou dat ze over iets
anders gingen praten. De nederige Kzin bracht hem in verlegenheid.
`Laten we gaan eten,' zei de Kzin die Spreker-tot-Dieren heette.
`Tenzij onze opdracht haast heeft, Nessus?'
`In het geheel niet. Onze bemanning is nog niet volledig. Mijn
collega's zullen me waarschuwen wanneer ze een vierde geschikt
bemanningslid hebben gevonden. Laten we vooral wat eten.'
Spreker-tot-Dieren maakte nog een opmerking voor hij naar zijn
tafeltje terugging. `Louis Wu, ik vond je uitdaging veel te
uitvoerig. Als je een Kzin uitdaagt, is een eenvoudige woedende
krijs voldoende. Je krijst en dan spring je.'
`Je krijst en dan spring je,' zei Louis. `O, wat fijn!'